4 Energie
4.1 Inleiding Veruit de meeste energie wordt nu nog opgewekt met fossiele brandstoffen: olie, gas en kolen. Diverse sectoren spannen zich in om de energievoorziening duurzamer te maken. Dit is belangrijk omdat de leverings- en prijszekerheid van fossiele brandstoffen onzeker is en omdat een hoge CO2-emissie leidt tot klimaatverandering, wat maatschappelijke effecten heeft. Dit hoofdstuk beschrijft de belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van energie en de gevolgen daarvan voor daarvan op de CO2-uitstoot. Inzet op een brede energiemix met verschillende alternatieve brandstoffen en brandstoftechnologieën, waaronder biologische brandstoffen, is een manier om brandstofschaarste te voorkomen en de transitie naar een duurzame energievoorziening in gang te zetten. Duurzame energie opwekken is complex, doordat hierbij diverse maatschappelijke belangen met elkaar kunnen conflicteren, zoals windturbines versus uitzicht. In de regio Rijnmond, waar veel ruimtelijke activiteiten op een beperkt gebied plaatsvinden, zijn bestuurders, bedrijven en inwoners zich steeds bewuster van de energie- en klimaatproblematiek en stijgt de bereidheid om er iets aan te doen. Klimaatverandering maakt twee soorten acties noodzakelijk: adaptatie en mitigatie1. Dit hoofdstuk gaat over de inzet op mitigatie in de regio Rijnmond. Kapstok hiervoor in dit hoofdstuk vormt de Trias Energetica. Deze strategie voor energiezuinigheid houdt het volgende in: • 1. eerst inzetten op energiebesparing; • 2. daarna op opwekking en gebruik van hernieuwbare energie; • 3. tot slot op een efficiënte inzet van fossiele brandstoffen, waaronder afvang en opslag van CO2. De relaties tussen bronnen en effecten van energiegebruik worden toegelicht aan de hand van de volgende structuur:
ENERGIE
1
Adaptatie is de aanpassing aan de hogere zeespiegel en aan een hogere frequentie en intensiteit van regenval; mitigatie is het terugdringen van de CO2–uitstoot.
39
Wet- en regelgeving en beleid
Regionale ambities voor energie zijn vastgesteld in de Regionale Klimaatagenda. Zie voor meer informatie hierover www.msronline.nl
Leefomgevingskwaliteit
Uitstoot van CO2 leidt (mondiaal) tot klimaatverandering, opwarming van de aarde, zeespiegelstijging en een veranderend neerslagpatroon.
Energiebesparingsmaatregelen
Beleid
Industrie Co-siting, zuinige auto’s, gebruik (schoner) openbaar vervoer, Verkeer optimaliseren fietsvervoer, vervoersmanagement en energielabels voor Tuinbouw gebouwen. Voorlichting energiebeBeleid omgeving sparing bij midden en klein bedrijf.
Emissies
Verbranding van fossiele brandstoffen leidt tot emissies van CO2. Naar verwachting leiden de nu genomen maatregelen vanaf 2015 tot een daling van de CO2-uitstoot.
Belastende functies
Wegverkeer en vervoer, luchtvaart, scheepvaart, industrie, bedrijven en huishoudens in de regio.
Maatregelen hernieuwbare energie
Duurzame energieproductie (wind, zon, bijmenging biobrandstoffen). Mobiliteit op basis van hernieuwbare energiebronnen.
Maatregelen efficiëntie gebruik fossiele brandstoffen Ondergrondse CO2-opslag, warmtekrachtkoppeling glastuinbouw, warmtekoude opslag en gebruik van restwarmte.
Beleid Industrie Verkeer Tuinbouw Beleid omgeving Beleid Industrie Verkeer Tuinbouw Beleid omgeving
Wettelijk kader Energie
ENERGIE
Op het milieuthema energie is de volgende wet- en regelgeving van toepassing: - Elektriciteitswet - Gaswet - Warmtewet (nog niet in werking) - Mijnbouwwet - Crisis- en herstelwet - Wet ruimtelijke ordening - Wet algemene bepalingen omgevingsrecht - Bouwbesluit/Energieprestatienorm - Wet milieubeheer (met daaronder ook het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling) - Algemene maatregel van bestuur bodemenergie (vanaf 1-1-2013)
40
4.2 Effecten op de leefomgeving De effecten van energie op de leefomgeving zijn kwantificeerbaar wanneer uitgegaan wordt van CO2 als indicator. Door CO2 in de atmosfeer warmt de aarde op. De effecten van andere stoffen die worden uitgestoten bij de productie van energie, bijvoorbeeld op de luchtkwaliteit en natuur, vindt u in hoofdstuk 8, Lucht. De mondiale toename van CO2 in de atmosfeer zorgt voor opwarming van de aarde en voor extreme klimaateffecten zoals lokale droogte of juist overstromingen. Bovendien heeft deze toename sociale, economische en ecologische effecten (zoals warmtestress, verschuivende seizoenen en invloed op de biodiversiteit). De toename van CO2 is mede veroorzaakt door het gebruik van fossiele brand stoffen. Minder productie en minder gebruik van energie uit fossiele brandstoffen vermindert daarom meestal indirect ook gezondheidsrisico’s in de regio.2 Ook andere stoffen dan CO2 hebben een broeikaseffect, dit zijn methaan, lachgas en F-gassen (in koudemiddelen). Een belangrijke bron voor overige broeikasgassen vormen de warmtekrachtkoppelingen (methaanslip) bij de glastuinbouw. In de regio gaat het om 3% van de uitstoot in CO2equivalenten.
4.3 Emissies en emissiebeleid Er worden diverse programma’s op het gebied van CO2-reductie uitgevoerd, zowel Europees, landelijk, provinciaal, regionaal als lokaal; ieder programma heeft zo zijn eigen doelstellingen. In Europees verband is voor Nederland een CO2-reductie van 20% afgesproken in 2020 ten opzichte van 1990. Daarnaast moet in 2020 14% van de primaire energieconsumptie uit hernieuwbare bronnen komen. De provincie Zuid-Holland heeft als doelstelling dat het percentage duurzame energie in 2020 is verhoogd naar 14%. De provincie kan met name bijdragen aan de realisatie van windenergie en duurzame warmte. Daartoe heeft zij in de begroting van 2012 doelstellingen opgenomen. In 2015 moet het opgesteld vermogen voor windenergie 350 MW bedragen; in 2020 moet dit zijn opgelopen tot 720 MW. Voor duurzame warmte geldt een doelstelling van 250 MW in 2015. De stadsregio Rotterdam heeft als doelstelling een CO2-reductie van 40% in 2025. In 2025 wil de stadsregio 150 MW aan opgesteld vermogen voor windenergie hebben gerealiseerd op het grondgebied van de regiogemeenten (zonder het haven- en industrieel complex). De gemeente Rotterdam richt zich via het Rotterdam Climate Initiative (RCI) op 50% CO2-reductie in 2025. Rotterdam heeft, door deel te nemen aan het Covenant of Mayors, de doelstelling van 20% duurzaam energiegebruik in 2020 overgenomen. Dat geldt ook voor de ambitie om in 2020 het opgesteld vermogen voor windenergie te verdubbelen naar 300 MW. Het huidig opgesteld vermogen is circa 150 MW. Veel indicatoren in deze paragraaf bevatten cijfers tot en met 2009 in plaats van 2011. Dit komt doordat cijfers van het CBS en Emissieregistratie over CO2-emissies op regionaal en gemeentelijk niveau pas na lange tijd beschikbaar komen (in juni 2012 over 2010). Ook diverse andere rapportages die input vormen voor de energie-indicatoren zijn nog niet beschikbaar. Nieuwe cijfers van het Rotterdam Climate Initiative zijn waar mogelijk wel meegenomen.
Wanneer energie uit olie, kolen of gas wordt geproduceerd, treden er ook vaak lokale gezondheidseffecten op omdat er daarbij NOx, SOx en fijn stof wordt uitgestoten. Deze gassen en deeltjes dragen bij aan een slechtere luchtkwaliteit, met negatieve gevolgen op de gezondheid van mensen. Deze aspecten komen aan de orde in hoofdstuk 8, Lucht. Ook voor de natuur zijn de uitstoot en depositie van stikstof (NOx) en zwavel (SOx) schadelijk in de vorm van vermesting en verzuring. Meer informatie over de gevolgen voor de natuur is te vinden in hoofdstuk 7, Groen.
ENERGIE
2
41
Trend CO2-uitstoot
Trend CO2-uitstoot stadsregio Rotterdam excl. HIC
8
Rotterdam incl. HIC
50
7 40 6
30 CO2 -uitstoot Doel 2025
4
Mton
Mton
5
Onzekerheidsmarge CO2-uitstoot Doel 2025
20
3
2 10 1
0
0 1990
2007
2009
2025
Bron: stadsregio Rotterdam / PZH
Beleid/doel De stadsregio Rotterdam wil voor de regiogemeenten, exclusief het haven- en industrieel complex (HIC), komen tot een 40% lagere CO2uitstoot in 2025 ten opzichte van 1990. Zij heeft een Klimaatagenda opgesteld en samen met alle regiogemeenten een groot pakket maatregelen ontwikkeld. Daarbij gebruikte ze de landelijke SLOK-uitkering (Stimulering Lokale Klimaatinitiatieven). Toelichting De cijfers voor de stadsregio (excl. HIC) laten zien dat in 2009 de CO2-uitstoot 16% hoger is dan in 1990. De laatste jaren is een dalende trend zichtbaar. Deze is deels het gevolg van de economische crisis, maar ontstaat ook doordat langzaam de effecten zichtbaar worden van eerder ingezet landelijk, regionaal en lokaal beleid voor energiebesparing en -efficiëntie en opwekking van duurzame energie. De afstand tot het doel in 2025 is echter nog groot. Cijfers over 2010 en later zijn nog niet beschikbaar. 5067
1990
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2025
Bron: RCI
Beleid/doel Het Rotterdam Climate Initiative (RCI) is in 2007 gestart en beoogt een 50% lagere CO2uitstoot in 2025 ten opzichte van 1990. Toelichting Naast een cijfer voor 1990 heeft Rotterdam de CO2-uitstoot bepaald voor 2005 en alle navolgende jaren. Zonder ingrijpen, stijgt de trend voor CO2-uitstoot. De jaarlijkse schommelingen in de uitstoot zijn relatief klein en ontstaan met name door wijzigingen bij de industrie (sluitingen, nieuwe bedrijven, groot onderhoud). In 2009 was ook het effect van de recessie zichtbaar. In 2010 steeg de uitstoot weer. Het effect van de aanpak van het RCI is nog nauwelijks zichtbaar, ook al verricht het RCI op alle fronten grote inspanningen. Op basis van de ‘roadmaps’ voor de grote maatregelpakketten is de verwachting dat de grote reducties pas tegen 2015 voor een trendbreuk gaat zorgen. De uitvoering van de ‘roadmaps’ moet ertoe leiden dat de doelstelling voor 2025 gehaald wordt. 1014
CO2-uitstoot
CO2-uitstoot exclusief HIC
aandeel per sector 2009
aandeel per sector 2009 3%
9% 3% 8% 1%
44%
41%
Verkeer & vervoer Land- en tuinbouw Gebouwde omgeving Industrie regio Industrie Rotterdam
Verkeer & vervoer Land- en tuinbouw Gebouwde omgeving Industrie regio
79% 12% Bron: PZH
Bron: PZH
ENERGIE
Beleid/doel De stadsregio Rotterdam heeft in 2008 de doelstelling voor 2025 bepaald en streeft naar een 40% lagere CO2-uitstoot in 2025 ten opzichte van 1990. Omdat de regiogemeenten en stadsregio weinig invloed hebben op de ontwikkelingen in het haven- en industrieel complex (HIC) is de ambitie exclusief het HIC geformuleerd. Toelichting Doordat de industrie in de gemeente Rotterdam, hoofdzakelijk in het haven- en industrieel complex, verreweg de grootste bijdrage aan de CO2-uitstoot levert (zie de linker figuur), is het zicht op de andere sectoren (gebouwde omgeving, verkeer en vervoer en land- en tuinbouw) minder helder. Wanneer het aandeel van de industrie in de haven wordt weggelaten, is het mogelijk die andere sectoren uit te vergroten (zie de rechter figuur). De bijdrage van de gebouwde omgeving (vooral woningen, midden- en kleinbedrijf en gemeentelijke gebouwen) blijkt dan vergelijkbaar met die van verkeer en vervoer, dat vooral wegverkeer en scheepvaart betreft. Voor de land- en tuinbouw is de bijdrage van de glastuinbouw in Lansingerland de belangrijkste bron van uitstoot. De bijdrage van de industrie in de rest van de regio is beperkt. Cijfers over 2010 en later zijn nog niet beschikbaar. 1008/1009
42
In de regio is in 2011 een inventarisatie gemaakt (met gegevens van het jaar 2009) van de overige broeikasgassen, methaan, lachgas en koudemiddelen. De uitstoot hiervan blijkt in de regio 3% te bedragen van de totale uitstoot van broeikasgassen (gerekend naar CO2-equivalenten).
4.4 Maatregelen De gemeente Rotterdam stimuleert duurzaamheid in het Programma Duurzaam, de stadsregio Rotterdam werkt in de regionale Klimaatagenda en met verkeers- en vervoersmaatregelen aan de CO2-reductiedoelstelling en de provincie Zuid-Holland heeft in haar nota Wervelender de plaatsing van windmolens uitgewerkt. De maatregelen door de sectoren industrie, verkeer en vervoer, land- en tuinbouw en gebouwde omgeving zijn gericht op hernieuwbare energie en een efficiënt gebruik van brandstoffen. De Trias Energetica (zie § 4.1) is per sector inzichtelijk gemaakt.
4.4.1 Beleid Gemeente Rotterdam Een schone, groene en gezonde stad waar duurzaamheid bijdraagt aan een sterke economie, dat is de ambitie waaraan het Rotterdamse college van B en W met het nieuwe Rotterdamse Programma Duurzaam wil werken. Rode draad in het programma vormen de halvering van de CO2-uitstoot, de voorbereiding op de gevolgen van klimaatverandering, een betere luchtkwaliteit en minder geluidsoverlast. Het Programma Duurzaam bevat tien opgaven voor de periode tot en met 2014; vijf daarvan hebben direct met energie te maken: • 1. vooroplopen bij het verminderen van de CO2-uitstoot; • 2. verbeteren van de energie-efficiëntie; • 3. omschakelen naar duurzame energie en biomassa als grondstof; • 4. bevorderen van duurzame mobiliteit en transport; • 5. voorbereiden op de gevolgen van klimaatverandering. In het Programma Duurzaam vindt u alle tien de opgaven. Zie www.rotterdam.nl. In oktober 2011 sloten het Rijk en de gemeente Rotterdam een Green Deal. Green Deal is een initiatief van het Rijk om duurzame projecten te stimuleren. De Rotterdamse Green Deal telt zeven projecten voor duurzame energie en energiebesparing in stad én haven. Het is hiermee een van de grootste en meest veelzijdige Green Deals. Het Rijk en het Rotterdam Climate Initiative (RCI) gaan onder meer samen de uitwisseling van restwarmte tussen industriële bedrijven bevorderen. Daarnaast wordt Rotterdam een landelijk ‘focusgebied’ voor het stimuleren van elektrisch vervoer. Ook kijken de betrokken partijen naar mogelijkheden om al in 2014 een windturbinepark van minstens honderd MW te bouwen op de zeewering van Maasvlakte 2. Tevens ondersteunt het Rijk de Rotterdamse ‘bioport’ambities, de uitbreiding van de ‘groene gebouwenaanpak’ (retrofit), initiatieven voor energiebesparing bij het midden- en kleinbedrijf en de ontwikkeling van Heijplaat tot een klimaatneutrale wijk. De komende tijd maken het Rijk en RCI verdere samenwerkingsafspraken op projectniveau. Stadsregio Rotterdam Regionaal zijn er veel maatregelen in uitvoering en deels nog in ontwikkeling. Zo is de stadsregio Rotterdam in 2009 gestart met de regionale Klimaatagenda om te werken aan de stadsregionale CO2-reductiedoelstelling. Hiertoe hebben de regiogemeenten de krachten gebundeld en werken zij aan een groot aantal samenwerkingsprojecten die energieverspilling tegengaan en duurzame energiebronnen benutten. Daarnaast voeren zij eigen lokale klimaatprojecten uit. Hoe dit financieel is geregeld, is te lezen op www.msronline.nl. Veel projecten zijn erop gericht de randvoorwaarden te verbeteren om de komende jaren actief de CO2-uitstoot te reduceren. Zo is de stadsregio in 2011 begonnen een regionaal convenant op te stellen voor windenergie en een convenant om energiebesparing bij nieuwbouw extra te stimuleren. Ook sloten regionale gemeenten een convenant om extra energie te besparen bij bedrijven. Daarnaast brengen zij de besparingsmogelijkheden voor twintig overheidsgebouwen in de regio in kaart. Zeven gemeenten hebben op dit moment CO2-afspraken in prestatieafspraken vertaald. Lees meer op klimaatagenda.stadsregio.nl. Tot slot zet de stadsregio in op duurzame mobiliteit, onder andere met het programma Schoon op Weg. Dit onderdeel is verder uitgewerkt in § 4.4.3.
ENERGIE
Provincie Zuid-Holland Een onderdeel van de Provinciale Structuurvisie vormt de provinciale plaatsingsvisie. Hierin staat dat de provincie een regierol heeft bij het aanwijzen van locaties om windenergie te realiseren. Dit plan is uitgewerkt in de nota Wervelender. Het gaat hierbij om de realisatie van ten minste 720 MW aan windenergie op land, waarvan ongeveer twee derde moet komen in het haven- en industrieel complex en op Goeree-Overflakkee.
43
Zuid-Holland kent een hoog potentieel aanbod aan industriële restwarmte en aardwarmte en een grote nabijgelegen potentiële vraag naar deze energie in omliggende steden en glastuinbouwgebieden. Tot nu wordt echter minder dan 5% van het potentiële warmteaanbod benut. De provincie neemt daarom het initiatief de huidige provinciale Green Deal Warmte nader uit te werken tot een Green Deal II. Meer hierover is te lezen op www.msronline.nl. Ook zet de provincie in op biomassa en groen gas. Deze kunnen immers in belangrijke mate bijdragen aan de duurzame energievoorziening en aan de vermindering van de CO2-uitstoot. Knelpunten vormen vooral kennisontsluiting, aansluiting tussen vraag en aanbod en niet aansluitende regelgeving. De provincie stimuleert om te beginnen het rijden op aardgas of groen gas; hiertoe bevordert zij de aanleg van vulpunten, mede mogelijk gemaakt door Europese subsidie. Daarnaast stimuleert zij het varen op LNG (Liquified Natural Gas); hiertoe faciliteert zij de realisatie van een LNG-tankstation voor de binnenvaart en een landelijk netwerk om schepen LNG te laten bunkeren. Tot slot spreekt de provincie met het Rijk over benodigde veranderingen in de regelgeving. Meer informatie is te vinden op www.msronline.nl. Aandeel duurzame energie 2009
Gerealiseerd In ontwikkeling
naar bron
Opstellingen windenergie 2011
Te realiseren opstelling Gewenste locatie
3% 1%
Studie locatie
14%
Wordt verwijderd
Wind Bijstook biomassa AVI's 18% Zon WKO Biobrandstoffen (verplichte bijmenging) Aardwarmte 64%
Bron: PZH
Beleid/doel De EU, de provincie Zuid-Holland en de stadsregio Rotterdam streven ernaar 14% van het energiegebruik in 2020 uit duurzame bronnen te halen. De stadsregio heeft geen specifiek beleid geformuleerd: het bereiken van het doel lift mee met een aantal projecten van de regionale Klimaatagenda. Toelichting In het diagram ziet u het duurzame energiegebruik in 2009 in Rijnmond verdeeld per bron. Dit aandeel is 6,7% van het totale energiegebruik, een fractie meer dan in 2007. De landelijk verplichte bijmenging van biobrandstoffen aan de pomp bedroeg in 2009 3,75% en zorgde voor een zichtbaar aandeel van duurzaam energiegebruik door het wegverkeer. Het aandeel zon, warmte-koudeopslag (WKO) en aardwarmte is minder dan 1% en daardoor niet zichtbaar in de grafiek. Restwarmte is een bijproduct uit de industrie en wordt niet meegenomen in de berekening. Cijfers over 2010 en later zijn nog niet bekend. 3097
Bron: PZH/Havenbedrijf Rotterdam
Beleid/doel In de nieuwe nota Wervelender (2010) geeft de provincie Zuid-Holland aan in 2020 720 MW in plaats van 350 MW aan windenergie te willen realiseren; dit gebeurt vooral in concentratiegebieden, waaronder het Rotterdamse Havengebied (inclusief Maasvlakte 2). De gemeente Rotterdam wil via het Havenconvenant uit 2009 het opgesteld vermogen verdubbelen (ca. 300 MW in 2020). De stadsregio verkent voor het gebied buiten de haven de windenergiemogelijkheden van de vijftien deelnemende gemeenten. Toelichting De kaart geeft de visie weer van de provincie Zuid-Holland en het Havenconvenant. In 2010 bedroeg het grootschalig opgesteld vermogen 143,6 MW (Rotterdam 140 en Hellevoetsluis 3,6). Met dit vermogen wordt circa 246.000 ton CO2 bespaard en wordt aan circa 100.000 huishoudens stroom geleverd. De afgelopen jaren stagneerde de ontwikkeling van windenergie door gewijzigd subsidiebeleid en moeilijkere locaties. De komende jaren wordt de ontwikkeling van enkele windparken voorzien. 8021
ENERGIE
4.4.2 Industrie Omdat de Trias Energetica, die in de inleiding is genoemd, per sector inzichtelijk wordt gemaakt, zijn de onderstaande paragrafen zoveel mogelijk opgebouwd volgens dezelfde structuur. Alle paragrafen bevatten informatie over: • energiebesparingsmaatregelen; • maatregelen voor hernieuwbare energie; • maatregelen voor efficiënt gebruik van fossiele brandstoffen. Energiebesparingsmaatregelen De bedrijven die het landelijke MJA33 en MEE4 convenant hebben gesloten, rapporteren jaarlijks de energie-efficiëntie van industriële processen (dat wil zeggen het energiegebruik per eenheid MJA3 staat voor Meerjarenafspraak Energie-efficiency 3. Dit betreft bierbrouwerijen, chemische industrie, glasindustrie, metallurgische bedrijven, papier- en kartonbedrijven, raffinaderijen en overige: totaal 117 bedrijven en 626 PetaJoule in 2010.
3
44
product). Ook de energieproducerende bedrijven rapporteren dit. Voor deze categorieën bedrijven in het Rijnmondgebied heeft Agentschap NL met ondersteuning van het Rotterdam Climate Initiative in 2011 het energiegebruik in relatie tot de productie onderzocht. De onderstaande tabel bevat de resultaten over de periode 2006 tot en met 2010. Omdat verondersteld wordt dat het energiegebruik van de vermelde sectoren gelijk is aan de CO2-emissie, leveren efficiëntieverbeteringen ongeveer eenzelfde percentage minder CO2 per eenheid product op. In absolute termen zal de CO2-emissie echter toenemen doordat de productie over de periode 2006 tot en met 2010 aanzienlijk toegenomen is. Ter vergelijking zijn ook de landelijke resultaten van MJA- en MEE-bedrijven opgenomen. Tabel 4.1 Energiegebruik in relatie tot productie 2006 - 2010 Cluster
Aantal Energiegebruik Energiegebruik Productie in Efficiencywinst Besparing in 2010 t.o.v. bedrijven in 2010 in 2010 t.o.v. in 2010 t.o.v. per jaar (gemiddeld) PetaJoule (PJ) 2006 (%) 2006 (%) 2006 (%) (PJ = 1015J) (%)
In Rijnmond Energiesector
10
175
29
45
11
2,9
MEE
20
211
-0,8
2,6
3,3
0,8
MJA
50
22
-7,1
Totaal Rijnmond
80
408
-3,3
3,9
1
MEE
117
626
MJA
ca 900
219
2
3,4
0,9
In Nederland
-1,4
Uit de tabel blijkt dat de resultaten in Rijnmond niet significant afwijken van de landelijke resultaten. In Rijnmond zelf scoort de energiesector duidelijk beter dan de overige sectoren: 11% efficiënter ten opzichte van 2006. Dit is vooral te danken aan de bouw van efficiëntere energiecentrales en betere benutting van bestaande centrales. Maatregelen hernieuwbare energie De afspraken tussen Deltalinqs Energy Forum en Rotterdam Climate Initiative over wind- en zonneenergie zullen de komende periode naar verwachting tot resultaten leiden. Veel aandacht gaat uit naar innovatie op het gebied van groene chemie en groene brandstoffen. De import en overslag van biomassa groeien sterk in Rotterdam (voor 2020 is de verwachting dat er zes miljoen ton vaste biomassa zal worden overgeslagen); dit vormt een goede basis voor economische en duurzame ontwikkelingen in de regio. De afvalsector speelt een belangrijke rol in het omzetten van biomassa in energie door verbranding in de afvalenergiecentrale van de AVR-Van Gansewinkel Groep in Rozenburg (zie ook hoofdstuk 2, Afval). In het industriegebied kan relatief veel windenergie worden opgewekt. Windturbines passen immers door hun schaalgrootte en verschijningsvorm goed bij een industriële omgeving als het Rotterdamse havengebied. Bij bedrijven zelf leidt dit tot 83 MW potentieel te installeren vermogen als onderdeel van de ambitie van driehonderd MW voor het hele havengebied. Dit getal volgt uit een inventarisatie onder een groot aantal leden van Deltalinqs in juli 2011. Realisatie is afhankelijk van initiatieven van bedrijven. 83 MW windvermogen levert een CO2-reductie van 106 kiloton op. Een andere potentiële besparingsmogelijkheid vormt de 24.000 m2 dakoppervlak waarop bedrijven zonne-energie kunnen plaatsen. Dit zou een CO2-reductie van 15,6 kiloton kunnen opleveren. Echter, de huidige regels voor verrekening tussen afgenomen en geleverde energie en energie- belasting beperken een grootschalige implementatie.
4 MEE staat voor Meerjarenafspraak Energie-efficiency ETS-ondernemingen bij de sectoren industrie (achttien sectoren, waaronder chemie, olie en gas en tank- op en overslag), voeding (negen sectoren) en diensten (vier sectoren): totaal ca. 900 bedrijven en 219 PetaJoule in 2010.
ENERGIE
Maatregelen efficiënt gebruik fossiele brandstoffen In het havengebied kijkt het Havenbedrijf Rotterdam in samenwerking met Stedin naar de rol van ‘smart grids’ (een slim energienet) bij lokale energieopwekking. Onderzoek naar de haalbaarheid van dergelijke ‘smart grids’ vindt in eerste instantie plaats in de omgeving van Maasvlakte 1 en 2. Het grote voordeel van een slim netwerk voor elektra is dat de vraag naar energie dynamischer is af te stemmen met het aanbod van lokaal opgewekte, eventueel duurzame, energie. Dit betekent dat bedrijven (in principe) hun energiebehoefte dynamisch kunnen regelen, als ze hiervoor binnen hun
45
bedrijfsprocessen de flexibiliteit hebben. Ook voor Stedin zelf kan een ‘smart grid’ voordelig zijn; dynamisch afstemmen betekent minder piekbelasting op het net en dus minder capaciteits- en onderhoudskosten. Verder worden in Rotterdam efficiëntere energiecentrales gebouwd. Enecogen heeft sinds november 2011 een ‘combined cycle’ gasgestookte centrale in werking. Zij zet deze centrale vooral in om fluctuaties in vraag en aanbod van elektriciteit op te vangen. Op die manier kan meer – onvoorspelbare – duurzame energie worden geleverd. Een gascentrale met hoog rendement kan bijschakelen bij weinig stroomproductie uit wind en zon, of minder produceren bij veel stroomproductie uit wind en zon. Binnenkort beginnen ook de werkzaamheden voor de aanleg van het (rest)warmtenet. Warmtebedrijf Rotterdam gaat een ondergronds leidingtracé aanleggen van de afvalenergiecentrale van de AVR-Van Gansewinkel Groep naar Rotterdam-Zuid. Het voordeel van het warmtenet is dat andere energiebronnen aan het net te koppelen zijn en diverse afnemers langs het traject de warmte kunnen benutten. Beleid/doel Doel is het gebruik van industriële restwarmte om de luchtkwaliteit te verbeteren en energiebronnen efficiënter te benutten. 60 Het Warmtebedrijf Rotterdam heeft voor een 50 aantal jaren doelstellingen geformuleerd voor de aansluiting op het restwarmtenet van 40 Rotterdam-Noord woningequivalenten. Rotterdam-Zuid Toelichting: Verschillende partners werken 30 samen in het Warmtebedrijf om restwarmte bij 20 de industrie vrij te maken. Deze restwarmte wordt via een warmtetransportleiding geleverd 10 aan een warmtedistributeur, die de warmte 0 Realisatie Doelstelling 2015 Doelstelling 2020 Doelstelling 2030 naar de eindafnemers brengt; dit betreft zowel Bron: BSD Rotterdam woningen als voorzieningen. De doelstelling en realisatie daarvan worden weergegeven in woningequivalenten, een eenheidsmaat voor het aantal woningen en vierkante meters voorzieningen. Het aantal woningequivalenten is een indicatieve momentopname en bevat niet alleen uitvoeringsprojecten maar ook studieprojecten. Eind 2011 zijn ongeveer 5.250 woningequivalenten aangesloten, waarvan circa 4.174 in Rotterdam-Zuid en 1.071 in Rotterdam-Noord. 3051 Warmtebedrijf 2011
Woningequivalenten (x 1000)
70
ENERGIE
In het Botlekgebied wordt een stoomnetwerk ontwikkeld om de stoom van de ene fabriek te transporteren naar omliggende fabrieken die de stoom als productiemiddel nodig hebben, maar deze nu tegen hoge kosten met fossiele brandstof produceren. Het eerste deel van het netwerk wordt aangelegd in het westelijk deel van het industriegebied, maar het doel is op afzienbare termijn het netwerk door te trekken naar de rest van het Botlekgebied. Fabrieken langs het tracé kunnen dan stoom invoeren of afnemen, al naar gelang hun behoefte. Met het hele stoomnetwerk wordt de CO2-uitstoot jaarlijks met meer dan 200.000 ton teruggedrongen.
46
Ondergronds opslaan van CO2 (Carbon Capture and Storage, CCS) Afvangen, transporteren en ondergronds opslaan en/of hergebruiken van CO2 zijn noodzakelijk om de Rotterdamse en Nederlandse klimaatdoelstellingen te halen. Het beleid is erop gericht in 2015 in totaal 2,4 megaton CO2 per jaar te hergebruiken (onder meer in glastuinbouwgebieden) of ondergronds op te slaan. Tussen 2015 en 2020 volgen grootschalige demonstratieprojecten voor de toepassing van CCS op volledige industriële schaalgrootte. Tegen 2025 zal CCS ook bij de bestaande industrie worden toegepast. Uiteindelijk zal dit de CO2-uitstoot met 17,5 megaton per jaar reduceren. De kolencentrales van E.ON en Electrabel die nu worden gebouwd, worden ’carbon capture ready’, zodat ze aangesloten kunnen worden op de infrastructuur voor CCS. Diverse demonstratieprojecten zijn al gepland. De stand van zaken hiervan is als volgt: • Het bedrijf Air Liquide (Green Hydrogen) heeft subsidie aangevraagd in het kader van de NER300. De beslissing over het al dan niet toekennen hiervan vindt eind 2012 plaats. • Het project ROAD (Rotterdam Opslag en Afvang Demonstratieproject) heeft inmiddels subsidie gekregen. Dit is een gezamenlijk project van de bedrijven E.ON en Electrabel voor de grootschalige demonstratie van CO2 –afvang bij de E.ON-kolencentrale. De CO2 wordt opgeslagen in een leeg gasveld (P18) van het bedrijf Taqa. De ‘final investment decision’ is verschoven naar eind juni 2012. • Mogelijkheden tot het opzetten van een regionaal CO2-collectienetwerk worden onderzocht. Dit is een gezamenlijk project van Stedin, Havenbedrijf Rotterdam, OCAP en Gasunie.
4.4.3 Verkeer en vervoer Het thema verkeer en vervoer heeft veel raakvlakken met andere thema’s. Lucht en geluid springen hierbij het meest in het oog. De maatregel- en uitvoeringsprogramma’s op het gebied van verkeer en vervoer bestrijken ook meerdere onderdelen van de Trias Energetica (zie § 4.1). Daarom is deze subparagraaf iets anders van opbouw dan de subparagrafen voor de overige sectoren: de focus ligt eerst op enkele Rotterdamse duurzame mobiliteitsmaatregelen en stadsregionale vervoers- en verkeerprogramma’s en daarna volgen kort de (resterende) onderdelen van de Trias Energetica. Rotterdamse duurzame mobiliteitsmaatregelen Rotterdam wil goed bereikbaar blijven op een duurzame manier. Een belangrijke uitdaging op het gebied van luchtkwaliteit, CO2-uitstoot en geluidshinder heeft direct te maken met het verkeer op de weg en het vervoer over het water. De verwachting is immers dat de mobiliteitsvraag de komende jaren sterk zal groeien: naar verwachting tot 2020 tussen de 20% en 40%. Om die vraag zo duurzaam mogelijk op te vangen, volgt de gemeente Rotterdam meer sporen: • met technologische ontwikkelingen de vervoerssector schoner, stiller en efficiënter maken; • het aantal elektrische voertuigen laten toenemen en zo de geluids- en geuroverlast terugbrengen; • fietspaden en -stallingen aanleggen; • betere verkeersdoorstroming verzorgen door onder meer verkeersgeleiding en minder gereden kilometers; • schonere brandstoffen, zuinigere motoren en het gebruik van walstroom toepassen zodat schepen minder vervuilende stoffen uitstoten. Het Havenbedrijf Rotterdam en de Koninklijke Nederlandse vereniging van Reders (KNVR) hebben een belangrijke rol bij het verder stimuleren van milieuverantwoorde zeevaart; • openbaar vervoer beter inzetten en zo het vervoerssysteem verduurzamen. De openbaar vervoersmaatschappij RET wil dat in 2025 alle voertuigen elektrisch aangedreven worden; • mobiliteitssmanagement via Verkeersonderneming (zie hierna) bevorderen. Stadsregionale verkeers- en vervoersprogramma’s Onder verantwoordelijkheid van de stadsregio Rotterdam zijn – met partners op nationaal, provinciaal en regionaal niveau – voor de komende jaren twee belangrijke programma’s in gang gezet: • Beter Benutten Rotterdam. Het Rijk, overheidspartijen in de regio en bedrijfsleven trekken 170 miljoen euro uit om de files in de stadsregio te bestrijden. Dat geld wordt binnen drie jaar besteed aan maatregelen om knelpunten op te lossen en automobilisten buiten de spits te laten rijden. Doel is bestaande infrastructuur effectiever te gebruiken. In te zetten middelen zijn onder meer het spitsverkeer spreiden over een groter deel van de dag en automobilisten ertoe overhalen meer thuis te werken of de fiets of het openbaar vervoer te gebruiken. Een directe bijdrage van het bedrijfsleven daaraan is noodzakelijk. Maatregelen om de bereikbaarheid te verbeteren, reduceren doorgaans ook verkeersemissies en geluidshinder. Meer informatie is te vinden op www.stadsregio.info/beter-benutten-rotterdam. • Regionaal Verkeers- en VervoersPlan 2003-2020, afgekort RVVP. Hieronder valt het Fietsbeleid. De stadsregio bevordert het fietsgebruik door samen met de wegbeheerders te zorgen voor goede fietsverbindingen en voldoende fietsparkeervoorzieningen bij OV-haltes en -stations. In 2013 zijn de snelfietsroutes tussen Rotterdam en Den Haag en Rotterdam en Dordrecht klaar. De stadsregio neemt deel aan de samenwerkingsverbanden BEREIK! en De Verkeersonderneming Slim Bereikbaar. Om de bereikbaarheid in de regio Rijnmond te verbeteren, is namelijk zowel binnen als buiten de regio samenwerking nodig met andere overheden, het bedrijfsleven en de inwoners. • BEREIK! is de samenwerkingsorganisatie voor bereikbaarheidsvraagstukken in de regio’s Haaglanden en Rotterdam van Rijkswaterstaat Zuid-Holland, provincie Zuid-Holland, Stadsgewest Haaglanden, stadsregio Rotterdam en de gemeenten Rotterdam en Den Haag. BEREIK! richt zich met name op projecten op het gebied van Dynamisch Verkeersmanagement (DVM) en Wegbeheer. • De missie van De Verkeersonderneming is de bereikbaarheid van de Rotterdamse haven te garanderen voor, tijdens en na de verbreding van de A15 tussen Maasvlakte en Vaanplein (MaVa). Meer informatie, ook over duurzame mobiliteit, vindt u op www.msronline.nl.
ENERGIE 47
Aansluitend op dit maatregelenpakket heeft het Algemeen Bestuur van de stadsregio Rotterdam op 29 februari 2012 twee uitvoeringsprogramma’s vastgesteld: het Implementatieplan Duurzame Mobiliteit met vooral verkeersgerelateerde maatregelen, en het programma Schoon op Weg, met vooral voertuigen brandstofgerelateerde maatregelen. Zie www.stadsregio.info. Energiebesparingsmaatregelen Vervoersmanagement bij bedrijven kan een belangrijke efficiëntieverbetering opleveren en daarmee een reductie van verkeersemissies. De DCMR Milieudienst Rijnmond helpt bedrijven in de regio bij het vinden van manieren om de efficiëntie van het bedrijfsgebonden goederen- en personenvervoer te verhogen. Hiervoor loopt het project Vervoersmanagement. In 2011 is een vervoersplan opgesteld voor elf bedrijven in de gemeente Schiedam. De behaalde CO2-reductie in 2011 is nog niet bekend: in 2012 monitort de DCMR de reductie voor de deelnemende bedrijven. Maatregelen hernieuwbare energie Door toepassing van biomassa vermindert de CO2-uitstoot in 2025 met 4,5 megaton. Rotterdam werkt aan drie toepassingen: voor energie, voor transportbrandstoffen en als grondstof voor chemie. De eerste twee zijn nodig om voldoende massa te creëren om de innovaties in de chemiesector te bewerkstelligen. Om dit te organiseren, is in het kader van het Rotterdam Climate Initiative het programma Bioport Rotterdam opgezet. Zie www.rotterdamclimateinitiative.nl/nl/50_minder_co2/thema_s/meer_informatie?doelen_id=42. Maatregelen efficiënt gebruik fossiele brandstoffen Een van de ambities in het Programma Duurzaam is in deze collegeperiode 1.000 elektriciteitsoplaadpunten in Rotterdam te realiseren, om hiermee elektrisch rijden in Rotterdam versneld te introduceren. Ook het stadsregionale programma Schoon op Weg stimuleert elektrisch vervoer (zie indicator 7014). Dit heeft een drievoudig doel: elektrisch rijden is schoon, stil en zuinig. Elektriciteit is in de regio zowel afkomstig van groene stroom als van fossiele brandstoffen. Doel: Het Programma Duurzaam van de gemeente Rotterdam bevat doelen in het kader van duurzame mobiliteit. Een daarvan is oplaadinfrastructuur met 100 1.000 oplaadpunten te realiseren voor in Rotterdam geregistreerde elektrische voertuigen. 80 Bij nieuwe parkeergarages wordt rekening Rotterdam gehouden met elektrische voertuigen (‘EV-Ready’). Regio Rijnmond 60 In 2012 komen er vulpunten voor aardgas/biogas in de regio. De stadsregio Rotterdam zet in het 40 Programma Schoon op Weg in op het stimuleren 20 en versnellen van de introductie van elektrische voertuigen en de daarvoor benodigde infrastructuur, 0 zoals oplaadpunten. 2009 2010 2011 2012 Bron: stadsregio Rotterdam Toelichting: De meeste gemeenten kennen hiervoor nog geen beleid maar stimuleren elektrisch vervoer en realiseren op steeds meer plekken oplaadpunten. De komende jaren moet de gemeente Rotterdam een slag maken om de doelstelling te halen. 7014 Oplaadpunten voor elektrische auto's
Aantal
120
4.4.4 Land- en (glas)tuinbouw
ENERGIE
In Glastuinbouw en Milieu (Glami) werken overheid en bedrijfsleven samen om goede milieuprestaties van glastuinbouwbedrijven mogelijk te maken. Glami is een initiatief van de Stuurgroep Glastuinbouw en Milieu, een landelijk platform waarin overheid en bedrijfsleven beleid op het gebied van glastuinbouw en milieu afstemmen.
48
In het kader van de milieudoelenaanpak (zie ook indicator 1002 in § 4.4.5) van de DCMR Milieudienst Rijnmond is de glastuinbouwbranche aangewezen als één van de zwaardere milieubelastende categorieën. Deze branche heeft vanuit vier (milieudoel)thema’s prioriteit: energie, emissies, licht en afvalwater.
Beleid/doel: In het Besluit Glastuinbouw staan afspraken over individuele bedrijfsnormen voor energiegebruik. Binnen het project glastuinbouw, 180 14000 onderdeel van de milieudoelenaanpak van de 160 12000 DCMR, is het doel de milieudruk van deze sector 140 te verminderen. 10000 120 Toelichting: Het project glastuinbouw richt zich 8000 100 allereerst op de administratieve controle op het 80 6000 voldoen aan de verbruiksnormen bij alle actieve 60 glastuinbouwbedrijven. De sector omvat 525 4000 40 bedrijven in het Rijnmondgebied, verdeeld over 2000 20 negen gemeenten. Van 76 bedrijven zijn de gegevens beoordeeld. Hiervan voldeed 90% aan de 0 0 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 Bron: DCMR energiegebruiksnormen; deze bedrijven konden daarom als koploper worden aangemerkt. Het absolute energiegebruik in de sector is iets gestegen. Dit wordt mede veroorzaakt doordat de productie hoger ligt en de laatste winters relatief koud waren. Wanneer deze factoren worden meegewogen, dan blijken de glastuinbouwbedrijven het goed te doen op energiegebied. 2032 Project glastuinbouw gemiddeld energieverbruik
200
Graaddagen vorst
Gemiddeld verbruik (GJ/ha)
16000
Energiebesparingsmaatregelen In de glastuinbouw is het gebruikelijk de gebruikte energie te relateren aan de productie, waardoor (naast standaard energiebesparingsmaatregelen) verhoging van de productie een spoor is om de energieefficiëntie te verbeteren. Zo staat het Nieuwe Telen (HNT) voor een energiezuinige teeltwijze met een optimale productie en haakt daarmee aan op deze beide sporen. Een energiebesparing van 30% of meer is mogelijk; daarbij zijn de productkwaliteit en het teeltresultaat vaak ook beter dankzij een optimaal kasklimaat. Maatregelen hernieuwbare energie Drie energiebronnen zijn bijzonder relevant in de glastuinbouw. De eerste bron is zonne-energie, die op twee manieren te benutten is. Enerzijds wordt in een semigesloten kas in de zomer zonnewarmte ‘geoogst’ om die vervolgens in de winter te benutten voor verwarming. Opslag van warmte en koude speelt hierbij een centrale rol. Anderzijds is het mogelijk stroom op te wekken via zonne-energie. Hiervoor zijn verschillende technieken in ontwikkeling. De tweede duurzame energiebron is aardwarmte, ook wel geothermie genoemd. Deze is volop in ontwikkeling in de Nederlandse glastuinbouw, omdat op grote diepte honderden benutbare heetwater bronnen liggen. Wageningen University & Research centre heeft in 2007 berekend dat de tuinbouwsector hiermee ten minste 10% kan besparen op het gebruik van fossiele energie (zie www.kasalsenergiebron.nl). In 2011 waren in de regio twee geothermische bronnen operationeel, beide bij een tomatenteler in Bleiswijk. Deze bronnen leveren samen circa veertien MW aan warmte, wat overeenkomt met 13,5 kiloton vermeden CO2. Een ander voorbeeld is het programma Kas als Energiebron, dat is ingezet om de voorwaarden te verbeteren voor tuinbouwbedrijven die aardwarmte willen benutten. Boringen hebben namelijk grote, onverzekerbare financiële risico’s. Zo zijn bij enkele nieuwe boringen buiten de regio problemen ontstaan met de bijvangst van olie en gas. Een op handen zijnde vereenvoudiging van de Mijnbouwwet kan een extra stimulans voor toepassing van aardwarmte in de tuinbouwsector betekenen. Tot slot is in dit kader van belang te melden dat in 2011 een onderzoek is afgerond naar een potentiële aardwarmtebron bij Vierpolders, gemeente Brielle. Hier wordt een proef gedaan met de opslag van water met een hoge temperatuur in de bodem, die seizoensopslag mogelijk maakt van (de in dit geval grote hoeveelheid) aardwarmte. Het project gaat warmte leveren aan ten minste negen tuinders. In 2013 zullen deze tuinders zijn aangesloten op aardwarmte. De warmtebron kan in totaal 40MW opleveren, wat betekent dat er meer tuinbouwbedrijven aangesloten kunnen worden en eventueel ook woningen.
ENERGIE
De derde hernieuwbare energiebron is het gebruik van biobrandstoffen ter vervanging van het gebruik van fossiele energie. Een voorbeeld is om lokaal beschikbare biomassa in te zetten, bijvoorbeeld houtsnippers en gewasresten vergisten, en vervolgens een warmte-kracht-koppeling (WKK) aan te drijven. Uit studies blijkt dat de glastuinbouw voor ongeveer tien procent de energievraag kan invullen met biobrandstoffen (zie www.kasalsenergiebron.nl). Cijfers voor de regio over het jaar 2011 zijn niet bekend.
49
Maatregelen efficiënt gebruik fossiele brandstoffen Planten hebben CO2 nodig om te groeien. Telers brengen daarom extra CO2 in kassen, afkomstig uit de verwarmingsketel of de warmte-krachtkoppeling. Als bedrijven het aardgasgebruik verminderen, kan tijdens de teelt een tekort aan CO2 ontstaan. Het Landbouw-Economisch Instituut (LEI) heeft berekend dat de tuinbouw in 2020 tot tweeënhalve megaton CO2 tekort komt, als de sector de doelstelling van 20% duurzame energie weet te realiseren (zie www.kasalsenergiebron.nl). De sector kan dit ondervangen door CO2 beter te benutten en naar andere CO2-bronnen te zoeken, maar daarbij moet de CO2 wel zuiver genoeg zijn om toe te passen in kassen. Op dit moment wordt CO2 al aangevoerd via de leidingen van OCAP en Abengoa en met vrachtwagens. De leveringszekerheid is hierbij een voortdurend punt van aandacht. Naast CO2 levert de ROCA-centrale van E.ON restwarmte aan de glastuinbouwsector in Lansingerland. De glastuinbouw maakt veel gebruik van WKK en wekt daarmee tegelijkertijd elektriciteit en warmte op. Dit is een efficiënter gebruik van fossiele brandstoffen dan gas verstoken voor verwarming en elektriciteit van het net halen. Sinds 2006 is de glastuinbouw hierdoor nettoleverancier van elektriciteit en deze draagt daarmee bij aan de nationale reductie van de CO2-uitstoot. De marges voor elektriciteitslevering zijn sinds 2010 kleiner geworden, waardoor WKK niet langer altijd een rendabele investering is. Het Programma Kas als Energiebron zet zich in om de toepassing van WKK in de tuinbouw in stand te houden en verder te optimaliseren.
4.4.5 Gebouwde omgeving De gebouwde omgeving bestaat uit woningen en utiliteitsgebouwen (zie voor het aandeel van deze gebouwen in de CO2-uitstoot van de regio Rijnmond indicator nummer 1009 in § 4.3). Bij het treffen van energiemaatregelen in de gebouwde omgeving is de Trias Energetica (zie § 4.1) altijd relevant. Door gebouwen bijvoorbeeld eerst te isoleren (energie besparen) en daarna pas een nieuwe verwarmingsketel aan te schaffen (efficiënt gebruik van fossiele brandstoffen), kunnen eigenaren voorkomen dat zij een te grote, en dure, verwarmingsketel aanschaffen. Een voorbeeld van de toepassing van de Trias Energetica in de gebouwde omgeving is de Rotterdamse EnergieAanpak (REAP). De Technische Universiteit Delft en de gemeente Rotterdam onderzochten mogelijkheden om zowel nieuwbouw als bestaande bebouwing energieneutraal te maken. Volgens de onderzoekers is het energieneutraal maken van bestaande bebouwing een eenvoudige en goedkope manier om klimaatproblemen te lijf te gaan. Energiebesparingsmaatregelen De mogelijke energiebesparingsmaatregelen in de gebouwde omgeving beslaan een breed veld; voorbeelden zijn het vervangen van verlichting door zuinigere varianten, het isoleren van de buitenschil van gebouwen, het beter instellen van installaties en het veranderen van het gedrag van de gebruikers van gebouwen.
ENERGIE
Bedrijven en instellingen in de gebouwde omgeving hebben op diverse fronten verplichtingen op energiegebied. Zo schrijft het Activiteitenbesluit voor dat zij boven een jaarlijks gebruik van 50.000 kilowattuur en/of bij meer dan 25.000 m2 aardgasequivalenten alle energiebesparende maatregelen moeten treffen die binnen vijf jaar terug te verdienen zijn. In de regio Rijnmond ziet de DCMR Milieudienst Rijnmond hierop sinds 2008 systematisch toe. Als de betrokken bedrijven en instellingen alle besparingsmaatregelen treffen die tot en met 2011 zijn voorgeschreven, besparen zij daarmee ruim 77 kiloton CO2 per jaar (zie indicatornummer 1002). In 2012 monitort de DCMR de voortgang van de energiebesparing van de nog niet gescreende bedrijfstakken. Op energiegebied hebben bedrijven daarnaast te maken met het Bouwbesluit. Dit stelt energie-eisen aan nieuwe gebouwen en verplicht tot een energielabel voor gebouwen.
50
De gemeenten in de regio werken aan een convenant waarmee zij tot strengere energie-eisen willen komen bij nieuwbouw van bedrijven op bedrijventerreinen en bij woningen die onderdeel uitmaken van projecten met meer dan vijftig woningen. Rotterdam heeft hiervoor in 2008 de overeenkomst Duurzaam Ontwikkelen Rotterdam afgesloten met een groot aantal marktpartijen. Naast verplichtingen zijn vrijwillige normen, keurmerken en certificaten beschikbaar om te werken aan energiebesparing (en duurzaamheid in het algemeen). De stadsregio Rotterdam stelt de Milieubarometer en Kansen bij Verkassen beschikbaar om mogelijke en bereikte duurzaamheidsaspecten, waaronder energiebesparing, in beeld te brengen. In de woningbouw pakken de woningbouwcorporaties energiebesparing op. De prestatieafspraken tussen gemeenten en woningcorporaties behelzen ook afspraken over CO2-reductie.
Ook particuliere huiseigenaren en verenigingen van eigenaren (VVE’s) kijken naar besparingsmogelijkheden. De energielabeling van huizen wordt daarbij steeds belangrijker: vanaf 2013 kunnen woningen niet meer worden verhuurd of verkocht zonder label. Via het Energieloket helpt de stadsregio Rotterdam burgers en bedrijven aan relevante informatie over de eigen mogelijkheden voor energiebesparing, subsidies en financieringsvormen (zie hiervoor www.energieloket.nl/stadsregiorotterdam/thuis). Een lastig op te lossen probleem in de gebouwde omgeving is dat de kosten en baten van het nemen van energiemaatregelen vaak niet bij dezelfde partij liggen. Dit probleem, ook wel ‘split incentives’ genoemd, maakt dat aan het nemen van zulke maatregelen vaak een moeizaam proces van onderhandeling voorafgaat. Dit speelt bijvoorbeeld bij het vervangen van een onzuinige verwarmingsketel door een hoogrendementsketel in een verhuurd kantoorgebouw: de kosten zijn hier voor de eigenaar maar de opbrengsten, in de vorm van lagere energiekosten, voor de huurder. De potentie van CO2-reductie in de bestaande bebouwing is veel groter dan bij nieuwbouw, maar wel lastiger. Ten eerste zijn er geen minimumeisen voor energieprestaties bij renovatie en verbouw. Ten tweede zijn de gebouwen eigendom van een grote, diffuse groep, bestaande uit particulieren, beleggers, woningcorporaties en grote particuliere verhuurders. Project milieudoel energie mogelijke CO2-reductie
120
Geschat besparingspotentieel
100
80
Kiloton
Bouwmarkten
60
Groothandels met koelen vriesinstallaties Ziekenhuizen
40
Gemeentelijke instellingen Zorginstellingen Voortgezet onderwijs
20 Supermarkten
0 2008
2009
2010
2011 Bron: DCMR
Doel: Het project milieudoelen bedrijven van de DCMR richt zich onder andere op energiebesparing bij bedrijven in de gebouwde omgeving en de daarmee samenhangende CO2-reductie. In 2012 moet 85% van de relevante bedrijven zijn doorgelicht op energiebesparingsmogelijkheden, waarmee naar schatting een jaarlijkse CO2-reductie van 110 kiloton bereikt kan worden. Toelichting: Het project richt zich op bedrijven waar een aanzienlijke energiebesparing te behalen is. In de grafiek is per branche te zien welke bijdrage aan de CO2-reductiedoelstelling mogelijk is. Tot en met 2011 is ruim 77 kiloton aan potentiële energiebesparing geïdentificeerd. Om de doelstelling te bereiken, is nog een forse inspanning nodig. 1002
Maatregelen hernieuwbare energie Hernieuwbare energie in de gebouwde omgeving is op twee manieren te gebruiken: via ‘groene’ inkoop van stroom en gas en door opwekking van duurzame energie op en rondom de gebouwen waar deze wordt gebruikt. Opwekking kan door: • warmteopwekking met zonnecollectoren; • stroomopwekking met zonnecellen; • kleinschalige windturbines. Er zijn geen cijfers bekend van het opgestelde vermogen hernieuwbare energie in 2011 binnen de regio Rijnmond omdat deze niet (centraal) worden verzameld. Grootschalige duurzame energieopwekking is besproken in § 4.4.2.
ENERGIE
Maatregelen efficiënt gebruik fossiele brandstoffen Veel van de maatregelen voor het efficiënt gebruik van fossiele brandstoffen zijn bij energiebesparing hierboven beschreven. Zo vallen verwarmingsinstallaties (en het zuinig afstellen hiervan) en energiezuinige apparaten ook onder de verplichtingen van de Wet milieubeheer. Van belang zijn verder nog de volgende maatregelen: • Stadsverwarming. Het centraal opwekken van warmte in grote ketels kan vaak met een grotere efficiëntie dan in kleinere ketels per huishouden. De echte duurzaamheidsslag hierin komt wanneer de gebouwde omgeving verwarmd kan worden door restwarmte die vrijkomt bij energieopwekking of die afkomstig is van de industrie. Dit is winst, omdat al deze warmte anders weggekoeld wordt en zonder enig nut lucht en oppervlaktewater verwarmt. Naast stadsverwarming wordt nu gekeken naar de mogelijkheden om stadskoeling aan te leggen. Een van de projecten uit de regionale Klimaatagenda richt zich op de toepassing van warmte- en koudenetten bij ruimtelijke ontwikkelingen, zoals nieuwe bedrijventerreinen of herstructurering van bedrijventerreinen. Deze netten zijn aan te sluiten op stadswarmtesystemen of functioneren als een lokaal, gesloten net en worden gevoed door aardwarmte, warmte- en koudeopslagsystemen of een warmte-krachtkoppelingsinstallatie.
51
• Warmte-koudeopslag (WKO), een indirecte maatregel om zuiniger om te gaan met fossiele brandstoffen. Overtollige warmte/koude wordt in de bodem opgeslagen en gebruikt wanneer het nodig is. Bij gebruik van open systemen is het belangrijk de locaties van de warme en koude putten goed af te stemmen. Immers, als warme en koude putten (al dan niet van verschillende gebouwen) te dicht bij elkaar liggen, gaat een deel van de warmte en koude verloren. Een masterplan WKO voor drukke gebieden, zoals in Rotterdam is gemaakt, kan hier uitkomst bieden. • Warmte-krachtkoppeling (WKK). Hiermee wordt op middelgrote schaal stroom én warmte opgewekt. Hoewel het elektrisch rendement van WKK’s minder is dan dat van elektriciteitscentrales, ligt het totale energetische rendement hoger door het nuttig gebruik van de warmte. De stadsregio Rotterdam werkt in dit verband aan de ontwikkeling van kennis over warmte- en koudenetten en de borging van het toepassen van deze netten in de processen van gebiedsontwikkeling.
4.5 Bestuurlijke context Bedrijven en inwoners zijn zich steeds bewuster van de energie- en klimaatproblematiek en zijn steeds meer bereid er individueel iets aan te doen. De manier van beprijzen van energietoepassingen die wel of niet duurzaam zijn, werkt echter niet altijd in het voordeel van duurzaamheid. Soms worden initiatieven bemoeilijkt door de grote diversiteit aan partijen en gebouwen of door ondergronds ruimtegebrek. • De regels voor verrekening van afgenomen en geleverde energie en energiebelasting bij de industrie beperken een grootschalige implementatie van zonne-energie. • Door de lage CO2-prijzen hebben bedrijven moeite financieel verantwoord te investeren in CO2-reductie. • De baten van energiebesparende maatregelen komen vaak niet terecht bij de partij die de kosten hiervan draagt. Dit vertraagt de ontwikkeling van initiatieven. • Het beïnvloeden van CO2-uitstoot in de bestaande bouw is lastig omdat de doelgroep uit veel verschillende partijen bestaat en de gebouwenvoorraad divers is. • Er zijn in de regio veel initiatieven die gebruik maken van de ondergrond, zoals warmte- en koudeopslag en restwarmte, maar sommige initiatieven worden bemoeilijkt door ruimtegebrek (zie verder hoofdstuk 3, Bodem).
ENERGIE
4.6 Conclusies
52
• Maatregelen om CO2 terug te dringen, dragen indirect bij aan verbetering van de gezondheid en natuur omdat tegelijk met CO2 ook de luchtvervuiling afneemt. Industrie • De industriesector levert een belangrijke bijdrage aan de CO2-uitstoot in de regio, maar ook aan de reductie ervan, door bijvoorbeeld windenergie bij bedrijven zelf en het voeden van het warmtenet met restwarmte. • De CO2-inhoud per eenheid product bij de industrie neemt af door energiebesparing. Door de toenemende productie neemt de totale hoeveelheid CO2-uitstoot echter toe. • Andere broeikasgassen dan CO2 in Rijnmond bedragen 3% (in CO2-equivalenten) van de totale uitstoot aan broeikasgassen. • Doordat import en overslag van biomassa in de Rotterdamse haven groeien en er meer hernieuwbare grondstoffen voor de industriële processen beschikbaar komen, gaan industriële producties met minder CO2-uitstoot gepaard. Verkeer en vervoer • De sector verkeer en vervoer kan potentieel veel CO2 reduceren doordat zij lokaal maatregelen kan treffen die daarnaast ook geluidsoverlast en luchtverontreiniging terugdringen. • Verschillende instanties en overheden in de regio ontplooien veel verkeers- en vervoers initiatieven. Het potentieel aan belastende vervoersbesparingen bij bedrijven is aanzienlijk. Land- en tuinbouw • De glastuinbouw ontplooit zich, door veel initiatieven op energiegebied, van grootverbruiker naar energieleverancier. Deze ontwikkeling staat onder druk door de huidige energieprijzen. Gebouwde omgeving • In de gebouwde omgeving worden veel initiatieven ontwikkeld die (op termijn) leiden naar CO2-reductie. • Maatregelen bij bestaande bouw lopen achter bij die van nieuwe gebouwen door de grote verscheidenheid van partijen en mogelijk te treffen maatregelen.