2 / 03-30 Havenaar
30-06-2003
07:44
Pagina 367
overzichtsartikel
De psychiatrische gevolgen van rampen Een overzicht van de epidemiologische literatuur1 j.m. havenaar, e.j. bromet
achtergrond0De laatste jaren staan de psychologische en psychiatrische gevolgen van rampen toenemend in de belangstelling, ook in Nederland. doel0Het geven van een overzicht van de huidige stand van zaken van de psychiatrische epidemiologie over rampen en effectiviteit van bij rampen toegepaste interventies. methode0Literatuuronderzoek met behulp van Medline, aangevuld met referenties uit overzichtsartikelen en Nederlandstalige publicaties in het Tijdschrift voor Psychiatrie en het Maandblad Geestelijke Volksgezondheid over de periode van 1990 tot 2002. resultaten0Op basis van een grote hoeveelheid retrospectief en cross-sectioneel onderzoek wordt een oorzakelijke relatie tussen het optreden van psychologische klachten en psychofysiologische veranderingen en het meemaken van een ramp aangenomen. Behalve bij enkele specifieke risicogroepen zijn er echter slechts weinig prospectieve onderzoeken die een relatie laten zien tussen het ontstaan van psychiatrische stoornissen in engere zin en dergelijke gebeurtenissen. Ook bestaat er weinig empirische grond voor het gebruik van preventieve psychologische interventies direct na een ramp. conclusie0Nader prospectief en longitudinaal onderzoek is nodig om meer inzicht te krijgen in risicofactoren en beschermende factoren en het eventuele nut van preventieve interventies gericht op risicogroepen. [tijdschrift voor psychiatrie 45 (2003) 7, 367-376]
trefwoorden0interventies, psychiatrische epidemiologie, rampen, risicogroepen Rampen zijn van alle tijden. De gebeurtenissen van 11 september 2001 in de Verenigde Staten hebben de aandacht voor rampen en hun psychologische en psychiatrische gevolgen weer hoog op de agenda geplaatst. Ook ons eigen land is de laatste jaren diverse malen opgeschrikt door rampzalige gebeurtenissen. De vliegramp met een Israëlische Boeing in de Amsterdamse Bijlmermeer in 1992 (43 doden), de ramp met een Herculesvliegtuig van de landmacht in 1996, waarbij 34 leden van een militaire kapel om het leven kwamen, de vuurwerkramp bij Enschede in 2000 (22 doden) en de cafébrand in Volendam in de nieuwjaarsnacht van 2001 (14 doden) staan in ons aller geheugen tijdschrift voor psychiatrie 45 (2003) 7
gegrift. Tegenwoordig is het algemeen aanvaard dat dit soort gebeurtenissen niet alleen aanzienlijke materiële schade veroorzaken, maar ook verstrekkende psychologische gevolgen hebben voor slachtoffers, hulpverleners en andere direct betrokkenen. In ons eigen land is het waarschijnlijk vooral de Bijlmerramp geweest, die dit op indringende wijze aan het grote publiek en de overheid duidelijk heeft gemaakt. Tot vele jaren na dato hield deze gebeurtenis, die uiteindelijk zelfs tot een parlementaire enquête leidde, grote delen van de bevolking in een beklemmende greep (Gersons e.a. 2000). Belangstelling voor de invloed van ingrij367
2 / 03-30 Havenaar
30-06-2003
07:44
Pagina 368
j.m. havenaar/e.j. bromet
pende gebeurtenissen op de geestelijke gezondheid gaat terug tot het werk van Janet en Freud en tot vroege beschrijvingen van het irritable heart en shell shock bij soldaten in de Amerikaanse Burgeroorlog en in de Eerste Wereldoorlog. Het onderzoek onder overlevenden van de Duitse concentratiekampen, de atoombombardementen op Japan, Vietnamveteranen en slachtoffers van seksueel geweld, heeft geleid tot het opnemen van de posttraumatische stressstoornis (ptss) in de dsmiii (Gersons 1990). De introductie van gestandaardiseerde diagnostische interviews, zoals het Diagnostic interview schedule (dis), het Composite international diagnostic interview (cidi) en dimensionele beoordelingsschalen, zoals the Impact of events scale hebben systematisch epidemiologisch onderzoek mogelijk gemaakt. Hierdoor kon kennis worden vergaard over het ontstaan en beloop van ptss en de rol van verschillende risicofactoren en beschermende factoren daarbij (Bromet & Havenaar 2002). Het psychiatrische epidemiologisch onderzoek naar de gevolgen van rampen heeft zich inmiddels ontwikkeld tot een belangrijk aandachtsgebied binnen de psychiatrische epidemiologie. In dit artikel wordt een overzicht gegeven van de opkomst van dit onderzoeksgebied en haar voornaamste resultaten. Als uitgangspunt wordt de definitie van Lechat (1979) gehanteerd: ‘een ramp is een ontwrichtende gebeurtenis die de aanpassingsmogelijkheden van de getroffen gemeenschap overstijgt’ (vertaling J.M. Havenaar). Tot slot van dit artikel zullen een aantal aanbevelingen voor nader onderzoek op dit terrein worden gedaan. methode Voor het artikel is gebruikgemaakt van literatuuronderzoek met behulp van Medline (met als trefwoorden: disaster, mental health, posttraumatic stress, psychiatry), aangevuld met referenties uit overzichtsartikelen en Nederlandstalige publicaties in het Tijdschrift voor Psychiatrie en het Maandblad Geestelijke Volksgezondheid over de periode van 1990 tot en met 2002.
368
tijdschrift voor psychiatrie 45 (2003) 7
onderzoek naar rampen als een toepassingsgebied van de psychiatrische epidemiologie De eerste onderzoeken over rampen waren gevalsbeschrijvingen. Later kwamen daar casecontrol-onderzoeken bij en onderzoeken waarbij men een cohort personen die een ramp hebben meegemaakt, vergeleek met een niet-blootgestelde groep. Helaas zijn bij dit soort onderzoeken meestal geen gegevens voorhanden over de gezondheidstoestand van de bevolking, voorafgaande aan de ramp. Er zijn echter een aantal situaties geweest waarin een onderzoekspopulatie die toevalligerwijze kort daarvoor aan een gezondheidsonderzoek had deelgenomen, na een ramp opnieuw kon worden onderzocht. Twee voorbeelden hiervan zijn onderzoeken onder bevolkingsgroepen in St. Louis, Missouri en Puerto Rico die kort tevoren waren onderzocht in het kader van de Epidemiological Catchment Area Study (eca). Beide locaties werden in het jaar na het onderzoek getroffen door uiteenlopende rampen, zoals overstromingen, aardverschuivingen en ernstige milieuvervuiling met radioactief materiaal en dioxine. Daarbij vielen honderden doden en veel mensen werden dakloos of moesten worden geëvacueerd. Zowel in Puerto Rico als in St. Louis was een significante toename van depressieve, posttraumatische en algemeen lichamelijke klachten aantoonbaar onder de getroffen populatie (Smith e.a.1986; Robins e.a. 1986). Er zijn in de Angelsaksische literatuur inmiddels een groot aantal overzichtsartikelen over de psychiatrische epidemiologie van rampen verschenen (zie Bromet & Havenaar 2002 voor een overzicht). Iedere ramp heeft unieke kenmerken, bijvoorbeeld het aantal doden, de geleden schade, de aanpak van de hulpverleners en overheden, de culturele context. Ook kunnen er in de nasleep tal van stressfactoren optreden die medebepalend zijn voor psychologische gevolgen, zoals evacuatie of verlies van inkomsten. Daarnaast zijn er grote methodologische verschillen tussen onderzoeken over de gevolgen van rampen, bijvoor-
2 / 03-30 Havenaar
30-06-2003
07:44
Pagina 369
de psychiatrische gevolgen van rampen
beeld gebruikmakend van zelfrapportage of klinische interviews, retrospectieve en prospectieve opzetten en verschillen in steekproeftrekking. Zo laat onderzoek onder mensen die hulp zoeken of die verwikkeld zijn in een schadeclaim meestal sterkere effecten zien dan onderzoek onder een aselecte steekproef van overlevenden. Prevalentie8Al dit soort verschillen hebben geleid tot een aanzienlijke spreiding in de geschatte frequenties van psychopathologische verschijnselen bij overlevenden van rampen. In sommige onderzoeken, zoals bijvoorbeeld onder kinderen die een buskaping hadden meegemaakt in Chowchilla (Californië), en onder overlevenden van de concentratiekampen in de Tweede Wereldoorlog, zijn ptss-prevalenties van 100% gevonden. Als schatting van de prevalentie van psychiatrische morbiditeit een jaar na een ramp kan van een gemiddelde van 20-50% worden uitgegaan (Bromet & Havenaar 2002). Een probleem met dergelijke schattingen is dat zij overwegend gebaseerd zijn op gebeurtenissen in westerse landen, terwijl de ergste rampen vaak juist in de derde wereld of in de voormalige Sovjet-Unie hebben plaatsgevonden. Symptomen8De meest voorkomende klachten na rampen zijn lichamelijke klachten, depressiviteit, angst en posttraumatische stressverschijnselen, zoals indringende herbelevingen of vermijding. Dergelijke symptomen zijn inmiddels beschreven na aardbevingen, overstromingen, vulkaanuitbarstingen, orkanen, cyclonen en tornado’s, voedselvergiftigingsepidemieën en industriële ongevallen zoals kernongevallen (Bromet & Havenaar 2002). In de meeste gevallen ziet men bij zowel volwassenen als kinderen een tamelijk aspecifiek klachtenpatroon. Dit wordt in de literatuur soms aangeduid met de term ‘rampensyndroom’ (disaster syndrome of het disaster reactive psychopathological repertoire). In de recente literatuur wordt dit meestal ‘lichamelijk onverklaarde klachten’ (lok) genoemd (Escobar e.a. 2002). Dit soort klachten en zorgen over de gezond-
tijdschrift voor psychiatrie 45 (2003) 7
heid ziet men begrijpelijkerwijs vooral vaak optreden na rampen waarbij de getroffen bevolking al dan niet terecht vreest blootgesteld te zijn aan schadelijke stoffen of straling, zoals bijvoorbeeld na de vliegramp in de Bijlmermeer het geval was. Uit onderzoek blijkt dat dit type klachten uitzonderlijk lang kan blijven voortbestaan. Dit is onder meer gedocumenteerd bij overlevenden van de atoombombardementen in Hiroshima en de kernramp bij Tsjernobyl (Havenaar & Van den Brink 1997). Bij getroffenen zijn ook verschillende fysiologische verschijnselen gerapporteerd, zoals veranderingen in bloeddruk, verhoogde catecholamine-uitscheiding in de urine en veranderingen in de immuunfunctie. Ondanks het feit dat verhoogde symptoomniveaus en psychofysiologische veranderingen goed gedocumenteerd zijn, is de klinische relevantie ervan nog niet duidelijk. De meeste onderzoeken maken gebruik van dimensionele parameters gebaseerd op zelfrapportagevragenlijsten. Onderzoeken die strikte klinische criteria zoals dsm-iv of icd-9 hanteerden, en die gebaseerd waren op klinische interviews, laten een minder eenduidig beeld zien. In de hierboven beschreven prospectieve onderzoeken in Missouri en Puerto Rico werden bijvoorbeeld wel verhoogde symptoomniveaus, maar geen verhoogde incidenties of prevalenties van psychiatrische stoornissen gerapporteerd. Een toename van psychiatrische stoornissen volgens erkende classificatiecriteria na rampen is tot nu toe vooral vastgesteld bij bepaalde risicogroepen. Hier zal in een volgende paragraaf nader op worden ingegaan. In onderzoeken waar wel aanwijzingen gevonden werden voor een verhoogde incidentie of prevalentie na een ramp was dit twaalf maanden later meestal niet meer aantoonbaar (Bromet & Havenaar 2002). Hetzelfde geldt voor de geobserveerde afwijkingen in biologische parameters. In vrijwel alle gevallen gaat het om verschillen die binnen de normale variatie vallen. Er is tot op heden geen hard bewijs dat mensen die een ramp hebben meegemaakt een verhoogde somatische morbi-
369
2 / 03-30 Havenaar
30-06-2003
07:44
Pagina 370
j.m. havenaar/e.j. bromet
diteit of mortaliteit hebben. Er zijn overigens wel onderzoeken die aanwijzingen hiervoor hebben gerapporteerd. Bertazzi (1989) vond een verhoogde mortaliteit ten gevolge van hart- en vaatziekten bij overlevenden van de ontploffing in de chemische fabriek in Seveso in 1976. De meersterfte kon niet door blootstelling aan dioxine worden verklaard. Het onderzoek betrof echter kleine aantallen en er waren geen psychologische parameters gemeten, zodat de samenhang speculatief blijft. Onderzoek van Cwikel e.a. (2000) liet een statistisch significant verhoogde systolische bloeddruk bij een (zelfverwezen) groep Israëlische immigranten uit het Tsjernobylgebied zien, en een niet-significante trend voor verhoogde diastolische bloeddruk. Er was een significante correlatie tussen de bloeddruk en de Impact of event scale. Dat de klachten en symptomen niet altijd voldoen aan klinische criteria voor een stoornis, maakt ze niet bij voorbaat irrelevant. Ook subjectieve klachten kunnen in veel gevallen leiden tot verlies van kwaliteit van leven of tot hulpzoekgedrag. Ook ziet men nogal eens veranderingen in voedingsgewoonten uit angst voor besmetting, of veranderingen in het voortplantingsgedrag. Daling van het aantal levendgeborenen en toename van medische abortussen in Italië en de Scandinavische landen na de Tjernobylramp zijn goed gedocumenteerd (Havenaar & Van den Brink 1997). risicofactoren Risicofactoren voorafgaande aan de gebeurtenissen9Omdat er in de meeste gevallen geen gegevens van vóór de ramp aanwezig zijn, is de kennis over risicofactoren voorafgaande aan een ramp beperkt. Tot nu toe is de meest duidelijke predictor van psychopathologie na het meemaken van een ramp het vrouwelijk geslacht. Met name moeders met jonge kinderen hebben een verhoogd risico. Een significant verhoogde kans op angststoornissen en depressies is zowel na de ternauwernood afgewende ramp met de kerncentrale bij Harrisburg, als in een onderzoek in Gomel (Wit-Rusland),
370
tijdschrift voor psychiatrie 45 (2003) 7
niet ver van Tsjernobyl, aangetoond (Bromet & Havenaar 2002). Vrouwen met kinderen hebben ook zonder dat er een ramp heeft plaatsgevonden een verhoogd risico van psychiatrische stoornissen; het meemaken van een ingrijpende gebeurtenis lijkt dit te versterken. Opgemerkt dient te worden dat verhoogde risico bij vrouwen mogelijk ten dele verklaard kan worden doordat bij mannen psychopathologie zich eerder uit in middelenmisbruik of acting-out gedrag, iets waaraan in de meeste rampenonderzoeken geen aandacht besteed is. Verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat preëxistente psychopathologie een voorspeller is van het ontwikkelen van een psychiatrische stoornis na een ramp. Bij het eerder genoemde onderzoek naar de gevolgen van de bijna-ramp bij Harrisburg – een van de eerste systematische onderzoeken naar de gevolgen van rampen – kwam naar voren dat een voorgeschiedenis van depressie of angststoornissen een significante voorspeller van depressie en angst na de ramp was. Ook de langetermijnuitkomsten zijn gerelateerd aan de psychiatrische voorgeschiedenis. De bevindingen op dit terrein zijn echter niet geheel consistent. In het eerder aangehaalde prospectieve onderzoek van Robins e.a. (1986) kon geen verhoogd risico voor mensen met een preëxistente stoornis worden aangetoond: noch voor een toename van symptomen, noch voor het krijgen van een recidief. Dit onderzoek was echter wellicht te klein om een effect aan te kunnen tonen. Alle andere onderzoeken zijn echter retrospectief. Daarbij is het denkbaar dat mensen die klachten ontwikkelden eerder geneigd zijn een psychiatrische voorgeschiedenis te rapporteren dan degenen die geen last hebben. Er is ook evidentie dat mensen die eerder waren blootgesteld aan traumatische gebeurtenissen een verhoogde kwetsbaarheid hebben bij rampen. Uit onderzoek bij overlevenden van de concentratiekampen in de Tweede Wereldoorlog blijkt dat dit effect zelfs over kan gaan op een volgende generatie (Yehuda e.a. 2000). Nader onderzoek op dit gebied is nodig, maar de bevindingen
2 / 03-30 Havenaar
30-06-2003
07:44
Pagina 371
de psychiatrische gevolgen van rampen
lijken in overeenstemming met ander onderzoek dat aantoont dat vroege traumatisering en langdurige blootstelling aan stress risicofactoren zijn voor het ontwikkelen van een psychiatrische stoornis later in het leven (Heim e.a. 2002). Bij kinderen lijken de belangrijkste risicofactoren de reactie van de moeder op de ramp te zijn (Bromet & Havenaar 2002). Risicofactoren tijdens en na de ramp8Ernst van de blootstelling is verreweg de belangrijkste risicofactor voor het ontwikkelen van een psychiatrische stoornis na een ramp. De ernst van de ramp kan worden afgemeten aan de omvang van de verwoesting die zij aanricht, of die men verwacht dat zij zou kunnen aanrichten, en het aantal doden en gewonden. Ook de mate van controle die men over de gebeurtenissen meent te hebben en stressoren die optreden in de nasleep van de ramp, zoals bijvoorbeeld evacuatie, spelen een rol. In een grote meta-analyse uit het begin van de jaren negentig kwam naar voren dat het aantal dodelijke slachtoffers bij een ramp de beste voorspeller is van de ernst van de psychische klachten na een ramp (Rubonis & Bickman 1991). Ook bij kinderen lijkt er sprake te zijn van een dosis-effectrelatie (Bromet & Havenaar 2002). Zo vonden March e.a. (1997) in een onderzoek na een industriële brand dat kinderen meer posttraumatische stressverschijnselen vertoonden als ze de ramp met hun eigen ogen hadden gezien, of als er iemand uit hun directe omgeving bij was omgekomen. Onderzoek na stressvolle gebeurtenissen in het algemeen heeft laten zien dat sociale steun vaak als een buffer fungeert tussen stressfactoren en de kans om een stoornis te ontwikkelen. Sociale en economische steun kunnen echter zelf ook onder invloed van een ramp worden aangetast. Ook lijkt sociale steun niet dezelfde rol te spelen bij alle sociodemografische subgroepen. Zo vonden Palinkas e.a. (1992) in een onderzoek na de olieramp met de tanker Exxon Valdez bij Alaska, dat bij mensen met een Europees-Amerikaanse achter-
tijdschrift voor psychiatrie 45 (2003) 7
grond steun vanuit de familie een bufferend effect had op het ontstaan van depressieve symptomen, maar dat dit niet het geval was bij autochtone inwoners van Alaska. Solomon e.a. (1987) toonden aan dat bij mannen ervaren steun in de huwelijksrelatie het aantal aan een ramp gerelateerde symptomen verminderde, maar niet bij vrouwen. In het onderzoek bij de ramp in Harrisburg werd geen bufferend effect van sociale steun gevonden op de geestelijke gezondheid van moeders met jonge kinderen. Bij schoolgaande kinderen werd wel een positief effect van een goed gezinsmilieu waargenomen (Bromet & Havenaar 2002). Evacuatie is waarschijnlijk een belangrijke risicofactor. Toch is er tot nu toe in onderzoek opvallend weinig aandacht aan besteed. Havenaar e.a. (1996) vonden bij inwoners van een gebied in Wit-Rusland, dat ernstig was getroffen door radioactieve fall-out ten gevolge van de Tsjernobylramp, dat degenen die na de ramp naar schonere gebieden hadden moeten verhuizen een bijna viermaal zo grote kans hadden op psychiatrische stoornissen vijf jaar na de ramp. Evacuatie als risicofactor is waarschijnlijk gerelateerd aan een complex van factoren die de evacuatie met zich mee bracht, bijvoorbeeld nabijheid tot het rampgebied, verlies van huis of werk, aanpassingproblemen in de nieuwe omgeving, verlies van sociale steun en stigmatisatie. Lifton (1967) heeft op indringende wijze beschreven hoe de overlevenden van de kernbombardementen op Japan door de mensen elders sociaal verstoten werden, omdat men bang was via de slachtoffers zelf ook besmet te raken. Dergelijke factoren zijn belangrijk bij de overweging van een evacuatie. De risico’s van de evacuatie op zich moeten niet onderschat worden. de effectiviteit van psychologische interventies Preventie9Er is vrij uitgebreide literatuur die aantoont dat het bieden van een luisterend oor of praktische of emotionele ondersteuning van preventieve waarde is, met mogelijk ook langeter-
371
2 / 03-30 Havenaar
30-06-2003
07:44
Pagina 372
j.m. havenaar/e.j. bromet
372
mijneffecten (Bromet & Havenaar 2002). Dergelijk steunend gedrag komt vaak spontaan binnen de natuurlijke leefgroep tot stand. Daarnaast is het op de een of andere manier bieden van professionele psychologische hulp na rampen inmiddels ingeburgerd geraakt. Verschillende organisaties, waaronder de wereldgezondheidsorganisatie, stellen hiervoor trainingsmateriaal ter beschikking aan hulpverleners (zie Danieli e.a. 1996 voor een overzicht). De interventies richten zich vooral op het vergroten van de zelfredzaamheid van de slachtoffers ten aanzien van de problemen. De rol van de ggz-hulpverleners kan variëren van publieksvoorlichtingen tot opvang van slachtoffers, steungroepen, of hulpverleners zoals brandweer en politie (Van der Velden 2002). Nieuwe vormen van psychologische en therapeutische behandelingen voor overlevenden van traumatische gebeurtenissen worden constant ontwikkeld (Hoge e.a. 2002; Reeves 2002). De meest toegepaste interventie is de Critical Stress Incident Debriefing(cisd), die ook in ons land veel wordt toegepast (Mitchell & Everly 2000; Ursano e.a. 2000). Bij deze interventie wordt aan slachtoffers en hulpverleners binnen enkele dagen aangeboden om groepsgewijs over hun ervaringen te praten. Daarnaast geeft men onder meer voorlichting en advies over het omgaan met stressverschijnselen. Er is de laatste jaren echter in toenemende mate twijfel gerezen over het nut van dergelijke vroege interventies (Van Gageldonk & Rigter 1998; Kleber & Mittendorff 2000). Hoewel er uitgebreide literatuur is over de effectiviteit van debriefing, geven gecontroleerde onderzoeken naar deze interventies tegenstrijdige resultaten: meestal geen effect en soms een positief of zelfs negatief effect (Bowman 1999; Carlier e.a. 2000). Op grond van het onderzoek tot dusverre wordt in gezaghebbende reviews zoals die van de Cochrane Library het nut van vroege interventies zoals cisd onvoldoende bewezen geacht (Wessely & Bisson 2001).
rooskleuriger. Inmiddels heeft de American Psychological Association een aantal specifieke behandelmethoden als ‘waarschijnlijk effectief’ beoordeeld. Desondanks hebben ook op dit gebied sommige onderzoeken een negatief effect laten zien (zie o.a. Bowman 1999 voor een overzicht). De complexe aard van rampen en de door rampen geïnduceerde psychopathologie (zoals acute en chronische ptss, depressie, angst, stoornissen door gebruik van middelen, somatisatie), en de enorme verschillen in culturele achtergrond van de patiënten, vormen een grote uitdaging voor het ontwikkelen van goede interventies. Op basis van het huidige beschikbare onderzoek kunnen selectieve serotonineheropnameremmers, al dan niet in combinatiemet gedragstherapie (exposure) als de best onderbouwde behandelingen van deze stoornis worden beschouwd (Ballenger e.a. 2000; Stein e.a. 2001). Een interessante nieuwe behandelvorm, waarvoor inmiddels ook enige evidentie voor werkzaamheid is gevonden, is Eye Movement Desensitisation and Reprocessing (emdr; Van Etten & Taylor 1998). Er is relatief minder bekend over de effecten van behandeling op andere elementen van het symptomencomplex, zoals de lichamelijke klachten. Op cognitieve gedragstherapie gestoelde behandeling is hiervoor waarschijnlijk effectief (Escobar 2002). Ook is er nog weinig bekend over het effect van interventies – zoals tijdelijke huisvesting en andere noodvoorzieningen – op de geestelijke gezondheid. Het leven in grote kampen met vluchtelingen is vaak zeer stressvol doordat er grote aantallen mensen onder moeilijke omstandigheden dicht op elkaar leven met slechte sanitaire voorzieningen en gebrek aan goede voeding, privacy of veiligheid (De Jong e.a. 2001). Deze aspecten van de ervaring van een ramp zijn tot nu toe nog weinig onderzocht.
Behandeling9Voor de behandeling van ptss, als deze eenmaal is ontstaan, is de situatie iets
De uit het begin van de vorige eeuw stammende gedetailleerde gevalsbeschrijvingen en de
tijdschrift voor psychiatrie 45 (2003) 7
de toekomst van psychiatrisch epidemiologisch onderzoek na rampen
2 / 03-30 Havenaar
30-06-2003
07:44
Pagina 373
de psychiatrische gevolgen van rampen
daarop gebaseerde veronderstellingen over samenhang tussen ingrijpende gebeurtenissen en psychiatrische stoornissen zijn mede door het epidemiologische onderzoek bij rampen inmiddels goed onderbouwd. Men moet echter ook constateren dat al dat onderzoek slechts in beperkte mate tot nieuwe inzichten heeft geleid. Rampen komen wereldwijd voor en men zou verwachten dat er meer inzicht zou zijn verkregen in de culturele variatie van de stressreacties. Helaas zijn de meeste onderzoeken echter gebaseerd geweest op gepreformuleerde uitkomstmaten en is er weinig aandacht besteed aan culturele variatie. Zo is er weinig bekend over de somatische uitingsvormen van stress, zoals de genoemde lok. De ervaringen met de Bijlmerramp hebben het belang daarvan nog eens onderstreept. Doordat de meeste onderzoeken tot nu toe cross-sectioneel van opzet waren, weten we ook nog vrij weinig over het beloop van de klachten na een ramp. Inmiddels hebben verschillende onderzoeken laten zien dat mensen tot vijftien jaar na dato nog klachten kunnen houden, maar slechts weinig onderzoeken hebben een followupduur van meer dan een of twee jaar. Ook is nader onderzoek naar risicopopulaties nodig. Het is duidelijk dat niet alleen individuele, maar ook collectieve risicofactoren van belang zijn. Zo hebben mensen in sommige achterstandswijken een verhoogde kans op het meemaken van rampen doordat zij dicht bij industriegebieden wonen. Een zeer belangrijk aandachtsgebied bij bestuderen van rampen is de rol van cognitieve factoren zoals perceptie. Onderzoek in de nasleep van kernrampen (of bijna-rampen), zoals Harrisburg en Tsjernobyl, laat zien dat informatie en informatieverwerking een zeer belangrijke rol spelen bij de stressreactie (Bromet & Havenaar 2002). De media en andere sleutelfiguren zijn in grote mate bepalend voor de beeldvorming over wat er gebeurd is, en daarmee voor de reactie van de bevolking. Op dit terrein is in eerste instantie kwalitatief onderzoek nodig om goede testbare hypotheses te genereren voor toekomstig onderzoek.
tijdschrift voor psychiatrie 45 (2003) 7
Daarnaast is het wenselijk dat er meer prospectieve onderzoeken gedaan worden. Omdat in veel landen met een zekere regelmaat psychiatrische epidemiologische onderzoeken plaatsvinden en rampen betrekkelijk vaak voorkomen, is het in principe mogelijk om relevante vragen in algemene epidemiologische onderzoeken mee te nemen. Daarbij is het ook belangrijk om biologische parameters mee te nemen, in het bijzonder met betrekking tot de hypofyse-bijnieras en de psychoneuro-immunologie. Ten slotte is er meer onderzoek nodig op het gebied van preventie en interventie. Tot nu toe is er bij het ontwikkelen van therapeutische interventies veel nadruk gelegd op emotionele expressie als een manier om te voorkomen dat mensen overweldigd raken door emoties ten gevolge van een trauma. Echter, zoals Bowman al opmerkte (1999), hebben verschillende onderzoeken laten zien dat emotionele coping vaak minder effectief is dan probleemgeoriënteerde coping. Dit zou kunnen verklaren waarom op expressie gerichte therapeutische strategieën geen eenduidig positief resultaat laten zien. In ieder geval is emotionele expressie als behandeling een typisch westerse aanpak. In de meeste Aziatische culturen bijvoorbeeld wordt emotionele expressie juist als schadelijk voor de gezondheid gezien. Meer cultuursensitieve, en misschien meer probleemgeoriënteerde interventiestrategieën moeten dan ook ontwikkeld en onderzocht worden. conclusie Psychiatrisch epidemiologisch onderzoek heeft duidelijk laten zien dat rampen nadelige gevolgen hebben voor de geestelijke gezondheid op korte en lange termijn. De problemen openbaren zich meestal als subklinische, weinig specifieke klachten. Daarbij lijkt er duidelijk sprake te zijn van een dosis-responsrelatie tussen de ernst van het trauma en het optreden van klachten. Inmiddels is ook een aantal risicofactoren bekend. Aan de andere kant is het tevens duidelijk geworden dat de meeste mensen na een ramp geen
373
2 / 03-30 Havenaar
30-06-2003
07:44
Pagina 374
j.m. havenaar/e.j. bromet
stoornis ontwikkelen. De ervaring van een traumatische gebeurtenis is daarmee een noodzakelijke, maar geen voldoende conditie voor het ontwikkelen van posttraumatische psychopathologie. Het nature-nurture-debat dat zo lang de psychiatrische epidemiologie heeft gedomineerd, is inmiddels grotendeels vervangen door een veel complexer model van gen-omgevingsinteractie. Dit model laat ruimte voor een groot scala aan aangeboren en verworven factoren die samen de kwetsbaarheid bepalen. Gezien de vaak grote aantallen getroffenen bij rampen blijft het vanuit het perspectief van de openbare gezondheidszorg van groot belang om klinisch relevante en beïnvloedbare risicofactoren te identificeren. Daarvoor is vooral longitudinaal onderzoek nodig, waarbij er in het bijzonder ook aandacht moet zijn voor culturele minderheidsgroepen. Wat dat betreft lijkt het huidige prospectieve onderzoek in Enschede veelbelovend. Daarbij is de bevolking weliswaar niet direct voorafgaande aan de ramp, maar wel zeer kort daarna onderzocht. Hopelijk zal dergelijk onderzoek ons meer leren over de klachtenpatronen bij verschillende sociaal-demografische groepen. Door deze informatie te combineren met gegevens over de hulpverlening en in het bijzonder over de aard en de kwaliteit daarvan, zal mogelijk ook meer inzicht worden verkregen in de effectiviteit van de geboden interventies. noot 1. Dit artikel is een geactualiseerde bewerking van: Bromet, E.J., & Havenaar, J.M. (2002). Mental Health Consequences of Disasters. In N. Sartorius, W. Gabael, J.J. Lopez-Ibor e.a.. Psychiatry in Society (pp. 241-261). Chicester, UK: John Wiley & Sons. De volledige literatuurlijst is verkrijgbaar via de eerste auteur; hier wordt volstaan met een beperkte selectie van de referenties en de aanvullingen vanuit de Nederlandstalige literatuur. literatuur Ballenger, J.C., Davidson, J.,R., Lecrubier, Y., e.a. (2000). Consensus statement on posttraumatic stress disorder from the International Consensus Group on Depression and Anxiety. Journal of Clinical Psychiatry, 61(Suppl. 5), 60-66.
374
tijdschrift voor psychiatrie 45 (2003) 7
Bertazzi, P.A. (1989). Industrial disasters and epidemiology. A review of recent experiences. Scandinavian Journal of Work Environmental Health, 15, 85-100. Bowman, M.L. (1999). Individual differences in posttraumatic distress: problems with the DSM-IV model. Canadian Journal of Psychiatry, 44, 21-33. Bromet, E.J., & Havenaar, J.M. (2002). Mental Health Consequences of Disasters. In N. Sartorius, W. Gabael, J.J. Lopez-Ibor e.a.. Psychiatry in Society(pp. 241-261). Chicester, UK: John Wiley & Sons. Carlier, I.V., Voerman, A.E., & Gersons, B.P. (2000). The influence of occupational debriefing on post-traumatic stress symptomatology in traumatized police officers. British Journal of Medical Psychology, 73, 87-98. Cwikel. J., Abdelgami, A., Rozovski, U., e.a. (2000). Long-term stress reactions in new immigrants to Israel exposed to the Chernobyl accident. Anxiety, Stress and Coping, 13, 413-439. Danieli, Y., Rodley, N.S., & Weisaeth, L. (1996). International Responses to Traumatic Stress. New York: Baywood. Escobar, J.I., Hoyos-Nervi, C., & Gara, M. (2002). Medically unexplained physical symptoms in medical practice: a psychiatric perspective. Environmental Health Perspectives, 110(Suppl. 4), 631-636. Etten, M.L. van, & Taylor, S. (1998). Comparative efficacy of treatments for post-traumatic stress disorder: a meta-analysis. Clinical Psychology and Psychotherapy, 5, 126-144. Gageldonk, A. van, & Rigter, H. (1998). Preventie van psychische en gedragsproblemen: een beknopt overzicht van de stand van wetenschap. Den Haag: Zorg Onderzoek Nederland. Gersons, B. (1990). Posttraumatische stress-stoornis: geschiedenis van een recent begrip. Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, 9, 891-907. Gersons, B., Carlier, I., & Ijzermans, J. (2000). In de Spiegel der emoties. Onvoorziene langetermijngevolgen van de Bijlmervliegramp. Maandblad Geestelijk Volksgezondheid, 55, 876-888. Havenaar, J.M., & van den Brink, W. (1997). Psychological factors affecting health after toxic disasters. Clinical Psychology Review, 17, 359-374. Havenaar, J.M., van den Brink, W., van den Bout, J., e.a. (1996). Mental health problems in the Gomel region (Belarus): an analysis of risk factors in an area affected by the Chernobyl disaster. Psychological Medicine, 26, 845-855. Heim, C., Newport, D.J., Wagner, D., e.a. (2002). The role of early adverse experience and adulthood stress in the prediction of neuroendocrine stress reactivity in women: a multiple regression analysis. Depression and Anxiety, 15, 117-125. Hoge, C.W., Orman, D.T., Robichaux, R.J., e.a. (2002). Operation Solace:
2 / 03-30 Havenaar
30-06-2003
07:44
Pagina 375
de psychiatrische gevolgen van rampen
overview of the mental health intervention following the September 11, 2001 Pentagon attack. Military Medicine, 167(Suppl), 44-47. Jong, J.T. de, Komproe, I.H., van Ommeren, M., e.a. (2001). Lifetime events and posttraumatic stress disorder in 4 postconflict settings. JAMA, 286, 555-562. Kleber, R.J., & Mittendorff, C. (2000). Opvang na schokkende gebeurtenissen. Stand van zaken in het wetenschappelijk onderzoek. Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, 55, 889-904. Lechat, M.F. (1979). Disasters and public health. Bulletin of the World Health Organization, 57, 11-17. Lifton, R.J. (1967). Death in Life: Survivors of Hiroshima. New York: Random House. March, J.S., Amaya-Jackson, L., Terry, R., e.a. (1997). Posttraumatic symptomatology in children and adolescents after an industrial fire. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 36, 1080-1088. Mitchell, J.T., & Everly, G.S. (2000). Critical incident stress management and critical incident stress debriefings: evolutions, effects and outcomes. In B. Raphael & J. P. Wilson (Red.), Psychological debriefing. Theory, practice and evidence (pp. 71-91). Cambridge: Cambridge University Press. Palinkas, L.A., Russell, J., Downs, M.A., e.a. (1992). Ethnic differences in stress, coping, and depressive symptoms after the Exxon Valdez oil spill. Journal of Nervous and Mental Disease, 180, 287295. Reeves, J.J. (2002). Perspectives on disaster mental health intervention from the USNS Comfort. Military Medicine,167(Suppl.), 90-92. Robins, L.N., Fischbach, R.L., Smith, E.M., e.a. (1986). Impact of disaster on previously assessed mental health. In J.H. Shore (Red.), Disaster Stress Studies: New methods and Findings (pp. 2148). Washington, DC: American Psychiatric Press. Rubonis, A.V., & Bickman, L. (1991). Psychological impairment in the wake of disaster: the disaster-psychopathology relationship. Psychological Bulletin, 109, 384-399. Smith, E.M., Robins, L.N., Pryzbeck, T.R., e.a. (1986). Psychosocial consequences of a diaster. In J.H. Shore (Red.), Disaster Stress Stu-
tijdschrift voor psychiatrie 45 (2003) 7
dies: New methods and Findings (pp. 49-76). Washington, DC: American Psychiatric Press. Solomon, S.D., Smith, E.M., Robins, L. e.a. (1987). Social involvement as a mediator of disaster-induced stress. Journal of Applied Social Psychology, 17, 1092-1112. Stein, D.J., Zungu-Dirwayi, N., van der Linden, e.a. (2001). Phamacotherapy for posttraumatic stress disorder. The Cochrane Libarary, 1. Oxford: Update Software. Ursano, R.J., Fullerton, C.S., Vance, K., e.a. (2000). Debriefing: its role in the spectrum of prevention and acute management of psychological trauma. In B. Raphael & J. P. Wilson (Red.), Psychological debriefing. Theory, practice and evidence (pp. 32-43). Cambridge: Cambridge University Press. Velden, O.G. van der, Eland, J., & Kleber, E.J. (2002). Handboek voor opvang na rampen en calamiteiten. Instituut voor Psychotrauma, Zaltbommel. Wessely, S., & Bisson, J. (2001). Brief psychological interventions (‘debriefing’) for trauma-related symptoms and prevention of post traumatic stress disorder. The Cochrane Library, 1. Oxford: Update Software. Yehuda, R., Bierer, L.M., Schmeidler, J., e.a. (2000). Low cortisol risk for PTSD in adult offspring of holocaust survivors. American Journal of Psychiatry, 157, 1252-1259. auteurs j.m. havenaar is psychiater en A-opleider, verbonden aan Altrecht ggz te Utrecht. e.j. bromet is hoogleraar psychiatrische epidemiologie, Department of Psychiatry, State University of Stony Brook, Stony Brook, New York, usa. Correspondentieadres: dr. J.M. Havenaar, Altrecht ggz, locatie W.A.huis, Lange Nieuwstraat 119, 3512 PG Utrecht. Geen strijdige belangen meegedeeld. Het artikel werd voor publicatie geaccepteerd op 22-4-2003.
375
2 / 03-30 Havenaar
30-06-2003
07:44
Pagina 376
j.m. havenaar/e.j. bromet
summary The psychiatric epidemiology of disasters – J.M. Havenaar, E.J. Bromet – background1In recent years the psychological and psychiatric consequences of disasters have received increasing attention. aim1To give an overview of the current state of knowledge concerning the psychiatric epidemiology of disasters and the effectiveness of post-disaster interventions. method1A literature review based on Medline over the period 1990 to 2002 supplemented with references from review articles and Dutch contributions to the ‘Tijdschrift voor Psychiatrie’ and the ‘Maandblad Geestelijke Volksgezondheid’. results1On the basis of a large quantity of retrospective and cross-sectional research it is generally accepted that there is a causal relationship between the experiencing of a disaster and the ocurrence of psychological problems and psycho-physiological changes. However, prospective studies, except for those conducted among a few specific risk groups, do not provide conclusive evidence of a definite relationship between disasters and the occurrence of psychiatric disorders. Furthermore, there seem to be no empirical grounds for preventive psychological interventions immediately after a disaster. conclusion1More prospective and longitudinal studies are needed if we are to obtain more insight into risk factors and protective factors and the possible usefulness of preventive interventions targeted at risk groups. [tijdschrift voor psychiatrie 45 (2003) 7, 367-376]
key words1disasters, interventions, psychiatric epidemiology, risk groups
376
tijdschrift voor psychiatrie 45 (2003) 7