De pedagogische buurt Evaluatie van de pedagogisch dragende samenleving in de Wildeman- en Reimerswaalbuurt en omgeving en blauwdruk voor een vervolg
Conceptrapport 9 september 2015
Inhoudsopgave
INLEIDING HOOFDSTUK 1.
THEORIE § 1. Sociale cohesie in buurten § 2. Drie opvoedmilieus § 3. Pedagogische civil society
5 5 8 12
HOOFDSTUK 2.
METHODISCHE PROGRAMMA’S § 1. Buurtpedagogische programma’s § 2. Welzijnsprogramma’s § 3. Integrale wijkprogramma’s
16 16 21 23
HOOFDSTUK 3.
ANALYSE VAN DE BUURT § 1. Schets van de buurt § 2. Actoren van de dragende samenleving
26 26 29
HOOFDSTUK 4.
PRAKTIJKEXPERIMENT § 1. Beleidsinitiatief integrale aanpak § 2. Een pedagogisch dragende samenleving § 3. Vervolgstappen § 4. Conclusie
34 34 36 41 46
HOOFDSTUK 5.
BEREIK VAN ACTOREN IN DE BUURT § 1. Huishoudens § 2. Bereikcijfers actoren in de buurt § 3. Kantelpunt
48 48 49 51
HOOFDSTUK 6.
BLAUWDRUK PEDAGOGISCHE BUURT § 1. Start § 2. Versterken § 3. Uitbreiden § 4. Regie en verduurzaming
52 52 54 56 59
HOOFDSTUK 7.
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
61
HOOFDSTUK 8.
VOORSTEL VERVOLGEXPERIMENT § 1. Praktijkexperiment § 2. Evaluatie
63 63 63
1
BIJLAGEN
1. Buurten in cijfers 2. Plattegronden 3. Overzicht dataverzameling 4. Literatuur en documentatie
2
66 72 73 74
Inleiding
In dit rapport wordt verslag gedaan van de eerste ontwikkelingen van een pedagogisch dragende samenleving in de Wildeman- en Reimerswaalbuurt en omgeving. Behalve een evaluatie omvat het ook een blauwdruk voor de voortzetting van dit initiatief. Deze opdracht van het voormalige stadsdeel Nieuw-West is door onderzoeksbureau Noorda en Co uitgevoerd in de periode voorjaar 2014 – zomer 2015. Aanleiding Aanleiding voor een aanpak waren de vele en aanhoudende signalen van verschillende kanten over problemen met jeugd in deze buurten. Professionals van jeugdvoorzieningen maar ook bewoners maken zich ernstige zorgen over het opgroeien en afglijden van de zowel kinderen als oudere jeugd in deze omgeving. Veel partijen erkennen de risico’s voor deze groep jeugdigen en de noodzaak aan een gezamenlijke benadering. Zij wensen gemeenschappelijke pedagogische omgangsregels van waaruit de jeugd eenduidig wordt benaderd. Doel is door gezamenlijk optreden van relevante voorzieningen en actieve bewoners, voorkomen dat deze jeugd problematiseert en criminaliseert. Meer in het bijzonder is de inzet gericht op het creëren van pedagogisch partnerschap als onderdeel van de cultuur en sociale netwerken van buurtbewoners. Ter ondersteuning en evaluatie van de ontwikkeling van een pedagogisch dragende samenleving in dit gebied is gevraagd om een actie- en evaluatieonderzoek. Vraagstelling De hoofdvraag luidt als volgt: Hoe kan de ontwikkeling van een pedagogisch dragende samenleving in de Wildeman- en Reimerswaalbuurt en omgeving met kennis en advies worden versterkt? Deelvragen zijn: 1. Hoe kan de werkwijze van de ontwikkeling van een pedagogisch dragende samenleving in de Wildeman- en Reimerswaalbuurt en omgeving werkinhoudelijk en organisatorisch worden beschreven? Belangrijke aandachtspunten daarbij zijn theoretische inzichten op het gebied van preventie, doelstelling, adequate programma’s, betrokken partners, organisatorische constructies voor afstemming en samenwerking en overige randvoorwaarden. 2. Welke voorzieningen, vrijwillige buurtinitiatieven en bewoners zijn in te schakelen bij deze ontwikkeling? Belangrijke aandachtspunten hierbij zijn waarde voor de buurtpedagogische aanpak, de aard en omvang van hun concrete bijdrage. Onderscheid wordt gemaakt naar overheid, professionele voorzieningen en vrijwillige buurtinitiatieven. 4. Welke adviezen kunnen op basis van het voorgaande worden opgesteld voor verbetering en voortzetting van de pedagogische buurtontwikkeling? 3
Werkwijze Voor het verkrijgen van informatie is gebruik gemaakt van interviews met relevante actoren in de buurt, literatuurstudie, secundaire analyse van cijfermateriaal en participerende observatie op bijeenkomsten en overleggen. In Bijlage 3 is een overzicht opgenomen van het aantal en type respondenten en bijeenkomsten waaraan is deelgenomen. Tijdens de werkzaamheden zijn de onderzoekers begeleid door een begeleidingscommissie bestaande uit Y. van Ravenswaaij, B. Schouws en Z. Lyousoufi. Het conceptrapport is in een ruimer verband besproken. Op basis van open aanmerkingen is het eindrapport opgesteld. Inhoud Het rapport begint met twee theoretische hoofdstukken over respectievelijk pedagogische thema’s (hoofdstuk 1) en methodische programma’s (hoofdstuk 2). Vervolgens wordt een analyse gemaakt van de achtergronden van de Wildeman- en Reimerswaalbuurt en omgeving en de actoren die van belang zijn voor de dragende samenleving (hoofdstuk 3). Naast het beleidsinitiatief voor een integrale aanpak in deze buurten wordt uitgebreid stilgestaan bij het verloop van de ontwikkeling van de pedagogisch dragende samenleving en de vervolgstappen die hierin gemaakt kunnen worden (hoofdstuk 4). Daarna volgt een analyse van het bereik van de verschillende actoren in de buurt en een verkennende beschouwing over het kantelpunt waarbij gesproken kan worden van een daadwerkelijk functionerende pedagogische buurt (hoofdstuk 5). De ervaringen in de Wildeman- en Reimerswaalbuurt en omgeving en inzichten uit de literatuur vormen de basis voor een blauwdruk voor een volledige ontwikkeling van de pedagogische buurt (hoofdstuk 6). Aan de orde komen de start, het versterken en het uitbreiden van een buurtpedagogisch programma en het belang van regie en verduurzaming. Afgerond wordt met een beknopte samenvatting van conclusies en aanbevelingen (hoofdstuk 7) en een voorstel voor een vervolgexperiment inclusief effectonderzoek waarin opgedane ervaringen en adviezen voor een vervolg zijn uitgewerkt (hoofdstuk 8). Bedankt Wij willen alle respondenten en actoren die betrokken zijn bij de ontwikkeling van een pedagogisch dragende samenleving in de Wildeman- en Reimerswaalbuurt en omgeving hartelijk bedanken voor hun inzet maar ook hun medewerking aan het onderzoek. Daarnaast bedanken wij de begeleidingscommissie voor hun aanwijzingen en commentaar.
Amsterdam, september 2015 Jaap Noorda Annelieke van Dijk Noorda en Co 4
Hoofdstuk 1.
Theorie
Inleiding In dit hoofdstuk beschrijven we een aantal theoretische achtergronden die relevant zijn voor de ontwikkeling van een pedagogisch partnerschap in kwetsbare wijken. Het gaat in eerste instantie om inzichten over sociale cohesie in buurten (§ 1). Daarna volgt theorie vanuit een pedagogische invalshoek over de drie opvoedmilieus waarin kinderen opgroeien (§ 2). Afgesloten wordt met theoretische inzichten over het opbouwen van een zogenaamde pedagogische civil society in een buurt als concept voor een betere samenwerking en afstemming van deze opvoedmilieus (§ 2). § 1. Sociale cohesie in buurten De WRR concludeert in de studie ‘Vertrouwen in de buurt’ dat buurtbewoners kunnen bijdragen aan de aanpak van alledaagse leefbaarheidsproblemen, met name op het gebied van fysieke inrichting, veiligheid, onderwijs en kinderopvang en sociale infrastructuur.1 Buurtbetrokkenheid en sociale cohesie in de buurt kunnen hierin een meerwaarde betekenen. Op het punt van onderwijs en kinderopvang gaat het vooral om het verbeteren van de ontwikkelingskansen van kinderen door het bij elkaar brengen van de milieus van gezin, school en straat en het versterken van de basis voor sociaal vertrouwen via sociale voorzieningen als een buurtcentrum en de brede school. De buurt biedt echter geen kuur voor alle kwalen. Voor het bevorderen van de sociale mobiliteit van individuele bewoners en het bestrijden van werkloosheid door middel van buurtwerkgelegenheidsbeleid biedt de buurt geen geschikt kader.2 Dit is meer een prioriteit van buurtoverstijgende beleidskaders. De buurtgerichte benadering vereist veel bestuurlijk vakmanschap tussen overheid, sociale partners en buurtinitiatieven. Als gevolg van de veranderende samenleving is aandacht voor sociale cohesie of sociale samenhang tussen bewoners van een buurt of wijk een punt van zorg voor zowel lokaal bestuur als welzijnswerk. Het is ook het centrale onderwerp van de sociologie als academische discipline. Alle drie deze gezichtspunten veronderstellen min of meer dat de samenleving zich momenteel beweegt van het optimum van sociale samenhang in de vroegere dorpssamenleving van het pre-industriële tijdperk naar een meer individualistische anonieme samenleving in de grote steden van het WRR, Vertrouwen in de buurt, AUP, Amsterdam, 2005. Musterd, S. & W. Ostendorf, Problemen in wijken of probleemwijken?, Van Gorcum, Assen, 2009; Musterd, S. & W. Ostendorf, Segregatie, concentratie en beleid. In: R. van Kempen, P. Hooimeijer, G. Bold, J. Burgers, S. Musterd, W. Ostendorf & E. Snel (red.), Segregatie en concentratie in Nederlandse wijken: mogelijke effecten en mogelijk beleid, Van Gorcum, Assen, 2000; RMO, De wijk nemen. Een subtiel samenspel van burgers, maatschappelijke organisaties en overheid, Uitgeverij SWP, Amsterdam, 2009 ;WRR, Vertrouwen in de buurt, AUP, Amsterdam, 2005. 1 2
5
industriële en postindustriële tijdperk. Deze veronderstelling maakt het begrip sociale cohesie en daarmee ook de inzet van lokaal bestuur, welzijnswerk en de sociologie normatief geladen. Ondanks de vele publicaties over deze thematiek is er namelijk weinig empirische bewijsvoering voor bovengenoemde veronderstelling.3 De term sociale cohesie kan gedefinieerd worden als de wederzijdse betrokkenheid van buurtbewoners bij elkaar, de omvang en kwaliteit van hun netwerken en hun feitelijke en normatieve integratie in de maatschappij.4 Op basis van deze definitie en de uitkomsten van empirische studies naar sociale cohesie kan een meer feitelijke basis worden gecreëerd voor de inzet van lokaal bestuur en welzijnswerk op dit onderwerp. Zo is in een studie naar informele zorg in een volksbuurt geconstateerd dat er veel bereidheid is onder buurtbewoners om elkaar te helpen, ondanks het gevoel bij bewoners dat dit tegenwoordig allemaal minder is geworden.5 Echter, een negatief beeld van de buurt en de bereidheid van bewoners om een ander te helpen leidt tot handelingsverlegenheid, zowel bij het vragen om hulp als het aanbieden ervan. Desondanks blijkt er wel degelijk informele zorg onder buren plaats te vinden in volksbuurten. Dit gebeurt vooral op basis van persoonlijke relaties tussen bewoners. Voor het activeren van de bereidheid van het verlenen van ondersteuning is het dan ook van belang dat bewoners persoonlijk contact hebben met elkaar en vraag en aanbod van hulp bij elkaar worden gebracht. Het welzijnswerk kan hierin een belangrijke taak vervullen. Buren ervaren hun buurt in de praktijk vaak helemaal niet vanzelfsprekend als een sociale eenheid.6 Dat betekent dat ze zich ook niet vanzelfsprekend verbonden zullen voelen met hun buren. Hun buurt is voor hen in eerste instantie een geografische eenheid, en pas in tweede instantie kan er in de buurt een sociale gemeenschap ontstaan of een meer formele buurtorganisatie. Deze informele gemeenschappen of formele buurtorganisaties zijn concrete participatiecontexten, waar mensen zich betrokken bij voelen en die ook hun gedrag kunnen beïnvloeden. Het is vervolgens wel de vraag of dat ook betekent dat er onderlinge zorg en hulp tussen buren tot stand komt. Dat is maar voor een deel van de buurtgerelateerde participatiecontexten het geval, namelijk wanneer deze initiatieven expliciet gericht zijn op het bieden van onderlinge aandacht, hulp en zorg. Voor participatiecontexten gericht op heel andere doelen, zoals het waarborgen van de veiligheid in een buurt, het verbeteren van de fysieke omgeving of het behartigen van gezamenlijke belangen richting overheden, geldt dit niet vanzelfsprekend. Verder blijkt dat mensen in de praktijk eerder een beroep doen op familie en vrienden dan op buren, en dat als
Doorn, J.A.A. van, Wijk en stad: Reële integratiekaders? In: Prae-adviezen voor het congres over sociale samenhangen in nieuwe stadswijken, Amsterdam, 1955; Schnabel, P. , R. Bijl & J. de Hart, Betrekkelijke betrokkenheid. Studies in sociale cohesie, SCP, Den Haag, 2008; Rotmans, J., Kom uit de ivoren toren, welkom in de nieuwe wereld, Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken, 20 januari 2015. 4 Hart, J. de, Theoretische uitgangspunten, conceptualisering en doelstellingen. In: J. de Hart (red.), Zekere banden. Sociale cohesie, leefbaarheid en veiligheid, SCP, Den Haag, 2002. 5 Linders, L., De betekenis van nabijheid. Een onderzoek naar informele zorg in een volksbuurt, SDU Uitgevers, Den Haag, 2009. 6 Jager-Vreugdenhil, M., Nederland participatieland? De ambitie van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de praktijk in buurten, mantelzorgrelaties en kerken, Vossiuspers UvA/AUP, Amsterdam, 2012. 3
6
buren ingeschakeld worden, het vooral om instrumentele hulp gaat zoals boodschappen doen of klusjes in en om het huis. Uit een studie naar effectiviteit voor een methodiek voor informele zorg onder buren blijkt dat het zichtbaar maken van burenhulp bijdraagt aan het verlagen van de drempel van mensen om hulp te vragen aan buren. 7 Huiskamergesprekken met bewoners uit dezelfde straat, het niveau waarop mensen minimaal elkaars gezicht kennen, leiden tot beter inzicht in wat men als buren van elkaar kan verwachten op het gebied van aandacht, hulp en zorg. Voorwaarde is wel dat dit plaatsvindt in straten waar al enige mate van sociale cohesie bestaat. In een rapport van het Sociaal Cultureel Planbureau uit 2008 wordt uiteengezet dat de ideale buurt met een hoge mate van sociale cohesie niet bestaat.8 Ook vroeger niet. Voorheen hadden mensen wel meer sociale contacten in de eigen buurt, ook buiten familie en georganiseerde sociale verbanden om. Tegenwoordig maken mensen als gevolg van sociale en geografische mobiliteit meer deel uit van sociale netwerken die zich uitstrekken over een groter ruimtelijk gebied. Burenrelaties kunnen dan ook over het algemeen gekenmerkt worden als zogenaamde ‘zwakke’ verbanden: elkaar groeten in het voorbijgaan, spullen aan elkaar uitlenen of het verzorgen van de planten tijdens een vakantie.9 Deze zwakke verbanden dragen echter wel bij aan gevoelens van veiligheid en thuis horen in een buurt. Mensen die veel betrokkenheid met hun buren ervaren zijn dan ook vaak meer tevreden met hun woonomgeving. Daarnaast zijn buurten waarin meer onderling sociaal contact tussen bewoners bestaat veiliger.10 In meerdere studies is een verband aangetoond tussen sociale cohesie in een buurt en de mate van criminaliteit en verloedering. Onderling vertrouwen tussen buurtbewoners en informele sociale controle blijken dan ook aspecten van sociale cohesie te zijn die de sociale veiligheid in een buurt vergroten. Uit studies naar het maatschappelijk middenveld en hun bijdrage aan de sociale cohesie komt naar voren dat er sprake is van een afname van vrijwillige maatschappelijke verbanden met veel face-to-face contact en een toename van vrijwillige maatschappelijke verbanden die gericht zijn op een maatschappelijk thema maar minder contactmogelijkheden tussen leden bieden.11 Er is geen oorzakelijk verband aangetoond tussen deelname aan maatschappelijke verbanden en sociale cohesie. Wel leidt deelname aan verenigingen en maatschappelijke verbanden die mogelijkheid voor contact bieden tot meer ontmoeting, meer Jager-Vreugdenhil, M., S. Boven, K. Luiten & R. Leyder Havenstroom, Ha Buurman, Ha Buurvrouw! Onderzoek naar de effectiviteit van de Zwolse pilot ‘Ha Buurman, Ha Buurvrouw’ op informele aandacht, hulp en zorg tussen buren, Centrum voor Samenlevingsvraagstukken, Gereformeerde Hogeschool Zwolle, Zwolle, 2008. 8 Schnabel, P., R. Bijl & J. de Hart, Betrekkelijke betrokkenheid. Studies in sociale cohesie, SCP, Den Haag, 2008. 9 Vermeij, L., Goede schuttingen maken goede buren. In: P. Schnabel, R. Bijl & J. de Hart, Betrekkelijke betrokkenheid. Studies in sociale cohesie, SCP, Den Haag, 2008. 10 Wittebrood, K., Sociale cohesie als bouwsteen voor veilige buurten. In: P. Schnabel, R. Bijl & J. de Hart, Betrekkelijke betrokkenheid. Studies in sociale cohesie, SCP, Den Haag, 2008. 11 Berg, E. van den, P. Dekker & J. de Hart, Verenigingsleven en maatschappelijke middenveld. In: P. Schnabel, R. Bijl & J. de Hart, Betrekkelijke betrokkenheid. Studies in sociale cohesie, SCP, Den Haag, 2008. 7
7
onderling vertrouwen, ontwikkeling van sociale vaardigheden en oriëntatie op collectieve belangen. Voor de ontwikkeling van een pedagogisch dragende samenleving zou dit betekenen dat het bieden van ontmoetingsmogelijkheden en ook training in vaardigheden belangrijke hulpmiddelen zijn voor het bevorderen van aspecten van sociale cohesie in een buurt. In navolging van de Amerikaanse politicoloog Putnam (schrijver van het boek ‘Bowling Alone’) is ook in Nederland onderzoek gedaan naar de vraag of etnische diversiteit in een woonbuurt een negatief effect heeft op de sociale cohesie.12 Als sociale cohesie gedefinieerd wordt in termen van buurtcontact, vrijwilligerswerk en informele hulp blijkt dat etnische diversiteit een ongunstige invloed heeft op het buurtcontact. Dat geldt niet voor vrijwilligerswerk en informele hulp. Dat deze indicatoren van sociale cohesie in een multi-etnische wijk op een lager niveau liggen, heeft te maken met individuele kenmerken van bewoners. Het negatieve effect op buurtcontact wordt verklaard vanuit de etnische-competitietheorie: hoe meer leden van andere etnische groepen er in de buurt zijn, hoe meer men zich bedreigt voelt en zich terugtrekt in de eigen groep. § 2. Drie opvoedmilieus Bij het tot stand brengen van een pedagogisch dragende samenleving in een buurt is naast inzicht in sociale cohesie in woonwijken ook enige kennis nodig van de invloed van de omgeving op de ontwikkeling van jeugd. Het opvoeden en opgroeien van kinderen en jongeren vindt plaats in drie van elkaar te onderscheiden milieus: het gezin, de school en de omgang met peers in de vrije tijd. In de ecologische theorie van Bronfenbrenner worden deze drie omgevingen beschouwd als de drie meest relevante microsystemen die invloed uitoefenen op een opgroeiende jeugdige.13 Het gezin Het belangrijkste opvoedmilieu is het gezin. Niet voor niets wordt deze hoeksteen van de samenleving in de pedagogiek het primaire socialisatiemilieu genoemd. Dat is de plek waar kinderen met voeding, onderdak, geborgenheid en liefde worden grootgebracht en waar de basis wordt gelegd voor hun persoonlijke ontwikkeling en maatschappelijke toekomst. De pedagogische functie van het gezin is echter aan verandering onderhevig. Ten opzichte van vroeger is de stabiliteit van het gezin verminderd als gevolg van verkleining van de gezinnen (van grootfamilie naar kerngezin met twee kinderen), meer scheidingen, en de toegenomen sociale mobiliteit. Voor hun oriëntatie op de veranderende wereld om hen heen richten jongeren zich noodgedwongen meer op leeftijdsgenoten die voor dezelfde opgave staan en met wie zij zich kunnen identificeren. Gijsberts, M., T. van der Meer & J. Dagevos, Vermindert etnische diversiteit de sociale cohesie? In: P. Schnabel, R. Bijl & J. de Hart, Betrekkelijke betrokkenheid. Studies in sociale cohesie, SCP, Den Haag, 2008. 13 Bronfenbrenner, U., Making human beings human. Bioecological perspectives on human development, Sage, Thousand Oaks (CA), 2005. 12
8
Desondanks blijkt het gezin nog steeds de belangrijkste basis te zijn voor overdracht van normbesef en bieden van emotionele steun tijdens het verkennen van de sociale horizon en de mogelijkheden die de toekomst voor hen in petto heeft.14 Stimulans en genegenheid van ouders en andere gezinsleden is belangrijk voor jongeren die hun weg naar volwassenheid proberen te vinden in een veranderende wereld. Uit wetenschappelijk onderzoek komt naar voren dat kinderen voor een goed verloop van het ontwikkelingsproces baat hebben bij:15 1) veiligheid van ouders die sensitief zijn voor signalen en behoeften van hun kinderen; 2) ruimte die ouders geven om ervaringen op te doen; 3) discipline en regelmaat; 4) aandacht voor de morele ontwikkeling door sociale vaardigheden en probleemoplossend vermogen bij conflicten. Volgens recent wetenschappelijk onderzoek naar de prevalentie van opvoedproblemen in Nederland verloopt de opvoeding in 85% van de gezinnen goed. In ongeveer 15% van de gezinnen is sprake van problemen bij het opvoeden.16 Vaak gaat het om belemmeringen van tijdelijke aard en komt het wel weer goed, al dan niet met lichte hulp in de vorm van psychosociale en andere begeleiding van het kind of opvoedingsondersteuning aan de ouders. Maar het kan ook gaan om ernstige problemen die intensieve en/of langdurige zorg vergen. Kinderen en jongeren die opgroeien in kwetsbare wijken ondervinden in hun jeugdjaren relatief meer moeilijkheden in de thuissituatie dan gemiddeld. Dat geldt des te meer als er ook sprake is van eenoudergezinnen, leven op een sociaal minimum, werkloosheid en uitkeringsafhankelijkheid. De school De school is het tweede opvoedmilieu dat bijdraagt aan de opvoeding van jeugd. Vanaf het vierde levensjaar of nog eerder, als voorschoolse voorzieningen variërend van kinderopvang tot peuterspeelzaal worden meegeteld, beginnen kinderen aan een loopbaan in het onderwijsstelsel, waarin overdracht van kennis kerndoel is. Naast cognitieve vakken als lezen, schrijven, rekenen en een hele reeks andere vakken, wordt in het onderwijssysteem ook aandacht besteed aan persoonlijke en maatschappelijke vorming met programma’s op het gebied van kunsteducatie, sport en maatschappijoriëntatie. De school is als opvoedmilieu van belang omdat jongeren hier een groot deel van hun tijd doorbrengen. In veel gevallen betreft het een uniforme omgeving, bestaande uit leeftijdsgenoten van hetzelfde onderwijsniveau en docenten, die betrekkelijk afgezonderd van de volwassen samenleving functioneert.17 Wit, J., de & G. van der Veer, Psychologie van de adolescentie, Uitgeverij Intro, Nijkerk, 1984. Rutter, M., A measure of our values: goals and dilemmas in the upbringing of our children, Quaker Home Service, Londen, 1983. 16 Bot, S., S. de Roos, K. Sadiraj, S. Keuzenkamp, A. van den Broek, A & E. Kleijnen, Terecht in de jeugdzorg. Voorspellers van kind- en opvoedproblematiek en jeugdzorggebruik, Den Haag, 2013. 17 Wit, J., de & G. van der Veer, Psychologie van de adolescentie, Uitgeverij Intro, Nijkerk, 1984. 14 15
9
Vooral als de school er niet in slaagt leerlingen te stimuleren tot goede onderwijsprestaties, is er kans op vorming van groepen die afkerig zijn van leren en afwijkende normen en waarden centraal stellen. Dat kan leiden tot ordeproblemen, spijbelen, voortijdig schoolverlaten en verkeerde schoolkeuzes.18 Relatief veel ouders van gezinnen uit kwetsbare wijken hebben een laag- of ongeschoolde achtergrond. Zij zijn om die reden over het algemeen ook minder in staat hun kinderen te helpen met schooltaken en het uitstippelen van een goede maatschappelijke toekomst. Vrije tijd, openbare ruimte en peers Het derde opvoedmilieu is de invloedssfeer van vrije tijd, openbare ruimte en het sociale netwerk van leeftijdsgenoten en andere personen. Met name vanaf een jaar of acht gaan kinderen zich richten op de wereld buiten gezin en school om. Sociale contacten met vrienden en kennissen van de eigen leeftijdsgroep (peers), maar ook daarbuiten krijgen meer invloed op de wijze waarop jeugdigen mentaal in het leven staan en zich gedragen. In verreweg de meeste gevallen levert de invloed van dit derde socialisatiemilieu een verrijking op van het sociale leven van opgroeiende jeugd. Hun sociale horizon wordt breder en zij verruimen voor zichzelf en hun leeftijdsgenoten de experimenteerruimte die nodig is voor het verkennen van de wereld en hun maatschappelijke toekomst. De omgang met leeftijdsgenoten biedt behalve de kans op persoonlijke vriendschap met name veel experimenteerruimte voor nieuw sociaal rolgedrag, zoals sociaal functioneren in groepen als leider, volger of in een andere rol. Ook biedt contact met peers zekerheid bij conformering aan de normen en waarden van de groep. Meestal lijken deze normen en waarden op algemeen geaccepteerde spelregels in de samenleving. Maar er zijn groepen met een sterk afwijkende subcultuur waarbij dat niet het geval is. Tegengestelde verwachtingen tussen gezin en peers kunnen leiden tot conflicten tussen jeugdigen en hun ouders. Ook voor de pedagogische invloedsfeer van de vrije tijd geldt dus dat er grote verschillen bestaan tussen de kwaliteit van deze omgeving, onder andere samenhangend met het sociale klimaat en de aanwezigheid van risicofactoren die de ontwikkeling van jeugd negatief kan beïnvloeden. In buurten waar een concentratie van lage inkomens bestaat, heeft opgroeiende jeugd te maken met een bovengemiddeld aantal risicofactoren.19 Tegelijkertijd neemt deze jeugd betrekkelijk weinig deel aan georganiseerde vormen van vrijetijdsbesteding, zoals sportclubs en
Wit, J., de & G. van der Veer, Psychologie van de adolescentie, Uitgeverij Intro, Nijkerk, 1984. WRR, Vertrouwen in de buurt, AUP, Amsterdam, 2005; Rovers, B., De buurt een broeinest? Een onderzoek naar de invloed van woonomgeving op jeugdcriminaliteit, Stichting Ars Aequi, Nijmegen, 1997; Wenar, C. & P. Kerig, Developmental psychopathology. From infancy through adolescence, McGraw-Hill International Edition, Boston, 2005; Schuyt, C.J.M., Kwetsbare jongeren en hun toekomst. Beleidsadvies gebaseerd op literatuurverkenning, Ministerie van VWS, Amsterdam, 1995; Karsten, L., Kuiper, E.N. & H. Reubsaet, Van de straat? De relatie jeugd en openbare ruimte verkend, Van Gorcum, Assen, 2001. 18 19
10
culturele programma’s.20 De geringe financiële draagkracht van ouders en het gebrek aan culturele traditie spelen hierbij een rol. Als gevolg daarvan zijn deze jongeren uit kwetsbare wijken meer aangewezen op vertier in de openbare ruimte. Rondhangen op straat, vaak zonder toezicht of begeleiding, is voor hen een belangrijke vorm van tijdverdrijf.21 In deze context zijn ook problematische jeugdgroepen aanwezig die een negatieve invloed hebben op het maatschappelijk gedrag van de jeugd om hen heen.22 Voor een deel wordt dit ‘gat in de pedagogische infrastructuur’, een term geïntroduceerd door de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling op aangeven van hoogleraar pedagogiek Micha de Winter, gevuld met een aanbod van jeugdwelzijnswerk, buurtsportwerk, speeltuinwerk en culturele initiatieven. 23 Inzet van vrijwilligers is daarbij niet ongewoon. Uit onderzoek blijkt dat de behoefte aan begeleiding in de vrije tijd van buurtjongeren voor ongeveer de helft wordt gedekt door het bestaande aanbod.24 Dat betekent dat een flink deel van deze jeugd zich vermaakt zonder een toeziend oog van volwassenen. In de praktijk blijkt het halve aanbod van vrijetijdsbegeleiding dan ook niet voldoende te zijn om de cultuur van problematische straatgroepen een halt toe te roepen. Politie en partners, waaronder naast straatcoaches, BOA’s (bijzondere opsporingsambtenaren) en beveiligingsfirma’s ook het jongerenwerk gerekend kan worden, zijn sinds begin jaren 2000 druk doende, in het kader van de zogenaamde groepsaanpak, overlast en criminaliteit van problematische jeugdgroepen aan banden te leggen. Het lukt ogenschijnlijk wel het aantal criminele jeugdgroepen en groepen die ernstige overlast veroorzaken te verminderen, maar de aanwezigheid van hinderlijke en overlastgevende jeugdgroepen blijft een moeilijk uitroeibaar alledaags verschijnsel onder buurtjongeren in kwetsbare woonwijken. Zonder plaats voor zinvolle vrijetijdsbesteding, gaat het rondhangen op straat gewoon door. Conflicterende opvoedmilieus Voor veel jeugd geldt dat de drie opvoedmilieus zoals hierboven beschreven goed met elkaar harmoniëren. Bij jeugd uit kwetsbare wijken is dat in meerdere of mindere mate niet het geval. Bij hen staan de opvoedmilieus van gezin, school en buurtomgeving veel meer op gespannen voet met elkaar.25
Tiessen-Raaphorst, A., Verbeek, D., Haan, de, J. & K. Breedveld (red.), Rapportage sport 2010. Sport: een leven lang, SCP, Den Haag, 2010; Roest, A., Lokhorst, A.M. & C. Vrooman, Sociale uitsluiting bij kinderen, SCP, Den Haag, 2010. 21 Hazekamp, J., Rondhangen als tijdverdrijf. Over het onder-elkaar-zijn van jongens en meisjes in de vrije tijd, VU Uitgeverij, Amsterdam, 1985. 22 Jong, J.D. de, Kapot moeilijk. Een etnografisch onderzoek naar opvallend delinquent groepsgedrag van ‘Marokkaanse’ jongens, Aksant, Amsterdam, 2007; Ferwerda, H. & T. van Ham, Problematische jeugdgroepen in Nederland. Omvang, aard en politieproces beschreven, Bureau Beke, Arnhem, 2010. 23 Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, Aansprekend opvoeden. Balanceren tussen steun en toezicht, Den Haag, 2001. 24 MOgroep, De staat van professioneel jeugd- en jongerenwerk anno 2009, Utrecht, 2009. 25 Hadioui, I. el, Hoe de straat de school binnendringt. Denken vanuit de pedagogische driehoek van de thuiscultuur, de schoolcultuur en de straatcultuur, Van Gennep, Amsterdam, 2013. 20
11
Zo is er bij jeugd uit kwetsbare wijken in veel gevallen weinig contact tussen het thuismilieu en het schoolmilieu. Bekend is dat zowel basisscholen als vervolgopleidingen de grootste moeite hebben om te communiceren met laagopgeleide ouders van hun leerlingen. Omgekeerd hebben deze ouders vaak geen ervaring in het steunen van hun kinderen bij hun opleiding. Daarnaast bestaat er spanning tussen de cultuur van het schoolmilieu en het thuismilieu aan de ene kant en de cultuur van het straatmilieu aan de andere kant. In kwetsbare wijken is vaak sprake van een dominante straatcultuur waarin weinig waardering bestaat voor leren op school en burgerlijke fatsoensnormen. § 3. Pedagogische civil society Als oplossing voor de conflicterende opvoedmilieus en het gat in de pedagogische infrastructuur is in een rapport van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling in 2009 het gedachtegoed van de ‘pedagogische civil society’ geïntroduceerd.26 Deze term is ontleend aan een publicatie van hoogleraar pedagogiek Micha de Winter.27 Het Nederlands Jeugdinstituut definieert het begrip pedagogische civil society als volgt: ‘gemeenschappelijke activiteiten van burgers rondom het grootbrengen van kinderen waarin zij in de eigen sociale netwerken en in het publieke domein de verantwoordelijkheid rond het opgroeien en opvoeden van kinderen met elkaar delen. Ouders, jongeren en buurtbewoners, maar ook familieleden, leraren en sportcoaches zijn onderling betrokken en bevorderen het opvoeden en opgroeien van kinderen en jeugdigen.’28 In andere definities worden professionele voorzieningen nadrukkelijk niet tot de pedagogische civil society gerekend. In deze rapportage wordt gekozen voor de brede opvatting van het begrip gehanteerd waarbij ook opvoeders van professionele voorzieningen worden gerekend tot het geheel. In onze moderne individuele samenleving zijn de informele sociale netwerken rond gezinnen schraler geworden en wordt de behoefte aan ondersteuning meer gerealiseerd via professionele organisaties.29 De verminderde sociale inbedding van gezinnen heeft ongunstige gevolgen voor de kwaliteit van het opvoed- en opgroeiklimaat van kinderen. Het versterken van de pedagogische civil society kan hiervoor een oplossing bieden.
Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling/Raad voor de Volksgezondheid en Zorg, Investeren rondom kinderen, RMO/RVZ, Den Haag, 2009. 27 Winter, M. de, Het moderne van kindermishandeling. In: W. Koops, B. Levering & M. de Winter (red.), Opvoeding als spiegel van de beschaving. Een moderne antropologie van het kind, SWP, Amsterdam, 2008; Winter, M. de, Verbeter de wereld, begin bij de opvoeding. Vanachter de voordeur naar democratie en verbinding, Uitgeverij SWP, Amsterdam, 2011. 28 Klein, M. van der, D. Bulsink & R. van der Gaag, Pedagogische civil society voor beginners. Hoe professionals en vrijwilligers goed kunnen samenwerken rond jeugd en gezin, Verwey-Jonker Instituut, Utrecht, 2012. 29 Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling/Raad voor de Volksgezondheid en Zorg, Investeren rondom kinderen, RMO/RVZ, Den Haag, 2009. 26
12
Actoren pedagogische civil society In de pedagogische civil society zijn verschillende actoren actief die kunnen worden ingedeeld in een drietal kringen: 1) familie, vrienden en buren, 2) sportverenigingen, kerken, moskeeën, buurt-, zelf- en vrijwilligersorganisaties, en 3) professionele voorzieningen.30 De eerste kring van familie, vrienden en buren omvat de primaire actoren van de pedagogische civil society. Zij vormen de directe omgeving van het gezin en hebben grote invloed op het opgroeien van jeugd. Naast de relatie met ouders, andere familieleden en volwassen buurtbewoners, draagt ook contact met leeftijdsgenoten bij aan een gezonde psychosociale ontwikkeling van kinderen en jongeren. Een goede relatie tussen buurtbewoners kan dan ook bijdragen aan een sterkere pedagogische civil society. De tweede kring wordt gevormd door actoren uit het maatschappelijk middenveld die een rol spelen bij het opvoeden van jeugd. Het gaat bijvoorbeeld om sportverenigingen, religieuze organisaties, vrijwillige buurtinitiatieven maar ook lokale ondernemers. De derde kring bestaat uit professionele organisaties die een rol hebben bij het opvoeden en opgroeien van jeugd zoals scholen, Centra voor Jeugd en Gezin, jeugden jongerenwerk en gemeenten. Scholen en sportverenigingen hebben een belangrijke rol in het versterken van de pedagogische civil society omdat zij vanwege hun grote bereik onder jeugd en ouders met een kleine actie een grote invloed kunnen uitoefenen.31 Dit geldt ook voor reguliere voorzieningen als buurtinitiatieven en welzijnswerk die verankerd zijn in de buurt. Projecten met een tijdelijk karakter hebben vaak een minder groot en minder duurzaam bereik. Buurtorganisaties zoals scholen, sportclubs en jongerenwerk kunnen hun pedagogische rol meer expliciteren met betrekking tot het uitdragen van pedagogische normen en waarden, het aanleren van sociale vaardigheden en het stimuleren van ouders en kinderen tot onderling contact, betrokkenheid bij organisaties en nemen van initiatieven. Versterken van deze pedagogische lijn is goed voor het sociaal klimaat in de buurt maar ook voor het maatschappelijk draagvlak van deze organisaties onder buurtbewoners. Professionele voorzieningen en gemeenten kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het pedagogisch klimaat in een buurt door buurtorganisaties te stimuleren steunen in hun pedagogische uitdaging. De gemeente heeft als overheid een vanzelfsprekende regierol bij het ontwikkelen van een gezamenlijke pedagogische wijkvisie.
Broeders, A., P. Duijvestijn, L. Wolswinkel, N. Broenink & N. Fransen, Opvoeden samen met de buurt. De pedagogische civil society: een inhoudelijke oriëntatie, DSP-groep, Amsterdam, 2011. 31 Broeders, A., N. Broenink, P. Duijvestijn, N. Fransen & L. Wolswinkel, Opvoeden samen met de buurt. Buurtanalyse en eindconclusies, DSP-groep, Amsterdam, 2012; Wolswinkel, L., Opvoeden samen met de buurt. De pedagogische waarde van de gemeente, DSP-groep, Amsterdam, z.j.; Duijvestijn, P., Opvoeden samen met de buurt. De pedagogische waarde van zelforganisaties in de buurt, DSP-groep, Amsterdam, z.j.; Duijvestijn, P., Opvoeden samen met de buurt. De pedagogische waarde van school en kinderopvang, DSPgroep, Amsterdam, z.j. 30
13
Ouderbetrokkenheid Scholen hebben de mogelijkheid om laagdrempelig contact te leggen met ouders. In de versterking van de pedagogische civil society hebben zij daarom een sleutelrol.32 De betrokkenheid van ouders op scholen is echter niet altijd optimaal. Er worden een aantal adviezen gegeven voor het vergroten van de ouderbetrokkenheid: Elk jaar op huisbezoek bij elke leerling Persoonlijk informatiegesprek voor nieuwe ouders Alert zijn op persoonlijk contact met ouders voor en na schooltijd Ouderweek waarin ouders lessen kunnen bijwonen Ouderkamer met inloopactiviteiten en cursussen Ouderconsulent Koffieochtenden Opvoedspreekuur Kleinschalige investeringen, zoals ouderontmoetingen op scholen, een opvoedcursus of een gespreksgroep van ouders, verdienen zichzelf terug door de versterking van de sociale netwerken rond gezinnen.33 Sociale en fysieke buurtfactoren Zowel sociale als fysieke buurtfactoren hebben invloed op de kwaliteit van de pedagogische civil society.34 Allereerst gaat het om de bevolkingssamenstelling en andere sociale buurtkenmerken zoals de sociaaleconomische positie en de doorstroomsnelheid van bewoners. Daarnaast gaat het om speel- en ontmoetingsplekken en andere fysieke buurtkenmerken. Voor een pedagogische civil society van goede kwaliteit is het van belang dat er ruimte is voor speelplekken omdat dit mogelijkheden biedt voor ontmoeting. Hoe een buurt is ingericht en wie er wonen heeft invloed op hoe kinderen opgroeien in een buurt. De pedagogische civil society is doorgaans sterker in buurten met een relatief hoge sociaaleconomische status en met een beperkte doorstroming van bewoners. Hetzelfde geldt voor buurten met voldoende veilige en uitdagende speelplaatsen en ontmoetingsplekken. Een hoog percentage armoede, een hoog percentage etnisch-culturele minderheidsgroepen en een laag opleidingsniveau van bewoners zijn daarentegen buurtfactoren die een beperking vormen voor de pedagogische civil society. Focus op kwetsbare wijken Omdat in kwetsbare wijken de condities voor een kwalitatief sterke pedagogische civil society nog onvoldoende aanwezig zijn, ligt het voor de hand de focus juist op deze wijken te leggen. Inzet voor het ontwikkelen van een positief pedagogisch klimaat zou dan ook vooral op kwetsbare buurten gericht moeten zijn. Actoren die Duijvestijn, P., Opvoeden samen met de buurt. De pedagogische waarde van school en kinderopvang, DSPgroep, Amsterdam, z.j. 33 Houkes, A. & L. Kok, Effectiviteit informele netwerken, SEO, Amsterdam, 2009. 34 Broeders, A., N. Broenink, P. Duijvestijn, N. Fransen & L. Wolswinkel, Opvoeden samen met de buurt. Buurtanalyse en eindconclusies, DSP-groep, Amsterdam, 2012. 32
14
een belangrijke rol kunnen spelen in de opbouw en het versterken van de pedagogische civil society zijn naast ouders, andere buurtbewoners en jeugdigen zelf ook scholen, jeugd- en jongerenwerkers, sportverenigingen en andere sleutelfiguren uit het maatschappelijk middenveld. Naast het ontwikkelen van gedeelde pedagogische normen en waarden zou veel aandacht moeten uitgaan naar het vergroten van de sociale cohesie en het bevorderen van onderling contact tussen buurtbewoners.
15
Hoofdstuk 2.
Methodische programma’s
Inleiding In dit hoofdstuk beschrijven we een aantal methodische programma’s die zijn ontwikkeld voor de bevordering van een positief sociaal klimaat of een pedagogische omgeving in wijken. Allereerst gaan we in op buurtpedagogische programma’s die in Nederlandse buurten actief zijn (§ 1). Daarna staan we kort stil bij methodische programma’s in het welzijnswerk (§ 2) en brede integrale wijkprogramma’s (§ 2). § 1. Buurtpedagogische programma’s Er bestaan meerdere buurtpedagogische programma’s die tot doel hebben het pedagogisch klimaat in een wijk te versterken. Achtereenvolgens worden een aantal van deze programma’s die in Nederlandse buurten actief zijn beschreven. Er is met name aandacht voor de Vreedzame Wijk, maar ook andere programma’s gericht op het versterken van een pedagogisch positief klimaat in wijken of binnen voorzieningen komen aan bood. De Vreedzame Wijk De Vreedzame Wijk is een uitbreiding van het programma De Vreedzame School. In navolging van scholen werken welzijnsorganisaties, kinderdagverblijven, sportaanbieders en andere jeugdvoorzieningen in de wijk volgens dezelfde pedagogische uitgangspunten aan een positief sociaal klimaat in de wijk.35 Deze uitbreiding is alleen mogelijk als de basisscholen in een wijk al volgens het principe van Vreedzame Scholen werken. In het programma van de Vreedzame Wijk staan net als bij de Vreedzame School actieve participatie en burgerschapscompetenties van kinderen centraal.36 Dit gebeurt vooral door de methode van peermediation waarbij getrainde kinderen samen met ruziemakers conflicten oplossen. Doelgroep van de Vreedzame Wijk zijn in principe alle jeugdigen van 4-12 jaar die op basisscholen in de wijk zitten, en ouders, vrijwilligers en professionals van scholen en andere voorzieningen die bij hun opvoeding zijn betrokken. Er wordt gedacht aan het verbreden van de doelgroep van jeugd tot 18 jaar. De doelen van de Vreedzame Wijk kunnen als volgt worden geformuleerd: Kinderen kunnen vaardigheden met betrekking tot conflicthantering toepassen in andere contexten dan die van de school
NJi, Methodiek De Vreedzame Wijk, NJi, Utrecht, 2015. Horjus, B., M.W. van Dijken & M. de Winter, Van school naar huis door een Vreedzame Wijk. Onderzoek naar Vreedzame Wijk Overvecht en Kanaleneiland. Overzichtsrapportage, Universiteit Utrecht/Horjus & Partners/ MvD-Research, Utrecht/Zeist, 2012. 35 36
16
Kinderen worden betrokken bij hun omgeving en gestimuleerd in hun participatie en gemeenschapszin Minder opvoedingsverlegenheid bij opvoeders (leerkrachten, andere professionals, vrijwilligers en ouders) Gedeelde opvoedingsverantwoordelijkheid bij verschillende opvoeders Versterking van pedagogisch beleid bij wijkvoorzieningen Toegenomen veiligheidsbeleving in de leefomgeving van kinderen
De invoering van het programma de Vreedzame Wijk duurt twee jaar. In het eerste jaar ligt het accent op het delen van een gezamenlijke pedagogische visie via voorlichting en training.37 Dat gaat volgens het ‘schillenmodel’. Het begint met de organisaties die het dichtst bij de school staan en van hieruit steeds verder naar buiten: 1) ouderorganisaties en niet-georganiseerde ouders, 2) organisaties voor begeleide vrijetijdsbesteding zoals kinderopvang, kinderwerk, speeltuinwerk en sportverenigingen, 3) politie en toezicht zoals wijkagent, straatcoaches en buurtvaders, en 4) andere actoren in de wijk zoals het opbouwwerk, winkeliers en bibliotheek. Opvoeders uit deze verschillende ‘schillen’ (zowel professionals als vrijwilligers) krijgen een basistraining waarin de pedagogische uitgangspunten van de Vreedzame Wijk worden overgedragen. In het tweede jaar ligt de nadruk op activiteiten voor kinderen in school en in de wijk met vaste elementen als het instellen van een Vreedzame Kinderraad, kinderen die als wijkmediator aan de slag gaan met het oplossen van conflicten en het opstellen van een wijkmanifest voor kinderen. Naar aanleiding van dit manifest voeren scholen vervolgens schoolactiviteiten uit om de wijk te verbeteren. Verder wordt bekendheid gegeven aan de Vreedzame Wijk onder wijkbewoners en overige organisaties via voorlichtingsbijeenkomsten en een nieuwsbrief. 37
NJi, Methodiek De Vreedzame Wijk, NJi, Utrecht, 2015.
17
In het programma van de Vreedzame Wijk wordt gewerkt aan vijf competenties van zowel kinderen als opvoeders: 1. Vreedzame conflictoplossing 2. Respectvol omgaan met verschillen 3. Gezamenlijke besluitvorming 4. Vertonen van positief sociaal gedrag 5. Verantwoordelijkheid voor de gemeenschap dragen Het programma is uitvoerig theoretisch onderbouwd.38 Effectstudies in drie wijken wijzen uit dat er sprake is van enige transfer van vreedzame attituden en vaardigheden tussen de schoolomgeving en andere sociale omgevingen in de wijk waar dezelfde normen gelden.39 Het gaat bijvoorbeeld om activiteiten van het welzijnswerk. Dat is niet in alle wijken in dezelfde mate het geval en geldt niet voor alle competenties. Kinderen passen vreedzame competenties niet toe in omgevingen in de wijk waar de vreedzame normen niet zichtbaar zijn, zoals op straat zonder toezicht van volwassenen. Ter verklaring van de beperkte transfer wordt aangedragen dat kinderen vaardigheden in de training zich onvoldoende hebben eigen gemaakt en dat zij te weinig kansen krijgen om deze toe te passen. De doelstelling dat de veiligheidsbeleving in de wijk verbetert, wordt niet gehaald wat betreft kinderen. Voor ouders geldt dat de gevoelens van onveiligheid afnemen. Tegelijkertijd beschouwen ook minder ouders de buurt als veilig. Professionals onderschrijven meer een gedeelde verantwoordelijkheid met elkaar en met ouders voor de opvoeding van kinderen in de buurt. Ouders delen deze mening in mindere mate. Kanttekening daarbij is dat slechts een beperkt aantal ouders is getraind in het kader van de Vreedzame Wijk. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling van de Vreedzame Wijk nog niet voltooid is. Het effect van het programma beperkt zich tot scholen, andere professionele voorzieningen en de professionals en kinderen die daar actief zijn. Ouders, andere buurtbewoners, zelforganisaties en jeugd vanaf 12 jaar en ouder zijn in veel mindere mate of in het geheel niet betrokken bij de Vreedzame Wijk. Dit betekent dat in de omgeving waar de professionals grip op hebben de vreedzame sociale norm geïntroduceerd kan worden. Daar buitenom, met name in de straatcultuur, lukt dat niet en zien kinderen zich genoodzaakt uit zelfbescherming gebruik te maken van een straatattitude.
Pauw, L. & C. Verhoeff, Handboek De Vreedzame Wijk (capita selecta), Eduniek/CED-groep, Maartensdijk, 2012; Winter, M. de, Verbeter de wereld, begin bij de opvoeding. Vanachter de voordeur naar democratie en verbinding, SWP, Amsterdam, 2011. 39 Dijken, M.W. van, B. Horjus & M. Day, De Vreedzame Wijk Kanaleneiland. De derde meting in het onderzoek naar De Vreedzame Wijk 2012-2013, MvD Research/Horjus & Partners, Utrecht, 2013; Horjus, B., M.W. van Dijken & M. de Winter, Van school naar huis door een Vreedzame Wijk. Onderzoek naar Vreedzame Wijk Overvecht en Kanaleneiland. Overzichtsrapportage, Universiteit Utrecht/Horjus & Partners/ MvD-Research, Utrecht/Zeist, 2012; Horjus, B. & M.W. van Dijken, Amsterdam Noord gaat Vreedzaam voort. Onderzoek naar Vreedzame Wijk Amsterdam Noord-West, Universiteit Utrecht/Horjus & Partners/MvD-Research, Utrecht/Zeist, 2012. 38
18
De kritieke massa, nodig voor een omslag naar positieve omgangsnormen in de wijk, wordt niet gerealiseerd met alleen het trainen en betrekken van professionals en kinderen. Nodig daarbij zijn ook andere belangrijke actoren in de buurt, met name ouders en buurtbewoners maar ook jeugd boven de 12 jaar die een stempel drukt op de gedragsnormen op straat. School-Wide Positive Behavior Support Op verschillende scholen in het land wordt gewerkt met School-Wide Positive Behavior Support. Dit programma is ontwikkeld in de Verenigde Staten en beoogt door een combinatie van (jeugd)zorg en preventieve interventie een positief schoolklimaat te realiseren en gedragsproblemen in de klas te verminderen.40 School-Wide Positive Behavior Support is een driejarig programma gericht op het creëren van een omgeving die het leren bevordert en gedragsproblemen voorkomt. Dit begint bij het gezamenlijk formuleren van de waarden die de school belangrijk vindt. Vervolgens benoemt het schoolteam het gedrag dat past bij deze waarden en leert het de kinderen actief aan. Adequaat gedrag wordt hierna systematisch positief bekrachtigd. Vervolgens worden voor risicoleerlingen specifieke gedragsinterventies ingezet. Hiermee wordt een veilig en positief schoolklimaat gecreëerd, waarin elke leerling optimaal kan profiteren van het geboden onderwijs. School, ouders en jeugdzorg werken onder begeleiding van een coach actief samen in dit proces. Leerkrachten, leerlingen en ouders worden intensief getraind. Extra aandacht gaat uit naar risicoleerlingen en hun ouders. Amerikaans en Noors onderzoek naar de effectiviteit van School-Wide Positive Behavior Support laat een afname van probleemgedrag zien, meer sociale vaardigheid, betere leerprestaties, een hogere veiligheidsbeleving en meer betrokkenheid op school.41 Communities that Care Communities that Care (CtC) is een preventiestrategie om probleemgedrag en maatschappelijke uitval van jongeren te voorkomen of terug te dringen. De strategie is ontwikkeld in de Verenigde Staten en is inmiddels in ruim twintig wijken in Nederland toegepast. CtC wil een duurzaam veilige wijk creëren met een goede sociale cohesie waarin jeugd wordt aangemoedigd zich optimaal te ontwikkelen. CtC is geen interventieprogramma, maar een programma voor systematische ontwikkeling van preventief jeugdbeleid in wijken. Op basis van een diagnose van beschermende en risicofactoren van jongeren en de wijk, wordt samen met organisaties in de wijk een plan opgesteld bestaande uit effectieve interventieprogramma’s die risicofactoren verminderen en beschermende factoren versterken. In de Verenigde Staten heeft effectonderzoek naar Communities that Care aangetoond dat jongeren uit een testgroep na vier jaar minder roken, minder alcohol Crone, D.A., L.S. Hawken & R.H. Horner, Check-in, check-out in Positive Behavior Support. Dagelijkse gedragsondersteuning in de school, Uitgeverij Pica, Huizen, 2014. 41 NJi, Interventie School-Wide Positive Behavior Support, NJi, Utrecht, 2014. 40
19
drinken en minder criminaliteit vertonen dan jongeren uit de controlegroep.42 Een kosten- en batenanalyse laat zien dat CtC de samenleving per jongere ruim 5.000 dollar oplevert over een periode van vijf jaar. Effectonderzoek in Nederland wijst uit dat CtC als preventiestrategie de samenwerking tussen voorzieningen versterkt, maar dat er helaas geen enkel effect van CtC uitgaat op risicofactoren en beschermende factoren voor probleemgedrag van jongeren.43 CtC lijkt een op de wetenschappelijke tekentafel bedachte strategie die in de praktijk geen zichtbare resultaten oplevert voor jongeren met problemen. Verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de diagnose niet leidt tot gerichte inzet van gedragsinterventies die de geconstateerde problemen van jongeren verhelpen. Een andere verklaring is dat er weinig empirisch bewezen gedragsinterventies beschikbaar zijn. Een andere methode dat een systematische strategie voorstelt bij het opstellen en uitvoeren van jeugdbeleid zonder te verwijzen naar inhoudelijke programma’s of interventietechnieken is ‘Opgroeien en opvoeden in de wijk’ van het NJi.44 Buurt Praktijk Team Buurt Praktijk Team (BPT) is een werkwijze waarbij een klein team van professionals en actieve buurtbewoners samengesteld wordt die van betekenis kunnen zijn voor de aanpak van een specifiek overlastprobleem in een buurt. In vergelijking met reguliere voorzieningen kan dit team op een integrale wijze snel en praktisch aan de slag gaan. In plaats van een vooraf bedachte methodiek uit te voeren, werkt het BPT volgens het principe van al doende leren: op basis van regelmatige gezamenlijke analyse met alle betrokkenen worden bewoners die overlast ervaren en bewoners die overlast veroorzaken met elkaar verband gebracht en worden met brede inzet van bewoners kleine zichtbare verbeteringen gerealiseerd. Het bijzondere is dat van protocollen wordt afgeweken en mensen de ruimte krijgen om te experimenteren. Betrokkenheid, nabijheid en het luisteren en zoeken naar oplossingen staat daarbij centraal. Het team is georganiseerd als een efficiënt netwerk, sluit aan bij bestaande structuren, maar professionals die deelnemen aan een BPT zijn losgeweekt van de organisaties en gedetacheerd naar een BPT. BPT’s hebben een eigen budget. De werkwijze van het Buurt Praktijk Team is ontwikkeld in Amsterdam West. Een maatschappelijke kosten- en batenanalyse naar het BPT in dit stadsdeel laat positieve
Kuklinski, M.R., J.S. Briney, J.D. Hawkins & R.F. Catalano, Cost-Benefit Analysis of Communities That Care Outcomes at Eighth Grade, Prevention Science, 13 (2), 2012 43 Steketee, M., H. Jonkman, J. Mak, C. Aussems, A. Huygen & W.S. Roeleveld, Communities that care in Nederlandse steden. Resultaten van een vierjarig experimenteel onderzoek, Verwey-Jonker Instituut, Utrecht, 2012. 44 NJi, Methodiek Opgroeien en opvoeden in de wijk, NJi, Utrecht, 2015; Dijke, A. van, A. Heijboer, I. Ligtermoet, H. Meij & L. Terpstra, Opgroeien en opvoeden in de wijk. Een andere aanpak voor integraal jeugdbeleid, NIZW, Utrecht, 2003. 42
20
resultaten zien. Veiligheidsgevoelens zijn toegenomen, bewoners nemen meer eigen initiatief, lijnen tussen professionals zijn korter en de wijk is schoner en veiliger.45 Overige buurtprogramma’s ‘Bronnenboek Wijkpedagogiek 0-15 jaar’ is een stappenplan om op wijkniveau in samenhang en samenwerking met partners een positief opvoedklimaat voor jeugd te ontwikkelen. Het bronnenboek geeft tips voor het organiseren van wijkbijeenkomsten van professionals en vrijwilligers, het bevorderen van kinder- en jeugdparticipatie, het opstellen van omgangsvormen, activiteitenprogramma’s voor kinderen, ouders en wijkbewoners.46 Er is geen effectonderzoek beschikbaar. ‘Schoolbuurtwerk’ is een methodiek voor de verrijking van het leerproces van basisschoolleerlingen met vormen van levensecht leren in de buurt.47 Deze methodiek van projectmatige en thematische samenwerking tussen kinderwerk en basisscholen is te beschouwen als voorloper van de brede school ontwikkeling. Burgerschapsvorming en talentontwikkeling zijn belangrijke accenten in de methodiek. Er is een praktijkboek beschikbaar met stappenplan en handleidingen.48 Er is geen effectonderzoek gedaan naar de uitvoering van de methodiek. De ‘Wijkacademie Opvoeden en meer’ is een programma in ontwikkeling waarbij ouders en jeugdigen in enkele kwetsbare wijken met elkaar in gesprek gaan over belangrijke opvoedkwesties en van daaruit allianties aangaan met scholen en instellingen in de wijk om het opvoedklimaat in de wijk te verbeteren.49 Vanuit een kerngroep van ouders wordt van onderop bepaald wat de pedagogische vraagstukken in de wijk zijn. § 2. Welzijnsprogramma’s Het welzijnswerk heeft door de focus op arbeiderswijken en sociaaleconomisch kwetsbare doelgroepen impliciet altijd al een wijkgericht karakter gehad. 50 Zeker na de professionele uitbouw van deze voorziening in de periode van de naoorlogse wederopbouw is deze wijkgerichte benadering methodisch nader uitgewerkt. In het welzijnswerk in het algemeen kreeg dit de vorm van sociaal-cultureel werk in buurthuizen voor verschillende leeftijdsgroepen. Daarnaast ontstonden specialisaties
Witmond, B., A. Hamdi & J. Verheijen, MKBA BPT Columbusplein. Eindrapport, Ecorys, Rotterdam, 2014. 46 Diender, A., Bronnenboek Wijkpedagogiek 0-15 jaar, Stichting De Meeuw, Rotterdam, 2011. 47 NJi, Methodiek Schoolbuurtwerk: levensecht leren in de buurt, NJi, 2015. 48 Boersma, P., M. van Wier & J. Wieriks, Levensecht leren in de buurt. Praktijkboek voor schoolbuurtwerk binnen het basisonderwijs, IJsterk Scholen & Educatie, Amsterdam, 2012. 49 Stichting BMP, Wijkacademies Opvoeden en meer. Voortgangsbericht oktober 2013-maart 2014, z.j. 50 WRR, Bewijzen van goede dienstverlening, Amsterdam University Press, Amsterdam, 2004. 45
21
als opbouwwerk en specifiek welzijnswerk voor probleemgezinnen in achterstandssituaties.51 Opbouwwerk Opbouwwerk is een onderdeel van welzijnswerk gericht op het verbeteren van de woon- en leefomstandigheden van buurtbewoners door onder meer de invloed van de bewoners bij het verbeteren van de leefbaarheid te versterken.52 Opbouwwerk is doorgaans dan ook territoriaal gericht. Het opbouwwerk heeft zich in de loop der tijd in kwetsbare buurten en wijken ontwikkeld tot een dragende factor om verloedering tegen te gaan.53 In de jaren ’90 heeft het opbouwwerk steeds meer een rol gekregen in het aparte beleidskader van sociale en stedelijke vernieuwing voor aanpak van sociaaleconomische achterstanden (zie paragraaf 3). Binnen het welzijnswerk en opbouwwerk zijn meerdere strategieën en methodieken ontwikkeld met een sterk buurtgericht karakter. Het gaat bijvoorbeeld om de Probleem-Project-Methode (PPM) waarbij een door bewoners ervaren probleem planmatig en systematisch wordt opgelost, en de Sociale Actie methodiek, waarbij groepen in de samenleving die het oneens zijn met maatregelen in de vorm van sociale actie verzet organiseren.54 Asset-Based Community Development Asset-Based Community Development (ABCD) is te beschouwen als een faciliterende en activerende wijze van welzijnswerk. Het concept en de principes van ABCD hebben hun oorsprong in de Verenigde Staten. ABCD biedt een wijkaanpak voor sociaaleconomische zwakkere wijken. Door van binnenuit bewoners en voorzieningen in de buurtgemeenschap te verbinden en hun capaciteiten te mobiliseren wordt gewerkt aan een in economisch, cultureel en sociaal opzicht leefbare buurt.55 Van belang is dat initiatieven vanuit buurtbewoners komen. Dat staat soms op gespannen voet met de meer aanbodgerichte systemen waarin welzijnsprofessionals en andere professionals werken. De praktijk laat een groei zien van het aantal vrijwilligersinitiatieven en versterking van sociale netwerken in buurten.56 Deze Stevense, H., Sociaal-kultureel werk. Een verkenning, Uitgeverij H. Nelissen, Baarn, 1985; Regt, A. de, Arbeidersgezinnen en beschavingsarbeid. Ontwikkelingen in Nederland 1870-1940, Boom Meppel, Amsterdam, 1984. 52 Dozy, M.C., Het is altijd al het beroep van de toekomst geweest. De beroepsontwikkeling van het opbouwwerk, Walburg Pers, Zutphen, 2008. 53 Broekman, H., Handboek opbouwwerk. Methoden, technieken en terreinen, Dr. Gradus Hendriksstichting, Den Haag, 1998. 54 Reckman, P. & R. van Roon, Leren is ageren. De leerwerkwijze ITP, Anthos, Baarn, 1983; Alinsky, S.D., Dat hoef je niet te nemen! De organisatie van de sociale actie, Uitgeverij Bert Bakker, Den Haag, 1974. 55 De bewerkte vertaling van het Amerikaanse handboek is van de hand van Ben Welling, Hendrika Feijen en Jos van Engelen: Wijkontwikkeling op eigen kracht, LSA, Den Haag, 2000. Zie ook: Engbersen, R. & P. Rensen, Help mij het zelf te doen. Een pleidooi voor methodisch werken aan actief burgerschap, Platform 31/Movisie, Utrecht/Den Haag, 2014. 56 Er is een drietal evaluatiestudies verschenen over ABCD praktijkcases in meerdere gemeenten (Davelaar en Veldboer, 2008; Huygen, Davelaar & van Daal, 2006; Bodd, 2005). 51
22
aanwijzingen voor effecten onderscheidt de ABCD methode van andere wijkgerichte welzijnsprogramma’s. De ABCD-methode kent vijf stappen. De eerste stap is het in kaart brengen van aanwezige capaciteiten en vaardigheden in de wijk (mapping assets) aan de hand van een uitgebreide vragenlijst (Community Asset Check List). Elke buurtgemeenschap is immers anders. Deze inventarisatie richt zich op de capaciteiten van bewoners, de potentie van informele netwerken, de welwillendheid van instituties, de economische kansen en de fysieke kwaliteiten in de buurt. maar is tegelijkertijd een hoogwaardige nulmeting. De tweede stap is het bouwen aan relaties tussen de bronnen in een buurt: het in contact brengen van individuen met anderen, met organisaties en met instituten. De derde stap omvat het activeren van een buurt rond economische ontwikkelingen en een communicatienetwerk. De vierde stap richt zich op het samenbrengen van de wijk rond een visie en een plan. Een zo representatief mogelijke groep bewoners werkt aan een visie en een plan voor de gemeenschap, gericht op de lange termijn en op het oplossen van concrete problemen. De vijfde stap is het op zoek gaan naar steun van buiten. Hier probeert de wijk externe middelen vrij te maken ter ondersteuning van de lokaal aangestuurde ontwikkelingen, in aanvulling op de stevige basis van eigen bronnen. De belangrijkste werkzame vuistregels zijn: Ontwikkel en vernieuw van binnenuit en bottom-up. Focus op capaciteiten in plaats van op problemen en tekortkomingen. Initieer met weinig tot geen hulp van buitenaf. Erken en bouw voort op bestaande informele netwerken. Breng nieuwe sociale relaties tot stand. Representatief leiderschap en vertegenwoordiging in de wijk. Wijkspecifieke invulling van de methode. Combineer kleine snelle resultaten en wijkontwikkeling op de lange termijn. Welzijn Nieuwe Stijl Het wijkgericht werken krijgt een nieuwe impuls binnen Welzijn Nieuwe Stijl dat in 2010 met een beroep op de eigen kracht van burgers een vraaggericht alternatief probeert te zijn voor het aanbodgerichte en geïnstitutionaliseerde welzijnswerk.57 De kracht van de burger in de context van buurt en wijk is een belangrijk aandachtspunt. § 3. Brede integrale wijkprogramma’s Brede integrale bestuurlijke wijkprogramma’s kenmerken zich door interventies op meerdere beleidsterreinen zoals veiligheid, huisvesting, onderwijs en welzijn. De overheid heeft in het meer en minder recente verleden op wisselende momenten belangstelling getoond voor wijk en buurt als een adequate schaal voor sociale 57
Ministerie van VWS/MOgroep/VNG, Welzijn Nieuwe Stijl, Den Haag, 2010.
23
interventie. 58 Vlak na de oorlog in de wederopbouw periode diende de wijkaanpak als impuls voor de gemeenschapszin die door armoede en oorlog verbrokkeld was. Dit accent verdwijnt door de kritiek van socioloog van Doorn, die de betekenis van de wijk als integratiekader in twijfel trekt omdat een wijk niet a priori een gemeenschap is of zich als een gemeenschap laat plannen.59 In de jaren ’60 en ’70 keert de wijkgedachte terug als met grootscheepse huisvestingsplannen de woningnood wordt aangepakt en fysiek en sociaal beheer leefbaarheid in nieuwe wijken tot stand moet brengen. Door de economische crisis van de jaren ’80 komt hier een eind aan. De derde bloeiperiode van de wijkaanpak ontstaat in de jaren ’90 als antwoord op de opeenstapeling van problemen in specifieke wijken. Typerend daarvoor is de combinatie van sociale en ruimtelijke vernieuwing, die in verschillende beleidsgolven is toegepast. Het begint met het probleemcumulatiegebiedenbeleid, gevolgd door sociale vernieuwing en grote steden beleid, en gaat uiteindelijk over in een brede wijkaanpak die ingang vindt in veel gemeenten en op meerdere beleidsterreinen.60 In 2007 startte toenmalig minister voor Wonen, Wijken en Integratie Ella Vogelaar het Actieplan Krachtwijken. Dit actieplan beoogde in tien jaar tijd in 40 wijken verbetering te bereiken op vijf thema’s: wonen, werken, leren en opgroeien, integreren en veiligheid.61 De wijken werden geselecteerd op grond van een cumulatie van problemen op het gebied van werkloosheid, leefbaarheid en veiligheid en een oude, eenzijdig samengestelde woningvoorraad. Vervolgens is gebiedsgericht beleid ontwikkeld door de lokale partijen, waarbij nauwe samenhang tussen de verschillende deelterreinen werd nagestreefd. Bewoners kregen vaak inspraak in de plannen. De verbeteringen in de aandachtswijken werden nagestreefd met behulp van fysieke en sociale ingrepen. Belangrijke ingrediënten van het wijkenbeleid zijn het vervangen van huur- door koopwoningen, verkoop van sociale huurwoningen, verbeteren van de publieke ruimte, creëren van brede scholen of multifunctionele wijkcentra, bewoners betrekken bij het beheer van de wijk en hulpverlening aan huishoudens met problemen. Het krachtwijkenbeleid voor 40 grootstedelijke wijken is uitgebreid met de zogenaamde 40+ wijkenaanpak voor soortgelijke wijken in middelgrote en kleinere steden. Uit een effectstudie naar het krachtwijkenbeleid op het gebied van leefbaarheid, veiligheid en sociaaleconomische positie van de wijkbewoners door het Sociaal Cultureel Planbureau blijkt dat er nagenoeg geen meetbare effecten zijn te constateren.62 Zo is er geen sprake van sociale stijging en inkomensverbetering, geen WRR, Vertrouwen in de buurt, Amsterdam University Press, Amsterdam, 2005. Doorn, J.A.A. van, Wijk en stad; reële integratiekaders? In: Prae-adviezen voor het congres over sociale samenhangen in nieuwe stadswijken, Amsterdam, 1955. 60 WRR, Vertrouwen in de buurt, Amsterdam University Press, Amsterdam, 2005. 61 Permentier, M., J. Kullberg & L. van Noije, Werk aan de wijk. Een quasi-experimentele evaluatie van het krachtwijkenbeleid, SCP, Den Haag, 2013. 62 Permentier, M., J. Kullberg & L. van Noije, Werk aan de wijk. Een quasi-experimentele evaluatie van het krachtwijkenbeleid, SCP, Den Haag, 2013. 58 59
24
effect op veiligheid en leefbaarheid en een daling van de inzet van bewoners voor hun buurt. Wel is gebleken dat de bewoners in de aandachtswijken vaker dan in vergelijkbare wijken waar het krachtwijkenbeleid niet is uitgevoerd, de beleving hebben dat de buurt is verbeterd. Zij hebben een sterker idee van buurtverbetering. Daarnaast hebben afzonderlijke interventies wel meetbaar resultaat geboekt, zoals de herstructurering van woongebieden met nieuwbouw of renovatie dat heeft geleid tot minder geweld, minder vernieling en meer leefbaarheid in de wijk. De beperkte effecten van het krachtwijkenbeleid kunnen volgens het SCP deels verklaard worden uit de interventies die ook in de vergelijkbare wijken zijn uitgevoerd, wat het contrast tussen de twee groepen reduceert. Bovendien hebben mogelijk ook de gevolgen van de economische crisis een rol gespeeld in de reductie van effecten. In een studie van het Amsterdam Medisch Centrum wordt geconcludeerd dat het krachtwijkenbeleid bewoners gezonder heeft gemaakt en dat zich beter zijn gaan voelen.63 Dankzij de interventies in het kader van de wijkaanpak is de gezondheid in de aandachtswijken er sinds de crisis minder op achteruit gegaan en in een aantal opzichten zelfs verbeterd. Vooral de stijging van het aantal rokers verliep langzamer en het aantal psychische problemen nam af. Het percentage bewoners met een goede geestelijke gezondheid nam in de aandachtswijken toe, terwijl dit percentage in Nederland als geheel mede vanwege de economische crisis juist afnam. Uit een internationale wetenschappelijke literatuurstudie naar sociale interventies op het gebied van buurtleefbaarheid blijkt dat er geen overtuigend empirisch bewijs is voor de effectiviteit ervan.64 Dat geldt met name voor interventies op het gebied van bewonersparticipatie, straatcoaches, gedragscodeprojecten, buurtsport.
Stronks, K., M. Droomers, B. Jongeneel-Grimen, D. Kramer, C. Hoefnagels, J.W. Bruggink, H. van Oers & A.E. Kunst, Gezondheid van bewoners van aandachtswijken in 2004-2011. Leidt een betere wijk tot een betere gezondheid?, Nederlands Tijdschrift Geneeskunde, 2014/158. 64 Lub, V., Schoon, heel en werkzaam? Een wetenschappelijke beoordeling van sociale interventies op het terrein van buurtleefbaarheid, Boom Lemma Uitgevers, Den Haag, 2013. 63
25
Hoofdstuk 3. Analyse van de buurt
Inleiding Dit hoofdstuk gaat in op de context van de omgeving waarin een pedagogisch dragende samenleving wordt opgebouwd: de Wildeman- en Reimerswaalbuurt en omgeving in Amsterdam Osdorp. Allereerst wordt een schets van dit gebied gegeven aan de hand van statistische gegevens en andere informatie op basis van beleidsdocumentatie (§ 1). Vervolgens gaan we in op de partijen die actief zijn in de buurt en een bijdrage kunnen leveren aan de ontwikkeling van een pedagogisch dragende samenleving (§ 2).
§ 1. Schets van de buurt Het praktijkexperiment met het ontwikkelen van een pedagogisch partnerschap in Osdorp heeft betrekking op een gebied dat bestaat uit twee delen: de Wildeman- en Blomwijckerbuurt (in het vervolg Wildemanbuurt), deze buurt is statistisch bekend als gebied F81a en maakt deel uit van buurtcombinatie Osdorp Oost (F81). de Reimerswaalbuurt, statistisch bekend als gebied F82a dat deel uit maakt van buurtcombinatie Osdorp Midden (F82). Op basis van statistische gegevens zal een beknopt beeld worden geschetst van de context van deze buurten waarin kinderen en jongeren opgroeien. De gegevens zijn uitgebreider behandeld in Bijlage 1 van deze rapportage. Bevolking In de Wildeman- en Reimerswaalbuurt wonen in totaal bijna 8.000 mensen. In beide buurten is het jeugdaandeel van 0-24 jarigen relatief hoog.65 Dat geldt met name voor de Reimerswaalbuurt (37.1%) en in mindere mate voor de Wildemanbuurt (29.3%). Opvallend is ook het hoge percentage 65-plussers in beide buurten (resp. 19.4% en 24%) in vergelijking met het Amsterdams gemiddelde (11.7%). Afgezet tegen het relatief hoge percentage jeugd betekent dat een grotere kans op verschil in leefstijl en beleving van de buurt wat aanleiding kan zijn tot onbegrip en spanningen tussen jong en oud. In vergelijking met het stedelijk gemiddelde, is het aandeel niet-westerse allochtonen op de totale bevolking in met name de Reimerswaalbuurt (72.3%), maar ook de Wildemanbuurt (59.7%), opvallend hoog. Uit recent onderzoek naar interetnische spanningen in Amsterdam blijkt dat de 65
www.ois.amsterdam.nl
26
buurtcombinaties waar beide buurten toe behoren gekenmerkt worden door een hoge mate van interetnische spanning.66 De spanningen hebben te maken met de volgende punten: overlast jongeren, schoonhouden buurt, normen en waarden, andere omgangsvormen en religieuze verschillen. Deze factoren hangen samen met een gebrek aan sociaal vertrouwen in de buurt. Inkomen en armoede Het gemiddeld besteedbaar huishoudinkomen ligt zowel in Osdorp in zijn geheel als in de twee buurtcombinaties van de Wildeman- en Reimerswaalbuurt onder het gemiddelde in Amsterdam.67 Het percentage huishoudens met een laag inkomen en een laag opleidingsniveau is in Osdorp (17%) dan ook hoger dan gemiddeld in de stad (15%). Ook het aantal personen met bijstand is bovengemiddeld in Osdorp (resp. 7.3% en 6.4%). Het aandeel minimahuishoudens wijkt in Osdorp niet af van het stedelijke gemiddelde (20%). Jeugdigen in minimahuishoudens komen in Osdorp (23%) wel iets meer voor dan gemiddeld in Amsterdam en Nieuw-West (beiden 21%). Dit geldt ook voor de buurtcombinaties Osdorp Oost (22%) en Osdorp Midden (24%). Op buurtniveau gaat het zelfs om percentages die in de buurt komen van het dubbele hiervan. Het betreft in de Wildemanbuurt (F81a) en de Reimerswaalbuurt (F82a) respectievelijk 44.0 en 38.5 procent jongeren in minimahuishoudens.68 Onderwijs Het percentage achterstandsleerlingen ligt in 2013 in Osdorp met 36.5 procent ver boven het gemiddelde van zowel Amsterdam (20.1%) als stadsdeel Nieuw-West (29.2%).69 Voor de buurtcombinaties Osdorp Oost en Osdorp Midden gaat het om respectievelijk 27.2 en maar liefst 49.8 procent. Ook de gemiddelde CITO score is in Osdorp lager dan het stedelijk gemiddelde. Verder is bekend dat het percentage voortijdig schoolverlaters van 18-22 jaar 13.6 procent bedraagt. Dit ligt boven het stedelijk gemiddelde (9.1%) en het gemiddelde in Nieuw-West (12.3%). Werkloosheid De geregistreerde werkloosheid in Osdorp bedraagt in 2014 12.6 procent ten opzichte van 11.8 procent in Amsterdam en 11.6 procent in Nieuw-West. Voor de buurtcombinaties Osdorp Oost en Osdorp Midden gelden eenzelfde percentages als het gemiddelde van Osdorp. Voor jeugdwerkloosheid geldt dat deze in Osdorp voor datzelfde jaar sterk boven het gemiddelde van Amsterdam ligt (35% t.o.v. 24%). Bureau Onderzoek en Statistiek, Fact sheet. Spanningen in Amsterdamse buurten 2013, 2014-3; Wonderen, R. van & J. Broekhuizen, Samenleven met verschillen in Nieuw-West. Spanningen en vertrouwen in Slotervaart, Osdorp Midden en Slotermeer-Zuidwest, Bureau Onderzoek en Statistiek Gemeente Amsterdam/Verwey Jonker Instituut, Amsterdam, 2012. 67 Gemeente Amsterdam, Gebiedsanalyse 2015 Osdorp Stadsdeel Nieuw-West, OIS, Amsterdam, 2015. 68 Stadsdeel Nieuw-West, Kengetallen Jeugd 2010-2013, 10 juli 2013. 69 Gemeente Amsterdam, Gebiedsanalyse 2015 Osdorp Stadsdeel Nieuw-West, OIS, Amsterdam, 2015. 66
27
Gezondheid In Osdorp ervaart relatief een groot deel van de bevolking de gezondheid als matig of (zeer) slecht. Het gaat om 36 procent van de bewoners terwijl dit in Amsterdam en stadsdeel Nieuw-West respectievelijk 25 en 33 procent bedraagt. Verder is bekend dat bij de helft van de bewoners sprake is van overgewicht of obesitas. Dit geldt ook voor stadsdeel Nieuw-West maar het Amsterdamse gemiddelde ligt lager (40%). Opvallend is dat roken en overmatig alcoholgebruik veel minder voorkomt dan gemiddeld in Amsterdam. Participatie Vergeleken met Amsterdam als geheel en Nieuw-West als stadsdeel verrichten weinig inwoners van Osdorp officieel vrijwilligerswerk (20% ten opzichte van resp. 36% en 30%). Daar staat tegenover dat net als in Amsterdam als geheel toch 22 procent van de bewoners zich inzet voor buurt of stad. Veiligheid en leefbaarheid Bewoners in Osdorp geven de eigen buurt in 2013 een relatief laag rapportcijfer in vergelijking met het Amsterdams gemiddelde.70 Dit heeft ongetwijfeld veel te maken met het niet doorgang vinden van de stedelijke vernieuwing.71 Ook de sociale kwaliteit wordt in Osdorp in 2013 lager beoordeeld dan in Amsterdam en stadsdeel Nieuw-West gemiddeld.72 Het betreft een beoordeling door bewoners van de omgang met elkaar in de buurt. Voor de buurtcombinaties Osdorp Oost en Osdorp Midden is de beoordeling nog lager dan het gemiddelde van Osdorp. Verder is bekend dat 40 procent van de inwoners in Osdorp zich wel eens onveilig voelt in de buurt. Dit ligt ver boven het stedelijk gemiddelde (30%) en ook iets boven het gemiddelde van stadsdeel Nieuw-West (38%). Daarnaast ervaart een hoog percentage bewoners vaak jongerenoverlast in de buurt: 32 procent in Osdorp ten opzichte van 18 procent in Amsterdam gemiddeld. Dit geldt ook voor de buurtcombinaties Osdorp Oost en Osdorp Midden. Uit het nieuwe meetsysteem van Onderzoek, Informatie en Statistiek (OIS) van de Gemeente Amsterdam blijkt dat de veiligheidsindex in Osdorp Oost ver bovengemiddeld is en in de periode 2014-2015 iets is toegenomen. Voor Osdorp Midden geldt ook dat de score boven het gemiddelde ligt maar deze is juist flink afgenomen tussen 2014 en 2015. Deze verbetering van de veiligheid geldt met name voor de onderdelen veiligheidsbeleving en criminaliteit. In Osdorp Oost valt vooral de toename in criminaliteit op waardoor de score op de veiligheidsindex zo is gestegen. De overlast is relatief gelijk gebleven en de veiligheidsbeleving is juist verbeterd.
Gemeente Amsterdam, Gebiedsanalyse 2015 Osdorp Stadsdeel Nieuw-West, OIS, Amsterdam, 2015. Gemeente Amsterdam Nieuw-West, Gebiedsplan Osdorp 2015, z.j. 72 Gemeente Amsterdam, Gebiedsanalyse 2015 Osdorp Stadsdeel Nieuw-West, OIS, Amsterdam, 2015. 70 71
28
Verder is bekend dat zich in de Wildemanbuurt een criminele jongerengroep ophoudt.73 Ook in de aangrenzende wijk De Punt bevindt zich een criminele jeugdgroep. Het gaat om jongeren die actief zijn in drugs- en wapenhandel en zich om die reden zoveel mogelijk koest houden. De locatie in de buurt waar de criminele jongeren zich ophouden (Osdorper Ban) lijkt hun exclusieve domein. Het is hun territorium, andere buurtbewoners mijden dit gebied. De dominantie van de criminele jeugdgroep blijkt uit het feit dat als andere jeugd gevraagd wordt om een dienst, zij dat niet kunnen weigeren. Er is al vele jaren sprake van overlast en criminaliteit van jongeren op en rondom de Osdorper Ban in de Wildemanbuurt.74 Met deze problemen gaat het op en neer: dan weer loopt het uit de hand, dan weer wordt het minder maar het verdwijnt nooit helemaal. In de periode 2014-2015 is overlast en criminaliteit van jongeren weer zo sterk toegenomen dat er sinds voorjaar 2015 sprake is van een criminele jeugdgroep. Het gaat om tussen de 50 en 60 jongeren van voornamelijk 18 tot 23 jaar met uitschieters naar boven en beneden. In het kader van de groepsaanpak van overlast en criminaliteit zijn zeven jongeren uit deze groep voorwerp van specifieke aandacht van politie en justitie. Zes andere jongeren krijgen aandacht vanuit de Top600 aanpak van jonge veelplegers. De resterende groep van ruim 40 meelopers is crimineel actief onder druk van de groep waar zij deel vanuit maken. Zij hebben een negatieve uitstraling naar de jongere jeugd en de buurt. Het merendeel van deze meelopers heeft een slechte thuissituatie , het andere deel houdt hun betrokkenheid bij de criminele jeugdgroep voor de ouders verborgen. § 2. Actoren van de ‘dragende samenleving’ Gemeente De gemeente is een belangrijke partij bij de totstandkoming van pedagogisch partnerschap in de Wildeman- en Reimerswaalbuurt. Dat is niet alleen het geval omdat vanuit de lokale overheid hiervoor het initiatief is genomen maar ook omdat de gemeente beleidsverantwoordelijkheid draagt voor veel terreinen die bij deze thematiek zijn betrokken en in verschillende hoedanigheden met uitvoerende taken is belast. In het kader van bestuurlijke reorganisaties en transities (WMO, jeugd en activering en participatie) is er veel in verandering bij de gemeente Amsterdam.75 Sinds begin 2015 zijn de stadsdelen opgeheven en vervangen door bestuurscommissies met een beperkte taakstelling onder regie van de centrale stad. In de tweede plaats is in het kader van voortgaande bezuinigingen veel veranderd aan de organisatie en inzet van gemeentelijke afdelingen en diensten als externe professionele voorzieningen. In het nieuwe beleid is veel ruimte gecreëerd voor initiatieven van burgers en Gemeente Amsterdam Nieuw-West, Gebiedsplan Osdorp 2015, z.j. J., M. Danker & H. Reubsaet, Osdorpse lieverdjes? Groepsgerichte aanpak van overlast en criminaliteit, Instituut Jeugd & Welzijn Vrije Universiteit, Amsterdam, 2003. 75 Gemeente Amsterdam, Nota Afspraken basisvoorzieningen in de stadsdelen voor de implementatie van de 3 decentralisaties 2015-2016, 21 januari 2015. 73
74 Noorda,
29
vrijwilligersorganisaties al dan niet onder begeleiding van professionals. Belangrijke invalshoek is het ‘gebiedsgericht werken’ en het faciliteren van de eigen kracht en zelfredzaamheid van bewoners en de buurt. Binnen het geheel van basisvoorzieningen die voor Amsterdammers in het sociale domein beschikbaar zijn, is het versterken van de pedagogisch dragende samenleving en talentontwikkeling een belangrijk thema. De belangrijkste onderdelen van de gemeente die hierbij een rol spelen zijn de wijkteams Wijkzorg, Samen Doen en Ouder en Kind Teams. Wijkzorg betreft zorg en ondersteuning van onder andere wijkverpleging, maatschappelijk werk, maatschappelijke opvang en geestelijke gezondheidszorg. Samen Doen Teams ondersteunen huishoudens met meervoudige problematiek op het gebied van onder andere werk, financiën, opvoeding, gezondheid en wonen. Ouder en Kind Teams bieden ondersteuning van gezinnen en jeugdigen op het gebied van opvoeding, jeugdzorg, jeugd-ggz en verstandelijke beperking. Behalve via de wijkteams is de gemeente ook actief op het gebied van veiligheid en toezicht in de openbare ruimte. Op stadsdeelniveau is sprake van coördinatie van inzet op gebied van veiligheid. Ook zijn allerlei vormen van toezicht en handhaving geregeld, zoals het buurtveiligheidsteam en andere toezichthoudende functies. De gemeente is verder in de hoedanigheid van beleidsregisseur en subsidiënt bepalend voor de inzet van voorzieningen op het gebied van onder meer welzijn, onderwijs en zorg.76 Onderwijs Basisscholen zijn een belangrijke actor op het gebied van de pedagogisch dragende samenleving. Niet alleen vanwege hun educatieve kerntaak maar ook door hun bredere sociaal-culturele programmering in de vorm van onder meer brede school activiteiten, zorgadviesteams en ouderbetrokkenheid. Door hun buurtgebonden functioneren en stabiele aanwezigheid hebben basisscholen vaak een spilfunctie. Naast de directeur en leerkrachten zijn ook intern begeleiders en oudercontactfunctionarissen van de basisscholen belangrijke professionals voor de ontwikkeling van de pedagogisch dragende samenleving. In de Wildeman- en Reimerswaalbuurt en omgeving gaat het om de volgende basisscholen, inclusief voorschool: Prof. Dr. Kraemerschool St. Lukasschool El Amien Atlantis De Globe Johannesschool
Gemeente Amsterdam/Stadsdeel Nieuw-West, Jong Nieuw-West. Uitvoering actielijnen jeugd en onderwijs in Nieuw-West 2013-2015, Amsterdam, z.j. 76
30
Andere educatieve voorzieningen Behalve basisscholen zijn er andere educatieve voorzieningen in het gebied aanwezig die een rol kunnen spelen in het opbouwen van een pedagogisch dragende samenleving. Veel van deze initiatieven zijn gevestigd in het ‘Talentenhuis’. Het gaat om de Talentenschool (taal- en leerbegeleiding), De Weekend Academie (huiswerkbegeleiding en vormingsactiviteiten), Mannencentrum Daadkracht (ontmoeting en training voor mannen/vaders), Bureau Barel (culturele evenementen) en 4West (jeugdtheaterschool). Een andere belangrijke actor is stichting VoorUit, die studenten woonachtig in de buurt inzet voor de organisatie van huiswerkbegeleiding en vrijetijdsactiviteiten voor jeugd in de buurt. Overige educatieve voorzieningen die actief zijn met mentoraat of huiswerkbegeleiding in Osdorp zijn onder andere de mentorprojecten van School’s Cool en SKC en verschillende initiatieven vanuit zelforganisaties. Daarnaast bestaan er ook particuliere huiswerkinstituten. Welzijn In de ontwikkeling van een pedagogisch dragende samenleving is welzijnswerk een belangrijke partner. Het betreft niet alleen jeugd- en jongerenwerk vanwege het contact dat deze voorziening heeft met jeugd in de buurt en de pedagogische functie van de professionals, maar ook het opbouwwerk als belangrijke werksoort voor de verbinding met buurtbewoners. In de Wildeman- en Reimerswaalbuurt zijn twee welzijnsinstellingen actief. Combiwel verzorgt jongerenwerk en welzijnswerk gericht op activering en participatie vanuit twee vestigingen: Activiteitencentrum de Hood en Huis van de Wijk ’t Blommetje. Impuls is verantwoordelijk voor de brede school programmering in deze buurten. Sport Behalve sportverenigingen en commerciële sportaanbieders zijn er ook diverse organisaties die een informeel sportaanbod verzorgen. Sportbuurtwerk wordt in Osdorp verzorgd door Sciandri vanuit gymzalen en ambulant op straat. Zij bieden gedurende het schooljaar en in schoolvakanties sportactiviteiten voor jeugd aan in de wijk. Daarnaast wordt sport georganiseerd vanuit kleinschalige initiatieven zoals kickboksschool Samurai Sports, Ajuau Etta Gym en Buurt in Beweging (gefinancierd door woningcorporatie Ymere). Huisvesting Actoren van de pedagogisch dragende samenleving op het gebied van huisvesting zijn in ieder geval woningcorporaties, bewonerscommissies en het Amsterdams Steunpunt Wonen. Woningcorporaties zijn naast hun kerntaak ook sociaal actief via sociaal beheer en leefbaarheid in de wijk. De inzet van corporaties op sociaal gebied is wel aan het afnemen. Zo is het gratis beschikbaar stellen van ruimte voor bewonersinitiatieven voor een deel afgebouwd. Wonincorporatie Ymere die betrokken is bij de stedelijke 31
vernieuwing in de Reimerswaalbuurt heeft een Buurtbeheerbedrijf dat de taak heeft de buurt schoon, heel en veilig te houden. In de praktijk functioneert het als belangrijk aanspreekpunt voor bewoners met klachten of problemen. Andere woningcorporaties in het gebied zijn de Alliantie en Stadgenoot. Het Amsterdams Steunpunt Wonen ondersteunt bewoners, bewonerscommissies en huurdersorganisaties bij vragen rondom wonen en bewonersparticipatie. Bewonerscommissies zijn een groep huurders die de belangen behartigt van alle huurders in één of meerdere dicht bij elkaar gelegen wooncomplexen. Een huurdersorganisatie is een rechtspersoon die de belangen van huurders vertegenwoordigt. Buurtinitiatieven In de Wildeman- en Reimerswaalbuurt bestaan tal van buurtinitiatieven gericht op gezinnen en jeugdigen. Het gaat om duurzame initiatieven maar er zijn ook initiatieven die na een tijdje verdwijnen of juist nieuw opkomen. De volgende buurtinitiatieven spelen een rol in de pedagogisch dragende samenleving: Ontmoetingscentrum ’t Brisseltje Jonge vaders Wildeman Buurtkamer ’t Reimertje Individuele of groepen van bewoners die een eenmalige subsidie krijgen voor een buurtinitiatief zoals een buurtmoestuin, een creatieve middag voor ouderen of een buurtevenement. Zorg, preventie en maatschappelijke dienstverlening Voorzieningen op het gebied van zorg, preventie en maatschappelijke dienstverlening kunnen in principe een rol spelen in de pedagogisch dragende samenleving. Zij hebben vooral een functie als aanbieder van begeleidingstrajecten voor jeugd en ouders met problemen en op preventief niveau. Belangrijk is vooral dat zij contact onderhouden met partners die in de pedagogisch dragende samenleving actief zijn. De ontwikkeling van een pedagogische buurt zouden zij kunnen ondersteunen met een gericht aanbod van opvoedondersteuning, maatschappelijk werk en jeugdzorg. Inschakeling van deze voorzieningen verloopt via een groot deel via de wijkteams van de gemeente (Wijkzorg, Samen Doen en Ouder en Kind Teams). Behalve curatieve zorg voor reeds ontstane psychosociale problematiek is een aanbod van cursussen en vaardigheidstraining ter voorkoming hiervan ook van belang. Naast reguliere voorzieningen die via de wijkteams worden ingeschakeld zijn in de Wildeman- en Reimerswaalbuurt en omgeving ook Stichting Streetcornerwork en particuliere aanbieders van preventieve zorg actief.
32
Broedplaatsen In de Wildeman- en Reimerswaalbuurt en omgeving zijn twee broedplaatsen gevestigd: Garage Notweg en de Lucas Community.77 Dit zijn leegstaande gebouwen waar met toestemming van eigenaars en overheden beginnende professionele commerciële en sociale partijen (start-ups) de gelegenheid krijgen om zich te ontwikkelen. Deze broedplaatsen ambiëren ook een sociale functie voor de buurt. Garage Notweg biedt ruimte aan meerdere initiatieven, waaronder: The Beach (design en architectuur voor de buurt), de Kandidatenmarkt (arbeidstoeleiding voor risicojeugd), Implacement (arbeidstoeleiding) en Mexit (adviesbureau interculturele vraagstukken). De Lucas Community is een coöperatieve vereniging van ondernemende bewoners die in verschillende rechtsvormen zijn georganiseerd. Het gaat onder meer om een community koffiehuis, een solidariteitswinkel, een cateringbedrijf en een cultuursalon. Religieuze organisaties Meerdere kerken en moskeeën ondernemen sociale activiteiten voor gezinnen en jeugdigen. In dat kader vormen zij ook actoren van de pedagogisch dragende samenleving. Veiligheid Op het gebied van veiligheid gaat het vooral om wijkagenten van de politie die een bijdrage kunnen leveren aan de pedagogisch dragende samenleving. Binnen de organisatie van de politie neemt de wijkagent een bijzondere positie in. Door veel in de buurt aanwezig te zijn bouwt de wijkagent veel contact op en is goed op de hoogte van wat er leeft in de buurt. De wijkagent werkt veel samen met andere buurtvoorzieningen. In het kader van de groepsaanpak van overlast en criminaliteit heeft de wijkagent een goed beeld van problematische jeugdgroepen in de wijk. In de Wildeman- en Reimerswaalbuurt en omgeving zijn twee wijkagenten actief.
Lokale Lente, Pioniers in de stad. Wijkondernemers delen kennis en praktijk, Trancity/Valiz, Amsterdam, 2014; Ham, M. & J. van der Meer, De ondernemende burger. De woelige wereld van lokale initiatieven, Movisie, Utrecht, 2015. 77
33
Hoofdstuk 4.
Praktijkexperiment
Inleiding Tegen de achtergronden van de Wildeman- en Reimerswaalbuurt en omgeving, beschreven in het voorgaande hoofdstuk, is het plan opgevat om de krachten van de aanwezige actoren te bundelen in een pedagogisch partnerschap. Door meer samenwerking te realiseren en gezamenlijk een pedagogisch dragende samenleving op te bouwen kan het hoofd worden geboden aan de problematiek met betrekking tot opgroeiende jeugd in deze buurten. In dit hoofdstuk wordt de aanloop naar dit plan voor een pedagogisch partnerschap beschreven, als onderdeel van een breder beleidsinitiatief voor dit gebied (§ 1). Vervolgens wordt stilgestaan bij de eerste stappen die gezamenlijk met basisscholen en een aantal partners zijn ondernomen in het ontwikkelen van een pedagogische dragende samenleving (§ 2). Tot slot wordt beschreven welke stappen hierop moeten volgen, met name als het gaat om het betrekken van ouders, jeugdigen en buurtinitiatieven (§ 3). § 1. Beleidsinitiatief integrale aanpak In 2013 geeft stadsdeel Nieuw-West de afdeling Wijken de opdracht een integrale aanpak te ontwikkelen voor de problematiek in de Wildemanbuurt en omgeving. Deze aanpak wordt in drie fasen ontwikkeld. Om een goed beeld te krijgen van de problematiek wordt gestart met een analyse van de context en actoren.78 In een tweede fase is het zaak een integraal plan op te stellen en uit te voeren in samenwerking met interne en externe partners. De derde en laatste fase omvat evaluatie en borging van deze aanpak. De uitkomsten van de analyse van context en actoren zijn verwerkt in hoofdstuk 3 van deze rapportage. De conclusie is dat de leefbaarheidsvraagstukken vooral te maken hebben met jeugdoverlast en overlast van cliënten van een aantal zorginstellingen in de wijk. Bij het ontwikkelen van de integrale aanpak voor de jeugdproblematiek en psychische en verslavingsproblematiek in de Wildemanbuurt en omgeving zijn meerdere beleidsterreinen betrokken. Wat jeugdproblematiek betreft gaat het om onderwijs, preventief jeugdbeleid en jeugd en veiligheidsbeleid. Bij de aanpak van jeugdproblematiek zijn in de nota ‘Integrale aanpak Wildeman-, Blomwijcker- en Reimerswaalbuurt’ twee principes centraal gesteld: toekomstperspectief bieden en duidelijke grenzen stellen. Doelgroep die aandacht verdient, zijn vooral tieners en basisschooljeugd. Van belang zijn een goede vrijetijdsbesteding die verveling en rondhangen tegengaat, maar ook steun bij loopbaan en toekomstperspectief voor Gemeente Amsterdam/Stadsdeel Nieuw-West, Integrale aanpak (jeugd)problematiek Wildeman-, Blomwijcker- en Reimerswaalbuurt, Amsterdam, 1 augustus 2013. 78
34
welwillende jongeren die werkloos zijn. Niet-welwillende jongeren zijn gediend met een repressieve hand. Samen met politie en coördinatoren Netwerk 12+ kan dit onderscheid worden gemaakt. Daarnaast staat het betrekken van ouders en andere opvoeders van jeugd en het bieden van opvoedondersteuning centraal. Ook wordt gestreefd naar het verbinden van losstaande projecten en initiatieven van voorzieningen tot een integrale aanpak. Wat betreft psychische en verslavingsproblematiek gaat het om de beleidsterreinen huisvesting en maatschappelijke opvang. Voorgesteld is de omvang en woonadressen van cliënten in kaart te brengen en samen met woningcorporaties en Samen Doen teams de problematiek aan te pakken en concentratie van cliënten terug te dringen. Bij de twee vraagstukken van jeugdproblematiek en psychische en verslavingsproblematiek spelen ook onderliggende sociaaleconomische problemen als een hoge werkloosheid, armoede en uitkeringsafhankelijkheid een rol. Daarnaast leidt de krappe huisvesting van gezinnen en het afblazen van de geplande stedelijke vernieuwing tot ontevredenheid onder bewoners. De betrokken beleidsterreinen op deze gebieden zijn arbeidstoeleiding, armoedebeleid, huisvesting, inrichting en beheer van de openbare ruimte, en speelruimtebeleid. Op het gebied van werkloosheid en armoede wordt veel waarde gehecht aan bewonersgestuurde wijkontwikkeling. Dit programma is erop gericht om als bewoners gezamenlijk kansen en bedreigingen in de buurt in kaart te brengen en bewoners te motiveren via bewonersondernemingen bedreigingen te lijf te gaan en kansen te vergroten. Wat betreft stedelijke vernieuwing en huisvestingsbeleid wordt op korte termijn gepleit voor fysieke verbeteringen van de openbare ruimte en speelvoorzieningen, maar ook fysieke maatregelen om jeugdoverlast te bestrijden. Een goed voorbeeld van dit laatste is het sluiten van onderdoorgangen aan de Osdorper Ban. Daarnaast moet worden gekeken naar verbetering van het winkelaanbod aan de Osdorper Ban. De derde en laatste fase omvat evaluatie en borging van de integrale aanpak. Onderdeel van deze fase is onderhavige evaluatieopdracht die specifiek gericht is op het beschrijven van de werkwijze van de ontwikkeling van een pedagogisch dragende samenleving in de Wildemanbuurt en omgeving. De aanpak van jeugdproblematiek heeft naast een preventief aspect ook een repressief aspect. Voor dat laatste is de politie verantwoordelijk samen met andere toezichthoudende voorzieningen. De politie is een groot voorstander van een meer effectieve aanpak van de aanwas van criminele jeugd. De inzet van de pedagogisch dragende samenleving zou dit kunnen realiseren en daarmee een welkome aanvulling zijn op de groepsaanpak van problematische jeugdgroepen. Momenteel wordt de rol van veiligheidspartners bij de aanpak en preventie van jeugdcriminaliteit opnieuw bekeken. Ook wordt veel inzet gepleegd op de aanpak van criminele jeugdgroepen in de Wildeman- en Reimerswaalbuurt en omgeving. Gebiedsgericht werken De gemeente Amsterdam is volop bezig met de organisatie van gebiedsgericht werken waarbij overheid, organisaties, bewoners en ondernemers goed en flexibel 35
samenwerken bij het oplossen van maatschappelijke problemen in een gebied. Reden om over te gaan tot dit gebiedsgericht werken is ruimte te geven aan initiatief van onderop, deregulering en de geringere beschikbaarheid van budgetten. Gebiedsgericht werken biedt de mogelijkheid van maatwerk, want iedere buurt heeft zijn eigen karakter en verdient een eigen aanpak. Het begint met een gezamenlijke analyse van partijen in de buurt van wat er speelt inclusief cijfermatige gegevens. Op basis van deze gegevens wordt een agenda opgesteld voor een periode van een aantal jaar. Deze agenda wordt vervolgens uitgewerkt in een plan per jaar waarin verschillende partijen een rol in de aanpak krijgen. Het faciliteren van bewonersinitiatieven past goed in dit kader. § 2.
Een pedagogisch dragende samenleving
Het ontwikkelen van een pedagogisch dragende samenleving in de Wildemanbuurt en omgeving is een belangrijk onderdeel van de integrale aanpak die hierboven is beschreven. De gedachte is dat door het verbinden van de verschillende actoren die in de drie opvoedmilieus van de thuisomgeving, de school en de buurt een pedagogische functie vervullen of kunnen vervullen, een oplossing voor de geconstateerde jeugdproblematiek in het gebied kan worden geboden. Dit proces kent verschillende fasen en onderdelen die hieronder beschreven zullen worden. Pedagogische omgangsregels De ontwikkeling van de pedagogisch dragende samenleving is in de Wildemanbuurt en omgeving gestart vanuit de basisscholen. Op een door het stadsdeel georganiseerde bijeenkomst van voorzieningen die te maken hebben met jeugd in deze buurten, wordt na een uitwisseling van inzichten over wat er met de jeugd aan de hand is, de urgentie gedeeld om met elkaar afspraken te maken over een pedagogische aanpak. Er is vooral behoefte aan een gemeenschappelijke set van pedagogische afspraken voor kinderen in de basisschoolleeftijd. Er wordt afgesproken om aan de slag te gaan met het gezamenlijk formuleren van deze omgangsregels en na te denken over de manier waarop ouders daarbij betrokken kunnen worden. De pedagogische omgangsregels voor jeugd worden opgesteld in een bijeenkomst van de vier belangrijkste basisscholen en een aantal voorzieningen die een rol spelen in de brede school en ander vrijetijdsaanbod in de buurt. Dit gebeurt aan de hand van een spel waarbij door professionals met post-its voorkeuren worden uitgesproken voor pedagogische regels op een aantal thema’s. Het gaat om: 1) 2) 3) 4) 5)
Omgang met elkaar. Omgang jeugd-professionals Omgang met spullen en de omgeving Omgang met jezelf Regels bij problemen 36
Op basis van dit keuzespel is een uitslag geformuleerd van een vijftal hoofdafspraken met een aantal onderliggende regels (zie kader op de volgende pagina). Deze uitslag is tot stand gekomen op basis van keuzes van achttien professionals waarvan zes van basisscholen en twaalf van andere jeugdvoorzieningen. 1. Zorg goed voor jezelf Verzorg jezelf: wassen, kammen, tanden poetsen Wees op tijd en plan je activiteiten 2. Ga om met anderen zoals jij wilt dat ze met jou omgaan Respecteer verschillen Luister naar elkaar 3. Jong en oud gaan fatsoenlijk met elkaar om Wees niet brutaal Wens elkaar een fijne dag/weekend bij het weggaan Kijk elkaar aan als je tegen elkaar spreekt 4. Wees zorgvuldig met spullen en de omgeving Ga netjes om met spullen van een ander Niet stelen 5. Los problemen samen op Boos zijn mag. Tel tot 10, praat het uit, bied excuses aan Niet schreeuwen, slaan of vechten Bij verdriet vraag je wat er aan de hand is en of je kunt helpen Niet iemand uitlachen of pesten Wees als jongen respectvol naar meisjes en andersom
De centrale waarde waarvan bovenstaande concrete omgangsregels zijn af te leiden en waar gedrag bij problemen of conflicten aan getoetst kan worden, is: “Ga om met anderen zoals jij wilt dat zij met jou omgaan.” Aandachtspunten bij opstellen en handhaven Bij het bespreken van de gekozen pedagogische omgangsregels komen enkele aandachtspunten naar voren. Een deel van deze punten is van belang bij het ontwikkelen van pedagogische normen en een ander deel speelt meer bij het handhaven ervan. Interactieve ontwikkeling pedagogische regels De beste regel is een regel die is opgesteld in democratisch overleg. Dit principe is ook van toepassing op de ontwikkeling van pedagogische omgangsregels. Het 37
opstellen van deze regels door de beperkte groep van initiatiefnemers van schooldirecties en vrijetijdsprofessionals is een eerste stap in dit werkproces die gevolgd moet worden door raadpleging van andere actoren. Wat de basisscholen betreft gaat het om leerkrachten, leerlingen en hun ouders. Verder moeten ook de achterban van andere professionele voorzieningen en buurtinitiatieven van bewoners worden betrokken. Ook jongeren van 12 jaar en ouder mogen niet worden vergeten. Verder is het zo dat niet alleen de opvattingen van de betrokken actoren leidend zijn in het opstellen van omgangsvormen. Er zijn ook wetten en universele waarden die bepalend zijn en de grenzen aangeven waarbinnen deze moeten worden ontwikkeld. Een voorbeeld van een wettelijke regel die ook pedagogische waarde heeft is het verbod om te stelen. Een omgangsregel die als universele waarde geldt is respect hebben voor elkaar en elkaars rechten.79 Verschil in context tussen school en buiten op straat De verschillende beroepspraktijken die te maken hebben met jeugd (onder andere school, jongerenwerk en sport) voeren hun werk uit in verschillende contexten. Bij vrijetijdsactiviteiten in de openbare ruimte speelt de context van de straat en de normen en waarden die daar gelden een grotere rol dan in de schoolomgeving het geval is. Dat betekent dat de situatie bij activiteiten met jeugd in de openbare ruimte meer vraagt om verboden en aanwijzingen om de orde te handhaven dan de meer gestructureerde omgeving van een klas op school. Professionals die werken in de openbare ruimte hebben minder greep op jeugd omdat zij minder mogelijkheden hebben om te straffen. Verder is het zo dat voor deelname aan vrijetijdsactiviteiten geen verplichting geldt, het is veel meer een vrijblijvende aangelegenheid. Niet te veel regels Een teveel aan regels is moeilijk hanteerbaar en is voor kinderen lastiger te onthouden. Hoe meer regels, hoe minder navolging. Daarom is gezocht naar een overkoepelende, algemene regel bij een aantal thema’s, die geconcretiseerd kunnen worden in wenselijk en onwenselijk gedrag. Deze algemene regel kan dan nader geconcretiseerd worden voor de verschillende beroepspraktijken en hun context. Handhaven van regels Regels die niet of moeilijk zijn te handhaven worden al vrij gauw een dode letter. Dat ondergraaft ook de andere regels die gesteld zijn. Bij het opstellen van omgangsregels is het daarom van belang vooraf goed na te gaan hoe deze in de praktijk kunnen worden gehandhaafd. Voorbeeldfunctie van volwassenen Het handhaven van de regels betekent in eerste instantie dat de volwassenen het goede voorbeeld geven in hun gedrag. Het zijn algemene omgangsregels met United Nations, Charter of the United Nations. Statute of the International Court of Justice, United Nations, 1945. 79
38
betrekking tot de interactie tussen mensen. De regels gelden dus niet alleen voor kinderen, maar ook voor volwassenen. Gezien de rolmodelfunctie die volwassenen hebben werkt dit ook als stimulans voor positief gedrag van kinderen. Dit geldt zowel voor professionals als voor ouders en andere betrokkenen. Het is een wisselwerking tussen volwassene en kind. Bij het niet naleven van de regels kan een volwassene aan een kind de vraag stellen: Ga ik zo met jou om? Waarom jij dan wel met mij? Betrokkenheid van ouders Essentieel voor de handhaving is dat de omgangsregels worden besproken met ouders en kinderen. Niet alleen om de regels op de kaart te zetten maar ook zodat het gezamenlijke afspraken worden en geen opgelegde regels vanuit een organisatie. Dit maakt het ook mogelijk dat men elkaar kan aanspreken op de afgesproken omgangsregels. Professionals van vrijetijdsvoorzieningen geven te kennen dat er sprake is van beperkt contact met ouders. Hierin speelt tijdgebrek bij beroepskrachten een rol maar wellicht ook een gebrek aan betrokkenheid van ouders. Cultuur van elkaar niet aanspreken Bewoners, ouders en jeugd onderling spreken elkaar niet aan op verkeerd gedrag. Dat is deels een norm van onze individualistische maatschappij, zeker in anonieme grootstedelijke wijken, maar wat hierin ook meespeelt is de angst voor negatieve consequenties als men zich wel met een ander bemoeit. Bij professionals bestaat het idee dat als bemoeienis de norm wordt, de jeugd ook gemakkelijker een terechtwijzing van andere ouders, buurtbewoners en jeugd zal accepteren. Belang van peerinzet Als kinderen expliciet een taak krijgen in de zorg voor elkaar, leren zij zich verantwoordelijk te voelen voor het welzijn van de ander. Dit kan bijvoorbeeld door oudere leerlingen als mentor te laten fungeren voor jongere leerlingen of hen een taak te geven in een Kinderraad. Omgaan met spullen en vernielzucht Veel kinderen hebben moeite met het zorgvuldig omgaan met spullen en kennen de waarde van spullen niet goed. Regels over omgaan met de omgeving, materiaal en spullen van jezelf en een ander zijn daarom van belang. Fundament van omgangsregels ligt in eigenwaarde Veel kinderen hebben moeite hun grenzen aan te geven waardoor zij in de problemen komen. Dit heeft alles te maken met ‘omgang met jezelf’. Kinderen zijn vaak gevoelig voor groepsdruk omdat zij onvoldoende gevoel van eigenwaarde hebben. Als je goed zorgt voor jezelf kan je beter keuzes maken en trots zijn op jezelf. Vanuit deze invalshoek is het ook goed om jeugd aan te spreken op wat voor persoon zij willen zijn. Welke keuzes maak je? Een voorbeeld is een incident in een 39
schoolklas waarbij een leerling iets had gestolen. Het ging om een kleinigheidje. De leerkracht heeft toen in de klas de vraag gesteld: is dit voorwerp het waard om van jezelf te denken dat jij iemand bent die iets wegpikt? Uiteindelijk is het voorwerp weer teruggelegd. Omgangsregels in probleemsituaties Conflicten horen bij het leven horen, maar het is van belang dat de jeugd leert hier op een goede manier mee om te gaan. Dat betekent dat niet het recht van de sterkste mag gelden. Er zijn bij een conflict altijd twee kanten aan de zaak die beiden belicht moeten worden. Vervolgens kan dan gezamenlijk naar een oplossing worden gezocht. Rolpatronen van jongens en meiden Specificeren van omgangsregels naar sekse is niet werkbaar. Toch zijn er verschillen in rolpatronen tussen jongens en meisjes. Zo hebben in geval van conflicten jongens en meiden over het algemeen verschillende manieren om hiermee om te gaan. Bij jongens is het na even stoom af te blazen vaak weer afgelopen, bij meiden sleept het vaak langer door maar is het voordeel dat het minder tot een fysieke uitbarsting komt. Zowel voor jongens als meiden zou bij conflicten in gesprek met elkaar de oplossing gezocht moeten worden. In dit verband is het zinvol ook stil te staan bij de discussie over de feminisering in het onderwijs. De enorme oververtegenwoordiging van vrouwen onder het onderwijspersoneel van met name basisscholen en voorschoolse voorzieningen, zou hebben geleid tot onderwaardering van jongensgedrag zoals stoeien, beweeglijkheid en grenzen opzoeken en overwaardering van meisjesgedrag zoals gevoelens uiten en bespreken met woorden. 80 Met andere woorden, de ruimte voor jongens om zichzelf te zijn zou minder zijn geworden en hun gedrag zou meer problematisch worden opgevat. Zoektocht naar een modern compromis Bijzonder voor achterstandswijken zoals de Wildemanbuurt en omgeving, is het feit dat de bevolking een continu veranderende mix is van bewoners met verschillende culturele en sociale achtergronden waartussen weinig sociale cohesie bestaat. Zowel de verscheidenheid in bevolkingssamenstelling als het gebrek aan verbondenheid en de anonimiteit in de wijk, maakt het moeilijk om tot gemeenschappelijke pedagogische omgangsnormen te komen die afgestemd zijn op deze diversiteit en redelijk sociaal leven in de wijk mogelijk maken. Dit betekent dat er geen bestaande set met regels gekopieerd kan worden maar gezamenlijk moet worden gezocht naar pedagogische normen en waarden die een middenweg vormen tussen de Tavecchio, L., Kinderopvang als opvoedingsmilieu: Wat zijn de effecten en wat betekent het voor jongens? In: M. de Winter, B. Levering & W. Koops (red.), Opvoeding als spiegel van de beschaving. Een moderne antropologie van de opvoeding, SWP Uitgeverij, Amsterdam, 2008; Veendrick, L., L.W..C. Tavecchio & J. Doornenbal, Jongens als probleem. Inleiding bij het themadeel, Pedagogiek, 24 (1), 12-22, 2004. 80
40
opvattingen van de diversiteit van de bevolkingssamenstelling. Dit is een kwestie van compromissen sluiten. Nieuwe normen en waarden ontstaan niet op korte termijn: dat is een lange weg. Door actief op zoek te gaan naar mogelijkheden kan dit proces worden versneld. § 3. Vervolgstappen School Na het gezamenlijk opstellen van omgangsregels hebben de vier basisscholen besloten deze set aan afspraken bij de start van het nieuwe schooljaar te introduceren bij leerkrachten en leerlingen. Eerst zijn de omgangsregels voorgelegd aan de leerkrachten en daarna zijn zij in de klassen met de leerlingen in gesprek gegaan over de regels. Leerlingen kunnen dan zelf meedenken en helpen de afspraken onder woorden te brengen. Dan zijn het ook echt gezamenlijke afspraken. Bovendien vormt de kleine kring van de klas een geschikte omvang voor het bespreken van pedagogische afspraken. Elk van de vier basisscholen heeft daar een eigen routine voor. Geconcludeerd kan worden dat de set omgangsregels in de praktijk niet veel afwijkt van de regels die de verschillende scholen al hanteerden maar men heeft nu wel de wetenschap dat deze gemeenschappelijk zijn. Naast het opstellen van gemeenschappelijke pedagogische omgangsregels, is het van belang ook op andere manieren meer samenhang te creëren tussen de basisscholen. Een goede samenwerking tussen de basisscholen is van belang bij het ontwikkelen van een duurzame pedagogisch dragende samenleving. Er zijn verschillende suggesties gedaan met betrekking tot het verbinden van de activiteiten op de vier scholen: Leerling-raad De Visser ’t Hooftschool is benaderd door een initiatief voor een kinderraad in de wijk die zich moet buigen over de vraag hoe de wijk veilig en leefbaar gemaakt kan worden voor jeugd. Deze raad zou kunnen worden samengesteld uit vertegenwoordigers van Leerling-raden per school. Daarvoor is bij leerlingen van de Visser ’t Hooftschool we belangstelling. Ouderraad: Op dezelfde manier zou je een wijkkring van ouders die betrokken zijn bij basisscholen kunnen realiseren. Gezamenlijke ouderbijeenkomst Een andere manier om de verbinding tussen de verschillende scholen te leggen is het organiseren van een gezamenlijke bijeenkomst met ouders van alle scholen. Dit kan via de brede school coördinatoren worden georganiseerd. Stuurgroep pedagogisch klimaat Ook zou er op alle scholen een stuurgroep gevormd kunnen worden rond het pedagogisch schoolklimaat. Afgevaardigden uit de stuurgroepen van alle scholen 41
kunnen dan eens in de zoveel tijd bij elkaar komen en ervaringen en ideeën uitwisselen en zaken afstemmen. Deze stuurgroep kan ook de link zijn met het brede pedagogisch partnerschap tussen scholen en andere voorzieningen die actief zijn in de buurt. Ouders Afgesproken is ouders bij de pedagogisch dragende samenleving te betrekken via scholen en buurtinitiatieven. Het contact tussen basisscholen en ouders vindt vooral plaats tijdens het halen en brengen van kinderen, de 10 minuten-gesprekken naar aanleiding van het rapport die in principe drie keer per jaar plaatsvinden en via de vrijwillige inzet van ouders bij voorleesactiviteiten, excursies en bijzondere activiteiten. Daarnaast organiseren de meeste basisscholen ook meer of minder regelmatig kennismakingsgesprekken en voorlichtingsactiviteiten al dan niet via een Ouderkamer. Verder zijn er natuurlijk de formele vormen van ouderbetrokkenheid zoals een medezeggenschapsraad en ouderraad. Ook is er sprake van individueel contact met ouders over zorgleerlingen. Met twee derde van de ouders is minimaal contact in de vorm van kennismakings- of rapportgesprekken. Met een derde van de ouders bestaat intensiever contact via hun betrokkenheid bij de overige genoemde ouderactiviteiten van de basisschool. De basisscholen hebben verschillende suggesties gedaan voor het raadplegen van ouders met betrekking tot gezamenlijke pedagogische afspraken in de buurt en het ontwikkelen van een pedagogisch dragende samenleving. Voor het betrekken van ouders wordt geadviseerd bijeenkomsten van beperkte omvang te organiseren zodat zij werkelijk inhoudelijk betrokken kunnen zijn. Naar grootschalige themabijeenkomsten komen veel ouders niet. Daarom is op een van de basisscholen bijvoorbeeld een start gemaakt met ‘klassenouders’, die helpen in de klas van hun kind en ook andere ouders proberen te betrekken. Deze kleinschalige insteek van direct en nabij contact lijkt beter te werken. Ouders kunnen dan ook in de praktijk zien hoe de school werkt. Aangeraden wordt verder optimaal gebruik te maken van de gelegenheden voor contact met ouders die op de scholen al bestaan, zoals de Ouderraad, de Medezeggenschapsraad en de Ouderkamer. Verder kan aansluitend op de bespreking van afspraken met de leerlingen een thema-avond voor ouders worden georganiseerd. Alle vier de scholen hebben te maken met een categorie ouders die moeilijk te bereiken is. Antwoord op de vraag hoe met hen in gesprek te komen is er op dit moment nog niet. Een suggestie is een individueel gesprek door middel van huisbezoek, maar er bestaan ook twijfels over deze methode. De ervaring is dat mensen erg op hun hoede zijn als het gaat om bemoeienis rond de opvoeding, zeker als het een onbekende betreft. Dit roept bij hen negatieve associaties op. Ze hebben vaak angst voor de jeugdzorg en mogelijk verlies van de controle over de opvoeding van hun kind. Het beste zou zijn deze ouders te benaderen via een bekende en voor hen vertrouwde ingang. Mogelijk werkt daarbij een positieve insteek het beste, 42
waarbij niet direct de focus op eventuele problemen rond de opvoeding wordt gelegd. Een andere suggestie is het organiseren van een bijeenkomst in de eigen taal. Buurtinitiatieven De volgende stap is het benaderen van buurtinitiatieven en hen te betrekken in de ontwikkeling van een pedagogisch dragende samenleving. In dit kader zijn een tiental verkennende gesprekken gevoerd met sleutelfiguren uit de Wildeman- en Reimerswaalbuurt. Dit is van groot belang omdat een goed en duurzaam partnerschap niet van bovenaf kan worden opgelegd maar van onderop moet ontstaan. In een gesprekkenronde met scholen en ruim 10 buurtinitiatieven is geïnventariseerd welke partijen actief zijn in de Wildeman- en Reimerswaalbuurt, in hoeverre zij contact hebben met jeugd en ouders en welke mogelijkheden er zijn voor samenwerking in een pedagogisch partnerschap. In deze gesprekken met buurtinitiatieven zijn de pedagogische afspraken zoals geformuleerd door de basisscholen en vrijetijdsvoorzieningen aan hen voorgelegd. De buurtinitiatieven kunnen zich goed vinden in deze afspraken en zij onderschrijven het belang hiervan. Ook willen zij graag samenwerken met de basisscholen en andere organisaties en initiatieven in de buurt. Daarnaast zijn uit deze gesprekken ook een aantal belangrijke behoeften naar voren gekomen: Behoefte aan vertrouwen Behoefte aan huiswerkbegeleiding Behoefte aan vrijetijdsaanbod Behoefte aan vertrouwen Bij het ontwikkelen van een duurzaam partnerschap is vertrouwen tussen de partners van essentieel belang. Door kennismaking en helderheid over de route voor samenwerking kan dit proces bevorderd worden. Dit geldt voor de professionele en informele partners, maar zeker ook voor ouders en bewoners. Uit de gesprekken is gebleken dat zowel tussen bewoners onderling als tussen bewoners en professionele partijen gebrek aan vertrouwen bestaat, mede gebaseerd op ervaringen in het verleden. Huiswerkbegeleiding voor jeugd Er bestaat een grote vraag naar huiswerkbegeleiding. Buurtinitiatieven worden hierover bijna wekelijks benaderd door ouders. Dilemma is dat veel ouders in de Wildemanbuurt en omgeving zich niet capabel voelen om hun kinderen te ondersteunen bij het maken van huiswerk. Zij voelen zich echter wel betrokken en willen voor hun kinderen daarom externe hulp inschakelen. Er zijn al veel huiswerkinitiatieven, maar ouders vinden de weg hier naartoe blijkbaar niet zelf. Hierin is dan ook een rol weggelegd voor buurtinitiatieven en professionele voorzieningen in de wijk. Belangrijk is dan wel zekerheid te hebben over de kwaliteit van het initiatief en de mate waarin het initiatief de ouderbetrokkenheid bevordert. De huiswerkbegeleiding kan niet de begeleiding van ouders bij het leren vervangen. 43
Ook basisscholen geven aan dat de betrokkenheid van ouders bij het leren en spelenderwijs educatief bezig zijn essentieel is. Dit kan gestimuleerd worden door training en begeleiding, zoals een gerichte cursus van de Opvoedpoli en Project VoorUit of het initiatief van de Talentenschool. Een ander idee is om huiswerkbegeleiding te organiseren die ook betrokkenheid van de ouders vraagt, zoals bijvoorbeeld het initiatief van de Ouder en Kind Academie van de Weekend Academie. Via dit soort initiatieven en cursussen raken ouders actief betrokken en leren zij een opvoedrol aan te nemen die niet alleen gericht is op verzorging maar ook op de ontwikkeling van hun kinderen. De Ouder en Kind Adviseurs die vanaf 2015 vanuit de basisscholen werken kunnen ook een rol krijgen in de voorlichting en training op dit gebied. Behoefte aan vrijetijdsaanbod Uit de gesprekkenronde onder buurtinitiatieven is verder naar voren gekomen dat er behoefte is aan vrijetijdsaanbod voor jeugd. Veel kinderen spelen of hangen nu op straat zonder begeleiding en hebben geen actieve vrijetijdsbesteding. Momenteel is er een aanbod van de brede school vanaf 14.15u, maar in 2015 zal dit minder worden. Dan wordt het probleem van jeugd op straat die blootstaat aan verkeerde invloeden nog groter. Gepleit wordt daarom voor een verlengde schooldag voor groep 7 en 8 tot 16.00u, zoals onder andere in Rotterdam en Tilburg gebeurt. Er lijkt een tekort te zijn aan aanbod, maar tegelijkertijd moeten scholen en andere partners ook leuren voor het invullen van plekken. Vooral juist de kinderen waar zorgen over zijn, geven zich niet op voor de activiteiten die worden aangeboden. Door aanbod dichtbij te organiseren en door leerlingen op te halen vanaf de school, kan een grotere groep toch ertoe bewogen worden om mee te doen. Overige aanbieders vrijetijdsactiviteiten Voor de periode in de zomervakantie is voor jeugd in Nieuw-West een speciaal activiteitenprogramma opgezet bestaande uit onder andere creatieve activiteiten, toneel, sport, sociale media training, een kinderredactie en circusactiviteiten. De uitvoering van dit programma is in handen van reguliere voorzieningen zoals het jongerenwerk en sportbuurtwerk en een veelheid van externe culturele aanbieders. Nagegaan is in hoeverre de pedagogische afspraken ook van betekenis kunnen zijn in dit activiteitenprogramma. De meeste aanbieders vinden het belangrijk dat de jongeren omgaan met anderen zoals ze zelf bejegend willen worden. Het is volgens deze aanbieders belangrijk dat de jongeren verschillen van elkaar respecteren en dat ze naar elkaar luisteren. Verder is opvallend dat de aanbieders minder belang hechten aan afspraken omtrent de persoonlijke zorg. Een minderheid van de aanbieders vindt het belangrijk om afspraken te maken over de omgang tussen jongeren en ouderen en over het afscheid nemen bij het weggaan. Een andere kanttekening die de aanbieders van zomervakantieactiviteiten plaatsen bij de geformuleerde pedagogische afspraken is dat zij graag minder nadruk op verbieden zouden zien en meer nadruk op een positieve formulering. 44
Vervolgens heeft een inventarisatie plaatsgevonden onder de aanbieders van zomervakantieactiviteiten over reeds aanwezig pedagogisch beleid en omgangsregels. Daaruit blijkt dat ruim de helft van de partijen een pedagogisch beleid op papier heeft staan. In deze pedagogische visies zijn veel overeenkomsten te constateren. De meeste partijen hanteren de volgende uitgangspunten:
Een positieve benadering van jeugd. Sociale veiligheid en vertrouwen. Respect. Zowel respect voor de ander als voor jezelf. Dit werkt ook als middel tegen buitensluiten. Fysiek veilige omgeving. De omgeving verkennen buiten, concrete veiligheidsafspraken maken met kinderen bij de activiteiten.
De omgangsregels worden regelmatig besproken met de kinderen en worden opgehangen op de locatie waar de activiteiten plaatsvinden. Ouders worden in meestal niet geïnformeerd over de pedagogische omgangsregels die zijn afgesproken. Contact met ouders hierover vindt in de meeste gevallen pas plaats als er sprake is van overtreding van deze regels. Dit heeft voor een deel ook te maken met gebrek aan capaciteit van de organisaties. De professionals en vrijwilligers waarmee de aanbieders van zomervakantieactiviteiten werken, worden in de meeste gevallen niet of slechts gedeeltelijk getraind met betrekking tot pedagogisch handelen en de afgesproken omgangsregels. Over het algemeen lijkt men er vanuit te gaan dat deze basis reeds bij medewerkers aanwezig is en dat zij hierin allemaal één lijn hanteren. Of dit in de praktijk ook het geval is, blijft de vraag. Zeker ook gezien de veelheid en variëteit aan medewerkers en het verschil in achtergronden. Geconcludeerd kan worden dat er veel enthousiasme en bereidheid bestaat om onderdeel uit te maken van een pedagogisch partnerschap in de Wildeman- en Reimerswaalbuurt en omgeving. Een gezamenlijke lijn ontwikkelen in de pedagogische omgangsregels wordt ook gewaardeerd. Knelpunten op dit gebied zijn mogelijk wel het verschil in doelgroep en het verschil in type activiteiten en de context waarin dit plaatsvindt. Een vrije inloop in een accommodatie vraagt bijvoorbeeld om andere regels dan een gestructureerde activiteit in de openbare ruimte. Situatie oudere jeugd Naast de vervolgstappen naar ouders, buurtinitiatieven en een bredere cirkel van voorzieningen is ook aandacht geweest voor de oudere jeugd die overlast veroorzaakt of crimineel actief is. Politie en partners zoals veldwerkers hebben veel inzet gepleegd naar de groepen jongeren die rondhangen op de Osdorper Ban in de Wildemanbuurt. Eigenlijk is deze oudere jeugd in te delen in drie categorieën: Harde kern van 18 jaar en ouder. Jongeren van buiten de buurt en zelfs buiten Amsterdam. Een groep jongeren onder de 18 jaar die aangezogen wordt. 45
De verhoogde repressieve inzet werpt zijn vruchten af. Het wordt rustiger op de Osdorper Ban. De jongeren worden geconfronteerd met meer controle en passen hun gedrag aan. Deze situatie is wel broos. Er kan een tegenbeweging ontstaan in reactie op deze opgelegde grenzen waarin de jeugd waar het om gaat wil laten zien dat het hun territorium is. Daarnaast is merkbaar dat een deel van het probleem zich verplaatst, waarschijnlijk richting het Dijkgraafplein en andere pleinen in de omgeving. Voor de ontwikkeling van een pedagogische buurt is het belangrijk dat deze groepen worden aangepakt. Zij fungeren namelijk als rolmodel voor de jongere jeugd. Deze jongens hebben mooie, dure spullen en jongere jeugd wil daar graag bij horen. Het is bovendien interessant en spannend. Zo wordt jongere jeugd het circuit van criminaliteit ingezogen. Het stadsdeel is daarom bezig het probleem op verschillende niveaus aan te pakken, waaronder het aanbieden van hulp aan ouders, maar bijvoorbeeld ook door te interveniëren in de horecavergunningen en de aanzuigende werking die deze gelegenheden hebben te verkleinen. Scholen hebben soms vermoedens van jongens uit de bovenbouw die risico lopen om betrokken te raken bij criminele activiteiten van de oudere jeugd op straat. Het is goed om te praten over een manier waarop deze signalen kunnen worden gedeeld tussen stadsdeel en basisscholen. Daarnaast is het wellicht ook mogelijk om gezamenlijk te handelen in een aanpak om te voorkomen dat deze kinderen afglijden. Er zijn al veel projecten geweest op het gebied van preventie die uiteindelijk weinig effect hebben gehad. Dit had vooral te maken met het gebrek aan gezamenlijk opereren. Daarom is ingezet op het ontwikkelen van een duurzaam pedagogisch partnerschap. Dit is een tijdsintensief traject dat organisch moet verlopen en daarom niet van de ene op de andere dag geregeld is. Scholen maar ook andere organisaties zijn huiverig om informatie te delen, ook in verband met de eigen veiligheid. Het is daarom belangrijk om afspraken te maken over hoe dit op een goede, veilige manier kan gebeuren. Het gebruik van de verwijsindex Matchpoint zou op dit punt een oplossing kunnen bieden. Afgesproken is een nader overleg te organiseren over samenwerkingsmogelijkheden in kleiner verband met de basisscholen.
§ 4.
Conclusie
Al met al valt te concluderen dat er een aantal belangrijke eerste stappen zijn gezet voor de totstandkoming van een pedagogisch dragende samenleving in de Wildeman- en Reimerswaalbuurt en omgeving, maar dat er zeker nog vervolgstappen nodig zijn. In Tabel 1 is een overzicht weergegeven van de stappen die bij het praktijkexperiment reeds zijn gezet en de acties die nog ondernomen moeten worden. 46
Tabel 1.
Genomen stappen en vervolgstappen in de ontwikkeling van een pedagogisch dragende samenleving in de Wildeman- en Reimerswaalbuurt en omgeving
Genomen stappen Contact tussen basisscholen onderling en tussen basisscholen en professionele jeugdvoorzieningen Formuleren gemeenschappelijke omgangsregels Eerste raadpleging basisschooljeugd
Zicht op bereik van basisscholen onder ouders en jeugd en suggesties voor versterken ouderbetrokkenheid Zicht op buurtinitiatieven en hun bereik en suggesties voor versterken ouderbetrokkenheid Peilen van bereidheid bij buurtinitiatieven voor pedagogisch partnerschap Gebiedsgericht werken Faciliteren burgerinitiatieven
47
Vervolgstappen Praktisch regelen van de samenwerking tussen basisscholen en professionele jeugdvoorzieningen Uitdragen pedagogische omgangsregels naar jeugd - Activeren van pedagogische omgangsregels bij basisschooljeugd - Raadplegen en betrekken 12+ jeugd via middelbare scholen en andere voorzieningen Raadplegen en betrekken van ouders via basisscholen en andere jeugdvoorzieningen Raadplegen en betrekken van ouders via buurtinitiatieven Verbinden buurtinitiatieven onderling en met professionele voorzieningen Voortzetting Voortzetting
Hoofdstuk 5.
Bereik van actoren in de buurt
Inleiding In dit hoofdstuk wordt een beeld geschetst van de mate waarin de verschillende actoren contact hebben met ouders en kinderen van gezinnen die in de buurt wonen. Deze informatie over bereik van gezinnen is van belang om inzicht te krijgen in de mogelijkheden die er zijn om hen te betrekken bij de ontwikkeling van een pedagogisch dragende samenleving. Allereerst gaan we in op de huishoudens die in de Wildeman- en Reimerswaalbuurt woonachtig zijn (§ 1). Vervolgens staan we stil bij de bereikcijfers van de verschillende actoren in de buurt (§ 2) en het punt waarop voldoende massa ontstaat om het pedagogisch klimaat in de buurt een considerabele impuls te geven (§ 3). § 1. Huishoudens In de Wildeman- en Reimerswaalbuurt zijn in totaal 3.757 huishoudens. Het gaat voor het merendeel om huishoudens met kinderen in de leeftijd van 0-17 jaar (68%). Dit kan uitgesplitst worden naar huishoudens met kinderen in de basisschoolleeftijd (25% van het totaal) en huishoudens met uitsluitend kinderen die jonger of ouder zijn dan de leeftijdsgroep van 4-11 jaar (44% van het totaal). Voor een ander deel betreft het huishoudens met leden van 65 jaar of ouder (22%). Het overige deel bestaat uit huishoudens met leden onder de 65 jaar maar zonder kinderen (9%). Deze verdeling van type huishoudens is weergegeven in Figuur 1. Figuur 1.
Huishoudens in de Wildeman- en Reimerswaalbuurt naar type in 2013
Huishoudens 9% Met kinderen 0-3 en 12-17 jaar 22%
Met kinderen 4-11 jaar
44%
Zonder kinderen 65+ Zonder kinderen overig 25%
48
§ 2. Bereikcijfers actoren in de buurt Er is een gevarieerd scala aan voorzieningen in de buurt actief die activiteiten aanbieden aan gezinnen en jeugd op het gebied van onderwijs en vrije tijd. In Tabel 2 is een overzicht weergegeven van de verschillende actoren en hun bereik onder ouders en jeugdigen. Dit is in verband gebracht met het aantal huishoudens in de Wildeman- en Reimerswaalbuurt met kinderen in de basisschoolleeftijd. Qua bereik zijn de basisscholen het belangrijkste. Zij bereiken nagenoeg alle jeugd van 4-11 jaar uit de buurt en hebben contact met een groot deel van de ouders (95%). Het gaat dan om relatief beperkt contact in de vorm van kortstondige uitwisseling bij brengen en halen van kinderen of via rapportgesprekken die een aantal keer per jaar plaatsvinden. Meer intensief contact hebben scholen met ongeveer een derde van de ouders (31%). Er worden ook educatieve activiteiten aangeboden door andere voorzieningen, zoals huiswerkbegeleiding en andere onderwijsondersteunende activiteiten. Deze voorzieningen hebben contact met 40% van de jeugd en 28% van de ouders in de buurt. Begeleid professioneel vrijetijdsaanbod, vooral in de vorm van jongerenwerk en sport, bereikt 31% van de buurtjeugd en 8% van de ouders in de buurt. Daarnaast zijn er een aantal professionele voorzieningen actief voor ouders en bewoners, zoals het Huis van de Wijk en Vrouw en Vaart. Zij bereiken gemiddeld om en nabij de 5% van de ouders in de buurt. Wat betreft vrijwillige initiatieven kan er onderscheid worden gemaakt naar sportverenigingen en initiatieven van buurtbewoners. Sportverenigingen bereiken ongeveer 50% van de jeugd in de buurt. Het bereik onder ouders is niet bekend. Buurtinitiatieven hebben contact met 25% van de jeugd en 29% van de ouders. Tabel 2.
Voorzieningen in de Wildeman- en Reimerswaalbuurt en omgeving naar type en bereik onder ouders en jeugd. Type voorziening
Professioneel Basisscholen Algemeen Intensief
Bereik huishoudens (ouders) met kinderen van 4-11 jaar Abs. %
875 285
95% 31%
Bereik jeugd
Abs.
%
1.19081 1.190
100% 100%
De vier basisscholen hebben in totaal 1.190 leerlingen, dat is meer dan het aantal kinderen van 4-11 jaar dat in de buurten woonachtig is (808 kinderen in de Wildeman- en Reimerswaalbuurt en omgeving). Dit heeft onder andere te maken met het feit dat de scholen ook kinderen uit andere buurten bedienen. 81
49
Overig educatief aanbod Begeleid vrijetijdsaanbod Huis van de Wijk ‘t Blommetje Vrouw en Vaart Vrijwillig Sportverenigingen Buurtinitiatieven (8x)
255
28%
325
40%
70
8%
250
31%
55
6%
-
-
40
4%
-
-
? 265
? 29%
400 200
50% 25%
Geconcludeerd kan worden dat wat betreft jeugd vooral basisscholen een groot bereik hebben. Daarna volgen sportverenigingen en overige educatieve voorzieningen. Op een derde plaats komen professionele vrijetijdsvoorzieningen en vrijwillige buurtinitiatieven. Er zijn dus meerdere aanbieders met een groot of minder groot bereik onder jeugd die gezamenlijk het merendeel van de jeugd in de buurt bereiken. Dat geldt niet voor de ouders. Zowel scholen, overige educatieve voorzieningen en buurtinitiatieven hebben met ongeveer een derde van de ouders in de buurt intensief contact. Onbekend is in welke mate er hierbij sprake is van overlap van gezinnen, maar het is aannemelijk dat dit een aanzienlijk gedeelte betreft. Zeker de professionele actoren, zowel basisscholen als andere jeugdvoorzieningen, ervaren dat zij er niet in slagen een deel van de ouders te bereiken. Dit betekent dat zoveel mogelijk kanalen benut moeten worden en dat daarnaast nieuwe initiatieven moeten worden bedacht om het bereik onder ouders te vergroten. Er wonen in totaal 1.171 jongeren van 12-23 jaar in de Wildeman- en Reimerswaalbuurt. Het gaat om 904 jongeren van 15-23 jaar. In Tabel 3 is een overzicht weergegeven van een aantal voorzieningen voor vrijetijdsbegeleiding en veldwerk en het bereik onder jeugd van 12 jaar en ouder. Veel begeleid vrijetijdsaanbod voor jeugd in de Wildeman- en Reimerswaalbuurt en omgeving is gericht op jeugd tot 12 à 14 jaar. Het accommodatiegebonden aanbod voor jongeren vanaf 14 jaar is zeer beperkt. Dit heeft onder andere te maken met de introductie van jongerenwerk nieuwe stijl waarbij het accent is gelegd op educatie en de doelgroep van tieners. Het aanbod van ontmoeting en recreatieve inloop is verdwenen, waar de oudere doelgroep nog steeds veel behoefte aan heeft. Wel is er contact met een groot aantal jongeren in de leeftijdsgroep vanaf ongeveer 15 jaar via ambulante werkzaamheden van het jongerenwerk. Dit grote bereik hangt samen met het feit dat de jongerenwerker al lange tijd woont en werkt in de buurt. Rekening houdend met enige overlap is het bereik van de voorzieningen voor vrijetijdsbegeleiding onder jongeren van 15-23 jaar zo’n 10 à 15 procent. Verondersteld mag worden dat ongeveer 40 procent van de jeugd in de Wildemanen Reimerswaalbuurt en omgeving behoefte heeft aan begeleide vrijetijdsbesteding. In elk geval voor jeugd tot 17 jaar zou hier een aanbod voor moeten zijn. 50
Tabel 3.
Zicht en bereik van begeleid vrijetijdsaanbod en veldwerk voor jeugd van 12 jaar en ouder Type voorziening Zicht Bereik Jongerenwerk 200 (15-20 jaar) 100 (15-20 jaar) Sportbuurtwerk 20 (16-18 jaar) 20 (16-18 jaar) Streetcornerwork 25 (16-23 jaar) 3 (16-23 jaar) Sportschool 25 (16-23 jaar) 7 (16-23 jaar)
§ 3. Kantelpunt Belangrijk bij de ontwikkeling van de pedagogisch dragende samenleving is het delen van visie en omgangsregels met zoveel mogelijk bewoners en professionals in een buurt. In een wijk waar voorzieningen weinig contact met elkaar hebben, slechts een beperkt deel van de bewoners in een buurt bereiken en ook bewoners onderling langs elkaar heen leven, is een gezamenlijke benadering van jeugd met gemeenschappelijke pedagogische omgangsregels niet mogelijk. Interessant is daarom de vraag welk deel van een buurt geactiveerd moet worden en met elkaar in contact moet worden gebracht zodat de ontwikkeling van zo’n gezamenlijke benadering tot stand komt en in de buurt een gunstig pedagogisch klimaat ontstaat. Met andere woorden, op welk moment bereikt de buurt een kantelpunt van een dominante straatcultuur naar een pedagogische buurt? De gedachte van een ‘kantelpunt’ of ‘kritieke massa’ waarbij een voldoende aantal personen een nieuw idee of nieuw gedrag overneemt zodat het zichzelf automatisch verder verspreid, is gebaseerd op de theorie van verspreiding van innovaties van de socioloog Everett Rogers.82 Deze theorie stelt dat de verspreiding van een innovatie of nieuw idee binnen een sociaal systeem volgens verschillende communicatiekanalen verloopt. Dit proces van verspreiding kent een bepaalde curve waarbij langzamerhand steeds meer mensen het nieuwe idee ‘adopteren’ totdat uiteindelijk een kritieke massa bereikt wordt en het idee automatisch verder verspreid wordt zonder dat hier externe invloed op uitgeoefend hoeft te worden. De vraag hoe dit kantelpunt te bereiken en wat er allemaal nodig is om van een kwetsbare wijk een goed functionerende pedagogisch dragende samenleving te maken, komt in het volgende hoofdstuk aan de orde.
82
Rogers, E.M., Diffusion of Innovations, Simon and Schuster, New York, 2003.
51
Hoofdstuk 6.
Blauwdruk pedagogische buurt
Inleiding In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe het ontwikkelingsproces voor een pedagogisch dragende samenleving eruit zou moeten zien. Gebaseerd op de kennis en ervaring die hiermee in de periode 2014-2015 is opgedaan in de Wildeman- en Reimerswaalbuurt en omgeving is een blauwdruk ontwikkeld voor het opbouwen van een pedagogische buurt. Deze wordt beschreven aan de hand van verschillende stappen in dit proces, namelijk een startfase (§ 1), een fase van versterking (§ 2), en een fase van uitbreiding (§ 3). § 1. Start Betrekken van actoren De vraag is hoe een pedagogisch dragende samenleving op gang gebracht kan worden in een kwetsbare wijk. Geheel in lijn met de gedachte van de pedagogische dragende samenleving, moet gezocht worden naar initiërende actoren die in de buurt veel werken met jeugd zodat dit ontwikkelingsproces interactief en van onderop gestalte kan krijgen. Een goede manier om hiermee een start te maken is het bij elkaar brengen van een brede kring van actoren in de buurt voor een gezamenlijke analyse van jeugdproblematiek in de buurt en het zoeken naar oplossingen. Op een bijeenkomst van actoren in de Wildeman- en Reimerswaalbuurt is als kern van de oplossing gekozen voor het met elkaar opstellen van pedagogische omgangsregels voor in eerste instantie jeugd in de basisschoolleeftijd. Besloten wordt hiervoor een vervolgbijeenkomst te organiseren in kleiner verband. Welke actoren komen hiervoor in aanmerking en welke partij is geschikt om als trekker te fungeren? In principe gaat het om een keuze uit actoren die enige stabiliteit vertonen, veel contact hebben met jeugd, ouders en bewoners in de buurt en een goed netwerk hebben naar andere voorzieningen en initiatieven. Van de potentiële kandidaten, waaronder basisscholen, welzijnswerk, jeugdgezondheidszorg inclusief opvoedingsondersteuning, voorschoolse educatie, vrijwilligersorganisaties in de buurt, huisartsen en woningcorporaties, vallen de basisscholen het meest op. Zij hebben relatief de meest bestendige positie, een groot bereik onder de doelgroep van jeugd en ouders en veel contact met andere voorzieningen. Om die reden is in de Wildeman- en Reimerswaalbuurt gekozen voor de basisscholen als startpunt voor de ontwikkeling van een pedagogisch dragende samenleving. In dit geval ging het om vier basisscholen met bijna 100 professionals en 100% bereik onder buurtjeugd van 4 tot 12 jaar. Pedagogische omgangsregels Het opstellen van pedagogische omgangsregels is geen eenmalige gebeurtenis. Als vertegenwoordigers van basisscholen onderling gezamenlijke afspraken hierover 52
hebben gemaakt, is het zaak deze omgangsregels met verschillende andere actoren door te spreken. Dit betekent dat er voldoende kennis nodig is van de sociale kaart van professionele voorzieningen en vrijwilligersinitiatieven die in de buurt actief zijn. Hoewel professionele voorzieningen niet altijd goed op de hoogte zijn van elkaars functioneren in de buurt, is het geen grote opgave om uiteindelijk te komen tot een goed overzicht hiervan. Dat ligt vaak anders bij vrijwilligersinitiatieven. Sommige vrijwilligersinitiatieven kennen een lange geschiedenis, zoals bijvoorbeeld een speeltuinvereniging of een sportclub. Maar er zijn ook initiatieven die nog niet zo lang bestaan of een geringe organisatiegraad hebben, zoals een cursusgroep die zelfstandig verdergaat of een bedrijfsverzamelgebouw dat initiatiefrijke bewoners aantrekt. De omslag naar gebiedsgericht beleid met aandacht en budget voor bewonersinitiatieven heeft de opkomst van deze actoren in de buurt gefaciliteerd waardoor ook het zicht op deze initiatieven is verbeterd. Na het in kaart brengen van professionele voorzieningen en vrijwilligersinitiatieven die contact hebben met gezinnen in de buurt is het zaak hun bereidheid te peilen om deel te nemen aan de ontwikkeling van een pedagogisch dragende samenleving. Dit kan het beste gebeuren door een rondgang langs de actoren waarbij in een persoonlijk gesprek toelichting kan worden gegeven op het initiatief en de actoren hun inzichten kunnen delen. Ervaren zij ook de noodzaak van een pedagogisch partnerschap in de buurt en zien zij hierbij en rol weggelegd voor hun organisatie of initiatief? Vervolgens kan het voorlopige voorstel voor omgangsregels zoals opgesteld door de basisscholen aan hen voorgelegd worden. Tot slot volgt een gezamenlijk sessie waarbij basisscholen, andere professionele voorzieningen en buurtinitiatieven in onderling overleg een gezamenlijke breed gedragen versie opstellen van de pedagogische omgangsregels. Deze exercitie hoeft niet van een leien dakje te gaan. De actoren verschillen in context van waaruit zij functioneren. Basisscholen voeren binnen wettelijke kaders met goed opgeleide, gespecialiseerde professionals in goed toegeruste accommodaties hun onderwijsactiviteiten uit. Het is met andere woorden een redelijk gecontroleerde omgeving waarin de onderwijsprofessional gezag heeft. Dat is anders geregeld bij ambulante professionals of vrijwilligers. Bij vrijetijdsactiviteiten in de openbare ruimte speelt de context van de straat en de normen en waarden die daar gelden een grotere rol dan in de schoolomgeving het geval is. Dat betekent dat de situatie meer vraagt om verboden en aanwijzingen om de orde te handhaven dan de meer gestructureerde omgeving van een klas op school. Professionals die werken in de openbare ruimte hebben minder greep op jeugd omdat zij minder mogelijkheden hebben om te straffen. Een ander verschil dat verband houdt met het verschil in context is wat wel genoemd het verschil tussen onderhandelingshuishouding en bevelshuishouding. De opvoedstijl van de middenklasse waartoe in de regel ook de meeste onderwijsprofessionals behoren is te typeren als een onderhandelingshuishouding waar op basis van gelijkwaardige dialoog met elkaar wordt gecommuniceerd. In lagere sociale milieus zou meer een bevelshuishouding heersen met een autoritaire opvoedstijl waarin ouders kinderen de wet voorschrijven en instrueren. Ook professionals en vrijwilligers kunnen verschillen in opvoedstijl. Dat kan een verschil 53
in handhaven van pedagogische omgangsregels met zich meebrengen en leiden tot onbegrip. Het is daarom van belang om met een open houding de discussie aan te gaan met elkaar en gezamenlijk te komen tot een compromis die voor alle partijen werkbaar is. Dit betekent uitdrukkelijk geen superieure stellingname van de ene of de andere kant, maar gezamenlijk zoeken naar pedagogische omgangsregels waarbij het opgroeien van jeugd optimaal tot zijn recht komt en tegelijkertijd rekening is gehouden met de context waarin dat plaatsvindt. Centraal zou moeten staan hoe elke partij vanuit de mogelijkheden die hij heeft hieraan een bijdrage kan leveren. Zo is een basisschool meer geschikt om taal en rekenen te leren en een prettige omgang tussen leerlingen op school te regelen en kan een vrijwilligersinitiatief beter toezicht op vrijetijdsbesteding in de openbare ruimte realiseren.
§ 2. Versterken Raadpleging ouders en bewoners Een volgende belangrijke stap is het raadplegen van ouders en bewoners met wie de betrokken actoren in contact staan. Zonder de betrokkenheid van ouders en bewoners is een pedagogische buurt niet mogelijk. Met name ouders hebben een primaire invloed op hun kinderen. De invloed van school duurt maar een kwart van een etmaal, terwijl de invloed van ouders tezamen met de mogelijke invloed van de buurt de rest van de tijd beslaat. Via basisscholen, andere professionele voorzieningen en buurtinitiatieven kan een redelijk gedeelte van de bewoners worden bereikt. Het betreft dan een optelsom van het bereik van de verschillende actoren.83 Ter voorbereiding op deze raadpleging worden uitvoerende professionals en vrijwilligers, die in nauw contact staan met de doelgroep van ouders en bewoners, getraind met betrekking tot de manier waarop zij dit kunnen aanpakken. De ervaring is dat grote bijeenkomsten met ouders minder geschikt zijn voor overleg en contact over pedagogische afspraken. Één op één contact in de vorm van oudergesprekken op basisscholen of andere kleinschalige ontmoetingen lenen zich daar beter voor. Ouders die niet of amper op deze manier via basisscholen worden bereikt, zijn ten dele te benaderen via de andere professionele voorzieningen en buurtinitiatieven. Over het algemeen gaat het om veel verschillende actoren met een relatief kleine achterban. Dat betekent dat je voor de raadpleging van ouders en bewoners niet klaar bent met één bijeenkomst, maar meerdere bijeenkomsten moet organiseren. Dit kost natuurlijk tijd maar biedt aan de andere kant ook een geschikte kleinschalige setting om met elkaar in gesprek te gaan op een manier die daadwerkelijke betrokkenheid over en weer realiseert. Deze manier van werken biedt een redelijke basis voor een meer duurzame verbondenheid.
83
Zie Hoofdstuk 5.
54
In principe is het zo dat raadpleging die uit is op het verbreden van het draagvlak voor de pedagogische omgangsregels ook kan leiden tot enige bijstelling van de geformuleerde regels. Het is goed om te beseffen dat in deze overlegcyclus niet alle ouders, alle bewoners en alle voorzieningen en initiatieven in één keer bereikt zullen worden. In de praktijk blijkt dat slechts een deel van de ouders en bewoners tot de achterban van de betrokken actoren behoort. Na de start zullen, gaandeweg het verdere ontwikkelingsproces van de pedagogisch dragende samenleving, steeds meer ouders en bewoners betrokken moeten worden. Het heeft een zwaan-kleef-aan karakter. Door gebruik te maken van sociale netwerken van buurtinitiatieven en hun achterban is te verwachten dat het bereik onder ouders en bewoners geleidelijk aan groter wordt. Het stimuleren van actieve inzet van buurtbewoners en ouders kan worden bevorderd door het bieden van faciliteiten als training, scholing en toeleiding naar relevante begeleidingstrajecten, zoals bijvoorbeeld een taalcursus, arbeidstoeleiding, of een cursus besturen aangeboden door de vrijwilligerscentrale. Bespreking met jeugd Vervolgens zouden de omgangsregels goed doorgesproken moeten worden met jeugd uit de buurt waarmee vanuit de verschillende partijen contact bestaat. De raadpleging van jeugd heeft een tweeledig doel: 1) ruimte bieden voor enige inspraak, en 2) jeugd informeren over hoe met elkaar om te gaan. Dit zou niet alleen op basisscholen moeten gebeuren maar ook tijdens de activiteiten van andere professionele voorzieningen en buurtinitiatieven. Bespreking van de regels met jeugd kan betrekkelijk makkelijk plaatsvinden in de klas. Zo’n gestructureerde omgeving is vaak minder beschikbaar bij een deel van de andere professionele voorzieningen als jongerenwerk en sport gezien de wisseling van deelnemers en de vrijblijvendheid van deelname. Het is echter ook een kwestie van doen. Dit geldt evenzeer voor buurtinitiatieven die vrijetijdsactiviteiten voor jeugd organiseren. De kunst is verder vooral de raadpleging op een speelse, aantrekkelijke manier te regelen. Ook op dit punt worden uitvoerende professionals en vrijwilligers getraind. Deze training is gericht op het ontwikkelen van een gemeenschappelijke leidraad voor het bespreken van de regels met jeugd en de manier waarop deze het beste gehandhaafd kunnen worden, in schoolse en buitenschoolse situaties. Hierbij valt ook te denken aan de inzet van peermediators die getraind zijn in conflictbemiddeling tussen jeugdige leeftijdsgenoten. Verbinden Een derde element in het versterken van de pedagogische buurtontwikkeling is het verbinden van de verschillende actoren met elkaar tot een communicerend netwerk dat niet alleen dezelfde omgangsregels deelt maar ook in een bepaalde frequentie bij elkaar komt om samen activiteiten te ondernemen maar ook knelpunten te bespreken die de ontwikkeling van de pedagogische buurt belemmeren. Gezamenlijke 55
activiteiten kunnen zijn een opvoedcursus voor ouders, een sociale vaardigheidstraining voor een groep leerlingen of een vrijetijdsaanbod voor jeugd in een periode waar daar veel vraag naar is. Maar het kan ook gaan om het bieden van faciliteiten en diensten aan elkaar zoals een ruimte of een introductie van een buurtinitiatief naar ouders waarmee de school moeilijk contact kan krijgen. Bij het bespreken van knelpunten kan gedacht worden aan het ontwikkelen van een procedure voor informatie-uitwisseling tussen een basisschool en het sportbuurtwerk bij leerlingen waar zorgen over zijn of hoe om te gaan met een jongere die bij een buurtinitiatief is geschorst vanwege wangedrag. Het verbinden van actoren tot een netwerk betekent niet dat iedereen aan elke activiteit moet meedoen. Het kan ook gaan om een gezamenlijk initiatief van een aantal partijen waarvan de rest op de hoogte wordt gesteld. Het verbinden van actoren met elkaar is een continu proces waarbij nieuwe actoren die zich aandienen zich kunnen aansluiten. Met andere woorden, de pedagogisch dragende samenleving is een ontwikkelingsproces dat begint met een beperkt aantal actoren en zich geleidelijk aan uitbreidt met steeds meer actieve partijen.
§ 3. Uitbreiden 12+ jeugd Een buurtpedagogische aanpak die start vanuit basisscholen beperkt zich in eerste instantie meestal tot voorzieningen en buurtinitiatieven die met basisschooljeugd contact hebben. De volgende stap is dan aandacht te besteden aan het betrekken van jeugd vanaf 12 jaar, hun ouders en de voorzieningen die met hen in contact staan. Opgroeiende jeugd tot 12 jaar oriënteert zich sterk op de oudere jongeren die op straat veel aanwezig zijn. Vooral vanaf de overgang van de basisschool naar het voortgezet onderwijs wordt de invloed van peers steeds groter.84 In kwetsbare wijken betekent dat ook een toenemende invloed van de straatcultuur. Daarom is het van groot belang ook jongeren boven de 12 jaar te betrekken bij de pedagogische buurtontwikkeling. Wordt de krachtige invloed van de peergroep veronachtzaamd dan is het ontwikkelen van een positief pedagogisch buurtklimaat een kwestie van tegen de stroom in zwemmen en is de kans groot dat gepleegde inspanningen vergeefs zijn. Op buurtniveau zijn het vooral actoren die vrijetijdsactiviteiten voor deze doelgroep organiseren van waaruit jongeren betrokken kunnen worden. Het gaat met name om jongerenwerk, sportbuurtwerk en straathoekwerk. Daarnaast zijn er mogelijk ook buurtgerichte vrijwilligersinitiatieven die iets voor jongeren willen betekenen, zelforganisaties, jeugdgroepen rond een moskee of een actieve sportclub die leden probeert te werven onder jongeren in een buurt. Een goede manier om jongeren uit Erikson, E.H., Identiteit, jeugd en crisis, Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1983; Slot, W. & M. van Aken, Psychologie van de adolescentie. Basisboek, ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2010. 84
56
de buurt te kwalificeren voor een actieve rol in de pedagogische gemeenschap is een rolmodeltraining. Hierbij worden jongeren getraind in zelfvertrouwen, sociale vaardigheden en presenteren waarna zij deze kwaliteiten vervolgens inzetten als rolmodel in de buurt.85 In de tweede plaats is het ook zinvol na te gaan op welke wijze scholen voor voortgezet onderwijs zijn te betrekken bij de pedagogisch dragende samenleving. Punt is natuurlijk dat middelbare scholen geen buurtgericht karakter hebben en onder hun schoolpopulatie leerlingen uit allerlei delen van de stad en zelfs de regio tellen. Vaak is ook niet bekend op welke middelbare scholen jongeren uit een buurt zitten. Dit roept dan ook de vraag op of scholen voor voortgezet onderwijs wel van betekenis kunnen zijn en zo ja hoe dan. Een mogelijkheid is dat parallel aan de pedagogische buurtontwikkeling op een middelbare school ook in kunnen zetten op het verbeteren van het pedagogisch klimaat op de school zelf. In het verlengde daarvan zouden deze scholen ook aandacht kunnen schenken aan het bespreken van pedagogische omgangsregels in de woonbuurt van leerlingen en in het vrijetijdscircuit waarin zij zich begeven. Deze leerlingen moeten tenslotte ook later in hun beroepsleven en andere maatschappelijke verbanden rekening houden met andere mensen. Jong geleerd is oud gedaan. Betrekken van jongeren van 12 jaar en ouder is een kwestie van creatief zoeken naar mogelijkheden om middelbare scholen te verbinden met de pedagogische buurtontwikkeling. Een voorbeeld van zo’n creatieve oplossing is een project waarbij middelbare scholen die geconcentreerd waren in een bepaalde woonbuurt in gezamenlijkheid de overlast die hun leerlingen veroorzaakten voor de buurt probeerden te beperken. Na klachten uit de buurt is een team van ambulante jongerenbegeleiders aangesteld die op momenten van overlast tijdens tussenuren of bij het beëindigen van de lessen optraden. Andere actoren Er zijn ook andere actoren die een rol kunnen spelen bij het tot stand brengen van een pedagogische buurt. Zo hebben woningcorporaties vanuit hun zorg voor de directe woonomgeving een natuurlijke taak bij het voorkomen van (jeugd)overlast en het inrichten van de openbare ruimte op een manier die bevorderlijk is voor een pedagogische buurt. Voorbeelden zijn de inrichting van een speelplek op enige afstand van woningen, het realiseren van een groenvoorzieningen op een braakliggend bouwterrein, of regelen dat een huismeester een pedagogisch toezichthoudende taak heeft op jeugd in de buurt. Een andere actor is de wijkagent die uit hoofde van zijn of haar functie zich niet alleen beperkt tot goed zicht op groepen jongeren in de buurt die mogelijk overlast kunnen geven maar ook meedoet in het uitdragen van de pedagogische omgangsregels vanwege de preventieve werking die daar vanuit kan gaan.
Zie voor meer informatie over een praktijkexperiment met een dergelijke rolmodeltraining: Noorda, J. & A. van Dijk, Young Leaders. Positieve rolmodellen in kwetsbare wijken, VU University Press, Amsterdam, 2015. 85
57
Van belang kan zijn ook het bedrijfsleven en winkelcentra te betrekken bij het ontwikkelen van de pedagogische buurtgedachte. Winkeliers en andere bedrijven kunnen veel aanwezig zijn in de buurt en hebben dan veel baat bij een positief buurtklimaat. Behalve faciliteren al dan niet in de vorm van sponsoring kan hun personeel ook jeugd aanspreken op positief sociaal gedrag en dat bevorderen. Tot slot is het ook zinvol dat professionele voorzieningen op het gebied van opvoedingsondersteuning, zorg en welzijn actief meedoen met het stimuleren en onderhouden van de pedagogische omgangsregels en onderdeel vormen van een pedagogisch buurtnetwerk. Hoe meer actoren de omgangsregels onderschrijven en actief uitdragen, hoe groter de invloed op jeugd en hoe groter de kans dat zij zich er aan houden. Op deze manier wordt de macht van het getal en de wet van de herhaling in werking gezet ten behoeve van een goede zaak. Bijzondere doelgroepen Bijzondere aandacht bij de ontwikkeling van de pedagogisch dragende samenleving verdienen gezinnen met meervoudige problematiek en criminele en ernstig overlastgevende jeugdgroepen. Beide categorieën hebben een verstorende, negatieve invloed op het pedagogisch klimaat in een woonbuurt. Naast de overlast voor andere bewoners die kan ontstaan, leidt de aanwezigheid van deze gezinnen en jeugdgroepen er ook vaak toe dat bewoners geneigd zijn zich terug te trekken uit de openbare ruimte. Voor beide categorieën is een specifieke aanpak nodig. Gezinnen met meervoudige problematiek komen relatief meer voor in kwetsbare wijken, vaak geconcentreerd in specifieke delen van een buurt. Deze gezinnen zijn dusdanig overbelast en gericht op ‘overleven’ dat er weinig energie is voor het opvoeden van hun kinderen. Zij zullen daarom moeilijk bereikt kunnen worden via de initiatieven voor ouderbetrokkenheid in het kader van de pedagogische buurtontwikkeling. Met betrekking tot deze gezinnen is het vooral zaak, vanuit het netwerk dat is ontstaan, multiproblematiek te signaleren en vervolgens passende hulpverlening te organiseren voor ouders en kinderen. Met behulp van deze zorg kan bij ouders uiteindelijk meer ruimte ontstaan voor pedagogische bemoeienis. Daarnaast is een specifieke aanpak nodig voor criminele en ernstig overlastgevende jeugdgroepen in de buurt. Behalve de directe schade van criminaliteit en ernstige overlast die in de buurt wordt gepleegd, leidt de aanwezigheid van deze jeugdgroepen vaak tot angst en vermijdingsgedrag van bewoners met betrekking tot het deel van de buurt waar zij zich ophouden. Tegelijkertijd vormen deze groepen een negatief rolmodel voor de opgroeiende risicojeugd die bij gebrek aan positieve rolmodellen zich aangetrokken voelt tot het stoere imago en de financiële status van deze groepen. Vaak proberen criminele jeugdgroepen ook minderjarige meelopers te rekruteren onder de buurtjeugd voor hand en spandiensten. Met andere woorden, deze groepen hebben een aanzuigende werking op andere jeugd uit de buurt en vormen daarmee een bedreiging voor de ontwikkeling van een pedagogische buurt. Aanpak van criminele en ernstig overlastgevende jeugdgroepen is een primaire taak van politie en justitie. De kerngroep van criminele jongeren kan het beste aangepakt worden door gerichte opsporing en repressie. De groep van meelopers en 58
risicojongeren daaromheen moet worden gescheiden van de kerngroep en daar waar nodig op individuele basis worden begeleid en ondersteund bij hun persoonlijke en maatschappelijke ontwikkeling. Dit is een taak van professionals op het gebied van jeugdhulpverlening, arbeidstoeleiding en scholing. Repressieve maatregelen op het gebied van veiligheid naar jongeren die afglijden naar overlast en criminaliteit leidt immers wel tot enige reductie van deze problemen, maar heeft beperkte invloed op hun normen en waarden als dit niet wordt gecombineerd met een meer positieve pedagogische inzet naar deze doelgroep. § 4. Regie en verduurzaming De ontwikkeling van een pedagogisch dragende samenleving vereist initiatief en samenwerking tussen vele betrokken actoren. De lokale overheid is de meest aangewezen partij om hierin een actieve rol te spelen. De lokale overheid beschikt hiervoor in vergelijking met andere actoren over het algemeen over een breed draagvlak en de nodige bestuurlijke expertise. Daarnaast heeft zij met veel actoren een subsidierelatie waaraan relevante voorwaarden kunnen worden verbonden. De betrokkenheid van de lokale overheid bij de ontwikkeling van een pedagogisch dragende samenleving wordt gefaciliteerd doordat bij de vormgeving van sociaal beleid steeds meer wijk- en gebiedsgericht gewerkt wordt. Naast het bij elkaar roepen van actoren uit de buurt op een startbijeenkomst en het beschikbaar stellen van coördinatie van vervolgactiviteiten, zou de lokale overheid ook initiatief moeten tonen bij het in een zo vroeg mogelijk stadium formeren van een kerngroep van actoren die een actieve rol willen en kunnen vervullen bij de verdere ontwikkeling en uitbouw van een pedagogisch dragende samenleving. Deze kerngroep kan samen met de lokale overheid een coördinerende rol vervullen in de pedagogische buurtontwikkeling. Gestreefd moet worden naar een goede afspiegeling van de betrokken actoren zonder dat de kerngroep te groot wordt. Dat betekent dat een combinatie van professionele voorzieningen en vrijwillige buurtinitiatieven vertegenwoordigd moeten zijn. De kerngroep houdt zich bezig met een aantal taken: Monitoren van de voortgang van pedagogische buurtontwikkeling. Beschikbaar stellen van middelen voor initiatieven en activiteiten. Zichtbaarheid van de pedagogische buurt: intern bij actoren maar ook in de publieke ruimte. Communicatie tussen actoren en naar bewoners faciliteren. Stimuleren van maatregelen en bedenken van oplossingen voor problematiek in de buurt. Bespreken en oplossen van knelpunten in de samenwerking. Regelen van betrokkenheid van moreel gezag in de vorm van een bestuurder of andere gezagsdrager. Het is goed om te beseffen dat de ontwikkeling van een pedagogisch dragende samenleving geen zaak is van de korte termijn. Het vergt een meerjarige inspanning 59
en vraagt om continue investering en onderhoud. De verwachting is dat gaandeweg de totstandkoming van een pedagogische buurt, vanwege de preventieve werking, de sociale problemen van bewoners en leefbaarheidsproblemen van de buurt verminderen, en de inzet van relatief dure corrigerende maatregelen beperkt kan worden.
60
Hoofdstuk 7.
Conclusies en aanbevelingen
In dit hoofdstuk worden de belangrijkste conclusies en aanbevelingen samengevat. Op een aantal kernpunten worden conclusies en aanbevelingen beknopt weergegeven. Stand van zaken Met betrekking tot de stand van zaken van de pedagogische buurtontwikkeling in de Wildeman- en Reimerswaalbuurt en omgeving kan het volgende geconcludeerd worden. Een aantal belangrijke eerste stappen zijn gezet voor de totstandkoming van een pedagogisch dragende samenleving, maar er zijn zeker nog vervolgstappen nodig. Gebleken is dat er veel bereidheid bestaat bij actoren in de buurt om een rol te vervullen in de ontwikkeling van een pedagogisch dragende samenleving. Het is dan ook van belang om deze welwillendheid en interesse te verzilveren door deze actoren actief te benaderen met een vraag op dit gebied. Ouderbetrokkenheid Knelpunt vormt tot nu toe het benaderen van ouders bij de ontwikkeling van een pedagogisch dragende samenleving. Analyse van de bereikcijfers van de verschillende actoren in de buurt laat zien dat via verschillende kanalen toch een aanzienlijk deel van de gezinnen bereikt kan worden. Daarnaast zullen er nieuwe initiatieven ontplooid moeten worden. Pedagogische buurt en leefbaarheid Uit eerder onderzoek blijkt dat sociale cohesie van belang is voor de sociale veiligheid in een buurt. Voor het creëren van buurtbetrokkenheid en sociale cohesie blijkt het onderwerp van ontwikkelingskansen voor kinderen een zinvol aangrijpingspunt te zijn. Dat geldt ook voor het creëren van buurtinitiatieven. De verwachting is dan ook dat gaandeweg de totstandkoming van een pedagogische buurt, vanwege de preventieve werking, de sociale problemen van bewoners en leefbaarheidsproblemen van de buurt verminderen, en de inzet van relatief dure corrigerende maatregelen beperkt kan worden. Meer dan professionals en kinderen Eerdere ervaringen met buurtpedagogische programma’s laten zien dat voor het creëren van positieve omgangsnormen in een buurt de pedagogische buurtontwikkeling niet tot professionals en basisschooljeugd beperkt kan blijven. Om daadwerkelijk invloed uit te kunnen oefenen op het pedagogisch klimaat in een buurt is daarnaast ook betrokkenheid van andere actoren nodig. Het betreft naast ouders en andere bewoners die voor een deel via buurtinitiatieven en zelforganisaties te bereiken zijn ook de jeugd van 12 jaar en ouder.
61
Blauwdruk voor een vervolg De blauwdruk voor pedagogische buurtontwikkeling biedt belangrijke aanknopingspunten voor het voortzetten van het proces van pedagogische buurtontwikkeling in de Wildeman- en Reimerswaalbuurt. Naast het gezamenlijk formuleren van pedagogische omgangsregels met de genoemde actoren in de buurt gaat het om het actief uitdragen van deze regels en het gezamenlijk opzetten van initiatieven in de buurt op het gebied van onder andere: vrijetijdsbesteding, opvoedingsondersteuning, ontmoeting en huiswerkbegeleiding. Daarnaast moet aandacht besteed worden aan de aanpak van multiproblemgezinnen en criminele jeugdgroepen die een negatieve invloed uitoefenen op het pedagogisch klimaat in een buurt en daarmee het initiatief voor een pedagogisch dragende samenleving belemmeren. Dit betekent het verder uitwerken van de afstemming en samenwerking tussen de pedagogische buurtontwikkeling en veiligheidsbeleid. Verduurzaming De ontwikkeling van een pedagogisch dragende samenleving is een proces voor de lange termijn. Het vraagt om een meerjarige inspanning en constante investering. Omdat veel actoren betrokken zijn is het van belang regie te organiseren. Dit is een gezamenlijke taak van de lokale overheid en een kerngroep van de actoren in de buurt. Gebiedsgericht werken als kader De ontwikkeling van een pedagogisch dragende samenleving kan goed worden gestimuleerd vanuit de inzet op gebiedsgericht werken waarbinnen de gemeente verschillende diensten op het gebied van zorg, preventie, participatie van bewoners en beheer en toezicht in de openbare ruimte heeft samengebracht.
62
Hoofdstuk 8.
Voorstel vervolgexperiment
Inleiding In dit hoofdstuk wordt een voorstel voor een praktijkexperiment beschreven in twee buurten in Amsterdam. Dit voorstel is gebaseerd op de ervaringen die zijn opgedaan met de ontwikkeling van de pedagogisch dragende samenleving in de Wildeman- en Reimerswaalbuurt en omgeving en de blauwdruk die hieruit is voortgevloeid. Allereerst gaan we kort in op de elementen van het praktijkexperiment (§ 1) en vervolgens doen we een voorstel voor evaluatie ervan (§ 2).
§ 1. Praktijkexperiment Het voorstel is om in twee kwetsbare buurten in respectievelijk Amsterdam NieuwWest en Amsterdam Zuidoost een praktijkexperiment uit te voeren met de integrale ontwikkeling van een pedagogisch dragende samenleving. Dit experiment wordt uitgevoerd volgens nieuwe inzichten die zijn opgedaan bij de ontwikkeling van de pedagogisch dragende samenleving in de Wildeman- en Reimerswaalbuurt en omgeving in de periode 2013-2015 en aanvullende inzichten uit relevante literatuur. Deze inzichten zijn verwerkt in een blauwdruk voor pedagogische buurtontwikkeling in kwetsbare buurten. Belangrijke elementen van deze blauwdruk zijn:
Een interactieve regiegroep van lokale overheid, professionele partners en buurtinitiatieven. Basisscholen als startpunt Versterking met buurtinitiatieven en achterban van ouders en bewoners Trainen van professioneel en vrijwillig kader en ouders Uitbreiden naar 12+ jeugd en voorzieningen Trainen van 12+ jeugd als rolmodel Organiseren integrale aanpak preventie, zorg en repressie met betrekking tot criminele jeugd en multiproblemgezinnen Uitdragen en zichtbaar maken van pedagogisch dragende samenleving
§ 2. Evaluatie De resultaten van het praktijkexperiment worden vastgesteld aan de hand van een evaluatie van proces en effecten. Vraagstelling De hoofdvraag luidt als volgt: Hoe kan een kwetsbare buurt zich ontwikkelen tot een pedagogisch dragende samenleving? 63
Belangrijke deelvragen daarbij zijn: 1. Wat is een kwetsbare buurt? Hoe is zo’n buurt in sociaaleconomisch en pedagogisch opzicht nader te typeren? 2. Welke aangrijpingspunten biedt een kwetsbare buurt voor de ontwikkeling van een pedagogisch dragende samenleving? Welke actoren zijn in de buurt actief en over welke mogelijkheden beschikken zij om een bijdrage te leveren aan de pedagogisch dragende samenleving? 3. Op welke wijze kan de pedagogisch dragende samenleving in een buurt gestalte krijgen? Uit welke onderdelen moet het programma bestaan en hoe functioneert dit in de praktijk? 4. Welke resultaten levert de ontwikkeling van een pedagogisch dragende samenleving in een kwetsbare buurt op? Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen effecten bij individuele bewoners (jeugd, ouders en andere bewoners), buurteffecten (leefbaarheid en functioneren van de buurt als sociaal systeem) en effecten bij actoren (professionele voorzieningen en vrijwillige buurtinitiatieven). 5. Welke conclusies en aanbevelingen zijn op grond van het voorgaande op te stellen voor verduurzaming van de pedagogisch dragende samenleving? Onderzoeksmethode Het onderzoek heeft een quasi-experimentele opzet waarbij de test-retest methode wordt toegepast in een test- en controlesetting in meerdere onderzoekslocaties. In Amsterdam Nieuw-West en Amsterdam Zuidoost worden wordt zowel een testbuurt als een controlebuurt geselecteerd. Voor de beantwoording van de onderzoeksvragen vindt een nulmeting (test) en eindmeting (retest) plaats. Hiervoor worden meerdere vragenlijsten ontwikkeld die zijn gebaseerd op een reeks indicatoren die een betrouwbaar inzicht geven in de stand van zaken van het niveau van pedagogische buurtontwikkeling. Deze reeks indicatoren wordt ontwikkeld op basis van relevante literatuur. Ontwikkeld worden meetinstrumenten voor verschillende informatiebronnen. Het gaat om vragenlijsten en gedragstesten voor jeugd, ouders en bewoners, statistische indicatoren en semigestructureerde vragenlijst voor respondenten over buurtkenmerken, en vragenlijsten voor vertegenwoordigers van relevante actoren zoals overheid, professionele voorzieningen en vrijwillige buurtinitiatieven. Duur en fasering Het gaat om een driejarig praktijkexperiment inclusief onderzoek dat plaatsvindt in de seizoenen 2016-2017 tot en met 2018-2019.
64
Fase Praktijkexperiment Onderzoek 2016-2017 Opstart en uitvoering eerste jaar Literatuurstudie Nulmeting Procesevaluatie 2017-2018 Uitvoering tweede jaar Procesevaluatie Eindmeting 2018-2019 Implementatie Rapportage en publicatie Na een voorfase waarin financiering en draagvlak voor het praktijkexperiment wordt geregeld, ziet de verdere fasering er als volgt uit. 1. 2. 3. 4.
Fase van voorbereiding Fase van eerste uitvoeringsjaar met nulmeting en procesevaluatie Fase van tweede uitvoeringsjaar met procesevaluatie en eindmeting Fase van derde jaar met praktijkimplementatie en onderzoekrapportage
Begeleiding Voorgesteld wordt in overleg met opdrachtgevers en financiers een begeleidingscommissie samen te stellen die voortgang van het praktijkexperiment en uitvoering van de evaluatie begeleidt. Indicatie voor begroting en financiering De begroting bestaat voor een groot deel uit reguliere middelen die overheid en professionele voorzieningen inzetten voor de ontwikkeling van een pedagogisch dragende samenleving in de onderzoekslocaties (PM). Daarnaast zijn extra middelen nodig voor facilitering van het praktijkexperiment in de twee onderzoekslocaties (onder andere voor training en budgetten buurtinitiatieven) en voor onderzoek. Per onderzoekslocatie gaat het om € 50.000 voor twee jaar praktijkinnovatie en € 75.000,- voor drie jaar uitvoerend onderzoek en rapportage. In totaal gaat het om € 250.000,- voor twee testbuurten en controlebuurten in Amsterdam Nieuw-West en Amsterdam Zuidoost. Financiering wordt geregeld via bijdrage van de gemeente en externe bronnen zoals fondsen en andere overheden. Aantal en type locaties naar land Nederland Amsterdam Nieuw-West Testlocatie Controlelocatie Amsterdam Zuidoost Testlocatie Controlelocatie Totaal minimaal
Praktijkinnovatie
Uitvoering onderzoek
Rapportage Totaal onderzoek
€ 50.000,-
€ 35.000,€ 15.000,-
€ 25.000,-
€ 125.000,-
€ 50.000,-
€ 35.000,€ 15.000,€ 100.000,-
€ 25.000,-
€ 125.000,-
€ 50.000
€ 250.000,-
€ 100.000,65
Bijlage 1. Buurten in cijfers
Het initiatief voor een pedagogisch dragende samenleving in de Wildeman- en Reimerswaalbuurt en omgeving heeft betrekking op een gebied dat bestaat uit twee delen: de Wildemanbuurt en de Blomwijckerbuurt (WB), deze buurt is statistisch bekend als gebied F81a en maakt deel uit van buurtcombinatie Osdorp Oost (F81). de Reimerswaalbuurt (RB), statistisch bekend als gebied F82a dat deel uit maakt van buurtcombinatie Osdorp Midden (F82). Bevolking Er woont relatief veel jeugd in beide buurten, met name in de Reimerswaalbuurt. Dit geldt in mindere mate voor de Wildemanbuurt. Voor beide buurten is een toename van het jeugdaandeel te constateren in de afgelopen jaren. De oververtegenwoordiging van jeugd valt nog meer op als verdisconteerd wordt dat er, anders dan in de rest van Amsterdam, weinig studenten wonen die het Amsterdamse jeugdaandeel opkrikken. Tabel B1.
Aantal inwoners naar leeftijd per 1 januari 2014 (abs. en %). Bron: O+S Amsterdam
Gebied 0-4 5-9 10-14 15-19 20-24 0-24 % 0-24 Totaal WB 343 273 248 246 311 1.421 29.3% 4.851 RB 232 230 197 232 222 1.113 37.1% 3.000 A’dam 49.949 40.129 36.827 37.704 67.260 231.869 28.6% 811.185
Opvallend is het hoge percentage 65-plussers in beide buurten in vergelijking met het Amsterdams gemiddelde (zie Tabel B2). Afgezet tegen het relatief hoge percentage jeugd van 0-24 jaar betekent dat een grotere kans op verschil in leefstijl en beleving van de buurt wat aanleiding kan zijn tot onbegrip en spanningen tussen jong en oud. Tabel B2.
Aantal inwoners naar aandeel jeugd en aandeel 65+ per 1 januari 2014 (%). Bron: O+S Amsterdam Gebied Jeugdaandeel 0-24 65+ aandeel WB 29.3% 24.0% RB 37.1% 19.4% A’dam 28.6% 11.7% 66
Tabel B3.
Bevolking naar percentage niet-westerse allochtonen, Marokkaanse bewoners en overige bevolking per 1 januari 2014. Bron: O+S Amsterdam Gebied Niet-westers allochtoon Marokkaans Overig WB 59.7% 28.3% 40.3% RB 72.3% 38.5% 27.7% A’dam 34.8% 9.0% 65.2%
In vergelijking met Amsterdamse gemiddelden, is het aandeel nietwesterse allochtonen op de totale bevolking in met name de Reimerswaalbuurt, maar ook de Wildemanbuurt, opvallend hoog. Vergeleken met voorgaande jaren is een stijging van dit percentage waar te nemen. Uit recent onderzoek naar interetnische spanningen in Amsterdam blijkt dat de buurtcombinaties waar beide buurten toe behoren gekenmerkt worden door een hoge mate van interetnische spanning.86 De spanningen hebben te maken met de volgende punten: overlast jongeren, schoonhouden buurt, normen en waarden, andere omgangsvormen en religieuze verschillen. Tabel B4.
Aantal huishoudens in de Wildeman-/Reimerswaalbuurt naar type per 01.01.2013. Bron: bewerking gegevens O+S Amsterdam Type huishouden Woningen/huishoudens Huishoudens 65+ Huishoudens 0-64 Huishoudens met kinderen 0-17 jaar - Waarvan 4-11 jaar - Waarvan 0-3 + 12-17 jaar Huishoudens zonder kinderen
Aantal 3.757 826 (22%) 2.931 2.581 924 1.657 350
In de Wildeman- en Reimerswaalbuurt zijn relatief veel huishoudens met kinderen in de leeftijd 0-17 jaar (zie Tabel B4). Dat is overeenkomstig met het hoge jeugdaandeel in deze buurten. Bijna 70 procent van de huishoudens betreft huishoudens met kinderen en ongeveer 22 procent betreft 65-plussers. Woningvoorraad en migratie In de Wildemanbuurt en Reimerswaalbuurt staan per 1 januari 2014 respectievelijk 2.427 en 1.330 woningen. Beschikbare migratiegegevens laten zien dat zowel de interne migratie als de externe migratie zich onder het Amsterdamse gemiddelde bevindt (17%). In concrete aantallen gaat het in de Wildemanbuurt om circa 300 86
Bureau Onderzoek en Statistiek, Fact sheet. Spanningen in Amsterdamse buurten 2013, 2014-3.
67
interne verhuisbewegingen en 200 externe verhuisbewegingen van huishoudens. In de Reimerswaalbuurt betreft het respectievelijk 320 en 110 verhuisbewegingen. Op het totaal van inwoners in de Wildemanbuurt is dat ruim 10%. In de Reimerswaalbuurt betreft het ruim 14% van de bevolking. In beide buurten wonen veel minderjarigen in krappe huisvesting: woningen met evenveel of minder kamers dan het aantal personen dat een huishouden telt. In de Wildemanbuurt gaat het om 82.6 procent en in de Reimerswaalbuurt om zelfs 93.2 procent.87 Dit heeft waarschijnlijk ook te maken met het relatief grote aantal meerkamerwoningen van vier kamers of meer in beide buurten. Volgens professionals van verschillende voorzieningen zorgt dit ervoor dat er veel grote gezinnen in de Wildeman- en Reimerswaalbuurt wonen. Inkomen en armoede Het gemiddeld besteedbaar huishoudinkomen ligt zowel in Osdorp in zijn geheel als in de twee buurtcombinaties van de Wildeman- en Reimerswaalbuurt onder het gemiddelde in Amsterdam. Het percentage huishoudens met een laag inkomen en een laag opleidingsniveau bedraagt in Osdorp 17 procent. Dit ligt boven het Amsterdamse gemiddelde van 15 procent. In de buurtcombinaties Osdorp Oost en Osdorp Midden waarin respectievelijk de Wildeman- en Reimerswaalbuurt vallen, gaat het om 16 en 19 procent. Verder is bekend dat het aandeel 15-64 jarigen met bijstand in Osdorp boven het gemiddelde van Amsterdam en stadsdeel Nieuw-West ligt (respectievelijk 7.3% en 6.4%). Het aantal minimahuishoudens is in 2011 in Osdorp gelijk aan het gemiddelde van Amsterdam (20%).88 Voor de buurtcombinaties Osdorp Oost en Osdorp Midden waarin respectievelijk de Wildeman- en Reimerswaalbuurt vallen, gaat het om 18 en 22 procent minimahuishoudens. Jeugdigen in minimahuishoudens komen in Osdorp (23%) iets meer voor dan gemiddeld in Amsterdam en Nieuw-West (beiden 21%). Dit geldt ook voor de buurtcombinaties Osdorp Oost (22%) en Osdorp Midden (24%). Op buurtniveau gaat het om percentages die in de buurt komen van het dubbele hiervan. Het betreft in de Wildemanbuurt (F81a) en de Reimerswaalbuurt (F82a) respectievelijk 44,0 en 38,5 procent jongeren in minimahuishoudens.89 Volgens voorzieningen als woningcorporaties en maatschappelijk werk is er in de betreffende buurten sprake van gezinnen met schulden. Er maken relatief meer mensen gebruik van schuldhulpverlening dan elders in Amsterdam (2.5% in Osdorp t.o.v. 2.3% in Amsterdam). Onderwijs Het percentage achterstandsleerlingen ligt in 2013 in Osdorp met 36.5 procent ver boven het gemiddelde van zowel Amsterdam (20.1%) als stadsdeel Nieuw-West Stadsdeel Nieuw-West, Kengetallen Jeugd 2010-2013, 10 juli 2013. Gemeente Amsterdam, Gebiedsanalyse 2015 Osdorp Stadsdeel Nieuw-West, OIS, Amsterdam, 2015. 89 Stadsdeel Nieuw-West, Kengetallen Jeugd 2010-2013, 10 juli 2013. 87 88
68
(29.2%).90 Voor de buurtcombinaties Osdorp Oost en Osdorp Midden gaat het om respectievelijk 27.2 en maar liefst 49.8 procent. De betrokken basisscholen in de Wildeman- en Reimerswaalbuurt en omgeving hebben gemiddeld een aandeel van 39.2% van achterstandsleerlingen. De gemiddelde CITO score in Osdorp ligt onder het stedelijk gemiddelde. Verder is bekend dat het percentage voortijdig schoolverlaters van 18-22 jaar in Osdorp 13.6 procent bedraagt. Dit ligt boven het stedelijk gemiddelde (9.1%) en het gemiddelde in Nieuw-West (12.3%). Werkloosheid De geregistreerde werkloosheid in Osdorp bedraagt in 2014 12.6 procent ten opzichte van 11.8 procent in Amsterdam en 11.6 procent in Nieuw-West. Voor de buurtcombinaties Osdorp Oost en Osdorp Midden gelden eenzelfde percentages als het gemiddelde van Osdorp. Voor jeugdwerkloosheid geldt dat deze in Osdorp voor datzelfde jaar sterk boven het gemiddelde van Amsterdam ligt (35% t.o.v. 24%). In stadsdeel Nieuw-West bedraagt de jeugdwerkloosheid in 2014 31 procent. Dat is een toename van de cijfers ten opzichte van 2013 die toen ook al hoog waren.91 Gezondheid In Osdorp ervaart relatief een groot deel van de bevolking de gezondheid als matig of (zeer) slecht. Het gaat om 36 procent van de bewoners terwijl dit in Amsterdam en stadsdeel Nieuw-West respectievelijk 25 en 33 procent bedraagt. Verder is bekend dat in Osdorp bij de helft van de bewoners sprake is van overgewicht of obesitas. Dit geldt ook voor stadsdeel Nieuw-West maar het Amsterdamse gemiddelde ligt lager (40%). Opvallend is dat roken en overmatig alcoholgebruik veel minder voorkomt dan gemiddeld in Amsterdam. In 2012 is in stadsdeel Nieuw-West 14% van de bewoners sterk sociaal geïsoleerd. Dit ligt hoger dan het percentage van de gemeente Amsterdam als geheel (11%).92 Sociaal isolement blijkt in Amsterdam ook sterk samen te hangen met een laag opleidingsniveau. Veiligheid en leefbaarheid Bewoners in Osdorp geven de eigen buurt in 2013 een relatief laag rapportcijfer in vergelijking met het Amsterdams gemiddelde.93 Dit heeft ongetwijfeld veel te maken met het niet doorgang vinden van de stedelijke vernieuwing toen de economische crisis in 2008 toesloeg. Dat is in de Reimerswaalbuurt goed te zien: de buurt bestaat
Gemeente Amsterdam, Gebiedsanalyse 2015 Osdorp Stadsdeel Nieuw-West, OIS, Amsterdam, 2015. Noorda, J. & A. van Dijk, De prijs van jeugdwerkloosheid. Analyse van doelgroep en rendement van een publiek-private aanpak in Amsterdam Nieuw-West, Noorda en Co, 2014. 92 Gemeente Amsterdam, Staat van de stad VII. Ontwikkelingen in participatie en leefsituatie, Bureau Onderzoek en Statistiek, Amsterdam, 2013. 93 Gemeente Amsterdam, Gebiedsanalyse 2015 Osdorp Stadsdeel Nieuw-West, OIS, Amsterdam, 2015. 90 91
69
voor de helft uit nieuwe woningen en voor de helft uit oude portiekwoningen met achterstallig onderhoud. In de Wildemanbuurt is de stedelijke vernieuwing in zijn geheel afgeblazen.94 Ook de sociale kwaliteit wordt in Osdorp in 2013 lager beoordeeld dan in Amsterdam en stadsdeel Nieuw-West gemiddeld.95 Het betreft een beoordeling door bewoners van de omgang met elkaar in de buurt. Voor de buurtcombinaties Osdorp Oost en Osdorp Midden is de beoordeling nog lager dan het gemiddelde van Osdorp. Verder is bekend dat 40 procent van de inwoners in Osdorp zich wel eens onveilig voelt in de buurt. Dit ligt ver boven het stedelijk gemiddelde (30%) en ook iets boven het gemiddelde van stadsdeel Nieuw-West (38%). Daarnaast ervaart een hoog percentage bewoners vaak jongerenoverlast in de buurt: 32 procent in Osdorp ten opzichte van 18 procent in Amsterdam gemiddeld. Dit geldt ook voor de buurtcombinaties Osdorp Oost en Osdorp Midden. Uit het nieuwe meetsysteem van Onderzoek, Informatie en Statistiek (OIS) van de Gemeente Amsterdam blijkt dat de veiligheidsindex in Osdorp Oost ver bovengemiddeld is en in de periode 2014-2015 iets is toegenomen (zie Tabel B5).96 Voor Osdorp Midden geldt ook dat de score boven het gemiddelde ligt maar deze is juist flink afgenomen tussen 2014 en 2015. Deze verbetering van de veiligheid geldt met name voor de onderdelen veiligheidsbeleving en criminaliteit. In Osdorp Oost valt vooral de toename in criminaliteit op waardoor de score op de veiligheidsindex zo is gestegen. De overlast is relatief gelijk gebleven en de veiligheidsbeleving is juist verbeterd. Tabel B5.
Scores op veiligheidsindex en subschalen in buurtcombinaties Osdorp Oost en Osdorp Midden in 2014 en 2015. Bron: Gemeente Amsterdam Onderzoek, Informatie en Statistiek Indicator
Osdorp Oost Osdorp Midden 2014 2015 2014 2015 Criminaliteitsindex 106 117 999 90 Overlastindex 117 118 115 112 Belevingindex 144 138 154 142 Totaal Veiligheidsindex 122 124 123 115
Vooral de Reimerswaalbuurt (met name het oude deel) en Wildemanbuurt kennen hardnekkige leefbaarheids- en veiligheidsproblemen.97 Dit komt met name tot uiting in overlastmeldingen over jongeren, inbraken, bedreigingen, burenoverlast, overlast van cliënten maatschappelijke opvang, zwerfvuil en verkeerd aangeboden grof vuil. In de Wildeman- en Reimerswaalbuurt wonen relatief veel cliënten van Gemeente Amsterdam Nieuw-West, Gebiedsplan Osdorp 2015, z.j. Gemeente Amsterdam, Gebiedsanalyse 2015 Osdorp Stadsdeel Nieuw-West, OIS, Amsterdam, 2015. 96 www.ois.amsterdam.nl 97 Gemeente Amsterdam, Gebiedsagenda Osdorp 2016-2019, 2015. 94 95
70
verslavingszorg en maatschappelijke opvang. Het gaat zowel om cliënten die zelfstandig wonen als cliënten die zijn opgenomen in een aantal instellingen die zich in de buurten hebben gevestigd. Verder is bekend dat zich in de Wildemanbuurt een criminele jongerengroep ophoudt.98 Ook in de aangrenzende wijk De Punt bevindt zich een criminele jeugdgroep. Participatie Vergeleken met Amsterdam als geheel en Nieuw-West als stadsdeel verrichten weinig inwoners van Osdorp officieel vrijwilligerswerk (20% ten opzichte van resp. 36% en 30%). Daar staat tegenover dat net als in Amsterdam als geheel toch 22 procent van de bewoners zich inzet voor buurt of stad. Wat betreft mantelzorg gaat het om 83 procent van de bewoners. Het stedelijk gemiddelde ligt hiervoor op 87 procent.
98
Gemeente Amsterdam Nieuw-West, Gebiedsplan Osdorp 2015, z.j.
71
Bijlage 2. Plattegronden Figuur 1.
Gebied Osdorp naar vier buurtcombinaties
Figuur 2.
Wildeman- en Reimerswaalbuurt en omgeving naar buurt
72
Bijlage 3. Overzicht dataverzameling
Tabel B6.
Interviews naar aantal en type respondent Type respondent Aantal Professionals 6 Onderwijs 11 Welzijn 10 Overige voorzieningen Vertegenwoordigers buurtinitiatieven 10
Tabel B7.
Participerende observatie naar aantal en type Type Aantal Bijeenkomsten actoren 5 Bijeenkomsten ouderbetrokkenheid 2
Tabel B8.
Deelproducten actieonderzoek naar aantal en type Type Aantal Werkplannen 5 Notities en verslagen 8
73
Bijlage 4. Literatuur en documentatie
Alinsky, S.D., Dat hoef je niet te nemen! De organisatie van de sociale actie, Uitgeverij Bert Bakker, Den Haag, 1974. Berg, E. van den, P. Dekker & J. de Hart, Verenigingsleven en maatschappelijke middenveld. In: P. Schnabel, R. Bijl & J. de Hart, Betrekkelijke betrokkenheid. Studies in sociale cohesie, SCP, Den Haag, 2008. Bodd, J., Resultaten evaluatie ABCD pilot Lijmbeek Eindhoven, Fontys Hogeschool Sociale Studies, Eindhoven, 2005. Boersma, P., M. van Wier & J. Wieriks, Levensecht leren in de buurt. Praktijkboek voor schoolbuurtwerk binnen het basisonderwijs, IJsterk Scholen & Educatie, Amsterdam, 2012. Bot, S., S. de Roos, K. Sadiraj, S. Keuzenkamp, A. van den Broek & E. Kleijnen, Terecht in de jeugdzorg. Voorspellers van kind- en opvoedproblematiek en jeugdzorggebruik, Den Haag, 2013. Broeders, A., P. Duijvestijn, L. Wolswinkel, N. Broenink & N. Fransen, Opvoeden samen met de buurt. De pedagogische civil society: een inhoudelijke oriëntatie, DSP-groep, Amsterdam, 2011. Broeders, A., N. Broenink, P. Duijvestijn, N. Fransen & L. Wolswinkel, Opvoeden samen met de buurt. Buurtanalyse en eindconclusies, DSP-groep, Amsterdam, 2012. Broekman, H., Handboek opbouwwerk. Methoden, technieken en terreinen, Dr. Gradus Hendriks-stichting, Den Haag, 1998. Bronfenbrenner, U., Making human beings human. Bioecological perspectives on human development, Sage, Thousand Oaks (CA), 2005. Bureau Onderzoek en Statistiek, Fact sheet. Spanningen in Amsterdamse buurten 2013, 2014-3. Crone, D.A., L.S. Hawken & R.H. Horner, Check-in, check-out in Positive Behavior Support. Dagelijkse gedragsondersteuning in de school, Uitgeverij Pica, Huizen, 2014. Davelaar, M. & Veldboer, L., Goud in de buurt, Verwey-Jonker Instituut, Utrecht, 2008. Diender, A., Bronnenboek Wijkpedagogiek 0-15 jaar, Stichting De Meeuw, Rotterdam, 2011. 74
Dijke, A. van, A. Heijboer, I. Ligtermoet, H. Meij & L. Terpstra, Opgroeien en opvoeden in de wijk. Een andere aanpak voor integraal jeugdbeleid, NIZW, Utrecht, 2003. Dijken, M.W. van, B. Horjus & M. Day, De Vreedzame Wijk Kanaleneiland. De derde meting in het onderzoek naar De Vreedzame Wijk 2012-2013, MvD Research/Horjus & Partners, Utrecht, 2013. Duijvestijn, P., Opvoeden samen met de buurt. De pedagogische waarde van zelforganisaties in de buurt, DSP-groep, Amsterdam, z.j. Duijvestijn, P., Opvoeden samen met de buurt. De pedagogische waarde van school en kinderopvang, DSP-groep, Amsterdam, z.j. Doorn, J.A.A. van, Wijk en stad; reële integratiekaders? In: Prae-adviezen voor het congres over sociale samenhangen in nieuwe stadswijken, Amsterdam, 1955. Dozy, M.C., Het is altijd al het beroep van de toekomst geweest. De beroepsontwikkeling van het opbouwwerk, Walburg Pers, Zutphen, 2008. Engbersen, R. & P. Rensen, Help mij het zelf te doen. Een pleidooi voor methodisch werken aan actief burgerschap, Platform 31/Movisie, Utrecht/Den Haag, 2014. Erikson, E.H., Identiteit, jeugd en crisis, Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1983. Ferwerda, H. & T. van Ham, Problematische jeugdgroepen in Nederland. Omvang, aard en politieproces beschreven, Bureau Beke, Arnhem, 2010. Flache, A. & M. Koekkoek, Interventies voor een leefbare wijk. Van theorie naar praktijk en terug, Van Gorcum, Assen, 2009. Gemeente Amsterdam, Staat van de stad VII. Ontwikkelingen in participatie en leefsituatie, Bureau Onderzoek en Statistiek, Amsterdam, 2013. Gemeente Amsterdam, Nota Afspraken basisvoorzieningen in de stadsdelen voor de implementatie van de 3 decentralisaties 2015-2016, 21 januari 2015. Gemeente Amsterdam, Gebiedsanalyse 2015 Osdorp Stadsdeel Nieuw-West, OIS, Amsterdam, 2015. Gemeente Amsterdam, Gebiedsagenda Osdorp 2016-2019, 2015. Gemeente Amsterdam Nieuw-West, Gebiedsplan Osdorp 2015, z.j. 75
Gemeente Amsterdam/Stadsdeel Nieuw-West, Integrale aanpak (jeugd)problematiek Wildeman-, Blomwijcker- en Reimerswaalbuurt, Amsterdam, 1 augustus 2013. Gemeente Amsterdam/Stadsdeel Nieuw-West, Jong Nieuw-West. Uitvoering actielijnen jeugd en onderwijs in Nieuw-West 2013-2015, Amsterdam, z.j. Hadioui, I. el, Hoe de straat de school binnendringt. Denken vanuit de pedagogische driehoek van de thuiscultuur, de schoolcultuur en de straatcultuur, Van Gennep, Amsterdam, 2013. Ham, M. & J. van der Meer, De ondernemende burger. De woelige wereld van lokale initiatieven, Movisie, Utrecht, 2015. Hart, J. de, Theoretische uitgangspunten, conceptualisering en doelstellingen. In: J. de Hart (red.), Zekere banden. Sociale cohesie, leefbaarheid en veiligheid, SCP, Den Haag, 2002. Hazekamp, J., Rondhangen als tijdverdrijf. Over het onder-elkaar-zijn van jongens en meisjes in de vrije tijd, VU Uitgeverij, Amsterdam, 1985. Horjus, B., M.W. van Dijken & M. de Winter, Van school naar huis door een Vreedzame Wijk. Onderzoek naar Vreedzame Wijk Overvecht en Kanaleneiland. Overzichtsrapportage, Universiteit Utrecht/Horjus & Partners/ MvD-Research, Utrecht/Zeist, 2012. Horjus, B. & M.W. van Dijken, Amsterdam Noord gaat Vreedzaam voort. Onderzoek naar Vreedzame Wijk Amsterdam Noord-West, Universiteit Utrecht/Horjus & Partners/MvD-Research, Utrecht/Zeist, 2012. Houkes, A. & L. Kok, Effectiviteit informele netwerken, SEO, Amsterdam, 2009. Huygen, A., M. Davelaar & H.J. van Daal, Vitaliteit versterkt: ABCD-aanpak voor de sociale en economische kansen van Oud-Delfshaven, Verwey-Jonker Instituut, Utrecht, 2006. Jager-Vreugdenhil, M., S. Boven, K. Luiten & R. Leyder Havenstroom, Ha Buurman, Ha Buurvrouw! Onderzoek naar de effectiviteit van de Zwolse pilot ‘Ha Buurman, Ha Buurvrouw’ op informele aandacht, hulp en zorg tussen buren, Centrum voor Samenlevingsvraagstukken, Gereformeerde Hogeschool Zwolle, Zwolle, 2008. Jager-Vreugdenhil, M., Nederland participatieland? De ambitie van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de praktijk in buurten, mantelzorgrelaties en kerken, Vossiuspers UvA/AUP, Amsterdam, 2012. Jong, J.D. de, Kapot moeilijk. Een etnografisch onderzoek naar opvallend delinquent groepsgedrag van ‘Marokkaanse’ jongens, Aksant, Amsterdam, 2007. 76
Karsten, L., Kuiper, E.N. & H. Reubsaet, Van de straat? De relatie jeugd en openbare ruimte verkend, Van Gorcum, Assen, 2001. Klein, M. van der, D. Bulsink & R. van der Gaag, Pedagogische civil society voor beginners. Hoe professionals en vrijwilligers goed kunnen samenwerken rond jeugd en gezin, Verwey-Jonker Instituut, Utrecht, 2012. Kuklinski, M.R., J.S. Briney, J.D. Hawkins & R.F. Catalano, Cost-Benefit Analysis of Communities That Care Outcomes at Eighth Grade, Prevention Science, 13 (2), 2012. Linders, L., De betekenis van nabijheid. Een onderzoek naar informele zorg in een volksbuurt, SDU Uitgevers, Den Haag, 2009. Lokale Lente, Pioniers in de stad. Wijkondernemers delen kennis en praktijk, Trancity/Valiz, Amsterdam, 2014. Lub, V., Schoon, heel en werkzaam? Een wetenschappelijke beoordeling van sociale interventies op het terrein van buurtleefbaarheid, Boom Lemma Uitgevers, Den Haag, 2013. Ministerie van VWS/MOgroep/VNG, Welzijn Nieuwe Stijl, Den Haag, 2010. MOgroep, De staat van professioneel jeugd- en jongerenwerk anno 2009, Utrecht, 2009. Musterd, S. & W. Ostendorf, Segregatie, concentratie en beleid. In: R. van Kempen, P. Hooimeijer, G. Bold, J. Burgers, S. Musterd, W. Ostendorf & E. Snel (red.), Segregatie en concentratie in Nederlandse wijken: mogelijke effecten en mogelijk beleid, Van Gorcum, Assen, 2000. Musterd, S. & W. Ostendorf, Problemen in wijken of probleemwijken?, Van Gorcum, Assen, 2009. NJi, Interventie School-Wide Positive Behavior Support, NJi, Utrecht, 2014. NJi, Methodiek Opgroeien en opvoeden in de wijk, NJi, Utrecht, 2015. NJi, Methodiek Schoolbuurtwerk: levensecht leren in de buurt, NJi, 2015. NJi, Methodiek De Vreedzame Wijk, NJi, Utrecht, 2015. Noorda, J. & A. van Dijk, De prijs van jeugdwerkloosheid. Analyse van doelgroep en rendement van een publiek-private aanpak in Amsterdam Nieuw-West, Noorda en Co, 2014.
77
Pauw, L. & C. Verhoeff, Handboek De Vreedzame Wijk (capita selecta), Eduniek/CEDgroep, Maartensdijk, 2012. Permentier, M., J. Kullberg & L. van Noije, Werk aan de wijk. Een quasi-experimentele evaluatie van het krachtwijkenbeleid, SCP, Den Haag, 2013. Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling/Raad voor de Volksgezondheid en Zorg, Investeren rondom kinderen, RMO/RVZ, Den Haag, 2009. Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, Kwaliteit in de buurt. Advies 4, Rijswijk, 1997. Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, Aansprekend opvoeden. Balanceren tussen steun en toezicht, Den Haag, 2001. Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, De wijk nemen. Een subtiel samenspel van burgers, maatschappelijke organisaties en overheid, Uitgeverij SWP, Amsterdam, 2009. Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, Swingen met lokale kracht. Overheden en de netwerksamenleving, Den Haag, 2013. Reckman, P. & R. van Roon, Leren is ageren. De leerwerkwijze ITP, Anthos, Baarn, 1983. Regt, A. de, Arbeidersgezinnen en beschavingsarbeid. Ontwikkelingen in Nederland 18701940, Boom Meppel, Amsterdam, 1984. Roest, A., Lokhorst, A.M. & C. Vrooman, Sociale uitsluiting bij kinderen, SCP, Den Haag, 2010. Rogers, E.M., Diffusion of Innovations, Simon and Schuster, New York, 2003. Rotmans, J., Kom uit de ivoren toren, welkom in de nieuwe wereld, Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken, 20 januari 2015. Rovers, B., De buurt een broeinest? Een onderzoek naar de invloed van woonomgeving op jeugdcriminaliteit, Stichting Ars Aequi, Nijmegen, 1997. Rutter, M., A measure of our values: goals and dilemmas in the upbringing of our children, Quaker Home Service, Londen, 1983. Schnabel, P., R. Bijl & J. de Hart, Betrekkelijke betrokkenheid. Studies in sociale cohesie, SCP, Den Haag, 2008. Schuyt, C.J.M., Kwetsbare jongeren en hun toekomst. Beleidsadvies gebaseerd op literatuurverkenning, Ministerie van VWS, Amsterdam, 1995. 78
Slot, W. & M. van Aken, Psychologie van de adolescentie. Basisboek, ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2010. Sprinkhuizen, A., P. Vlaar, R. Engbersen & J. de Wild, In de ban van de buurt. Over lokaal sociaal beleid in de buurt, NIZW, Utrecht, 1998. Stadsdeel Nieuw-West, Kengetallen Jeugd 2010-2013, 10 juli 2013. Steketee, M., H. Jonkman, J. Mak, C. Aussems, A. Huygen & W.S. Roeleveld, Communities that care in Nederlandse steden. Resultaten van een vierjarig experimenteel onderzoek, Verwey-Jonker Instituut, Utrecht, 2012. Stevense, H., Sociaal-kultureel werk. Een verkenning, Uitgeverij H. Nelissen, Baarn, 1985. Stichting BMP, Wijkacademies Opvoeden en meer. Voortgangsbericht oktober 2013-maart 2014, z.j. Stronks, K., M. Droomers, B. Jongeneel-Grimen, D. Kramer, C. Hoefnagels, J.W. Bruggink, H. van Oers & A.E. Kunst, Gezondheid van bewoners van aandachtswijken in 2004-2011. Leidt een betere wijk tot een betere gezondheid?, Nederlands Tijdschrift Geneeskunde, 2014/158. Tavecchio, L., Kinderopvang als opvoedingsmilieu: Wat zijn de effecten en wat betekent het voor jongens? In: M. de Winter, B. Levering & W. Koops (red.), Opvoeding als spiegel van de beschaving. Een moderne antropologie van de opvoeding, SWP Uitgeverij, Amsterdam, 2008. Tiessen-Raaphorst, A., Verbeek, D., Haan, de, J. & K. Breedveld (red.), Rapportage sport 2010. Sport: een leven lang, SCP, Den Haag, 2010. United Nations, Charter of the United Nations. Statute of the International Court of Justice, United Nations, 1945. Veendrick, L., L.W.C. Tavecchio & J. Doornenbal, Jongens als probleem. Inleiding bij het themadeel, Pedagogiek, 24 (1), 12-22, 2004. Vermeij, L., Goede schuttingen maken goede buren. In: P. Schnabel, R. Bijl & J. de Hart, Betrekkelijke betrokkenheid. Studies in sociale cohesie, SCP, Den Haag, 2008. Welling, B., H. Feijen & J. van Engelen: Wijkontwikkeling op eigen kracht, LSA, Den Haag, 2000. Wardt, van de J.W., De buurt: illusie of hoeksteen. Buurtbeheer en gemeenschapszin in twee Rotterdamse wijken, LISWO, Leiden, 1994. Wenar, C. & P. Kerig, Developmental psychopathology. From infancy through adolescence, McGraw-Hill International Edition, Boston, 2005. 79
Winter, M. de, Het moderne van kindermishandeling. In: W. Koops, B. Levering & M. de Winter (red.), Opvoeding als spiegel van de beschaving. Een moderne antropologie van het kind, SWP, Amsterdam, 2008. Winter, M. de, Verbeter de wereld, begin bij de opvoeding. Vanachter de voordeur naar democratie en verbinding, Uitgeverij SWP, Amsterdam, 2011. Wit, J., de & G. van der Veer, Psychologie van de adolescentie, Uitgeverij Intro, Nijkerk, 1984. Witmond, B., A. Hamdi & J. Verheijen, MKBA BPT Columbusplein. Eindrapport, Ecorys, Rotterdam, 2014. Wittebrood, K., Sociale cohesie als bouwsteen voor veilige buurten. In: P. Schnabel, R. Bijl & J. de Hart, Betrekkelijke betrokkenheid. Studies in sociale cohesie, SCP, Den Haag, 2008. Wolswinkel, L., Opvoeden samen met de buurt. De pedagogische waarde van de gemeente, DSP-groep, Amsterdam, z.j. Wonderen, R. van & J. Broekhuizen, Samenleven met verschillen in Nieuw-West. Spanningen en vertrouwen in Slotervaart, Osdorp Midden en Slotermeer-Zuidwest, Bureau Onderzoek en Statistiek Gemeente Amsterdam/Verwey Jonker Instituut, Amsterdam, 2012. WRR, Bewijzen van goede dienstverlening, Amsterdam University Press, Amsterdam, 2004. WRR, Vertrouwen in de buurt, Amsterdam University Press, Amsterdam, 2005.
80