capita selecta
De relatie tussen atherosclerose, cognitieve achteruitgang en depressie bij ouderen D.J.Vinkers, R.C.van der Mast, M.L.Stek, R.G.J.Westendorp en J.Gussekloo
– Uit de literatuur blijkt dat atherosclerose wordt beschouwd als een oorzaak van zowel cognitieve achteruitgang als depressie bij ouderen, wat zou kunnen verklaren dat deze op oudere leeftijd vaak tegelijkertijd vóórkomen. – In de ‘Leiden 85-plus Studie’ werden in overeenstemming met de bestaande literatuur sterke aanwijzingen gevonden voor een causale relatie tussen atherosclerose en het ontstaan van cognitieve achteruitgang, terwijl er minder bewijs is voor een causale relatie tussen atherosclerose en het optreden van depressie bij ouderen. – In de ‘Leiden 85-plus Studie’ was cognitieve achteruitgang bij ouderen een risicofactor voor depressie, maar was depressie geen voorspeller van toekomstige cognitieve achteruitgang. – Dit betekent dat preventie van atherosclerose cognitieve achteruitgang en daardoor depressie bij ouderen zou kunnen voorkomen. Ned Tijdschr Geneeskd. 2006;150:2307-11
Cognitieve achteruitgang en depressie komen vaak voor op oudere leeftijd. In de westerse wereld is de prevalentie van dementie bij mensen van 85 jaar oud 30%.1 Prevalentiecijfers voor depressieve klachten bij mensen van 65 jaar en ouder variëren van 1-8% voor depressie volgens strikte DSMof ICD-criteria (zogenaamde ‘major’ depressie), en tussen de 8-24% voor depressieve symptomen (‘minor’ depressie). Rond de 15% van oudere mensen heeft depressieve klachten die klinisch relevant geacht worden2 en die gepaard gaan met een achteruitgang van het algemene functioneren, een toename van morbiditeit, gezondheidszorggebruik en mortaliteit, en een sterke vermindering van de kwaliteit van leven.3 Vaak komen cognitieve achteruitgang en depressie bij ouderen tegelijkertijd voor en er is aanzienlijke overlap in symptomenbeeld.4 5 Een mogelijke verklaring hiervoor is dat zowel cognitieve achteruitgang als depressie bij ouderen door atherosclerose in de hersenen wordt veroorzaakt (figuur 1).6 7 Atherosclerose, het proces van aderverkalking dat leidt tot hart- en vaatziekten, komt vaak voor bij ouderen. Atherosclerose wordt in onderzoek wisselend gedefinieerd, van ischemische afwijkingen in de witte stof van de
hersenen, zoals te zien bij MRI, tot het hebben van een voorgeschiedenis van hart- en vaatziekten en hypertensie. Wij onderzochten eerder de relatie tussen atherosclerose gedefinieerd als het aantal cardiovasculaire ziekten, cognitieve achteruitgang, en depressie in de ‘Leiden 85-plus Studie’, een prospectief bevolkingsonderzoek met een follow-upduur van 5 jaar. Van de 705 inwoners van Leiden die in de periode 1 september 1997-31 augustus 1999 85 jaar oud werden namen er 599 (87%) deel aan dit onderzoek.8 In dit artikel bespreken wij onze bevindingen in het licht van de bestaande literatuur over de relatie tussen atherosclerose, cognitieve achteruitgang en depressie. Achtereenvolgens wordt de relatie tussen atherosclerose en cognitieve achteruitgang, de relatie tussen atherosclerose en depressie, en de relatie tussen cognitieve achteruitgang en depressie bij ouderen besproken. Eerst geven wij voor elke relatie een overzicht van de bestaande literatuur en vervolgens een samenvatting van onze bevindingen in de ‘Leiden 85-plus Studie’. Daaruit volgt een conclusie over de relatie tussen atherosclerose, cognitieve achteruitgang en depressie bij ouderen. atherosclerose en cognitieve achteruitgang bij ouderen
Leids Universitair Medisch Centrum, Postbus 9600, 2300 RC Leiden. Afd. Psychiatrie: hr.dr.D.J.Vinkers, assistent-geneeskundige (tevens: Rivierduinen, GGZ Leiden en omstreken, afd. Ouderen, Leiden); mw.dr. R.C.van der Mast, psychiater. Afd. Ouderengeneeskunde: hr.prof.dr.R.G.J.Westendorp, internist. Afd. Public Health en Eerstelijnsgeneeskunde: hr.dr.J.Gussekloo, huisarts. VU Medisch Centrum, afd. Psychiatrie, Amsterdam. Hr.dr.M.L.Stek, psychiater (tevens: GGZ Buitenamstel, locatie Valeriuskliniek, Amsterdam). Correspondentieadres: hr.dr.D.J.Vinkers (
[email protected]).
De ziekte van Alzheimer en vasculaire dementie zijn de meest voorkomende typen van dementie op oudere leeftijd, met als belangrijkste kenmerken cognitieve achteruitgang en beperkingen in het dagelijks functioneren. Atherosclerose wordt beschouwd als de oorzaak van vasculaire dementie, terwijl niet atherosclerose, maar amyloïdopathie de ziekte van Alzheimer zou veroorzaken (www.cbo.nl/
Ned Tijdschr Geneeskd. 2006 21 oktober;150(42)
2307
depressie ?
atherosclerose
?
? cognitieve achteruitgang
figuur 1. Schematische weergave van de hypothese dat zowel cognitieve achteruitgang als depressie bij ouderen door atherosclerose in de hersenen wordt veroorzaakt.6 7
product/richtlijnen/folder20021023121843/rl_dement_2005. pdf/view). Atherosclerose ook bij de ziekte van Alzheimer. Etiologisch blijken de ziekte van Alzheimer en vasculaire dementie echter minder specifiek te zijn.9 Er zijn steeds meer aanwijzingen dat atherosclerose ook betrokken kan zijn bij het ontstaan van de ziekte van Alzheimer. Ten eerste laat neuropathologisch onderzoek zien dat bij 20-40% van de patiënten met de ziekte van Alzheimer atherosclerotische veranderingen in de hersenen vóórkomen.10 Ten tweede worden er bij neuroradiologisch onderzoek (MRI) van de hersenen van alzheimerpatiënten in vergelijking met gezonde personen meer wittestofafwijkingen gezien, die zeer waarschijnlijk een vasculaire ischemische oorsprong hebben11 en meer vasculaire afwijkingen.12 13 Ten derde is er een verband tussen echografische atherosclerotische afwijkingen, zoals een dikkere vaatwand en plaques in de halsslagader, en de ziekte van Alzheimer.14 Ten vierde zijn bekende cardiovasculaire risicofactoren zoals roken en hypertensie in observationeel onderzoek in verband gebracht met de incidentie van de ziekte van Alzheimer15 en zijn er aanwijzingen dat behandeling van hypertensie de ziekte van Alzheimer bij ouderen kan voorkómen.16 Ook is hypercholesterolemie in verband gebracht met een verhoogd risico voor het ontstaan van de ziekte van Alzheimer17 maar klinisch onderzoek heeft niet kunnen bevestigen dat verlaging van de cholesterolwaarde beschermt tegen cognitieve achteruitgang.18 Ten vijfde gaat het gen voor apolipoproteïne E4 (APOE4), de belangrijkste genetische risicofactor voor de ziekte van Alzheimer, samen met atherosclerose.19 In prospectief onderzoek wordt inderdaad bevestigd dat vasculaire ziekten samenhangen met het optreden van cognitieve achteruitgang bij ouderen, ongeacht het type dementie dat de cognitieve achteruitgang veroorzaakt.20 Wij concluderen dat er sterke aanwijzingen zijn dat atherosclerose
2308
niet alleen een oorzaak is van vasculaire dementie, maar ook betrokken is bij de pathogenese van de ziekte van Alzheimer, en dat atherosclerose tot cognitieve achteruitgang leidt. Atherosclerose en cognitieve achteruitgang in de ‘Leiden 85plus Studie’. In de ‘Leiden 85-plus Studie’ volgden wij 599 deelnemers vanaf het 85e tot het 90e jaar, bij wie elk jaar het algemeen cognitief functioneren (‘Mini-mental state examination’ (MMSE), de aandacht (stroop-test), de cognitieve snelheid (‘Letter digit coding test’), de inprenting (‘Word learning test immediate recall), het geheugen (‘Word learning test delayed recall’) en de aanwezigheid van depressieve symptomen (‘15-item geriatric depression scale’) werden gemeten.8 Aan het begin van het onderzoek werd door middel van een gestructureerd interview met de behandelend arts en een elektrocardiogram de mate van atherosclerose vastgesteld door de aanwezigheid van 4 cardiovasculaire ziekten/gebeurtenissen te inventariseren, namelijk: myocardinfarct, angina pectoris of myocardischemie, claudicatio intermittens en vaatoperatie. In de ‘Leiden 85-plus Studie’ bleek atherosclerose aan het begin op 85-jarige leeftijd samen te gaan met een verminderd algemeen cognitief functioneren, verminderde aandacht en verminderde cognitieve snelheid.21 Gedurende de studie bleek de aanwezigheid van atherosclerose een snellere daling van de inprenting en het geheugen te voorspellen.22 Atherosclerose leidde dus eerst tot een daling van het algemeen cognitief functioneren, de aandacht en de cognitieve snelheid, en pas later tot verminderde inprenting en geheugen. De relatie tussen atherosclerose en cognitieve achteruitgang was niet afhankelijk van de aanwezigheid van depressieve symptomen of een eerder doorgemaakte beroerte. Overeenkomstig de literatuur bleek dus ook in de ‘Leiden 85-plus Studie’ atherosclerose een onafhankelijke risicofactor voor cognitieve achteruitgang te zijn.22 atherosclerose en depressie bij ouderen Het klinische beeld van depressie bij ouderen verschilt mogelijk van dat bij jongeren. Laat ontstane depressie bij ouderen wordt vooral gekenmerkt door apathie, verlies van interesse en van energie, psychomotore remming en executieve disfunctie, en minder door stemmingsstoornissen, schuldgevoelens en suïcidegedachten.23 Verder gaat depressie bij ouderen, in tegenstelling tot depressie bij jongeren, niet samen met een familiegeschiedenis van stemmingsstoornissen.23 Er is dan ook gesuggereerd dat depressie bij ouderen een andere ontstaanswijze heeft dan bij jongeren. Ouderen zouden dan kwetsbaarder zijn voor depressie door atherosclerotische veranderingen in de hersenen. Deze ‘vasculairedepressiehypothese’ veronderstelt dat bij ouderen cerebrovasculaire afwijkingen tot depressie leiden, dan wel deze in stand houden of verergeren.7
Ned Tijdschr Geneeskd. 2006 21 oktober;150(42)
Weinig ondersteuning voor de vasculaire-depressiehypothese. Er is echter weinig direct bewijs voor de vasculaire-depressiehypothese. Hoewel na cerebro- en cardiovasculaire gebeurtenissen depressie inderdaad meer voorkomt,24 herstelt ongeveer de helft van de depressieve patiënten binnen 1 jaar25 en houdt het ontstaan van een depressie na deze incidenten vooral sterk verband met de veroorzaakte fysieke en sociale invaliditeit.26 Er is ook geen relatie gevonden tussen bekende cardiovasculaire risicofactoren zoals hypertensie en hypercholesterolemie, en depressie bij ouderen;27 bovendien verlaagt de behandeling van hypertensie en hypercholesterolemie bij ouderen het risico op depressie niet.28 Ook longitudinaal onderzoek bij ouderen laat geen onafhankelijke relatie zien tussen vasculaire risicofactoren en vasculaire ziekten enerzijds en depressie anderzijds.29 30 Hoewel in transversaal neuroradiologisch onderzoek depressie bij ouderen samenhangt met wittestofafwijkingen van de hersenen op MRI-scans,31 is in prospectief onderzoek niet aangetoond dat ouderen met wittestofafwijkingen op cerebrale MRI-scans vaker depressieve klachten krijgen.32 Bovendien verdwijnt het transversale verband tussen wittestofafwijkingen en depressie bij ouderen na correctie voor functionele beperkingen,33 zoals een verhoogde valneiging, urine-incontinentie en een verminderde longfunctie, waarmee wittestofafwijkingen vooral verband houden.34 Verder zijn de wittestofafwijkingen bij depressieve ouderen vooral gelokaliseerd in de dorsolaterale prefrontale cortex,35 die neurobiologisch meer samenhangt met het optreden van apathie dan van depressie.36 Apathie. Apathie is een stoornis in motivatie en gedrag, gekenmerkt door een gebrek aan nieuwsgierigheid en affectieve motivatie om tot handelen te komen. Er wordt wel verondersteld dat apathie niet alleen als symptoom van depressie, maar ook als aparte klinische entiteit voorkomt met een eigen pathogenese, behandeling en prognose,37 en het gevonden verband tussen wittestofafwijkingen en depressie weerspiegelt mogelijk vooral een relatie tussen wittestofafwijkingen en apathie. Neuropathologisch onderzoek laat eveneens geen relatie zien tussen atherosclerose en depressie.38 Tenslotte zijn genen die samenhangen met de ontwikkeling van atherosclerose, zoals het reeds genoemde APOE4gen, niet in verband gebracht met depressie bij ouderen.39 Depressie in de ‘Leiden 85-plus Studie’. In de ‘Leiden 85-plus Studie’ bleek er noch aan het begin, noch gedurende de studie een relatie tussen atherosclerose en depressieve
atherosclerose
symptomen te zijn.22 Hoewel de gebruikte ‘15-item geriatric depression scale’ gevalideerd is voor het screenen op een depressieve stoornis in de ‘Leiden 85-plus Studie’,40 werd er geen formele diagnose ‘depressie’ gesteld. Het wordt echter steeds duidelijker dat depressieve symptomen bij ouderen even ernstige gevolgen hebben als een depressie. Daarom kan men depressie bij ouderen beter als continuüm van depressieve symptomen beschouwen dan als de aan- of afwezigheid van depressie. In overeenstemming met de literatuur vonden wij in de ‘Leiden 85-plus Studie’ dus geen aanwijzingen voor een directe causale relatie tussen atherosclerose en depressie bij ouderen. cognitieve achteruitgang en depressie bij ouderen Tot nu toe heeft onderzoek naar de relatie tussen cognitieve achteruitgang en depressie bij ouderen zich vooral gericht op de vraag of depressie een risicofactor is voor het zich ontwikkelen van cognitieve achteruitgang.40 Symptomen van cognitieve achteruitgang en depressie bij ouderen zijn echter moeilijk van elkaar te onderscheiden,4 5 waardoor de relatie tussen beide onduidelijk is. In een groot bevolkingsonderzoek onder ouderen bleek depressie weliswaar een symptoom van cognitieve achteruitgang te zijn, maar geen risicofactor ervoor.41 Deze bevinding wordt ondersteund door de observatie dat succesvolle behandeling van depressie bij ouderen niet leidt tot blijvende cognitieve verbetering.42 Bovendien wordt er in neuropathologisch onderzoek geen gemeenschappelijke neuropathologische oorzaak van cognitieve achteruitgang en depressie bij ouderen gevonden.43 Cognitieve achteruitgang en depressie in de ‘Leiden 85-plus Studie’. In de ‘Leiden 85-plus Studie’ onderzochten wij of depressie voorafgaat aan cognitieve achteruitgang, of omgekeerd, of cognitieve achteruitgang het ontstaan van depressies voorspelt. Op 85-jarige leeftijd waren cognitieve achteruitgang en depressieve symptomen inderdaad sterk met elkaar gecorreleerd. Gedurende de studie bleken bij de 334 deelnemers zonder depressieve symptomen aan het begin van de studie (score op de ‘15-item geriatric depression scale’ B 2 punten) een verminderde aandacht, een verminderde inprenting en een verminderd geheugen aan het begin van het onderzoek samen te gaan met meer depressieve
cognitieve achteruitgang
depressie
figuur 2. Atherosclerose als oorzaak van cognitieve achteruitgang bij ouderen,22 en cognitieve achteruitgang als oorzaak van depressie.44
Ned Tijdschr Geneeskd. 2006 21 oktober;150(42)
2309
symptomen gedurende de jaren die erop volgden. Depressieve symptomen aan het begin van de studie voorspelden echter geen cognitieve achteruitgang in de jaren erna.44 In de studie ging cognitieve achteruitgang vooraf aan het ontstaan van depressie. De bevinding dat cognitieve achteruitgang een risicofactor is voor depressie, maar depressie niet tot cognitieve achteruitgang leidt, maakt een gemeenschappelijke oorzaak van cognitieve achteruitgang en depressie bij ouderen, zoals atherosclerose, minder aannemelijk. Dat een ander onderliggend ziekteproces, zoals ontsteking, tot zowel cognitieve als niet-cognitieve symptomen leidt, is echter niet uit te sluiten.
4
5
6 7
8
9
conclusie 10
Zowel in de literatuur als in de ‘Leiden 85-plus Studie’ zijn er sterke aanwijzingen voor een causale relatie tussen atherosclerose en het optreden van cognitieve achteruitgang bij ouderen, terwijl er minder argumenten zijn voor een direct verband tussen atherosclerose en het ontstaan van depressie. Cognitieve achteruitgang leidt zeer waarschijnlijk tot depressie, en niet andersom (figuur 2). Vooral afname van aandacht en geheugen gaan vooraf aan het optreden van depressieve symptomen. Slechter cognitief functioneren en het zich hiervan bewust zijn leiden mogelijk als psychologische reactie tot depressieve symptomen. Dat een ander onderliggend ziekteproces dan atherosclerose, zoals ontsteking, tot zowel cognitieve als nietcognitieve symptomen leidt, is echter niet uit te sluiten. Dit alles betekent dat men bij ouderen met depressieve symptomen bedacht moet zijn op al bestaande cognitieve stoornissen. Als deze er niet zijn, dan voorspellen depressieve symptomen geen toekomstige cognitieve achteruitgang. Wel zou preventie van atherosclerose cognitieve achteruitgang en hierdoor depressie bij ouderen kunnen voorkómen. Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.
11 12
13
14
15 16
17
18
19
Aanvaard op 10 juli 2006 20
21 Literatuur 1
2 3
Skoog I, Nilsson L, Palmertz B, Andreasson LA, Svanborg A. A population-based study of dementia in 85-year-olds. N Engl J Med. 1993; 328:153-8. Beekman AT, Copeland JR, Prince MJ. Review of community prevalence of depression in later life. Br J Psychiatry. 1999;174:307-11. Charney DS, Reynolds 3rd CF, Lewis L, Lebowitz BD, Sunderland T, Alexopoulos GS, et al. Depression and Bipolar Support Alliance consensus statement on the unmet needs in diagnosis and treatment of mood disorders in late life. Arch Gen Psychiatry. 2003;60:664-72.
2310
22
23
24
Lyketsos CG, Lopez O, Jones B, Fitzpatrick AL, Breitner J, DeKosky S. Prevalence of neuropsychiatric symptoms in dementia and mild cognitive impairment: results from the cardiovascular health study. JAMA. 2002;288:1475-83. Zubenko GS, Zubenko WN, McPherson S, Spoor E, Marin DB, Farlow MR, et al. A collaborative study of the emergence and clinical features of the major depressive syndrome of Alzheimer’s disease. Am J Psychiatry. 2003;160:857-66. O’Brien JT, Erkinjuntti T, Reisberg B, Roman G, Sawada T, Pantoni L, et al. Vascular cognitive impairment. Lancet Neurol. 2003;2:89-98. Alexopoulos GS, Meyers BS, Young RC, Campbell S, Silbersweig D, Charlson M. ‘Vascular depression’ hypothesis. Arch Gen Psychiatry. 1997;54:915-22. Gussekloo J, Craen AJM de, Exel E van, Bootsma-van der Wiel A, Westendorp RGJ. Oorzaken en gevolgen van cognitieve achteruitgang op hoge leeftijd; de ‘Leiden 85-plus Studie’. Ned Tijdschr Geneeskd. 2004;148:979-83. De la Torre JC. Is Alzheimer’s disease a neurodegenerative or a vascular disorder? Data, dogma, and dialectics. Lancet Neurol. 2004;3: 184-90. Neuropathology Group. Medical Research Council Cognitive Function and Ageing Study. Pathological correlates of late-onset dementia in a multicentre, community-based population in England and Wales. Lancet. 2001;357:169-75. Pantoni L, Garcia JH. Pathogenesis of leukoaraiosis: a review. Stroke. 1997;28:652-9. O’Brien JT, Ames D, Schweitzer I. White matter changes in depression and Alzheimer’s disease: a review of magnetic resonance imaging studies. Int J Geriatr Psychiatry. 1996;11:681-94. Vermeer SE, Prins ND, Heijer T den, Hofman A, Koudstaal PJ, Breteler MM. Silent brain infarcts and the risk of dementia and cognitive decline. N Engl J Med. 2003;348:1215-22. Breteler MMB, Claus JJ, Grobbee DE, Hofman A. Cardiovascular disease and distribution of cognitive function in elderly people: the Rotterdam Study. BMJ. 1994;308:1604-8. Breteler MMB. Vascular risk factors for Alzheimer’s disease: an epidemiologic perspective. Neurobiol Aging. 2000;21:153-60. Forette F, Seux ML, Staessen JA, Thijs L, Birkenhager WH, Babarskiene MR, et al. Prevention of dementia in randomised double-blind placebo-controlled Systolic Hypertension in Europe (Syst-Eur) trial. Lancet. 1998;352:1347-51. Evans RM, Emsley CL, Gao S, Sahota A, Hall KS, Farlow MR, et al. Serum cholesterol, APOE genotype, and the risk of Alzheimer’s disease: a population-based study of African Americans. Neurology. 2000;54:240-2. Collins R, Armitage J, Parish S Sleight P, Peto R. Effects of cholesterollowering with simvastatin on stroke and other major vascular events in 20536 people with cerebrovascular disease or other high-risk conditions. Heart Protection Study Collaborative Group. Lancet. 2004;363:757-67. Farrer LA, Cupples LA, Haines JL, Hyman B, Kukull WA, Mayeux R, et al. Effects of age, sex, and ethnicity on the association between apolipoprotein E genotype and Alzheimer disease. A meta-analysis. APOE and Alzheimer Disease Meta Analysis Consortium. JAMA. 1997;278: 1349-56. Kalmijn S, Feskens EJM, Launer LJ, Kromhout D. Cerebrovascular disease, the apolipoprotein e4 allele, and cognitive decline in a community-based study of elderly men. Stroke. 1996;27:2230-5. Exel E van, Gussekloo J, Houx P, Craen AJM de, Macfarlane PW, Bootsma-van der Wiel A, et al. Atherosclerosis and cognitive impairment are linked in the elderly. The Leiden 85-plus Study. Atherosclerosis. 2002;165:353-9. Vinkers DJ, Stek ML, Mast RC van der, Craen AJM de, le Cessie S, Jolles J, et al. Generalized atherosclerosis, cognitive decline, and depressive symptoms in old age. Neurology. 2005;65:107-12. Heun R, Kockler M, Papassotiropoulos A. Distinction of early- and late-onset depression in the elderly by their lifetime symptomatology. Int J Geriatr Psychiatry. 2000;15:1138-42. Alexopoulos GS. Does vascular disease cause late-life depression? Econom Neurosci. 2001;3:49-56.
Ned Tijdschr Geneeskd. 2006 21 oktober;150(42)
25 Aben I, Verhey F, Strik J, Lousberg R, Lodder J, Honig A. A comparative study into the one year cumulative incidence of depression after stroke and myocardial infarction. J Neurol Neurosurg Psychiatry. 2003;74:581-5. 26 Prince MJ, Harwood RH, Thomas A, Mann AH. A prospective population-based cohort study of the effects of disablement and social milieu on the onset and maintenance of late-life depression. The Gospel Oak Project VII. Psychol Med. 1998;28:337-50. 27 Henderson AS, Korten AE, Jacomb PA, Mackinnon AJ, Jorm AF, Christensen H, et al. The course of depression in the elderly: a longitudinal community-based study in Australia. Psychol Med. 1997;27:119-29. 28 Steffens DC, McQuoid DR, Krishnan KRR. Cholesterol-lowering medication and relapse of depression. Psychopharmacol Bull. 2003;37:92-8. 29 Cervilla J, Prince M, Rabe-Hesketh S. Vascular disease risk factors as determinants of incident depressive symptoms: a prospective community-based study. Psychol Med. 2004;34:635-41. 30 Kim JM, Stewart R, Shin IS, Yoon JS. Vascular disease/risk and latelife depression in a Korean community population. Br J Psychiatry. 2004;185:102-7. 31 Groot JC de, Leeuw FE de, Oudkerk M, Hofman A, Jolles J, Breteler MMB. Cerebral white matter lesions and depressive symptoms in elderly adults. Arch Gen Psychiatry. 2000;57:1071-6. 32 Versluis CE, Mast RC van der, Buchem MA van, Bollen ELEM, Blauw GJ, Eekhof JAH, et al. Progression of cerebral white matter lesions is not associated with development of depressive symptoms in elderly subjects at risk of cardiovascular disease: the PROSPER Study. Int J Geriatr Psychiatry. 2006;21:375-81. 33 Steffens DC, Krishnan KRR, Crump C, Burke GL. Cerebrovascular disease and evolution of depressive symptoms in the Cardiovascular Health Study. Stroke. 2002;33:1636-44. 34 Sitoh YY, Sitoh YY, Sahadevan S. Clinical significance of cerebral white matter lesions in older Asians with suspected dementia. Age Ageing. 2004;33:67-71. 35 Thomas AJ, Perry R, Kalaria RN, Oakley A, McMeekin W, O’Brien JT. Neuropathological evidence for ischemia in the white matter of the dorsolateral prefrontal cortex in late-life depression. Int J Geriatr Psychiatry. 2003;18:7-13. 36 Cummings JL. Anatomic and behavioral aspects of frontal-subcortical circuits. Ann N Y Acad Sci. 1995;769:1-13. 37 Fones CSL. Distinguishing apathy syndromes from vascular depression. Arch Gen Psychiatry. 1998;55:844-5. 38 Thomas AJ, Perry R, Barber R, Kalaria RN, O’Brien JT. Pathologies and pathological mechanisms for white matter hyperintensities in depression. Ann N Y Acad Sci. 2002;977:333-9.
39 Schmand B, Hooijer C, Jonker C, Lindeboom J, Havekes LM. Apolipoprotein E phenotype is not related to late-life depression in a population-based sample. Soc Psychiatry Psychiatr Epidemiol. 1998; 33:21-6. 40 Wilson RS, Mendes de Leon CF, Bennett DA, Bienias JL, Evans DA. Depressive symptoms and cognitive decline in a community population of older persons: a community-based prospective study. J Neurol Neurosurg Psychiatry. 2004;75:126-9. 41 Chen P, Ganguli M, Mulsant BH, DeKosky ST. The temporal relationship between depressive symptoms and dementia: a communitybased prospective study. Arch Gen Psychiatry. 1999;56:261-6. 42 Nebes RD, Pollock BG, Houck PR, Butters MA, Mulsant BH, Zmuda MD, et al. Persistence of cognitive impairment in geriatric patients following antidepressant treatment: a randomized, double-blind clinical trial with nortriptyline and paroxetine. J Psychiatr Res. 2000; 37:99-108. 43 Bennett DA, Wilson RS, Schneider JA, Bienias JL, Arnold SE. Cerebral infarctions and the relationship of depression symptoms to level of cognitive functioning in older persons. Am J Geriatr Psychiatry. 2004;12:211-9. 44 Vinkers DJ, Gussekloo J, Stek ML, Westendorp RGJ, Mast RC van der. Temporal relation between depression and cognitive impairment in old age: prospective population based study. BMJ. 2004;329:881.
Abstract The relationship between atherosclerosis, cognitive impairment, and depression in old age – It has been suggested in the literature that atherosclerosis is a common causal pathway of cognitive impairment and late-onset depression, which may explain their co-occurrence in old age. – In both the ‘Leiden 85-plus Study’ and the literature, strong evidence is found for a causal relationship between atherosclerosis and cognitive impairment, but there is less evidence for a causal relationship between atherosclerosis and late-onset depression. – In the ‘Leiden 85-plus Study’, cognitive impairment was a risk factor for the development of late-onset depression, but depression in old age did not predict cognitive decline. – This means that the prevention of atherosclerosis might prevent cognitive impairment and hence late-onset depression in old age. Ned Tijdschr Geneeskd. 2006;150:2307-11
Ned Tijdschr Geneeskd. 2006 21 oktober;150(42)
2311