Faalangst "een storm die woedt in je hersenen"
Capita Selecta Onderwijskunde
naam: Wouter J. Bokhove studienummer: 9090303
Faculteit TNW Afdeling Technische Natuurkunde Technische Universiteit Delft
juli 2001
Wouter Bokhove
Capita Select Onderwijskunde
Inhoudsopgave 1.
Inleiding ............................................................................................................................ 3
2.
Wat is faalangst? ............................................................................................................. 4
3.
Oorzaken .......................................................................................................................... 6
4.
Gevolgen .......................................................................................................................... 8
5.
Signalen............................................................................................................................ 9
6.
Begeleiden en voorkomen............................................................................................ 11
6.
Bronnen .......................................................................................................................... 14
Bijlage 1 Tips voor leerlingen met faalangst ..................................................................... 15 Bijlage 2 Tips voor ouders................................................................................................... 18 Bijlage 3 Tips voor docenten en school............................................................................. 20
Faalangst
2/22
Wouter Bokhove
Capita Select Onderwijskunde
1. Inleiding Iedereen is wel eens bang om fouten te maken. Bij de meeste mensen is dit een natuurlijke angst, een reactie van ons lichaam op dreigend gevaar, die heel positief kan werken. De spanning maakt dat je alerter, prestatiegerichter en strijdvaardiger bent en daardoor ook beter presteert. Dit werkt zowel bij een proefwerk als een belangrijke sportwedstrijd of een muzikaal optreden. Deze angst om te falen wordt dan ook positieve faalangst genoemd wegens z'n positieve effecten. Aan de andere kant kan iemand ook zo bang zijn om te falen dat hij of zij helemaal blokkeert. De spanning maakt dat je niet meer helder na kunt denken en je volledig dichtklapt of juist alles door elkaar gooit. Hierdoor presteer je dan veel slechter. Deze angst wordt dan ook negatieve faalangst genoemd wegens de negatieve effecten. Aangezien ongeveer tien procent van de leerlingen last heeft van faalangst wordt in deze Capita Selecta dieper ingegaan op wat voor elke docent belangrijk is om te weten over faalangst: wat is faalangst precies (zie hoofdstuk 2), waar wordt faalangst door veroorzaakt (zie hoofdstuk 3), wat zijn de gevolgen van faalangst (zie hoofdstuk 4), hoe kan ik als docent faalangst bij leerlingen constateren (zie hoofdstuk 5), wat kan ik als docent er aan doen en hoe kan ik als docent faalangst proberen te voorkomen (zie hoofdstuk 6)? Bij het schrijven van dit artikel is gebruik gemaakt van verschillende bronnen op internet, waaronder de site van de Counselor van de Digitale School [3] en het boek 'faalangst op school' van Ard Nieuwenbroek e.a.[1]. "Iedereen kan nummer één zijn, dat is geen kunst. De kunst is uit te vinden waarin", Midas Dekkers
Faalangst
3/22
Wouter Bokhove
Capita Select Onderwijskunde
2. Wat is faalangst? kenmerken Om faalangst beter te begrijpen (en dus beter te diagnosticeren) is het belangrijk om goed te weten wat faalangst precies is: § faalangst is een vorm van angst. Een schijnbaar triviale opmerking, maar opgemerkt moet worden dat angst niet iets verkeerds is. Angst kan nut hebben en is vaak een overlevingsmechanisme. In het verkeer zorgt angst er voor dat je niet regelmatig in het ziekenhuis belandt bij het oversteken van een weg. De angst om te falen is voor vele leerlingen niet meer dan een manier om de risico's in te schatten van een bepaalde taak. Faalangstige leerlingen moeten leren de verlammende angst constructief te gebruiken. § faalangst heeft een negatieve invloed op het leveren van (school)prestaties. Faalangst beïnvloedt het leven en de schoolresultaten van een leerling negatief. § faalangst is een vorm van angst als toestand. Er bestaat een onderscheid tussen angst als eigenschap en angst als toestand. Leerlingen die alleen angst ervaren in bepaalde situaties kunnen faalangstig zijn, terwijl leerlingen die altijd last hebben van angstgevoelens en voor wie angst dus meer een gedeelte van de persoonlijkheid is, weliswaar geholpen moeten worden, maar niet voor faalangst. vormen Volgens Ard Nieuwenbroek is faalangst "blokkerende angst om te mislukken in taaksituaties. Daardoor presteert de cliënt onder zijn mogelijkheden qua cognitieve taken, sociale taken of motorische taken." Faalangst kan op verschillende vlakken optreden en zijn vaak erg specifiek. Er worden drie verschillende vormen van faalangst onderscheiden. § cognitieve faalangst Deze vorm van faalangst slaat voornamelijk op opdrachten die te maken hebben met schoolwerk waar een beoordeling aan vast zit (b.v. reproduceren van kennis, toepassen van vaardigheden, aantonen van samenhang).Een leerling kan beoordeeld worden door de docent, z'n klasgenoten, z'n ouders of zichzelf. Het kan zijn dat als de docent nieuwe leerstof aankondigt de leerling al last krijgt van klamme handen, hoofdpijn, buikpijn, enz. De concentratie wordt verstoord door de vrees dat iets niet gesnapt zal worden. Het vooruitzicht van een toets of overhoring zorgt voor een piek in de cognitieve faalangst. Vaak hangt de angst af van het schoolvak: een leerling heeft bijvoorbeeld wel last bij Engels, maar niet bij natuurkunde. § sociale faalangst Deze vorm van faalangst slaat voornamelijk op angst bij contacten met anderen en komt voort uit de angst om afgewezen of negatief beoordeeld te worden. Leerlingen die last hebben van deze vorm van faalangst ervaren de school niet als een rustige, veilige plek en vinden het een ramp om een hele dag (in groepsverband) met andere leerlingen op te trekken. Sociaal faalangstige leerlingen zijn vaak bang voor kritiek, vinden het niet prettig om bekeken te worden tijdens het werk, zijn bang om niet geaccepteerd te worden en treden liever niet op de voorgrond. Deze leerlingen worden geremd in het contact leggen met anderen en hebben vaak weinig sociale vaardigheden. Ook bij sociale faalangst hangt de mate van angst af van de situatie: een leerling heeft bijvoorbeeld wel last van faalangst bij het in de rij staan bij de winkel en niet bij verjaardagsfeestjes; § motorische faalangst Deze vorm van faalangst slaat voornamelijk op situaties waarbij een beroep wordt gedaan op het motorisch handelen. Leerlingen ondervinden hier last van bij bijvoorbeeld tekenen, handvaardigheid en lichamelijke opvoeding. Door de angst verkrampt het lichaam en is de leerling niet meer in staat een oefening uit te voeren. Deze drie vormen van faalangst komen ook in combinatie met elkaar voor: een leerling die een beurt voor de klas krijgt, herinnert zich niets meer van de theorie (cognitieve faalangst) doordat alle klasgenoten naar hem of haar kijken (sociale faalangst).
Faalangst
4/22
Wouter Bokhove
Capita Select Onderwijskunde
Behalve verschillende vlakken waarop faalangst zich manifesteert zijn er ook twee verschillende manieren waarop door faalangstigen met faalangst wordt omgegaan: § actief faalangstig: leerlingen die actief faalangstig zijn, werken hard, kunnen geen afstand doen van het werk en komen nauwelijks aan ontspanning toe. Deze leerlingen zijn vaak de populair bij docenten en de favoriet van de ouders. Vaak ook stampen deze leerlingen zich vol met feiten en conformeren ze zich aan wat de docent van hen verwacht, waardoor ze niet meer in staat zijn om creatief met hun kennis om te gaan en nauwelijks kritisch zijn. § passief faalangstig: leerlingen die passief faalangstig zijn, stoppen met werken omdat ze niet geloven dat ze een goed resultaat zullen behalen, slapen veel en stellen het werken uit: hoe meer je je inspant, hoe groter de teleurstelling. "Ik heb liever dat ze me lui noemen dan dom." Faalangst werkt als een olievlek die zich langzaam uit spreidt. Waar een leerling in het begin alleen angstig is bij proefwerken Engels, breidt deze angst zich makkelijk ongemerkt uit naar de andere vreemde talen en vandaar naar de exacte vakken en de meer motorische vakken. Langzamerhand kan een leerling op deze manier last krijgen van alle drie de vormen van faalangst. Een vroege diagnose (zie hoofdstuk 5) is een dus noodzakelijk om het kwaad zo vroeg mogelijk te stoppen (zie hoofdstuk 6).
Faalangst
5/22
Wouter Bokhove
Capita Select Onderwijskunde
3. Oorzaken I. Coomans zegt "faalangst is het geheel van fysieke, cognitieve en gedragsmatige reacties op een situatie waarbinnen men, naar eigen aanvoelen, een prestatie moet leveren die om een of andere reden belangrijk wordt geacht, en waarbij men de kans op mislukking reëel inschat." Faalangst treedt dus op in situaties waarbij iemand beoordeeld wordt of beoordeeld denkt te worden. Faalangst treedt vaak alleen op bij bepaalde situaties: bijvoorbeeld alleen bij proefwerken natuurkunde of alleen bij beurten voor de klas bij Engels. Aangezien de middelbare school vol zit met beoordeling is het niet zo gek dat juist op school faalangst veel voorkomt: tien procent van de leerlingen heeft last van faalangst. In een gemiddelde klas zitten dus gemiddeld meer dan twee leerlingen die leiden aan faalangst! De omgeving van een kind heeft een grote invloed op de ontwikkeling van het kind en daarmee op het zelfbeeld van het kind. Als een kind opgroeit in een gezonde, warme omgeving ontwikkelt het kind een positief zelfbeeld. Een negatief zelfbeeld kan worden veroorzaakt als het kind regelmatig negatieve ervaringen heeft. Het zelfbeeld bepaalt hoe een kind zich voelt en hoe z'n eigen mogelijkheden en beperkingen ervaren worden. Als een leerling regelmatig negatieve ervaringen heeft kan dit een negatieve invloed hebben op het zelfbeeld van de leerling. Deze leerling zal dan z'n eigen mogelijkheden kunnen gaan onderschatten en alleen nog maar letten op de negatieve ervaringen: tunneldenken. Alle positieve ervaringen zullen worden toegeschreven aan externe factoren (b.v. "het proefwerk was te makkelijk", "ik heb toevallig goed gegokt", etc.) en de negatieve ervaringen zullen worden toegeschreven aan interne factoren (b.v. "ik kan het gewoon niet", "ik snapte er niets van", etc.). Dit kan een proces worden dat zich eindeloos blijft herhalen waardoor de leerling uiteindelijk helemaal geen vertrouwen meer heeft in zichzelf en faalangst ontwikkelt. Het is dus van groot belang deze cirkel te doorbreken en dus de faalangstige leerling als zodanig te herkennen. Bij het zoeken naar de oorzaak van faalangst is het belangrijk om na te gaan waar die oorzaak ligt: § thuis: de leerling voelt van huis uit een grote druk om goed te presteren en wordt zo bang om te falen. Hierbij komt het begrip loyaliteit kijken: kinderen hebben hun bestaan te danken aan hun ouders en zijn daardoor loyaliteit aan hen verschuldigd. Door deze loyaliteit, die voor kinderen vaak heel vanzelfsprekend is, kan faalangst gemakkelijk en onbedoeld ontstaan. Door allerlei uitspraken van ouders kunnen kinderen faalangst ontwikkelen. b.v. "Een examen was voor mij altijd het ergste dat ik mij voor kon stellen." Als een ouder zo'n uitspraak doet, kan het kind zich verplicht gaan voelen om examens ook niet leuk te gaan vinden en op zo'n manier kan een kind faalangst ontwikkelen. Ook uitspraken als "oma zou het prachtig gevonden hebben, als …" kunnen kinderen het gevoel geven goed te moeten presteren. § op school: de school, klas of docent is erg prestatiegericht. De leerling voelt dan vanuit school een grote druk om goed te presteren en wordt zo bang om te falen. Uit onderzoek is gebleken dat cultuurverschillen slechts een secundaire rol spelen bij het verklaren van faalangst. Het zelfbeeld van de leerling en de situaties waarin de leerling faalangstig is, zijn in de eerste plaats de zaken waarop gelet moet worden bij het verklaren van de faalangst. Als dit niet helpt, kan gekeken worden naar cultuurverschillen. Dit kunnen verschillen zijn tussen landen, maar ook binnen een land (b.v. de Randstad vs. het platteland) en tussen scholen bestaan cultuurverschillen: § masculien vs. feminien: De Nederlandse onderwijscultuur is redelijk feminien (er is veel aandacht voor zwakke leerlingen, de gemiddelde leerling is de norm en vriendelijke docenten worden gewaardeerd), terwijl veel allochtone leerlingen een meer masculiene cultuur zijn gewend (de goede leerling is de norm, een docent draagt kennis en wijsheid over). § machtsafstand: Met machtsafstand wordt bedoeld de mate waarin een hiërarchie bestaat op school: hoe spreek je de docenten aan?, kan je in debat gaan met je docent?, etc.
Faalangst
6/22
Wouter Bokhove
§
§ §
Capita Select Onderwijskunde
individualiteit vs. collectiviteit: In sommige culturen bestaat een collectieve samenleving waarin je je meningen, normen en waarden aanpast aan de groep waar je deel van uitmaakt. In een individuele samenleving wordt je opgevoed tot een zelfstandige volwassene met een eigen mening. onzekerheidsvermijding: Sommige scholen kennen een heleboel structuur en duidelijkheid, terwijl op andere scholen veel minder duidelijkheid bestaat. Er bestaat dus een groot verschil in de mate waarin onzekerheden worden vermeden. kortetermijngerichtheid tegenover langetermijngerichtheid: Waar wordt de aandacht op gelegd: op resultaten op korte termijn (een proefwerk) of resultaten op lange termijn (het diploma of een bepaalde baan).
Al deze cultuurverschillen kunnen ervoor zorgen dat leerlingen onzeker worden of zelfs faalangst gaan ontwikkelen.
Faalangst
7/22
Wouter Bokhove
Capita Select Onderwijskunde
4. Gevolgen Faalangst kan voor leerlingen gevolgen hebben op verschillende gebieden: fysieke gevolgen, cognitieve gevolgen en gedragsreacties. Deze gevolgen kunnen plaats hebben tijdens alle fasen van de 'faalangst-aanval': voor, tijdens en ook na de toets. fysiek Vaak wordt bij faalangst de analogie getrokken met vecht-vlucht-situaties in het dierenrijk. Hierbij wordt faalangst gezien als natuurlijke reactie op gevaarlijke situaties. In het dierenrijk moet bij grote spanning gekozen worden tussen vechten en vluchten. Het lichaam (ook bij de mens) maakt zich in moeilijke situaties op om óf te vechten óf te vluchten. In beide gevallen maakt het lichaam zich klaar door: § een snelle hartslag; § een snelle ademhaling; § afkoeling door middel van zweten; § een zintuiglijke alertheid naar de buitenwereld (snel afgeleid); § tijdelijk weinig pijn ervaren; § gespannen spieren (trillen); § een vertraagde of gestopte spijsvertering (vreemd gevoel in de maag en darmen); § het geheugen en denken zijn uitsluitend gericht op het gevaar (er is geen theoretisch logisch denken meer) Bij faalangstige leerlingen wordt de grote spanning opgeroepen door de taak die ze moeten uitvoeren. Leerlingen moeten dan ook kiezen tussen vluchten (ziek melden of het werk uitstellen) en vechten (extra hard voorbereiden door nog meer te leren). In de hypothalamus wordt op dat moment het hormoon CRF gemaakt dat de productie van adrenaline en noradrenaline beïnvloedt. Zodra dit gebeurt, maakt het lichaam zich onmiddellijk klaar voor het vecht-vlucht-gedrag. Het effect bij leerlingen is natuurlijk duidelijk: het rationele denken wordt steeds moeilijker en de leerling voelt zich gespannen en angstig door de lichamelijke effecten (hartkloppingen, zweten, versnelde ademhaling, misselijkheid, dichtgeknepen keel, black-out). Het CRF stimuleert ook de productie van ACTH dat zorgt voor de productie van corticosteroïden. Deze hormonen zorgen er uiteindelijk voor dat het lichaam zich na ongeveer een half uur gaat herstellen van de vecht-vlucht-inspanning (ook als die niet geleverd is) door de spijsvertering te starten, een verhoogde eetlust en een sterk vermoeidheidsgevoel. cognitief Doordat het denken van de leerling wordt geblokkeerd kan het voorkomen dat een leerling helemaal niet meer kan nadenken. Deze leerlingen spreken na de toetsvaak van een blackout. Na de toets verdwijnt de adrenaline snel uit het bloed en komt het denkvermogen weer terug: de leerling weet nu alles weer waar het tijdens de toets niet op kon komen. Andere cognitieve reacties zijn: negatief voorspellen, doemdenken, negatief evalueren of juist extreem relativeren. gedragsreacties Door de grote spanning in het lichaam kan de leerling erg chaotisch te werk gaan, erg detaillistisch studeren, veel wiebelen, voortdurend onderbreken en weglopen, afdwalen met gedachten, etc.
Faalangst
8/22
Wouter Bokhove
Capita Select Onderwijskunde
5. Signalen Een leerling die faalangstig is, kan herkend worden aan bepaalde signalen die de leerling uitzendt. De meeste van deze signalen zijn voor een docent duidelijk herkenbaar. fysiologische reacties Faalangstige leerlingen hebben vaak last van: § zweten; § trillen; § misselijkheid; § hoofdpijn; § rode vlekken / blozen; § koude handen en voeten; § veel plassen; § overbeweeglijkheid; § black-out; § een oppervlakkige ademhaling; § adem inhouden; § hartkloppingen; psychische reacties Faalangstige leerlingen hebben last van: § piekergedachten; § angst als toestand; § gevoelens van agressie, teleurstelling en verdriet; gedragsreacties Sommige faalangstige leerlingen: § vertonen gesloten gedrag: - zijn stil, teruggetrokken en zonderen zich af; - verbergen zich graag in de grote groep; - hebben stroeve sociale contacten; - vermijden intensief persoonlijk contact; - hebben een in elkaar gedoken houding; - zijn makkelijk te beïnvloeden door klasgenoten; - maken moeilijk oogcontact / slaan ogen neer; § zijn agressief, brutaal; § doen stoer, clownesk; § zijn onrustig, druk, nerveus; § zijn onredelijk; § hebben depressieve gedragingen; § maken veel negatieve opmerkingen tegen zichzelf en anderen; § stellen zich afhankelijk op (naar de docent): - willen veel feedback; - willen veel bevestiging; - accepteren moeilijk complimenten; - zijn overgevoelig voor kritiek;
Faalangst
§ § § § § § § § § §
§ § § §
§
§ § § § § § § § § § § § §
9/22
een droge mond; maagpijn; stotteren; gespannen spieren; slecht slapen; trillende stem; huilen; frunniken met de handen / tikken oid met voeten; geen hap door de keel krijgen; een 'dichtgeknepen' keel / niet kunnen praten.
wanhoop; ongeconcentreerdheid; laag zelfbeeld; blokkering.
- vragen constant om hulp; vertonen vluchtgedrag: - vermijden opdrachten en lopen ervoor weg; - verzetten zich tegen opdrachten; vertonen destructief gedrag bij te hoge eisen; hebben een hekel als over de schouder wordt meegekeken; zijn zeer gevoelig voor de verwachtingen van belangrijke anderen; missen veel van nieuwe uitleg; kijken eerst hoe anderen het doen; kunnen moeilijk 'nee' zeggen; zitten erg lang op hun huiswerk; stampen de stof erin; raken in paniek als de vraag net iets anders; voeren opdrachten overdreven precies uit; schrijven slagen toe aan externe factoren; schrijven falen toe aan interne factoren; zijn nonchalant bij correcties;
Wouter Bokhove
Capita Select Onderwijskunde
Bij toetsen zijn faalangstige leerlingen te herkennen doordat ze: § veel om zich heen kijken; § later beginnen dan de anderen; § onrustig zijn; § vaak met het moeilijkste beginnen; § chaotisch werken; § onrustig bewegen, bepaalde lichaamsdelen zijn overactief; § in paniek raken bij tijdsdruk. Op school zijn het niet alleen de leerlingen die onder presteren maar ook leerlingen die juist erg perfectionistisch zijn die last kunnen hebben van faalangst. Deze laatste groep leerlingen mag van zichzelf geen fouten maken en is ook niet tevreden als het cijfer lager is dan een acht. diagnosticeren Natuurlijk hebben niet alle faalangstigen al deze kenmerken. Maar als een leerling veel van deze kenmerken vertoont, is de kans groot dat deze leerling last heeft van faalangst. Het is dan ook belangrijk om eerst zorgvuldig vast te stellen dat een leerling last heeft van faalangst voordat begonnen wordt met de begeleiding van deze leerling. Een nauwkeurige omschrijving van faalangst voorkomt dat het als verklaring gegeven wordt voor andere problemen. Faalangst kan niet zomaar als etiket geplakt worden op bepaald gedrag! Er zijn tenslotte ook andere oorzaken mogelijk waardoor een leerling slechter presteert dan verwacht: een gebrek aan capaciteiten of sociale vaardigheden. Ook kan kindermishandeling, een leerstoornis (b.v. dyslexie) of problemen thuis een rol spelen. Een goede diagnose zorgt er tevens voor dat leerlingen faalangst niet als excuus kunnen gebruiken voor een mislukt proefwerk. Een diagnose van faalangst kan gedaan worden door professionele hulpverleners (b.v. RIAGG) omdat de kennis op school vaak ontoereikend is. Er bestaan verschillende tests die voor het voortgezet onderwijs te gebruiken zijn om faalangst te signaleren: § de Schoolvragenlijst (SVL); § de Vragenlijst Studie Vaardigheden (VSV); § de ZelfKonfrontatieMethode (ZKM); § de Situatie Specifieke Angst Test (SSAT); § de Prestatie Motivatie Test voor Kinderen (PMT-K). Een uitgebreide beschrijving van deze tests is te vinden in [1].
Faalangst
10/22
Wouter Bokhove
Capita Select Onderwijskunde
6. Begeleiden en voorkomen Als geconstateerd is dat een leerling faalangstig is, kan de begeleiding van deze leerling beginnen. Deze begeleiding is er op gericht om het zelfbeeld van de leerling weer positief te krijgen. Voor de verbetering van het zelfbeeld zijn drie groepen verantwoordelijk: de leerling zelf, de docenten & school en de ouders. Tevens zijn de hier gegeven tips een goede richtlijn ter voorkoming van faalangst bij daarvoor gevoelige leerlingen. leerlingen met faalangst Leerlingen met faalangst worden aangeraden een paar van de tips (bv. vijf) aan te strepen waarvan ze denken dat deze zouden kunnen helpen. Tevens moeten ze een strategie bedenken om de gekozen activiteiten ook werkelijk in de praktijk te brengen (bv. ze één voor één inoefenen en toepassen, elke dag na afloop nagaan in hoeverre je de nieuwe gedragingen hebt gebezigd of ergens in huis een papier ophangen met herinnerende teksten of symbolen). De tips zijn te vinden in bijlage 1. ouders Ook voor de ouders is er een rol weggelegd in de begeleiding van hun faalangstige kinderen. De tips voor ouders kunnen worden gevonden in bijlage 2. Belangrijk is om te onthouden dat een aanpak van faalangst geen enkele kans van slagen heeft zonder dat de ouders hierbij betrokken worden! docenten & school Faalangstige leerlingen moeten natuurlijk leren omgaan met onzekere situaties en faalangstonvriendelijke situaties. Dat is echter een proces dat heel lang kan duren. In de tussentijd is het goed om een vriendelijke en veilige sfeer in de klas te scheppen. Dit helpt niet alleen de faalangstige leerlingen maar voorkomt ook dat faalangst geïntroduceerd wordt bij daarvoor gevoelige leerlingen. Het motto in de klas zou moeten zijn "Fouten maken mag!". Niet alle faalangst is problematisch en niet alle faalangstige leerlingen ervaren faalangst als een probleem aangezien faalangst ook positieve effecten kan hebben (bv. de angst werkt stimulerend en de leerling blijft goed functioneren). Een leerling heeft in ieder geval hulp nodig als: § de leerling zelf aangeeft dat het een probleem vormt; § de leerling in zijn functioneren wordt beperkt; § de huidige of toekomstige ontwikkeling van de leerling waarschijnlijk wordt geschaat. Hou ouder de leerling is, hoe beter de leerling aan kan geven of de faalangst een probleem vormt. Hoe jonger de leerling is, hoe meer je als docent moet afgaan op je eigen oordeel en dat van de ouders. Aangezien faalangst meestal begint als een klein probleem bij één docent/vak, heeft het de neiging uit te breiden naar andere docenten/vakken en ook naar buiten het schoolleven. Het is dus belangrijk om zo spoedig mogelijk in te grijpen bij een zich ontwikkelende faalangst. De docent kan hier van alles aan doen: § Geef structuur, zekerheid, houvast, veiligheid en duidelijkheid; § Zorg voor een vriendelijke sfeer; § Let op je manier van feedback geven; § Stel reële eisen; § Geef het goede voorbeeld. Een uitwerking van deze tips is te vinden in bijlage 3. Aan de basis van al deze tips ligt het belang dat de leerling weer een positief zelfbeeld op moet bouwen en het gevoel moeten krijgen dat ze invloed kunnen uitoefenen op de dingen die hen overkomt. Om faalangst aan te pakken zijn behalve deze tips ook een paar andere hulpmiddelen beschikbaar: § Relationeel communiceren: relationele communicatie is het uitwisselen van de bedoeling en het effect van boodschappen. Hierdoor maak je de invloed van de ander zichtbaar. v.b. docent: "Je hebt een goed cijfer voor je toets. Heerlijk! Iedere voldoende die ik geef, is een bloemetje in mijn agenda."
Faalangst
11/22
Wouter Bokhove
§
§
§
Capita Select Onderwijskunde
Met zulke communicatie maakt de docent de invloed zichtbaar van zijn gedrag en dat is goed voor het zelfbeeld van de leerling. Het G-denken of Rationeel-Emotieve-Therapie (RET): Het G-denken probeert het gevoel van faalangst te rationaliseren: door invloed uit te oefenen op je denken kun je komen tot gedragsveranderingen. Het G-denken (Gebeurtenissen leiden tot Gedachten) bestaat uit vijf stappen die een faalangstige leerling moet doorlopen bij het aanpakken van faalangst. Het voorbeeld is afkomstig uit [1]. 1. Kijk naar de Gebeurtenis en wat het Gevolg ervan is De Gebeurtenis: ik heb een repetitie Het Gevolg (gevoel/gedrag): droge keel, buikpijn, trillende handen, verlies zelfvertrouwen. 2. Formuleer de Gedachten die leiden tot het Gevolg De Gedachten: Het zal wel weer een onvoldoende worden. Ik sla altijd dicht. Mijn ouders balen ervan als ik onvoldoendes haal. Ik ben minder dan mijn klasgenoten. Een onvoldoende is een ramp. 3. Ga na of de Gedachten waar zijn en of ze helpen # Het zal wel weer een onvoldoende worden. De kans is aanwezig. Wanneer je de zaken goed geleerd hebt, hoeft het helemaal niet, natuurlijk. Zeker is het pas wanneer je het blaadje met de onvoldoende terugkrijgt. # Ik sla altijd dicht. Het woordje 'altijd' maakt deze gedachte ongeloofwaardig. En daarbij: wat betekent dichtslaan? Dat je helemaal niets meer weet, of dat je veel niet meer weet? # Mijn ouders balen ervan als ik onvoldoendes haal. Weet je dat zeker? Uit deze uitspraak blijkt het niet, maar het kan waar zijn, natuurlijk. Maar wat betekent het eigenlijk 'als je ouders balen'? # Ik ben minder dan mijn klasgenoten. Zelfs wanneer jij de enige met een onvoldoende zou zijn, betekent dat niet dat je minder bent dan je klasgenoten. Hooguit gaat dit op voor deze ene toets. # Een onvoldoende is een ramp. Een onvoldoende is geen ramp. Bij rampen vallen doden en gewonden. 4. Vervang niet-helpende Gedachten door helpende Gedachten # Het zal wel weer een onvoldoende worden. Ik leer goed dus heb ik een goede kans op een voldoende. # Ik sla altijd dicht. Er zijn een aantal repetities waarbij ik niet ben dichtgeslagen. Waarom zou dat hier weer gebeuren? # Mijn ouders balen ervan als ik onvoldoendes haal. Ze zullen het vervelend voor me vinden, maar ze zullen er heus niet minder door van me houden. # Ik ben minder dan mijn klasgenoten. Een onvoldoende doet niets af aan al mijn andere klasgenoten. En waarom zouden klasgenoten mij beoordelen op schoolresultaten? Er zijn toch veel belangrijkere dingen! # Een onvoldoende is een ramp. Een onvoldoende kan ik compenseren. 5. Het ankeren van de beleving bij helpende Gedachten De mentor kan een leerling in een specifieke stemming brengen door de leerling terug te laten denken aan een waarop hij dat gevoel beleefde. Wanneer de leerling dat gevoel voldoende beleefd heeft, moet dit gevoel gekoppeld worden aan een bepaalde impuls (een kneepje, een woordje, …). Als dit gevoel op deze manier verankerd wordt, kan dezelfde impuls het gevoel weer terugbrengen vlak voor een proefwerk. Attributie: Hoe verklaart een leerling zijn succes of mislukking? Leerlingen met faalangst ontkennen vaak hun eigen invloed op het resultaat. Als het een goed resultaat is, schrijven ze dit toe aan externe factoren (b.v. "het proefwerk was makkelijk"), terwijl ze slechte resultaten aan interne stabiele factoren toeschrijven (b.v. "ik kan het gewoon niet"). Begeleiding moet erop gericht zijn om deze gedachten te veranderen en de invloed die de leerling zelf heeft te benadrukken en het zelfbeeld in een positieve zin veranderen. Het stellen van doelen: Begeleiding van faalangstige leerlingen moet ook gericht zijn op de doelen die leerlingen zichzelf stellen. Belangrijk is dat leerlingen zichzelf reële en haalbare doelen stellen. Deze doelen moeten ook concreet en meetbaar zijn (dus niet: "ik ga beter mijn best doen"), zodat de invloed van de leerling zichtbaar gemaakt kan worden.
Faalangst
12/22
Wouter Bokhove
§
Capita Select Onderwijskunde
Omgaan met lichamelijke spanning: om de onvermijdelijke lichamelijke spanning van een faalangstige leerling te beheersen zijn allerlei oefeningen te doen: bijvoorbeeld ademhalingsoefeningen, spierontspanningsoefeningen en concentratieoefeningen.
In [2] is een uitgebreide handleiding te vinden om faalangst zelf te overwinnen. Dit boek gaat weliswaar niet specifiek over leerlingen met faalangst in het voortgezet onderwijs, maar geeft wel een aantal methoden weer (waaronder bovengenoemde) om faalangst te overwinnen.
Faalangst
13/22
Wouter Bokhove
Capita Select Onderwijskunde
6. Bronnen literatuur [1] Nieuwenbroek, A., Ruigrok, J., Vries, J. de, Faalangst op school, EPN, 1996 Handleiding voor leerkrachten en leerlingbegeleiders voor het onderkennen en aanpakken van faalangst bij leerlingen. [2] Nieuwenbroek, A., Ruigrok, J., Faalangst de baas, Kosmos-Z&K Uitgevers, 1996 Praktische handreiking om faalangst zelf te overwinnen. websites [3] de counselor van de Digitale School Een uitgebreide site met veel informatie o.a. over faalangst. http://digischool.bart.nl/llbeg/counsel/index.html instanties / personen [4] de onderwijstelefoon De onderwijstelefoon is voor leerlingen met problemen (ook bereikbaar via ICQ). Vaak een oplossing, altijd een opluchting 0800-1608 http://www.aps.nl/onderwijstelefoon [5] de kindertelefoon De kindertelefoon is er voor alle kinderen van 8 tot 18 jaar. Je kan hier gratis naar toe bellen voor een goed gesprek over problemen [6] de vertrouwenspersoon op school [7] de counselor op school [8] de huisarts [9] het RIAGG
Faalangst
14/22
Wouter Bokhove
Bijlage 1 §
§
§
§ §
§ § § § § § §
§ §
§
Capita Select Onderwijskunde
Tips voor leerlingen met faalangst
Als het ernstig is en je wilt er graag vanaf: Wacht niet te lang met het bezoeken van iemand op je school die je professioneel kan helpen. Zoek naar een faalangstreductiebegeleider, gespecialiseerd leerlingbegeleider, counselor of vraag bij je mentor, coördinator, afdelingsleider, conrector of rector wie bij jou op school faalangstreductietraining aanbiedt. Weet dat angst een buitengewoon belangrijk hulpmiddel is voor de mens om te kunnen overleven. Wie geen angst kent, neemt veel te grote risico's. Dat wat jij ervaart als heel vervelend is eigenlijk een hele goede reactie van je lichaam op spanning (voor de toets of voor iets anders). Weet dat de vervelende lichamelijke sensaties als hartkloppingen, trillen, rood worden, zweverig worden, zweten, warm worden, misselijkheid, vreemd gevoel e.d. allemaal uitingen zijn die zo nuttige angst, die jou wil helpen om te overleven. Het onhandige is dat al die lichamelijke veranderingen bedoeld zijn om heel hard te vluchten of te vechten, terwijl jij juist stil moet zitten om een toets te maken of die spreekbeurt te houden. Zorg voor een duidelijk studieschema voor minstens enige weken vooruit en zorg dat je je eraan houdt! Stel NIET uit: - uitstellen maakt dat je tijdschema's in de war raken, waardoor je uiteindelijk te weinig tijd hebt en daardoor slechtere cijfers gaat halen of je denkt dat je slechtere cijfers gaat halen. - uitstellen roept vanwege dat tijdgebrek vaak grote spanning op als je uiteindelijk toch gaat leren. - uitstel betekent dat je alles in één keer met te weinig tijd moet leren en dat helpt dus fantastisch om juist meer faalangst te krijgen. Heb positieve verwachtingen over jezelf. Zorg dat de eisen die je aan jezelf stelt niet te makkelijk zijn, maar wel haalbaar zijn zodat je ze met succes kunt afsluiten (en zodat je een volgende keer verwacht dat je het weer kunt). Leer jezelf om positief te denken i.p.v. negatief. Zoek in de bibliotheek of boekhandel naar zelfhulp-boekjes over faalangst-stressexamenvrees. Meestal geven die boekjes ook tips over hoe je jezelf met ontspanningsoefeningen van een heleboel spanning af kunt helpen. Noteer de positieve gedachten op kleine of grote al dan gekleurde kaartjes die je zodanig plaatst dat je ze vaak tegenkomt en leest. Maak een complimenten-successen-boekje waarin je elke dag een paar succesvolle gebeurtenissen noteert. Alleen wat goed gaat, mag er in komen. Lees het elke avond voor het slapen helemaal door en feliciteer jezelf dat er al zoveel wél goed gaat. Leer ontspanningsoefeningen ver voordat de toets of het spannende moment daar is. Train jezelf zo goed dat je met een enkel inwendig gesproken woordje (bv. "Ontspan je maar") jezelf al meer kunt laten ontspannen. Vermijd opgewonden groepjes die vóór of zelfs ín de toetsruimte nog van alles aan elkaar aan het vragen en vertellen zijn. Dit helpt je aan veel spanning en levert je bijna nooit iets op. Vertrouw maar op jezelf. - Bestudeer af en toe zo'n opgewonden groepje voor de toets. Hoor ze met elkaar praten, zie hoe ze erbij staan, hoe ze bewegen. Maak als je klaar bent met het proefwerk een klein verslag over het nut van wat ze doen. Als je bij een toets een vraag niet weet: geen man overboord! Sla de vraag over. Grote kans dat je van de rest wel veel weet! Voel je je op een proefwerk of op het examen gespannen? - Concentreer je even op je rug, je billen en de stoel. - Voel de stoel. Zak er maar lekker in. - Voel ook met je voeten waar de grond zit. - Denk aan de aarde die jou op dat moment draagt. - Ga dan dat proefwerk maar maken. Doe vlak voor of tijdens een spannende gebeurtenis de volgende oefening: - Ga in gedachten naar een plaats waar jij je gewoonlijk goed en prettig ontspannen voelt.
Faalangst
15/22
Wouter Bokhove
Capita Select Onderwijskunde
§ §
§
§
§
§ § § § § §
Kijk in gedachten om je heen. Luister naar de geluiden die daar zijn. Voel en ruik de omgeving. Voel je innerlijk tot rust komen. Zeg een positieve helpende gedacht tegen jezelf. Keer in jouw tempo terug naar de werkelijkheid van toets of huiswerk waarbij je de rust in jezelf vasthoudt. Stel jezelf realistische doelen. Natuurlijk wil je graag zo hoog mogelijk scoren, maar een zes is ook voldoende en als je voor alle andere vakken redelijke cijfers hebt, dan je kun je zelfs met een vijf of een vier nog wel slagen of over gaan. Oefen met het voorspellen van je cijfer: - Voorspel je cijfer voor je gaat leren. - Voorspel je cijfer nadat je het hebt geleerd. - Voorspel je cijfer nadat je de toets hebt gehad. - Vergelijk je voorspellingen met het cijfer dat je uiteindelijk echt krijgt. Herhaal het voorspellen vele malen en je zult merken dat je steeds preciezer al van te voren weet dat je het goed genoeg geleerd hebt. Voor je start met een proefwerk, tentamen of examen: - Bepaal hoe jij die toets graag wilt maken, zoals bv. rustig, ontspannen, geconcentreerd, vol aandacht. Of op een andere door jou te bepalen manier. - Stel je voor dat je dat nú al beleeft. Kijk in gedachten om je heen, hoor de geluiden die er dan zijn, doe wat je dan doet, voel hoe het voelt. Als het echt genoeg is geweest stop je met de verbeelding en ga je in het echt aan het werk. Als je maar vaak genoeg voorstelt hoe het kan gaan, dan heb je het al zoveel keer beleefd en dan is de kans dat het zo zal gaan ook veel groter. Als je blokkeert tijdens een proefwerk, stop dan even helemaal. Doe een ontspanningsoefening: - Kijk even om je heen (maar niet zo dat de docent denkt dat je afkijkt!) - Neem waar hoe groot het lokaal is - Kijk wat voor weer het is - ga dan verder met de volgende vraag. Later kun je de blokkerende vraag alsnog maken. Goede kans dat je hem dan meteen goed kunt beantwoorden. Zeg dingen tegen jezelf als: - Ik heb mijn best gedaan, meer kan ik niet doen. - Ik heb het goed geleerd, grote kans op een voldoende. - Ik kan het, anders zat ik hier nu niet. - Tijdens de overhoring thuis kende ik het heel goed, dus ik heb het goed genoeg geleerd. - Ik kan beter rustig werken en dan misschien een enkele vraag niet af hebben dan te haastig werken en in alle vragen domme fouten maken. - Iedereen maakt wel eens een fout. Dan kun je nog steeds een goed cijfer halen. - De fouten uit het verleden vormen de wijsheid van het heden. - Ik heb dit heel goed voorbereid, ik weet er meer van dan alle anderen in de klas (bij een spreekbeurt). Zorg dat je uitgerust en fit bent. Het helpt meestal niets meer om de avond of nacht tevoren nog heel lang door te werken en je wordt er wel zó moe van dat je angsten de volgende dag nog gaan uitkomen ook. Fit en uitgerust werken je hersenen ook het beste. Ga, in plaats van té lang doorwerken, lekker sporten of wandelen. Beweging is altijd goed om spanning te verminderen. Een rondje snelwandelen in de pauze helpt ook heel goed. Wees NIET gehaast. Maan jezelf tot rustig doorlezen van de vragen, tot rustig vertellen van je spreekbeurt. Haast leidt onvermijdelijk tot onnodige vergissingen. Blijf niet piekeren over iets wat je niet weet. Dat gaat ten koste van de andere vragen: beter één vraag niet af, dan alle vragen afgeraffeld. Schrijf in elk geval iets op. Gok maar! Dat verhoogt je kansen. Niet geschoten is altijd mis! Stel reële eisen aan jezelf. Wees niet te perfectionistisch. 100% volmaakt bestaat niet en als je dat dus nastreeft, dan zul je altijd mislukken. Wees tevreden met 70 of 80 procent.
Faalangst
16/22
Wouter Bokhove
§ §
Capita Select Onderwijskunde
Vraag eens aan een medeleerling die wel rustig is bij proefwerken: "Hoe doe je dat nou om je niet op te winden en niet gespannen te raken?" Vraag flink door. Pas dezelfde technieken toe bij jezelf. Wees rustig bang, maar doe het toch. Ofwel: Ook als je er geen zin in hebt, als je je misselijk voelt alleen al bij de gedacht aan die toets, dat proefwerk of die spreekbeurt, ga dan toch door. Help jezelf met rustgevende gedachten of een ontspanningsoefening. (Want door vermijden ga je uitstellen en andere dingen doen, en door uitstel krijg je nog meer faalangst).
Faalangst
17/22
Wouter Bokhove
Bijlage 2 § § § § §
§ § § § § §
§ § § § § § §
§ §
§ § § § § §
Capita Select Onderwijskunde
Tips voor ouders
Neem het angstgevoel serieus (dus niet: Stel je niet aan …, Wat een onzin …, Doe nou gewoon …) zonder zelf bezorgd te worden. Geef het kind veiligheid: complimenteer het en applaudisseer voor alle kleine en grotere successen. Veel feedback geven over de vorderingen. Ook kleine stapjes voorwaarts benomen. NIET melden wat er nog niet goed gaat. Veel feedback en terugkoppeling over gedane zaken. Liefst positief en evt. op verbetering in de toekomst gericht. Dus: Je hebt al vijf plaatsen goed, zoek de andere nog eens op in de atlas. Dus: erbij vertellen HOE ze evt. fouten verbeteren kunnen. Je gedraagt je versus je bent …: - Bij fouten: WEL taakgerichte kritiek (vertellen hoe het wel moet) en beslist GEEN persoonsgerichte kritiek (Wat ben je toch stom …). - Bij succes: Hetzelfde. Met name het benoemen van hoe het kind zelf invloed had op dit succes geeft zelfvertrouwen en een toenemend geloof in toekomstig succes. Geef Ik-boodschappen ipv Jij-boodschappen Besef dat het kind (nog) niet anders kan en wees daarom NIET ongeduldig en NIET geïrriteerd en NIET agressief en WEL vriendelijk. Laat ze ook los, geef ze de kans te oefenen en te experimenteren. Al te beschermend zijn geeft het kind de indruk dat hij het 'dus' niet zelf kan. We noemen dat "aangeleerde hulpeloosheid". Geef uw kind keuzemogelijkheden (bv. Wat gaan we vanmiddag doen, hoe wil jij je kamer inrichten, wanneer zullen we, …) Laat ze uitdagingen zoeken in minder bedreigende situaties. Stimuleer het kind om toch de dingen te ondernemen die het spannend vindt. Eventueel in kleine stapjes onderverdelen. Help daarbij wel met tips, duwtje in de rug, vertrouwen dat hij het kan, advies, e.d. Geef de grenzen van wat helder en duidelijk moet zijn. Ook kleine successen leiden tot veel zelfvertrouwen. Geef gewoonlijk geen kant en klare oplossingen maar laat het kind vragenderwijs zelf zijn oplossingen ontdekken. Vertel het kind niet de antwoorden, maar leer het om zelf antwoorden op vragen te vinden, bv. in eenwoordenboek, encyclopedie, bibliotheek, door logisch nadenken, … Als je het kind overhoort, controleer dan of het ook begrip heeft van en inzicht in de stof. Dus dat het niet alleen feiten of hele zinnen letterlijk maar uit het hoofd geleerd heeft en nu zonder nadenken gewoon opdreunt. Blijf zelf ik elk geval volledig rustig als het kind toch zenuwachtig is of mislukkingen ervaart. (in tegenstelling tot "Nu weet ik het ook niet meer", "Weet je zeker dat je het echt heel goed geleerd hebt?"). Wees heel precies in opdrachten aan en wensen t.a.v. het kind. Wat moet ze precies doen? Geef vertrouwen! Geloof in het kind dat hij het kan. Geef uw kind regelmatig gelegenheid initiatief te nemen en zelfstandig te opereren. Geef daarover zeer positieve feedback (zodat het kind NIET ALLÉÉN voor jou graag iets doet omdat het ALLEEN DÁN de ouderlijke goedkeuring krijgt). Op school moet het kind ook alleen en zelfstandig initiatief nemen en opereren. Dat kan het ook thuis leren. Andere zaken dan leerprestaties zijn ook van belang. Modelgedrag: Laat ze zien dat jij ook weleens iets fout doet en hoe je daarmee omgaat: relativeren, de wereld vergaat niet, volgende keer beter. Vertel over vroeger en hoe je er zelf wel last van had en wat je dan deed om het op te lossen. Maak duidelijk dat jouw kind niet de enige is. Stel reële eisen aan het kind. Ondervraag niet, maar wees ook niet te makkelijk. Help uw kind reële eisen aan zichzelf te stellen! Zorg voor reële positieve verwachtingen. (Pas op: dus niet zeggen: "Het lukt wel" als de taak of het niveau echt te hoog gegrepen is) Vermijd meegaan in negatieve verwachtingen. Oorzaken van slagen bij het kind leggen, oorzaken van falen in de buitenwereld zoeken. Het aandurven van nieuwe situaties belonen.
Faalangst
18/22
Wouter Bokhove
§ § § § § § §
§
§
Capita Select Onderwijskunde
Vluchten uit situaties NIET belonen, NIET afkeuren, wel vertellen dat ze beter kunnen volhouden en waarom. Kinderen accepteren zoals ze zijn, onafhankelijk van hun prestaties en succes of zgn. 'mislukking'. NIET er van uit gaan dat het bij een bepaald vak - een bepaalde situatie toch niets meer zal worden omdat het een paar keer niet goed ging. Niet vergelijken met klasgenoten/leeftijdgenoten. Wel vooruitgang ten opzichte van zichzelf waarnemen en benoemen. Help kinderen tijdschema's te maken voor huiswerk, schoolwerk en hobby's. Uitstellen van leren leidt al gauw tot paniek. Pauzes om even iets anders te doen zijn daarin ook heel belangrijk. Zorg voor evenwicht tussen leren en ontspanning. Sport en andere leuke dingen doen zijn essentieel om de spanning te kunnen laten wegvloeien. Met betrekking tot de Faalangst-situatie: Elk klein miniem stapje vooruit benoemen en bekrachtigen met complimenten. Eventueel de schaalvraag gebruiken: Op een schaal van 0 tot 100 … waar sta je nu? Wat is het kleinste stapje vooruit waaraan jij zou merken dat het probleem iets minder is? Waar stond je vorige week? Hoe deed je dat om deze week hoger uit te komen? Samen met de leerkrachten van uw kind: - Maak een complimenten-successen-boekje waarin op school elke dag een paar successen worden genoteerd. - Laat je het kind elke dag mee naar huis nemen. - Neem het boekje elke dag ter hand en prijs je kind uitgebreid voor de behaalde successen. Geduld, geduld, geduld!
Faalangst
19/22
Wouter Bokhove
Bijlage 3
Capita Select Onderwijskunde
Tips voor docenten en school
Geef structuur, zekerheid, houvast, veiligheid: § Geef zekerheid over toekomstige gebeurtenissen, laat ze vast wennen aan veranderingen. § Geef een programma per les of lessenserie (bv. studiewijzer) § Verdeel opdrachten in stapjes. Bespreek de stappen afzonderlijk en heel precies. Geef de stappen als apart opdrachten. § Geef extra uitleg indien nodig. § Geef ze veel informatie bv. over rapporten, beoordeling, cijfervaststelling, overgangsnormen, e.d. § Wees heel duidelijk over de proefwerken: wat te leren, hoe te leren, welke inhoud, wat voor soort vragen? § Geef eventueel oefenproefwerken waarvan het cijfer niet meetelt (variant: alleen meetelt als het een voldoende is). § Geef de leerlingen ruim de tijd. § Biedt herkansingsmogelijkheden. § Oefen met toetsprognoses - schatten van cijfers vooraf. § Wees duidelijk over werkvormen en gewenst gedrag in de klas. § Wees precies over de gewenste vorm en uitvoering van opdrachten. Doe voor! § Wees duidelijk over de manier waarop het huiswerk dient te worden geleerd/gemaakt. § Wees helder in wat mag en wat niet. § Spreekbeurten eventueel niet voor de klas houden, maar individueel of in kleine groepjes. § Opstellen niet voor de hele klas voorlezen. § Spreekbeurten eventueel van tevoren doornemen en tips en hulp aanbieden. § Ruim van tevoren je les- en toetsprogramma aankondigen. § Ze eventueel zelf laten kiezen voor het moment van overhoring of proefwerk. § Geef voldoende gelegenheid om zelfstandig (evt. kleine) prestaties te leveren. § Heb positieve verwachtingen over de leerling (De leerling leest dat gegarandeerd trefzeker af uit uw non-verbale mimiek en gedrag en reageert daarop). § Verklein of vereenvoudig eventueel opdrachten zodat je congruent positief kunt blijven. § Zorg dat de leerling de tijd krijgt van andere leerlingen om ook tot een antwoord of activiteit te komen. § Zorg dat de klasgenoten ook positief zijn naar het kind, althans in elk geval niet negerend of afkeurend of tevoren al ontmoedigend over de te verwachten prestatie. ("Jij haalt toch weer een onvoldoende", "Jij kan dat toch niet") § Leer de leerling dat hij niet alles perfect hoeft te kennen/kunnen. § Ga bij succes heel geleidelijk, afhankelijk van de vorderingen van de leerling, de begeleiding en speciale maatregelen voor de leerling verminderen. § Als de leerling in de klas uitgelachen wordt, neem dan stelling en grijp in middels gesprekken en het vaststellen van een klassenregel: "dat we elkaar niet uitlachen". Vriendelijke sfeer § De faalangstige leerling is bang voor falen en de afkeuring die daarmee gepaard zou kunnen gaan. Hoe minder angst voor die afkeuring hoe minder faalangstig! § Fouten maken mag! § Geef positieve feedback. Vertel nadrukkelijk wat goed ging, wees heel erg voorzichtig met wat mis ging. § Geen irritatie, cynisme, sarcasme, boosheid! § Gebruik woorden en zinnen die de leerling ook tegen jou zou mogen zeggen. § Let op je non-verbale boodschappen - Een bepaalde manier van staren wordt soms al angstig gevonden - Boos kijken - Boos praten § En als docent hoef je dat helemaal niet zo te bedoelen om toch een ongewenst effect bij de leerling op te roepen. Manier van feedback geven:
Faalangst
20/22
Wouter Bokhove
§
§ § § § § § § § § §
§
Capita Select Onderwijskunde
Zorg dat de leerling successen kan boeken door: het aanpassen van het: - niveau - tempo - inhoud van de opdracht Het geven van: - extra hulpmiddelen - extra voorbeelden - extra uitleg Geef vaak en precieze feedback duidelijk en precies: "Je hebt blz.6 onderdeel 2 nog niet goed genoeg geleerd" i.p.v. "Je hebt blz. 6 niet geleerd". Niet alleen of iets goed of fout is, maar ook waarom iets goed of fout is. taakgericht: "Zorg dat je een volgende keer ook zo'n plaatje goed bestudeert" i.p.v. "Wat ben je weer stom geweest dat je dat plaatje hebt overgeslagen". "Lees die zin nog eens door" i.p.v. "Denk toch eens na…" Zo snel mogelijk toetsresultaten teruggeven. Kijk toetsen na op de manier van: zoveel antwoorden goed i.p.v. zoveel fout. Lees de cijfers niet hardop voor en al helemaal niet in volgorde van hoog naar laag! Laat merken dat je de inspanningen van de leerling hebt waargenomen, ook als het cijfer wat minder is. Vraag hoe het kind iets doet, zodat je bij kunt sturen. Leer het kind positieve dingen over zichzelf zeggen. Oefen met kritiek krijgen en toch overeind blijven: - Praat erover als het gebeurt - Vertel een verhaal of metafoor waarin kritiek toch heel goed ontvangen wordt - Doe rollenspellen - Houd een klassengesprek over 'tegen kritiek kunnen' Oefen op dezelfde manier met complimenten krijgen en accepteren. Samen met de ouders: - Maak een complimenten-successen-boekje waarin op school elke dag een paar successen worden genoteerd. - Geef het mee naar huis. - Spreek tevoren met de ouders af dat ze het boekje elke dag ter hand nemen en het kind uitgebreid prijzen voor de behaalde successen.
Doe - voor zover van toepassing - alles wat in de 'tips voor ouders' staat. Stel reële eisen: § De leerling stelt zichzelf vermoedelijk al te hoge eisen. Doe daar als docent NIET aan mee, want elke teleurstelling is voor de leerling het bewijs dat hij het inderdaad niet kan. Zorg dat de leerling succes kan behalen met kleine en grote dingen. § Oefen met toetsprognoses - schatten van cijfers vooraf, zodat de leerling reëel naar zichzelf kan gaan kijken. "Dit kan ik wel, dat kan ik (nog) niet". § Misschien is voor deze leerling voor dit vak een 5 wel een prachtig cijfer. Overleg met de leerling wat zijn (reëel haalbare) doel is en wees vol lof als dat gehaald wordt. § Spreek alleen positieve verwachtingen uit. Geef het goede voorbeeld: § Geloof in jezelf. § Verwacht positieve dingen van jezelf. § Geef voorbeelden van oplossingen in bv - een poppenspel - een rollenspel - een dramales - een metafoor of gewoon een verhaal § Herkader opmerkingen van leerlingen in positieve richting (Dat lukt me nooit à Ik heb er alles aan gedaan dus de kans is groot dat het goed gaat, dus als het niet gaat dan heb ik pech.)
Faalangst
21/22
Wouter Bokhove
§ §
Capita Select Onderwijskunde
Zoek met de leerlingen naar meer reële gedachten in plaats van de angstgedachten die ze meestal hebben. Help ze een studieschema te maken, alles in kleine stapjes op te delen (Dan zien ze dat er nog voldoende tijd is en gaat het slapen beter)
Verzuchtingen van faalangstige kinderen: § Alsjeblief niet over de rug meelezen tijdens toetsen. § Niet te vaak de tijd aangeven tijdens toetsen - Niet telkens het einde aankondigen: Nog 10 min., nog 5 min., nog 2, nog 1 … § Geen dingen zeggen als: - "Je hebt het niet geleerd" als ze een slecht cijfer hebben. Goede kans dat deze leerling zich kapot heeft geleerd. - "Je zit niet op te letten" als een leerling een vraag niet meteen kan beantwoorden. Zij kan het ook gewoon niet weten. - "Zo kan je niet verder". - "Dit moet volgende keer beter" Trek dus niet te snel conclusies op basis van de resultaten!
Faalangst
22/22