35e jaargang
Het einde van de NPV-herzieningsconferentie, het begin van de actie
2
zomer 2015
Redactioneel Uitgave van Artsen voor Vrede / AVV en de Nederlandse Vereniging voor Medische Polemologie ‘Gezondheidszorg en Vredesvraagstukken’ / NVMP Verschijnt vier keer per jaar.
Colofon Redactie M. Bakker H. D’aes (hoofdredacteur) J.M.G. van der Dennen (eindredacteur) H. van Iterson W. Kusters M. Tyssen
Samensteller van de Engelse synopsis: P. M. Moll-Huber. Medecorrector: A. Mercx
Redactie-adres Voor Nederland: Postbus 199, 4190 CD Geldermalsen, telefoon: 06-42009559, e-mail:
[email protected] Internet: www.nvmp.org Voor Vlaanderen: Hugo D’aes, Van Stralenstraat 10, 2060 Antwerpen, e-mail:
[email protected]
Europese website: http://www.ippnw-europe.org
Vormgeving / druk Equipe, Heerenveen SMG Banda-Telenga
Kopijsluiting Inleveren kopij voor 15 augustus 2015.
Bureau / Secretariaat Voor NVMP: Postbus 199, 4190 CD Geldermalsen, telefoon: 06-42009559, e-mail:
[email protected] Voor vragen over en bestellen van medischpolemologische literatuur (artikelen, boeken, documentatiemappen), audiovisueel materiaal, symposiumverslagen en eerder verschenen Nieuwsbrieven. Postrekening bestellingen 55 52 587. Voor Artsen voor Vrede / AVV (Vlaanderen): J. De Loof, Karel van de Woestijnestraat 18, 9300 Aalst, telefoon: (053) 78 44 26.
Lidmaatschap NVMP-lidmaatschap vanaf € 60,--/jaar. Postrekening NVMP: NL40INGB0004395340 Opzegging lidmaatschap uiterlijk 3 december. Artsen voor Vrede / AVV: het modale lidgeld bedraagt € 60,--/jaar. Bijdragen op rek.nr.: 429-8072731-15 of rek.nr. 001-1066890-63 van Artsen voor Vrede.
Copyright Overnemen van artikelen uit de Nieuwsbrief is toegestaan met vermelding van de bron.
Bij de voorplaat Hiroshima-dome, één van de weinige gebouwen die overeind is blijven staan na het bombardement met een kernwapen op Hiroshima op 6 augustus 1945. Het is tegenwoordig de gedenkplaats voor het bombardement. /
GEZONDHEIDSZORG EN VREDESVRAAGSTUKKEN ARTSEN VOOR VREDE
2
ISSN 2215-1230
Het is een paradox. Zowel de kernmogendheden als de vredesbewegingen benadrukken de afschrikwekkende uitwerking van een nucleair wapen. Maar de doelstellingen zijn verschillend. Voor de vredesbewegingen is dit middel zo verschrikkelijk dat het niet mag gebruikt worden omdat het inhumaan is. De kernmogendheden gebruiken de afschrikkende werking om duidelijk te maken dat met hen rekening moet gehouden worden en dat het wapen zo bedreigend is dat alleen de verdenking dat een mogelijke tegenstander over dergelijk wapen kan beschikken, voldoende is om preventief dat land binnen te vallen. De oorlog in Irak was hiervan een voorbeeld. Maar het is duidelijk: zowel kernmogendheden als vredesbewegingen benadrukken de vreselijke uitwerking van dat wapen. In die zin ondersteunen zij elkaar en zijn zij elkaars bondgenoten. Waarschijnlijk is dat de reden waarom de vredesbewegingen in de meeste staten getolereerd en zelfs met een zeker égard behandeld worden. Men is vriendelijk en hoffelijk voor elkaar. Beide maken deel uit van hetzelfde establishment. Voor een lid van een vredesbeweging is het daarom ongepast aan een Nederlandse of Belgische F-16-piloot te vragen hoeveel mensen hij die dag heeft omgebracht. Waarschijnlijk zal de piloot niet antwoorden of hoogstens iets mompelen over collateral damage alsof daardoor het leed van de getroffen families minder zou zijn. Het wenende, door napalm verbrande
vluchtende meisje in het Vietnamees conflict blijft in het collectieve geheugen van onze generatie gebrand. Collateral damage kan niet alles goedpraten. Het bovenstaande klinkt cynischer dan het wil zijn. In de pelgrimstocht van de mensheid heeft het gemeenschappelijke gedachtengoed al vele veranderingen ondergaan. De perceptie van lijden – ook het lijden van een tegenstander – is geëvolueerd. Martelen, genocide, slavernij... komen nog wel voor. Ze worden echter niet meer genegeerd zoals vroeger. Richard Dawkins gebruikte in zijn boek The Selfish Gene (1976), voor de eerste maal het begrip meme waarmee hij de eenheid van culturele evolutie wilde aanduiden, analoog aan het gen bij de biologische evolutie. Memen gedragen zich in de tijd ongeveer als genen. Gelijkerwijs kunnen ze mutaties ondergaan en zich daardoor succesvoller verspreiden. Soms kan een meme ook uitsterven of in een coma-achtige staat terecht komen als ze ‘uit de tijd raakt’. Wij kunnen alleen maar pogen onze omgeving gereed te maken opdat eventuele positieve mutaties kunnen slagen en respect en mediation de aandacht krijgen die ze verdienen. Ward Kusters
Inhoud Woord van de NVMP-voorzitter . . . . . . 3
Het einde van de NPV-herzieningsconferentie, het begin van de actie . . . . 4
A tale of two atomic cities . . . . . . . . . . . . 6
Column: Bootvluchtelingen . . . . . . . . . . 7
Boekbespreking: Vechten voor vrede . . 8
WILPF conferentie . . . . . . . . . . . . . . . . 10
Ontmoeting met minister Koenders . . . . 11
Boekbespreking: ‘Vergeet niet dat je arts bent’ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
Boekbespreking: Navy Medicine in Vietnam . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
De Sint-Egidiusbeweging als mediator en vredesonderhandelaar . . . . . . . . . . . . 18 Vredesvlam Vroenhoven . . . . . . . . . . . . 21
Algemene Ledenvergadering NVMP 2015 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
Uit tijdschriften en van internet . . . . . . . 24 ‘Kernwapens, ons een zorg’ . . . . . . . . . 24
Global Zero
Woord van de NVMP-voorzitter ALV
Herman Spanjaard Wat een inspirerende ALV en wat een goede brainstorm met zeer gemotiveerde leden, op een zonnige zaterdag nog net in mei! Wat een begin van de zomer en hoe nodig is het om ons doel: Global Zero (totale nucleaire ontwapening) voor ogen te houden.
Waarom? Omdat de 5-jaarlijkse herziening van het nucleaire non-proliferatieverdrag in april in New York absoluut niet opleverde waar de hele wereld op zit te wachten: een serieuze stap richting ontwapening door de nucleaire wapenstaten. Sterker nog: zij hebben hun budget voor vernieuwing verhoogd en handelen daarmee in strijd met het NPV (zie ook elders in dit nummer). Kort voordat hij afreisde naar New York vond minister Koenders nog tijd om met uw voorzitter en met de voorzitter van Mayors for Peace - Nederland van gedachten te wisselen.
Zijn er dan geen positieve ontwikkelingen? Ja! The Austrian pledge werd door 107 lidstaten ondertekend en dat is een positieve ontwikkeling want het is dus niet alleen meer civil society bij monde van de ngocommunity maar meer dan 100 staten die zich ook uitspreken tegen kernwapens. In Nederland hebben we op verschillende manieren actief het
onderwerp op de agenda gezet: bij de minister, bij het ministerie, bij de Tweede Kamer en bij burgemeesters en dat werk wordt ook in de zomer gewoon voortgezet. Om een debat in de Kamer te krijgen zijn 40.000 handtekeningen nodig. Het onderwerp ’nucleaire wapens’ is zo ver van de belevingswereld dat we hier nu maanden mee bezig zijn en 35.000 handtekeningen hebben (ter vergelijking: een paljas op TV kan een grappig onderwerp op de agenda krijgen door 10 minuten over dat onderwerp te spreken). In het najaar zullen wij het kernwapenonderwerp vanuit de gezondheidshoek uitgebreid belichten in een groot symposium in De Balie (noteert u: 26-9 bent u bezet en in Amsterdam).
Eén van de vragen in het middagdeel van de ALV was: wat betekent de NVMP voor u. Door een ieder werd een invulling gegeven. Naast de inhoudelijke motivatie kwam ook de jarenlange vriendschap naar voren tussen mensen met eenzelfde gedreven motivatie om van deze wereld een betere te maken.
Terwijl ik naar huis reed moest ik denken aan prof. Ulrich Gottstein waar ik twee weken geleden weer een weekeinde doorbracht. 88 jaar inmiddels en het weekeinde ervoor nog met de burgemeester van Frankfurt samen in een herdenkingsrede over verleden, heden en toekomst op het centrale plein in die stad. Net zoals wij onze doden gedenken en de bevrijding vieren, en ook oplettend zijn naar de toekomst. We praatten over hoe het was om jong te zijn en een verwoest land als verliezers te moeten opbouwen, allen over een kam geschoren, nog 3 generaties lang. En hoe je in zo'n situatie geen haat ontwikkeld maar levenslang via je beroep maar ook via je menszijn mensen bij elkaar brengt, ze geneest en probeert door een preventieve boodschap uit te dragen de
toekomst beter te laten zijn voor je kinderen en kleinkinderen.
In mijn leven zijn de vrienden in IPPNW en NVMP levensvoorbeelden die mij gesterkt hebben in die onmogelijke missie: het omvormen van ideologische militair-economische complexen tot een gelijkwaardige wereldeconomie, waarin educatie en gezondheid de doelen zijn om mensen met elkaar te laten leven in harmonie. Idealistisch? Ik mag het hopen! Ik wens u allen een goede zomer en dank u voor uw steun, in tijd, door te komen op ALV en Symposium, moreel en in donaties. Dit laatste is zo onontbeerlijk om onze Vereniging levend te houden en om activiteiten zoals een groot symposium te kunnen organiseren. Veel gezondheid!
Ik roep u ten slotte op om allen te komen naar ons belangrijke symposium in de vredesweek ‘Kernwapens, ons een zorg’ 70 jaar na Hiroshima en Nagasaki: nucleaire dreiging nog steeds actueel op zaterdag 26 september 2015, 13.30-17.00 uur in De Balie, Amsterdam. Voor verdere informatie zie achterpagina. *
3
Verslag van de hierzieningsconferentie van het Non-Proliferatie Verdrag
Het einde van de NPV-herzieningsconferentie, het begin van de actie
taat. Tegen het einde van de vier weken hadden 107 staten - een duidelijke meerderheid van de NPT staten die partij zijn - de Humanitarian Pledge onderschreven die zich focust op een juridisch verbod van kernwapens.
Hans van Iterson Het is voorbij. Een maand van onderhandelingen in New York, 27 april tot 22 mei, een maand van alsmaar herhaalde verklaringen, een maand van diplomatiek heen en weer gepraat, een maand van zogenaamde onderhandelingen. Als je puur kijkt naar het Nonproliferatieverdrag (NPV) dan was er zelfs sprake van een stap terug. Maar er is hoop, deze conferentie ging over nucleaire wapens, en 107 landen hebben nu toegezegd dat ze daar definitief vanaf willen.
Het is niet altijd gemakkelijk de nieuwste ontwikkelingen met betrekking tot de kernwapenproblematiek bij te houden. Hierbij zijn in vogelvlucht enkele vragen en antwoorden die gesteld kunnen worden over het NPV.
Wat is het NPV
Het Nucleaire Non-proliferatieverdrag (NPT) is één van de belangrijkste internationale verdragen inzake kernwapens. Het verdrag, bedoeld om de verspreiding van kernwapens te voorkomen en nucleaire ontwapening te bevorderen, berust op drie pijlers: de nucleaire ontwapening, non-proliferatie van kernwapens en het vreedzaam gebruik van kernenergie. Herzieningsconferenties worden om de vijf jaar gehouden om de voortgang en de uitvoering van het verdrag te controleren . De negende Toetsingsconferentie werd onlangs, tussen 27 april en 22 mei, gehouden bij de Verenigde Naties in New York.
Wat gebeurde er op de 2015 NPV-Toetsingsconferentie? Als je kijkt naar de prestaties van de kernwapenstaten op de NPV dan zijn die ronduit teleurstellend. Er was een
4
Wat zijn de gevolgen van het ontbreken van een slotdocument?
slap slotdocument opgesteld maar zelfs dat werd geblokkeerd door de Verenigde Staten en Groot Brittannië omdat men geen overeenstemming kon bereiken over de start van onderhandelingen over een kernwapenvrije zone in het Midden-Oosten. Men gaf elkaar de schuld en keerde verbitterd huiswaarts. Anderzijds kan men stellen dat deze conferentie, en het gebrek aan onderhandelingen, niets anders dan een maand vol theater is geweest. Vanaf het begin hebben de kernwapenstaten hun best gedaan om hun arsenalen te legitimeren. Dit terwijl de meerderheid van de aanwezige landen keer op keer duidelijk maakte dat deze niet legitiem kunnen zijn. In plaats van te onderhandelen over de wens van de meerderheid werd er helemaal niet onderhandelt. Bij de voorgestelde documenten gold take it or leave it. In de laatste week waren het de kernwapenstaten die de dienst uitmaakten, het waren de door hen geformuleerde resoluties die op tafel kwamen. Kortom deze conferentie was een maand lang theater spelen waarbij de kernwapenstaten hun arsenalen verdedigden en weigerden antwoord te geven aan de meerderheid van landen die meer vroegen dan alleen maar woorden. Maar ondanks het uitblijven van een slotdocument was er op de NPV-toetsingsconferentie een significant resul-
Dit is niet de eerste keer dat het NPV heeft nagelaten het eens te worden over een slotdocument. De besluitvormingsprocedure waarbij consensus een vereiste is heeft van alle staten gijzelaars gemaakt en hen overgeleverd aan de grillen van een handvol onwillige kernwapenstaten. Om de humanitaire overwegingen en het risico van nucleaire wapens aan te pakken, is het tijd voor staten buiten het ondemocratische NPV-kader te kijken. De werkelijke uitkomst van de NPV is dat 107 staten de Humanitarian Pledge hebben onderschreven en klaar zijn om een proces te starten om nucleaire wapens te verbieden, met of zonder de kernwapenstaten.
Wat zijn de volgende stappen?
Met meer dan 100 landen die de Humanitarian Pledge onderschrijven, moet de noodzaak om de juridische leemte op te vullen de basis vormen voor onderhandelingen over een nieuw verdrag om nucleaire wapens te verbieden. Deze 107 regeringen, een meerderheid, hebben toegezegd: “Samen te werken met alle betrokken partijen, staten, internationale organisaties, het Internationale Rode Kruis en de Rode Halve Maan bewegingen, parlementariërs en civil society, bij hun inspanningen om nucleaire wapens te stigmatiseren, te verbieden en te elimineren in het licht van hun onaanvaardbare humanitaire gevolgen en bijbehorende risico's.” *
In memoriam
Leon Wecke, † 13-06-2015
Leon Wecke, polemoloog en oprichter van het Studiecentrum voor Vredesvraagstukken (SVV) later opgegaan in het Cicam (Centrum voor Internationaal ConflictAnalyse & Management) is zaterdag 13 juni op 83-jarige leeftijd overleden. Hij gaf nog college tot enkele weken voor zijn dood, maar moest toen vanwege ademhalingsproblemen opgenomen worden in het Radboud umc, waar hij overleed.
In 1982 kreeg het NVMP-bureau gestalte dankzij Leon Wecke: een ruimte binnen de muren van de Katholieke Universiteit Nijmegen. Hoe dat kon? Leon regelde het, we kregen er een royale kamer, pro deo uiteraard en datzelfde gold voor gebruik van de telefoon en het verzenden van de post via de centrale postkamer. Als een van de dienstweigeraars die voor de NVMP werkten stond ik officieel onder contract bij het SVV. Mooi geregeld. Leon verzorgde jarenlang een column voor deze nieuwsbrief, vele malen sprak hij op onze symposia en vrijwel zonder uitzondering was hij, samen met zijn vrouw Janny, te gast bij onze andere symposia. Dat zei iets over hem, altijd behulpzaam en met andere mensen begaan, nooit deed je tevergeefs een beroep op hem.
Vorig jaar sprak ik hem nog op ons symposium in Amersfoort. Hoe het met hem ging? Ach ja de gezondheid, al jaren een zorgkindje, maar hij lachte het telkens weg. Hij was pas nog in het ziekenhuis beland waar de behandelend arts hem had gevraagd zijn familie te laten komen om afscheid te nemen. Daar dacht Leon toch heel ander over, hoe die man het in zijn hoofd haalde? En eerlijk gezegd dat was mij ook een raadsel als je zag hoe vitaal en alert van geest hij nog was.
Zijn overlijden kwam daarom toch als een schok ondanks dat ik een paar dagen voor die 13e juni al een verontrustend mailtje kreeg van onze eindredacteur ‘de mail van Leon Wecke laat weten dat hij voor onbepaalde tijd onbereikbaar is, dus ik vrees voor zijn gezondheid’.
Leon Wecke, ‘vredesprofessor’ zoals hij ook vaak werd neergezet. Moest hij zelf niks van hebben, maar ach eigenlijk paste het best mooi bij hem en in ieder geval was hij de enige in Nederland die aanspraak op zo’n titel kon maken.
In memoriam
Hans van Iterson
Karel Koster, † 18-06-2015
Soms volgt het ene trieste bericht het andere op. Juist teruggekeerd van de afscheidsplechtigheid van Leon Wecke las ik dat Karel Koster in de nacht van 18 juni was overleden. Karel was actief bij AMOK (Anti-Militaristies Onderzoeks Kollektief), Werkgroep Eurobom en PENN (Project on European Nuclear NonProliferation). Vanaf 2009 was hij Defensiemedewerker van de SP.
Het is niet toevallig dat op deze foto zowel Karel als Leon staan, beiden spraken regelmatig op bijeenkomsten van de NVMP en waren veelvuldig aanwezig. Karel was een expert op het gebied van de kernwapenproblematiek. Wilde je de actuele stand van zaken weten, het verloop van onderhandelingen, Karel wist je alle details te vertellen. Vanaf de eeuwwisseling was hij ook de drijvende kracht achter Mayors for Peace-Nederland. Een van de wapenfeiten daarbij was het bezoek van burgemeester Akiba van Hiroshima aan Den Haag in 2006 in het kader van 10 jaar ICJ-uitspraak tegen kernwapens en de ‘Cities are not targets!’campagne. Tijdens die gelegenheid werd het eerste exemplaar van Karels boek ‘Nucleaire ontwapening, nog steeds bittere noodzaak’ (een NVMP-uitgave) aan burgemeester Deetman van Den Haag overhandigd. Daarnaast organiseerde Karel samen met de NVMP een drietal parlementaire seminars, die grotendeels gefinancierd werden door Buitenlandse Zaken en de goodwill van politici als Jan Hoekema en Bert Koenders. Onderwerpen als 'Disarmament and Non-Proliferation', ‘NATO nuclear policy', ‘NMD: the end of deterrence' en 'Spanningen tussen India en Pakistan. In de schaduw van de nucleaire dreiging', hebben we zo behandeld.
Bij Karel was al geruime tijd geleden kanker geconstateerd. Ik zag hem een paar jaar terug voor het laatst bij het ‘kernwapenoverleg’ van PAX samen met andere vredesorganisaties. Hoe het met hem ging? Niet goed, daar was hij altijd heel open over. Karel werd 63 jaar.
Hans van Iterson
5
A tale of two atomic cities Kazumi Matsui en Tomihisa Taue Hiroshima/Nagasaki
Op 27 april ontmoeten 190 vertegenwoordigers van landen die het NonProliferatieverdrag (NPV) hebben ondertekend elkaar in New York voor een vier weken durende Herzieningsconferentie van dit 45 jaar oude verdrag. Het zou verstandig zijn van de deelnemers om een belangrijk feit in overweging te nemen: hoewel de NPV van haar leden verlangt dat zij ‘te goeder trouw’ zullen onderhandelen over kernontwapening, bestaat er een grote juridische leemte als het gaat om het elimineren van kernwapens. Het is de hoogste tijd voor de ondertekenaars van het NPV om te starten met ontwapeningsonderhandelingen.
Dit jaar markeert ook de 70ste verjaardag van de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki, 6 en 9 augustus 1945. Burgers over de hele wereld krijgen de gelegenheid om hun respect te betuigen aan de honderdduizenden mensen die zijn omgekomen of gewond geraakt tijdens die tragische dagen. Ook is dit de gelegenheid om de overlevenden te eren, door het ondersteunen van hun oproep om alle nucleaire wapens te elimineren en daarmee te waarborgen dat niemand meer hoeft te lijden zoals zij.
Wij, de burgemeesters van Hiroshima en Nagasaki, zijn maar twee stemmen tussen de vertegenwoordigers van meer dan 6.600 steden in 160 landen en regio's wereldwijd, die dit historische doel steunen. Onze organisatie, Mayors for Peace, werd opgericht in 1982 als een manier om nationale grenzen te overstijgen en samen te werken aan de afschaffing van kernwapens. Elk jaar sluiten zich meer burgemeesters aan bij onze beweging. Onze vastberadenheid
6
Burgemeester Tomihisa Taue (Nagasaki, Japan), Ban Ki Moon (VN), Kazumi Matsui (Hiroshima, Japan)
om nucleaire ontwapening na te streven zal de komende jaren alleen maar toenemen. Het past burgemeesters dat zij, gedreven door hun gevoel van verantwoordelijkheid voor de veiligheid en het welzijn van hun burgers, dit zo’n belangrijke zaak vinden. De gruwelijke gevolgen van kernwapens voor de mensheid en het milieu kunnen niet worden onderschat, vooral wanneer zij gericht zijn op dichtbevolkte gebieden. Het gevaar dat kernwapens opnieuw gebruikt zullen worden, opzettelijk of per ongeluk, blijft bestaan zolang ze beschikbaar blijven, een conclusie die getrokken werd tijdens drie grote internationale humanitaire conferenties en bevestigd door de Verenigde Naties. Bovendien is het schandalig dat er enorme bedragen worden besteed aan het onderhoud en de modernisering van deze wapens terwijl er zoveel mensen gebrek lijden op deze wereld. Het aantal nucleaire bijna-ongelukken: ongevallen en misrekeningen die bijna
tot een ramp geleid hebben,is schokkend. Bovendien zijn dergelijke wapens en de bijbehorende faciliteiten en componenten een aantrekkelijk doelwit voor terroristen. Er is sprake van grote publieke bezorgdheid omdat internationale veiligheid nog steeds afhankelijk wordt gemaakt van ’nucleaire afschrikking’: een doctrine gebaseerd op wederzijds wantrouwen, bedoeld om de vrede te bewaren door te dreigen met massamoord. Erger nog, hun gebruik is daadwerkelijk gesuggereerd.
Militaire planners die het gebruik van kernwapens overwegen denken waarschijnlijk in het geheel niet aan de mensen die in de steden leven die hun doelwit vormen. Veel te lang zijn de inwoners van deze steden gebruikt als pionnen op een wereldwijd nucleair schaakbord, met nauwelijks enige aandacht voor de enorme gevolgen van het spelen van dit spel. Maar, nu burgers steeds meer op de hoogte zijn van de bedreigingen die kernwapens vormen
Column voor de steden waarin zij wonen, zal die houding steeds moeilijker te handhaven zijn.
Tegelijkertijd zullen mensen wereldwijd moeten ophouden om elkaar als onbetrouwbare vijanden te zien. Daarom streeft Mayors for Peace, samen met een breed scala aan maatschappelijke organisaties, niet alleen naar de afschaffing van kernwapens, maar ook naar het kweken van een mondiaal besef dat wij behoren tot één gezamenlijke menselijke familie, ongeacht onze culturele, religieuze of etnische verschillen.
Tot nu toe hebben kernwapenstaten het ontwapeningsdebat beperkt tot symbolische maatregelen zonder deadlines of extra juridisch bindende verplichtingen. Zij beweren dat de internationale veiligheidssituatie niet rijp genoeg is om ferme stappen in de richting van nucleaire ontwapening te zetten. Daarmee zijn we het oneens.
Gezamenlijke inspanningen – van nationale en lokale overheden, universiteiten, vakbonden van werknemers, politieke partijen, milieugroeperingen, jongeren, vrouwengroepen, advocaten en het bedrijfsleven – kunnen de wereld veranderen. Maar het zijn de wereldleiders, in het bijzonder van de landen die vasthouden aan kernwapens, die de eerste stap in de richting van onderling vertrouwen en zinvolle samenwerking op het gebied van nucleaire ontwapening moeten zetten. Langs die weg kunnen zij tevens de basis leggen van een nieuw veiligheidssysteem – een dat niet afhankelijk is van nucleaire afschrikking.
Het is cruciaal dat de afgevaardigden op de NPV-toetsingsconferentie samenwerken om de principes van de rechtsstaat toe te passen op nucleaire ontwapening en de kloof in het NPV te dichten, die heeft toegelaten dat de meest onmenselijke van alle massavernietigingswapens nog steeds bestaan. Mayors for Peace en haar maatschappelijke partners zullen al het mogelijke doen om hen daarbij te ondersteunen. Het tragische verhaal van onze twee steden mag nooit het verhaal van jullie stad worden. *
Bootvluchtelingen Leon Wecke
Uit eerbetoon aan de onlangs overleden Leon Wecke (zie elders in dit nummer) plaatsen wij hierbij zijn laatste column. Je hebt ze in soorten: economische, politieke en ecologische vluchtelingen, jonge en oude, zij die over land, die over zee en die over land èn over zee tot ons komen. Als het laatste traject over zee is, dan zijn het bootvluchtelingen, kennelijk te onderscheiden van andere soortgenoten, alhoewel we spreken niet over voet-, fiets-, auto- dan wel busvluchtelingen. Bootvluchtelingen zijn er altijd geweest. Misschien kun je zeggen dat Mozes de eerste was, die in zijn biezen mandje de Nijl afvoer om uiteindelijk aan het hof van de farao te belanden. Dieren hebben samen met mensen ook gevaarlijke tochten gemaakt. Men denke aan de ark van Noach waarop alle paren dieren 150 dagen de zondvloed buiten boord wisten te houden, samen met Noach zijn vrouw, zijn drie zonen en hun echtgenotes. Een sterk staaltje survival experience. Overigens wat korter geleden werden we geconfronteerd met de Vietnamese bootvluchtelingen. Achthonderdduizend medemensen waarvan er ongeveer 200.000 door hongersnood, ziekte, piraterij en orkanen omkwamen. De Vietnamese bootvluchtelingen in Nederland, in totaal zo’n 16 000, werden hartelijk ontvangen en veelal in gastgezinnen geplaatst. Kom daar nu eens om. Nu gaat het niet om een solidariteitsbetuiging maar om de confrontatie met een wezenlijke dreiging, waarbij Poetin vergeleken een peanut is. Misschien, zo is uitgerekend, melden zich in de nabije toekomst wel zo’n miljoen vluchtelingen aan de Europese grenzen. En we zijn al met 500 miljoen Europeanen! 501 miljoen, zou, zegt men, ons werelddeel ontwrichten en in zijn voegen doen kraken, enig economisch herstel tot een zekere illusie makend. Maar gelukkig is daar de Europese Unie, het daadkrachtige Brussel. Er moesten wel een paar scheepsladingen boot-
vluchtelingen voor verdrinken, maar nu is men klaar wakker. Meer geld voor personeel en materieel om mensen te redden. Een groter gebied om te surveilleren, 5000 vluchtelingen eerlijk te verdelen onder de 28 een eigen belang hebbende staten van de EU. We gaan die smokkelboten vernietigen en de smokkelaars bij hun lurven grijpen. Het oplossen van het vluchtelingenprobleem is niet alleen in het belang van de arme sloebers die slechts een paar duizend dollar voor een ticket naar Europa kunnen betalen, maar ook voor het paradijs alhier, waar anders heel wat minder gebraden duiven zullen rondvliegen. Wellicht gaat men ook investeren in opvang in de regio. Eventueel het bewaken van safe havens met militaire macht. Nederland kan daar dan een goede beurt maken als ervaringsdeskundige uit Srebrenica. En misschien komen er dan ook legale kanalen voor toegang tot Europa. Maar het echte probleem blijft voorlopig nog buiten zicht. Effectieve, maar dan ook daadwerkelijk effectieve ontwikkelingshulp, einde aan economisch discriminerende maatregelen en militair ingrijpen waar zulks gepaard kan gaan met politieke, sociale en economische veranderingen in overeenstemming met de daar aanwezige cultuur en godsdienst zijn een brug te ver. En zolang we die brug niet overgaan zullen we de angst voor de vreemdeling die eraan komt cultiveren en uitvergroten. In die situatie kunnen de twee huidige politieke bazen van ons land voor de Bühne een uitputtend gevecht leveren om een paar illegalen na korte opsluiting het land uit te jagen. Gelukkig dat het volk deze schending van mensenrechten en beschadiging van de reputatie van ons land als het land van Grotius niet zal pikken. Als straks Den haag zijn arrestatieteams de provincie in stuurt met de opdracht de ongehoorzame burgemeesters bij de kraag te vatten, dan zal onze stakende sterke arm zulks zeker weigeren. Er komt niets van dat plan. Maar dat wist men in den Haag ook wel, vandaar de mogelijkheid het samen uiteindelijk toch nog over het lot van een paar asielzoekers hartgrondig eens te zijn.
7
Vechten voor vrede
Boekbespreking
Hugo D’aes Vechten voor vrede: het is een paradox, die men ook nog op verschillende manieren kan interpreteren. Je kan je als vredesactivist geweldloos inzetten voor vrede, je vecht ervoor. Maar soms wordt (militair) geweld gebruikt om een toestand van vrede te bereiken of te bewaren. En wat is vrede eigenlijk? Is het méér dan de afwezigheid van oorlog? Of, sterker nog, kan vrede bestaan zonder dat er van oorlog sprake is? Het is goed om over zulke vragen na te denken.
Dit boek, dat de kapstok was van het gelijknamige symposium van Artsen voor Vrede en het Vredeshuis, geeft geen pasklare antwoorden op deze vragen maar gaat er wel dieper op in. Twaalf bijdragen van vooraanstaande Vlaamse vredesonderzoekers werden gebundeld. Een excellente samenvatting van de inhoud wordt gegeven in het inleidend hoofdstuk. We geven ze hieronder dan ook integraal weer.
In ‘Cave pacem! Pas op voor de vrede’ waarschuwt Jorg Kustermans voor de schaduwkanten van vredesprojecten. Hij merkt op dat pleitbezorgers van de vrede vaak de authenticiteit van hun vredesstreven willen benadrukken. Ze beogen geen slappe of louter negatieve vrede, maar een echte, oprechte of positieve vrede. In zijn bijdrage onderzoekt Kustermans de implicaties van deze retorische beweging. Het gevaar bestaat, zo stelt hij, dat via de weg van de ‘echte vrede’ geweld binnensluipt in onze vredesprojecten. Jaap de Wilde werkt het paradoxale karakter van de vrede verder uit in zijn hoofdstuk ‘De verdwenen vrede’. Op basis van een frisse lezing van de internationale politiek beargumenteert deze auteur dat vrede en oorlog onlosmake-
8
Jorg Kustermans
lijk met elkaar verbonden zijn. Oorlog verdwijnt pas wanneer ook de vrede verdwijnt. Zolang er een expliciet vredesdiscours en een vredesbeleid wordt gevoerd, wordt er ook oorlog gevoerd. Vrede is het best gediend, zo stelt De Wilde, met een beleid dat zich anders noemt: integratie bijvoorbeeld. Niet zonder spijt ontwaart hij na de Koude Oorlog de terugkeer van het middeleeuwse idee dat vrede te vuur en te zwaard verdedigd moet worden.
In de derde bijdrage aan de bundel, ‘Kants voorwaarden voor vrede: een kritische benadering’ onderzoekt Tomas Baum het vredesdenken van de Duitse verlichtingsfilosoof Immanuel Kant. Die erkende de noodzakelijke complexiteit van elk vredesplan, dat, zeker wanneer het mondiaal wil zijn, moet inspelen op de verschillende niveaus van het menselijke samenleven. Binnenlands-politieke, internationale en kosmopolitische hervormingen vullen elkaar aan. Hierbij is het belangrijk dat deze hervormingen, hoewel ze een universele ambitie vertolken, niet verwezenlijkt kunnen worden zonder rekening te houden met lokale behoeften en verzuchtingen. Zelfs indien het doorgang vinden van de republikeinse staatsvorm zou bijdragen tot het vreedzaam samenleven, kun je een land ook niet bij toverslag of internationaal decreet democratiseren. De weg ‘naar de eeuwige vrede’ is er een van geweldloze hervorming, niet een van revolutie, aldus Baum. Deze drie hoofdstukken pleiten dus voor alle terughoudendheid in ons streven naar vrede. De analyse blijft echter
vooral principieel. De volgende hoofdstukken komen wat dichter bij de concrete uitdagingen van het dagelijks leven in oorlog en vrede. Zo ontwikkelt Jacques Haers ‘christelijke perspectieven op vredesopbouw’. Centraal hierin staan de noties van gemeenschapsopbouw en verbeelding, alsook de noodzaak om uitbuitende structuren te ontmaskeren en te hervormen. Hierbij is Haers’ argument belangrijk dat vrede moeilijk is en zelfs kan kwetsen. In dialoog treden met een vroegere vijand en de eigen verantwoordelijkheid erkennen is geen voor de hand liggende opdracht, maar maakt wel noodzakelijk deel uit van vredesopbouw.
In het hoofdstuk van Maarten Van Alstein, ‘Het geheugen van de vrede’, wordt dit thema verder uitgewerkt aan de hand van een bespreking van de rol van de herinnering aan geweld in het heropbouwen van een maatschappij. Na een intense periode van geweld – zoals de apartheid in Zuid-Afrika – kunnen mensen geneigd zijn om alles zo snel mogelijk te willen vergeten of om het verleden gezagsvol te beslechten, zodat ze de blik op de toekomst kunnen richten. Dat kan echter niet stelt de auteur. Herinneringen aan het verleden zijn immers veelstemmig en, wanneer het een gewelddadig verleden betreft, vaak ook traumatisch. Ze kunnen blijven oprispen. Daarom pleit Van Alstein ervoor dat samenlevingen ruimte laten voor moeilijke gesprekken over het verleden, voor een langdurig open en publiek debat. Beter een duurzame, soms pijnlijke vrede dan een snelle maar fragiele vrede.
Luc Reychler wijst er vervolgens in zijn hoofdstuk ‘Tijd voor vrede en diplomatie’ op dat het vraagstuk van de tijd veel omvattender is dan het omgaan met een moeilijk verleden. De uitdaging die tijd aan vredesopbouw stelt, bevat een hele reeks facetten. Reychler pleit voor meer bewustzijn over de rol die tijd speelt: over het belang van een goede timing in vredes-
onderhandelingen en -interventies, bijvoorbeeld, of over de mogelijkheid dat conflictpartijen een verschillend tijdsbesef hebben.
Vrede en diplomatie vormen een traditioneel paar. Het handhaven van vrede geldt ideaal als het ultieme doel van elk diplomatiek verkeer. De facto echter toont de geschiedenis van de diplomatie een moeilijker beeld, waarbij staten diplomatie inzetten om het eigenbelang te dienen. Diplomaten streven dan vooral de eigen vrede na. In zijn bijdrage, ‘Paradiplomatie, vrede langszij de staat?’, onderzoekt Manuel Duran of zogenaamde substatelijke overheden, zoals Vlaanderen er een is, oprechter gericht zijn op vrede nu ze in toenemende mate diplomatie bedrijven. Durans oordeel is genuanceerd. Voor zover substatelijke regio’s vooral de ambitie koesteren om internationaal in hun autonomie erkend te worden, als een soort van staat-in-wording, zal hun diplomatieke gedrag ook alle kenmerken van statelijke diplomatie vertonen. Voor zover ze echter deze profileringsdrang weerstaat, kan paradiplomatie de vorm aannemen van wat de auteur ‘homodiplomatie’ noemt: een vorm van diplomatie die vooral gericht is op het samenbrengen van mensen, volkeren en staten. Ze wordt dan een vredesinstrument.
Ludo Abicht ontwikkelt in ‘IsraëlPalestina: naar een wederzijds onaanvaardbare vrede’ een analyse van de kans op vrede in het conflict IsraëlPalestina, waarbij hij benadrukt dat elke realistische vrede toegevingen vergt van de twee conflictpartijen. Noch de Israëli’s noch de Palestijnen mogen hopen op een zuivere vrede waarbij het eigen programma volledige doorgang krijgt. Abicht ziet heil in ver doorgedreven functionalistische samenwerking op basis van wederzijds respect voor elkaars politieke soevereiniteit, en dus bestaan; een vorm van vrede waarvan hij begrijpt dat ze voor de meer ideologische stromingen binnen de twee conflictpartijen wellicht ‘wederzijds onaanvaardbaar’ is. Het hoofdstuk van Brigitte Herremans, ‘De Arabische revoluties: het volk tegen de regimes en tegen elkaar’, verschaft een tour d’horizon van de ontwikkelingen in de Arabische
wereld. Ze benadrukt hierbij de veelvormigheid van deze ontwikkelingen, die geen eenduidig positieve betekenis hebben voor de internationale vrede en veiligheid, noch eenduidig een negatieve invloed zullen hebben op de internationale vrede. Factoren en processen die doorgaans in verband worden gebracht met een verhoogde of verminderde kans op veiligheid, laten zich niet door één interpretatie vangen. Welke rol spelen bijvoorbeeld de islamitische groeperingen in de ontwikkeling van democratisch bestuur in de Arabische wereld? Ook de geopolitieke
implicaties – de grote vrede – laten zich niet simpel samenvatten. Wel lijkt het duidelijk dat westerse mogendheden zich vooral terughoudend tonen; dat ze veeleer angstig zijn, bekommerd om hun strategische belangen, of geabsorbeerd door hun aanwezigheid in Irak en Afghanistan. Indien de Arabische revoluties uitzicht bieden op een uitgediepte vrede, zal het proces zich niet onder impuls van het Westen ontwikkelen. Raymond Detrez verschuift in ‘Oorlog en vrede in de Balkan’ de geografische blik naar een regio die in het collectieve bewustzijn vaak met geweld en oorlog geïdentificeerd wordt. Detrez maakt de boeiende ana-
lyse dat het geweld in de Balkan van de jaren negentig geen uitdrukking was van een eeuwenoude Balkancultuur of -mentaliteit, maar een logisch gevolg van de verspreiding, van Europa naar de Balkan, van het nationalisme als politieke theorie, en de politieke streefdoelen en onenigheid die dat meebracht. Voor de opkomst van het nationalisme had het schiereiland een lange periode van vrede beleefd onder Osmaans bestuur, vooral omdat het millet-systeem belangrijke garanties bood aan minderheden. Het Joegoslavische rijk, met zijn federale structuur, had de gevolgen van de opkomst van het etnisch nationalisme in de Balkan kunnen inperken, weer door de verzekering van de rechten van minderheden binnen haar deelstaten. Pas toen het etnisch nationalisme vrij spel kreeg buiten zulke dempende structuren om, ontstonden er langdurige en bloedige oorlogen in de Balkan.
Het boek eindigt, op het besluit na, met twee hoofdstukken die elkaars spiegelbeeld vormen. Het hoofdstuk van Tom Sauer, ‘Van MAD naar beter: voorbij de nucleaire vrede’, brengt in herinnering dat elk vredesproces ingebed zit in een globale machtsstructuur die fundamenteel gekenmerkt wordt door de aanwezigheid van nuclaire wapens. Zolang deze wapens er zijn is een echte vrede niet mogelijk, al was het maar omdat er een constante en inherente dreiging van uitgaat. Daarom pleit Sauer voor de afschaffing van kernwapens, een project dat bekend staat als ‘global zero’ en dat steeds meer internationale steun geniet. Het afschaffen van kernwapens zal niet alleen onze gemoedsrust vergroten maar ook geld vrijmaken dat ingezet kan worden om onderontwikkeling, armoede en de opwarming van de aarde te bestrijden. Waar Sauer globaal en structureel denkt, beschrijft Lucas Pairon in ‘Bouwstenen voor vrede: de projecten 3de Partij en Music Fund’ twee bijzonder concrete vredesprojecten. Pairon organiseerde gedurende drie jaar ontmoetingen tussen Israëlische en Palestijnse vredesactivisten. Die werden in Antwerpen uit-
Vervolg op pagina 10
9
Vervolg van pagina 9
genodigd waar ze konden spreken over hun werk en nadenken over de ontwikkeling ervan. Via een tweede project, Music Fund, transporteerde Pairon muziekinstrumenten naar conflictgebieden en hij hielp ter plekke mee om ateliers op te richten waar de instrumenten hersteld kunnen worden. Het idee achter dit project is dat het werken met, en het bespelen van, muziekinstrumenten, mensen kan helpen om aan geweldsdynamieken te ontsnappen. Het beoefenen van muziek symboliseert een ethos die ook ten grondslag ligt aan het opbouwen en in stand houden van een vredevolle maatschappij: afgestemd zijn op andere mensen, gedreven worden door nieuwsgierigheid, geloof in creativiteit, afstand durven nemen van het vertrouwde.
Tom Sauer
Beoordeling
Het doet deugd om te constateren dat ook in Vlaanderen intelligente mensen zich buigen over vredesvragen. De twaalf hoofdstukken behandelen heel verschillende en meestal zeer boeiende aspecten van het vredesonderzoek. De kwaliteit en de leesbaarheid van de verschillende bijdragen is ongelijk. Sommige hoofdstukken missen wat duidelijkheid en structuur. Persoonlijk vond ik Tomas Baum, Ludo Abicht, Mon Detrez en Tom Sauer de meest verhelderende en boeiende auteurs. De laatste bijdrage, van Lucas Pairon over 3de Partij en Music Fund, neemt in het boek een bijzondere plaats in doordat ze twee eigenzinnige concrete vredesprojecten belicht. Het boek sluit af in schoonheid met een fijne nabeschouwing over ‘vrede als proces’, ‘vrede in context’ en ‘onzuivere vrede’. Dit laatste is wellicht het meest relevante idee van het hele boek. Globaal genomen is ‘Vechten voor Vrede’ een toegankelijke en interessante bundel, die ik met plezier heb gelezen. * ‘Vechten voor vrede’ door Jorg Kustermans en Tom Sauer werd uitgegeven bij Lannoo Campus in 2013. 198 pp, ISBN 978 94 014 0922 3.
10
WILPF conferentie Margreet Bakker Eind april vond de viering plaats van 100 jaar WILPF. Van 27 tot en met 29 april vond de openbare conferentie plaats, voorafgegaan door het besloten WILPF-congres en het onthullen van een door WILPF aan de Carnegiestichting geschonken borstbeeld van Aletta Jacobs in het Vredespaleis op 25 april.
Aletta Jacobs was de eerste vrouwelijke arts en huisarts in Nederland en zeer actief voor vrouwenrechten en vrede. In 1915 werd een internationale conferentie georganiseerd door een grote groep vrouwen uit verschillende landen. Den Haag werd uitgekozen als locatie i.p.v. Berlijn, vanwege de Eerste Wereldoorlog en de neutraliteit van Nederland en de eerder georganiseerde vredesconferenties. Het Vredespaleis was te klein, dus werd uitgeweken naar een andere locatie. Er stonden meerdere onderwerpen op het pro-
Onthulling borstbeeld Aletta Jacobs
gramma, zoals over de rechten van vrouwen (o.a. vrouwenkiesrecht) en de oorzaken van oorlog. Dit laatste onderwerp werd natuurlijk steeds actueler. Daarbij ging het niet over de schuldvraag maar over de oorzaken en de mogelijkheden om oorlog te voorkomen. Tijdens het congres, met meer dan 1100 deelneemsters in Den Haag ondanks de moeilijkheden om er naar toe te reizen, werd de basis gelegd voor WILPF, Women’s International League for Peace and Freedom. Aletta Jacobs was een van de organisatoren in Nederland. Prominente organisator en deelneemster van het eerste uur was de Amerikaanse Jane Addams, die later de Nobelprijs voor de Vrede kreeg.
Nu 100 jaar later zijn de onderwerpen van destijds nog steeds actueel, niet alleen waar het vrede en voorkomen van oorlog betreft, maar ook waar het over gelijke rechten en veiligheid voor vrouwen gaat. Dus Peace en Justice als hoofdonderwerpen. Er is een lange rij spreeksters en een enkele spreker. Vier winnaressen van de Nobelprijs voor de Vrede waren aanwezig, namelijk Leymah Gbowee (Liberia, in 2011
voor vredesactiviteiten bij de burgeroorlog in haar land), Jody Williams (VS, in 1997 voor de Ban the Landmines Campaign), Máiread Maguire (Noord-Ierland, in 1976 vanwege de actie tegen de strijd tussen de katholieken en protestanten, zij richtte de Community for Peace People op) en Shirin Ebadi (Iran, in 2003 voor haar werk als mensenrechtenadvocaat).
De deelnemers anno 2015 zijn overwegend vrouwen, met een enkele man er tussen, en afkomstig uit circa 88 landen. Veel vrouwen kwamen uit Franssprekende Afrikaanse landen, uit het Midden-Oosten en de landen er om heen, uit India en de landen rondom, uit Midden- en Zuid-Amerika, en daarnaast veel vrouwen uit de westerse wereld en Oost-Europa. Opvallend was dat na lezingen veel dames de gelegenheid te baat namen om een uitgebreide verklaring af te leggen i.p.v. een vraag te stellen.
Er was een grote scala aan onderwerpen, zoals hierboven al aangegeven, variërend van gender issues en sexual abuse tot economische gevolgen van ontwikkelingsproblematiek, vluchtelingen, kernwapens en andere wapens, en rechten. Een enkel onderwerp zou onder ‘medisch’ kunnen vallen, bijvoorbeeld waar het gaat om misbruikte vrouwen (al dan niet in oorlogssituaties), en psychische gevolgen van allerlei noodsituaties. Ook waren er tentoonstellingen zoals die van vredesvrouwen in de afgelopen eeuw, en over artikel 1325 van de Security Council over de bescherming van vrouwen in strijdsituaties. Verder was er een marktplein met informatie van verschillende groepen uit de hele wereld. En nog veel meer, teveel om op te noemen. Vrouwen uit Nepal maakten zich grote zorgen om de gevolgen van de aardbevingen die eind april plaats vonden in hun land. Zoals een aantal spreeksters aangaven: het is te hopen dat we over honderd jaar niet opnieuw hier een jubileum moeten vieren. Ter afsluiting van het congres werden brieven gebracht naar de ambassades van landen waar oorlog of oorlogsbemoeienis is.
Enkele opvallende gegevens en uitspraken uit workshops en lezingen: - In veel landen (zoals bijvoorbeeld Bosnië-Herzegovina, Baltische staten
en Noord-Ierland) bestaan of bestonden bevolkingsgroepen naast elkaar, die niet of nauwelijks onderling contact hebben door de verschillen in taal, godsdienst, cultuur en dergelijke. Kinderen gaan naar aparte scholen, mensen winkelen in aparte winkels en werken in aparte bedrijven. Vaak zijn hele dorpen of wijken homogeen voor een bepaalde taal of cultuur. Er is onderling vaak sprake van wantrouwen dat kan leiden tot agressie. Vredesactivisten proberen door gezamenlijke activiteiten de kloof te dichten, want elkaar kennen is elkaar beter begrijpen waardoor wantrouwen en agressie afneemt. Máiread Maguire gaf er voorbeelden van evenals een aantal vrouwen uit de landen waar dit voor komt.
Ontmoeting met minister Koenders Vrijdag 24 april was een bijzonder moment. Vlak voor de lintjesregen hadden burgemeester Jan Hoekema van Mayors for Peace-Nederland en NVMP-voorzitter Herman Spanjaard op het gemeentehuis van Wassenaar een ontmoeting met minister Bert Koenders.
- Waar gaat het om bij het begrip van Vrede en Veiligheid: voldoende en veilig eten en drinken, werk, school, een huis.
- Voorstel: i.p.v. een ministerie voor oorlog of defensie moet er een ministerie voor vrede komen, dat beoogt meteen een veel positievere activiteit.
- In veel landen is er sprake van een beleid dat conservatief is zelfs bij goede economische ontwikkelingen. Dat heeft tot gevolg dat de rechten van vrouwen weer ingeperkt worden, terug naar de traditionele waarden gedomineerd door mannen. Ook nationalistische politiek leidt tot minder rechten voor allen die afwijken van de standaard hetero-man.
- In landen als Pakistan zijn vrouwen tweederangsburgers die tweederangszorg krijgen in tweederangs-ziekenhuizen en naar tweederangs-scholen gaan (als ze al naar school mogen). Dit verandert niet zolang de mannen beslissingen nemen die vooral voor hen gunstig zijn en zich niet genoodzaakt voelen om ook de andere helft van de bevolking te betrekken in de zorg en onderwijs. - Vanuit SIPRI werd aangegeven dat wereldwijd de uitgaven voor wapens in 2014 iets lager zijn dan in 2013, maar dat ligt vooral aan de dalende olieprijs in die jaren. In 2014 werd 1776 miljard dollar uitgegeven aan wapens. 1% ervan zou de gezondheidszorg in de wereld al sterk kunnen verbeteren. *
Minister Koenders zou de dag daarop naar New York afreizen om de herzieningsconferentie van het NonProliferatieverdrag tegen de verspreiding van kernwapens bij te wonen. Een goed moment om hem onze zorgen over de kernwapenproblematiek kenbaar te maken.
Burgemeester Hoekema benadrukte dat een belangrijke taak van burgemeesters het zorg dragen voor de veiligheid van hun burgers is. Kernwapens kunnen daar, door ongeval of door militair gebruik, volkomen haaks op staan. Herman Spanjaard voegde daar aan toe dat medische hulp na een kernaanval illusoir is en preventie het enige werkzame medicijn. Het welslagen van de NPV-conferentie is dan ook van groot belang.
Bij het afscheid overhandigden zij minister Koenders 1000 kraanvogels gevouwen door Hibakusha (overlevenden van de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki) en Japanse studenten. De kraanvogel is het symbool voor een lang leven, vrede, gerechtigheid en kraanvogels zijn de boodschappers van wijsheid.
11
‘Vergeet niet dat je arts bent’
Boekbespreking
Joodse artsen in Nederland 1940-1945
Leo van Bergen Toen ik een jaar of zes was, heb ik anderhalve maand doorgebracht op de kinderafdeling van het toenmalige Binnengasthuis in Amsterdam. Het was een mooie tijd. Niet omdat een steenworp verderop anti-rookmagiër Robert Jasper Grootveld zijn happenings hield. Daar merkte je niks van; daar wist je zelfs niks van. Maar wel omdat een kinderafdeling van een ziekenhuis best een leuke plek is om te zijn als je niet ziek bent. Want dat was ik dus: niet ziek. Alleen, dat wilden de dienstdoende specialisten niet geloven.
Al mijn oudere broers hadden een immuunstoornis en dus moest ik die ook hebben. Duidelijk geval van erfelijkheid. Onze toenmalige huisarts geloofde er niks van. Ik was niet ziek omdat ik er nog niet was toen de anderen ziek werden. Veilig opgeborgen in mijn moeders buik. Maar dat was te simpel en bovenal: het was in strijd met de theorie en de theorie, die moest kloppen.
Er waren twee behandelende artsen, een man, de hoogleraar, en een vrouw, de chef de clinique, die naar het schijnt niet gezamenlijk door een deur konden maar bij elkaar bleven vanwege de kinderen. Het was de vrouw die toen de meeste indruk maakte. Ik had namelijk nog nooit iemand met een tatoeage gezien. Kom daar tegenwoordig nog maar eens om. Het was wel een beetje een saaie tatoeage. Geen zeemeermin met blote borsten, zoals ik die kende uit plaatjesboeken over piraten, maar alleen een reeks cijfers op de onderarm. Of het ethisch verantwoord is om
12
Hannah van den Ende
iemand die in ieder geval ogenschijnlijk niet ziek is zes weken op te nemen in een van virussen en bacteriën vaak vergeven hospitaal, is overigens de vraag, maar wel een vraag die toentertijd absoluut niet werd gesteld.
Waarom vertel ik dit? Omdat die vrouw, Marie Rosemunda Henriëtte (roepnaam: Marietje) Stoppelman, ineens voorbij kwam in het boek van Hannah van den Ende: ‘Vergeet niet dat je arts bent’. Stoppelman is een van de 534 Joodse, of beter: door de bezetter tot Jood verklaarde artsen: 8 procent van de toenmalige artsenstand terwijl het ‘Joodse’ aandeel in de samenleving als geheel 1,4 procent was in de oorlogsjaren 1940-1945, wier leven en lot zij heeft onderzocht. In de vele publiciteit die het boek tot nu toe volkomen terecht heeft gekregen ging even terecht de bulk van de aandacht uit naar die even interessante als tragische geschiedenis. Tragisch, omdat van hen er 253 de oorlog niet zouden overleven. Interessant, omdat, ofschoon een groot aantal, dit tevens bewijs daarvan was dat het medische vak bescherming bood. Het overlevingspercentage was immers ruim groter dan dat van de Joodse gemeenschap in het algemeen. In deze recensie wil ik mij daarom vooral richten op de vraag: is het ook een goed boek? Om maar met de deur in huis te vallen: de focus op individuele gevallen is zowel het sterke als het zwakke punt van het boek. Het maakt het verhaal persoonlijk en inleefbaar,
maar vaak ook fragmentarisch. Stoppelman bijvoorbeeld wordt wel genoemd, maar we krijgen verder niets over haar te horen behalve dan dat zij voor iemand een attest uitschreef in een medische poging die persoon, over wie we overigens verder ook niks te weten komen, van deportatie te vrijwaren. En dat terwijl haar leven volledig in Van den Endes boek zou hebben gepast. Tot 1942 werkte zij in de Portugees Israëlitische Ziekeninrichting, waarna zij onderdook. Zij werd echter opgepakt en naar Auschwitz-Birkenau afgevoerd, een plek die voor zovelen van haar lotgenoten een onmiddellijke dood betekende, maar die zij – ondanks ontmoetingen met ‘collega’ Josef Mengele – wonderwel wist te overleven.
Van den Ende vertelt in min of meer chronologische volgorde de ondergang van de Nederlandse, Joodse, medische stand aan de hand van voor een bepaalde situatie typerende getuigenissen en belevenissen. Het maakt haar verhaal tot een beklemmend verhaal en dus is deze vorm passend bij het onderwerp. Zij opent met een hoofdstuk over hun plek in de Nederlandse en medische wereld voorafgaand aan de oorlog, met daarin veel aandacht over het – ondanks enkele fricties – goed samengaan van de medische ethiek en de Joodse leer. Zij vervolgt met de eerste uitsluitingsmaatregelen en de zoektocht naar een nieuw moreel kompas, waarbij alles wat voorafgaand aan de oorlog als goed medisch-ethisch handelen werd gezien vloeibaar werd. Dat zou uiteindelijk erin resulteren dat die ethiek minder zou gaan uitgaan van bepaalde deugden (deontologisch), maar meer zou gaan kijken naar het resultaat (teleologisch). Daarna neemt zij de medische wereld onder de loep als mogelijke reddingssloep voor zowel gezondheidswerkers als patiënten (of tot patiënt gemaakten) en de rol van de Joodse ziekenhuizen daarin.
Dan zijn we aangekomen in 1943 en begint het toch al niet vrolijk stemmende beeld nog verder te kantelen. De metafoor van de geneeskunde als reddingssloep verandert in een zinkend schip. De rol van de geneeskunde in de diverse Nederlandse kampen (Amersfoort, Vught en Westerbork) wordt belicht, waarbij opvalt dat de medische verzorging in Westerbork op een veel hoger peil stond dan in de twee andere kampen, waar medische zorg in feite geheel ontbrak. De uitkomst was echter hetzelfde. Sterker: die ‘goede’ verzorging in Westerbork maakte het medische dilemma in zekere zin alleen maar groter, want als werd gezegd dat een zieke niet op transport kon en dat hij/zij in het hospitaaltje moest worden opgenomen, moest een gezonde diens plaats in de trein innemen. Het aantal naar de Oost gezondenen moest immers kloppen. Sommige artsen kozen er overigens voor om met hun patiënten mee de trein in te gaan. Letterlijk: arts tot in den dood.
Maar, zoals gezegd, die artsen hadden echter wel voordeel van hun beroep. RELATIEF gezien – en dat woord moet echt cursief, vet en met hoofdletters worden geschreven – hadden zij in alle fases van de ondergang meer kans om de dans te ontspringen dan anderen. Zo overleefden van de 19 artsen op de zogenaamde Portugezenlijst er tien de oorlog. Natuurlijk is het abject en verbijsterend dat er negen werden vermoord, maar gezien de kans de oorlog als Jood niet te overleven, is het woord ‘slechts’ dat Van den Ende hierbij gebruikt, niet op zijn plek. Het is namelijk een duidelijk bewijs van de bescherming die het medische vak bood en wat een van haar voornaamste conclusies is.
De artsen maakten van die relatief gunstige positie niet zelden gebruik om te proberen ook het vege lijf van anderen te redden. Daarvoor gebruikten zij soms methoden die voor de oorlog als zeer onethisch zouden zijn gezien zoals het plegen van abortus, het toebrengen van lichamelijke schade of het vervalsen van medische attesten. Dit maakt Van den Ende zeer wel duidelijk en inzichtelijk, maar het maakt haar boek zeker niet boven kritiek verheven. Om met de details te beginnen: het is mij een raadsel waarom blijkbaar niemand
in haar begeleidingscommissie heeft opgemerkt dat Nederland niet op 14 maar op 15 mei 1940 capituleerde. ‘So what’ zult u wellicht zeggen. Dat Nederland zou capituleren was na het bombardement op Rotterdam wel duidelijk. Maar behalve dat dergelijke data gewoon moeten kloppen – al was het maar omdat anders het geloof in andere, minder bekende data wordt ondermijnd – wordt het wel degelijk van belang als zij kort daarop de zelfmoord van een arts op diezelfde 14de mei uit die capitulatie verklaart. Het zijn overigens fouten die helaas wel vaker in medisch-historische, polemologische boeken voorkomen. Zo laat J.A. Verdoorn in zijn Arts en Oorlog de slag bij Waterloo herhaaldelijk in
1814 in plaats van 1815 plaatshebben en viel bij de operatie Barbarossa Rusland Duitsland aan in plaats van andersom.
Andere kritiekpunten zijn bijvoorbeeld het twee maal uit dezelfde bron citeren, maar met andere woorden (p. 69 en 77), ‘jeugdige moed’ als voorwaarde zien voor een ontsnapping terwijl de gemiddelde leeftijd van degenen die dat probeerden 35 jaar was (p. 154); het geven van een mening van na de oorlog alsof het de mening van in de oorlog was (p. 196), en dat zij soms meer spreekt als arts dan als historicus zoals wanneer zij de angst van Duitsers voor epidemieën ‘lichtelijk overdreven’ noemt (p. 178). Belangrijker echter is dat ook de door haar gekozen opzet nadelen heeft, naast het voordeel
van de menselijke inleving. Bij een dergelijke poging het leven, lijden en sterven van zoveel mensen recht te doen, kan het nauwelijks anders of het speculatieve gehalte is groot, getuige ook het veelvuldig gebruik van woorden als ‘kennelijk’, ‘mogelijk’ of ‘waarschijnlijk’. Als gearresteerde artsen werden vrijgelaten, neemt zij aan dat dat was omdat zij arts waren (p. 118). Maar zeker is dat natuurlijk allesbehalve. Er zijn immers ook niet-artsen vrijgelaten en wel-artsen niet vrijgelaten. Natuurlijk was er willekeur, waardoor eendere gevallen anders werden behandeld. Maar er zomaar vanuit gaan dat het arts-zijn de verklaring is, lijkt mij te kort door de bocht. Verder worden er bij tijd en wijle mensen genoemd, zoals dus Marietje Stoppelman, van wie onduidelijk blijft wie zij waren, wat zij waren, wat zij deden en wat er verder met hen is gebeurd. En dat geldt begrijpelijkerwijs nog meer voor de mensen die in de toch al wat mager aanwezige context van het verhaal een rol speelden. Dat kan tot vraagtekens leiden bij enigszins ingevoerde lezers, zeker als de voor die passages noodzakelijke literatuur niet bekend is; in ieder geval niet wordt opgevoerd. Van Gejus van der Meulen bijvoorbeeld had wel even mogen worden genoemd dat hij niet alleen de NSB-assistent van Simon van Creveld was, maar tevens in de jaren twintig en dertig veelvuldig doelman van het Nederlands voetbalelftal was geweest en later in de oorlog prominent deelnemer aan de SS-oostfrontambulance. Voor zijn collaboratie werd hij na de oorlog tot acht jaar cel veroordeeld.
J.C. Diehl noemt zij louter als de man die in 1940 secretaris van de Specialisten Commissie was. Hij liet in die hoedanigheid aan het Algemeen Ziekenfonds Hilversum weten dat de nietArische (lees: Joodse) bestuurders meteen hun mandaat ter beschikking moesten stellen. Maar Diehl was wel even meer dan dat. Hij was jarenlang de hoogste militair-geneeskundige van Nederland geweest, derhalve qualitate qua bestuurslid van het Nederlandse Rode Kruis en deelnemer aan diverse internationale congressen over verandering en interpretatie van de Geneefse Conventies, onderdeel van de medische ethiek die Van den Ende bij het
Vervolg op pagina 14
13
Vervolg van pagina 13
doen en laten van artsen zo’n hoge rol toedeelt. Dat zo iemand een dergelijke houding inneemt, zegt daardoor niet alleen iets over die man, die er bijvoorbeeld geen misverstand over liet bestaan het militaire belang van een hogere orde te achten dan het belang van de zieke en gewonde soldaten die zijn organisatie moest verzorgen. Het maakt ook duidelijk dat die ethiek wellicht niet door iedereen van beslissend belang werd geacht voor het medische handelen, of in ieder geval niet door iedereen op dezelfde, wellicht ietwat paternalistische, maar toch bovenal patiëntvriendelijke wijze werd geïnterpreteerd als Van den Ende soms lijkt te denken. Bovendien, als zij de literatuur over Diehl had gekend, had zij wellicht ook de rol van het Nederlandse Rode Kruis met betrekking tot de anti-joodse bloedtransfusiemaatregel: Joden geven bloed aan Joden, niet-Joden aan niet-Joden, wat minder positief geduid. Evenals het Comité International de la Croix Rouge, kan die vereniging niet bepaald prat gaan op een heldhaftige houding in de jaren 1940-1945, maar nergens uit haar boek blijkt dat Van den Ende hiervan weet heeft.
14
Dat was, zoals Van den Ende schijnt te denken, zeker niet voorbehouden aan het ‘“utilitarisme” van de nazi-artsen’. (p. 338) Het mag ironisch worden genoemd dat zij die eenheid bewijst door G.A. Lindeboom aan te halen, de voormalige hoogleraar van de Vije Universiteit interne geneeskunde, medische geschiedenis en medische ethiek. Als er namelijk iemand was die collega’s verketterde die zich niet geheel hielden aan zijn – christelijk-conservatieve – opvattingen over hoe een arts moest denken en handelen, dan was hij het wel. Daarbij: louter kijken naar medisch-ethische regels als verklaring voor medisch handelen laat de vraag onbeantwoord waarom in Nederland slechts zo weinig artsen het nazistische gedachtengoed omarmden, terwijl in Duitsland de medische beroepsgroep degene was met het relatief gezien grootste aantal NSDAP-leden. Voor hen gold dezelfde medische ethiek. Waren artsen ineens racistisch en sadistisch als zij per ongeluk niet in Kerkrade maar twee meter verderop in Herzogenrath waren geboren? Natuurlijk niet. Als de Nederlandse artsen in die tijd in Duitsland hadden gewoond en gewerkt, zou ook van hen een groot deel voor de nazistische verleiding zijn bezweken. Ook in Nederland konden immers met gemak en onder het genot van een goed glas wijn en een verse sigaar racistische verklaringen voor bepaalde aandoeningen worden opgevoerd en ook in Nederland – ook bij Joodse artsen – was eugenetica allesbehalve onbekend en onbemind. Dat zij daarbij meer uitgingen van positieve, eugenetische
maatregelen – ‘goede elementen’ letterlijk bij elkaar brengen – in plaats van negatieve, ‘slechte elementen’, vernietigen is geen enkele garantie daarvoor dat zij ook in andere omstandigheden diezelfde grens zouden hebben getrokken. Ook in Duitsland werd immers niet meteen na de Machtsübernahme, maar stapje voor fataal stapje tot de Endlösung besloten.
Haar, uiteraard volkomen terechte, afkeer van de medische nazi-praktijken zit haar soms in de weg. Nederland hoefde helemaal niet bevreesd te zijn voor invoer van ‘Duitse geneeskunde’ zoals zij schrijft. (p. 108) De Nederlandse geneeskunde voorafgaand aan de Tweede Wereldoorlog was namelijk Duitse geneeskunde. Nederland moest bevreesd zijn voor invoer van nazigeneeskunde. Daarbij was het niet zo dat de handelwijze van nazi-artsen ‘onmogelijk’ in overeenstemming kon worden gebracht met het Hippocratische ‘gij zult den patiënt niet schaden’. Dit ligt er namelijk maar aan wat als het belang van de patiënt werd gezien en hóe de patiënt werd gezien. Het is niet zo dat er sprake was van ‘geen ethiek’. Het was wel degelijk een medische ethiek, alleen een uitermate verwrongen en geperverteerde vorm van ethiek. Anders zou de carrière van iemand als Karl Brandt ook niet verklaarbaar zijn. In de jaren twintig was hij bijna op de trein gestapt om Albert Schweitzer te helpen in Lambarene, om in 1947 ter dood te worden veroordeeld in het Neurenbergse artsenproces.
Kortom: Van den Ende heeft een boek geschreven dat omissies kent en vragen open laat. Het laatste woord over de plek in de Shoah van Nederlandse artsen, zelfs niet over die van de Joodse artsen onder hen, is met haar werk dan ook nog niet gezegd. Het neemt niet weg dat het een, ofschoon soms wat moeizaam geschreven, belangrijk, noodzakelijk en aanbevelenswaardig boek is. Het had mijns inziens wel nog net iets aanbevelenswaardiger kunnen zijn als het was afgesloten met een lijst van die 534 Joodse en door de bezetter tot Jood verklaarde artsen, inclusief geboorte- en overlijdensdatum. Het zou een mooi monument zijn geweest voor deze medici, die weliswaar zeer divers op de grootste crisis in hun
s
In haar inleiding en het eerste hoofdstuk laat Van den Ende er geen misverstand over bestaan dat zij een grote rol ziet weggelegd voor de medische ethiek. Zij maakt weliswaar de terechte opmerking dat dat geen vaststaande set van regels is waaraan iedere arts zich te allen tijde moet houden en ook heeft gehouden, maar dat interpretatie – of zelfs het simpelweg overboord gooien ervan – van omstandigheden afhankelijk is. De handelwijze van de medische stand in het algemeen tijdens de oorlog maar ook die van de Joodse artsen maakt dat ook volkomen duidelijk. Maar zij maakt de scheiding in het handelen volgens de medisch-ethische regels voorafgaand aan en tijdens de bezetting wel heel scherp. Een enkele uitzondering daargelaten was volgens haar het boekje ‘medische ethiek’ de leidraad van handelen voor iedere Nederlandse arts voorafgaand aan de oorlog. Door die gedeelde medische ethiek zagen artsen elkaar ook vooraleerst als collega’s, alle door haar overigens wat overdreven voorgestelde verzuiling ten spijt. Maar daarmee overschat zij mijns inziens niet alleen
de invloed van dat boekje, of van medische ethiek in het algemeen, maar gaat zij ook voorbij aan de interpretatieverschillen die er ook voor die tijd al waren; zie Diehl, maar bijvoorbeeld ook de in het NTvG ondermeer door – de door haar veelvuldig opgevoerde – hoofdredacteur H. Pinkhof (gestorven te Westerbork in 1943) gevoerde discussie over de toelaatbaarheid of ontoelaatbaarheid van medische hulp aan de muiters op het schip de Zeven Provinciën in 1933. Die artsen vormden dan ook niet de elkaar altijd steunende, ‘onverbrekelijke en vanzelfsprekende eenheid’ die zij volgens haar waren en zij kenden wel degelijk leuzen als ‘in het belang van den staat’.
Navy Medicine in Vietnam
Boekbespreking
The U.S. Navy and the Vietnam War
Ward Kusters Dit is een e-book dat gratis te downloaden is via Free ebooks. De teksten zijn van verschillende auteurs en verzameld door Jan K. Herman, een historicus van het Navy Medical Department. Het geeft de geschiedenis weer van de militaire medische hulpverlening gedurende de Vietnamoorlog. Het is een officieel uitgegeven werk en uiteraard positief voor de Amerikaanse Navy. Het is interessant maar soms zijn er bedenkingen o.a. bij de behandeling van de zogenaamde Combat Fatigue. Zou de farmacologische behandeling niet de oorzaak zijn van een soort verdringing die mede de oorzaak is van de aanpassingsproblemen van de ex-soldaten in het burgerleven?
In juli 1953 tekenden de VS en NoordKorea een wapenstilstandsverdrag, geen vredesverdrag. Kort daarna begon de demobilisatie. Ze volgde hetzelfde patroon als na de Tweede Wereldoorlog. Het aantal medische officieren werd tot de helft teruggebracht, tussen 1953 en 1954 verlieten meer dan 1000 medische leven reageerden maar daarbij niet vergaten dat zij arts waren.
Overigens had mijn huisarts gelijk. Vermoedelijke boosdoener: de Aziatische griep. *
Hannah van den Ende, ‘Vergeet niet dat je arts bent’. Joodse artsen in Nederland 1940-1945, Amsterdam: Boom, 2015, pp. 429, ISBN: 9789461055699
Voor Theo (1958-1959), Ton (1958-1986), Johan (1956-1994) en Harry (1955-2014)
Navy medicine in Vietnam
geneesheren de Navy. Kort daarna begon de nachtmerrie in Vietnam.
Niemand kon in 1954 de catastrofale afloop vermoeden. De Navy werd oorspronkelijk opgeroepen om te helpen bij een humanitaire actie die plaatsgreep onder de Geneefse akkoorden. Frankrijk en de Communistische Viet Minh hadden hun oorlog beëindigd en het Vietnamese Volk zou, volgens die akkoorden, kunnen beslissen waar het zich zou kunnen vestigen. Weinigen in het Zuiden wensten naar het Noorden te gaan. Daarentegen stroomden honderdduizenden vluchtelingen van het Noorden naar het Zuiden omdat ze niet wensten te leven onder een communistisch regime. De US Navy hielp bij deze volksverhuizing. Voor deze passage naar de vrijheid was medische ondersteuning nodig. De medische eenheid bestond uit drie artsen, een officier voor de organisatie en vier verpleegkundigen. Malaria, trachoma, typhus, worminfecties, schimmels, tuberculose, mazelen en impetigo kwamen algemeen voor. In Haiphong waren een 200.000 vluchtelingen samengepropt in scholen, leegstaande gebouwen en parken. De sanitaire voorzie-
ningen waren lamentabel. De Navy richtte tijdelijke tentenkampen op met drinkwater, voedsel en medische zorg. Oorspronkelijk was gedacht aan een tijdelijke verdeling van Vietnam tot aan verkiezingen (ongeveer naar het voorbeeld van Korea). Maar het verliep anders. Communistische guerrilla's, geholpen door Noord-Vietnam, startten een systematische campagne met sabotage, intimidatie en moord. Toen later Eisenhouwer en de Kennedy-administratie het regime van Ngo Dinh Diem begonnen te steunen werden militaire en burgerlijke adviseurs massaal overgevlogen vanuit de VS. Medische hulptroepen volgden. In 1959 werd in een voormalig hotel een ’dispensarium’ opgericht voor Leger, Navy en Luchtmacht en bemand met artsen en tandartsen. In 1963 groeide dit uit tot een hospitaal met 100 bedden. Het was geschikt voor het stabiliseren en behandelen van de meeste gewonden en kon kleine chirurgie aan. Zwaardere gevallen werden getransporteerd naar Japan of naar de VS. Naast de Senior Physician waren er 9 officieren, een internist, 2 algemeen chirurgen, 1 psychiater, 4 of 5 algemeen geneeskundiVervolg op pagina 16
15
Vervolg van pagina 15
gen en 16 verpleegkundigen. Een landingsplaats voor helikopters werd gebouwd op een voetbalveld op 5 minuten afstand voor een ziekenwagen. De helikopterpiloten hadden radiocontact met het ziekenhuis. Terroristische activiteiten vormden een constante bedreiging en vereisten een permanente waakzaamheid. Bomexplosies veroorzaakten meer gewonden dan gewone gevechten. Verder waren er mortier- en kogelwonden, brandwonden, laceraties en abcessen. Ziekten bezetten een niet onaanzienlijk aantal bedden. Malaria was endemisch en iedereen moest chloroquine-primaquine tabletten slikken. Hepatitis was niet ongewoon en al het personeel kreeg gammaglobuline. De meest voorkomende aandoening was amoebiasis die goed reageerde op een combinatie van diodoquine en oxytretacycline.
Omdat het medisch personeel toch aanwezig was besloot Washington hen in te zetten voor een tweede doel: winning the hearts and minds van de Zuid-Vietnamezen. Moderne geneeskunde was een luxe in de verarmde dorpen en deze programma's kregen een hoge prioriteit. Het Department of State, het U.S. Agency for international Development en het Department of Defense, alle stelden middelen en manschappen ter beschikking. In 1969 werkten 7 teams in het binnenland. Ieder team bestond uit 3 algemeen geneeskundigen, een medisch officier en 12 man personeel. Zij zagen ongeveer 500 tot 600 patiënten per maand. Een van de doelstellingen was het Vietnamees personeel westerse geneeskunde bij te brengen. Echter maar weinigen spraken Vietnamees en het bleef een moeilijke zo niet hopeloze zaak. De dorpsbewoners waren dankbaar voor de hulp maar zodra de medische hulpverlening weg was kwam de Vietcong en strafte hen omdat zij vriendelijk waren tegen Amerikaanse soldaten.
De eerste VS-gevechtstroepen kwamen in maart 1965 om de Danang luchthaven te beschermen. Niet lang daarna gingen de Marines over van defensief reageren naar actieve patrouilles voor het opsporen van de vijand. Ieder regiment had een medische compagnie die meebewoog met de gevechtseenheid. Omdat er bij de oorlog in Vietnam
16
geen frontlijn was bleven de medische compagnies op vaste plaatsen. Het mag vreemd lijken maar de meeste letsels waren in het begin geen typische oorlogswonden maar letsels vergelijkbaar met het burgerleven. Er werd gewerkt volgens procedures. Na opname ontving de patiënt een behandeling. Indien hij van de verwonding of ziekte kon herstellen in 120 dagen bleef hij ter plaatse en kon terugkeren naar zijn eenheid. Indien die tijd overschreden werd of bijkomende verzorging nodig
was volgde transport naar de VS. Gaandeweg werd de strijd heviger en nam het aantal en de ernst van de oorlogsletsels toe. Na het Tet-offensief in maart 1968 werden de medische eenheden uitgebreid met goed getrainde chirurgen, orthopedisten en stomatologen. Mijnen maakten soms vasculaire ingrepen noodzakelijk en ervaren vaatchirurgen konden menig lidmaat redden. Verbrijzelde femurs, tibia's en enkels waren verwondingen die zij in het burgerleven zelden of nooit zagen. Niet alle letsels konden worden geholpen met scalpels en hechtingen. De stress van het gevecht, met al zijn verschrikkelijke bijwerkingen, eiste zijn tol van de menselijke psyche. De mensen werden prikkelbaar en opvliegend of toenemend depressief. Soms bleven de eenheden wekenlang in de brousse
in een vijandige omgeving met hitte, vochtigheid, insecten, slangen, booby traps en de dreiging van een onzichtbare maar dodelijke vijand. Zij raakten uitgeput en gedesoriënteerd. Niemand leek er immuun voor. Maar vooral degenen met voorheen niet gediagnosticeerde mentale problemen konden een gevaar worden voor henzelf en voor hun kameraden. Tegenwoordig wordt dit post traumatic stress disorder* genoemd. In Vietnam werd aangedrongen de termen combat fatigue of combat stress syndrome te gebruiken. Psychologen en psychiaters waren ter beschikking in de medische bataljons en op de twee hospitaalschepen. Hun benadering was de patiënt zo kort mogelijk bij de actiezone te houden en hem vervolgens te doen terugkeren naar zijn eenheid. Degenen die niet direct naar hun eenheden konden terugkeren werden in kleine opvangcentra met een 10-tal bedden gehouden. Het antipsychotisch geneesmiddel van eerste keuze was Thorazine. Indien de patiënt gedesorganiseerd, psychotisch of extreem vermoeid was, schreef de psychiater hem genoeg Thorazine voor om hem voor 2 of 3 dagen te laten slapen. Op regelmatige tijdstippen maakten verpleegkundigen hem wakker om naar het toilet te gaan, gaven hem drank en voedsel en lieten hem vervolgens verder slapen. Na een dag of twee verbeterden de meesten aanzienlijk en waren in staat naar hun eenheid terug te keren. Sommige hadden wat meer tijd nodig en konden enkele dagen blijven in een rustige, veilige plaats. Zij kregen lichte taken in en rond het kamp om hen bezig te houden en hun zelfvertrouwen terug op te bouwen. Deze behandeling reduceerde de noodzaak voor repatriëring aanzienlijk. Bij grote aantallen slachtoffers is triage essentieel. Deze werd gaandeweg verder verfijnd. Bij aankomst waren er een 12-tal onderzoeksbedden. De ergst gekwetste kwam op bed 1, de tweede ergste op bed 2, enz. Op bed 12 kon een man liggen met een schotwond in de buik maar wiens vitale functies stabiel waren. Het gebeurde in
enkele minuten (in 1 seconde zegt de auteur). Het eerste team (aalmoezenier, chirurg, verpleegkundige) ging dan naar bed 1 en begon onmiddellijk alle kleding weg te knippen totdat patiënt volledig ontkleed was. Tegelijk werden intraveneuze infusen aangelegd. Er werd gebruik gemaakt van diepgevroren bloed dat een langere bewaartijd had dan de normale 21 dagen. Hierbij werden na de bloedgave door centrifugeren de rode bloedcellen afgezonderd, behandeld met glycerol en dan ingevroren. Bij gebruik werd de container met rode bloedcellen 25 minuten in warm water gelegd waarna de rode bloedcellen gewassen werden om de glycerol terug te verwijderen. Dan volgde weer centrifugeren op hoge snelheid om de rode bloedcellen te recupereren. Het diepgevroren bloed was virtueel niet te onderscheiden van vers bloed en was gelijkwaardig. De kennis bestond nog geen tien jaar toen deze gebruikt werd in Vietnam. Bloed werd niet gematcht. Men was fier over de snelheid en professionaliteit van de zorgen. Iedere intubatie gebeurde door een getrainde anesthesist, elke schedeloperatie door een neurochirurg, elke buikwonde door een getrainde algemeen chirurg, elke arterie door een vaatchirurg. Dikwijls waren verschillende artsen gelijktijdig bezig met dezelfde patiënt.
Centraal bij de gevechtseenheden stond de rol van ’corpsman’ (in België gebruiken wij meestal de term brancardier). 5000 corpsmen dienden in Vietnam. 4 kregen een Medal of Honor (2 posthuum). In een 6 weken durende training werd een corpsman opgeleid om bloedingen te stoppen, shock te behandelen en fracturen te immobiliseren. Zijn rugzak met materiaal was zwaarder dan die van een marinier. Wanneer de roep Corpsman up! kwam moest hij cool en efficiënt blijven. Hij moest de conditie van zijn kameraden opvolgen. Een groot probleem waren de voetklachten. Door het vochtig klimaat waren de sokken altijd nat. Velen droegen daarom geen sokken meer. Als gevolg daarvan waren er veel voetverwondingen met ontstekingen.
Gedurende de Vietnamese oorlog werden 771 soldaten gevangen genomen, de meesten van vliegtuigbemanningen. In 1973 konden 658 terugkeren naar de
VS, 113 stierven in gevangenschap. In vergelijking met de 130.201 prisoners of war (POW) van de Tweede Wereldoorlog was het aantal kleiner maar hun lot harder. Sommigen waren al gewond door vijandelijk vuur als zij het vliegtuig verlieten. De harde ejectie met de schietstoel, soms op lage hoogte, veroorzaakte botfracturen, ingedeukte wervels en ontwrichtingen. Vooral knieën en bovenarmen liepen letsels op. Dikwijls werden ze op de grond gemolesteerd door de inlandse bevolking. Dan volgden er vele jaren gevangenschap met ziektes en onaangepaste voeding. Opgelopen letsels werden niet verzorgd. Voor Vietnam bestonden er geen langlopende studies over gerepatrieerde krijgsgevangenen. Vanaf 1974 begon men te documenteren wat met hen gebeurd was, zowel fysisch als psychisch. In tegenstelling tot de verwachting bleek hun psychische toestand in het merendeel van de gevallen bevredigend te zijn.
Op 30 april 1975 eindigde de Vietnamoorlog. Velen herinneren zich nog de massale helikopter-evacuaties vanuit Saigon. De met vluchtelingen volgeladen toestellen vonden geen plaatsje meer op de dekken van de schepen. Sommige raakten zonder brandstof en landden op zee. De helikopters die konden landen werden van bruikbaar materiaal ontdaan en dan in zee geschoven. De medische staf moest de zorg overnemen van deze duizenden
Vietnam War medics
vluchtelingen. Na een initiële screening voor wapens werden ze met insectenpoeder behandeld als preventie tegen luizen en scabies. Later werden ze ondergebracht in tentenkampen in Californië, Arkansas en Pennsylvania. Het was juist 20 jaar nadat de VS het transport van de verslagen Franse soldaten had verzorgd. *
*De posttraumatische stressstoornis heeft nog veel facetten die onduidelijk zijn. Het syndroom verandert in tijd en plaats. Bij de shell shock in wereldoorlog I stond vooral het beven en de apathie voorop. In Vietnam lag meer nadruk op prikkelbaarheid en agressie. Het is een overlevingsmechanisme. Soms lijkt het alsof de slachtoffers proberen te beantwoorden aan hetgeen zij denken dat de buitenwereld van hen verwacht, ongeveer zoals bij hysterie. De aandoening zou in het Duitse leger minder zijn voorgekomen dan in andere strijdmachten. Waarschijnlijk is dit niet volledig waar. Autogene Training, die nu nog zeer populair is in Duitsland, vond zijn oorsprong bij J.H. Schulz. Hij was een Berlijnse psychiater die psychische problemen bij exsoldaten behandelde, eerst met hypnose en later met autosuggestie. Edward J. Marolda and Sandra J. Doyle, Series Editors. Department of the Navy, Washington DC (2010) ISBN 978-0-945274-62-9
17
De Sint-Egidiusbeweging (Sant’Egidio) als mediator en vredesonderhandelaar
Mimi Tyssen De beweging werd in mei 1968 in Rome opgericht op initiatief van een toen 18 jarige student, Andrea Riccardi. De naam is ontleend aan het kerkje van Sant’Egidio in de wijk Trastevere van Rome, waar ook nu nog het administratief centrum van de gemeenschap gevestigd is. Riccardi trok meerdere goed opgeleide mensen aan die allen van huis uit een uitgebreid maatschappelijk netwerk bezaten. Deze oprichters – zowel leken als priesters – vormen nog steeds de kern van de beweging.
Zij begonnen hun werk in de verpauperde wijken van Rome met een middagschool voor arme kinderen. Zij waren beïnvloed door het marxisme en verzetten zich tegen de traditionele regels van de Rooms Katholieke Kerk. Ondertussen ging hun gewoon maatschappelijk leven verder. Riccardi ging naar de universiteit, werd de jongste professor in Italië en doceerde geschiedenis o.a. geschiedenis van het christendom. Hij werd later minister van internationale samenwerking en integratie in de regering Monti.
Een andere oprichter is Matteo Zuppi, een priester, hij studeerde literatuur en theologie en wijdde zich aan de ontwikkeling van mensenrechten in Afrika. Hij was betrokken bij de diplomatieke relaties van de gemeenschap. De Sint-Egidiusbeweging (SE) heeft 55000 leden verspreid over 70 landen.
18
Haar werkzaamheden bestaan uit bestrijden van armoede en het opzetten van sociale/humanitaire acties. De laatste 20 jaar is zij ook betrokken bij conflictoplossing, eerst in 1982 in Libanon. Later heeft zij mediationprocessen geleid in Mozambique, Guatemala, Burundi, Liberia, Togo, Rwanda, de Democratische Republiek Congo, Ivoorkust, Colombia, Sri Lanka, Nepal, Darfoer en Kosovo.
SE is ontstaan als een katholieke leken organisatie waarbij gebed een voorname plaats inneemt maar heeft nu toch ook een pluralistische identiteit. Ze is sterk beïnvloed door de bevrijdingstheologie en omschrijft zichzelf als een soort internationale actor. Zij is geen internationale organisatie noch een ngo gespecialiseerd in mediation. Zij zijn geen verlengstuk van enige regering en hebben ook nooit geïntervenieerd onder de paraplu van het Vaticaan. SE heeft wel samengewerkt met regeringen en internationale organisaties maar zij behoudt steeds de mogelijkheid om zelfstandig te handelen. Zij maakt geen onderdeel uit van de netwerken van de katholieke kerk. In de praktijk zorgt zij voor humanitaire hulp als zorg aan aidspatiënten in Afrika en werkt hiervoor samen met regeringen (een vorm van health diplomacy). Zij ontplooit verder initiatieven ter bevordering van de dialoog tussen geloofsgemeenschappen. Sinds 1986 zijn er jaarlijks in verschillende landen ontmoetingen tussen leiders van verschillende religies (vorig jaar in Antwerpen).
Conflicten in een staat vragen om een andere vorm van bemiddeling dan conflicten tussen staten. Niet-statelijke actoren uit de civil society (burgergemeenschap) kunnen daarbij nuttig werk verrichten. Men aarzelt ook minder om religieus gemotiveerde organisaties bij vredesonderhandelingen toe te laten. Kleine staten, zoals Italië, kunnen via deze organisaties een belangrijke rol spelen. De gemeenschap bestaat uit religieus geïnspireerde vrouwen en mannen die niet professioneel diplomaat zijn maar wel een sterke geloof-
waardigheid hebben en over een uitgebreid netwerk met o.a. diplomaten en politici beschikken.
Hoe raakte de Egidiusgemeenschap betrokken bij mediation?
Door hun langdurige humanitaire activiteiten, afkomst en omvangrijk en goed onderhouden en effectief netwerk verwierven zij een groot sociaal en symbolisch kapitaal. Maar vooral hun humanitaire activiteiten leidden ertoe dat zij gewaardeerde bemiddelaars in vredesonderhandelingen werden. De mediators zelf waren (zijn) afkomstig uit de kern, de oprichters, van de gemeenschap. De ontwikkeling van hun vredesactiviteiten viel samen met het ontstaan van de burgerdiplomatie in de jaren ’70 van vorige eeuw. Het uitbesteden van deze activiteiten door de staat (leasing) betekende echter geenszins een democratisch tekort. De privatisering was geen uiting van desintegratie van de staat maar van transformatie van machtsrelaties. Het opvallende was niet het nieuwe, want bijvoorbeeld de Quakers bestonden al lang, maar wel hun zichtbaarheid. Deze vredesopbouw (peacebuilding) steunde op humanitaire en socioeconomische hulp. Er bestaan nog vele andere gelijkaardige actoren: Caritas, Oxfam, World Vision International. Sommige zijn ad hoc groepen als Search for Common Ground of International Alert. Ook zien sommige religieuze ngo’s vredeswerk als onderdeel van hun identiteit zoals World Relief of Catholic Relief Service. De samenhang tussen de leden van SE berust zonder twijfel op katholieke waarden. Maar centraal staat toch ook het begrip civil society. Een niet institutionele civil society gemeenschap als Sint Egidius heeft meer mogelijkheden in andere en zelfs grote conflicten te interveniëren dan een institutionele organisatie. De reden is meervoudig. Iedere situatie is uniek. Door de netwerken zijn er lokale partners die het conflict kennen en ook banden hebben met officiële instanties. Vrede kan niet zomaar aan de bevolking opgelegd worden. Ze vraagt dikwijls om een
langdurig proces van verzoening. De SE heeft tijd om te wachten tot de tijd rijp is. Ze wordt gezien als een mediator die boven de partijen staat, zonder politiek, financieel noch persoonlijk gewin en zonder streven naar internationaal prestige. Hun sleutelwoorden zijn: vriendschap, dialoog en flexibiliteit. De beweging werd vanwege haar humanitaire en vredesactiviteiten onderscheiden met meerdere prijzen, waaronder de Vredesprijs van de UNESCO en de Karel de Grote prijs. In 2002 werd SE door het Italiaanse parlement voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Vrede. Een van vredesonderhandelingen, waarin SE een grote rol speelde, is uitvoerig gedocumenteerd. Het is de casus Mozambique, waarbij op 4 oktober 1992 het Algemeen Vredesakkoord ondertekend werd bij SE in Rome. Hieronder vind u eerst een beschrijving van de conflicten en de burgeroorlog in Mozambique, dan de beschrijving van het mediationproces als onderdeel van vele internationale acties om tot vrede en vredehandhaving te komen. Als laatste vertelt Richard Jackson van de Universiteit van Manchester, UK, over de lessen die hieruit konden getrokken worden.
De burgeroorlog in Mozambique
Mozambique werd in 1974 onafhankelijk van Portugal. Van 1962 tot 1974 had het bitter gevochten tegen de Portugese heersers. Met militaire steun van Cuba en de toenmalige SovjetUnie wist Frelimo-leider en president Samora Machel van Mozambique een eenpartijstaat te maken met Frelimo als enige toegestane partij. Na de aanvankelijke euforie verviel het land in een burgeroorlog die zestien jaar duurde met vele miljoenen doden en vluchtelingen als gevolg. Tegen het einde van de burgeroorlog was een handvol steden enkel nog te bereiken via de lucht. De boeren konden het land niet bewerken. Zij droegen lompen en aten wortels. Zij sliepen in bomen of andere veilige plekjes om niet gedood te worden tijdens hun slaap. Duizenden scholen, ziekenhuizen en gezondheidscentra waren vernietigd. De helft van de populatie nu is jonger dan 15 jaar. In 1975 nam de charismatische leider Samora Machel het bestuur over. Al gauw bleek de Afrikaan-
se versie van het Marxisme niet te werken in een ruraal, arm en toen voor 97% ongeletterd land. De traditionele tribale systemen werden doorbroken en de boeren werden verplicht, in plaats van verspreid over de savanne in dorpen te leven. Deze dorpen waren opgezet als een kruising tussen Sovjet kolchozen en Chinese communes. De ’onproductieve’werkeloze stedelijke bevolking werd gedeporteerd naar verre bossen waar een ruw klimaat en wilde dieren hen opwachtten. Duizenden stierven. Honderden kinderen en jongeren werden voor een opleiding naar Cuba en naar andere bevriende naties zoals de voormalige DDR gestuurd. De rigide invoer van het marxistische model riep veel verzet op en een reactie liet niet lang op zich wachten. In 1976 werd Renamo opgericht, een guerrilla beweging die zich verzette tegen het communisme. In het begin bestond het Renamo voornamelijk uit Portugese kolonisten, leden van de Rhodesische geheime dienst, ZuidAfrikaanse huurlingen en enkele ontevreden soldaten van het Frelimo. Het Renamo hanteerde de tactiek van de verbrande aarde: het systematisch vernielen van de infrastructuur. Beide partijen terroriseerden de bevolking Zij vermoordden en verminkten iedereen die verdacht werd te sympathiseren met de andere partij. Ze kidnapten kinderen en jongeren. Legertroepen van bevriende naties zoals Zimbabwe en Tanzania probeerden met wisselend succes corridors te creëren voor vervoer van mensen en goederen.
Op het eerste gezicht leek het Mozambikaans conflict extern te zijn uitgelokt waarbij het Renamo gelabeld werd als een groep gewapende bandieten ingehuurd door Rhodesië en Zuid- Afrika om het marxistische buurland te destabiliseren. Het Frelimo zocht internationale steun bij het in diskrediet brengen van het Renamo. Maar na de val van Rhodesië en de verzwakte band met Zuid-Afrika bleef de strijd tussen beide partijen jarenlang voortduren. Het was geen war by proxy zoals in Angola, waar sprake was van een typisch Koude Oorlog-scenario. Ook na 1989, na de val van de muur in Berlijn ging de burgeroorlog door en werd endemisch: een conflict met zijn eigen dynamiek waarop traditionele diplomatie weinig invloed had.
Renamo werd vergeleken met de Rode Khmer en had geen enkele politieke waardigheid in de ogen van de wereld. Het was niet gemakkelijk om vat te krijgen op de werkelijke aard van het Renamo. De opinies waren verdeeld en verwarrend zowel onder de Mozambikanen als onder de internationale gemeenschap. Het Renamo had noch een heldere ideologie noch een politiek platform. Het Frelimo daarentegen kende een pragmatische en een streng ideologische fractie. De meer pragmatische benadering kwam van Joaquim Chissano, minister van Buitenlandse Zaken, die in Parijs gestudeerd had, meertalig was en ook de kunst van de internationale diplomatie verstond. De bevolking van Mozambique voelde een grote behoefte aan een duurzame vrede. Naast de burgeroorlog werd het land ook nog eens geteisterd door honger, droogte, overstromingen en aidsepidemie.
Andrea Riccardi
De SE gemeenschap en de rol van de mediators
Zoals hierboven vermeld werden in 1990 de mediators van SE door beide partijen gevraagd. Er werd geïnvesteerd in communicatie, in het probleemoplossend vermogen van de partijen en in het oprichten van instellingen. Matteo Maria Zuppi en Andrea Riccardi hebben in Rome als derde partij gedurende twee jaar intensief met de strijdende partijen contacten onderhouden en een mediationproces op gang gebracht. In de voorbereidingsperiode van het mediationproces gebeurde een zeer intensieve investering in het opbouwen van relaties met betrokkenen. Deze investering was van cruciaal belang. Ook na het ondertekenen van het vredesakkoord is die betrokkenheid gebleven. SE was sinds midden zeventiger jaren van vorige
Vervolg op pagina 20
19
Vervolg van pagina 19
eeuw actief in Mozambique. Hierdoor groeiden grassroots-bewegingen. Later hadden ze een effectieve en innovatieve aanpak van de HIV- en aidsepidemie. Centraal in hun ethiek stond een niet-oordelende houding, een houding van openheid door te luisteren naar de ander, zonder het contact op te sluiten in sociale conventies. Het dagelijks gebed bood een moment van zelfreflectie. Dat moment bood een intense sociale interactie waarbij betekenisvolle momenten van de dag informeel uitgewisseld konden worden. Het gebed werd gezien als een intiem en precieus moment waarin iedereen welkom is. De informele gesprekken waren in principe voor de leden van de gemeenschap omdat er voortgeborduurd werd op vorige ervaringen, communicatie en werk. Ook met niet-leden leverde de informele communicatie verrassende resultaten op. SE hanteerde de benadering van John Paul Lederach. Deze gaat uit van een zekere creativiteit in de gesprekken wat een shift van negatieve naar positieve attitudes mogelijk maakt. De bedoeling is een nieuwe perceptie van de situatie mogelijk te maken. Een ander belangrijk kenmerk van het werk van SE was continuïteit. Het Frelimo had veel officiële relaties met westerse machten, terwijl het Renamo zich beperkte tot marginale groepen die geïsoleerd en zeer gewelddadig waren. Dit maakte dat zij niet welkom waren bij officiële ontmoetingen in Rome of Lissabon. Het Italiaanse ministerie van Buitenlandse Zaken organiseerde daarom ontmoetingen in het SE hoofdkwartier in Rome.
Hoe verliep de interventie van SE praktisch?
Eerst hadden beide partijen los van elkaar contacten met SE en pas veel later met elkaar. De persoonlijke contacten met de bisschop van Beira, Jaime Goncalves, waren van wezenlijk belang voor het vredesproces. De bisschop had al eerder contact gezocht met SE in Rome omdat hij wist dat de Frelimo regering een vijandige houding had tegen de katholieke kerk. SE regelde toen een ontmoeting met een leider van de Italiaanse communistische partij, wat leidde tot een verbetering van de relatie tussen Frelimo en de Katholieke kerk in Mozambique. De aard van de relatie van Frelimo en
20
Renamo met SE was zeer verschillend. Die met het Frelimo was langdurig en complex terwijl met het Renamo vooral in de voorbereidende fase de contacten veel intensiever waren. SE zorgde voor een vast secretariaat onder leiding van Matteo Zuppi dat de dagelijkse ontwikkelingen in Mozambique volgde. In augustus 1984 gingen Riccardi en Zuppi voor een officieel bezoek naar Mozambique. Dit werd gecombineerd met humanitaire hulp, met culturele uitwisselingen en een bijdrage aan de ontwikkeling van de textielproductie. Deze uitwisseling was vooral van belang omdat het Frelimo Mozambique op de kaart wilde zetten als een onafhankelijke, vitale en productieve staat met een rijke culturele geschiedenis.
Lange tijd vond het Frelimo de Renamo maar een groep gewapende bandieten zonder legitimiteit. Het was onmogelijk om zelfs maar te denken aan de mogelijkheid van onderhandelen met hen. Het vredesproces kwam in 1987 verder doordat christelijke leiders en andere religieuze leiders aandrongen op onderhandelingen. De leiding van het Frelimo was bereid religieuze kanalen te gebruiken voor het contact met Renamo. Die contacten werden echter officieel ontkend. De relatie tussen de kerk en de staat verbeterde. In juli 1988 sprak Riccardi op het vijfde Frelimo-congres en pleitte voor onderhandelingen. Daar zag hij een verlangen naar vrede niet alleen bij de bevolking maar ook bij de leiders van het Frelimo. In 1990 kreeg Sant’Egidio het verzoek van een minister van het Frelimo, Aguiar Mazula (niet het Frelimo als geheel) voor geheime gesprekken met een vertegenwoordiger van Renamo zonder vooraf gestelde voorwaarden. Dit was een doorbraak. Tegelijkertijd vroeg de Secretaris Externe Relaties van Renamo, Raul Domingos, om gesprekken. Renamo werd intensief geholpen door contacten met de Mozambikaanse kerk, het Vaticaan en Italië. Betrokkenen ontmoetten elkaar persoonlijk. Renamo kreeg op deze wijze erkenning door de internationale gemeenschap. De eerste contacten waren in Lissabon, in een Franciscaans klooster en later in Rome. Tijdens brainstormsessies in Rome lukte het om alternatieven en strategieën te bedenken om
direct contact te organiseren tussen de Frelimo-regering en het Renamo. Ook een Anglicaanse bisschop werd betrokken bij de contacten met Renamo.Het Frelimo begon in te zien dat het nodig was de beweegredenen voor de gewelddadigheid van Renamo te begrijpen. Het werk van het SE-secretariaat was hierin essentieel. Er was dagelijks contact met iedereen mogelijk en ieder stukje informatie kon gecheckt worden. Er werd een staakt het vuren afgesproken tijdens het bezoek van de paus aan bisschop Goncalves die van dezelfde stam bleek te zijn als Dhlahama, de leider van Renamo. Daarna kwam een ontmoeting van de twee partijen in Rome bij SE. Dit was voor alle betrokkenen een nieuwe situatie. Waarom een niet statelijke actor bij een zo hoge onderhandeling? Waarom in Rome? Tot dan toe was SE, in 1990 toen de gesprekken in Rome begonnen, slechts marginaal bij politieke processen betrokken geweest. De voertaal was Portugees. Zij zaten met vier waarnemers (later in de rol van mediator) aan een U-vormige tafel. Twee van de waarnemers waren de oprichters van SE, Riccardi en Zuppi.
De twee andere waarnemers waren Jaime Goncalves, de bisschop van Beira, en Mario Raffaeli als vertegenwoordiger van de Italiaanse regering. Leden van de gemeenschap zorgden voor een warme en comfortabele ontvangst en verblijf. De communicatie en de dialoog vonden niet alleen op een formele manier plaats maar ook informeel aan het ontbijt en aan de lunch. De gemeenschap verstrekte een ruimte, een microkosmos voor dialoog. De partijen ontdekten daar dat een directe communicatie mogelijk was. Zij begrepen dat de verantwoordelijkheid voor het welslagen bij henzelf lag. De waarnemers zorgden voor veiligheid en respect tijdens de ontmoetingen. SE zorgde voor de betrokkenheid van de Italiaanse regering in verband met financiële ondersteuning en veiligheid. Het Frelimo en het Renamo kregen ieder een eigen bureau in Rome.
Reflecties door R Jackson, Universiteit Manchester, UK.
De “nieuwe oorlogen” na de Koude Oorlog vormen een grote uitdaging voor conflictoplossingen. De internationale gemeenschap reageert vaak ad
hoc met ongecoördineerde benaderingen en interventies met disputen tussen de staten, wat erg ineffectief is. Een alternatief kader voor internationale mediation en conflicthantering moet mogelijk zijn. Belangrijke lessen volgens R. Jackson zijn: 1. Wanneer de omstandigheden rijp zijn, is de kans groter dat conflictresolutie succesvol is. Daarnaast moet mediation gebeuren met grote zorg en intelligentie. 2. De partijen moeten uit zichzelf bereid zijn om naar een oplossing te zoeken die tot vrede leidt. 3. Internationale organisaties en staten die willen interveniëren in een intern conflict moeten de mogelijkheden van niet-officiële mediators onderzoeken in de lokale en in de internationale gemeenschap. 4. In de pre-onderhandelingsfase is het noodzakelijk vertrouwen op te bouwen en de partijen te trainen in diplomatisch onderhandelen. In deze fase is de rol van de niet-officiële mediator groot. 5. Coördinatie van alle betrokken bemiddelaars en instanties. Er moet een leiding aangeduid worden. 6. Experts zijn nodig om tijdens de gesprekken werkbare oplossingen te formuleren. Hierbij wordt gedacht aan experts op het gebied van ontwapening, demobilisatie, ontwerpen van instellingen , economische ontwikkeling en verkiezingen. 7. Hooggeplaatste derde partijen zoals staatshoofden kunnen een impasse doorbreken. 8. Lange termijn engagement is noodzakelijk in de implementatie van de post-conflict reconstructiefase. In deze fase zijn de mediators het meest nodig en frequent zijn ze juist in deze fase afwezig. *
Vredesvlam Vroenhoven Ward Kusters De nieuwe brug in Vroenhoven kwam in 2012 klaar. De oude was te smal voor het moderne duwscheepvaartverkeer. Onder de brug is een museum met o.a. aangrijpende films over wat op 10 mei 1940 hier gebeurde. Naast de brug kwam een glazen monument van 4 meter hoog met daarin de wereldvredesvlam.
Deze vredesvlam is een eeuwig brandende vlam die aandacht vraagt voor de wereldvrede. Zij maakt onderdeel uit van een internationaal netwerk en is een symbool voor vrede, respect, eenheid en vrijheid. Zij draagt de overtuiging uit dat de menselijke geest in staat is vrede te creëren.
In juli 1999 werden zeven vlammen vanuit de vijf continenten samengebracht in Bangoer in Noord-Wales. Die zeven vlammen werden samengebracht tot een achtste vlam, de zogenaamde World Peace Flame, of Vlam van de Wereldvrede. Inmiddels zijn met de vlam van dit monument andere vredesvlammen ontstoken. In Nederland
werd de eerste vredesvlam op 18 april 2002 naast de toegangshekken van het Vredespaleis in Den Haag geplaatst. Op het monument staat de inscriptie: May all beings find peace. Verder zijn monumenten opgericht in Deventer (2001) bij het Albert Schweitzer monument, in Venlo (2005) in het Julianapark, in Cadzand (2007), in Nijmegen (2010) en sinds 2012 ook in Vroenhoven.
De eeuwige vredesvlam is een initiatief van de spirituele en charitatieve instelling Life Foundation. De stichting werd in 1978 opgericht, onder meer door de (zelfbenoemde) goeroe Mansukh Patel, die ook bekendstaat om zijn vredeswandelingen. De stichting en haar oprichter hebben sinds 2001 behoorlijk wat kritiek te verduren gekregen. Zij werden ervan beschuldigd slechts een miniem deel van de fondsen aan goede doelen te besteden en ex-leden traden naar buiten met beschuldigingen over uitbuiting en (seksueel) misbruik. De organisatie veranderde haar naam inmiddels in Dru World Wide.
Hoe dan ook, voor Vroenhoven blijft het een zinvol monument om de plaats te herdenken waar op 10 mei 1940 de hel losbarstte. *
Nota
Meer informatie is terug te vinden in: - Paving the Way 2005. Contributions of interactive conflict resolution to peacemaking. Ed. Ronald J. Fisher. Lexington Books: Andrea Bartolli: Learning from the Mozambique Peace process. The role of de community of Sant’Egidio - Website van Sant’Egidio - Making Peace. The role played by the Community of Sant’Egidio in the international arena. R. Morozzo della Rocca. Uitgeverij Leonardo International/ London. - Een uitgebreidere literatuurlijst is op te vragen via het Bureau.
21
Zaterdag 30 mei 2015, Amersfoort
Algemene Ledenvergadering NVMP 2015
Hans van Iterson Op zaterdag 30 mei 2015 vond in de Amershof in Amersfoort de jaarlijkse Algemene Ledenvergadering van de NVMP plaats. Een opbouwend samenzijn waar leden met elkaar in een gezellige sfeer konden bijpraten.
De NVMP in 2014-2015
Duo-voorzitter Herman Spanjaard vertelt in zijn inleiding: er zijn nog steeds kernwapens, het Non-Proliferatieverdrag (NPV) is dit jaar weer herzien. Het doel van dat verdrag is een aanmerkelijke voortgang in het afschaffen van kernwapens. Maar alle kernwapenmachten leggen dat verdrag in de praktijk geheel naast zich neer. Dat heeft tot veel frustratie geleid bij de niet-kernwapenstaten en inmiddels zijn er 107 landen die zich achter de Humanitarian Pledge geschaard hebben die streeft naar een ander verdrag waarin duidelijk staat dat we af willen van die nucleaire wapens. Nederland heeft dat initiatief helaas niet ondertekend. Ik had samen met burgemeester Hoekema op het stadhuis van Wassenaar overleg met minister Koenders vlak voor diens vertrek naar New York voor de NPV. Daar was Koenders heel duidelijk, Nederland heeft juridisch bindende verplichtingen jegens de NAVO die het onmogelijk maken de Humanitarian Pledge te onderschrijven, waarvan het einddoel een juridisch verbod op kernwapens is.
Financieel verslag
Verslag kascontrolecommissie: Ferry Zoutenbier leest het verslag van de commissie voor: geconstateerd is dat de administratie in 2014 wederom correct is uitgevoerd en de cijfers van het financiële jaarverslag in orde zijn bevonden. De commissie is verheugd dat 2014 een positief resultaat laat zien
22
maar maakt zich wel extra zorgen over de afname van het ledenbestand en daarmee de gezonde financiële toekomst van de vereniging en de activiteiten die daardoor nog wel of juist niet meer ontplooid kunnen worden. Verder zou de commissie, wellicht buiten haar mandaat om, de vereniging op willen roepen bankzaken volledig onder te brengen bij een bank die oog heeft voor duurzaamheid en vrede. De kascommissie adviseert de vergadering de penningmeester te dechargeren. Penningmeester Bert Sweerts: nog wat opmerkingen over duurzaam bankieren. Een terechte vraag, veel leden bankieren bij duurzame banken. Ons vermogen staat dan ook al sinds lange tijd bij de ASN-bank. De rekening bij de ING wordt slechts gebruikt voor praktisch betaalwerk waar slechts weinig geld op staat. Aan het eind van dit jaar zou ASN ook beginnen met de mogelijkheid voor een zakelijke betaalrekening. Dat zullen we zeker in overweging nemen, er moet wel goed gekeken worden of die stap soepel kan verlopen.
Benoeming bestuursleden
Lode Wigersma is de eerste kandidaat die is voorgedragen. Zojuist gepensioneerd, hij was directeur van de KNMG
en daarvoor secretaris beleid en advies en in die hoedanigheid heeft hij het beeld van de Nederlandse arts mede vorm gegeven naar de maatschappij en media toe. We mogen hem dus zeer erkentelijk zijn dat hij bereid is tijd aan ons te besteden in een bestuursfunctie. Daarnaast is hij voorzitter van de NVAG (Ned. Ver. voor Algemene Gezondheidszorg voor Artsen Beleid, Management en sociaal geneeskundig Onderzoek). Met grote instemming wordt Lode benoemd. Herman Spanjaard en Leo van Bergen, die beiden herbenoemd moeten worden, verlaten even de zaal. Bert Sweerts: statutair zijn twee bestuurstermijnen (elk van 4 jaar) geen probleem. Een derde termijn mag met instemming van de ALV. Herman gaat al een zoveelste termijn in. Dit is een uitzonderlijk geval. Herman en Peter hebben de afgelopen 4 jaar als duo-voorzitter opgetreden. Dat werkt wat hen en ons betreft goed, ze vullen elkaar perfect aan. Peter heeft er zelfs een voorwaarde aan verbonden om zo door te gaan en het duo-voorzitterschap is dus bijna een conditio sine qua non. Voor wat betreft Leo, dit gaat gewoon om een nieuwe termijn. De aanwezigen halen Herman en Leo onder instemmend applaus weer binnen.
Congres ‘Kernwapens, ons een zorg’, d.d. 26 september
AB-lid Wouter Hogervorst vertelt het een en ander over de voorbereidingen en inhoud. Het is dit jaar 70 jaar geleden dat de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki vielen. 26 september is door de VN uitgeroepen tot dag voor de totale eliminatie van nucleaire wapens. Op 26 september 1983 was het de Russische kolonel Stanislav Petrov die 12 van de 13 alarmbellen voor een Amerikaanse nucleaire aanval liet afgaan in afwachting van 100% zekerheid. Omdat hij zo verstandig was niet direct naar de telefoon te grijpen voorkwam hij het vergaan van de wereld. Wij hebben dit symposium georganiseerd om onze medische verantwoordelijkheid vorm te geven. Onze boodschap is dat er na een, beperkte, kernoorlog geen medische hulp mogelijk is en dat preventie de enige optie is. Een WMA-resolutie die in het najaar zal worden aangenomen geeft eenzelfde boodschap af. We organiseren het symposium in De Balie, Amsterdam omdat we onze boodschap breed aan de samenleving duidelijk willen maken. Relevant hierbij is de Noodwet Geneeskundigen. Dat houdt in dat bij oorlogsgevaar alle medici en verloskundigen die oproepbaar en inzetbaar zijn onder bevoegd gezag worden gesteld en ingezet kunnen worden op plekken aangegeven door dat bevoegd gezag. Dat vinden wij onzinnig om van ons te vragen, er is immers geen medische hulp mogelijk. De Noodwet is derhalve een instrument dat niet kan werken terwijl, als we er ons aan onttrekken, dat strafbaar kan zijn. Dat is een boodschap die we aan de politiek willen geven. Ons probleem met de Noodwet Geneeskundigen kan ook de aandacht van de media trekken. Inhoudelijk zal er aandacht zijn voor de directe gevolgen van een atoombom op Rotterdam en de decennialange gevolgen van een nucleaire winter. Dit mondt uit in een verklaring die zal worden aangenomen en door hopelijk zoveel mogelijk medische kopstukken worden ondertekend.
Middaggedeelte
Tijdens het middaggedeelte van de ALV wordt traditiegetrouw een symposium gehouden. Dit jaar zal het symposium echter in het najaar plaatsvinden, zie boven. Daarom heeft het bestuur de
middag ingeruimd om met de leden van gedachten te wisselen over onze vereniging. Vragen passeren de revue als ‘Wat betekent de NVMP voor u, waarom bent en blijft u lid?’, Wat merkt u van de NVMP?” Leest u de Nieuwsbrief en wat doet u met de dingen die de NVMP aandraagt?’’Waar zou de NVMP zich in de toekomst op moeten richten?”
Een geanimeerde discussie ontspon zich waarin een ieder zijn visie kon neerleggen. De NVMP is zeker nog noodzakelijk en leden voelen zich erg loyaal aan de vereniging. Frans Meijman: de NVMP als uitdrukking van een gedachtegoed van dingen die goed zijn en waarbij je als arts specifieke verantwoordelijkheid zou moeten voelen. Dokters hebben heel lang tabak geaccepteerd. Nu is dat verzet veel groter geworden. We moeten onze kinderen er tegen beschermen. Artsen houden zich niet meer afzijdig, af en toe kun je algehele verontwaardiging mobiliseren. Daarom moeten we misschien hoop putten uit de Noodwet Geneeskundigen. Onze huidige nieuwe generatie artsen kan daar wel eens heel gevoelig voor zijn. In feite ben je als arts buitengewoon dienstplichtig.
Kernwapens is echter niet het enige maatschappelijke probleem dat artsen aanspreekt. Wat dat betreft zou de focus van de NVMP best wat breder mogen zijn. Jannes Mulder: stel je vraagt aan studenten welke maatschappelijke problemen hen bezig houden. Zouden ze dan kernwapens noemen? Zijn dat niet onderwerpen die op de 10de of 11de plaats komen? Ferry Zoutenbier: kernwapens komen zeker op een verre plek. Roken is iets dat een één-op-één contact is. Kernwapens is een mondiaal getint probleem, wat kan ik daar aan doen? Aan
de roker en de dikke patiënt kan ik veel meer doen. Herman: ik kan me heel goed voorstellen dat studenten van mening zijn dat er juist meer kernwapens zouden moeten komen om de dreiging van Poetin het hoofd te bieden. We moeten onze grenzen verdedigen. Het angstbeeld dat in de jaren ’80 ook speelde komt nu weer bovendrijven. Frans: het kan inderdaad heel goed dat de kernwapendreiging a priori helemaal niet als negatief wordt ervaren. Ik heb zelf gemerkt dat tijdens de keuzecursus waarbij het ging over de chemische wapens in Syrië dat men het wel walgelijk vindt maar toch ook een ver-van-mijn-bed-gevoel krijgt. Alleen maar aandacht vragen voor ellende werkt niet. Confronteren is niet genoeg, maar realiseren dat als je iets aan preventie wilt doen dat in georganiseerd verband moet, wél. Je moet je daarbij overigens niet beperken tot kernwapens.
De Nieuwsbrief tenslotte wordt positief beoordeeld. Jannes Mulder: de nieuwsbrief is leuk, ik lees vooral de artikelen van Hans van der Dennen met veel belangstelling. Mijn interesse ligt bij de kernthema’s medisch wangedrag en conventioneel wapengeweld, dat vind ik toch te weinig terug bij de NVMP. Michael Parunovac: is het misschien een idee om de nieuwsbrief t.z.t. digitaal te maken en te versturen? Dat zie je tegenwoordig steeds meer en het zal een flinke kostenbesparing zijn als je die niet meer hoeft te laten drukken. Bert Sweerts: helaas hebben we maar van een kleine groep van onze leden het e-mailadres. Het is meerdere malen gevraagd maar het levert jammer genoeg weinig op. Herman Spanjaard: het onderwerp is al vaker besproken maar dan moeten ook de redactie en de Vlaamse afdeling betrokken worden in de discussie.
Daarna werd met een hapje en drankje een geslaagde ledendag afgesloten. Het is altijd opvallend hoeveel reacties er later nog binnenkomen van leden die er met een goed gevoel op terugkijken en weer inspiratie opgedaan hebben voor de komende periode. *
23
Uit tijdschriften en van internet Hans van Iterson
In het vorige nummer zag u al een foto van burgemeester Hans van der Pas uit Rhenen die zijn handtekening zette in het kader ‘Teken tegen kernwapens’, de actie van PAX om een nationaal verbod op kernwapens op de politieke agenda te zetten. Artsen en burgemeesters hebben beide een grote verantwoordelijkheid. De een voor de gezondheid en welzijn van de burger de ander voor diens veiligheid. Daarom heeft de NVMP geen enkele moeite om de coördinatie van Mayors for Peace-Nederland op zich te nemen. Datzelfde verantwoordelijkheidsgevoel leidt er ook toe dat burgemeesters zich bereid tonen publiekelijk te tekenen tegen kernwapens en zo te helpen dit belangrijke onderwerp op de politieke agenda te krijgen.
Hieronder treft u een collage van burgemeesters die tekenden en die wij (Bert Sweerts, Herman Spanjaard en ondergetekende) samen met PAX bezochten. Staat uw burgemeester er tussen? Zo niet, spreek hem daar op aan.
Hans Gaillard, Son en Breugel
Jan Lonink, Terneuzen
Pieter Broertjes, Hilversum
Hetty Hafkamp, Bergen
‘Kernwapens, ons een zorg’
Zaterdag 26 september 2015, 13.30-17.00 uur, De Balie, Amsterdam Emme Groot, Delfzijl
Geert van Rumund, Wageningen
Marina vd Velde-Menting, Kaag en Braassem
Peter Tange, Wormerland
Hans van der Laan, Noordenveld
Paul Verhoeven, Heeze-Leende
70 jaar na Hiroshima en Nagasaki: nucleaire dreiging nog steeds actueel
Wereldwijd zijn er nog steeds 16.500 kernwapens. Daarom heeft de VN 26 september uitgeroepen tot International Day for the Total Elimination of Nuclear Weapons. Op die dag organiseert de NVMP, Vereniging voor Gezondheidzorg en Vredesvraagstukken, een symposium voor artsen en andere geïnteresseerden over de medisch-humanitaire gevolgen (accreditatie is nog in behandeling) van het gebruik van kernwapens en stellingname vanuit de gezondheidszorg daartegen. Centraal staat de boodschap dat de gevolgen zo desastreus zijn dat structurele medische hulp een illusie is. De enige optie is preventie, oftewel - zoals de VN stelt - eliminatie van deze massa-vernietigingswapens. Sprekers o.a.: - Susi Snyder, nuclear disarmament programme manager van PAX - Rutger Jan van der Gaag, psychiater, voorzitter KNMG - Alexander Rinnooy Kan, hoogleraar UvA - Jan Hoekema, burgemeester Wassenaar, voorzitter Burgemeesters voor Vrede Nederland - Herman Spanjaard, bedrijfsarts, duo-voorzitter NVMP - Mirjam de Bruin, Legal Advisor International Humanitarian Law, Ned. Rode Kruis Dagvoorzitter: Peter Buijs, bedrijfsarts, duo-voorzitter NVMP
Locatie: De Balie, Kleine-Gartmanplantsoen 10, Amsterdam. Bereikbaar met tramlijn 1, 2 of 5 vanaf Centraal Station, halte Leidseplein.
Toegangsprijs: € 25,- , studenten/CJP € 10,-. Reserveren via http://www.debalie.nl of telefonisch 020-5535100. Kaarten ook aan de kassa verkrijgbaar. http://www.debalie.nl/agenda/podium/kernwapens%2c-ons-een-zorg/e_9781833/p_11742145/
Koos Karssen, Maassluis
24
Pieter Smit, Oldambt
Meer info:
[email protected] of telefonisch 06-42009559 Accreditatie is aangevraagd