Landschapszorg in Vlaanderen. Aanvullende inventaris van de ruimtelijke landschapskenmerken van bovenlokaal belang.
DE RUIMTELIJKE LANDSCHAPSKENMERKENKAART LIMBURG
AEOLUS bvba Bosdel 54 3600 GENK Tel. (089) 32 35 16 Fa x (089) 35 72 03
GEORETO - GEOGIDSEN * Pierre Diriken * ROZENSTRAAT 11 3720 KORTESSEM TEL. en FAX (011) 37 52 54
Opdrachtgever:
Vlaamse Regering, vertegenwoordigd door Johan Sauwens, Vlaams minister bevoegd voor landschappen, loco Administratie ROHM, Afdeling Monumenten en Landschappen.
Contactpersoon: Uitvoering:
Siegfried Van Nuffel. GEORETO - Pierre Diriken, geograaf. i.s.m. AEOLUS - Gert Van de Genachte, landschapsdeskundige
Status:
Eindrapport - 31 december 2000
Limburg - 2
Hoofdstuk 1. LANDSCHAPSELEMENTEN EN -KENMERKEN UIT HET ABIOTISCH NATUURLANDSCHAP: HET RELIEF EN DE HYDROGRAFIE.
1.1. HET RELIEF
HASPENGOUW Het Zuid-Limburgs reliëf (VAD - 1.1.) is het resultaat van fluviatiele erosie op een geologisch substraat wiens oppervlakkige samenstelling fundamenteel evolueert –tevens jonger wordt– van zuid naar noord. Deze geologische uitgangssituatie induceert en conditioneert een hele reeks onderlinge verschillen en accentverschuivingen in de landschapskenmerken en -elementen tussen Droog- en Vochtig-Haspengouw. • In Droog-Haspengouw (d.i. grosso modo ten zuiden van de lijn Zoutleeuw, SintTruiden, Borgloon-Tongeren) rust de Kwartaire leemmantel (max. 10 meter dik) op Secundaire krijtformaties (mergelzandsteen en silex) of op sedimentologisch aanverwante lagen uit het Vroeg-Tertiair (Heersiaan en/of Landeniaan). Het goed doorlatend substraat verklaart de aanwezigheid van droge dalen (VAD- 1.1.3.). Omdat ze voor de gehele Vlaamse Leemstreek gebiedsdekkend zijn, werden deze droge dalen echter niet expliciet als landschapskenmerken van bovenlokaal belang weerhouden. Het breed golvend reliëf is mede het resultaat van de nivellerende invloed van de leemmantel op een pré-Kwartair reliëf dat beduidend meer geaccidenteerd was. In deze sedimenten situeert zich de waterscheidingskam tussen de stroombekkens van de Schelde (Demer) en de Maas (Jeker) wiens hoogte op Limburgs grondgebied rond de +130 meter schommelt. In Zuidoost-Limburg (Riemst + deelgemeenten van Tongeren, Bilzen en Lanaken) is de waterscheidingskam tussen Schelde en Maas verbreed tot een zacht golvend plateau met een aantal zuidwest-noordoost georiënteerde ruggen in de lemige dekmantel. In het krijtsubstraat bevinden zich meerdere, weliswaar artificiële grotten; de meest bekenden zijn deze van Zichen-Zussen-Bolder en Kanne. Aan de overkant van het Jekerdal ligt de Sint-Pietersberg, een gebied met een uitzonderlijke natuurwetenschappelijke en biologische waarde. Het grootste gedeelte van Droog-Haspengouw ligt boven de hoogtelijn van +100 meter. Karstverschijnselen (in het krijt) en suffosie (in leem) veroorzaken ondergronds natuurlijke holten die gebeurlijk kunnen instorten en zodoende bovengronds plaatselijk in verzakkingen “zichtbaar” worden (VAD - 1.1.5.).
Limburg - 3 • In Vochtig-Haspengouw (d.i. ten noorden van de lijn Zoutleeuw-Tongeren) worden de Tertiaire sedimenten, bestaande uit een afwisseling van Oligocene zand- en kleilagen (Rupeliaan en Tongeriaan), almaar dikker en verdwijnt de impact van het onderliggende krijtsubstraat op het reliëf. Het reliëf wordt er bepaald door bronwerking en differentiële erosie :zachtere zandlagen versus resistente kleilagen. VochtigHaspen-gouw ligt doorgaans beneden de hoogtelijn van +70 meter. • Door terugschrijdende bronerosie heeft vooral het contact- en overgangsgebied (tussen +70 en +100 meter) tussen Droog- en Vochtig Haspengouw een hogere reliëfintensiteit met relatief steile hellingen. Dit verklaart o.m. de sterke versnijdingsgraad van het landschap tussen Tongeren en Borgloon: Piringen, Neerrepen, Overrepen, Kolmont, Jesseren, Vliermaal, Gors-Opleeuw, Kerniel, Kuttekoven, Grootloon en Borgloon. Deze steilrand komt bovendien structureel overeen met het klassieke talud tussen Laag- en Midden-België en is o.m. in de helling van Kerniel bijzonder goed zichtbaar (VAD - 1.1.2.). De strategische heuvelsite van Borgloon werd overeenkomstig de hoogtelijn van +100 meter aangeduid. Vooral in dit gebied is de reliëfintensiteit extreem hoog. Het massief van Kozen is een vooruitgeschoven erosierestant (een soort getuigenheuvel) van het plateau van Droog-Haspengouw.
DE KEMPEN Het Kempens plateau is een klassiek voorbeeld van reliëfinversie en een geologisch structureel, positief reliëf (VAD - 1.1.1.). Gevormd als een immense puinkegel van de Maas tijdens de Mindelijstijd, is het nu een uitgesproken positief reliëf waarvan de hoogste punten op ca +100 meter liggen. De zwakke, noordwaartse daling van het reliëf is een consequent gevolg van het paleogeografisch wordingsproces. De sedimentologische inhoud van het Kempens plateau bestaat uit zanden en grinten die op diverse plaatsen (o.a. Zutendaal, Neeroeteren, Helchteren, …) –zowel boven als onder de watertafel– ontgonnen worden of werden. Dit resulteert in diepe, onnatuurlijke kraters met stagnerend water (VAD - 1.2.5.2.). Bij een aantal van deze plassen is, na stopzetting van de ontginning, landschapsherstel uitgevoerd. We karteerden de voormalige puinkegel van de Maas volgens de hoogtelijn van +50 meter als een markante terreinovergang. In de groeve van Opgrimbie worden de witte, Miocene Bolderiaanzanden (Tertiair), gelegen onder het grindpakket, uitgebaat (VAD - 3.6.2.3.6.). De oppervlakkige bodemlaag bestaat uit eolische dekzanden die tijdens de laatste ijstijd (het Würmglaciaal) werden aangevoerd. (Deze dekzanden zijn het pedologisch en paleogeografisch equivalent van de zandlemige en lemige dekmantel in Haspengouw). De actuele gaafheidsgraad van het duinlandschap (VAD - 1.1.4.) dat in deze dekzanden eertijds gebiedsdekkend voor de gehele Kempen was, verschilt van plaats tot plaats. Fraaie duinlandschappen situeren zich o.m. te Maasmechelen (Mechelse heide), Houthalen (Tenhaagdoornheide) en Zonhoven (De Teut). Het hobbelig microreliëf in het merendeel van de naaldhoutbossen is eveneens een restant van het vroegere duinlandschap. Op de militaire domeinen van Helchteren en Leopoldsburg is het duinreliëf erg verstoord.
Limburg - 4
STEILE HELLINGEN Na de Mindelijstijd heeft de Maas zich in haar eigen sedimenten ingesneden. Dit verklaart de ca. 20 kilometer lange erosierand (VAD - 1.1.2.) die thans de oostkant van het Kempens plateau lineair begrenst en van Lanaken tot Neeroeteren quasi continu doorloopt. Om de oorzakelijke en structurerende relatie met de stroomrichting van de Maas te benadrukken, hebben we de steilrand als een onderbroken zuidnoord lijn gemarkeerd. De onderbrekingen duiden erop dat het talud op zijn beurt plaatselijk door latere erosie versneden is. Het is binnen de thematiek van de landschapskenmerkenkaart een voorbeeld van bovenlokaal versus lokaal belang. Ter hoogte van Neeroeteren buigt de erosieve steilrand af in noordwestelijk richting om voorbij Bocholt vervolgens uit het reliëf te verdwijnen. Deze ombuiging gehoorzaamt de Feldbissbreuk en is zodoende één van de schaarse plaatsen in Vlaanderen waar een breuk in het geologische substraat in het oppervlakkig reliëf zichtbaar is!
DE MAASVALLEI De paleogeografische evolutie van de Maasvallei sinds de Mindelijstijd komt neer op een afwisseling van klimatologisch bepaalde sedimentatie- en erosiefasen en vertaalt zich geomorfologisch-landschappelijk in een terrassenlandschap: een subtiele aaneenschakeling van vlakken (= vroegere valleibodems) en steile randen (insnijdingsfasen). Op de landschapskenmerkenkaart karteerden we alleen de steilrand (2 à 6 kilometer) die de huidige alluviale vlakte markeert (VAD - 1.1.2.). De rondingen van deze structurele lijn duiden op oude meanderbochten die vaak ook in het microreliëf van de huidige alluviale vlakte –rechtstreeks (depressie) of onrechtstreeks (vochtlievende vegetatie)– te traceren zijn.
TUSSEN HASPENGOUW EN KEMPEN We beschouwen de vallei van de Demer, inclusief de depressie van Halen-Schulen (infra, hydrologie; p. 6), als het landschappelijk overgangsgebied tussen het zuidelijke Haspengouw en de noordelijke Kempen. Vanuit het westen penetreren in het centrum van de provincie immers de oostelijke uitlopers van twee oro-hydrografische systemen die ook de fysisch-geografische opbouw en het landschappelijk uitzicht van de overige Vlaamse provincies in ruime mate mede gestalte geven, nl. - de Vlaamse vallei met de Beneden-Demer en het Schulensbroek; - de westoost georiënteerde, ijzerhoudende zandsteenbanken (cfr. het West-Vlaams heuvelland, de Vlaamse Ardennen, de Kesterheuvel (Pajottenland) en het Brabantse Hageland). De als dusdanig georiënteerde heuvels te Lummen, Halen en Ham behoren dus tot het paleogeografisch systeem van zandbanken uit de laat-Tertiaire Diestiaanzee en zijn in die hoedanigheid structuurbepalende, positieve reliëfs (VAD - 1.1.1.). De voornaamste Limburgse getuigenheuvels zijn o.m. de Kluisberg-Mertenberg (Loksbergen), de Kolenberg (Zelem), de Willekensberg (Lummen), de Sakramentsberg (Bolderberg), de
Limburg - 5 Klitsberg-Busselenberg (Paal), de Rodenberg-Houterenberg (Engsbergen), de Wetsberg-Baalberg (Tessenderlo) en de Hertenrodeberg (Meldert).
DE VOERSTREEK Het reliëf van het Overmase Voeren schommelt tussen +281 m (Hagelstein; dit is het hoogste punt van de provincie Limburg én van Vlaanderen!) en amper +50 meter in de vallei van de Maas (monding van de Berwijn). In de Centrale en Oostelijke Voerstreek beheerst het krijtsubstraat de reliëfvorming en dit zowel op macroschaal (het globale landschap met brede valleien) als op microschaal (o.m. bronwerking en karstverschijnselen). In het westelijk deel (Moelingen en ‘s Gravenvoeren) is het terrassenlandschap van de Maas landschapsbepalend. Streekeigen bouwmaterialen. De verscheidenheid van het geologisch substraat in de Limburgse bodem resulteerde in meerdere streekeigen bouwmaterialen (VAD - 3.6.2.3.1.): - mergelzandsteen en silex in de Voerstreek en (vooral zuidoostelijk) Haspengouw; - Maaskeien op het Kempens plateau; ondanks hun hardheid waren deze rolkeien technisch doorgaans minder geschikt voor het opgaand metselwerk en dit omwille van de geringe stabiliteit van de constructie; - ijzerzandsteen in de Demervallei en het verspreidingsgebied van de Diestiaanheuvels; - tuffeau de Lincent (Landeniaan mergelzandsteen) in de regio Sint-Truiden - Borgloon. Bovendien was de Maas sinds mensenheugenis een transportband voor de aanvoer van natuursteen vanuit het Ardense hinterland.
1.2. DE HYDROGRAFIE HET DAL VAN DE JEKER Het landschappelijk beeld van de Jekervallei komt door de specifieke grenspositie met de provincie Luik cartografisch minder duidelijk tot zijn recht. De valleisectie tussen de provinciegrens (Otrange) en Rutten enerzijds en de benedenloop vanaf Sluizen tot Kanne anderzijds is met steile valleihellingen in het Secundaire Krijtsubstraat ingesneden. Door een complexe samenloop van paleogeografische gebeurtenissen (o.a. geologische breuken) is de tussenliggende sectie “Rutten-Sluizen” beduidend minder scherp in het reliëf geaccentueerd: m.a.w. de valleibodem is veel breder, de dalhellingen zijn merkelijk flauwer. Dit verklaart de uitzonderlijke grootte en omvang van het alluviaal natuurgebied met broekbossen (VAD - 2.5.) van de Oostelijke Jeker.
Limburg - 6
HASPENGOUWSE BEEKDALEN De boven- en middenlopen van de Haspengouwse beken (VAD - 1.2.2.; Demer, Mombeek, Herk, Melsterbeek, Cicindria en Molenbeek) hebben een consequente zuidnoord afwateringsrichting. Van zodra ze de oostwest georiënteerde depressie “Bilzen-Hasselt-Diest” (d.i. het oostelijk uiteinde van de Vlaamse vallei) bereiken, buigen ze in westelijke richting af. Ter hoogte van de steilrand tussen Laag- en Midden-België doet er zich een wijziging in de dalmorfologie voor. In Droog-Haspengouw zijn de valleibodems eerder smal; in de relatief steile hellingen komen vaak steilwandige bron-amfitheaters voor. In Vochtig-Haspengouw zijn de beekdalen merkelijk breder en verflauwen de hellingen; in de alluviale vlakten komt het microreliëf van oeverwallen en komgronden met yazooriviertjes doorgaans goed tot uiting. Ten behoeve van de talrijke watermolens is de bedding van de meeste beken minstens ten dele en plaatselijk rechtgetrokken. In geheel Haspengouw is de asymmetrie der beekdalen (VAD -1.1.2.) gebiedsdekkend.
DE DEPRESSIE HALEN-SCHULEN In de depressie van Halen-Schulen, gelegen op een hoogte van ca. +23 meter, convergeren diverse, bedijkte waterlopen. Vanuit het zuiden (= Limburgs en Brabants Haspengouw) betreft het de Demer, de Herk, de Gete en de Velp. Vanuit het noorden stromen een aantal beken toe die het zuidwestelijk deel van het Kempens plateau draineren, o.a. de Zwarte Beek en de Mangelbeek. Midden in het Schulensbroek ligt een artificiële vijver (VAD -1.2.5.2.)met recreatief medegebruik. Door de bouw van dijken en sluizen kan men, bij wateroverlast, in het Schulensbroek heel wat water tijdelijk bergen (VAD - 5.2.5.3.). Landschappelijk en infrastructureel leunt het Schulensbroek nauw aan bij een klassiek polderlandschap (VAD - 1.2.6.). De depressie Schalbroek-Goeslaar komt overeen met een fossiel Demerdal tussen twee Diestiaanheuveltjes.
DE VALLEI VAN DE ZWARTE BEEK Binnen de caleidoscoop van Limburgse valleilandschappen neemt de vallei van de Zwarte Beek een heel aparte plaats in. Met zijn 14000 ha is dit dalbekken immers één van de belangrijkste en grootste natuurgebieden van Vlaanderen. Her en der versnipperd is reeds meer dan 1000 ha wettelijk als reservaat beschermd en beheerd. In dit uiterst gevarieerd valleilandschap zijn vrijwel alle alluviale landschapselementen aanwezig. De waarde van de “Kempense” bovenloop situeert zich vooral in de hoge natuurwaarden met natte hooilanden, meanderende beekjes, beekdalbegeleidende bossen, natte heide en vennen. In de Gestelse Heide, d.i. voorbij Beringen, is de valleibodem beduidend breder met een evenwichtige afwisseling van schrale graslanden en bospercelen, gekruid met een rijkdom van kleine landschapselementen (sloten, grachten, houtkanten, bomenrijen) uit het traditioneel landschap. In dit gebied staat de natuurbeleving centraal. Via een veel smallere “Hagelandse” sectie, tussen de ijzerzandsteenheuvels Venusberg (Mel-
Limburg - 7 dert) en Willekensberg (Lummen) door, mondt de Zwarte Beek doorheen de restanten van het extreem natte Zelems moeras (broekbossen) in de Demer uit.
BEKEN IN DE KEMPEN Het Kempens plateau heeft een centrifugaal afwateringspatroon. Het zuidwestelijk deel draineert, hoofdzakelijk via de Zwarte Beek en de Mangelbeek, naar de Demer. In het noordwestelijk deel bevinden zich een aantal bronnen en bovenlopen van het Netebekken. De Dommel en de Broek-/Warmbeek stromen noordwaarts naar de Maas. Tenslotte zijn er een aantal kortere en langere beken met een noordoostelijke tot oostelijke afwateringsrichting met als gezamenlijk kenmerk een diepe, ravijnvormige insnijding in het Kempens plateau: de Abeek, de Itterbeek, de Bosbeek, de Kikbeek, de Ziepbeek, … Bij het doorbreken van de steilrand (supra) bouwden deze waterlopen in de Maasvallei een puinkegel op. Van al de geciteerde beken zijn de valleien van de Bosbeek en de Zwarte Beek landschappelijk het meest representatief (infra). VAD - 1.2.2. DE MAASVALLEI In de huidige alluviale vlakte van de Maas liggen diverse sporen van afgesneden meanders en dit vooral in de gedaante van halfcirkelvormige depressies waarin meestal geen water meer aanwezig is (VAD - 1.2.4.). De bedding is bedijkt met een seminatuurlijke zomerdijk (kunstmatige ophoging van de natuurlijke oeverwal) en/of artificiële winterdijk. Het cartografisch beeld van de Maasvallei is onvolledig vermits het een grensrivier is en een belangrijk deel van het valleisysteem op Nederlands grondgebied derhalve ontbreekt. De artificiële plassen in de Maasvallei nabij Kotem, Vucht, Stokkem, Rotem (Bichterweert) en Maaseik zijn ontstaan door grindwinning (1.2.5.2). Ten noorden van Maaseik berust hun nabestemming in de toeristisch-recreatieve sector, nl. de jachthavens “De Spaanjerd” en “Herenlaak”.
KANALEN Het oudste kanaal is de Zuid-Willemsvaart (1823-26), waarop ter hoogte van Bocholt het Kempens kanaal (Bocholt-Herentals; 1843-46) aansluit. Laatstgenoemde droeg bij tot het realiseren van landschappelijk-agrarische projecten (o.a. de wateringen; infra) en fungeerde vanaf de laatste decennia van de 19de eeuw als lokalisatiefactor voor vervuilende (non-ferro) en gevaarlijke (springstoffen) industrieën te Rotem, Kaulille, Overpelt en Lommel. Het economisch belangrijkste kanaal is het Albertkanaal (1930-39). Tussen de LuiksLimburgse grens en Gellik (een deelgemeente van Lanaken) situeert de impact van dit kanaal zich louter op het landschappelijk vlak en dit in de gedaante van een diep ingesneden, artificiële slenk in het krijtsubstraat. Voorbij Gellik en dit tot aan de Limburgs-Antwerpse grens fungeert het verbrede Albertkanaal als lokalisatiefactor voor diverse industriezones: het is zonder meer de slagader van het industriegebied MiddenLimburg (VAD - 1.2.3.).
Limburg - 8
MIDDEN-LIMBURGSE VIJVERGEBIEDEN De twee vijvergebieden van Midden-Limburg werden gekarteerd als hydrografische landschappen (VAD -1.2.6.). • In het vijvergebied tussen Zonhoven, Zolder, Viversel, Bolderberg en Kuringen betreft het enkele tientallen, relatief ondiepe industriële vijvers (zowel natuurlijke vennen als artificieel gegraven plassen) ten behoeve van de viskweek. In dit gebied liggen de natuurreservaten Wijvenheide, Terlamen, Terdonk, Platweyers en Kolberg. De dominantie van heidetoponiemen is een referentie naar de natte heide van het oorspronkelijk cultuurlandschap. • Het bosrijk vijvergebied tussen Hasselt en Genk omvat naast de natuurreservaten De Maten en Het Wik ook het Provinciaal Domein van Bokrijk, de kinderboerderij van Kiewit en de Borggravevijvers.
NATUURLIJKE EN ARTIFICIËLE PLASSEN De aanwezigheid van natuurlijke plassen (VAD - 1.2.4.) beperkt zich vrijwel uitsluitend tot de vennen die verspreid over de gehele Kempen voorkomen. De grootste concentraties van vennen bevinden zich in de duin- en heidegebieden van de militaire domeinen te Leopoldsburg-Hechtel en vooral Helchteren (Steenven, Brandven, Biezenven, Kraneven, Katteven, Roodven).Verder herinneren een tientallen thans geïsoleerde vennen, o.m. het Turfven, Zwartven en Schaapsven (Ophovenerbos), Heuvelsven en Kruisven (Dilserbos), het Pijnven (Hechtel) en de Stevensvennen (Lommel) aan het gebiedsdekkende duin- en heidelandschap van weleer. In de beekvalleien, a priori in de Kempen, liggen tientallen kleine en grote vijvers. Ze ontstonden door de ontginning van veen en turf (turfputten) of werden aangelegd als visvijvers. Zo werden de visvijvers langs de Bolisserbeek te Hechtel door een of ander klooster of abdij aangelegd. De Paalse plas is, net zoals het Schulensmeer, een artificiele plas, ontstaan bij de aanleg van de A2/E314-autoweg (VAD - 1.2.5.2.). DE VLAKTE VAN BOCHOLT Een heel specifiek hydrografisch landschap (VAD -1.2.6.) situeert zich tussen de noordwestelijke steilrand van het Kempens plateau te Bocholt en de landsgrens met Nederland. Dit vlakke gebied (ca. +35 meter) is door een gebrekkige natuurlijke ontwatering van nature uit moerassig. Vanuit de diverse woonkernen (o.a. Lozen, Beek en Tongerlo) aan de zuidwestelijke rand werd dit gebied –ook wel eens de vlakte van Bocholt genoemd– grotendeels drooggelegd (cfr. het wegenpatroon). De alluviale bossen van Stamprooiersbroek en Grootbroek zijn restanten van het oorspronkelijk “broeklandschap”. DE VOERSTREEK
Limburg - 9 Het hydrografisch beeld van de Voerstreek is als gevolg van de kaartuitsnede waarbij alleen het Vlaamse grondgebied aandacht kreeg, eerder onoverzichtelijk. Alleen de vallei van de Voer die in haar bovenloop over zekere afstand ondergronds stroomt (typisch verschijnsel in kalkrijk gesteente), ligt met uitzondering van de benedenloop integraal in Vlaanderen. De Gulp toont slechts een fragment van een veel langer beekdal; de sectie doorheen Voeren is typisch asymmetrisch (VAD - 1.1.2.). De Berwijn is de voornaamste rivier van het Luikse land van Herve; te Moelingen mondt ze in de Maas uit. WATERINGEN De 19de-eeuwse Kempense waterwegen werden in de eerste plaats aangelegd ten behoeve van de bevloeiing. Ze waren immers bedoeld als hoofdleidingen waarop een wijdvertakt irrigatienet van grachten en sloten werd aangesloten. Door bevloeiing slaagde men erin droge en dorre heide-arealen in grasgroene wateringen (VAD - 1.2.6.) te transformeren. Deze wateringen werden vooral als hooilanden geëxploiteerd. Langs de Zuid-Willems-vaart, het kanaal Bocholt-Herentals en het zijkanaal van Beverlo situeren zich meerdere wateringen. We citeren de wateringen van Stevensvennen, LommelKolonie (de landbouwkolonie zelf is haast volledig uit het landschap verdwenen; de bijbehorende watering is thans een natuurreservaat), Sint-Huibrechts-Lille , LozenBocholt (Lozerheide) en Neeroeteren (Schootsheide, De Bek).
Hoofdstuk 2. LANDSCHAPSELEMENTEN EN -KENMERKEN VAN BIOTISCHE AARD: PLANTEN, STRUIKEN, BOMEN, BOSSEN EN … CULTUURGEWASSEN. Zowel naar spreiding, oppervlakte als floristische samenstelling is er een grote discrepantie tussen de “historische” Haspengouwse en de “economische ”Kempense bossen: - de schaarse Haspengouwse bossen bestaan overwegend uit loofhout; - in de uitgestrekte Kempense boscomplexen primeert het naaldhout.
HASPENGOUWSE LOOFBOSSEN De grootste Haspengouwse bossen zijn als historische bossen (cfr. Ferrariskaart) verbonden aan een middeleeuws domein of kasteel (VAD - 2.2.1. & 2.2.2.); landschappelijk zijn het koepel- en hellingsbossen (VAD - 2.3. en 2.4.). We citeren: - het boscomplex Nieuwenhoven met het Galgen-, Kraaien-, Mierhoop- en Mielenbos (buitenverblijf en jachtgebied van de abten van Sint-Truiden); - het Zwartaardebos nabij het kasteel van Duras; - het domeinbos Belle-vue (het jachtbos van de kasteelheren van Gors-Opleeuw); - het Zalenbergbos te Heks (verbonden aan het prins-bisschoppelijk kasteel van Heks); - het Jongenbos (verbonden aan het gelijknamig kasteel te Vliermaalroot);
Limburg - 10 - het Grootbos (een aanhorigheid van het kasteel van Genoelselderen); - een cluster van loofbossen op het lage interfluvium tussen “Demer -Herk” tussen Herk-de-Stad, Stevoort en Kermt met o.a. het Herkenrodebos, het Zusterkloosterbos, de Bunders en het Gasthuisbos; - de Molenbeemden (alluviale broekbossen) te Membruggen; - de alluviale bossen (Kevie, Grootmeers, Kleinmeers) in de brede Jekervallei ten oosten van Tongeren; - de clusters van alluviale broekbossen in de Haspengouwse beekdalen. Grote en kleinere koepelbossen komen verspreid over het plateau van DroogHaspengouw (bv. het Magneebos, het Manshovenbos en het Pullenbergbosje te Borgloon) voor. Het zijn structuurbepalende biotische kenmerken van de topografische skyline in het Haspengouws openfieldlandschap.
POPULIERENAKKERS In de valleien werden de bronbosjes alsmede de beekdalbegeleidende bossen en struwelen als clusters van alluviale bossen voorgesteld (VAD - 2.5.). Op deze wijze komt het fossiel Demerdal ”Goeslaar-Schalbroek” te Lummen cartografisch en landschappelijk te voorschijn. De canadapopulier is een gebiedsdekkend, biotisch landschapselement in geheel Vochtig-Haspengouw en de brede Demervallei. Op diverse plaatsen zijn populierenakkers (VAD - 2.6.2.) door hun dichtheid en geometrie horizon bepalend, o.m. te Ulbeek (Boswinning), Kortessem (Printhagen), Hoeselt (Terbos) en Gors-Opleeuw (Haagsmeer). Ze bezorgen er het landschap een theatraal doch relatief gesloten uitzicht.
DE KEMPENSE HEIDE In de loop van de Middeleeuwen werd het natuurlijk plantenkleed van de Kempense zandgronden –het eikenberkenbos– vanuit de kleine woonkernen stelselmatig en grotendeels gerooid en als gevolg van continue begrazing landschappelijk vervangen door een heidevegetatie. Het gesloten boslandschap evolueerde zodoende naar een halfopen heidelandschap (VAD - 2.8.1.1.). Door latere beslissingen en ingrepen, nl. herbebossing (infra), zijn de restanten van het traditioneel Kempens heidelandschap slechts fragmentarisch en bovendien ruimtelijk sterk versnipperd bewaard gebleven. Gave heidelandschappen zijn congruent met duingebieden. De voornaamste Limburgse heidelandschappen zijn Tenhaagdoornheide, de Mechelse Heide, De Teut en de Oudsbergduinen. Verder zijn er, verspreid over het ganse grondgebied van de provincie, honderden kleine arealen en percelen met een relictheidevegetatie. Het zijn ongetwijfeld landschapselementen die op lokaal niveau alle zorg en aandacht m.b.t. conservering en beheer verdienen maar omwille van hun geringe oppervlakte op de landschapskenmerkenkaart van bovenlokaal belang niet aangeduid werden. Het heide-toponiem is trouwens op Kempens niveau volledig gebiedsdekkend en derhalve indicatief voor het eertijds ruime verspreidingsgebied van deze cultuurhistorische landschapsvorm.
Limburg - 11
DE KEMPENSE NAALDBOSSEN Vanaf de tweede helft van de 18de eeuw kwam onder druk van de Oostenrijkse overheid de herbebossing van de woeste gronden langzaam op gang. Omwille van plaatselijk verzet werd deze echter pas in de loop van de 19de eeuw op grote schaal doorgezet: kapitaalkrachtige stedelingen kochten de voorheen gemeenschappelijke heidegronden op en lieten ze nadien in grote kavels herbebossen. Typisch voor deze bossen is het rechthoekig patroon van paden, boswegels en brandgangen. Deze herbebossing gebeurde hoofdzakelijk met naaldhout (= economische bossen; VAD - 2.6.1.) en drukt nog steeds manifest zijn stempel op het huidige boslandschap van de provincie. De totale bosoppervlakte van de provincie Limburg bedraagt anno 2000 47833ha; hiermee is Limburg –na Antwerpen– de tweede bosrijkste provincie van Vlaanderen. Navolgend geven we een overzicht van de voornaamste Kempense bosgebieden. ∗ Het compact bosgebied ten zuidoosten van de Bosbeek of het Park der Hoge Kempen is de voormalige gemeenschappelijk heide tussen een aantal dorpen op het Kempens plateau en in de Maasvallei : Zutendaal, Wiemesmeer, Oud-Waterschei, As, Niel-bij-As, Dorne, Opoeteren, Dilsen, Lanklaar, Eisen, Maasmechelen, Opgrimbie, Rekem, Neerharen, Lanaken en Gellik. In dit gebied liggen toponiemen die verwijzen naar vroegere occupaties (heide), het reliëf (duinen en steilrand) en het huidig bodemgebruik. Een overzicht: Pietersembos, Proosterbos, Mechels Bos, Lanklaarderbos, Dilserbos, Bodembos en Driebeukenbos; Molenberg, Langenberg, Onder de Berg, Platte Lindenberg, Horensberg en Vossenberg; Grote Kiewitheide, Gellikerheide, Mechelse heide, Olenderheibos, Grote Heide (Gellik en Zutendaal) en Schootsheide. Op enkele uitzonderingen na bleef dit bos-complex (het grootste van Limburg) vooralsnog van bewoning gespaard. Wel zijn er een aantal grote zand- en grindgroeven (infra); ∗ Enkele individuele boscomplexen ten noordwesten van de Bosbeek met het Heiderbos (As-Opglabbeek), het complex Ophovenerbos-Staatsbos-Kruisberg (Opglabbeek-Ophoven), het Gruitroderbos
met de Oudsbergduinen en de bossen van Solterheide (Neerglabbeek); ∗ Het bosgebied van Noord-Limburg (Hamont-Achel en Neerpelt), bestaande uit twee afzonderlijke complexen : in de buurt van Kaulille en Sint-HuibrechtsLille het Kolisbos, de Dorperheide, de Lozerheide en de Voortse Hostie; ten noorden van de dorpscentra Hamont en Achel de grensbossen van de Binnenheide, de Haarterheide en de Beverbeekse heide; ∗ De hogergenoemde bossen van Noord- en Oost-Limburg zijn op het grondgebied van Peer en Meeuwen ruimtelijk en landschappelijk verbonden door een gevarieerd, halfopen landschap met een evenwichtig aanbod aan landbouwgronden en bosbestanden met overwegend heidetoponiemen zoals Broekerheide, Goolderheide, Leukenheide, Vosheide, Waarheide, Kleine Heide. Dit transitgebied karteerden we als een cluster van bossen. ∗ Het bossencomplex “Park der Lage Kempen”, gelegen in het brongebied van de Grote Nete en de Zwarte Beek, komt overeen met de voormalige gemene heidegronden tussen Helchteren, Hechtel, Eksel, Overpelt, Lommel, Leopoldsburg (Heppen) en Koersel. In dit complex liggen de locaties Hogenbosheide, Hechtelse Heide, Resterheide, Staleikerheide,
Limburg - 12 Schrikheide, Langenheuvelheide, Paardshaagdorenberg, Pijnvennerheide, Winnerheide, Karrestraterheide, Kattenbossenbergen en Kattenbossenheide. Tot dit boscomplex behoren enkele grootschalige inplantingen, nl. het militair domein en oefenterrein van Leopoldsburg en de autotestbaan van Lommel. ∗ De grensbossen van Lommel, aan weerszijden van het kanaal Bocholt-Herentals: de Riebosserheide, Blekerheide, Heuvelse Heide en het grotendeels bebost duingebied Lommelse Sahara-Hezerbergen; ∗ Het boscomplex van Midden-Limburg gedijt op de voormalige heidegronden tussen de woonkernen Helchteren, Houthalen, Zonhoven en Genk. Alhoewel naaldbossen dit gebied overwegend groen kleuren, is het “Park Midden-Limburg” congruent met een ingewikkeld kluwen van landschapskenmerken verbonden aan een veelheid van functies en activiteiten: het
militair domein van Helchteren (Sonnisheide, Grote Heide en Donderslagheide), sociaal verblijfstoerisme (Kelchterhoef, de Bosberg), opvangcentrum voor asielzoekers (Hengelhoef), grote en kleine vijvers, het Limburgs golfterrein, droge en natte natuurgebieden (Tenhaagdoornheide en De Teut; Balleweyers en Slangenbeekbron), industriële inplantingen (Houthalen), tuinwijken (Meulenberg), nieuwe nederzettingen (Houthalen-Oost) en enkele omvangrijke kasteelparken (Luciebos en Massy). ∗ Verder zijn er concentraties van naaldbossen in de buurt van de ijzerzandsteenhoudende Diestiaanheuvels (VAD 2.3.) in Midden-West-Limburg zoals het Grootbos en het Vogelzangbos (Bolderberg), de Heesbossen te Zelem en het boscomplex van Tessenderlo (Gerhagen, Achterheide, Houterenberg, Rodenberg en de Schoterse Bossen).
De jongste decennia worden gekapte naaldhoutpercelen niet meer systematisch met masthout herbebost maar vervangen door aanplantingen van meer natuur- en streekeigen loofhoutsoorten. Zodoende beoogt men het herstel van de oorspronkelijke bosvegetatie in zandige regio’s. DE UITERWAARDEN VAN DE MAASVALLEI In de reeds vroeg in cultuur gebrachte Maasvallei –thans een vlak en relatief open landschap met een evenwichtige afwisseling van weilanden en akkers– komen, met uitzondering van het Vijverbroek in een verlaten Maasmeander te Kessenich, geen noemenswaardige boscomplexen voor. Wel zijn er enkele floristisch interessante uiterwaarden (= de weilanden tussen de zomer- en winterdijk; VAD - 1.2.6.) alsook bomenrijen, gekoppeld aan dijken, wegen en perceelsgrenzen. Typisch voor deze regio zijn de zgn. Maasheggen.
KASTEELPARKEN EN -TUINEN In Limburg liggen tientallen kasteelparken en -tuinen (VAD - 2.2.2.), elk met een specifieke eigenheid, historiek en erfgoedwaarde. Ze zijn ruimtelijk geconcentreerd: - in de ruime periferie van de provinciehoofdplaats Hasselt: meestal residentiële kastelen van recentere ouderdom; - in Haspengouw, inzonderheid Vochtig-Haspengouw en het geaccidenteerd overgangsgebied naar Droog-Haspengouw (Borgloon, Sint-Truiden, Kortessem, Tongeren). De
Limburg - 13 meeste kasteelparken hebben een valleigebonden site en zijn historisch verbonden aan een “heerlijk” kasteel. Imponerende en tevens relatief omvangrijke (= ruimtelijk structurerend!) kasteelparken zijn o.m. ⇒ het kasteeldomein van Duras; ⇒ het kasteeldomein van Nieuwenhoven; ⇒ het kasteeldomein van Heers; ⇒ het kasteelpark van Veulen; ⇒ het kasteeldomein, inclusief -bos, te Gingelom; ⇒ het kasteeldomein Hasselbroek te Jeuk; ⇒ het kasteelbos (= Gasthuisbos) te Schulen; ⇒ het park en de tuinen van het kasteel van Heks; ⇒ het kasteelpark van Hamal te Rutten; ⇒ het kasteelpark van Gors; ⇒ het alluviaal kasteeldomein “de Tornaco” te Voort; ⇒ het park en de tuinen van de landcommanderij Alden Biezen; ⇒ het parkdomein bij het kasteel van Loye te Lummen; ⇒ het domein Vogelsanck te Zolder; ⇒ het kasteeldomein van Villain XIIII te Leut; ⇒ het kasteelpark van Schoonbeek (Beverst); ⇒ het koninklijk park te Leopoldsburg; ⇒ het openluchtmuseum te Bokrijk.
Limburg - 14 CULTUURLANDSCHAPPEN MET ERFGOEDWAARDE Buiten de reeds vermelde heidegebieden karteerden we als cultuurlandschappen met erfgoedwaarde: - een cluster van graften en cultuurtaluds (= botanische lijnelementen als landschappelijk equivalent) in de Centrale Voerstreek (‘s Gravenvoeren en Sint-Martens-Voeren; VAD - 2.7.); - clusters van holle wegen (= botanische lijnelementen als landschappelijk equivalent) te Gelinden-Mechelen-Bovelingen, Velm en Halen; (VAD - 2.7. & 3.6.1.2.1); - enkele gave landschappen met hoogstamboomgaarden op de steile hellingen in de Voerstreek en in de buurt van Borgloon, o.m. te Kuttekoven, Grootloon, ZammelenKolmont en Kerniel; (VAD - 2.8.1.3.); - het typisch kleinschalig en relatief gesloten traditioneel landbouwlandschap “De Brand” te Maaseik (VAD - 2.8.1.3.).
HEDENDAAGSE LANDBOUWLANDSCHAPPEN Als hedendaagse landbouwlandschappen (VAD - 2.8.2.) weerhielden we: - concentraties van laagstammige fruitaanplantingen in de regio’s Borlo, Borgloon, Wellen, Sint-Truiden, Herk-de-Stad en Halen; vooral tussen Hoepertingen, Rijkel, Zepperen en Ulbeek een bijzonder grote impact op het uitzicht van het huidig landschap; - het weiden- en bocagelandschap van de Oostelijke Voerstreek (Teuven en Remersdaal); - het grootschalig weiden- en maïslandschap in het brongebied van de Dommel met als type-lokaliteit het planmatig landbouw- en ontginningslandschap “Siberië” te Peer; alhoewel de vermaïsering van het Limburgse landschap op grote schaal voorkomt, selecteerden we dit gebied als typelokaliteit van dit agrarisch verschijnsel; - verder vermelden we concentraties van serres te Schakkebroek (fruitteelt) en Munsterbilzen (sierteelt). Omwille van hun beperkt verspreidingsgebied en hun lokaal belang werden ze echter niet op de landschapskenmerkenkaart van bovenlokaal niveau gekarteerd. De Limburgse sierteelt, ontstaan en lange tijd ruimtelijk geconcentreerd op de lichte zandbodems te Munsterbilzen, duikt de jongste jaren –sterk verspreid maar op aanzienlijk grote percelen– in vrijwel geheel Haspengouw op. In het open akkerbouwlandschap van Droog-Haspengouw wordt deze streekvreemde teelt op meerdere plaatsen als landschapsverstorend ervaren.
Limburg - 15
Hoofdstuk 3. LANDSCHAPSELEMENTEN EN -KENMERKEN UIT DE NEDERZETTINGSGEOGRAFIE: - LANDNAME EN KOLONISATIE, - WONEN EN WERKEN, - LANDBOUW EN INDUSTRIE, - VERKEER EN TRANSPORT Ondanks de vroege landname van Haspengouw en het Maasland zijn er nagenoeg geen materiële noch landschappelijk relevante restanten van pré-Romeinse ouderdom bewaard gebleven tenzij enkele prehistorische grafvelden in de Kempen, o.m. in Grote Brogel en Mollem-Peer. Onze informatie en kennis omtrent de Limburgse prehistorie steunt dan ook op interpretaties van archeologische vondsten en opgravingen waarbij het krijtplateau van Millen –niet in het minst omwille van zijn hoogteligging en de onmiddellijke nabijheid van silex … of vuursteen– een zeer belangrijke rol speelde. Tussen 5300 en 4700 vòòr Christus was er op de Staberg te Rosmeer een bandceramische nederzetting. Een bijzonder interessante archeologische site van bovenlokaal belang is de oude leemgroeve Nelissen te Kesselt en dit vooral omwille van de Pleistocene kolonisatiesporen (VAD - 3.1.).
GALLO-ROMEINSE RELICTEN In Haspengouw en a priori in de omgeving van Tongeren –de hoofdplaats van de civitas Tungrorum– liet de Gallo-Romeinse kolonisatie heel wat landschappelijke sporen en relicten na zoals de heuvelsite en het kwadratisch stratenpatroon van de “atuatuca” zelf, een imposante omwalling met muren en torens in streekeigen bouwstenen, het aquaduct op de Beukenberg (= watertoevoer vanuit het brongebied van de Mombeek te Widooie in het Scheldebekken naar de Tongerse binnenstad in het Maasbekken: een ingenieus huzarenstukje!) , tumuli (Brustem, Genoelselderen, Herderen, Koninksem, Vorsen en Kortijs) en meerdere tracés van heerbanen waarbij deze van Maastricht via Tongeren, Borgloon en Sint-Truiden naar Tienen ongetwijfeld de fraaiste is. Al deze GalloRomeinse cultuursporen werden individueel gekarteerd (VAD - 3.2.). TYPISCHE WOONKERNEN • In Droog-Haspengouw, van ouds een vruchtbare landbouwstreek en door Frankische veeboeren vanaf de vijfde eeuw na Christus definitief gekoloniseerd (VAD -3.3.), wisten enkele tientallen nederzettingen hun traditioneel, agrarisch karakter gaaf te bewaren (VAD - 3.4.1.). Het betreft soms “afgelegen” locaties of nederzettingen die
Limburg - 16
•
•
•
•
meestal niet op een belangrijke verkeersweg gelegen zijn. De meeste dorpen hebben een valleigebonden site. In deze doorgaans kleine en rustige woonkernen is heel wat agrarisch erfgoed (vooral boerderijen) geconcentreerd en blijft nieuwbouw beperkt tot invularchitectuur; uitgesproken nieuwe woonwijken zijn er niet. Rekening houdend met deze criteria werden volgende Haspengouwse nederzettingen als “typische woonkern” aangeduid: Batsheers, Boekhout, Borlo, Buvingen, Grootloon, Heiselt, Heks, Horpmaal, Kerkom bij Sint-Truiden, Kortijs, Lauw, Mettekoven, Montenaken, Muizen, Niel-bij-Sint-Truiden, Opheers, Rukkelingen, Lauw, Rutten, Vechmaal, Veulen, Voort, Vorsen, Widooie en Zammelen. Nerem is in de Vlaamse nederzettingsgeografie een vrijwel uniek en uitermate gaaf voorbeeld van een langgerekt driesdorp. In Vochtig-Haspengouw en de Demervallei zijn de meeste woonkernen –onder druk van het Midden-Limburgs industriegebied– tot woonforenzengemeenten geëvolueerd waarbij het traditionele nederzettingspatroon als historisch kenmerk sterk vervaagd is. Niettemin werden Gors-Opleeuw, Hoepertingen en ‘s Herenelderen als typevoorbeelden van kasteeldorpen weerhouden. Het oude dorpsplein van Ulbeek stond model bij de reconstructie van het Haspengouws dorp in het Openluchtmuseum van Bokrijk. De aanleg van nieuwe, rechtlijnige wegen vanaf de tweede helft van de 18de eeuw had een grote impact op de morfologische en urbanistische uitbreiding van alle woonkeren in de onmiddellijke buurt. In het meest extreme geval leverde dit markante dorpskernverschuivingen op zoals te Guigoven, Bommershoven en ‘s Herenelderen. De kerndorpen (VAD - 3.4.), behorend tot het open ruilverkavelingslandschap op het krijtplateau van Millen, hebben geen uitgesproken dalsite. Tot deze unieke “zwerm” van plateaunederzettingen behoren Berg, Millen, Elst, Genoelselderen, Valmeer, Herderen, Vlijtingen, Rosmeer, Hees, Veldwezelt, Kesselt, Lafelt, Vroenhoven, Riemst, Heukelom en Zichen-Zussen-Bolder. Een bedreiging voor de landschappelijke authenticiteit van deze regio is de oprukkende lintbebouwing. Zo zijn de voorheen afzonderlijke gehuchten Bolder en Meer in een zeer korte tijdspanne volledig met mekaar vergroeid. In Millen, Valmeer en Zichen-Zussen-Bolder zijn meerdere, oude dorpswoningen in streekeigen mergelzandsteen uitgevoerd. Dit geldt a fortiori voor het Jekerdorp Kanne. Een dominant landschapselement in dit openfieldlandschap zijn de hoogspanningsleidingen (VAD-3.6.1.4.). Als typische nederzettingen in de Voerstreek weerhielden we het Voer- en straatdorp ‘s Gravenvoeren, het vakwerkgehucht Veurs en Remersdaal met een “verspreide” kernbewoning. Niet expliciet gekarteerd maar toch merkwaardig als nederzetting zijn tevens de plateau- en grensgehuchten Ulvend en De Plank, het kasteeldorp SintPieters-Voeren, Sint-Martens-Voeren met zijn karakteriserend spoorwegviaduct, het straatdorp Teuven en de puinkegelnederzetting Krindaal. De Voerstreek is zonder meer een cluster van merkwaardige nederzettingen. Samen met Haspengouw blikt ook de Maasvallei op een zeer vroege kolonisatiegeschiedenis terug. De huidige Maasdorpen zijn evenwel Frankische stichtingen uit de vroege Middeleeuwen. Ze hebben een aan het fysisch milieu aangepast T-vormige aanleg waarbij één straat evenwijdig loopt met de Maas en de andere hierop min of
Limburg - 17 meer loodrecht georiënteerd westwaarts in de richting van de steilrand loopt (VAD 3.4.). Dit nederzettingspatroon bleef gaaf bewaard in de oude dorpskernen van Heppeneert, Elen, Dilsen, Booien, Meeswijk, Stokkem, Boorsem, Leut, Vucht, Kotem en Uikhoven …; vandaar hun kartering als typische woonkern. De 19de en 20ste-eeuwse urbanistische uitbreiding situeerde zich omwille van redenen van verkeerstechnische aard westwaarts naar de N78 (Vroenhoven-Maaseik-Venlo) toe. Dit verklaart de “dubbele” kern van de meeste Maaslandse dorpen. De voormalige Loonse stad “Stokkem” en het minivorstendom “Oud-Rekem” werden als historische nederzettingen (VAD - 3.4.4.) aangeduid. • Gedurende de Middeleeuwen en in het Ancien Régime bleven de omvang en het inwonertal van de Kempense nederzettingen (VAD - 3.4.2.) eerder gering. Dit kunnen we o.m. afleiden uit het landschappelijk kaartbeeld van de “Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden” die de toestand omstreeks 1775 weergeeft. In meerdere nederzettingen bleven de contouren van het centraal dorpsplein –vaak driezijdig zoals in Overpelt en Eksel– in het huidig stratenpatroon intact. Onder impuls van de industrialisatie (infra) kenden deze woonkernen vanaf de 19de eeuw een zodanige demografische en urbanistische expansie dat de eeuwenoude gordel van omhaagde akkertjes rond de woonkernen geleidelijk aan volgebouwd werd. Tegelijkertijd migreerde de agrarische bedrijvigheid naar de voormalige heide die deels herbebost werd, deels in landbouwgrond (weilanden, akkers) werd omgezet, deels andere (industrie, recreatie) bestemmingen kreeg. Door deze evolutie zijn er in de Limburgse Kempen geen gave traditionele woonkernen bewaard gebleven. Wel resten er –naast elementen van het bouwkundig erfgoed (infra) – kleinere landschapskenmerken zoals driehoekige pleintjes, houtwallen, vlasroten, ed.
STEDELIJKE NEDERZETTINGEN De vier grootste historische steden (VAD - 3.5.) van Limburg zijn Tongeren, SintTruiden, Hasselt en Maaseik. Andere nederzettingen met een al dan niet historisch, stedelijk of verstedelijkt karakter zijn Borgloon, Bilzen, Herk-de-Stad, Bree, Peer en Beringen. Ze werden –in de optiek van deze studie– gekarteerd als clusters van punten met erfgoedwaarde. Op landschappelijk vlak reikt hun betekenis en invloed echter veel verder dan de Middeleeuwse omwallingen en dit in de gedaante van o.m. industriële inplantingen en nieuwe nederzettingen. Het zijn tevens plaatsen waar verkeerswegen convergeren of rakelings passeren.
BOUWKUNDIG ERFGOED VAN BOVENLOKAAL EN VLAAMS BELANG Voor wat het bouwkundig erfgoed betreft weerhielden we op de provinciale versie van de landschapskenmerkenkaart van bovenlokaal belang alle punten uit de “Atlas van de relicten van traditionele landschappen van Limburg”. Op advies van Afdeling “R.O.H.M. Limburg – Monumenten en Landschappen” werd hieruit een selectie gemaakt, rekening
Limburg - 18 houdend met de vooropgestelde criteria: “ruimtelijk structurerend”, “landschapskenmerkend” en “van Vlaams belang”. Deze selectie omvat volgende rubrieken. • Kerken. Mede door de vroege kerkelijke bloei, de “Loonse” dynamiek in de 10-12de eeuw waarbij kerktorens ook een defensieve betekenis hadden, de relatief late doorbraak van de gotiek en de meestal lage bevolkingsdruk, zijn er in geheel Limburg en a fortiori in Haspengouw diverse Romaanse kerken bewaard gebleven. In de eerder vlakke Kempen profileren een aantal gotische westtorens zich als oriënterende landschapselementen. Merkwaardige kerken zijn de Onze-LieveVrouwbasiliek van Tongeren, de SintMartinuskerk van Berg, de SintPieterskerk van Sint-Pieters-Voeren, de Sint-Odulphuskerk van Borgloon, de SintServatiuskerk van Groot-Loon, de OLVbasiliek van Kortenbos, de SintTrudokerk van Peer, de Sint-Pieterskerk van Lommel, de kerk van Tessenderlo, de Onze-Lieve-Vrouwkerk van Oostham, de Sint-Aldegondiskerk van As, de SintMartinuskerk van Kessenich, de SintAnnakerk van Aldeneik, de SintLambertuskerk van Neeroeteren, de mijnkathedraal van Eisden; … • Burchten. Langsheen de grenzen van het oude graafschap Loon komen er een aantal burchten voor, die als verdedigingslinie waren opgetrokken tegen het prinsbisdom Luik in het Zuiden en langsheen de Maas in het oosten: de burchtruïnes van Pietersheim, Kolmont, Brustem en Kessenich; de torenburcht van Rutten. • Kastelen. Voor een verantwoording van het “Kastelenlandschap Zuid-Limburg”, verwijzen we naar p. 18. De commanderij van Alden Biezen, de commanderij van Sint-Pieters-Voeren, het kasteel van Heks, het kasteel van Duras, het kasteel van Heers, het waterkasteel van Schoonbeek-Beverst, het kasteel van ‘s Herenelderen, het kasteel van Genoelselderen,
het kasteel van Gors, het kasteel van Gingelom, het kasteel Hasselbroek (Jeuk), het kasteel van Veulen, het kasteel van Hamal (Rutten), het kasteel van Rijkel, het kasteel d’Aspremont-Lynden (Rekem), het kasteel van Schalkhoven, het kasteel Hulsberg (Borgloon), het kasteel van Betho (Tongeren), het kasteel Vogelzang (Zolder) en het kasteel Groenendaal (Waltwilder), het kasteel van Ommerstein (Rotem) en het kasteel De Dool (Helchteren). • Abdijen. De voorm. abdij van Herkenrode (Kuringen), de abdij van Colen (Kerniel), de voorm. abdij van Hocht (Lanaken), de voorm. abdij van Nonnen-Mielen (SintTruiden), de kluis van Achel, het voorm. kartuizerklooster “Sint-Jansberg” (Zelem), de voorm. augustinessenabdij van Sinnich (Teuven), het voorm. bogaardenklooster te Zepperen en de kluizen van Vrijhern en Bolderberg. • Kapellen. De kapel van Helshoven, de kapel van Oetersloven, de Sint-Gilliskapel van Mulken-Tongeren, de Sint-Hubertuskapel (Offelken-Tongeren), de OnzeLieve-Vrouwkapel van Vreren, de H. Grafkapel te Kanne, de kapel van de BruineLieve-Vrouw te Kerkom, de Deusterkapel te Peer, de Sint-Pieterkapel te HorneVechmaal, de OLV-kapel van Steps, de kapel van Hoksent te Eksel, de Sint-Annakapel te Lummen, de kapel Onze-LieveVrouw van de Beukenboom te Lummen, de kapel van Ten Eikenen te Zonhoven, de Steenboskapel in Voeren en de Kinkenberg-kapel te Voeren. • Hoeven en kasteelboerderijen. Het Monnikenhof te Heks-Vechmaal, de abdijhoeve Herkenrode te Opheers, het Kannaertshof te Stevoort, de hoeve Henisdael te Vechmaal, kasteelhoeve Terho-
Limburg - 19 ven (Bommershoven), kasteelhoeve van Sint-Pieters-Horne, de kasteelhoeve Printhagen (Kortessem). • Watermolens. Watermolens zijn op provinciaal niveau gebiedsdekkend. Bijzondere concentraties (= bakenreeksen) situeren zich aan de Abeek, Bosbeek, Demer, Jeker en Herk. Enkele interessante watermolens zijn: de Blaarmolen te Tongeren, de Bemvoortsemolen te Overpelt, de Herkenrodemolen te Hasselt, de Nerummolen te Gingelom, de Metserenmolen te Sint-Truiden, de Kleine Molen te Lummen,…
• Windmolens. De windmolen Nieuwe Leven te Maasmechelen, Napoleonmolen te Hamont, de Sevensmolen te Kaulille, de Stermolen te Eksel, de Lemmensmolen te Kinrooi alsook de Zorgvliet- en de Keyers-molen van Molenbeersel. • Andere gebouwen. Het stadhuis van Borgloon en het H. Hartcollege van Maasmechelen. • Andere opvallende constructies. Het spoorwegviaduct in Sint-Martens-Voeren, de koeltorens en masten van Langerlo, de schachtbokken van de steenkoolmijnen en de Zuid-Limburgse tumuli.
VAKWERK IN MIDDEN-LIMBURG Belangrijk in het Limburgse cultuurlandschap is het algemeen voorkomen van vakwerkbouw die zich op het platteland tot in het begin van de 20ste eeuw als landelijke bouwwijze wist te handhaven. Limburg bezit een grote diversiteit aan vakwerk. Van de Kempische vakwerk-langgevelhoeve resten nauwelijks nog representatieve voorbeelden. Het volgroeide type van de Haspengouwse boerderij, de gesloten vierkanthoeve of kwadraathoeve, is in het zuiden van de provincie (= Droog Haspengouw) vrij algemeen vanaf de tweede helft van de 18de eeuw in bak- en streekeigen natuursteen versteend. De rijkste relicten van vakwerkbouw –zowel met lemen als bakstenen vullingen– treft men aan in Midden-Limburg (Vochtig-Haspengouw en de Demervallei), met o.m. bijzonder concentraties in de gemeenten Wellen, Ulbeek, Alken, Sint-Lambrechts-Herk, Stevoort en Diepenbeek. Deze regio werd gekarteerd als een cluster van typische bouwstijlen (VAD - 3.4.).
VAKWERK- EN SILEXGEBIED VOEREN De Voerstreek wordt gekenmerkt door een bouwwijze, die enigszins afwijkt van die in de rest van Limburg en eerder aanleunt bij de bouwtrant van het Nederlandse en Duitse grensgebied. Kenmerkend zijn de lokale accenten binnen de techniek van het vakwerk; het gehucht Veurs fungeert hierbij als type-voorbeeld. Typischer nog is het gebruik van streekeigen silex bij de constructie van het Voerens boerenhuis waarvan het verspreidingsgebied zich tot de Centrale Voerstreek beperkt. Het is op de landschapskenmerkenkaart als een cluster van typische bouwstijlen voorgesteld (VAD - 3.4.).
Limburg - 20 KASTELENLANDSCHAP ZUID-LIMBURG Uit de kartering van de erfgoedpunten blijkt dat Zuid-Limburg zich profileert als een kastelenlandschap met meer dan honderd kasteelsites. Er zijn burchten, heerlijke kastelen, historische kastelen en residentiële kastelen en dit in vrijwel alle bouwstijlen uit het tweede millennium. Vooral het geaccidenteerd overgangsgebied tussen Vochtig- en Droog-Haspengouw is bijzonder rijk aan heerlijke kastelen. Borgloon was immers dé draaischijf van waaruit in de 10-12de eeuw het graafschap Loon gestalte kreeg en precies rond deze kern werden trouwe medewerkers (leenmannen) beloond (= beleend) met grondbezit waarop riante residenties gebouwd werden (het ontstaan van de Haspengouwse aristocratie).De meeste heerlijke kastelen hebben een valleigebonden site; bakenreeksen van kastelen situeren zich o.m. in de valleien van de Fonteinbeek, de Herkebeek en de Melsterbeek. De landschappelijke impact van al deze kastelen is bijzonder groot: kasteelparken en -tuinen met allerhande specifiek “tuinmeubilair”, kasteelbossen, grachten en vijvers, kasteelhoeven, kasteelbrouwerijen, grootschalige landbouwontginningen, dreven, banwatermolens, banbrouwerijen, kasteeldorpen, mecenaat bij de bouw van religieuze instellingen of gebouwen (abdijen, kloosters, kerken, kapellen), grafkapellen en grafmonumenten (de rijkdom van de Zuid-Limburgse grafkunst is ongetwijfeld te linken met een bijzonder geanimeerd kasteelverleden). Het kastelenlandschap ZuidLimburg is o.i. een wezenlijk landschapskenmerk van Vlaams belang (VAD - 3.4.). Het overstijgt –zeker in historisch perspectief– de typologieën “Vochtig-Haspengouw” en “Fruitstreek”.
DE MIJNSTREEK Ondanks de aanleg van nieuwe rechtlijnige steenwegen (VAD - 3.6.1.2.4.) vanaf de tweede helft van de 18de eeuw –de zgn. Maria-Theresiawegen (o.a. de weg Luik - ‘s Hertogenbosch) en Napoleonwegen (Maasvallei)–, de aanleg van kanalen (VAD - 1.2.3. en 3.6.1.1.2.); de Zuid-Willemsvaart en het kanaal Bocholt-Herentals) en de aansluiting op het Belgische spoorwegennet (VAD - 3.6.1.3.) in de tweede helft van de 19de eeuw, kwam de industrialisatie van Limburg pas definitief op gang na de ontdekking van de steenkool tijdens het interbellum. De exploitatie van het zwarte goud induceerde in Midden-Lim-burg een ware metamorfose, niet in het minst op landschappelijk vlak (VAD - 3.6.2.3.3.). In een mum van tijd werd het schrale heidelandschap herschapen in een “mijnstreek” die omstreeks het midden van de 20ste eeuw zijn hoogtepunt bereikte en nadien economisch vrij vlug weer uitdoofde. Er waren van west naar oost exploitaties in Beringen (conces-sie in 1907; produktie vanaf 1922), Helchteren-Zolder (1907; 1930), Houthalen (1923; 1938), Winterslag (1912; 1917), Zwartberg (1907; 1925), Waterschei (1907; 1930) en Eisden (1907; 1922-23). Van het Midden-Limburgse mijnverleden bleven tal van landschappelijke relicten –landschapskenmerken van bovenlokaal belang!– bewaard zoals uitgestrekte bedrijfsterreinen, steenkoolterrils, bedrijfsgebouwen, schachten, torens en vooral tuinwijken (cités) met een typische architectuur (woningen voor het kaderpersoneel, de bedienden en de arbeiders) en een hele reeks culturele (o.a. een kerk) en sociale voorzieningen (school, vergaderlokalen, sportvelden). De land-
Limburg - 21 schappelijke impact van de mijnbedrijvigheid beperkte zich bovendien niet alleen tot de grondige metamorfose van de mijngemeenten senso stricto maar liet zich ook in de wijde omgeving gevoelen. Vooral in de dun bevolkte Kempense dorpen induceerde de demografische expansie een forse urbanistische groei. Het meest extreme voorbeeld is ongetwijfeld Genk dat in een tijdspanne van nog geen eeuw van een bescheiden Kempens dorpje doorgroeide naar een “goed uitgeruste regionale stad” (d.i. hetzelfde hiërarchisch niveau als de historische steden Leuven en Mechelen!) met een moderne look. In feite was ook de uiteindelijke realisatie van het Albertkanaal –een eeuwenoud project overigens– een gevolg van de Limburgse steenkoolontginning.
INDUSTRIËLE RECONVERSIE VERSUS LOKALISATIEFACTOREN De economische reconversie na de relatief kortstondige bloei van de steenkoolnijverheid resulteerde vanaf de zestiger jaren in de creatie van lokale (= gemeentelijke of stedelijke) industrieterreinen en de uitkristallisering van een nieuwe industriële as, gepolariseerd door het Albertkanaal en/of de Boudewijnautoweg (VAD - 3.6.1.5. & 3.6.2.2.). Hiertoe behoren o.m. de industrieterreinen van Genk-Zuid (met de autofabriek Ford) en Tessenderlo. Zodoende ontstond de bipool Hasselt-Genk met een ruim aanbod van diensten, handel en industrie. In en rond deze bipool ontwikkelde zich een woonverdichting en dit zowel door de urbanistische groei van de bestaande nederzettingen (inen uitbreiding) als de creatie van nieuwe nederzettingen. Deze verstedelijking beperkte zich niet alleen tot de Kempen maar tastte tevens de authenticiteit van VochtigHaspen-gouw aan. In Noord-Limburg, ontsloten door het kanaal Herentals-Bocholt, de IJzeren Rijn en nieuwe expreswegen, resulteerde de naoorlogse reconversie in de creatie van het industriegebied Lommel-Overpelt, gepolariseerd rond een aantal oudere en meer recente industriezones en bedrijventerreinen (VAD - 3.6.2.2.). De A2/E314 Halen-Maasmechelen is recenter en trok vooralsnog, met uitzondering van de hooggelegen industrieterrein van Halen-Diest, geen grootschalige industriële inplantingen aan (VAD - 3.6.1.2.5.). Niettemin is deze autoweg manifest in het landschap aanwezig door zijn opgehoogde beddingen (Demervallei, Halen), diepe insnijdingen (Lummen, Genk), een lint van verlichtingspalen, een toposequentie van GSM-masten en het doorklieven van enkele heidegebieden (Mechelse Heide, Tenhaagdoornheide en de Teut).
(VERLATEN) SPOORWEGEN Het belang van spoorwegen (VAD - 3.6.1.3.) als lokalisatiefactor voor industriële inplantingen is in Limburg –thans nog meer dan vroeger– minder frappant dan in de andere Vlaamse provincies. De meerwaarde situeert zich vooral op het vlak van de “uitgaande” pendelarbeid. In het noordoosten (Lommel, Neerpelt) spoort de “IJzeren Rijn”: een historische lijn die in de nabije toekomst gerehabiliteerd wordt. Enkele ontmantelde “lijnen” werden tot fietspad herbestemd en in het Limburgs Fietsroutenetwerk geïntegreerd: dit geldt o.m. grotendeels voor de lijn Sint-Truiden-Tongeren, Tongeren-
Limburg - 22 Sluizen, Houthalen-Neerpelt en Tienen-Diest (gedeeltelijk op Limburgs grondgebied). In het geaccidenteerd krijtlandschap van de Voerstreek vereiste de aanleg van de lijn Visé-Aken de bouw van tunnels en viaducten; vooral het viaduct van Sint-MartensVoeren is in dit perspectief een dominant landschappelijk element. Ook van opgedoekte tramwegen bleven fragmentarisch relicten bewaard. Dit is o.a. het geval tussen Guigoven via Wintershoven, Vliermaal, Schalkhoven, Sint-Huibrechts-Hern en Tongeren.