Instellingsplan 2011-2015
De Open Universiteit in de veranderende kennissamenleving 1.
Profiel en Positionering
1.1.
Inleiding
Dit Instellingsplan betreft een periode die volgt op het 25-jarig bestaan van de Open Universiteit. De instelling heeft in die kwart eeuw meebewogen met allerlei ontwikkelingen. Denk hierbij aan de transitie naar een volwaardige kennissamenleving, de revolutionaire doorbraak van de informatie- en communicatietechnologie (ict), het ontstaan van een geheel nieuw medium: internet, de massaindividualisering van de markt, het toenemende belang van de internationale context, en het veranderende hoger onderwijs met wijzigende leerbehoeften en -patronen, zowel bij individuen als bij organisaties. In deze dynamiek heeft de Open Universiteit wel een constante ‘onderstroom’ gekend. De instelling is gegroeid van universitaire cursusontwikkelaar naar veertiende universiteit met een volstrekt eigen identiteit in Nederland, met als constante het profiel van een onderwijzende universiteit. Ook is de aanvankelijke focus op tweedekansonderwijs verschoven naar tweedewegonderwijs, echter met als constante de doelgroep van leven lang leerders, zij die studie, professionele ontwikkeling of persoonlijke vorming combineren met werk, zorgtaken of hobby. Waar we lang de kwaliteit van de leermaterialen de hoogste prioriteit hebben gegeven, staat nu ook de student meer centraal, maar met als constante het onderwijsmodel van open en flexibel leren (‘afstandsonderwijs’). Begonnen met het uitleveren van gedrukte cursussen, indien gewenst voorzien van audio/video- of computerapplicaties, werken we momenteel in toenemende mate met digitale leermaterialen, online leerdiensten en virtuele leeractiviteiten, met als constante een gevarieerde multimediale aanpak. Ten slotte heeft de universiteit zich van exploratief ontwikkelaar ontplooid tot evidentiezoekend onderzoeker, met als constante een R&D-focus op onderwijsinnovatie door middel van nieuwe concepten en instrumenten. Nederland ziet zich de komende periode geconfronteerd met structurele en toenemende tekorten aan hoger opgeleiden. Tegen deze achtergrond is eerder door de overheid de doelstelling geformuleerd om in 2020 te komen tot een aandeel van 50% hoger opgeleiden van de beroepsbevolking. Het realiseren hiervan is alleen haalbaar met een substantiële stimulans van leven lang leren. Diverse kabinetten, politieke en maatschappelijke organisaties onderstrepen dat leven lang leren hoge prioriteit moet krijgen en dat de deelname daaraan aanmerkelijk verhoogd moet worden. Het rapport van de commissie Veerman bevestigt dit nog eens. In dit Instellingsplan trekken we de lijnen door naar de komende vijf jaar, waarbij we voortbouwen op 25 jaar vernieuwingskennis en -ervaring, reeds lopende nieuwe initiatieven in perspectief plaatsen en anticiperen op nieuwe ontwikkelingen. Hiermee gaat de OU in samenwerking met de overheid en andere (HO-)instellingen een nieuwe impuls geven aan het leven lang leren (LLL) in het hoger onderwijs.
1.2.
Profiel en positie
Er zijn twee hoofddimensies waarop de Open Universiteit treffend kan worden gekarakteriseerd. 1. De eerste hoofddimensie is de leerweg, waarbij we een onderscheid maken tussen: > de eerste leerweg, bedoeld voor initieel onderwijs direct aansluitend op het moment van behalen van een VWO- of HAVO-diploma (onderdeel van het publieke bestel) > de tweede leerweg, bedoeld voor hen die hun studie aanvangen dan wel voortzetten op een later moment en dit combineren met werk, zorgtaken of andere activiteiten (deels in het publieke bestel, deels in het private domein). 2. De tweede hoofddimensie is de graad van openheid in het onderwijs, die kan variëren van zeer open tot zeer ‘gesloten’. De kwalificatie ‘open’ versus ‘gesloten’ kan betrekking hebben op verschillende aspecten, zoals:
april 2011 (concept)
1
Instellingsplan 2011-2015 a. open toelating (versus toelating slechts op basis van behaalde diploma’s) b. vrijheid van tijd (versus tijdgebondenheid door colleges op vaste dagdelen en door vaste startmomenten) c. vrijheid van tempo (versus een door roosters opgelegd tempo) d. vrijheid van plaats (versus het noodzakelijk aanwezig zijn voor allerlei onderwijsactiviteiten op de instellingslocatie) e. open programmering (versus een vastgelegd programma, zowel naar de inhoud als naar volgorde) f. open naar doelgroepen (versus een focus op de doelgroep voor initiële opleidingen: de 1823 jarigen).
Recent is de hiervoor aangehaalde ‘klassieke’ zesvoudige openheid, die hoort bij een model van een 1 open universiteit, uitgebreid met een trio dat past in het huidige digitale, online tijdsgewricht : g. open educational resources (OER): hiermee worden bedoeld open, digitale leermaterialen die vrij, d.w.z. gratis, online beschikbaar zijn voor iedereen met het oog op gebruik, hergebruik of doorontwikkeling h. open leerdiensten rondom de leermaterialen, een verzameling van - al dan niet betaalde online en virtuele voorzieningen voor bijvoorbeeld begeleiding, advisering, raadpleging van bronnen, toetsing en examinering i. open access, hetgeen staat voor open, dus vrije toegang tot alle wetenschappelijke output.
Hoe ziet het hoger onderwijsveld er nu uit langs deze twee hoofddimensies en waar staat de OU? De eerste leerweg wordt volledig verzorgd door onze collega-universiteiten (bachelor, master, doctoraat = PhD) en -hogescholen (associate degree, bachelor, soms master) in een doorgaans gesloten model. Op de publieke tweede leerweg opereren opnieuw (maar in veel beperkter mate) de collegauniversiteiten en -hogescholen, met deeltijd en duale opleidingen, ook weer in relatief gesloten modellen. 2 Op diezelfde publieke tweede leerweg zit ook de OU, maar dan in een zeer open onderwijsmodel , met geaccrediteerde universitaire opleidingen (bachelor, master en in toenemende mate ook doctoraat), die in een modulaire aanpak opgebouwd zijn uit zelfstandig te volgen cursussen en korte programma’s. Het doctoraatstraject is met name gericht op de zogenoemde ‘buitenpromovendi’, voor wie de OU een interessante en passende context biedt vanwege het open karakter en de ervaring met het begeleiden op afstand. Na enige jaren van gedegen voorbereiding staan we nu klaar om naast WO- ook HBO-bacheloropleidingen te gaan aanbieden, om te beginnen in de domeinen Rechten en Informatica. Dit markeert de start van een verder te ontwikkelen reeks van HBO-opleidingen onder de paraplu van de Netwerk Open Hogeschool (NOH), een innovatief concept voor een open partnership voor leven lang leren. Op de private tweede leerweg bieden de collega-universiteiten en -hogescholen postinitieel onderwijs aan, maar deze route wordt vooral bediend door private opleidings- en trainings-instituten. Dat betreft een breed scala aan cursussen, workshops, seminars, leergangen, masterclasses, maar ook HBOopleidingen, meestal in een gesloten model. Sommige instellingen bieden afstandsonderwijs aan, waarin een aantal open kenmerken (b, c, d en f) wordt ingebracht. Ook de Open Universiteit acteert op die private tweede leerweg, maar veel beperkter dan op de publieke tweede leerweg. Zo zijn er CPP’s (certified professional programs), bedrijfs- of
1
Daarnaast willen we hier nog verwijzen naar twee andere begrippen uit dezelfde ‘familie’, waar de OU ook zoveel mogelijk op leunt: > open content, duidend op vrij beschikbare content in het algemeen (zonder een directe functie als leermateriaal) > open source, waar het gaat om in te zetten programmatuur en systemen. 2 Er kunnen soms goede gronden zijn om de openheid te beperken of te ‘disciplineren’. Dat zien we bijvoorbeeld bij een deel van de doelgroep voor wie de vrijheid te groot is, waardoor de kansen op tijdig en geregeld succes in de studie - ongewild en onnodig - worden gereduceerd.
april 2011 (concept)
2
Instellingsplan 2011-2015 branchegerichte cursussen, specifieke workshops, diverse ‘leerervaringen’ in LEX (the Learning EXperience) en ook business-to-business activiteiten. Tot zover het onderwijs … Voor het onderzoek geldt allereerst dat de OU onder de nationaal ingezette focus & massa benadering heeft gekozen voor één instellingsbreed onderzoeksprogramma onder de titel ‘Leren in de kennissamenleving’. Dit missiegerelateerde onderzoek bepaalt voor een belangrijk deel de huidige onderzoeksreputatie van de OU en is verweven met de onderwijsinnovatie die de OU beoogt te bewerkstelligen, zowel intern als extern. Daarnaast voeren de faculteiten (inter)disciplinaire onderzoeksprogramma’s uit met een sterke praktijkoriëntatie, waarmee de verwevenheid van onderzoek met het bachelor- en masteronderwijs wordt ingevuld en waarin de doctoraatstrajecten voor de ‘buitenpromovendi’ een groot en groeiend aandeel (gaan) vertegenwoordigen. En dan is er ook een essentieel, nog niet besproken uniek kenmerk waarmee de OU zich onderscheidt van haar collega-universiteiten en -hogescholen. De OU is namelijk de enige HOinstelling die opereert als een nationale voorziening met regionale aanwezigheid, dankzij een netwerk van 16 studiecentra. Dit unieke kenmerk strekt zich ook uit tot Vlaanderen met zes OU-studiecentra, die verbonden zijn aan de Vlaamse universiteiten. Verruimen we de internationale context van België/Vlaanderen naar andere Europese landen, dan zien we een vitale parapluorganisatie, de European Association of Distance Teaching Universities (EADTU), waar de OU actief en veelal 3 leidend in participeert in projecten, taskforces, netwerken, seminars en conferenties , dit alles gericht op intensivering van effectieve en duurzame samenwerking op het gebied van onderwijs en onderzoek met onze zusterinstellingen in Europa. Hiermee is het plaatje van nu voor de OU geschetst, met inbegrip van de recent ingezette beleidslijnen op het terrein van het doctoraat en in het HBO-marktsegment. In dit Instellingsplan worden daarnaast nieuwe bewegingen en ontwikkelingen gemarkeerd die de komende jaren van betekenis zijn voor de OU als kennisinstelling met een specifieke missie in de veranderende kennissamenleving. Het profiel en de positie van de OU, zoals hier aangegeven, zijn in onze ogen duurzaam met het oog op het komende decennium. Met andere woorden, veranderingen en nieuwe ontwikkelingen op en in relatie tot de LLL-markt in de volle breedte kunnen naar verwachting goed worden geaccommodeerd.
1.3.
Missie
De missie uit het voorgaande Instellingsplan zou kunnen worden gehandhaafd, omdat zij eigenlijk nog steeds goed past bij de OU en wat van de instelling kan worden verwacht 4 . Toch kiezen we voor een enigszins aangepaste en aangescherpte formulering, die tevens compacter is:
“De Open Universiteit ontwikkelt, verzorgt en bevordert - uitgaande van de uiteenlopende leerbehoeften van mensen in hun levensloop en eisen van de kennissamenleving hoogwaardig en innovatief hoger onderwijs op de ‘tweede leerweg’ in ‘open’ modellen, in verwevenheid met onderzoek.”
Kanttekeningen ter exegese en specificatie … a. In de formulering wordt nu expliciet verwezen naar de twee eerder genoemde hoofddimensies (‘tweede leerweg’, ‘open’ modellen). De klassieke term ‘afstandsonderwijs’, die in internationaal
3
In de tachtiger jaren was de OU één van de initiatiefnemers van de EADTU. Tot op de dag van heden is het EADTU-bureau op de OU-campus gevestigd. 4 De missie in het voorgaande Instellingsplan van de OU luidt: “De Open Universiteit ontwikkelt, verzorgt en bevordert, samenwerkend in netwerken en allianties, hoogwaardig en innovatief hoger afstandsonderwijs. Als dé universiteit voor leven lang leren stelt zij centraal de uiteenlopende leerbehoeften van mensen in hun levensloop én de noodzaak tot aanzienlijke verhoging van het kennisniveau in de samenleving.“
april 2011 (concept)
3
Instellingsplan 2011-2015
b.
c.
d.
e.
f.
g.
h.
i.
j.
verband naar de achtergrond verdwijnt 5 , is vervangen door de meer omvattende en actuele kwalificatie ‘open’, zoals hiervoor in al haar facetten gespecificeerd. Die impliceert ook de blijvende toepassing van het onderwijsconcept van ‘begeleide zelfstudie’, zoals dat van meet af aan bij de OU dragend is geweest. Nieuw in de missie is ook de expliciete verwijzing naar onderzoek (‘in verwevenheid met onderzoek’). Die verwevenheid tussen onderwijs en onderzoek komt nadrukkelijk naar voren in de bachelor- en masteropleidingen. Breder beschouwd is deze verwevenheid van belang voor álle aspecten / componenten die in de missie worden genoemd: de innovatie, de tweede leerweg, de open modellen, de individuele leerbehoeften en de ontwikkelingen in de kennissamenleving. Dit missiegerelateerde onderzoek levert hiervoor fundament, evidentie en evaluatie en draagt zo bij aan het zo goed mogelijk verwezenlijken van de missie. De affichering: ‘dé universiteit voor leven lang leren’ is niet meer opgenomen teneinde de missie te ontdoen van elementen die daar niet per se thuishoren. Dit compacte en karakteristieke label voor de OU blijft natuurlijk wel degelijk van toepassing, getuige ook de formulering in de missie: ‘uitgaande van de uiteenlopende leerbehoeften van mensen in hun levensloop’. Een soortgelijke redenering geldt voor de passage ‘samenwerkend in netwerken en allianties’. Dit staat niet meer in de missie, maar blijft cruciaal in onze strategie. Samenwerking met externe partners, nationaal maar in toenemende mate ook internationaal, wordt in veel activiteiten gezocht, omdat door het bundelen van krachten en competenties meer bereikt kan worden dan wel meer waarde kan worden gecreëerd. Een evident voorbeeld is de aanwezigheid van de OU in Vlaanderen, die gebaseerd is op een samenwerkingsovereenkomst met de Vlaamse overheid en de Vlaamse universiteiten waardoor Vlaamse studenten onder dezelfde voorwaarden als Nederlandse studenten kunnen deelnemen aan OU-onderwijs. Al vanaf de start van de OU in 1984 is beoogd dat er hoger onderwijs zou worden geboden in zowel het WO-segment als het HBO-segment. In de missie wordt dan ook onveranderd gesproken over hoger onderwijs. Om allerlei redenen, die vooral met de beschikbare capaciteit en focus te maken hebben, heeft de OU in de eerste 25 jaar nagenoeg geen HBO-onderwijs aangeboden. Onder de nieuwe Instellingsplanperiode wordt - zoals eerder aangegeven - volwaardig gestart in twee HBO-domeinen (Rechten en Informatica), verder uit te breiden met andere domeinen. De missie maakt geen gewag van het eerder genoemde unieke kenmerk van de OU van de nationale voorziening (met regionale aanwezigheid) in Nederland, onder meer omdat dit de Vlaamse OU-operatie zou negeren. De oorspronkelijke doelgroep van de OU van tweedekansers (die hun kans op de eerste leerweg niet hebben kunnen benutten of omzetten in succes) is kleiner geworden, maar vormt nog steeds een aanzienlijk deel van de populatie. De totale OU-populatie op de tweede leerweg is inmiddels wel veel heterogener geworden, met als gevolg dat ook ons aanbod veel diverser wordt. De OU is bij uitstek in staat om met haar onderwijs in te spelen op de continue veranderingen waaraan het hoger onderwijs en de kennissamenleving onderhevig zijn (voortdurende kennisvernieuwing). De OU kan hier een complementaire functie vervullen t.o.v. de zusterinstellingen, die zich in hun focus blijven concentreren op de eerste leerweg. In samenwerking met en voor andere instellingen kan de OU in de context van de bacheloropleidingen een landelijke functie vervullen als het gaat om het wegwerken van deficiënties, het aanbieden resp. faciliteren van schakelprogramma's en in bredere zin het bijdragen aan het vergroten van de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Samenwerking met zusterinstellingen ligt ook voor de hand in de sfeer van masteropleidingen, zeker wanneer bedacht wordt dat steeds meer studenten na het voltooien van een bacheloropleiding de arbeidsmarkt instromen en vervolgens op latere leeftijd voor een masteropleiding of gerichte, kortere scholingstrajecten zullen kiezen. Dit proces van diversificatie en differentiatie, om zo beter te kunnen aansluiten bij de uiteenlopende behoeften in de kennissamenleving, zal in de komende Instellingsplanperiode van de OU verdere maatregelen en acties vergen voor de publieke tweede leerweg maar ook en wellicht meer nog voor de private tweede leerweg. Het aspect van vraagsturing, dat bij LLL bepleit wordt door de Commissie Veerman en eerder ook al door voorgangers hiervan, wordt in de missie vertaald in de afsluitende clausule: ‘uitgaande van de uiteenlopende leerbehoeften van mensen in hun levensloop en eisen van de kennissamenleving’. Ook de gewenste diversiteit komt hierin tot uitdrukking.
5
Binnen de EADTU wordt sinds de Heerlen Message, uitgebracht bij de 2004 EADTU Conferentie, het label ‘Lifelong Open and Flexible (LOF) learning’ gehanteerd.
april 2011 (concept)
4
Instellingsplan 2011-2015
1.4.
Maatschappelijke functies
De titel van het Instellingsplan luidt: ‘De Open Universiteit in de veranderende kennissamenleving’. We beschrijven daarom hieronder een viertal maatschappelijke functies die de specifieke waarde en relevantie van de OU in en voor die kennissamenleving vertegenwoordigen. 1.4.1 Toegankelijkheidsfunctie Bij de start van de OU was één van de motieven om de toegankelijkheid tot het hoger onderwijs te verbeteren. Deze toegankelijkheidsfunctie heeft een emancipatoire inslag en blijft onveranderd van kracht, al is de invulling dankzij allerlei ontwikkelingen nu wel anders. Het gaat hierbij om het toegankelijk maken van: o HO-diplomagericht onderwijs, ook voor mensen die niet over de formeel vereiste vooropleiding beschikken o faciliteiten voor ‘algemene ontwikkeling’, burgerschapsvorming en sociale en culturele vorming op basis van wetenschappelijke kennis, onder meer door de inzet van OER (zoals in OpenER- en Spinozacursussen, op iTunes U, en in de toekomst ook via Wikiwijs), bedoeld om leerstof gratis toegankelijk te maken voor een breed publiek en daarmee te democratiseren o nieuwe evidentie, nodig voor de innovatie van professionele praktijken in een aantal werkvelden, waarbij OER en laagdrempelig cursusaanbod zeer nuttig kunnen zijn. 1.4.2. Participatiefunctie Hiermee wordt beoogd om de deelname aan het hoger onderwijs te bevorderen en te verhogen door voorzieningen te bieden die goed aansluiten bij de behoeften en omstandigheden van hen die op enig moment in hun levensloop studie combineren met werk, zorgtaken of andere activiteiten. Deze participatiefunctie creëert optimale voorwaarden voor leven lang leren trajecten, passend bij de behoefte aan bijvoorbeeld: o cursussen en samenhangende combinaties hiervan in pakketten en complete opleidingen voor persoonlijke ontwikkeling o cursussen en samenhangende combinaties hiervan in programma’s, leergangen en complete opleidingen voor professionele ontwikkeling (professionalisering) o ondersteuning bij het beter kunnen inspelen op de LLL-vraag ten behoeve van onze collegauniversiteiten en -hogescholen. 1.4.3. Innovatiefunctie Deze maatschappelijke functie berust op onderzoek en een hiervan afgeleide rol als expert en vraagt om: o inzicht in nut en noodzaak van leren in de kennissamenleving o funderend en praktijkgedreven onderwijskundig en onderwijstechnologisch onderzoek en ontwikkelwerk o gedegen praktijkervaring met eigen bachelor- en masteropleidingen en de invoering van innovaties daarin. Het onderzoeksinstituut CELSTEC (Centre for Learning Sciences and Technologies) staat garant voor hoogwaardig onderwijskundig en onderwijstechnologisch onderzoek en ontwikkelwerk. De faculteiten leveren de zo noodzakelijke praktijkervaring, ingevuld naar hun domein maar ook generieker. Teneinde focus & massa in het onderzoek te bereiken heeft de OU gekozen voor een directe relatie 6 met de missie in het instellingsbrede onderzoeksprogramma ‘Leren in de Kennissamenleving’ dat wordt uitgevoerd onder de paraplu van NeLLL (Netherlands Laboratory for Lifelong Learning). Alle onderzoeksgroepen (CELSTEC, faculteiten, Ruud de Moor Centrum) participeren daarin. 1.4.4. Arbeidsmarktfunctie Dit is een relatief nieuwe maatschappelijke functie, die tegemoet komt aan de noodzaak om voortdurend te blijven leren (employability) om maatschappelijk en beroepsmatig volwaardig te kunnen blijven functioneren. Ontwikkelingen in de leef- en arbeidsomgeving van mensen stellen veel meer en sneller dan in het verleden hoge en nieuwe kennis- en vaardigheidseisen. De arbeidsmarktfunctie vraagt om: 6
NB: De term ‘Leven lang leren’ in de oorspronkelijke titel voor het instellingsbrede onderzoeksprogramma is vervangen door het allesomvattende ‘Leren’.
april 2011 (concept)
5
Instellingsplan 2011-2015 o inzicht in en kennis van ontwikkelingen in de samenleving en op de arbeidsmarkt o praktijkrelevant onderzoek en ontwikkelwerk o snelle implementatiemogelijkheden op basis van vraagsturing o samenwerking met organisaties gespecialiseerd op, respectievelijk uit de arbeidsmarkt. In dit kader is de OU in toenemende mate actief met nieuwe initiatieven. Meer specifiek vult de OU deze functie in met een opdracht van OCW ter bestrijding van een maatschappelijk knelpunt op de arbeidsmarkt voor leraren. Dit betreft het bijdragen aan het terugdringen van het lerarentekort en aan de (levenslange) professionalisering van docenten op de werkplek. Deze functie is vanaf 2002 belegd bij het Ruud de Moor Centrum, dat daarbij samenwerkt met tal van organisaties die te maken hebben met leraren(opleidingen) in Nederland. De OU wil ook bij andere maatschappelijke knelpunten, waar onderwijs of scholing deel uitmaakt van de oplossing, actief haar expertise inzetten. 1.4.5. Relaties tot de taken van de OU De Open Universiteit heeft bij wet, zoals alle universiteiten, drie taken: het verzorgen van onderwijs, het verrichten van onderzoek en maatschappelijke dienstverlening. Daarnaast heeft de OU haar specifieke taakgebied met betrekking tot het lerarentekort en de professionalisering van docenten, in opdracht van OCW. De in recente jaren veel besproken kennisvalorisatieopdracht voor universiteiten wordt voor de OU 7 zichtbaar binnen de genoemde taken . Dat geldt ook voor de activiteiten op het gebied van zakelijke dienstverlening.
7
In de Valorisatiebrochure van de VSNU zijn als voorbeelden van de OU het Wiskunde-onderwijs en de Loopbaanrotonde opgenomen.
april 2011 (concept)
6