Henk Gras
De Rotterdamse kermis in de 19e eeuw: het einde van een feesttraditie
In deze bijdrage wil ik de Rotterdamse kermis i n de 19e eeuw bespreken, vanuit het perspectief van overgang van de oude jaarmarkt of kermis, die de hele stad i n rep en roer bracht, naar de kermis zoals we die n u nog kennen: een toevallig leeg bouwland met vooral 'opgeschoten jongeren', veel goktenten, een openlucht-disco en - als het meezit - wat mechanische draai toestellen. H o e w e l ik van die ontwikkeling een overzicht geef over ruwweg de hele 19e eeuw, ligt het accent op de eerste helft daarvan, omdat ik voor die periode het aanbod van en de toeloop naar de kermisvermakelijkheden i n groter detail heb k u n n e n onderzoeken.
De kermis als markt van goederen en vermaak Zoals overal i n E u r o p a waar de reformatie i n de 16e eeuw de overhand kreeg en die i n de 17e eeuw behield, werd ook i n ons l a n d niet alleen een e i n d gemaakt aan de oude feestkalender met zijn vele heiligendagen, maar ook aan de uitbundige wijze waarop die gevierd k o n d e n worden. De kerkelijke feesten die niet werden afgeschaft, dienden gevierd te worden door i n 1
vreze Gods achter orgeltonen aan te b r o m m e n . Toen de zondagen, die een tijdlang de vermaaksdag bij uitstek k o n d e n blijven, ook die functie verloren, bleef de jaarmarkt over als bol2
werk van de oude feestcultuur. Voorzover jaarmarkten n o g niet samenvielen met kermissen i n de oorspronkelijke betekenis van het woord (feestdagen, missen die speciale gebeurtenissen r o n d de belangrijkste kerken van een stad gedachten, bijvoorbeeld i n Rotterdam de i n wijding van het altaar van de Sint-Laurenskerk op 10 augustus), werden die onder druk van de reformatie samengevoegd: de Sint-Laurenskermis van m i d d e n augustus werd een paar weken verschoven en viel vanaf de vroege 17e eeuw samen met de september-jaarmarkt. De 'jaarmarkt of kermis', zoals bestuurlijke b r o n n e n het festijn bleven noemen, kreeg daardoor een bijzondere positie. De Rotterdamse kermis werd tot 1809 gevierd i n de eerste week van september, maar toen verplaatst naar de week b e g i n n e n d met de tweede zondag van augustus. De kermis v o n d plaats i n een langgerekt gebied dat ongeveer de scheiding tussen de land- en de waterstad
1
2
Aan sommige dagen in het bijzonder bleef een profane feeststemming kleven, zoals Hemelvaarts- en Tweede Pinksterdag - dagen waarop ook in Rotterdam traditionele feest-, spot- en passageriten als 'groenmaken' en 'luilakken' werden uitgevoerd. ïn Rotterdam waren de Pinkstct geruchten in de 19e eeuw vooral rond de Heul (Schiekade) berucht. In het centrum van de 'Heul-kermis' stonden de kroegen, niet openbare 'spellen'. Nog een tijdlang na de reformatie nam de zondag een speciale plaats in: in Rotterdam werden in 1631 in de Academie vooral op zondagen en traditionele kerkelijke feestdagen voorstellingen gegeven. De strijd legen de zondagsontheiliging was toen al in volle gang en als in de meeste Nederlandse steden verdween het aanbod van openbaar vermaak in Rotterdam, om zich terug te trekken in herbergen (drinken, gokken en hoereren). Bij de restauratie van 1813 herstelde Willem I onmiddellijk de verplichte zondagsrust, die door de Fransen was bedreigd, hetgeen mede als een symbolische daad gezien moet worden. In Rotterdam werd i n 1829 voor het eerst weer permissie gegeven voor toneel op zondag, maar slechts voor één jaar. Het duurde vervolgens tot 1858 eer openbaar toneel op zondag werd toegestaan; voor serieuze concerten kwam die permissie iets eerder.
210
De Rotterdamse kermis i n de 19e eeuw: het einde van een feesttraditie
markeerde: vanaf het plein aan de Binnenwegse Poort, d o o r de Soetensteeg en langs het Schielandhuis spreidde de markt zich uit over de beide Blaken (Noord- en Zuidblaak) tot aan het Oostvestplein en had vandaar haar tentakels naar de noordelijker gelegen markten (Gro3
te- of Erasmusmarkt, Nieuwe Markt, Vlasmarkt) en Westnieuwland. Pas later kwam daar het huidige Hofplein bij. Bovendien werd er kermis gevierd i n de vele kroegen, koffiehuizen en 'plaatsen' in en r o n d de stad, i n het bijzonder i n het Zandstraatkwartier en het westelijk lanengebied. Daar hadden zich de Doele (vauxhalls, aanvankelijk danspartijen i n de open lucht) en schouwburg (Coolvest) sinds de j a r e n 1770 bijgevoegd. H e t marktkarakter van de kermis moet tot i n de vroege 19e eeuw niet onderschat worden. V ó ó r circa 1735 werden de zogenaamde 'spellen' op de kermis vaak onder druk van de kerkenraad geweerd en i n het bijzonder i n de periode 1678-1710 moesten de Rotterdammers naar Delfshaven o m met kermistijd toneelvoorstellingen te k u n n e n zien. In dat soort j a r e n waren de kramen de hoofdmoot van het kermisvertier. Over het precieze aantal kramen (en kleinere verkooppunten, zoals 'stallen' en 'tafels') zijn we slecht g e ï n f o r m e e r d , maar zeker is, dat het gedurende de eerste helft van de 19e eeuw wat terugliep. Een overzicht van 'spellen' en kramen van de marktmeesters uit 1790 geeft aan, dat er toen 4
525 kramen waren. U i t het archief van de onderprefecten van het Departement van de M o n den van de Maas en de districtscommissarissen komt een 'Tableau g é n é r a l des Foires' (1813), waarop de Rotterdamse jaarmarkt op 200 kramen wordt geschat met een opbrengst van 60.000 francs. V o o r D e n H a a g werden 120 kramen genoteerd, met een omzet van 25.200 5
francs. Mogelijk is 1813 d o o r de politieke toestand geen doorsnee jaar geweest o f zijn de opgaven onjuist; hoe het ook zij, het marktgedeelte van de kermis blijkt zich iets later enigszins hersteld te hebben. U i t een Karmiswandelaar van 1820 kan worden afgeleid dat er m i n i m a a l 6
352 kramen waren. Volgens gegevens uit 1830, 1851 en 1852 bedroeg het aantal kramen toen iets m é é r dan vierhonderd, i n 1855 daalde het totaal naar 343.
7
N a m het aantal kramen licht af, de aard van de verkochte producten laat een drastischer wijziging van de martkfunctie zien: de kermiswandelaars van 1820, Jasper en Gorris, telden 56 'koek-en-zopietenten' op minimaal 352 kramen; i n 1855 waren dat er 183 op 343 kramen. Tegenover de opkomst van de lekkernijkramen staat de grote vermindering van het aantal textielkramen en, mede daardoor, een toenemend relatief aandeel van de speelgoedkramen. In het volgende staatje wordt dit zichtbaar gemaakt:
3
4
5
6
7
De 'waterstad' is het stadsdeel bezuiden de Hoogstraat, de 'landstad' is de driehoek gevormd door Hoogstraat, Coolsingel en Goudschcsingel. De 'polderstad' klontert daaromheen. Het Oost(vest)plein lijkt zijn functie als kermisterrein al vroeg in de 19e eeuw verloren te hebben. Meldden toneelleider Corver en de Vlaamse opera-directeur Neits in 1772/73 nog voorstellingen aan het Oostplein, in de plaatsgegevens van de marktmeesters vanaf 1830 komt deze plek niet meer voor. Het Hofplein, toen Nieuwe Plein geheten, wordt pas in de jaren 1850 genoemd. Gemeentearchief (hierna: GA) Rotterdam, Oud-Stadsarchief, inv.nr. 3987. Algemeen Rijksarchief (ARA), toegangsnr. 3.02.09, inv.nr. 562; een vergelijkbare staat voor 1811: nr. 561. Met dank aan Bennie Pratasik. 'De kermiswandelaar van Jasper en Gorris', in de bibliotheek van het G A Rotterdam ingebonden in Arkquin [op de Rotterdamse/ie Kermis] (Rotterdam 1819-1823). G A Rotterdam, Nieuw Stadsarchief, Financiën, inv.nrs. 718 en 721. 241
De Rotterdamse kermis i n de 19e eeuw: het einde van een feesttraditie
Tabel 1. Consumptie, textiel, speelgoed k&z
text
splg
1790
mis
33.7%
mis
1820
17.2%
52.6%
12.0%
1830
27.1%
46.5%
4.3%
1851
64.3%
9.2%
9.6%
1852
63.1%
10.4%
12.1%
1855
53.4%
13.4%
11.1%
k&z = kramen met drank en voedsel text = textiel splg = speelgoed mis = duidelijke gegevens ontbreken. 8
Alle andere sectoren van marktgoederen zijn altijd klein geweest. Als markt veranderde de jaarmarkt o f kermis dus van karakter: van gebruiksgoederen- naar recreatiemarkt. Deze functieverandering wordt ondersteund door de wijzigingen die optraden i n het karakter van de kermisspellen. De aantallen spellen i n tabel 2 zijn berekend met behulp van het register met de afdrachten van een deel van de recette van de kermisvermakelijkheden ten bate van het weeshuis, na 1813 door de marktmeesters voortgezet als plaatsgeldregister (tot 1853), en van de advertenties i n de Rotterdamsche en Nieuwe Rotterdamsche courant? Combinaties van spellen (bijvoorbeeld koorddansers en acrobaten) zijn gesplitst, als duidelijk was dat het een samengaan van twee troepen betrof. Indien een paardenspel gecombineerd werd met acrobatiek en koorddansers, is het geheel als 'circus' geteld. 'Circus' onderscheidt zich van 'paardenspel' door die extra's en door de grotere omvang. O m de gegevens hier hanteerbaar te houden, is gekozen voor een periodisering die samenhangt met de grote politieke tijdseenheden: 1773-1795, de Bataafs-Franse tijd (1795-1813), de tijd van het Verenigd Koninkrijk (1814-1830) en de tijd van de Belgische afscheiding tot de laatste gegevens in het plaatsgeldenregister (1834-1853). In de periode 1773-94 vond zestien maal kermis plaats. H e t aantal spellen (soms meerdere door é é n exploitant) bedroeg 322. G e m i d d e l d was dat 20 spellen per kermis; het m i n i m u m is é é n spel (1779) en het m a x i m u m 30 spellen (1786). In de Bataafse-Franse tijd van 1795 tot en met 1813, vond achttien maal kermis plaats. H e t aantal spellen was n u 303, een gemiddelde van zeventien spellen, waarbij het m a x i m u m (20 i n 1803) en het m i n i m u m (elf i n 1795) minder ver uiteen lagen dan i n de voorgaande periode. De kermis had dus m i n d e r spellen, maar per keer was het aantal 'stabieler'. V a n de restauratie tot en met de kermis van 1830 werden i n
8
9
Ik heb deze goederen gesplitst in lijf-, huis- en arbeidsgoederen; voorts in 'kunst', 'aardewerk' (waarvan niet duidelijk is of het om gcbruiks- of esthetische reden werd aangeschaft), metaalwaren, uitdragersgoederen en diverse goederen. De hoogste marktaandelen liggen krap boven de 5%, de meeste rond 2% of lager. Deze gegevens zal ik presenteren in mijn boek over de openbare vermakelijkheden in Rotterdam in de eerste helft van de 19e eeuw. Genoemd register (1750-1853) bevindt zich in het G A Rotterdam, Nieuw Stadsarchief, Financiën, inv.nr. 4936. Na 1813 is het in feite een plaatsgeldregister van de marktmeesters. Het weeshuisregister bevat alleen spellen die in de stad stonden. De advertenties vulden dus de spellen aan de stadsrand aan, vooral buiten de Binnenwegse Poort.
242
D e R o t t e r d a m s e k e r m i s i n d e 19e eeuw: h e t e i n d e v a n e e n feesttraditie
T a b e l 2. A a n t a l l e n e n m a r k t a a n d e e l v a n de k e r m i s s p e l l e n Spel:
1773-1794
1795-1813
1814-1830
1834-1853
Opera
2
0,6%
2
0,7%
3
Toneel
3
0,9%
6
2,0%
15
4,0%
40
7,0%
totaal
5
1,6%
8
2,7%
18
5,8%
40
7,0%
Marionetten
19
5,9%
33
10,9%
28
7,5%
31
5,4%
Metamorfose
4
1,1%
2
0,3%
10
3,1%
1
0,3%
1
0,3%
10
2,7%
10
1,7%
Mechanieken
26
8,1%
23
7,6%
23
6,1%
5
0,9%
totaal
55 1 7 , 1 %
58
19,1%
65 17,4%
43 8,3%
Wassenbeeld
27
48
15,8%
33
21
3,7%
3
0,5%
Schimmen Pantomime
8,4%
0,8%
8,8%
Lev.Beelden
totaal
27
8,4%
48
15,8%
33
8,8%
24 4 , 2 %
Koorddansen
8
2,5%
14
4,6%
14
3,7%
44
7,7%
Acrobatiek
8
2,5%
6
2,0%
11
2,9%
25
4,3%
Paardenspel
6
1,9%
4
1,3%
3
0,8%
21
3,7%
Circus
1
0,3%
11
3,6%
22
5,9%
27
4,7%
23
7,2%
35
11,5%
Coochelen
10
3,1%
6
2,0%
10
2,7%
Fysica
18
5,6%
13
4,3%
6
1,6% 0,3%
totaal
50 1 3 , 3 %
Geesten
3
1,0%
1
Kracht
8
2,6%
13
Kennis
1
0,3%
2?
31
10,2%
32
8,6%
3,5%
117 2 0 , 4 % 26
4,5%
6
1,0%
0,5%
totaal
28
8,7%
Dressuur
28
8,7%
7
2,3%
16
4,3%
12
2,1%
8
2,5%
7
2,3%
33
8,8%
16
2,8%
15
4,7%
12
4,0%
8
2,1%
10
1,7%
7
2,2%
2
0,7%
6
1,6%
4
0,7%
Menagerie Vreemd Dier Gedrocht
32 5 , 5 %
totaal
58 1 8 , 1 %
28
9,3%
63 16,8%
42 7 , 3 %
Gezichten
53
11
3,6%
18
4,8%
41
7,1%
Kijkkasten
16,5%
3
0,8%
19
3,3%
Th.Optique
6
1,6%
29
5,0%
89 1 5 , 3 %
totaal
53
16,5%
11
3,6%
27
7,2%
Freaks
48
14,9%
43
14,2%
51
13,6%
47
8,2%
Kunst
11
3,4%
4
1,3%
13
3,5%
12
2,1%
23
6,1%
Medisch
5
1,6%
5
1,7%
Draaien
9
2,8%
31
10,2%
Ongeïd.
1
Totaal
124 2 1 , 6 %
0,3%
322 1 0 0 %
303
100%
375 1 0 0 %
575
100%
243
De Rotterdamse kermis i n de 19e eeuw: het einde van een feesttraditie
zeventien jaar 375 spellen vertoond. H e t gemiddelde was n u 22, met een m i n i m u m van twaalf (1815) en een m a x i m u m van 29 (1822). V a n 1834, het jaar waarin na de cholera-sluitingen weer gegevens beschikbaar zijn, tot en met 1853, het laatste jaar waarin de marktmeesters het register bijhielden, werd negentien keer kermis gehouden. H e t aantal spellen komt n u op 575, dus een gemiddelde van 30, met een m a x i m u m van 39 en een m i n i m u m van 21 spellen (1842, respectievelijk 1840). U i t deze gemiddelden blijkt dat het aantal spellen op de kermis i n de Franse tijd i n k r o m p , maar daarna steeds groeide. Bij het lezen en interpreteren van tabel 2, met de i n h o o f d c a t e g o r i e ë n getelde kermisspellen, moet een aantal zaken i n het oog gehouden worden. De belangrijkste is de vage scheidslijnen tussen sommige s u b c a t e g o r i e ë n . De zogenaamde 'metamorphose-theaters' zijn bij mijn weten alle marionettentheaters geweest, terwijl i n marionettentheaters soms ook 'levende acteurs' speelden. 'Fysica' is een categorie die zowel vormen van 'magie' en 'natuurkundige proeven' omvat als demonstraties van magnetisme. In het eerste geval, overheersend v ó ó r circa 1814, raakt deze categorie aan 'goochelen', 'geesten' en 'kennis' (de zeldzame reken- o f geheugenwonders) en gaat daarin op, i n het tweede geval raakt het aan de categorie 'kunst', waarin alle m i n o f meer serieuze 'museale' spellen zijn opgenomen (van schilderijen via opgezette dieren en anatomiekabinetten tot spoorwegwagens, de 'lering' dus). In de categorie 'gedrocht' zijn alle dieren met opvallende eigenschappen tentoongesteld, dus de vette os evenzogoed als het schaap met de vijf poten. In de categorie freaks zijn, misschien betwistbaar, alle mensen die men opvallend achtte, opgenomen, dus van zeemeerminnen en vrouwen met haaienvel, via reuzen, dwergen, dikken en dunnen, naar 'wilden' en 'eskimo's', welke laatsten als 'folkloristische vertoningen' gezien k u n n e n worden. Indien van tentoongestelde dieren niet expliciet duidelijk was dat ze ook kunsten deden, zijn ze bij 'vreemd dier' geclassificeerd. 'Vreemd dier' is ook met diergroepen gevuld, die we de naam ' m é n a g e r i e ' niet waard achtten, meestal door de geringe omvang of de specialisatie van de collectie (bijvoorbeeld 'krokodillen en slangen'). De 'vreemde dieren' en 'gedrochten' zijn instabiele groepen. H e t overzicht geeft aan dat er met de groei van de kermis niet alleen een absolute stijging van het aanbod van de grote theatrale spellen (zoals circus, toneel) plaatsvond, maar ook dat het relatieve 'marktaandeel' daarvan i n de opeenvolgende periodes steeg en uitgebreid werd met nieuwe, zoals pantomimes en 'levende beelden'. De cijfers zeggen natuurlijk niets over de kwalitatieve veranderingen van dergelijke vermakelijkheden. Terwijl de opera uit de kermistent verdween (de laatst geregistreerde operatroep is de kindertroep van Dessaur die weinig spectaculair was i n de letterlijke zin des woords), n a m het toneelaanbod toe. De perspectieven van de 18e eeuw ontwikkelden zich (ook technisch) tot het gevarieerde 'optische' aanbod dat onder titels als panorama, diorama, cyclorama, cosmorama werd aangeboden. Dit aanbod werd mede i n aparte 'theaters' uitgestald en maakte gebruik van vernuftiger belichtingstechnieken.
10
Opvallend zijn veranderingen als de toename van draai- en schommelap-
paraten en de afname van mechanische p o p p e n et cetera, hoewel die laatste categorie opging i n de categorie 'wassenbeelden', die ook gingen bewegen, en overlapte met de marionetten, die tevens onder de naam 'mechanieken' geregistreerd werden. Freaks, een relatief makkelijk
10 De subcategorie 'kijkkasten' is waarschijnlijk onderbelicht. Voor kleine spellen werd vaak geen plaatsgeld betaald en ze stonden dan, zeker na 1814, niet in het kennisgeldregister: uit de armengeldgegevens, na 1828 beschikbaar, blijkt dat er kijkkasten waren die wèl armengeld (op entree) en geen plaatsgeld (op ruimte) betaalden. In het marktmeestersregister voor 'muzikanten' etc. (GA Rotterdam, Nieuw Stadsarchief, Financiën, inv.nr. 720) worden bijvoorbeeld negen kijkkastjes vermeld. Dan nog denk ik dat kleine kijkspellen alleen met vergunning toegelaten kunnen zijn. Daarvan is evenwel weinig bekend. 211
De Rotterdamse kermis i n de 19e eeuw: het einde van een feesttraditie
te exploiteren 'spel', hebben een opmerkelijk groot marktaandeel, al loopt dit vooral gedurende de j a r e n 1840 ineens terug. H e t is niet duidelijk o f dit een trend inzette, want de spellen na 1853 zijn n o g niet kwantitatief geanalyseerd.
11
E e n deel van de spellen lijkt zich boven-
dien steeds aan het oog te onttrekken: we k e n n e n alleen de als officieel spel opgevoerde exemplaren, die netjes h u n plaats- en armengelden betaalden (de 'witte freaks dus). H e t overzicht betreft dus de 'respectabele' kermisspellen, waarvoor de toeschouwer bij de ingang entree betaalde. Daar deze spellen - vooral het circus, grote goochelshows en toneel behoorlijk aan de prijs waren, moeten we ons niet voorstellen dat het er storm liep. Schattingen op basis van het afgedragen armengeld suggereren voor de theatrale spellen een bezettingsgraad tot circa 50% gemiddeld over de hele kermis, met een forse toename voor het toneel vanaf de latere j a r e n 1840, toen de beroemde Amsterdamse Salons des Variétés van Duport en van Boas & Judels verschenen. De kleine spellen trokken vaak aanzienlijk m i n d e r toeschouwers.
12
U i t veel brieven aan de marktmeesters spreekt een marginale beroepsgroep.
Naast de 'respectabele' spellen werden er, tegen betaling, vergunningen (patenten) gegeven voor straatvermaak. Hierover is weinig bekend. Alleen voor 1830 is een registratie bewaard gebleven, waaruit kan worden afgeleid dat i n ieder geval officieel het volgende werd aangeboden: Tabel 3. Straatvermaak 1830 orgel orgel met diertjes orgel en zang zangers
21
kunsten
1
2
geleerde aap
4
5
geleerde h o n d
2
geleerde h o n d en aap
1
24
poëzie
1
k i n d op sterk water
1
zang en viool
3
kijkkastje
9
zang en goochelen
1
viool
2
viool en trom
1
lier
1
fluit en kunsten
1
De vertoners hiervan gingen met de h o e d r o n d . N u was dit aanbod van kramen en spellen eigenlijk maar een deel van de kermis, V o o r zowel de hoge als de lage klassen was de essentie: openlucht-vermaak. Voor de betere standen bestond dat uit een bezoek aan de vauxhalls i n de Doele; de middelste standen bezochten meer die i n Concordia, terwijl de lagere standen zich waarschijnlijk vooral 's zaterdags op straat vermaakten.
11 De belangrijkste bron is dan het register van de vermakelijkheidsbelasting, dat tot 1909 bewaard is, daarnaast zijn er krantenadvertenties. In dit artikel kunnen alleen voor de 'spellen' in de eerste helft van de 19e eeuw kwantitatieve gegevens worden geboden, omdat het onderzoek nog niet is afgerond. 12 Onderbouwing van deze opmerking zou teveel ruimte vergen, maar zij is gebaseerd op analyses van de afgedragen armengelden na 1818 (10% van de" recette) en de geadverteerde prijzen (lang niet alle spellen adverteerden hun prijzen, helaas). In mijn te verschijnen publicatie ga ik hier uitgebreid op in, op deze plek wil ik slechts de vaak gehoorde gedachte tegenspreken, dat de kermisspellen als vanzelfsprekend altijd vol zaten; waarschijnlijk was dat vooral op de kermiszaterdag het geval. 2 15
De Rotterdamse kermis i n de 19e eeuw: het einde van een feesttraditie
Een volksfeest met veel scheidslijnen H e t onderscheiden van standen en plaatsen lijkt i n strijd met de gedachte van kermis als 'volksfeest'. E r wordt n o g weieens gedacht dat op de kermis (of een vergelijkbaar feest, zoals carnaval) het besef van standsverschil en onderscheid i n levensstijl vervaagde en er even een glimp van de klassenloze samenleving viel op te vangen o f zelfs van een wereld op zijn kop. De kermis kende i n dat opzicht echter zo zijn nuances, waarvan men zich wel bewust was. H e t Rotterdamse satirische tijdschrift Arlequin (1819-1823) geeft dat goed aan. A r l e q u i n , de persona waarachter een onbekend redacteur schuilging, suggereerde dat ook gedurende de kermistijd allerlei vormen van onderscheid bestonden. Hij zegt bijvoorbeeld: 'fatsoenlijke menschen beginnen niet voor donderdag [met kermisvieren], en dus heb ik mij wel a la bourgeoisie moeten vermaken, wilde ik niet op stok blijven z i t t e n ' ,
13
waarbij de term a la bourgeoisie de la-
gere winkeliers- en ambachtsklasse aanduidt. Z o ' n onderscheid wordt ook opgemerkt voor nog kleinere tijdseenheden: vindt U E d . niet, H e e r e n en Dames! dat wij hoe langer hoe deftiger worden? 't Heugt mij n o g dat de fatsoenlijke kermis vermaken 's maandags begonnen, maar ook te 11 a 12 ure eindigden. Thans begint de Vauxhall eerst des donderdags, maar m e n zal er n u zeker ook i n k u n n e n blijven tot dat het lieve morgenlicht aanbreekt. Als het n u treft dat wij die nachten goed weêr hebben, is alles wel, maar anders beklaag ik den ondernemer, en de menschen, die buiten de gelegenheid gesteld zijn, o m zich vroeger te v e r m a k e n .
14
In 1823 voegt hij aan het onderscheid tussen de kermis van de beau monde en die a la bourgeoisie de boerenkermis toe: dit jaar ben ik niet voornemens mij d la bourgeoisie te vermaken, met reeds zo vroeg te beginnen, daar ik geen onaangenaamheden met u wil hebben; ook zoudt gij mij dan ligt voor een gemeenen A r l e q u i n k u n n e n aanmerken, zoo dat het, even als op Boeren-kermissen wel meer gebeurt, met slaan en steeken af zou l o o p e n en ik ben een groot vijand van duelleeren (..) maar, daar ik een fatsoenlijke A r l e q u i n ben, zal ik, comme le beau monde, beginnen met donderdag kermis te houden; en mij wel wachten mij met de Roturiers gelijk te stellen. 13
H e t bericht wil zeggen dat hij pas op woensdag met kermisnieuws komt. Naast dit onderscheid wordt de zaterdag uitzonderlijk genoemd. Ze is 'reeds sedert h o n d e r d e n jaren, als een der vrolijkste dagen aangemerkt, want dezelve stelt een eindpaal aan alles, zoo wel aan vermaken als aan arbeid en z o r g e n ' .
16
In 1823 worden de ochtenduren geassocieerd met het la-
gere volk. C o n c o r d i a i n gunstige zin vergelijkend met de Doele zegt A r l e q u i n : het deed ons genoegen, dat [Berghout] zijne plaats [Concordia] des morgens niet open stelde, hierdoor heeft hij zichzelve meer en Grand geplaatst, en het populace heeft zijn on-
13 14 15 16
Arlequin (1822) 81. Idem, 86. Arlequin (1823) nr. 2, 9-10. Idem, nr. 4, 25.
2 4 (',
De Rotterdamse kermis i n de 19e eeuw: het einde van een feesttraditie
noozel dubbeltje bij anderen moeten verteeren, schoon deze hier toch ook al weder geen klagen over hebben z u l l e n . " H i e r worden niet alleen tijd en klasse verbonden, maar ook een associatie met é é n specifieke plek gelegd. V o o r een Rotterdammer maakte het dus uit welke plaats op de kermis hij op welke dag en u u r bezoeken k o n . A r l e q u i n maakt zijn positie duidelijk: hij verkiest C o n c o r d i a boven de Doele, maar dan wel op tijden dat de betere middenstand zich daar vermaakt. Als we die keuzes samenvoegen met de verschillen i n vermaken die de vauxhalls i n de Doele en C o n cordia boden - bijvoorbeeld de tombola en tuinversiering i n het eerste en het vuurwerk i n het tweede lokaal - hebben we een smaakverschil geconstrueerd tussen de stadselite en de middenklasse. Bovendien onderscheidt de leefstijl van de 'fatsoenlijke' bourgeoisie i n C o n cordia zich van die van de 'kleine burger' i n de tijd waarop ze die vermakelijkheden verkiezen te bezoeken. Dit voorbeeld geeft aan hoe objectieve relaties op de dimensies tijd, plaats en klasse onverbrekelijk samenhangen met sociaal gedeelde n o r m e r i n g en waardering, alsmede persoonlijke preferenties die een historische agent (de fictieve persona Arlequin) blootgeeft. De kermisspellen worden ook vrij strikt aan een rangorde onderworpen. Meestal staan de schouwburgen, samen met de circussen, bovenaan als de belangwekkendste vermakelijkheden. In de midden-regio strijden kleinere vermakelijkheden o m een goede plaats op de 'fatsoensladder'. O o k hier geeft de Arlequin weer doorkijkjes, maar vergelijkbare gegevens zijn op veel plaatsen te vinden. In 1821 noemt A r l e q u i n Blondins circus 'hoog vermaak' en, met iets meer armslag, ook de koorddanstroupe van Mw. Sacqui. H e t paardenspel en de grotere koorddansers- en acrobatenspellen hebben van de tijdelijke vermakelijkheden het grootste prestige, maar krijgen het minst specifiek normerende en waarderende aandacht van Arlequin. H u n positie wordt hoofdzakelijk zonder argumenten aangenomen. Argumenten komen pas als het spellen betreft waarvan de 'culturele plaats' m i n d e r evident is. Rivaliteit en concurrentie tussen spellen wordt vooral opgemerkt met betrekking tot goochelaars. In 1822 refereert A r l e q u i n aan de rivaliteit tussen Bamberg en 'professor' Maju, die claimt een medaille van de koninklijke familie te hebben ontvangen. H i e r kiest A r l e q u i n , m i n of meer gekscherend, partij voor Bamberg. Andere kleinere vermaken worden door A r l e q u i n serieus of badinerend gepositioneerd. In een enkel geval wordt hun kwaliteit expliciet afgemeten aan een grotere en 'sterkere' rivaal, zoals springers en paardrijders aan de Binnenwegsche Poort i n 1821, die beter geacht worden dan B l o n d i n : 'men kan ook dansen al is het niet met de b r u i d ' (Blondin blijft hiermee dus wel uitzonderlijk), en zo'n dans heet zelfs een voordeel te z i j n . In andere gevallen wordt h u n waarde specifiek gebonden aan een bepaald type publiek en aan speciale effecten die h u n spellen teweeg brengen (in c a t e g o r i e ë n 'lering en vermaak'). 18
19
20
H e t glasblazen van Demmenie is 'meer geschikt voor liefhebbers van proefondervindelijke kennis dan voor gewone kermisgasten; maar er zullen er toch genoeg zijn, en zeker niet de onverstandigsten, die den H e e r Demmenie met vermaak zullen bezoeken, en i n zijne kunstmatige proefnemingen bewonderen'. O o k andere vermaken worden op educatieve gronden uitgezonderd. De m e n a g e r i e ë n van de familie V a n A k e n krijgen ook een p l u i m , omdat die als nuttig gelden. Bovendien beleren de opgesloten roofdieren de elite: 'wanneer zelfs na21
!7 18 19 20 21
Arlequin (1822) 36. De grote rivaliteit tussen goochelaars wordt later ook opgemerkt in de kranten. Arlequin, 1822, nr. 12, 92-93, 96. Arlequin nr. 2, 77. Arlequin, 1821, nr. 1,68. 247
De Rotterdamse kermis i n de 19e eeuw: het einde van een feesttraditie
tuurlijke krachten zoodanig k u n n e n worden bedwongen, [is] het voor hen van dubbel belang (..) o m van die magt, die hen slechts vergund wordt, geen misbruik te m a k e n ' .
22
Badinerend
wordt V a n Vliets automatische trompetter geloofd, omdat die vooral aan Eerste Kamerleden doet denken, wat het g e ï n t e n d e e r d e publiek aangeeft: A r l e q u i n recommendeert derhalve dit spel aan alle Grooten, en speciaal aan alle Ridders die zulks uit hoofd van lemporaire omstandigheden geworden zijn; al woonden zij zelfs i n de boompjes, o f al waren zij presidenten of oud-presidenten van eenige regtbanken. 23
Laag i n de h i ë r a r c h i e van kermisvermaken staat het Drie Kroonenspel, waar Arlequinades werden opgevoerd. H i e r is het vooral de sociale klasse van het publiek die afstoot: 'ik stond hier o m r i n g d van allerlei gemeen volk en n i e m a n d die eenigszins op den naam van deftig aanspraak meende te k u n n e n maken, hield zich bij dit spel op', zegt A r l e q u i n .
24
D a n volgt
echter een argumentatieve buiteling: 'onder andere zag ik een H e e r die een rok aan had als een bruin blad en met een ordelint gedecoreerd was, zeer dédaigneus voorbij stappen en hoorde h e m tegen een' ander zeggen welke pitoijable farces, hoe kan een fatsoenlijk mensch zich daar mede een oogenblik ophouden?' A r l e q u i n gaat n u dus naar binnen: 'zoo gaat het i n de wereld, andere lieden, die niets dan h u n fatsoen bezitten moeten veel achterwege laten o m 25
dat fatsoen te behouden; ik ben rijk, voor mij is alles fatsoenlijk!'. In een pennenstreek geeft A r l e q u i n hier een inzicht i n de werking van het onderscheidingsmechanisme i n een klassensamenleving, met de middengroepen als aambeeld. O p het moment dat ze zich de smaakvoorschriften van de hogere kringen eigen hebben gemaakt, eigenen die zich zonder g ê n e de 'populaire' activiteiten weer toe. Maar Arlequins buiteling blijft ambigu: hij gaat over tot het volgen van de elitaire smaaknorm, nadat hij zelf eerst de middenstandsnorm heeft toegepast. H e t gedrag van een klassengenoot brengt h e m ertoe zich opnieuw te onderscheiden en de elitenorm te volgen. A r l e q u i n was kennelijk zo opgetogen over dit verhaaltje dat hij het i n 21
1823 opnieuw afdrukte. ' O o k i n dat opzicht toont hij zich een Pierre B o u r d i e u avant la lettre. Sommige vermaken worden speciaal geschikt bevonden voor kinderen en dan bovendien nog aan de lagere klasse gekoppeld. Dat bij een dergelijke typering opgelegde beschavingsn o r m e n meespelen, indiceert A r l e q u i n in zijn bericht over een draaimolen i n 1822: maar H e e r e n en Dames, bekent mij eens opregt! als gij zoo langs de mallemolen heen gingt, en dat vrolijk gedraai en gejoel der lieve j e u g d zaagt en hoordet, hebt gij dan niet wel eens bij u zeiven gedacht: och, o f ik n o g een k i n d , en i n dien stand geboren ware, dat ik dit vermaak mede konde genieten? W e l n u , aan de Delftsch Poort staat een tent, i n welke gij een fatsoenlijke mallemolen vinden zult; daar kunt gij naar verkiezing op een paard rijden of i n een kabriolet zitten; voor zesthalven zijt gij de man, en n i e m a n d heeft het hart 2
u uit te lagchen; want al de aanschouwers zijn met de zelfden lust bezield als g i j . ' 22 Arlequin nr. 1, 70. 23 Idem, 69. Hier zien we de politiek radicaal-democratische Arlequin bij één van zijn geliefde bezigheden: het vrij openlijk toespelingen maken op de stedelijke elite. Het gaat hier waarschijnlijk om mr. Abraham Gevers, de enige rechter die in 1821 aan de Boompjes woonde. In 1817 wordt hij in het adresboek vermeld als 'President van het Tribunaal'. 24 Arlequin (1820) nr. 2, 5. 25 Idem, 6. 26 Arlequin (1823) 31. 27 Arlequin (1822) 85. 2 18
De Rotterdamse kermis i n de 19e eeuw: het einde van een feesttraditie
Deze carrousel wordt i n 1823 weer genoemd. M e n moet er als fatsoenlijk man heen, o m zich 28
eventueel i n dit kinderlijk vermaak, als zotskap r o n d te laten r i j d e n . In een carrousel voor alleen 'fatsoenlijke l i e d e n ' gelooft A r l e q u i n echter niet. Gelokaliseerde vermakelijkheden worden i n 1820 o o k geklassificeerd. A r l e q u i n onderscheidt groepen lokalen, ruwweg overeenkomend met de gerenommeerde oude stadslokalen die samen met de lokalen i n het westelijk lanengebied tegenover die van het Zandstraatkwartier staan: M e n zoude de maat der menschelijke vorderingen i n kennis en beschaving zeer gevoegelijk bij een wipplank k u n n e n vergelijken, waarvan het eene einde zich verheft, wanneer het ander ter aarde zakt; dit heb ik ook o p de Rotterdamsche kermis ondervonden. Wat is de Vauxhall, wat zijn de zoogenaamde speel- en danshuizen, waar de burgerlieden zich gaan vermaken, verbeterd! de eerste kent gij, ik behoef er dus niet van te spreken; de laatste heb ik, op mijne philosophische wandeling, ook bezocht. Ik v o n d er ruime, fraai gemeubelde zalen; nette, kleine tooneelen, waarop m e n Opera's en Demi-Drames vertoonde, e n over het geheel eenen beschaamden toon, die niets van dat woeste en ongebondene had, dat te voren de vermaken der middelklasse i n ons vaderland zoo zeer ontsierde. Maar ik ben ook i n de openbare speelhuizen geweest, en heb er de priesteressen der ondeugd, wier bloot voorkomen, weleer den man van eenig kiesch gevoel afschrikte, net en zindelijk gekleed gevonden, en heb i n hare taal niet meer die vuile uitdrukkingen, welke haar walgelijk ambacht kenschetsen gehoord; ik heb, i n een woord, niet meer dat afgrijzen ondervonden, dat ik anders bij het beschouwen van zulke huizen gevoelde. M o e t ik dit ook aan een meerdere beschaving of liever aan een meer algemeen zedenbederf toeschrijven?
29
Deze tendens zet zich voort i n 1821: ' H e t Frans en het Londens Koffijhuis zijn nette huizen en geschikt voor damesbezoek (om bouillon te nuttigen), maar de jonge heertjes - A r l e q u i n dreigt ze een volgende maal bij naam te noemen - maken te veel rumoer bij het biljarten'.
30
Verreweg de meeste andere publieke huizen die i n de Rotterdamsche courant adverteren zijn 31
goed ingericht en aangenaam voor de bezoeker. De straatkermis krijgt i n 1820 kritiek en moet duidelijk ingeperkt worden. Ten eerste eist A r l e q u i n een strikte naleving van het verbod op horoscooptrekkers en fortuinvoorspellers, waarvan hij meent dat die n u zelfs officiële standplaatsen hebben verworven. Bovendien vraagt hij zich af o f de marktmeesters niet moet worden bevolen ' o m zulk een slag van volk, samt al de ongelukkige kinderen, wier gebreken aan de bruggen vertoond en uitgeörgeld v/orden eens en vooral zonder uitzondering te weren' en meent: 'hebben wij niet genoeg aan de vele troepen muzikanten, aan de regt klugtige vierjaargetijden, aan den liedjeszanger i n de hoofdsteegen aan al de m o o i gekleede aapjes en hondjes, die wij overal k u n n e n aantreffen?'. 32
33
28 Arlequin (1823) 21 en vervolgens worden enkele welbekende Rotterdammers genoemd. 29 Arlequin (1820) nr. 2 7-8. 30 Arlequin (1821) 86 en nr. 2, 79. 31 Ibidem. Wel is er gespecificeerde kritiek, zie Arlequin (1821) nr. 3, 83; 1823, 40. 32 Arlequin nr. 2, 8. 33 Vgl. Arlequin (1821) nr. 3, 84; 1822, 101; 1823, 38. 2 19
De Rotterdamse kermis i n de 19e eeuw: het einde van een feesttraditie
Kermiszaterdag en kermisoppositie De bedoelde kermiszaterdag is uitgegroeid tot een hoofdbestanddeel van 'de mythe van de Rotterdamse kermis', die i n de tweede helft van de 19e eeuw gestalte krijgt i n pro- en anti-kermisdrukwerk, kranten en periodieken, maar vooral i n het Nachkben van de kermis i n memoires en verhalen over 'vermaak i n Rotterdam van vroeger'.
34
Veel van de verslagen van de straatkermis op zaterdag hebben een (crypto-) literair karakter: auteurs schreven ze met de bedoeling o m publiekelijk een ' m o o i verhaal' over de kermis te vertellen. E e n zekere romantisering i n de z i n van nostalgie, sterker wordend na de afschaffing van de kermis, een zekere thematisering i n de verslaglegging, en het gebruik van be3
paalde 'vertelconventies', belemmeren dan ook wel het zicht. "' Voor de vroege periode wordt het beeld bovendien vertekend doordat de gegevens maar uit weinige p e n n e n vloeiden. Naast de kermisspectator Arlequin was dat vooral de pen van H e r m a n Heijermans sr. De eerste 36
beschouwing van de kermiszaterdag van zijn hand staat i n de NRCva.il 1848. H i j vertelt: Zoo is dan ook de nacht van Zaturdag op Z o n d a g verstreken; die nacht, welken verreweg het grootste gedeelte der inwoners onzer stad en de talrijke vreemdelingen, die zich ter gelegenheid der kermis binnen hare muren bevinden, gewoon zijn slapeloos door te brengen; terwijl zij zich vermaken met het bezoeken van c o m e d i ë n , spellen en vauxhallen, het gebruiken van ververschingen i n de verschillende plaatsen, die daartoe de gelegenheid aanbieden, en voornamelijk met het dansen en zingen langs de straten en pleinen, aan welk laatste vermaak echter sedert eenige jaren grootendeels slechts zij deelnemen, die geene vrees koesteren van zich te zullen compromitteren. Welk een verbazing moet den vreemdeling wel bevangen, wanneer hij dien zoogenaamden 'zaturdag nacht van de kermis' onze stad doorwandelt en daar overal honderde, soms duizende menschen ontmoet, die, terwijl zij hunne ligchamen in de vreemdsoortigste bogten wringen, gewapend met rateltjes en fluitjes, i n kringen ronddansen en daarbij de liederen, die elke kermis a l'ordre dujourzijn, met al de kracht hunner longen en op een' en denzelfden toon uitgalmen; ofwel i n lange reien de straten met wilde sprongen doorloopen en h u n H o - H o - H o ! op eene wijze uitbulderen, waarbij de woeste oorlogskreet van den bloeddorstigsten r o o d h u i d , hemelsche melody kan genoemd worden. E n hoe moet de verbazing van dien vreemdeling niet toenemen, wanneer hij plotseling door eenige dier zingend-dansenden of schreeuwend springenden wordt aangegrepen, i n den kring getrokken en nolens volens moet mede dansen en springen. H e t zij tot hunne eer gezegd, geen hunner spartelt veel tegen; meest allen schikken zich met gelatenheid i n h u n lot; j a , velen scheppen er weldra zelfs genoegen i n deel aan de uitgelatene kermisvreugde te nemen; allen roepen echter i n het fransch, duitsch, spaansch, italiaansch, of de H e m e l weet, i n welke taal al niet meer: 'nimmer woonden wij zoo iets bij'. H e t zij ook tot lof der dansende menigte gezegd, dat er volstrekt geen lust tot twist bij haar doorstraalde.
34 Zie bijvoorbeeld Hein Mol, Memoires van een havenarbeider (Nijmegen 1980) 33-42 (heruitgave van het beginjaren '30 verschenen feuilleton in het RoUerdamsch dagblad); Ch.A. Cocheret, Openbare vermakelijkheden: een Rotterdams tijdsbeeld 1875-1925 (Rotterdam 1955) 70-75. 35 Zo staat de 'conventionele' opmerking dat het zaterdagnacht zo vreedzaam toeging in contrast met constateringen in de raadsdiscussies, 1863-68, dat het Coolsingelziekenhuis na de kermis meer patiënten kreeg en de politie meer dieven, of met kleine details als 'we gingen zo leuk een tramconducteur een poot uitdraaien' (bedoeld is: de man van zijn houten been beroven). 36 NRC (1848) nr. 190. 250
De Rotterdamse kermis i n de 19e eeuw: het einde van een feesttraditie
Het verhaal van Heijermans bevat al veel elementen van de 'mythe': de uitzonderlijkheid van de Rotterdamse kermiszaterdag en de opvallende vreedzaamheid. H o e w e l hij wel gewag maakt van de rei- en kringdansen, worden deze n o g niet verbonden met de beruchte aalbessenjenever. Hoewel deze drank als specifieke kermisdrank en de daar oorzakelijk aan verbonden danslust ('de aalbessenhos') al genoemd wordt i n de Critische kermisbeschouwer van 1826, wordt er pas i n de jaren 1860 regelmatig voor geadverteerd bij de vermakelijkheden van de (kleinere) uitspanningsplaatsen. De kermiszaterdag was ook berucht vanwege het lawaai. Heijermans geeft de instrumenten daarvoor aan: ratels en fluiten. H i j constateert bovendien een sociale verandering i n de zaterdagviering als hij stelt, dat pas recent een zekere schaamte bepaalde groeperingen i n de bevolking van dit vertoon weghoudt. Ik veronderstel dat hij zowel doelt op een t o e n e m e n d e proletarisering van dit vertoon als van een t o e n e m e n d e schaamtecultuur i n delen van de 'gezeten burgerij' o m er n o g aan deel te nemen. De context van zijn beschrijving steunt dit: de beschrijving van het straatvermaak wordt vervolgd met de dodelijk saaie, wellevende 'kermisgezelligheid' van de hogere kringen i n de Doele en met de uitbundige, maar onschuldige feestvreugde van de middengroepen bij Concordia. De vraag is of Heijermans hier een werkelijke trendbreuk signaleert, of dat het idee van 'recente verandering' een literair lopos is, vergelijkbaar met de stereotiepe opmerkingen i n de kermiswandelaars en i n de kranten, dat de kermis niet meer was als vanouds. H e t was vooral het straatvermaak dat tegen het m i d d e n van de 19e eeuw leidde tot een campagne tegen het bestaan van de kermis. N a de mislukking van de aardappeloogst i n 1845 brak er een moeilijke periode van hoge voedselprijzen aan, die een tweede hoogtepunt v o n d in de explosieve stijging van de broodprijzen in 1846/47. De gouverneur van de provincie Z u i d - H o l l a n d verzocht toen de gemeentebesturen de kermis voor de zomer van 1847 te schorsen, opdat de arbeidende bevolking haar geld voor voedsel niet op de kermis verkwistte. Rotterdam schorste zijn kermis toen niet, maar de gemeenteraad steunde i n februari 1848 unaniem een voorstel van B en W o m de kermis af te schaffen. Dat was slecht getimed, want i n Frankrijk was net de revolutie uitgebroken. O p last van de regering schortte de raad de uitvoering van zijn besluit op, voorgevend dat er n o g te weinig alternatieve vermaaksmogelijkheden waren. H e t leek er toen op dat de kermis gewoon zou voortbestaan. N a de wijziging van de gemeentewet i n 1851 werd echter i n 1852 en opnieuw i n 1854 bij de raad een aantal adressen gedeponeerd, die aandrongen alsnog over te gaan tot afschaffing van de kermis. De adressanten vonden de kermis uit de tijd en meenden dat zij leidde tot zedeloosheid, spilzucht en ondragelijk lawaai. De adressen-campagne had zijn basis bij streng-protestantse middenstanders en ik vermoed dat de spanningen r o n d het herstel van de openbare positie van de katholieke eredienst door de liberale regering heeft bijgedragen tot de uitverkiezing van de (straat-)kermis als onchristelijke z o n d e b o k .
37
Pas i n 1852, niet al i n 1847, klonken religieu-
ze argumenten i n de roep o m de kermis op te heffen. H e t protestantse vaderland stond onder druk en daarmee zijn normen en waarden. De stellingname tegen de kermis werd een deel van een identiteit.
38
Het soort lawaai en het 'waken' dat aan de zaterdag van de kermis gepaard ging, roepen i n derdaad rituele godsdienstige gebruiken i n herinnering die geassocieerd worden met het uitdrijven van geesten o f opwekken van vruchtbaarheid. Deze herkomst werd door tijdgenoten
37 Het zonderlinge pro-kermis adres van de practizijn D B. Adrian i n 1854 speelt in zijn tweede versie toe op 'de bisschoppenkoorts' (Bijlage Raadsstukken 9 feb. 1854, nr. 69). 38 Ik denk daarbij aan de rol die 'spectacula' gingen spelen als toetssteen voor het 'waarachtig christenzijn' in de tijd '25 I
De Rotterdamse kermis i n de 19e eeuw: het einde van een feesttraditie
nergens g e ë x p l i c i t e e r d , al noemden de antikermisactivisten het gedrag op de kermis vaak heidens.
39
D i t is echter een traditionele christelijke strategie o m activiteiten te stigmatiseren.
40
O o k de aan deze nacht klevende opvatting dat de kermis een golf van onechte kinderen opleverde, een opvatting die al i n de 19e eeuw op basis van cijfers herhaaldelijk werd weerlegd, kan natuurlijk niet zonder meer gezien worden als een restant van een verborgen vruchtbaarheidsmythe, verbonden aan de zaterdag. Maar beide elementen kleuren de bijzondere status van deze nacht voor tijdgenoten wel i n : tegenstanders beoordelen de kermiszaterdag als een bijzondere anomalie i n het moderne stadsleven en associëren haar met voorbije culturele praktijken of denkbeelden met de bedoeling er een einde aan te m a k e n .
41
E r zijn kleine aanwijzingen dat die straatkermis trekjes van 'volkscultuur' herbergde. 'Volkscultuur' i n de zin van traditionele handelingsvormen die vaak speciaal geassocieerd werden met verbanden van jongeren, waardoor de bestrijding van de kermis o m reden dat ze achterhaald was, extra kleur kreeg. V o o r b e e l d e n daarvan zijn dat tegen de dreigende afschaffing van de kermis (1847/48), o f zelfs maar tegen schorsing ervan (1849) karikaturale (opgehangen) p o p p e n en tekeningen werden opgesteld, die de burgemeester voorstelden.
42
In het Zondagsblad van 8 augustus 1868 verscheen een brief van zekere X , die op dinsdagavond v ó ó r de kermis (welke week hij dan ook de 'voor-kermis' noemt) een geweldig gejoel hoorde op de gewezen veemarkt. Daar randde 'een brigade straatjongens van allerlei leeftijd' iedere vrouw aan die niet door een man werd vergezeld. Z o ' n dame werd d o o r wel twintig tot veertig knapen onzedelijk betast en bovendien 'hadden een half dozijn van die straatbengels zich voorzien van eene groote hoeveelheid eener zwarte, vettige stof, en smeerden daarmede de voorbijgaande meisjes en vrouwen duchtig i n ' . Omstanders zagen niet alleen lijdzaam toe, 'er ging zelfs uit de menigte een gejubel op telkens als eene vrouw of meisje met zwartsel i n gesmeerd werd'. A l l e e n de schrijver was 'ridderlijk genoeg' o m het voor de vrouwen op te nemen. H i j ging de lieden met zijn rotting te lijf, maar beklaagde zich erover dat de politie i n velden n o c h wegen te zien was: 'mannen of jongens, die meisjes en vrouwen op de publieke straat aangrijpen, of (..) met zwart insmeren, behooren (..) gearresteerd te worden', vooral daar ' m e n hier bovendien met fatsoenlijke meisjes uit den geringen stand te doen had, wier eenige misdaad was, dat zij zich door het licht der broedertjeskramen op de gewezen veemarkt hadden laten l o k k e n ' . H e t ging hier dus o m een rite of violence van j o n g e m a n n e n tegen vrouwelijke standsgenoten, die zich zonder gezel naar de openbare vermakelijkheden hadden durven begeven. M e n kan dit met enige goede wil zien als een gedragsvorm die ontleend is aan de charivari en dan niet alleen i n de jongerencultuur thuishoort, maar ook gelieerd kan
39 40
41 42
van de christenvervolging in het Romeinse rijk en aan het verschijnsel 'mannelijke acteurs in vrouwenkleding' als toetssteen voor 'goed' protestantisme i n het vroeg-17e-eeuwse Engeland; zie mijn Studies in Elizabethan audience response to the theatre (Frankfort a / M . 1993) II, 17-18. NRG (1854) nr. 38 legt de anti-kermisactivistcn zelfs in de mond dat mensen zich gedragen als 'boze geesten in hun roes'. Gedurende de reformatie bijvoorbeeld werd aan tal van culturele praktijken - zowel van de oude Roomse kerk als profane - een heidense oorsprong toegekend. Stubbes, The anatomie of abuses (Londen 1583) is hiervan een goed voorbeeld. De reformatorische en 'humanistische' duiding van allerlei praktijken heeft latere interpretaties in het 19e- en vroeg-20e-eeuwse volkenkundig onderzoek sterk beïnvloed. Zowel in het Amsterdamse raadsrapport van 1854 als in het Rotterdamse van 1893 wordt dit argument tegengesproken op basis van gegevens van de burgerlijke stand. GA Rotterdam, Archief Politie, inv.nr. 1542, Veertiendaags Rapport 5 en 18 maart 1848; twee Hitchcock-achtige affiches geven de spanning aan rond de kermisschorsing wegens cholera in 1849 (de zeil- en roeiwedstrijden werden aanvankelijk niet geschorst). Hierin zitten ook vier kleine brieges met 'geen kermis - weg met de burgemeester', waarvan er één toevoegde: 'en wordt opgehangen'. Symbolisch was dat al gebeurd in 1848.
252
De Rotterdamse kermis i n de 19e eeuw: het einde van een feesttraditie
worden aan het platteland, waar 'de geringe stand' deels vandaan kwam. Daartegen traden twee soorten mores op. Ten eerste interpreteerde X de handeling ' a r c h a ï s c h ' : als ridder - niet alleen een figuur die met plattelandstradities geassocieerd werd, maar ook iemand die door de riddereed verplicht was o m oude patronen van seksuele (rang-) ordebevestiging juist te doorbreken - had X de plicht tot vrouwenbescherming en de rotting was zijn excalibur. Als burger erkende hij evenwel dat de overheid een geweldsmonopolie had (de 'riddermetafoor' legitimeerde zijn ingrijpen dan ook i n die z i n , dat het hem tijdelijk buiten de 'moderne' orde plaatste, waardoor hij de burgerlijk-moderne mores toch ook weer niet schond). De moderne orde faalde echter i n het o n d e r d r u k k e n van wat met haar n o r m e n en waarden i n strijd was. Ze gaf v ó ó r dat vanuit haar geweldsmonopolie de persoonlijke integriteit op publieke plaatsen gewaarborgd was, maar liet a r c h a ï s c h e rituelen toe, die dwongen tot a r c h a ï s c h e antwoorden (ridderlijk geweld). Als laatste concessie aan de burgerlijke moderniteit voegde X toe dat hij zijn klacht expres niet naar de NRC had gezonden, omdat Rotterdam zijn vuile was niet voor heel N e d e r l a n d buiten moest hangen. In het Rotterdamsch weekbladmeldde een kwade burger dat op de donderdag daarvóór, m e n 'op de Schie een met groen en vlaggen versierde heipaal [zag] rondvoeren door een dertigtal hoogst opgewonden poldergasten. V o o r ieder huis werd stilgestaan, een kermisdeun aangeheven, aangebeld en een bus voorgehouden. Die wat gaven werden gegroet met hoeraa's; die weigerden, 4 3
met een triple grognement, vergezeld van schimpwoorden en verwenschingen' . De politie liep weg voor dit gebeuren, dat ons herinnert aan het eisen van offergaven door jongemannen-gezelschappen i n traditionele gemeenschappen van de vroegmoderne tijd.
44
Vagere berichten,
vooral i n de rubriek 'correspondentie' van de NRC'm die jaren, informeren ons verder over een jongerencultuur die n o g traditionele festieve trekken vertoont. Z o schrijft iemand naar de NRC dat de bewoners van de Delftschevaart'heden nacht (..) uit h u n n e n slaap [werden] gewektdoor het uitbundig geschreeuw van een aantaljongeren, die zich i n de Verlaatlaan hadden verzameld, 45
om den Zaturdag vóór Pinksteren i n te wijden'. O o k hier liet de politie het afweten. Brieven tegen het lawaai van 'nachtspoken' werden regelmatig i n de NRC samengevat. H e t refrein is: de politie greep niet i n . H e t Rotterdamsch weekblad plaatste, vanuit zijn 'kleinburgerlijk' radicalisme, de politie zelf i n de hoek van de a r c h a ï s c h e plattelandscultuur. In de periode waarin Jacob de Vletter, wiens naam verbonden is aan het volksoproer na de kermis van 1868, de redactie over dit blad voerde, werd er over het doen en laten van de politie bericht i n een rubriek 'staaltjes van het vreemdenlegioen' en werd benadrukt dat de agenten 41
veelal uit Zeeland afkomstig waren. ' Ze was zélf de p r o o i van a r c h a ï s c h e gebruiken. M e t smaak vertelt het Rotterdamsch weekblad hoe é é n van de boerendienders zich i n de nesten werkte door zijn geloof aan hekserij. D i t verhaal is niet alleen gewoon 'leuk', het zette de migrant in de moderne stad ook te kijk als iemand die n o g i n hekserij geloofde, een praktijk uit 'den goeden ouden t i j d ' .
47
43 Rotterdamsch weekhladnr. 37, 13 sept. 1868. 44 Een brandpunt van oudere volkenkundige speculaties over de 'oorspronkelijk hetdense' kern in die gebruiken, vgl. Otto Höffler, Kultische Geheimbünde der Germanen I (Frankfort a / M 1934) - niet meer delen verschenen - en idem, Verwandlungskulten, Volkssagen, Mythen (Wenen 1973). 45 NRCnr. 150, 31 mei 1867. 46 Voor de rubriekstitel zie bijvoorbeeld Rotterdamsch weekblad nr. 45 12 mei 1867; over Zeeuwse agenten die in Rotterdam de weg niet weten naar Hotel St. Lucas, Rotterdamsch weekblad 32, 10 feb. 1867. In Rotterdamsch weekblad 43, 28 apr. 1867 zegt de redactie nimmer bedoeld te hebben 'die vreemdelingen aan de kaak te zetten, maar alleen de lompheid van hen die ze aanstelden'. 47
RoUenlntnsch
weekblad nr. 42, 21 apr.
1867.
253
De Rotterdamse kermis i n de 19e eeuw: het einde van een feesttraditie
Indamming, transformatie en afschaffing van de 'oude' kermis Burgemeester en wethouders grepen uiteindelijk i n 1868 i n het kermisvieren i n . Dat het stadsbestuur vanaf 1863 weer geplaagd werd door anti-kermis-adressen uit de hoek van 'inwendige zending en beschaving' zal hier niet direct debet aan zijn geweest: dergelijke adressen werden met grote meerderheid van stemmen i n de raad terzijde gelegd. Ernstiger reden voor heroverweging van de kermisviering zal geweest zijn dat gedurende de kermis van 1867 de cholera de kop weer opstak. Bovendien ondervond de stemgerechtigde elite steeds meer hinder van de kermis, omdat die het handelsverkeer begon te stremmen. De kermis werd met ingang van 1868 weggehaald uit de stadsdriehoek en hoofdzakelijk gelokaliseerd op een terrein daarbuiten, aan de J o n k e r Fransstraat, en tenslotte verplaatst naar het veemarktterrein bij de Lange Warande. Deze verplaatsing had ernstige repercussies. Aanvankelijk kwam er verzet tegen, van een groep van zo'n tachtig winkeliers r o n d het Schielandhuis, die vreesden voor h u n omzet. De vereniging Algemeen Kiesrecht achtte de verplaatsing van de kermis naar een apart liggend kermisterrein aan de rand van de stad nadelig, juist vanwege het doorbreken van de mogelijkheid 'gedifferentieerd' kermis te houden: ' M e n k o n het denkbeeld niet verdragen dat m e n fijne tenten, zoo als van Boas en Judels en enkele andere aldaar geplaatst had, tusschen en over tenten met voorstellingen, zoo gedrochtelijk, dat m e n vroeg o f het niet meer h u i s h o u d k u n d i g zou zijn, die ook te weren even als de rijfelaars en dobbelspelen'.
48
H e t isolement van dit ter-
rein werkte slecht op zowel de fatsoenlijke burger als de 'volksmassa'. De beschaafden zouden op het terrein blijven hangen en daar uiteindelijk, na het bezoek aan beschaafde vermakelijkheden toch onder invloed van de drank raken; de volksmassa zou zich alleen beter gedragen, indien er voldoende burgerlijk publiek bij was. De vereniging gaf een alternatieve opstelling voor de kramen en spellen, 'waardoor de kermis het minst zedenbedervend zou zijn; daarbij voorop stellende, dat die moest zijn zoo na mogelijk tusschen de woningen der burgers', terwijl 'aan de rumoer- en andere windmakende spellen bij de Veemarkt en bij de ingangen der 49
gemeente plaats gegeven k o n w o r d e n ' . Tenslotte, 'wat de meer beschaafde tenten betrof, die zou m e n op de Kipstraat en zoo ver n o o d i g op de Botersloot en Markt aldaar geplaatst willen hebben, en vooral ook die van den heer den Toom, opdat het meer ingetogen publiek dat betrekkelijk eene groote massa van Rotterdam betreft, ook niet gedwongen werd, zich r o n d en langs ellendige voorstellingen te moeten begeven, o m ook een deel van de beschaafdere tentvoorstellingen te b e z o e k e n ' .
50
De kermis had kennelijk, o m een waar 'volksfeest' te k u n n e n blijven, onderscheidingstekens n o d i g i n de ogen van de leden van deze vereniging, waarvan de spraakmakers, onder meer Van der Voo, nota bene behoorden tot de sociaal-radicale middengroepen. Vanuit h u n verwachting dat de kermis door deze nieuwe wijze van organisatie bandelozer zou worden, riepen ze opnieuw traditionele 'folkloristische' praktijken aan: B en W maakte n u van de kermis 'een groenmaak-partij van jonge menschen i n een groot bosch, zonder dat de vaders en moeders er zich bevonden':
51
deze 'partijen' zijn vanouds seksueel g e ï n t e r p r e t e e r d .
52
Het vermoeden van deze Vereeniging lijkt werkelijkheid te zijn geworden. In het grote Kermisrapport van 1894 noteerde de raadscommissie K e r m i s - e n q u ê t e namens de R K Volksbond: 48 49 50 51
De Rotterdamsche lantaarn nr. 12 (1869) 179. Ibidem, 180. Ibidem, 181. Ibidem, 180.
52 Vgl. de opmerkingen van Van Spaan (in zijn Beschrijving van Rotterdam): W.Th.M. Frijhoff, 'Identiteit verteld: beel254
De Rotterdamse kermis i n de 19e eeuw: het einde van een feesttraditie
er was een tijd, toen de kermis hare tenten opsloeg i n het centrum van de stad. H e t meer nette publiek achtte het toen niet beneden zich dit feest met zijne tegenwoordigheid te vereeren. Thans is de kermis als een paria naar eene buitenwijk der stad verbannen, en slaat zij hare tenten op, waar anders het redelooze vee de lucht met zijne kreten vervult. E n de fatsoenlijke menschen zoeken haar, h u n oude vriendin van vroeger, de banneling van heden, niet meer op (..) Is het dan wonder, dat de kermis verwildert en ontaardt, wie eenmaal de Blaak gastvrijheid verleende (..) Welnu, laat, als zulks mogelijk is, de kermis weer terug mogen keeren in't centrum der Gemeente. Laten, evenals vroeger, hare tenten en kramen weder verspreid worden opgesteld i n het hart der stad, waardoor tevens opeenh o o p i n g van menschenmassa's wordt voorkomen. D a n zal het meer beschaafde publiek weer tot haar terugkomen en de kermis weer zijn, wat zij i n vroeger dagen geweest is: een feest voor a l l e n .
53
Werkgevers achtten de kermis nauwelijks een gevaar voor h u n vaste werkvolk, omdat dezen slechts é é n dag, met h u n gezin, kermis vierden en dat op h u n vrije zaterdag. Los werkvolk daarentegen was losbandiger en liet de vrouw thuis. Overigens meenden de werkgevers dat aan het kermisvieren gewoonlijk het jonge volk alleen d e e l n a m . De verplaatsing van de kermis had haar karakter als 'volks-feest', ook al kende dat zijn eigen klassen- en levensstijl-geb o n d e n differentiaties, aangetast. 54
H e t aanbod op de kermis lijkt dat ook te zijn. Vanaf de eerste poging tot opheffing i n 1848 hebben B en W ernaar gestreefd de kermis 'uit te h o l l e n ' en overbodig te maken, door vervangende vermaken op andere tijden en plaatsen toe te staan. Zo werden er (al vanaf 1828 overigens) gemakkelijker vergunningen gegeven voor toneelvoorstellingen i n kleine lokaliteiten gedurende de winter en groeide het aantal kleine theaters gestaag. Bovendien kregen kermisachtige vermaken, i n het bijzonder circussen ( C a r r é ! ) , toestemming op andere tijdstippen op de kermis te k o m e n . D i t soort maatregelen b e ï n v l o e d d e echter hoofdzakelijk het uitgaansleven van de middenklasse en hoger, zoals de Rotterdamsche courant en het Rotterdamsch weekblad al in 1866 vaststelden. De kermis werd i n 1868 dan ook vooral gaande gehouden omdat ze, i n de ogen van de liberale raadsmeerderheid, de voornaamste vermaaksmogelijkheid was van de 'werkende klasse'. Langzaam lijken gerenommeerde kermisspellen af te haken: de grote circussen en vergelijkbare shows zonder dieren bleven weg o f kwamen buiten de kermistijd; het 'betere' kermistoneel beperkte zich tot de bestaande schouwburgen, enzovoort. ' Zo vormde de kermis zich tot het fenomeen zoals we het n u kennen: beperkte vermakelijkheden voor hoofdzakelijk opgeschoten j o n g e r e n en kinderen, onder begeleiding van ouders. 55
51
De concentratie van de kermis i n 1868 heeft de aanvallen erop niet verminderd. Integendeel, het lijkt erop dat de tegenstanders zich n u scherper konden richten tegen wat ze zagen als een
den uit Rotterdams geschiedenis', Rotterdams jaarboekje (1996) 279-301, aldaar 287-88. 53 Bibliotheek G A Rotterdam, Verzameling gedrukte stukken, 1894, volgnr. 7, Rapport van de Commissie van de Kermis-enquête (1894), 64-65. Bevestigd door grote werkgevers, vgl. 68. Na 1868 werd regelmatig door neringdoenden per adres verzocht de kermis terug te brengen in de stad. 54 Rapport van de Commissie van de Kermis-enquête (1894), 66-67. Een aantal architecten en aannemers bevestigt dit beeld: 'de jongere en ongehuwde werklieden gaan [zaterdag] gewoonlijk kermis houden, de ouderen en meer bezadigden dikwijls met vrouw en kinderen een tochtje naar Scheveningen maken' (68). 55 Rotterdamsche courant nr. 188, 5 en 6 aug. 1866; Rotterdamsch weekblad nr. 11, 16sept. 1866. 56 Na 1868 komt het nog herhaaldelijk tot maatregelen die het aantal kermisattracties verminderen. Zo werd in 1870 het aantal draaimolens tot acht beperkt; bovendien werd het kramers en exploitanten verboden op particuliere terreinen te staan. In 1882 wordt gasverlichting in de kramen en tenten verplicht gesteld.
255
De Rotterdamse kermis i n de 19e eeuw: het einde van een feesttraditie
lokaal gemaakt en daardoor makkelijk weg te snijden abces. De wijzigingen i n het politieke bestel werkten daaraan mee. De oprichting van de confessionele partijen versterkte de kracht van de oude argumenten tegen de kermis. De opkomende socialistische beweging achtte de kermis overbodig en meende dat 'haar' bewustgemaakte arbeiders zich niet met dit soort vuige verma57
ken behoefden i n te laten. De verlaging van de kiesdrempel deed de rest: werd de kermis i n mei 1894, na beraadslaging over het E n q u ê t e r a p p o r t , n o g met 25 tegen 7 stemmen gered, i n 1908 werd met 23 stemmen tegen 17 besloten, dat de kermis zou worden afgeschaft. Kort daarop werd toegestaan bij speciale gelegenheden, vooral i n de zomer, zogenaamde L u n a p a r k e n of kermesses d'été te organiseren.
58
Deze schijnbare tegenstrijdigheid i n beleid
toont aan, dat de anti-kermisbeweging van de 19e eeuw i n belangrijke mate een symbolische, ideologische strijd was van 'protestantse anti-festieve tradities' tegen 'seculariserende verlichte i d e e ë n ' . Voornaamste inzet was het doen verdwijnen van de 'dolle zaterdag' en van de tijden plaatsstructuren van de oude kermis. Dezelfde vermakelijkheden mochten, beperkt, op andere tijden en plaatsen doorgaan, zonder alebessen-hos. De oude kermis was definitief 'nieuwe kermis' geworden. In 1908 behaalde de orthodoxie i n verbond met de volksbeschavers de zege. V i e l e n i n de discussie over de kermis i n 1894 van drie zijden orthodoxe geluiden over Gods dreigende toorn bij voortgaande kermis te horen, i n 1908 citeerde raadslid Van Vessem arbeiders die tegen de kermis waren, omdat die 'volksdegenererend' zou zijn.
D9
In de strijd van vooral de se-
culariserende verlichtingstraditie van de 18e eeuw, gekristalliseerd i n het 19e-eeuwse liberalisme tegen protestantse orthodoxie, i n tijdelijke coalitie met 'volksbeschavende' groepen, was de kermis een prestige-object geworden.
60
D i t wordt des te duidelijker als we ons realiseren
dat het functioneel vergelijkbare carnaval, dat toen eveneens i n overvolle, ongezonde steden gevierd werd, nooit met die mate van radicalisme is aangepakt.
61
Die overweging maakt alle
'rationele' inperkings- en zuiveringsacties tegen de kermis i n feite tot bijverschijnselen. Alle argumenten o m die 'rationele' overwegingen als zodanig te bestempelen waren eigenlijk i n de 19e eeuw zelf al als zodanig, gehanteerd: de kermis veroorzaakte geen bandeloosheid en criminaliteit, ook geen cholera en armoede. Ze was alleen iets te lang een d o o r n i n het protestantse oog geweest.
57 Kenmerkend voor de socialistische dubbelzinnigheid is de houding van Spiekman in de laatste stemming over de kermis van 1907: hoewel hij in het voorberaad had ingestemd met opheffing, stemde hij ter vergadering tegen. Zie Bennie Pratasik, 'Sociaal-culturele verhoudingen in Rotterdam in de 19e eeuw: verwikkelingen rond de afschaffing van de kermis' (doctoraalscriptie Universiteit Utrecht 1992) 104 e.v. 58 Een verzoek van de Vereniging van Kermisexploitanten 'Ons Belang' om de kermisweek weer in te voeren, werd afgewezen: G A Rotterdam, Nieuw Stadsarchief, Algemene Zaken ( N S A / A Z ) , dossier 1922/224. 59 Gedrukte verslagen gemeenteraad, 1894, 63-71; Pratasik, 'Sociaal-culturele verhoudingen', 106-108. 60 Ik noem hier niet de evenzeer met 'verlichtingsdenkbeelden' verbonden socialisten, die pas laat in de 19e eeuw een rol in de anti-kermisbeweging speelden en bovendien een onzekere houding aannamen, zoals getypeerd door het hierboven aangehaalde stemgedrag van de socialistische voorman in Rotterdam. Het klassiek liberalisme daarentegen had gedurende de hele 19e eeuw, in orthodox-protestantse ogen, het patriarchale vaderland, beschut door een machtige en wakende staatskerk, verkwanseld. 61 Het carnaval is natuurlijk ook aangepakt en 'gezuiverd', maar er is geen beweging tot afschaffing geweest die een vergelijkbaar succes als de anti-kermisbeweging kende. In Rotterdam werd gedurende de 19e eeuw, in ieder geval tot circa 1870, in de vastentijd gemaskerd bal gevierd in de lokalen. Ik ken geen acties daartegen. Vgl. voor de situatie in oost Noord-Brabant: G. Rooijakkers, Rituele repertoires: volkscultuur in oostelijk Noord-Brabant, 1559-1853 (Nijmegen 1994) 395 e.v. 256