De onderwijsvisitatie Materiaalkunde – Chemische Technologie Een evaluatie van de kwaliteit van de academische opleidingen Materiaalkunde – Chemische Technologie aan de Vlaamse universiteiten
www.vlir.be Brussel – December 2009
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
De onderwijsvisitatie Materiaalkunde – Chemische Technologie Een evaluatie van de kwaliteit van de academische opleidingen Materiaalkunde – Chemische Technologie aan de Vlaamse universiteiten
www.vlir.be Brussel – December 2009
De onderwijsvisitatie Materiaalkunde – Chemische Technologie Gedrukte exemplaren van dit rapport kunnen tegen betaling verkregen worden op het: VLIR-secretariaat, Ravensteingalerij 27, 1000 Brussel T +32 (0)2 792 55 00 – F +32 (0)2 211 41 99
[email protected] – www.vlir.be Het rapport is elektronisch beschikbaar op de webstek van de VLIR: www.vlir.be Wettelijk depot: D/2009/2939/8
Voorwoord van de voorzitter van de VLIR De visitatiecommissie brengt met dit rapport verslag uit over haar evaluatie van de academische opleidingen Materiaalkunde – Chemische Technologie. Tevens geeft zij toelichting bij de aan de evaluatie ten grondslag liggende motivering, de conclusies en de aanbevelingen die resulteren uit het kwaliteitsonderzoek dat zij heeft verricht naar de desbetreffende opleidingen. Dit initiatief kadert in de opdracht die de Vlaamse overheid gaf aan de Vlaamse universiteiten en aan de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) betreffende de externe kwaliteitszorg van het academisch onderwijs. De visitatiecommissie verrichtte haar onderzoek en bezocht de betrokken opleidingen in het voorjaar 2009. Zij volgde daarbij de visitatieprocedure zoals vastgelegd in de ‘Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR/VLHORA’ (Brussel, februari 2005). Naast belangrijke suggesties en aanbevelingen voor continue verbetering van het academisch onderwijs, heeft de commissie een oordeel geformuleerd over de kwaliteit van de opleidingen. Tevens heeft zij een evaluatiescore gegeven aan de zes onderwerpen en de onderliggende facetten van het accreditatiekader van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). Samen met de kwalitatieve oordelen vormen die scores in de opleidingsrapporten een belangrijk element ten behoeve van de accreditatiebesluiten van de NVAO. Het visitatierapport is in de eerste plaats bedoeld voor de betrokken opleidingen en is vooral gericht op kwaliteitshandhaving en -verbetering. Daarnaast wil het rapport alle belanghebbenden in de samenleving objectief inlichten over de kwaliteit van de geëvalueerde opleidingen. Daarom is het visitatierapport op de webstek van de VLIR publiek gemaakt. De lezer moet er rekening mee houden dat het visitatierapport een momentopname is. Bovendien vertegenwoordigt het slechts één fase in het proces van blijvende zorg voor onderwijskwaliteit. Immers, al na korte tijd kunnen de opleidingen grondig zijn gewijzigd en verbeterd, mede als antwoord op de resultaten van interne onderwijs evaluaties die de betrokken universiteiten zelf uitvoeren, of als reactie op de aanbevelingen van de visitatiecommissie. Graag dank ik namens de VLIR op de eerste plaats de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor de bestede tijd alsook voor de deskundigheid waarmee zij hun opdracht hebben uitgevoerd. De visitatie was enkel mogelijk dankzij de inzet van velen die binnen de universiteiten betrokken waren bij de voorbereiding en uitvoering ervan. Ook hen willen wij daarvoor onze erkentelijkheid betuigen. Hopelijk ervaren zij in de positieve opmerkingen van de visitatiecommissie een bevestiging van hun inspanningen en vinden zij in de aanbevelingen een bijkomende stimulans om de kwaliteit van het academisch onderwijs aan hun instelling verder te verbeteren. Alain Verschoren voorzitter VLIR
Voorwoord van de voorzitter van de visitatiecommissie Onderwijsprogramma’s, -methoden en -systemen worden voortdurend in vraag gesteld, herzien, en veranderd. Onze visitatiecommissie heeft niet alleen rekening moeten houden met de natuurlijke evolutie, maar ook met de ingrijpende gevolgen van de BaMa hervorming. Deze externe factor, tezamen met de verscheidene domeinen die onderwerp van visitatie waren: chemische technologie, materiaalkunde, textielkunde en reologie, zorgden ervoor dat de taak van deze visitatiecommissie geen sinecure was. Het was voor mij een eer dat ik als Amerikaanse Belg, met een gemengde academische en industriële achtergrond, deze commissie mocht voorzitten die naast ons onderwijskundig lid, onze Nederlandse reologie-expert en de studenten, was samengesteld met leden afkomstig uit het beroepenveld. Mijn collega’s hebben zich allen 100 procent ingezet om deze taak tot een goed einde te brengen. Het onderling overleg, de actieve deelname tijdens de bezoeken, het reflecteren op de noden van de opleidingen en het ‘huiswerk’ bij de voorbereiding van het finale rapport, hebben geleid tot de kwaliteit van het rapport dat we hierbij presenteren. Een voorbeeld van de inzet van de commissieleden was dat iedereen eensgezind voorstelde om tijdens de bezoeken de klassieke uitgebreide Belgische lunch te vervangen door een Nederlands broodjeslunch om te kunnen doorwerken! De opleidingen hebben allen duidelijk blijk gegeven dat ze de kwaliteitszorg hoge prioriteit geven. Hun zelfevaluatierapporten waren met veel zorg samengesteld en vormden een uitstekend uitgangspunt voor de interviews. De discussies met de facultaire overheid, de samenstellers van de zelfevaluatierapporten, de professoren, de studenten en de alumni waren aan alle universiteiten erg open en direct. Sommige onderwerpen, zoals de stages, werden uitgebreid en constructief besproken. Een bijzonder woord van dank gaat naar Patrick en Peter die ons in alle fasen van het visitatieproces op een voortreffelijke wijze begeleid, gesteund en geholpen hebben. Hun bijdragen bij het organiseren en het stroomlijnen van de bezoeken, het voorbereiden van de rapporten, werden door alle commissieleden fel geapprecieerd. Jan J. Lerou Voorzitter Visitatiecommissie Materiaalkunde – Chemische Technologie Columbus, OH
Lijst van afkortingen AAP
Assisterend Academisch Personeel
ATM
Advanced Topical Module (EURHEO)
AUTEX
Association of Universities for Textiles
BAP
Bijzonder Academisch Personeel
BEST
Board of European Students of Technology
CBM
Common Branch Module (EURHEO)
CTM
Chemische Technologie en Materiaalkunde (UGent)
ECTS
European Credit Transfer System
EU
European Union
EURHEO
European Masters in Engineering Rheology
FirW
Faculteit Ingenieurswetenschappen (UGent; K.U.Leuven)
FLOF
Facultair Luik OnderzoeksFonds
HEI
Higher Education Institution
IAESTE
International Association for the Exchange of Students for Technical Experience
ISP
Integrated Studies Programme (EURHEO)
KCO
Kwaliteitscel Onderwijs (UGent)
KMS
Koninklijke Militaire School
K.U.Leuven
Katholieke Universiteit Leuven
NCTU
National Chiao Tung University
NVAO
Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie
OAP
Overig Academisch Personeel (UGent)
OLA
OnderwijsLeerActiviteit (K.U.Leuven)
POC
Permanente OnderwijsCommissie (K.U.Leuven)
POC-CIT
Permanente Onderwijscommissie Chemische IngenieursTechnieken (K.U.Leuven)
P&O
Probleemoplossen en Ontwerpen (K.U.Leuven)
PSP
Primary Studies Programme (EURHEO)
TOLEDO
TOetsen en LEren Doeltreffend Ondersteunen (K.U.Leuven)
UCL
Université Catholique de Louvain
UGent
Universiteit Gent
UHU
Universidad de Huelva
UJF/INPG
Université Joseph Fourier/Institut National Polytechnique de Grenoble
ULJ
Univerza v Ljubljani
UMinho
Universidade do Minho
USTB
University of Science and Technology Beijing
VLHORA
Vlaamse Hogescholenraad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VTK
Vlaamse Technische Kring
VUB
Vrije Universiteit Brussel
WPO
Werkcolleges, practica & oefeningen
ZAP
Zelfstandig Academisch Personeel
Inhoud Voorwoord van de voorzitter van de VLIR Voorwoord van de voorzitter van de visitatiecommissie Lijst met afkortingen
Deel 1 Algemeen deel I.
De onderwijsvisitatie Materiaalkunde – Chemische Technologie
3 5 7
10 13
II. Het referentiekader
19
III. Algemene beschouwing
31
IV. De opleidingen in vergelijkend perspectief
37
V. Tabellen met scores, onderwerpen en facetten
57
Deel 2 Opleidingsrapporten Materiaalkunde – Chemische Technologie
62
I.
65
UGent – Bachelor Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie en Materiaalkunde
II. UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde
91
III. UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie
115
IV. UGent – Master of Textile Engineering
141
V. VUB – Master Ingenieurswetenschappen: Chemie en Materialen
165
VI. K.U.Leuven – Bachelor en Master Ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde
189
VII. K.U.Leuven – Bachelor en Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie
223
VIII. K.U.Leuven – European Masters in Engineering Rheology
257
Bijlagen
282
Bijlage 1: Personalia van de leden van de visitatiecommissie Bijlage 2: De bezoekschema’s
284 292
Deel 1 Algemeen deel
I
De onderwijsvisitatie Materiaalkunde – Chemische Technologie
Inleiding In dit rapport brengt de Visitatiecommissie Materiaalkunde – Chemische Technologie verslag uit van haar bevindingen over de academische bachelor- en masteropleidingen in het domein van de Ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde – Chemische Technologie die zij in het voorjaar 2009, in opdracht van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR), heeft bezocht. Dit initiatief kadert in de werkzaamheden van de VLIR inzake externe kwaliteitszorg, waarmee de Vlaamse universiteiten gevolg geven aan de decretale verplichtingen ter zake.
1| De betrokken opleidingen Ingevolge haar opdracht heeft de commissie de volgende instellingen bezocht: -- van 10 t.e.m. 13 maart 2009: Universiteit Gent !!Bachelor Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie en Materiaalkunde !!Master Ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde !!Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie !!Master of Textile Engineering -- van 16 t.e.m. 17 maart 2009: Vrije Universiteit Brussel !!Master Ingenieurswetenschappen: Chemie en Materialen -- van 26 t.e.m. 30 april 2009: Katholieke Universiteit Leuven !!Bachelor Ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde !!Master Ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde De onderwijsvisitatie Materiaalkunde – Chemische Technologie 13 Deel 1
!!Master of Engineering: Materials Engineering !!Bachelor Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie !!Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie !!European Masters in Engineering Rheology; interuniversitair Erasmus Mundus programma met deelname van Universidade do Minho (penvoerende instelling), Katholieke Universiteit Leuven, Université Catholique de Louvain, Universidad de Huelva, Univerza v Ljubljani en Università degli Studi della Calabria De volgorde van de bezoeken is uitsluitend bepaald door overwegingen van pragmatisch-organisatorische aard. De commissie is zich ervan bewust dat deze volgorde, zij het impliciet, een invloed kan hebben gehad op de visitatie. Zij heeft er evenwel uiterst zorgvuldig over gewaakt dat in alle opzichten vergelijkbare beoordelingen en adviezen tot stand kwamen.
2| De commissie 2.1. Samenstelling De samenstelling van de commissie Materiaalkunde-Chemische Technologie werd op 11 december 2008 bekrachtigd door de Erkenningscommissie Hoger Onderwijs. De commissie werd vervolgens door de VLIR ingesteld bij besluit van 7 januari 2009. De visitatiecommissie had de volgende samenstelling: Voorzitter: -- Dr. Ir. Jan Lerou, Group Chief Technology Officer Oxford Catalysts Group PLC Vakdeskundige leden: -- Dr. Ir. Paul van Damme, directeur Lanxess Rubber -- Dr. Guido Vermeylen, voormalig vice-president Umicore Research Specifiek ten behoeve van de master of Textile Engineering aan de Universiteit Gent werd aan de commissie toegevoegd: -- Ir. Paul Janssens, bestuurslid en senior advisor Belgian Sewing Thread Specifiek ten behoeve van de European Masters in Engineering Rheology werd aan de commissie toegevoegd: -- Prof. Dr. Ir. Leon P.B.M. Janssen, docent Fysische Technologie aan de Rijksuniversiteit Groningen Onderwijskundig lid: -- Dr. Cis Van den Bogaert, departementshoofd Onderwijs, Rectoraat Universiteit Antwerpen
14 De onderwijsvisitatie Materiaalkunde – Chemische Technologie Deel 1
Student-leden: -- Dhr. Matthias Verstraeten, student aan de Vrije Universiteit Brussel -- Dhr. Wouter Rerren, student aan de Katholieke Universiteit Leuven Dhr. Matthias Verstraeten heeft deelgenomen aan de bezoeken aan de Universiteit Gent en de Katholieke Universiteit Leuven. Dhr. Wouter Rerren heeft deelgenomen aan het bezoek aan de Vrije Universiteit Brussel. Dhr. Patrick Van den Bosch, stafmedewerker van de Cel Kwaliteitszorg van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR), trad op als projectbegeleider en secretaris voor deze visitatie. Dhr. Peter Daerden, eveneens stafmedewerker van de Cel Kwaliteitszorg van de VLIR, trad op als secretaris voor deze visitatie. Voor korte curricula vitae van de commissieleden wordt verwezen naar bijlage 1.
2.2. Taakomschrijving De opdracht aan de commissie die in het instellingsbesluit is omschreven, luidt als volgt: a. een gemotiveerd en onderbouwd oordeel te geven over de zes onderwerpen en bijhorende facetten uit het accreditatiekader en – in voorkomend geval – over de bijzondere kwaliteitskenmerken; b. een integraal oordeel te geven over de opleidingen waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie; c. aanbevelingen te formuleren om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsver betering.
2.3. Werkwijze 2.3.1. Voorbereiding Ter voorbereiding van de visitatie werd aan de instellingen gevraagd een uitgebreid zelfevaluatierapport op te stellen. De Cel Kwaliteitszorg van de VLIR heeft hiervoor een visitatieprotocol ter beschikking gesteld, waarin de verwachtingen ten aanzien van de inhoud van het zelfevaluatierapport uitgebreid zijn beschreven. Het zelfevaluatierapport volgt het accreditatiekader. Naast feitelijke beschrijvingen per onderwerp en per facet van het accreditatiekader werd aan de opleidingen ook gevraagd hun toekomstperspectieven kenbaar te maken en een kritische sterktezwakteanalyse op het niveau van het onderwerp op te nemen in het zelfevaluatierapport. Daarnaast werden een aantal verplichte bijlagen opgenomen, onder andere een beschrijving van het programma, cursusbeschrijvingen, examenvragen en studenten- en personeelstabellen. De commissie ontving de zelfevaluatierapporten een aantal maanden voor het eigen lijke bezoek, waardoor zij de gelegenheid kreeg deze documenten vooraf zorgvuldig te bestuderen en het bezoek grondig voor te bereiden. De onderwijsvisitatie Materiaalkunde – Chemische Technologie 15 Deel 1
De commissieleden werden bovendien verzocht om voor elke opleiding een tweetal masterproeven te selecteren uit een lijst van recente masterproeven. De geselecteerde masterproeven werden eveneens een aantal weken voor het eigenlijke bezoek door de Cel Kwaliteitszorg aan de commissieleden bezorgd. Elk commissielid heeft bijgevolg per opleiding minstens twee masterproeven grondig gelezen vooraleer het bezoek plaatsvond. De commissie hield haar installatievergadering op 27 januari 2009. Op dat ogenblik hadden de commissieleden het visitatieprotocol en de zelfevaluatierapporten reeds in hun bezit. Tijdens deze vergadering werden de commissieleden verder ingelicht over het visitatieproces en hebben zij zich concreet voorbereid op de af te leggen bezoeken. Verder heeft de commissie op deze vergadering haar referentiekader geformuleerd (zie hoofdstuk II). Daarnaast werd het programma van de bezoeken opgesteld (zie bijlage 2) en werd een eerste bespreking gehouden van de zelfevaluatierapporten. 2.3.2. Bezoek aan de instellingen De tweede bron van informatie werd gevormd door de gesprekken die de commissie tijdens haar bezoeken aan de opleidingen heeft gevoerd met alle geledingen die betrokken zijn bij de academische programma’s Materiaalkunde – Chemische Technologie. Ook werd aan de instellingen gevraagd – als een derde bron van informatie – om een veelheid van documenten ter inzage te leggen ten behoeve van de commissie. Tijdens de bezoeken is voldoende tijd uitgetrokken om de commissie de gelegenheid te geven om deze documenten te bestuderen. De documenten die typisch ter inzage van de commissie werden gelegd, waren: het leermateriaal (cursussen, handboeken, syllabi), portfolio’s en verslagen van de studenten, verslagen van de belangrijke beleidsvormende of beleidsopvolgende organen (faculteitsraad, onderwijscommissies, departementsraden), documenten die betrekking hebben op de interne kwaliteitszorg (enquêteformulieren, niet-persoonsgebonden evaluatie van het onderwijs), documenten aangaande de procedures van curriculumherzieningen, voorbeelden van informatieverstrekking aan aspirant-studenten, etc. Bovendien werden nog enkele masterproeven bijkomend ter inzage gelegd. Daar waar de commissie het noodzakelijk achtte heeft zij bijkomende informatie opgevraagd tijdens het bezoek om haar oordeel goed te kunnen onderbouwen. Het bezoekschema voorzag – naast gesprekken met het bestuur van de faculteit, de opleidingsverantwoordelijken, de studenten, de assistenten, de docenten en de facultaire en opleidingsgebonden beleidsmedewerkers – steeds in een bezoek aan de faciliteiten (inclusief bibliotheek, labo’s, leslokalen en computerfaciliteiten), een gesprek met de afgestudeerden van de opleidingen en een spreekuur waarop de commissie bijkomend leden van de opleiding kon uitnodigen of waarop personen op een vertrouwelijke wijze door de commissie konden worden gehoord.
16 De onderwijsvisitatie Materiaalkunde – Chemische Technologie Deel 1
De gesprekken die de commissie heeft gevoerd, waren meestal openhartig en steeds verhelderend en vormden een goede aanvulling bij de lectuur van het zelfevaluatierapport. Aan het einde van het bezoek werden, na intern beraad van de commissie, de voorlopige bevindingen mondeling aan de gevisiteerde opleidingen meegedeeld. 2.3.3. Rapportering Als laatste stap in het visitatieproces heeft de commissie haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen in voorliggend rapport vastgelegd. Bovendien geeft zij, overeenkomstig de bepalingen voor de visitaties in het kader van de accreditatie, een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader volgens een binaire beoordelingsschaal positief/negatief en een integraal oordeel over de betrokken opleidingen. De opleidingsverantwoordelijken van de betrokken opleidingen werden in de gelegenheid gesteld om op het concept van het rapport te reageren alvorens de tekst van de rapporten definitief werd vastgelegd.
3| Een korte terugblik op de visitatie De visitatiecommissie heeft conform haar opdracht het academisch onderwijs in de academische opleidingen Materiaalkunde – Chemische Technologie nader bestudeerd en heeft de unieke gelegenheid gehad om onder vakgenoten te reflecteren en te debatteren over de aard, de kwaliteit en de toekomst van het academisch onderwijs in dit domein. De visitatiecommissie heeft de haar toegewezen opdracht met veel belangstelling en toewijding uitgevoerd en waardeert in het bijzonder de openhartige gesprekken die zij bij de meeste opleidingen heeft kunnen voeren met alle geledingen van de opleiding, waardoor zij zich een goed beeld heeft kunnen vormen over de opleidingen. Tijdens de bezoeken heeft de commissie steeds getracht om, op een kritische en constructieve wijze, voorstellen te formuleren voor de verdere verbetering van de individuele opleiding. De commissie heeft in haar evaluatie ook de specificiteit van de universiteit en het geëvalueerde programma in overweging genomen. Zij heeft bijgevolg haar bevindingen en suggesties steeds gekaderd in de specifieke context van de opleiding. Voor de visitatie Materiaalkunde – Chemische Technologie is het VLIR-VLHORAvisitatieprotocol (Brussel, februari 2005) gebruikt dat is afgestemd op de accreditatie vereisten. Het visitatierapport zal ook worden gebruikt voor de accreditatieaanvraag van de betreffende opleidingen.
De onderwijsvisitatie Materiaalkunde – Chemische Technologie 17 Deel 1
Met het voorliggend rapport hoopt de commissie een bijdrage te leveren tot de verdere positieve ontwikkeling van het academisch onderwijs in de door haar bezochte opleidingen. De commissie wenst met het rapport in de eerste plaats een discussie op gang te brengen binnen de betrokken faculteiten en universiteiten met de bedoeling na te gaan op welke punten verbetering nodig is binnen de opleidingen en in welke mate dit binnen de gegeven randvoorwaarden te verwezenlijken is. Verder hoopt de commissie dat het voorliggend rapport in zijn geheel ook aan de buitenwereld nuttige informatie verschaft en een goed inzicht geeft in de eigenheid en de kwaliteit van de gevisiteerde opleidingen. Tijdens de visitatie heeft de commissie mogen vaststellen dat verschillende opleidingen het opstellen van het zelfevaluatierapport als een opportuniteit hebben gezien. De inhoud ervan wordt gedragen door het team. De ingesteldheid tot continue verbetering is manifest aanwezig. Andere opleidingen hebben het opstellen van het zelfevaluatierapport nog te veel als een formele last ervaren, die ze gedelegeerd hebben aan de facultaire coördinator. Voor de commissieleden was de confrontatie met de papierberg indrukwekkend. In de zelfevaluatierapporten van verschillende opleidingen uit eenzelfde universiteit zijn, gelukkig, verschillende hoofdstukken per definitie identiek. Een aangepaste lay-out zou het lezen van dergelijke rapporten drastisch versnellen.
4| Opzet en indeling van het rapport Het voorliggend rapport bestaat uit twee delen. In het eerste deel van het rapport beschrijft de commissie in hoofdstuk II het referentiekader van waaruit zij de gevisiteerde opleidingen heeft beoordeeld. In hoofdstuk III worden de algemene bevindingen van de commissie opgelijst. In hoofdstuk IV worden de opleidingen Materiaalkunde – Chemische Technologie in vergelijkend perspectief geplaatst en in hoofdstuk V worden de toegekende scores in tabelvorm samengevat. De commissie benadrukt dat de tabellen niet los van de rapporten geïnterpreteerd kunnen worden. In het tweede deel van het rapport brengt de commissie verslag uit over de verschillende opleidingen die zij heeft gevisiteerd. De aanbevelingen die de commissie doet ten aanzien van de afzonderlijke opleidingen worden in deze deelrapporten achteraan opgenomen. De deelrapporten zijn geordend in chronologische volgorde van de bezoeken.
18 De onderwijsvisitatie Materiaalkunde – Chemische Technologie Deel 1
II
Het referentiekader van de visitatiecommissie Materiaalkunde – Chemische Technologie
Inleiding Voor het beoordelen van het onderwijs gaat de visitatiecommissie uit van een referentiekader gebaseerd op geformuleerde doelstellingen, omschreven eindtermen en vastgestelde kwaliteitseisen waaraan naar haar oordeel de gevisiteerde opleidingen dienen te voldoen. De commissie kan immers niet volstaan met het geven van oordelen, maar moet ook aangeven waarop deze oordelen zijn gebaseerd. Het referentiekader beschrijft aan welke disciplinespecifieke minimumeisen de master opleidingen dienen te voldoen, wat de vereiste kwalificaties voor een afgestudeerde in het vakgebied zijn en hoe moet worden gezorgd voor een adequate aansluiting op de arbeidsmarkt. Tevens biedt het referentiekader algemeen onderwijskundige maatstaven waaraan academische opleidingen moeten voldoen. Daarnaast worden algemene eisen gesteld op vlak van de onderwijsorganisatie, het personeelsbeleid, het onderwijzend personeel en de interne kwaliteitszorg. Bij het opstellen van het referentiekader heeft de commissie een aantal bronnen geraad pleegd. Onder meer heeft zij kennis genomen van het referentiekader zoals gehanteerd in 2001 bij de onderwijsvisitatie Materiaalkunde – Toegepaste Scheikunde, het referentiekader zoals gehanteerd in 2007 bij de onderwijsvisitatie Bouwkunde/Bachelor Ingenieurswetenschappen, de ‘Guidelines For Engineering Core Profiles 2010’ van de E4, de ‘Eur-Ace Framework Standards for the Accreditation of Engineering Programmes’, de doelstellingen en eindtermen die de opleidingen in de zelfevaluatierapporten voor hun eigen onderwijs hebben geformuleerd, het Vlaamse structuurdecreet1 en het toetsingskader van het Nederlands-Vlaams Accreditatie Orgaan (NVAO).2 1 | Decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen (4 april 2003). 2 | Het accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs in Vlaanderen, NVAO, 14 februari 2005.
Het referentiekader 19 Deel 1
Het referentiekader werd vóór het bezoek, maar na het inleveren van de zelfevaluatie, voorgelegd aan de opleidingen. Tijdens het bezoek van de visitatiecommissie werd de mogelijkheid geboden om het referentiekader met de opleiding te bediscussieren. Met alle respect voor de doelstellingen die elke opleiding zichzelf stelt, mag worden verwacht dat deze alleszins een aantal gemeenschappelijke kernelementen weerspiegelen op het vlak van kennis en inzicht en de toepassing daarvan, oordeelsvorming, communicatie, leervaardigheden. Deze kernelementen vindt men terug in de Dublin-descriptoren en komen hieronder aan bod.
1| Doelstellingen en eindtermen 1.1. Algemene minimale doelstellingen (Dublin Descriptoren) Voor de omschrijving van de algemene (minimale) doelstellingen van een academische bacheloropleiding en een academische masteropleiding baseert de commissie zich op vijf Dublin-Descriptoren, met name (1) kennis en inzicht, (2) toepassen van kennis en inzicht, (3) oordeelsvorming, (4) communicatie en (5) leervaardigheden: Kwalificatie bacheloropleiding
Kwalificatie masteropleiding
A. Kennis en inzicht
Heeft aantoonbare kennis en inzicht van/in een vakgebied, waarbij wordt voortgebouwd op het niveau bereikt in het voortgezet (secundair) onderwijs en dit wordt overtroffen; functioneert doorgaans op een niveau waarop met ondersteuning van specifieke leermiddelen, enige aspecten voorkomen waarvoor kennis van de laatste ontwikkelingen in het vakgebied vereist is.
Heeft aantoonbare kennis en inzicht, gebaseerd op het verworven niveau van de bachelor en die deze overtreffen of verdiepen, evenals een basis of een kans bieden om een originele bijdrage te leveren aan het ontwikkelen en/of toepassen van ideeën, vaak in onderzoeksverband.
B. Toepassen van kennis en inzicht
Is in staat om zijn/haar kennis en inzicht op verantwoorde wijze in de beroepsuitoefening toe te passen, en beschikt verder over competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties en voor het oplossen van problemen in een breed georiënteerd vakgebied.
Is in staat om kennis en inzicht en probleemoplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een brede multidisciplinaire context die gerelateerd is aan het vakgebied; is in staat om kennis te integreren en met complexe materie om te gaan.
20 Het referentiekader Deel 1
C. Oordeelsvorming
Is in staat om relevante gegevens te verzamelen en te interpreteren (meestal op het vakgebied) met het doel een oordeel te vormen dat mede gebaseerd is op het afwegen van cultureel, sociaalmaatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten.
Is in staat om oordelen te formuleren op grond van onvolledige of beperkte informatie en daarbij rekening te houden met culturele, sociaal-maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden, die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen.
D. Communicatie
Is in staat om informatie, ideeën en oplossingen over te brengen op een publiek bestaande uit specialisten en niet-specialisten.
Is in staat om conclusies, evenals de kennis, motieven en overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten en nietspecialisten.
E. Leervaardigheden
Bezit de leervaardigheden die noodzakelijk zijn om een vervolgstudie die een hoog niveau van autonomie veronderstelt aan te gaan.
Bezit de leervaardigheden om zich verder zelfstandig te ontplooien en een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter.
1.2. Domeinspecifieke eisen De visitatiecommissie expliciteert verder de volgende minimale domeinspecifieke eisen voor: Bachelor Ingenieurswetenschappen -- beschikken over basiskennis op het gebied van algemene ingenieursvakken, wiskunde, fysica, kansrekening, chemie, materiaalkunde, informatica, sterkteleer, stromingsleer, warmte- en massaoverdracht, thermodynamica, elektromagnetisme en elektrische netwerken, om zo een verdere opleiding of training tot professioneel ingenieur of onderzoeker mogelijk te maken; -- kritisch en creatief kunnen denken met betrekking tot ingenieursopgaven; -- beschikken over fundamentele ingenieursvaardigheden zoals schriftelijk en mondeling rapporteren, het maken van een planning en het zelfstandig zoeken naar data en kennis; -- begrip hebben voor het werken in teamverband naast het zelfstandig functioneren; -- inzicht hebben in de problematiek van veiligheid en milieu; -- voorbereid zijn op ‘levenslang leren’. a.
Bachelor Ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde !!basiskennis hebben van de materiaalkundige procestechnologie; !!de vaardigheid hebben om aanverwante disciplines te kunnen integreren in materiaalkundige procestechnologie; !!inzicht hebben in de eigenschappen van materialen.
Het referentiekader 21 Deel 1
b.
Bachelor Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie !!basiskennis hebben van de chemische procestechnologie; !!de vaardigheid hebben om aanverwante disciplines te kunnen integreren in scheikundige procestechnologie; !!inzicht hebben in de chemische opbouw.
c.
Bachelor Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie en Materiaalkunde !!basiskennis hebben van de procestechnologie (eenheidsbewerkingen, warmte en stromingsleer, veiligheid, integratie van andere disciplines); !!de vaardigheid hebben om aanverwante disciplines te kunnen integreren in chemische/materiaalkundige procestechnologie; !!inzicht hebben in de relatie tussen de chemische opbouw en de eigenschappen van materialen.
Master Ingenieurswetenschappen in het domein Materiaalkunde en/of Chemische Technologie -- inzicht hebben in de vooronderstellingen en de methoden van het eigen vakgebied en van de voor dat vakgebied relevante ondersteunende wetenschappen; -- kennis kwantitatief en kwalitatief operationeel kunnen maken; -- over de kennis, vaardigheden en attitudes beschikken voor het verrichten van onderzoek in een al dan niet gekend onderzoeksdomein of voor het begeleiden van een ontwerp, en dit met een zekere mate van zelfstandigheid; -- de opgedane kennis en de resultaten van het eigen werk op communicatief vaardige wijze mondeling en schriftelijk aan vakgenoten kunnen overdragen in de vorm van rapportages, publicaties en/of voordrachten en discussies in het Nederlands en ten minste één andere taal; -- zich bewust zijn en kennis hebben van het belang van veiligheid, gezondheid en milieu; -- in teamverband kunnen werken; -- voldoende kritisch, probleemoplossend, analyserend/synthetiserend en innoverend vermogen ontwikkeld hebben om op een wetenschappelijk professioneel en ethisch verantwoorde wijze te werken; -- oog hebben voor ondernemerschap en het kunnen toepassen van de ingenieurswetenschappen op innovatie en vernieuwing; -- open staan voor internationalisering. a.
Master Ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde !!zich in redelijk korte tijd kunnen inwerken in elk van de deelgebieden van de materiaalkunde teneinde deze toe te kunnen passen in theorievorming en/of experimenteel werk; !!zich bewust zijn en kennis hebben van de maatschappelijke betekenis van de materiaalkunde.
22 Het referentiekader Deel 1
b.
Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie !!zich in redelijk korte tijd kunnen inwerken in elk van de deelgebieden van de chemische technologie teneinde deze toe te kunnen passen in theorievorming en/of experimenteel werk; !!zich bewust zijn en kennis hebben van de maatschappelijke betekenis van de chemische technologie.
c.
Master Ingenieurswetenschappen: Chemie en Materialen !!zich in redelijk korte tijd kunnen inwerken in elk van de deelgebieden van de materiaalkunde, respectievelijk scheikunde, teneinde deze toe te kunnen passen in theorievorming en/of experimenteel werk; !!zich bewust zijn en kennis hebben van de maatschappelijke betekenis van de materiaalkunde en scheikunde.
Master of Textile Engineering -- op een wetenschappelijk, technologisch en maatschappelijk verantwoorde manierin staat zijn complexe textielproblemen op te lossen, nieuwe textielmaterialen te creëren via innovatieve processen, bestaande textielproducten te verbeteren en textielproductieprocessen te optimaliseren, en dit op een zelfstandige basis of in teamverband; -- kunnen functioneren in een werk- en actieomgeving die de grenzen van één fysieke plaats of land overstijgt; -- aandacht hebben voor de volledige levenscyclus van systemen, machines en processen; -- aandacht hebben voor energie-efficiëntie, milieukost, grondstoffenverbruik en arbeidskost; -- aandacht hebben voor aspecten van betrouwbaarheid, veiligheid, ergonomie en verantwoord ondernemen; -- oog hebben voor het belang van ondernemerschap of onderzoek in de maatschappij en de strategieën van de onderneming of het onderzoeksinstituut. European Masters in Engineering Rheology -- over een goede basis in chemical engineering beschikken; -- een goed oog hebben voor de engineering-aspecten van de reologie; -- kennis hebben van de invloed van reologie in de breedste zin op chemischtechnologische processen; -- kennis hebben van de invloed van de moleculaire structuren op reologische continuüm-eigenschappen; -- kennis kwantitatief en kwalitatief operationeel kunnen maken; -- de opgedane kennis en de resultaten van het eigen werk op communicatief vaardige wijze mondeling en schriftelijk aan vakgenoten kunnen overdragen in de Engelse taal, in de vorm van rapportages, publicaties en/of voordrachten en discussies; Het referentiekader 23 Deel 1
-- zich bewust zijn en kennis hebben van het belang van veiligheid, gezondheid en milieu; -- oog hebben voor ondernemerschap en het kunnen toepassen van de ingenieurswetenschappen op innovatie en vernieuwing; -- Europees of nog beter globaal kunnen functioneren.
2| Onderwijskundige en onderwijsorganisatorische richtlijnen De visitatiecommissie Materiaalkunde – Chemische Technologie stelt verder onderstaande richtlijnen met betrekking tot onderwijskundige en onderwijsorganisatorische aspecten voorop als nastrevenswaardige doelen, waarop de opleidingen gericht dienen te zijn: a. Programma De opleiding stelt zich garant voor de wetenschappelijke, maatschappelijke en beroepsvoorbereidende relevantie, de effectiviteit en efficiëntie van het opleidingsprogramma. Daartoe moet het onderwijs voldoen aan inhoudelijke en professionele standaarden bepaald door de ontwikkelingen in het vak- en wetenschapsgebied en aan eisen die de arbeidsmarkt stelt, moet de opleiding op de hoogte zijn van de beschikbare wetenschappelijke kennis over leren en onderwijzen nodig voor het ontwerpen, uitvoeren en evalueren van het onderwijs en rekening houden met relevante maatschappelijke ontwikkelingen zoals de sterke opkomst van de informatietechnologie, de toenemende multiculturaliteit van de samenleving en de trend tot internationalisering. Wetenschaps- en vakgebied -- De opleiding is op de hoogte van de (meest recente) theorievorming en van de ontwikkelingen in het vakgebied en deze zijn terug te vinden in de inhoud en de opbouw van het onderwijsprogramma. Arbeidsmarkt -- De opleiding bouwt structurele contacten met het werkveld en heeft aandacht voor de behoeften van het werkveld; -- De opleiding heeft aandacht voor de behoeften van het werkveld; -- De kennis van en ervaring met het werkveld wordt daar waar mogelijk vertaald naar het onderwijsaanbod; -- De opleiding voert een actief alumnibeleid.
24 Het referentiekader Deel 1
Wetenschappelijke kennis omtrent leren en onderwijzen -- De opleiding heeft een expliciete visie op leren en onderwijzen (het onderwijskundige referentiekader) die is gebaseerd op recente theorieën; -- Het onderwijskundig referentiekader is mede uitgangspunt voor de inrichting van het programma. Relevante maatschappelijke ontwikkelingen -- De opleiding is op de hoogte van de effecten van de informatietechnologie op het vak- en wetenschapsgebied en heeft die kennis verwerkt in het onderwijsprogramma; -- De opleiding heeft een duidelijke en geëxpliciteerde visie op de internationalisering van de opleiding. a.1. Doelstellingen en eindtermen -- De doelstellingen en eindtermen van de opleiding moeten mede gebaseerd zijn op de wettelijke regelingen, de ontwikkelingen in het wetenschaps- en vak gebied, de arbeidsmarkt voor de afgestudeerden, de kennis omtrent leren en onderwijzen en relevante maatschappelijke ontwikkelingen; -- De keuze die daarbij door de opleiding zijn gemaakt zijn helder en expliciet vastgelegd in het onderwijsbeleid van de opleiding en vertaald naar het opleidingsprofiel; -- De doelstellingen en eindtermen zijn helder en concreet. De eindtermen zijn beschreven aan de hand van bij de student waarneembaar gedrag (inzake kennis, vaardigheden en attitudes); -- In de doelstellingen en eindtermen komt het wetenschappelijk niveau van de opleiding concreet tot uitdrukking; -- De eindtermen zijn richtinggevend voor de inhoud en de vormgeving van het onderwijsaanbod; -- Doelstellingen en eindtermen zijn zowel geformuleerd op het niveau van de opleiding als op programmafase en cursusniveau; -- Er is sprake van een herkenbare samenhang tussen de eindtermen van de opleiding en de doelstellingen op cursusniveau, programmafase en programmaniveau; -- Eindtermen en doelstellingen zijn zo geformuleerd dat ze toetsbaar zijn. a.2. Didactiek van het onderwijsleerproces -- De visie op leren en onderwijzen is concreet vertaald naar door de opleiding noodzakelijk geachte werkvormen en didactiek; -- Het onderwijsprogramma en de werkvormen dienen zoveel mogelijk te worden afgestemd op het leerproces van de student; -- Het leerproces wordt ondersteund door een adequate didactische uitrusting en door goed aansluitend studie- en instructiemateriaal, dat in voldoende mate voor de studenten beschikbaar is; Het referentiekader 25 Deel 1
-- Er is een gevarieerd gebruik van aangepaste didactische werkvormen en een efficiënte begeleiding ervan met relevante technologieën waarbij actief gebruik wordt gemaakt van een elektronisch leerplatform; -- De werkvormen zijn stimulerend en activerend; -- De student wordt zo goed mogelijk in staat gesteld om zich te specialiseren op een wijze die aansluit bij de eigen capaciteiten en interesses. a.3. Studeerbaarheid Studeerbaarheid -- De visie op leren en onderwijzen is concreet vertaald naar studeerbaarheids kenmerken waaraan de programma-organisatie van de opleiding moet voldoen; -- Het programma dient door de student te kunnen worden gevolgd in de ervoor gestelde tijd en dient aan te zetten tot doelmatig tijdsgebruik. Studierendement/Studietijd -- De instelling beschikt over een systematische studietijdbewaking; -- In de instelling wordt gewerkt aan een systeem waardoor cijfermatige gegevens aangaande studievoortgang en studieloopbaan ter beschikking zullen komen. Instroom/Toelatingsvoorwaarden -- De instelling geeft duidelijk aan welk beginniveau van de studenten wordt vereist en hoe dit niveau te bereiken. Aanwezigheid studiebevorderende/studiebelemmerende factoren -- Studiebelemmerende factoren worden in kaart gebracht. Een remediering wordt uitgewerkt; -- Studiebevorderende factoren worden geïmplementeerd, opgevolgd en bijgestuurd waar dit nodig blijkt. a.4. Beoordeling en toetsing -- De visie op leren en onderwijzen is concreet vertaald naar de vorm en inhoud van de evaluatie. -- Er wordt gestreefd naar variatie in evaluatievormen, naar een optimale spreiding van studielast en naar een zo gunstig mogelijke planning van de evaluatieactiviteiten tijdens de examenperiodes; -- De exameneisen en -vormen zijn vooraf aan de studenten duidelijk bekend gemaakt; -- De beoordeling vindt plaats op basis van te voren vastgelegde beoordelings criteria; -- De opleiding voorziet in feedback over de toetsresultaten aan de studenten.
26 Het referentiekader Deel 1
a.5. Kwaliteitseisen m.b.t. de masterproef -- De masterproef is een individuele proeve van bekwaamheid en vormt het sluitstuk van de opleiding; -- De opleiding is zo ingericht dat de student zich op een adequate manier kan voorbereiden op het afleggen van een proeve van bekwaamheid; -- Met de masterproef tonen de studenten aan dat ze een onderzoeksprobleem op een creatieve en wetenschappelijk verantwoorde manier kunnen analyseren, aanpakken en uitvoeren, en de resultaten ervan helder kunnen rapporteren, zowel schriftelijk als mondeling; -- De masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten; -- De beoordelingscriteria zijn helder en expliciet vastgelegd en bekendgemaakt. a.6. Internationalisering -- De opleiding maakt actief deel uit van een netwerk van onderwijsinstellingen; -- Buitenlandse studenten worden gestimuleerd bij de opleiding onderwijs te volgen; -- De opleiding stimuleert internationalisering en universitaire mobiliteit zowel binnen als buiten Europa; -- Om de internationale dimensie ook aan hen die niet naar het buitenland vertrekken aan te bieden, worden regelmatig buitenlandse gastsprekers uitgenodigd en internationale conferenties georganiseerd; -- De kwaliteit van het in het buitenland gevolgd onderwijs wordt getoetst; -- De infrastructuur van de opleiding is afgestemd op buitenlandstudies en de opvang van buitenlandse studenten. b. Inzet van Personeel b.1. Kwaliteitseisen onderwijzende staf De kwaliteitseisen van de onderwijzende staf hebben vooral betrekking op: !!de onderwijsdeskundigheid; !!de wetenschappelijke deskundigheid; !!de vertrouwdheid en, indien relevant, de ervaring met het werkveld. -- Er wordt steeds gestreefd naar een duidelijke koppeling van onderzoek en onderwijs van de staf bij de toekenning van de onderwijsopdracht; -- De internationale gerichtheid van de opleiding veronderstelt van de staf de uitbouw van internationale contacten met een terugkoppeling naar het onderwijs en/of onderzoek door middel van participatie aan internationale netwerken en samenwerkingsverbanden; -- De staf beschikt over een wetenschappelijk curriculum en neemt actief deel aan het wetenschappelijk onderzoek; -- Er is voldoende aanbod aan didactische ondersteuning. Het referentiekader 27 Deel 1
b.2. Personeelsbeleid -- De procedure aangaande aanwervingen en benoemingen van personeel is helder omschreven en gekend; -- De selectie van personeel vindt mede plaats op basis van taakprofielen die afgestemd zijn op de onderwijstaken; -- Het periodiek voeren van functionerings- en beoordelingsgesprekken is een integraal onderdeel van het personeelsbeleid van de opleiding; -- De opleiding heeft een geëxpliciteerd scholingsbeleid dat is afgestemd op de eisen van het onderwijsprogramma en op de resultaten van functionerings gesprekken; -- Resultaten van evaluaties vormen mede de basis van het te voeren personeelsbeleid; -- De opleiding werkt met normen voor het vaststellen van de onderwijslast; -- Het personeel is aanspreekbaar en bereikbaar; -- Er wordt gezorgd voor voldoende evenwicht tussen de omvang van het personeelsbestand en de specifieke kwaliteit en de taken die worden vereist van het personeel in functie van de opleidingen; -- Er wordt een actieve politiek gevoerd inzake gelijkekansenbeleid. c. Voorzieningen/Onderwijsorganisatie c.1. Materiële voorzieningen/faciliteiten -- De staf heeft voldoende middelen (kwantiteit en kwaliteit) en adequate accommodatie ter beschikking in functie van hun onderwijs- en onderzoeksopdracht; -- De studenten hebben voldoende middelen (kwantiteit en kwaliteit) en adequate accommodatie ter beschikking ter ondersteuning van het onderwijs- en leer proces. c.2. Studieinformatie en -begeleiding -- Er wordt voldoende informatie (brochures, website, introductiedagen) beschikbaar gesteld voor (potentiële) studiekiezers; -- Het onderwijs- en examenreglement wordt voor iedereen beschikbaar gesteld alsook de mogelijkheid om dienaangaande klacht neer te leggen bij een ombudsdienst, centrale afdeling, vertrouwenspersoon; -- De opleiding voert een beleid gericht op het vroegtijdig signaleren van veranderingen in de instroom; -- Flexibele leerroutes zijn uitgewerkt in functie van individuele voorkeuren en verschillende vooropleiding van studenten; -- In het onderwijs zijn mogelijkheden ingebouwd om de deficiënties in kennis en vaardigheden weg te werken;
28 Het referentiekader Deel 1
-- De opleiding voorziet in een systeem van studie- en studentenbegeleiding gericht op het voorkomen en tijdig signaleren van studieproblemen. Er wordt actief naar oplossingen gezocht. Individuele begeleiding is voorzien voor persoonlijke en/of studiegebonden problemen; -- De begeleiding van de studenten is gericht op het nemen van eigen verantwoordelijkheid m.b.t. het (leren) studeren; -- De opleiding neemt gericht maatregelen om de resultaten en de studievoortgang van de studenten te bevorderen; -- De opleiding voert een actief begeleidingsbeleid. c.3. Onderwijsorganisatie -- De onderwijsorganisatie is zo ingericht dat sturing van het onderwijs mogelijk is; -- Het opleidingsbestuur heeft de bevoegdheid en verantwoordelijkheid om vanuit de doelstellingen en eindtermen en het daarop gebaseerde opleidingsprofiel vorm en inhoud te geven aan het onderwijs en de onderwijsorganisatie; -- De interne werk- en overlegstructuur is afgestemd op de noodzakelijke sturing van het programma. d. Interne kwaliteitszorg -- De opleiding beschikt over een geëxpliciteerd kwaliteitszorgsysteem dat onder meer cyclisch, systematisch en integraal is; -- Het kwaliteitsbeleid en -systeem is zowel preventie- als controlegericht; -- De kwaliteitszorg betreft niet enkel het primaire proces, maar alle kwaliteits aspecten in hun onderlinge samenhang en in relatie tot de verschillende verantwoordelijkheidsniveaus; -- De opleiding werkt zo veel mogelijk met streefnormen voor het beoordelen of en in welke mate de gewenste kwaliteit wordt gerealiseerd; -- Er is duidelijk vastgelegd wie welke bevoegdheid heeft in het kader van de uitvoering van de kwaliteitscontrole, het overleg n.a.v. de beschikbaarheid van de resultaten, de follow-up van de genomen besluiten met mogelijke aanpassingen en/of onderwijsinnovaties als gevolg; -- Er is een duidelijke structuur aanwezig ter ondersteuning van het kwaliteitszorgproces. -- De kwaliteitsbewaking is afgestemd op de met het onderwijsontwerp beoogde doelen en de streefnormen die voor het halen daarvan zijn vastgesteld; -- Binnen de opleiding is een klimaat aanwezig gericht op het leveren van maximale kwaliteit en de opleiding voert een beleid dat aandacht voor het leveren van kwaliteit bevordert.
Het referentiekader 29 Deel 1
e. Resultaten De opleiding waakt over de realisatie van haar doelstellingen en heeft oog voor haar onderwijsrendement. Daarbij kunnen de volgende elementen een rol spelen: -- Het eindniveau van de afgestudeerden (onder meer het niveau van de bachelorof masterproef, het niveau van de stage en het niveau van de examens); -- De structurele contacten met het werkveld en de aandacht voor de behoeften van het werkveld; -- Een actief alumnibeleid; -- Studiebelemmerende factoren worden in kaart gebracht. Een remediering wordt uitgewerkt. Studiebevorderende factoren worden geïmplementeerd, opgevolgd en bijgestuurd waar dit nodig blijkt; -- Cijfermatige gegevens aangaande de instroomkenmerken, studievoortgang en studieloopbaan worden bijgehouden.
30 Het referentiekader Deel 1
III
Algemene beschouwing
Kwaliteitszorg is een conditio sine qua non in het maatschappelijke bestel. Ook in het hoger onderwijs is kwaliteitszorg de basis voor excellentie. Een vergelijkbaar kwaliteitszorgsysteem voor de verschillende opleidingen, over de binnengrenzen van Europa heen, is een van de belangrijke doelstellingen uit de Bologna-verklaring. Gegarandeerde en vergelijkbare kwaliteit moeten immers de basis vormen voor een verhoogde mobiliteit van studenten en docenten tussen de Europese instellingen voor hoger onderwijs. Deze mobiliteit verruimt de blik en concretiseert het begrip ‘Europa’. Om tot die uniformiteit in kwaliteit te komen werd de BaMa-hervorming gelanceerd. Vlaanderen wil tegen 2020 terug behoren tot de kopgroep van dynamische regio’s. Het is evident dat het onderwijs, en a fortiori het universitair onderwijs, hierbij een schakel, waarom niet een motor, kan en moet zijn. De commissie heeft een visitatieronde achter de rug van de academische opleidingen ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde – Chemische Technologie in Vlaanderen. De commissie heeft binnen haar opdracht kunnen vaststellen dat de afgestudeerden nu reeds over een diepgaande en brede wetenschappelijke en technologische bagage beschikken. Daarenboven is bij de opleidingen de wil aanwezig om continu te verbeteren. In dit licht wil de commissie enige specifieke aandachtspunten aanstippen, die herhaaldelijk aan bod gekomen zijn tijdens het visitatieproces. Onderwijsvernieuwing Vooreerst is het de commissie opgevallen dat de docenten van de bezochte instellingen inspanningen doen om, op eigentijdse wijze, kennis en vaardigheden over te brengen. Studenten van dichtbij opvolgen en bijsturen is, zeker in de drukbevolkte bachelorjaren, geen sinecure. Toch slagen verschillende docenten erin, ook in die bachelorjaren, grote groepen studenten tot actieve kennis- en vaardigheidsverwerving te brengen. Een goed werkend monitoraat is hierbij een essentiële schakel. De Algemene beschouwing 31 Deel 1
afstand student/docent is vaak tot het minimum herleid. Een variatie aan werkvormen, op sommige plaatsen coherent opgebouwd, stimuleert de studenten tot meer begrijpen en toepassen. Deze vernieuwende lijn wordt doorgetrokken in de masterjaren. Het accent bij de toetsing ligt dan ook minder op reproductie van de leerstof. De beoogde competenties en de daaraan verbonden toetsingscriteria zijn in enkele gevallen zeer duidelijk en formeel uitgeschreven per opleidingsonderdeel in de opleidingsfiches. Zo weet de student waarop hij moet focussen. In andere gevallen zal het wellicht nog een (kleine) stap vergen om wat nu bestaat aan informeel en/of mondeling meegedeelde doelstellingen en toetsingscriteria, schriftelijk te formaliseren, zoals het in degelijke kwaliteitszorg past. Natuurlijk slagen sommige docenten (of opleidingen) beter in dit opzet dan anderen. Voor de details van die verschillen verwijst de commissie naar de deelrapporten die verder in dit rapport zijn opgenomen. Internationalisering Naast de hierboven beschreven onderwijsvernieuwing is er bij de opleidingen veel aandacht voor internationalisering. Dit gebeurt door studenten te stimuleren een deel van hun curriculum aan een gelijkwaardige universiteit in Europa te volgen (via Erasmus bijvoorbeeld). Participatie aan een themaweek in het buitenland (via Athens of BEST bijvoorbeeld) wordt eveneens aangemoedigd. Ook het inrichten van een Engelstalige opleiding naast de Nederlandstalige is een initiatief dat helpt om het provincialisme te vervangen door een internationale spirit. Hetzelfde geldt voor het organiseren van een specifieke, internationale opleiding zoals de master of Textile Engineering of de European Masters of Engineering Rheology. Naarmate deze opleidingen beter geïntegreerd zijn in de lokale gemeenschap dragen ze immers ook bij tot een verruiming van de blik. Ook hier heeft de commissie gepoogd de betere voorbeelden in evidentie te plaatsen. Al deze vormen van internationalisering verdienen wel een permanente reflectie. De inspanning, en dus ook de kostprijs hiervan, is voor Vlaanderen zeker niet verwaarloosbaar. Er mag dan ook een zichtbare return verwacht worden. Is het werven van buitenlandse masterstudenten om nadien een doctoraat te doen voldoende? Sommige internationale opleidingen trekken de beste krachten aan vanuit ontwikkelingslanden. Misschien moet potentiële braindrain aan ethische waarden getoetst worden? Wanneer alle studenten samen dezelfde cursus kunnen volgen, wordt integratie bevorderd en vervallen ook veel argumenten van extra kostprijs en belasting. Dit veronderstelt evenwel dat de cursussen in het Engels gedoceerd worden, wat stuit op decretale beperkingen. Sommige opleidingen weten hiermee creatief om te gaan. Een aanpassing van de decretale regelgeving zou onze courante Vlaamse opleidingen echter breder kunnen openstellen voor een internationaal publiek, zowel van studenten als van docenten.
32 Algemene beschouwing Deel 1
Docentenmobiliteit De commissie stelde vast dat sabbaticals zeker niet frequenter worden opgenomen dan bij de vorige visitatie, acht jaar geleden. De belasting van het onderwijzende korps is vrij groot. De thuisblijvers moeten immers vaak de les- en andere opdrachten overnemen en hebben zelf reeds een overvolle agenda. De mobiliteit en de internationale contacten van de meeste docenten zijn vandaag wel veel uitgebreider dan vroeger. De Europese onderzoeksprogramma’s zijn hier niet vreemd aan. Ze leveren ook een mogelijkheid tot internationale competentieuitwisseling, zich uitstrekkend over meerdere jaren, zij het op meer periodieke basis. De commissie hoopt dat de opleidingen docentenmobiliteit sterker zullen stimuleren, alsook sabbaticals zullen aanmoedigen aangezien deze meer nog dan internationale uitwisselingen een herbronnende meerwaarde kennen. Professionalisering personeel Aangepaste docentenopleiding, met onderhoudscursussen voor wie reeds eerder een dergelijke opleiding genoot, dragen bij tot de professionalisering van het onder wijzende korps. Deze vorm van onderwijsprofessionalisering is nu nog te vrijblijvend en de deelname eraan is te beperkt. Aangezien iedereen een drukke agenda heeft, is een zachte dwang om hieraan deel te nemen misschien wel aangewezen. Wel heeft de commissie kunnen vaststellen dat op sommige plaatsen door de wol geverfde begeleiders en docenten jongere of minder ervaren evenknieën coachen. De commissie zag ook hoe docenten informeel ervaringen uitwisselen en hoe ‘softere’ topics zoals teamwerk en presentatievaardigheden ingeoefend worden. In dit rapportheeft de commissie gepoogd dergelijke betere praktijken te onderlijnen: ze verdienen navolging. Instroom De instroomvoorwaarden tot de ingenieursstudies werden de laatste jaren grondig gewijzigd: het toelatingsexamen werd afgeschaft en de BaMa hervorming moet de instroom van masters in de industriële wetenschappen (de industrieel ingenieurs) vergemakkelijken. Dit laatste punt wordt aan de verschillende universiteiten op een andere manier aangepakt. Een onderlinge ervaringsuitwisseling tussen de universiteiten zou de efficiëntie verder ten goede kunnen komen. Rond de afschaffing van het toelatingsexamen vond de commissie eenstemmigheid: De selectie die vroeger via het toelatingsexamen gebeurde, vindt nu grosso modo plaats tijdens het eerste jaar. Er is aldus een niet verwaarloosbare meerprijs verbonden aan het afschaffen van het toelatingsexamen, om niet te spreken over de ingrijpende gevolgen die een mislukt jaar kan hebben op de persoon in kwestie. De commissie meent dat de Vlaams faculteiten ingenieurswetenschappen gezamenlijk moeten zoeken naar oplossingen om deze meerprijs te minimaliseren.
Algemene beschouwing 33 Deel 1
Studentenaantallen Sommige gevisiteerde opleidingen blijven kampen met lage studentenaantallen. Maatregelen uit het verleden – waaronder het samenvoegen van verwante opleidingen – hebben hieraan ofwel onvoldoende verholpen, ofwel niet geleid tot echte integratie. Nochtans lijkt het bereiken van een kritische massa een basisvereiste. De kostprijs voor het inrichten van dergelijke opleidingen is belangrijk en de beschikbare gelden dienen zo efficiënt mogelijk te worden besteed. De ‘kleine’ opleidingen blijven ijveren om meer studenten aan te trekken, onder andere door bachelorstudenten warm te maken met een wervende cursus of door strategische maatregelen op het niveau van de betrokken universiteit. Het bereiken van een kritische dimensie moet voor deze opleidingen een prioriteit blijven die op korte termijn moet gereali seerd worden om drastische ingrepen te vermijden. Opvolging van de resultaten van die inspanningen is dus zeer aangewezen. Onderwijs en onderzoek De beperkte studentenaantallen en een veelal hieraan gekoppeld beperkt docentenkorps in sommige opleidingen hebben geen rechtstreeks negatief effect op de diepgang van het onderzoek – de kwaliteit van de onderzoekers is immers niet noodzakelijk gelinkt aan de grootte van de eenheid waarin ze werken – maar de kleine dimensie van de opleiding weerspiegelt zich uiteindelijk wel in de aard en vooral in de scope van het onderzoek. Door de wisselwerking onderzoek/onderwijs heeft dit uiteindelijk toch een weerslag op de inhoud van het geboden onderwijs. Streven naar kritische massa van onderzoeks- en opleidingseenheden is dus niet alleen een kwestie van optimale besteding van middelen maar ook van scope van onderzoek en dus onderwijs. In alle gevisiteerde opleidingen beïnvloedt het onderzoek duidelijk positief het onderwijs, zelfs in de bachelorjaren. In de masterjaren is onderzoeksapparatuur beschikbaar voor opleidingsdoeleinden. Dit kan alleen toegejuicht worden: de studenten komen zo in contact met de laatste stand van wetenschap en techniek. Overigens dient er wel over gewaakt dat onderzoeksgelden, zeker als ze door derden worden ter beschikking gesteld, uitsluitend aan dat onderzoek worden besteed. Anders riskeert men de output van het onderzoek te compromitteren met een negatieve spiraal voor onderzoeksopdrachten in de toekomst als gevolg. Kennisinnovatie en competentie Competentie en netwerk opbouwen in een kennisdomein vergt jaren volgehouden inspanning in een bepaalde richting. De commissie pleit geenszins dat de opleidingen onberedeneerd van onderzoeksrichting zouden veranderen. Nieuwe disciplines kunnen evenwel ingebracht worden bij vervanging/opvolging van docenten. Daarvoor is een creatieve, open-minded strategische denkoefening nodig, liefst met inbreng van buiten de eigen vakgroep, zelfs van buiten de universiteit. Verschillende opleidingen staan in de komende jaren voor deze uitdaging die een opportuniteit
34 Algemene beschouwing Deel 1
kan worden mits tijdig en grondig aanpakken. Positieve voorbeelden hiervan zijn te vinden bij de gevisiteerde opleidingen. Het invoeren van nieuwe, strategische onderzoeksdisciplines biedt ook de mogelijkheid te recruteren buiten de kring van eigen afgestudeerden, zelfs internationaal. Om de besten aan te trekken moeten onze werkvoorwaarden competitief zijn en dat betekent niet alleen de onderzoeksmogelijkheden maar ook het ganse verloningspakket. Deze verbreding van de rekrutering is fundamenteel om de kwaliteit van het onderzoek en dus van het onderwijs in Vlaanderen op het hoogste niveau te houden. De commissie is er zich wel van bewust dat de hefbomen hiervoor niet te vinden zijn op het niveau van de betrokken opleiding, zelfs niet op het niveau van de universiteit. De (politieke) overheid draagt hier de volle verantwoordelijkheid. Naar een hoger orbitaal Kwaliteitszorg, zoals beoogd met het visitatie- en accreditatieproces, is instrumenteel om kwaliteit te waarborgen, om kwaliteitsverbetering te realiseren en gelijke tred te houden met gelijkaardige opleidingen die analoge inspanningen doen om continu te verbeteren. Vlaanderen wil echter meer: Vlaanderen wil tegen 2020 terug aansluiten bij de kopgroep van dynamische regio’s. Hiervoor is een doorbraak, een quantum leap, een grote sprong voorwaarts nodig. Ook de hier gevisiteerde opleidingen kunnen hiertoe bijdragen. De commissie kan enkel aanbevelen deze uitdaging mee te nemen in de hierboven aangehaalde strategische reflectie. Innovatie en ondernemerschap moeten verder ontwikkeld worden. Het ‘al doende aanleren’ van vaardigheden en attitudes, nu al met succes toegepast op allerlei ‘softe’ topics zoals presentatieskills, communicatie en teamwerk kan uitgebreid worden naar innovatie en ondernemerschap. Mits een goede integratie in het reeds bestaande studiepakket hoeft dit de studielast niet te bezwaren. Algemeen vormende opleidingsonderdelen, zoals ethiek, recht en economie, moeten beter afgestemd worden op het ingenieurspubliek, met aangepaste inhoud en voorbeelden gericht op hun specifieke interesse. Op die wijze zullen studenten in het beroepsleven kunnen stappen met een solidere basis voor samenwerking met anders geschoolden. Wanneer onze opleidingen, door het praktisch verwerven van die extra kennis en vaardigheden, in een hogere orbitaal zijn terecht gekomen moet continue verbetering door gepaste kwaliteitszorg deze resultaten borgen voor de toekomst.
Algemene beschouwing 35 Deel 1
IV
De opleidingen in vergelijkend perspectief
Woord vooraf In dit hoofdstuk geeft de commissie in vergelijkend perspectief een overzicht van haar bevindingen over de academische opleidingen Materiaalkunde/Chemische Technologie in Vlaanderen. Zij besteedt hierbij voornamelijk aandacht aan elementen die haar het meest in het oog zijn gesprongen of die zij belangrijk acht en aan opvallende overeenkomsten dan wel verschillen tussen de instellingen. Per onderwerp geeft de visitatiecommissie haar bevindingen weer en verwijst hierbij naar de toestand binnen de verschillende opleidingen. De wijze van voorstellen geeft de opleidingen de mogelijkheid zich, althans voor wat betreft de aangehaalde punten, ten opzichte van elkaar te positioneren. Het is geenszins de bedoeling van de commissie om de individuele deelrapporten van de opleidingen aan de verschillende instellingen in detail te herhalen, al zullen bepaalde delen uit dit rapport wel terugkomen in de deelrapporten. Voor een volledige onderbouwing van de oordelen en de scores van de commissie, verwijst de commissie naar de deelrapporten. De opleidingen master of Textile Engineering en European Masters in Engineering Rheology werden niet in dit vergelijkend perspectief opgenomen omwille van het feit dat deze opleidingen uniek zijn. De drie bij de visitatie betrokken universiteiten hebben elk een specifieke opbouw betreffende de ingenieursopleidingen Materiaalkunde/Chemische Technologie. De Universiteit Gent (UGent) organiseert een bacheloropleiding ingenieursweten schappen: Materiaalkunde – Chemische Technologie, een masteropleiding inge nieurswetenschappen: Chemische Technologie en een masteropleiding ingenieurs wetenschappen: Materiaalkunde. Deze laatste heeft twee afstudeerrichtingen: Metaalkunde en Textielkunde. De Vrije Universiteit Brussel (VUB) organiseert op bachelorniveau één opleiding ingenieurswetenschappen met vier afstudeerrichtinDe opleidingen in vergelijkend perspectief 37 Deel 1
gen, waaronder ‘Chemie en Materialen’ en een masteropleiding ingenieursweten schappen: Chemie en Materialen. De bacheloropleiding van de VUB inclusief haar afstudeerrichtingen werd in het najaar 2007 reeds bezocht in het kader van de onderwijsvisitatie Bouwkunde/Bachelor Ingenieurswetenschappen en maakt aldus geen deel uit van deze visitatie1. De K.U.Leuven organiseert een bachelor- en masteropleiding ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie en een bachelor- en masteropleiding ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde. De masteropleiding ingenieurswetenschappen Materiaalkunde heeft een Engelstalig equivalent: master of engineering: Materials Engineering. Deze zullen in de tekst masteropleidingen Materiaalkunde van de K.U.Leuven worden genoemd, tenzij differentiatie in score en motivering van beide opleidingen nodig is.
1 | Het rapport met de bevindingen van de onderwijsvisitatie Bouwkunde/Bachelor Ingenieurswetenschappen (publicatiedatum 30 juni 2008) is te vinden op www.VLIR.be.
38 De opleidingen in vergelijkend perspectief Deel 1
Onderwerp 1:
Doelstellingen van de opleiding
Facet 1.1. Niveau en oriëntatie De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van alle opleidingen als goed, met uitzondering van de masteropleiding Materiaalkunde aan de UGent die voldoende scoort. Alle bacheloropleidingen streven volgens de commissie een goed niveau na, beantwoorden daarbij aan de decretale eisen, het door de visitatiecommissie opgestelde referentiekader en richten zich onmiskenbaar op het beheersen van algemene en algemeen wetenschappelijke competenties eigen aan een academische opleiding. De bacheloropleiding Materiaalkunde – Chemische Technologie aan de UGent heeft volgens de commissie duidelijk veel energie gestoken in het opstellen van haar doelstellingen, eindtermen en opleidingsprofiel op basis van grondig intern overleg en professioneel ondersteund door de onderwijskundige diensten van de faculteit. Ook aan de K.U.Leuven zijn de doelstellingen van de bacheloropleidingen duidelijk uitgeschreven. Ze zijn volgens de commissie eerder reflexief dan sturend opgevat. De commissie toont zich tevreden dat de ‘softere vaardigheden’ zoals presentatietechnieken reeds in de doelstellingen van de meeste bacheloropleidingen uitdrukkelijk aanwezig zijn. De internationale dimensie is eerder impliciet in de doelstellingen van de bachelor opleidingen omschreven. De commissie meent echter dat de bacheloropleidingen bewuster dienen om te gaan met de verschillende mogelijkheden van internationalisering. De commissie heeft mogen vaststellen dat de doelstellingen van de masteropleidingen aan de UGent, VUB en K.U.Leuven er op gericht zijn om algemene en alge mene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau te beheersen. De commissie is ervan overtuigd dat de doelstellingen bij alle masteropleidingen gericht zijn op beheersing van de competenties die nodig zijn voor het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek op het niveau van een beginnend onderzoeker. In de masteropleidingen aan de UGent maakt men gebruik van een competentietabel die door de UGent is opgesteld. De commissie meent dat in de opleiding Materiaalkunde aan de UGent, de gehanteerde competentietabel op dit ogenblik nog een te statische benadering is van de doelstellingen. Deze opleiding dient in dit kader zich haar doelstellingen via de competentietabel nog meer eigen te maken.
De opleidingen in vergelijkend perspectief 39 Deel 1
Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen voor alle bacheloropleidingen als goed, de masteropleidingen aan de UGent en de Nederlandstalige en Engels talige masteropleiding Materiaalkunde aan de K.U.Leuven als voldoende en de masteropleiding Chemische Technologie aan de K.U.Leuven en de masteropleiding aan de VUB als goed. De commissie heeft vastgesteld dat aan alle opleidingen de domeinspecifieke doelstellingen tegemoetkomen aan de eisen van (buitenlandse) vakgenoten en aan de door de commissie geformuleerde minimumeisen in het referentiekader. De commissie hecht er een groot belang aan dat de opleidingen de domeinspeci fieke eisen permanent actualiseren. Ze meent dat de opleidingen hun doelstellingen daarom eveneens moeten afstemmen op de behoeften van het beroepenveld, vooral wat betreft de masteropleidingen, maar bij voorkeur ook al voor de bacheloropleidingen. De noden van het beroepenveld evolueren immers en dienen vertaald te worden naar de basisvaardigheden, te verwerven in de bachelor. Wanneer hierop tijdig kan worden ingespeeld, blijft er meer ruimte over om tijdens de master meer in de diepte voort te werken. De signalen over veranderingen komen meestal van buiten de eigen dagdagelijkse werkplek. Het beroepenveld kan één van die antennes zijn die dergelijke signalen tijdig opvangt en doorstuurt naar de opleidingen. De commissie looft dan ook de masteropleiding Chemische Technologie aan de K.U.Leuven voor het oprichten van een eigen Industriële Adviesraad verbonden aan de opleiding. De opleiding aan de VUB heeft een klankbordcommissie opgericht die wel nog systematischer zou kunnen worden betrokken bij de opleiding. De masteropleiding Materiaalkunde aan de K.U.Leuven, de masteropleiding Materiaalkunde en de masteropleiding Chemische Technologie aan de UGent voeren geen gestructureerd overleg met een breed beroepenveld, hetgeen de commissie betreurt.
Onderwerp 2:
Programma
Facet 2.1. Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma in de bacheloropleiding Chemische Technologie aan de K.U.Leuven als voldoende en de overige bacheloropleidingen als goed. Voor de masteropleidingen beoordeelt zij de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma aan de UGent als voldoende, en aan de K.U.Leuven en de VUB als goed. De commissie heeft kunnen vaststellen dat voor alle bachelor- en masteropleidingen de relatie tussen doelstellingen en programma’s feitelijk terug te vinden is en
40 De opleidingen in vergelijkend perspectief Deel 1
de respectieve programma’s aldus adequate concretiseringen zijn van de vooropgestelde eindkwalificaties. Studenten kunnen deze kwalificaties dan ook vlot bereiken door de programma’s. De bacheloropleiding aan de UGent heeft een vernieuwd programma dat volgens de commissie een aangepaste mix is van wiskunde, wetenschappen en (disciplineoverschrijdend) projectwerk. De vaardigheden worden de studenten vooral door dit projectwerk bijgebracht. In de bacheloropleiding Materiaalkunde aan de K.U.Leuven krijgen de studenten via een programma met hoofd- en nevenrichtingen een brede vorming met een brede kijk op de verschillende materialen, hun functionaliteiten en hun verschillende toepassingen. Ook de bacheloropleiding Chemische Technologie biedt een brede vorming via een programma met hoofd- en nevenrichtingen. Inzake internationalisering beschikken alle opleidingen over een goed aanbod van buitenlandse programma’s. Aan de masteropleidingen in de K.U.Leuven is vooral het Athens-programma, waarbij studenten gedurende één week een cursus aan een (buitenlandse) partnerinstelling volgen, populair. De masteropleiding aan de VUB werkt een doordachte en doorgedreven samenwerking met de ULB uit, die ook in het kader van internationalisering kan gezien worden. Binnen de masteropleidingen Chemische Technologie en Materiaalkunde aan de UGent stelde de commissie vast dat de studenten niet worden gestimuleerd om buitenlandse ervaring op te doen, de opleiding Chemische Technologie aan de UGent is zelfs uitgesproken terughoudend op dit vlak. Ze beveelt de opleidingen aan de UGent aan hun attitude hieromtrent te wijzigen. De visitatiecommissie pleit in dit kader ook voor een – rekening houdend met de decretale beperkingen – uitgebreide mogelijkheid om Engelstalige opleidingsonderdelen aan te bieden. Engelstalige opleidingsonderdelen kunnen een stimulerend effect hebben op de integratie van en interactie met buitenlandse studenten. Binnen de masteropleiding Materiaalkunde aan de K.U.Leuven en de masteropleiding aan de VUB wordt deze interactie reeds ter dege gestimuleerd. Aan de andere masteropleidingen, vooral in deze aan de UGent ziet de commissie hiervoor nog ruimte. Facet 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma De commissie beoordeelt de eisen van professionele en academische gerichtheid voor alle bacheloropleidingen als goed, voor de masteropleidingen aan de UGent en de K.U.Leuven als voldoende en voor de masteropleiding aan de VUB als goed. De visitatiecommissie heeft vastgesteld dat in alle bachelorprogramma’s de nodige aandacht wordt geschonken aan kennisontwikkeling en het bijbrengen van onderzoeksattitude. De docenten betrekken hun onderzoeksresultaten in het onderwijs. In de bacheloropleiding aan de UGent loopt er een projectlijn doorheen De opleidingen in vergelijkend perspectief 41 Deel 1
de drie bachelorjaren. Studenten maken er reeds in hun eerste bachelorjaar kennis met de verschillende aan de faculteit verbonden onderzoeksgroepen. De commissie apprecieert tevens dat er in het eerste bachelorjaar – dat gemeenschappelijk is voor alle ingenieursopleidingen – reeds voldoende aandacht wordt besteed aan materiaalkundige en chemisch-technologische onderwerpen in het programma. De commissie meent dat de bacheloropleiding aan de UGent daarenboven goed aansluit bij de recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied. Dezelfde bevinding gaat ook op voor de bacheloropleidingen aan de K.U.Leuven. De studenten komen er in de bachelorjaren in eerste instantie in contact met het wetenschappelijk onderzoek via de hoorcolleges. De essentiële onderzoeksvaardigheden worden stapsgewijs en onder begeleiding opgebouwd tijdens de P&O’s. In de masteropleidingen aan de drie universiteiten is er goede aandacht voor kennis ontwikkeling en inzicht, voor het bijbrengen van onderzoeksattitudes en onder zoeksvaardigheden op een gevorderd niveau. Er is in alle masteropleidingen een duidelijke transfer naar het onderwijs van het onderzoek van de docenten uit hun onderzoeksgroepen en van het onderzoek dat op internationaal vlak wordt gevoerd. De commissie stelde in enkele van de masterprogramma’s ook nog verschillende punten tot verbetering vast. De masteropleiding Chemische Technologie aan de UGent dient volgens de commissie meer oog te hebben voor producttechnologie en voor het ontwikkelen van soft skills. De masteropleiding Materiaalkunde aan de UGent dient volgens de commissie haar onderwijs meer uit te breiden naar andere materialen en functionaliteiten. In de masteropleidingen Materiaalkunde aan de K.U.Leuven zijn volgens de commissie enkele opleidingsonderdelen sterk theoretisch opgevat. Deze zouden daarnaast ook gebaat zijn met een meer praktijkgerichte benadering. In de masteropleiding Chemische Technologie raadt de commissie aan om enkele opleidingsonderdelen inhoudelijk door te lichten en specifieker te richten op chemische technologie. Alle masteropleidingen bieden de studenten de mogelijkheid een stage te volgen. Studenten in de masteropleiding Chemie en Materialen aan de VUB dienen een verplichte stage te volgen. De commissie hecht veel belang aan werkveldervaring en interactie met de beroepspraktijk en hoopt dat de masteropleidingen aan de UGent en de K.U.Leuven de invoering van een verplichte stage in overweging zouden nemen. De commissie meent met betrekking tot de stage dat een correcte begroting van de studietijd (en daaraan verbonden het aantal credits), zal zorgen voor grotere interesse bij de studenten om een stage te volgen. Een meer evenredige valorisatie van de stage zal de motivatie en inzet bij de studenten doen toenemen. De inzet van gemotiveerde studenten zal dan weer de mogelijke terughoudendheid vanuit de industrie doorbreken. De commissie meent dat de industriële koepelorganisaties hierin een katalyserende rol kunnen spelen.
42 De opleidingen in vergelijkend perspectief Deel 1
Facet 2.3. Samenhang van het programma De commissie beoordeelt de samenhang van de programma’s in alle bacheloropleidingen en masteropleidingen als goed, met uitzondering van de masteropleiding Chemische Technologie aan de UGent die ze als voldoende quoteert en de masteropleiding Chemie en Materialen aan de VUB die ze als excellent quoteert. De commissie toont zich tevreden over de gerealiseerde inhoudelijke samenhang van de bachelorprogramma’s waarvan de eerste drie semesters gemeenschappelijk zijn voor alle ingenieursopleidingen. De opbouw van de nagestreefde competenties gebeurt aan alle bacheloropleidingen op een logische en sequentiële wijze waardoor storende overlappingen vermeden worden. In het vernieuwde bachelorprogramma aan de UGent wordt de sterk sequentiële opbouw doorbroken door de introductie van een projectlijn die uitmondt in een vakoverschrijdend project. Nieuw is dat studenten gedurende de eerste drie weken van het academiejaar het opleidingsonderdeel ‘wiskundige basistechniek’ krijgen. Hierdoor wordt de sequentiële opbouw van het programma nog versterkt. In de bacheloropleidingen aan de K.U.Leuven worden de verschillende P&O’s met veel zin voor continuïteit geleidelijk aan uitgebouwd, beginnend bij begeleide oefeningen tot meer zelfstandig werk naarmate de opleiding vordert. In de laatste drie semesters van de bacheloropleiding kiezen de studenten een hoofd- en nevenrichting. Het is volgens de commissie een goed systeem dat de horizontale coherentie doorheen het bachelor- (en master)traject ondersteunt. De commissie stelde een vlotte samenhang vast tussen de gevisiteerde bachelorprogramma’s en de masterprogramma’s. In de masterprogramma’s zelf worden de competenties net als in de bachelorprogramma’s opgebouwd op een logische en sequentiële manier waardoor ook hier storende overlappingen vermeden worden. Een minpunt met betrekking tot de samenhang van het programma van de master opleiding Chemische Technologie aan de UGent betreft het pakket aangeboden keuzeopleidingsonderdelen. De studenten hebben de mogelijkheid om minoren te volgen. In praktijk wordt hier zo goed als geen gebruik van gemaakt. De commissie vindt dan ook dat het pakket keuzeopleidingsonderdelen te weinig gestroomlijnd is en dat er daarover reflectie nodig is. De masteropleiding aan de VUB is exemplarisch op het vlak van samenhang van het programma. De samenhang tussen derde bachelor en de masteropleiding is er zeer geslaagd door de inhoudelijke afstemming van de opleidingsonderdelen. Ook de horizontale samenhang wordt er op een uitstekende manier gegarandeerd via thematische keuzepakketten waarbij studenten kunnen kiezen: hetzij meer in de richting van onderzoek, hetzij meer beroepsgericht. Daarenboven is er, binnen de samenwerking met de ULB, een vlotte samenhang gecreëerd met de opleidingsonderdelen die in de masteropleiding aan de ULB worden gedoceerd en die door de VUB-studenten kunnen gevolgd worden.
De opleidingen in vergelijkend perspectief 43 Deel 1
Facet 2.4. Studieomvang De bachelorprogramma’s voldoen met 180 studiepunten en de masterprogramma’s met 120 studiepunten, aan de decretaal vastgelegde eisen. Facet 2.5. Studietijd De commissie beoordeelt de studietijd als voldoende in de bacheloropleidingen aan de K.U.Leuven en als goed in de bacheloropleiding aan de UGent. De studietijd in de masteropleiding aan de VUB wordt als voldoende beoordeeld, deze in de masteropleidingen aan de K.U.Leuven en de UGent als goed. Voor alle opleidingen is de studietijd een vast onderdeel van de regelmatige programma-evaluaties en een vast onderwerp op de agenda van de verantwoordelijken van de respectieve organen. Aan alle opleidingen worden zowel kwantitatieve als kwalitatieve metingen uitgevoerd, behalve in de opleiding aan de VUB. Aan de VUB beperkt de studietijdmeting zich tot een louter kwalitatieve studietijdmeting. De commissie meent dat de opleiding aan de VUB een beter zicht moet krijgen op de tijdsbesteding voor de studie en de variatie hierin tijdens de semesters. In het algemeen is de deelname aan deze studietijdmetingen aan de verschillende opleidingen eerder beperkt, maar wel voldoende. Vooral de bacheloropleidingen aan de K.U.Leuven slagen er niet al te best in de studenten te motiveren aan studietijdmetingen deel te nemen. De commissie meent dat de studenten hierin gestimuleerd moeten worden en de opleidingen op zoek moeten gaan naar alternatieve methoden waarbij haalbaarheid centraal staat. Wat studietijd en studeerbaarheid op zich betreft stelt de commissie vast dat de programma’s overal studeerbaar zijn. In de bacheloropleiding Materiaalkunde aan de K.U.Leuven stelde de commissie aan de hand van de resultaten van de metingen en de gesprekken met studenten vast dat afhankelijk van de nevenrichting het tweede semester van het tweede bachelorjaar als zwaar wordt ervaren. In de masteropleidingen aan de K.U.Leuven zijn de begrote en reële studietijd goed overeenkomstig. De problemen met studietijdmetingen zoals ze zich voordoen met de bachelor komen hier minder voor. Bij de opleidingen aan de UGent tonen de resultaten aan dat de reële en begrote studieduur relatief goed met elkaar correleren, hoewel in het derde bachelorjaar de reële studietijd iets lager ligt dan de begrote studietijd. Ook in de master Materiaalkunde aan de UGent ligt de reële studietijd lager dan de begrote. De commissie beveelt hier aan dat de opleiding deze vaststellingen valideert, ze ten gronde met de studenten bespreekt en zo nodig enkele opleidingsonderdelen inhoudelijk verstevigt. De commissie stelde tot slot vast dat er aan geen van de opleidingen studiebelemmerende factoren aanwezig zijn.
44 De opleidingen in vergelijkend perspectief Deel 1
Facet 2.6. Afstemming tussen vorm en inhoud De commissie beoordeelt de afstemming tussen vorm en inhoud in alle bacheloropleidingen als goed, in de masteropleidingen Materiaalkunde aan de UGent en de K.U.Leuven als voldoende en in de masteropleidingen Chemische Technologie aan de UGent en de K.U.Leuven en de masteropleiding Chemie en Materialen aan de VUB als goed. De opleidingen aan de K.U.Leuven schakelen zich in in het universiteitsbrede concept ‘Begeleide Zelfstudie’. De commissie is van mening dat de opleidingen aan de K.U.Leuven er ook in slagen om hun doelstellingen in de praktijk van het didactisch concept te kunnen omzetten. De commissie meent dat alle bacheloropleidingen een variatie aan werkvormen hanteren die aansluiten bij de doelstellingen van de opleidingen. In de bacheloropleidingen aan de K.U.Leuven en de UGent worden vooral hoorcolleges gegeven die vaak interactief verlopen. Geleidelijk aan worden ook andere werkvormen gehanteerd. In de bacheloropleiding aan de UGent krijgen de studenten reeds in hun eerste semester les in kleinere groepen. Vanaf het tweede semester van het tweede bachelorjaar krijgen de studenten steevast in kleine groepen les. Individuele uitleg bij oefeningen wordt door de docenten zelf gegeven. De commissie stelt vast dat ook in de masteropleidingen een uitgebreide variatie aan werkvormen wordt gehanteerd die aansluiten bij de doelstellingen van de opleidingen. In de masteropleidingen aan de K.U.Leuven is de variatie aan werkvormen groter dan in haar bacheloropleidingen. In de master Materiaalkunde zijn handboeken en cursusmateriaal in enkele gevallen wel aan vernieuwing toe en worden sommige cursussen te theoretisch opgevat. Aan de UGent apprecieert de commissie dat een deel van de leerstof in de master Chemische Technologie via projectonderwijs wordt aangeleerd. Tijdens dit projectonderwijs participeren de studenten zelf actief. In de master Materiaalkunde daarentegen zijn de practica in de afstudeerrichting metaalkunde vaak demonstratief en de commissie beveelt de opleiding aan studenten actiever te laten participeren in deze practica. Anderzijds is de commissie wel tevreden over het feit dat de inhoud van de cursussen in deze opleiding regelmatig wordt geactualiseerd. Zo wordt er nu ook meer aandacht geschonken aan milieu aspecten. De opleiding Chemie en Materialen aan de VUB brengt – tot genoegen van de commissie – in nagenoeg alle opleidingsonderdelen werkcolleges, practica en oefeningen in. In alle opleidingen gaven de studenten in hun gesprek met de commissie aan dat het elektronisch leerplatform door hen wordt gebruikt. De studenten maken van dit platform vooral gebruik om cursussen, slides en achtergrondinformatie te downloadenen de door de docenten geplaatste aankondigingen te lezen. De opleidingen in vergelijkend perspectief 45 Deel 1
Facet 2.7. Beoordeling en toetsing De commissie beoordeelt het facet beoordeling en toetsing aan alle opleidingen als goed. Alle opleidingen zijn georganiseerd volgens het semestersysteem: per academiejaar zijn er twee examenperiodes met mogelijkheid tot herkansing na de tweede examenperiode. De commissie heeft in alle opleidingen een selectie van de examenvragen bestudeerd en stelt vast dat de examenvragen van academisch niveau zijn en goed gericht op het toetsen van inzicht, kennis en vaardigheden. De verschillende instellingen maken verder gebruik van een verscheidenheid aan evaluatievormen die zijn afgestemd op het toetsen of de leerdoelen zijn gerealiseerd. Hier en daar zijn verschillen in aanpak. De masteropleiding aan de VUB verkiest om vooral mondeling te examineren. De commissie kon ook vaststellen dat in de masteropleidingen meer mondeling wordt geëxamineerd dan in de bacheloropleidingen. Daarnaast organiseren de meeste opleidingen ook niet-periode gebonden evaluaties voornamelijk in het kader van werkcolleges. De commissie concludeert dat de evaluatie bij alle opleidingen duidelijk gericht is op de adequate toetsing van de realisatie van de leerdoelen van het programma en haar opleidingsonderdelen. De commissie kon met tevredenheid ook vaststellen dat studenten wanneer ze dat wensen, feedback krijgen omtrent hun examens. De evaluatie en evaluatieprocedures verlopen aan alle opleidingen voor alle betrokkenen zeer transparant. Facet 2.8. Masterproef De commissie beoordeelt de masterproef in de masteropleiding Chemische Technologie aan de UGent als voldoende en in de andere masteropleidingen als goed. De commissieleden hebben voorafgaand aan hun bezoek aan de opleidingen een steekproef van masterproeven bestudeerd, aangevuld met masterproeven die tijdens het bezoek ter inzage lagen. Op basis hiervan en de gesprekken met studenten en docenten heeft de commissie kunnen vaststellen dat de masterproeven overal duide lijk blijk geven van een kritisch-reflecterende en onderzoeksingesteldheid van de studenten. De masterproef aan de masteropleiding Chemische Technologie aan de UGent heeft een omvang van 30 studiepunten. De omvang van de masterproef in de andere masteropleidingen bedraagt 24 studiepunten. Allen voldoen hiermee aan de decretaal opgelegde eisen. Aan de masteropleiding Chemische Technologie aan de K.U.Leuven apprecieert de commissie daarenboven dat studenten over een ruim keuzeaanbod aan onderwerpen voor de masterproef beschikken. Deze onderwerpen leunen sterk aan bij het onderzoeksdomein van de promotoren. De masteropleiding Materiaalkunde aan de K.U.Leuven biedt de studenten onderwerpen aan die bij de onderzoeksdomeinen
46 De opleidingen in vergelijkend perspectief Deel 1
van de docenten aanleunen, studenten krijgen evenwel een grote vrijheid het onderzoek te sturen in hun interessegebied. De goede voorbereiding en taakverdeling bij de begeleiding van de studenten, kan op appreciatie van de commissie rekenen. In de opleiding aan de VUB is de begeleiding bij het schrijven van de masterproef eerder informeel, maar daarom niet noodzakelijk bedreigend voor de kwaliteit ervan, meent de commissie. Aan de masteropleiding Materiaalkunde aan de UGent vindt de commissie de masterproeven redelijk uitgebreid. In de afstudeerrichting Metaalkunde is de begeleiding van de studenten redelijk licht aangezien het initiatief tot begeleiding enkel bij de student zelf wordt gelegd. De commissie meent dat de opleiding naar de toekomst een begeleidingsschema dient op te stellen zoals bij de andere afstudeerrichting wel het geval is. De masteropleiding Chemische Technologie aan de UGent kent een vorm van begeleiding die volgens de commissie contra-productief werkt. Een vereiste dagelijkse aanwezigheid volgens een strikt tijdschema belemmert het zelfstandig werken van de studenten. Studenten meer zelfstandig laten werken zou alleszins de organisatorische attitudes beter aanscherpen. Daarnaast vindt de commissie de rapportage van de masterproeven in de masteropleiding Chemische Technologie aan de UGent (te) volumineus, maar wel van degelijke kwaliteit. De commissie beveelt de masteropleidingen tot slot nog aan om in de masterproeven te expliciteren dat de wettelijke bepalingen met betrekking tot het auteursrecht van toepassing zijn op de masterproeven, zoals dat in de masteropleidingen aan de UGent nu reeds gebeurt. Facet 2.9. Toelatingsvoorwaarden De commissie beoordeelt de toelatingsvoorwaarden in alle bacheloropleidingen als goed, in de masteropleidingen aan de UGent en de Engelstalige masteropleiding Materiaalkunde aan de K.U.Leuven als voldoende en de overige masteropleidingen aan de K.U.Leuven en de masteropleiding aan de VUB als goed. Als toelatingsvoorwaarden voor de bacheloropleidingen gelden de decretale criteria die in Vlaanderen worden gebruikt voor bijna alle opleidingen. Door de afschaffing van het ingangsexamen zijn de kwalificaties van de instromende studenten veranderd. De slaagcijfers daalden in het eerste jaar van alle bacheloropleidingen. De opleidingen hebben maatregelen genomen om deze dalende trend tegen te gaan. In de betrokken bacheloropleidingen aan de UGent werd de trend tegengegaan deels door het implementeren van het opleidingsonderdeel wiskundige basistechniek aan het begin van het eerste semester van het eerste bachelorjaar dat alle studenten op eenzelfde wiskundig niveau brengt en deels door de spreiding van de wiskunde. Aan de bacheloropleidingen aan de K.U.Leuven kunnen de studenten op vrijwillige basis gedurende één week in september de belangrijkste wetenschappelijke en wiskundige begrippen uit het secundaire onderwijs opfrissen. Daarnaast kunnen ze deelnemen aan online testen en aan tussentijdse toetsen. De opleidingen in vergelijkend perspectief 47 Deel 1
Wat de masteropleidingen betreft sluiten deze allen goed aan op de rechtstreekse instroom vanuit de eigen bacheloropleiding, de overgang loopt hier in alle gevallen vlekkeloos. Naast deze instroom kennen de opleidingen ook instroom van industrieel ingenieurs. Aan de K.U.Leuven en de VUB hebben de instromende industrieel ingenieurs, afhankelijk van hun vooropleiding gedeeltelijk een apart programma. In de masteropleiding Chemische Technologie aan de UGent is dit tot op heden nog niet het geval. In de masteropleiding Materiaalkunde kunnen studenten industrieel ingenieur die een voorbereidingsprogramma hebben gevolgd, vrij vlot aansluiten bij de andere masterstudenten. Om de tekorten in de wiskundige vooropleiding bij deze doelgroep weg te werken worden in de opleiding aan de VUB een aantal opleidingsonderdelen uit het normtraject vervangen door wiskundige opleidingsonderdelen. Voor de Engelstalige master aan de K.U.Leuven bestaat een onderwijsovereenkomst met de University of Science and Technology Beijing (USTB) waarin is opgenomen dat USTB jaarlijks ongeveer 20 van de beste ‘undergraduate’ studenten wenst te sturen. De commissie waarschuwt hierbij voor een ‘monocultuur’ in de Engelstalige master en beveelt de opleiding aan studenten uit meerdere regio’s en landen aan te trekken. De opleiding is zich hiervan bewust en is hieraan reeds aan het werken. De commissie meent ook dat er voor de Engelstalige opleiding nood is aan strenger toezicht op instroom en dit vooral met betrekking tot de kennis van het Engels en de elementaire computerkennis van de studenten.
Onderwerp 3:
Inzet van personeel
Facet 3.1. Kwaliteit van het personeel De commissie beoordeelt het facet kwaliteit van het personeel aan de masteropleidingen Materiaalkunde aan de K.U.Leuven als voldoende en aan de andere betrokken opleidingen als goed. Te oordelen aan de door de commissie ingekeken cursussen, het lesmateriaal en de publicatielijsten van de docenten en de gesprekken met studenten, is de vakinhoudelijke deskundigheid bij de betrokkenen docenten de commissie aan alle opleidingen positief opgevallen. De bij de opleidingen betrokken docenten zijn allen zeer competent in hun vakgebied en geven blijk van veel motivatie en geestdrift om deze kennis kwalitatief over te brengen naar de studenten. Het personeelsbeleid dat door de betrokken opleidingen wordt gevoerd wordt door de commissie positief benaderd. De commissie stelde daarnaast vast dat de docenten van de opleidingen beschikken over verschillende mogelijkheden van onderwijsprofessionalisering. Toch worden deze mogelijkheden nog niet overal ten volle benut en in deze is het de commissie vooral opgevallen dat het personeel
48 De opleidingen in vergelijkend perspectief Deel 1
van de Nederlandstalige en Engelstalige masteropleidingen Materiaalkunde van de K.U.Leuven veel minder dan de andere opleidingen recentelijk heeft deelgenomen aan initiatieven rond onderwijsprofessionalisering. De commissie beveelt aan dat alle docenten van alle betrokken opleidingen hetzij aan de aangeboden onderwijskundige vorming deelnemen, hetzij hun onderwijskundige competenties op een andere, aantoonbare wijze ontwikkelen. Facet 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid De commissie beoordeelt het facet eisen professionele en academische gerichtheid aan de masteropleiding Materiaalkunde aan de UGent als voldoende. De andere betrokken opleidingen scoren goed op dit facet. De commissie heeft onder meer op basis van de publicaties die ze heeft ingekeken opgemerkt dat alle bij de opleidingen betrokken lesgevers actief zijn in het wetenschappelijk onderzoek en dat de daaruit voorvloeiende publicaties zich in een brede waaier van voor de opleiding relevante onderzoeksdomeinen situeren. De docenten van alle opleidingen betrekken hun onderzoek binnen hun onderwijsopdracht. Dit wordt door de studenten van de opleidingen als een grote meerwaarde ervaren. De bij de opleidingen betrokken docenten beschikken persoonlijk over internationale contacten, veelal in onderzoeksverband. Volgens de commissie maakt de masteropleiding Materiaalkunde aan de UGent evenwel weinig gebruik van deze contacten om haar opleiding te internationaliseren. Daarnaast doet deze opleiding slechts beroep op gastdocenten met eenzelfde achtergrond, daar waar de vakgroep textielkunde, die via de opleidingscommissie textielkunde verantwoordelijkheid heeft over de afstudeerrichting textielkunde van de masteropleiding Materiaalkunde aan de UGent een netwerk heeft van een brede groep toonaangevende docenten in verschillende domeinen van de afstudeerrichting textielkunde. Facet 3.3. Kwantiteit van het personeel De commissie beoordeelt het facet kwantiteit van het personeel als goed aan alle opleidingen. De verschillende opleidingen kunnen terugvallen op een goede personeelsomkadering. De opleidingen die kleiner zijn in aantal studenten vallen eerder terug op een kleinere bestaffing. In de aan de masteropleidingen aan de K.U.Leuven verbonden departementen is er geopteerd om enkel BAP en geen AAP aan te stellen. De commissie meent dat de werkdruk voor de Nederlandstalige BAP’ers alsook die van de ATP’ers in het oog moet gehouden worden. Aan de VUB rationaliseert de opleiding de inzet van het personeel door het gemeenschappelijk organiseren van colleges met de faculteit wetenschappen en met de ULB. De opleidingen in vergelijkend perspectief 49 Deel 1
Onderwerp 4:
Voorzieningen
Facet 4.1. Materiële voorzieningen De materiële voorzieningen waarover de opleidingen beschikken worden door de visitatiecommissie aan alle opleidingen als goed beoordeeld. De commissie heeft aan elke instelling een bezoek gebracht aan de infrastructuur die voor studenten en docenten voorhanden is. De onderwijsruimten, practicum lokalen en laboratoria zijn in omvang aan alle opleidingen goed te noemen. Deze zijn bovendien aan alle opleidingen voorzien van moderne apparatuur die afgestemd is op de noden van de opleidingen. De commissie apprecieert dat de studenten in alle masteropleidingen gebruik kunnen maken van de onderzoeksapparatuur. De visitatiecommissie bracht ook een bezoek aan de bibliotheken van de gevisiteerde opleidingen. Deze werden door de commissie eveneens positief bevonden. De commissie stelde vast dat de studenten wel veeleer gebruik maken van de digitale bibliotheekmogelijkheden dan dat ze ook zelf naar de bibliotheek gaan. Alle opleidingen beschikken in het algemeen ook over moderne computerfaciliteiten met internettoegang. Binnen de opleidingen wordt ook intensief gebruik gemaakt van de voorziene digitale leeromgeving. Specifiek voor de Engelstalige master Materiaalkunde aan de K.U.Leuven, meent de commissie dat de buitenlandse studenten zeer goed worden opgevangen door de bevoegde centrale diensten van de K.U.Leuven. Facet 4.2. Studiebegeleiding De commissie beoordeelt het facet ‘studiebegeleiding’ als goed aan alle opleidingen. Aan alle instellingen worden zowel op het centraal niveau als op het niveau van de opleiding initiatieven genomen in het kader van studiebegeleiding. Tijdens SID-ins en afstudeerbeurzen worden abituriënten geïnformeerd over de studiemogelijkheden. De studiebegeleiding van en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De commissie stelde vast dat in het algemeen beschouwd ook de lesgevers zeer toegankelijk zijn. Sinds het wegvallen van het toelatingsexamen besteden de opleidingen aan de K.U.Leuven extra aandacht aan de begeleiding van eerstejaars studenten. In het eerste bachelorjaar kunnen de studenten vooral terecht bij het monitoraat van de Faculteit Ingenieurswetenschappen. De tevredenheid hierover is groot. Het monitoraat begeleidt de instromende studenten. Ook in de rest van het eerste bachelorjaar kunnen studenten voor extra studiebegeleiding terecht op het monitoraat. Er
50 De opleidingen in vergelijkend perspectief Deel 1
wordt onder meer gebruik gemaakt van een online interactieve vragentrommel waar studenten vragen posten die door de assistenten beantwoord worden. In de eerste drie semesters van de bachelor zijn ook twee ombudspersonen aangesteld. Zij staan permanent ter beschikking van de studenten om te helpen bij alle problemen en situaties die de studies en examens kunnen bemoeilijken. De ombudspersonen hebben een goede band met de docenten opgebouwd, en het systeem lijkt naar bevrediging te functioneren. Daarenboven besteden de ombudspersonen ook specifieke aandacht aan studenten met functiebeperkingen. Om de bachelorstudenten te begeleiden bij verdere keuzes, worden zowel in tweede als derde bachelor infosessies georganiseerd en folders verspreid. In hun gesprekken met de commissie gaven de studenten aan dat die infodagen nog een te groot ‘publicitair’ gehalte kennen, waarbij de informatieverstrekkers in hun ogen eerder willen ‘overtuigen’ dan objectieve uitleg verschaffen. Tijdens de masteropleiding aan de VUB kunnen studenten voor individuele begeleiding beroep doen op de dienst Studieadvies. Naast de universitaire ombudspersoon wordt er jaarlijks een facultaire ombudspersoon aangeduid voor klachten betreffende examenaangelegenheden. De commissie stelt vast dat de studiebegeleiding goed georganiseerd en omkaderd is. In de praktijk wordt evenwel weinig gebruik gemaakt van de officieel beschikbare kanalen. Studenten tonen geen drempelvrees om rechtstreeks informatie te bekomen bij het docerend personeel. De kleinschaligheid van de opleiding, meent de commissie, wordt dankzij de informele communicatiekanalen maximaal benut. In het eerste bachelorjaar Materiaalkunde – Chemische Technologie aan de UGent zorgt het monitoraat voor de begeleiding van de studenten aan de hand van uitlegsessies, oefeningen of persoonlijke uitleg. Voor dit laatste voorziet het monitoraat wekelijks enkele opendeurmomenten. Studenten kunnen zich elektronisch inschrijven om een afspraak te maken om persoonlijke begeleiding of uitleg te krijgen. Studenten kunnen ook steeds deelnemen aan de ‘test van de week’ en kunnen met vragen hieromtrent ook steeds bij het monitoraat terecht. De commissie vernam tijdens haar gesprekken enkel positieve reacties op de werking en de resultaten van het monitoraat en over de invoering van de ‘test van de week’. In de masteropleidingen aan de UGent kunnen de studenten steeds aankloppen bij de individuele docenten. De facultaire ombudspersoon is gekend bij de bachelor- en masterstudenten, maar dient slechts zelden te worden ingeschakeld, aangezien de meeste contacten tussen docenten en studenten laagdrempelig verlopen. Studenten kunnen indien ze dat wensen terugvallen op goede centraal uitgebouwde psychosociale begeleiding.
De opleidingen in vergelijkend perspectief 51 Deel 1
Onderwerp 5:
Interne kwaliteitszorg
Facet 5.1. Evaluatie van de resultaten De commissie beoordeelt de evaluatie van de resultaten aan alle opleidingen als goed behalve aan de opleidingen Materiaalkunde aan de K.U.Leuven die als voldoende worden beoordeeld. De commissie stelde vast dat alle opleidingen periodiek geëvalueerd worden. De opleidingen aan de UGent maken gebruik van een centraal door de universiteit opgesteld systeem van kwaliteitszorg waarbij de opleidingen periodiek worden geëvalueerd aan de hand van toetsbare streefdoelen. De commissie is aan de hand van de gesprekken en de verslagen die ze kon inkijken overtuigd van de goede werking van het systeem. De commissie hoopt dat de opleidingen aan de UGent op het vlak van kwaliteitszorg de ingeslagen weg blijven opgaan. De commissie beveelt wel aan om te kijken welke maatregelen kunnen worden genomen om de participatie van studenten aan kwaliteitsbevragingen te verhogen aangezien ze heeft vastgesteld dat deze participatie op dit ogenblik beperkt is. De commissie vindt dat ook in de masteropleiding Chemie en Materialen aan de VUB goed gebruik gemaakt wordt van de beschikbare kwaliteitszorginstrumenten. Er wordt veel gepeild, maar steeds met het oog op gebruik van de resultaten voor verbetering van de kwaliteit. Vermits problemen doorgaans in de colleges zelf al aangekaart worden, is het evenwel vooral langs informele weg dat de interne kwaliteitszorg vorm krijgt. De commissie heeft daar, zolang het op formeel uitgeschreven documenten blijft steunen, geen bezwaren tegen. Aan de K.U.Leuven stelde de commissie vast dat het formalisme van kwaliteitszorg door de opleidingen Materiaalkunde nog te veel als een last ervaren wordt. Daardoor gaan de opleidingen er vooral voort op eigen indrukken en bestendigen ze hiermee blinde vlekken. De commissie vraagt zich dan ook af of de opleidingen zich het systeemvan kwaliteitszorg wel eigen maken. De resultaten van de interne kwaliteitszorg moeten volgens de commissie meer toegankelijk worden gemaakt. Dit zou de interesse en bijgevolg ook participatiegraad ten goede komen. Op dit ogenblik zijn de volledige resultaten enkel toegankelijk voor het beperkt aantal leden van de sub-POC. De commissie apprecieert dat de studentenvertegenwoordigers van studentenvereniging VTK daarnaast zelf een systeem van kwaliteitszorg hebben opgesteld waarbij ze hiervoor samenwerken met de opleidingen. Hoewel deze laatste bemerking ook geldt voor de opleidingen Chemische Technologie aan de K.U.Leuven, kon de commissie vaststellen dat deze opleidingen kwaliteitszorg meer eigen hebben gemaakt.
52 De opleidingen in vergelijkend perspectief Deel 1
Facet 5.2. Maatregelen ter verbetering De commissie beoordeelt het facet maatregelen tot verbetering als voldoende in de masteropleiding Materiaalkunde aan de UGent en als goed aan de overige betrokken opleidingen. Aan alle opleidingen vormen de uitkomsten van de evaluaties de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen. Aan de K.U.Leuven stelde de commissie vast dat de POC’s van de opleidingen goed werken. Concrete problemen van studenten worden echter meestal via informele weg reeds opgelost. Eenzelfde situatie kon de commissie vaststellen in de masteropleiding Chemie en Materialen aan de VUB. In de masteropleiding aan de VUB kon de commissie vaststellen dat de periodieke evaluaties en enquêtes goed opgevolgd worden en aanleiding geven tot verbetermaatregelen. De resultaten van de Onderwijs-e-valuatie komen wel nog weinig aan bod in de Opleidingsraad. De commissie heeft met betrekking tot de opleidingen aan de UGent vastgesteld dat – net zoals bij de opleidingen aan de K.U.Leuven – de opleidingscommissies met opmerkingen tot verbetering aan de slag gaan, maar dat voornamelijk in de masteropleidingen verbetermaatregelen na vragen of opmerkingen van studenten ook informeel worden genomen. De commissie meent dat de gesprekken in de opleidingen aan de K.U.Leuven in een open en constructieve sfeer verliepen, zo ook tussen de betrokken actoren van de opleidingen onderling. De opleiding aan de VUB heeft aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie in haar zelfevaluatierapport opgenomen. De commissie is onder de indruk van de opvolging die hieraan gegeven is. De meeste maatregelen tot verbetering, zo blijkt, zijn adequaat ter harte genomen. De commissie vond het zelfevaluatierapport overigens van uitstekende kwaliteit en tot voorbeeld strekkend. Ook de gesprekken ter plaatse verliepen in een open en constructieve sfeer. Voor de masteropleiding Materiaalkunde aan de UGent geldt dat een grotere interne coherentie tussen de twee vakgroepen die elk een aparte opleidingscommissie vormen per afstudeerrichting het voor de opleiding makkelijker zou moeten maken accuraat verbetermaatregelen te nemen waar nodig. De commissie stelde daarnaast vast in de masteropleiding Materiaalkunde aan de UGent dat de verbetersuggesties van de vorige visitatie slechts in beperkte mate werden opgevolgd en een betere opvolging verdienen. De commissie stelde vast dat aan de grotere aandachtspunten waaronder interfacultaire samenwerking, practica en stage weinig opvolging is gegeven. Het zelfevaluatierapport bevat – zoals bij de andere opleidingen aan de UGent – veel adequate informatie, maar werd door de opleiding Materiaalkunde te weinig gehanteerd als instrument van interne kwaliteitszorg waarin de opleiding op kritisch-reflectieve manier zichzelf evalueert. De gesprekken verliepen – net als bij de bacheloropleiding Materiaalkunde – Chemische Technologie – in een open sfeer en vormden een goede aanvulling op het zelfevaluatierapport. De opleidingen in vergelijkend perspectief 53 Deel 1
Facet 5.3. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld De commissie beoordeelt het facet betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld als voldoende aan alle opleidingen met uitzondering van de bacheloropleidingen aan de K.U.Leuven en masteropleiding Chemische Technologie aan de K.U.Leuven die goed scoren. Studenten worden in alle opleidingen betrokken in diverse beleidsorganen. De commissie kon vaststellen dat de studenten een actieve rol op zich nemen. In de opleidingen aan de UGent is de betrokkenheid van het AAP formeel aanwezig, maar de commissie kreeg de indruk dat het AAP zich niet bij de opleidingen zelf betrokken voelt. Het beroepenveld en de alumni zijn bij de meeste opleidingen niet formeel betrokken in een adviesraad. De commissie meent dat een adviesraad voor alle opleidingen, maar vooral voor de masteropleidingen een zeer belangrijk instrument kan en moet zijn. Aan de K.U.Leuven is de faculteit Ingenieurswetenschappen recent van start gegaan met een gestructureerd overlegorgaan met de bedrijfswereld door de oprichting van een Senaat, waarin vertegenwoordigers van de verschillende bedrijfstakken, die relevant zijn voor de ingenieursopleidingen aan de faculteit, zetelen. De commissie vindt dit een goed initiatief, maar meent dat er nood is aan een adviesraad die ook op het niveau van de opleiding adviseert. De bachelor- en masteropleiding Chemische Technologie aan de K.U.Leuven doen reeds geruime tijd beroep op een eigen Industriële Adviesraad. De opleidingen Materiaalkunde aan de K.U.Leuven moeten volgens de commissie daarnaast hun interactie met het beroepenveld verbreden. In de opleiding aan de VUB is er een klankbordcommissie die onder meer bij programmawijzigingen advies geeft. Deze zou volgens de commissie echter best een permanente adviesraad worden.
Onderwerp 6:
Resultaten
Facet 6.1. Gerealiseerd niveau De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau van alle opleidingen als goed. Het bestuderen van de cursussen, de examens, de resultaten van de verschillende projectwerken (waaronder de masterproeven) en de gesprekken met studenten en docenten heeft de commissie er van overtuigd dat het niveau dat elk van de opleidingen in haar doelstellingen nastreeft ook daadwerkelijk wordt gehaald.
54 De opleidingen in vergelijkend perspectief Deel 1
Facet 6.2. Onderwijsrendement De commissie beoordeelt het facet onderwijsrendement als voldoende in de Engels talige masteropleiding Materiaalkunde aan de K.U.Leuven en als goed aan de andere betrokken opleidingen aan de UGent, de VUB en de K.U.Leuven. De opleidingen hebben geen expliciete streefcijfers geformuleerd. Uit het bestuderen van de verschillende tabellen met slaagcijfers en de respectieve doorstroomanalyses van de opleidingen, kan de commissie concluderen dat de rendementsgegevens voor alle bachelor- en masteropleidingen door de band genomen vergelijkbaar zijn. De commissie meent dat het rendement van de opleidingen goed is. De commissie ziet daarnaast bij geen van de opleidingen aanwijzingen dat deze goede rendementsgegevens in de toekomst niet zouden gehandhaafd blijven. Gezien de Engelstalige masteropleiding pas sinds het academiejaar 2007–2008 is ingesteld, zijn er voor deze opleiding nog geen afgestudeerden. De commissie heeft vertrouwen in de opleiding en beoordeelt daarom het onderwijsrendement van de Engelstalige masteropleiding als voldoende.
De opleidingen in vergelijkend perspectief 55 Deel 1
V
Tabel met scores, onderwerpen en facetten
In de hierna volgende tabel wordt het oordeel van de commissie op de zes onderwerpen en de onderliggende facetten uit het accreditatiekader weergegeven. Per facet wordt in de tabel aangegeven of de opleiding hier volgens de commissie onvoldoende, voldoende, goed of excellent scoort. Op basis van de beoordelingen per facet geeft de commissie vervolgens een samenvattend oordeel op het niveau van de onderwerpen. Bij deze beoordeling maakt de commissie gebruik van de indeling onvoldoende/voldoende. In het voorafgaande beschrijvend deel van het rapport over de opleiding is inzichtelijk gemaakt hoe de commissie op basis van de bijbehorende beoordelingscriteria tot een beoordeling per facet en vervolgens, op basis van een weging van de facetten, tot een beoordeling per onderwerp is gekomen. De oordelen zijn zo goed mogelijk onderbouwd met feiten en analyses. Het is dan ook duidelijk dat de scores in onderstaande tabel gelezen en geïnterpreteerd moeten worden in samenhang met de oordelen die in de tekst worden gemaakt.
Tabel met scores, onderwerpen en facetten 57 Deel 1
Verklaring van de scores op de facetten (quaternaire schaal): E Excellent ‘best practice’, kan (internationaal) als voorbeeld dienen voor andere opleidingen G Goed de kwaliteit stijgt duidelijk uit boven de basiskwaliteit V Voldoende voldoet aan de basiseisen O Onvoldoende voldoet niet aan de minimumeisen Verklaring van de scores op de onderwerpen (binaire schaal): + Voldoende voldoet ten minste aan de minimumeisen voor basis kwaliteit; er is geen verdere schaalverdeling om verdere graden van excellentie aan te duiden. - Onvoldoende voldoet niet aan de minimumeisen voor basiskwaliteit. Het facet 2.4 ‘studieomvang’ wordt gescoord met ‘OK’, indien de opleiding voldoet aan de decretale eisen m.b.t. de studieomvang, uitgedrukt in studiepunten (ECTScredits).
58 Tabel met scores, onderwerpen en facetten Deel 1
K.U.Leuven ma CHT
K.U.Leuven ba CHT
K.U.Leuven ma MTK-E
K.U.Leuven ma MTK-N
K.U.Leuven ba MTK
VUB ma Chemie & Materialen
UGent ma CHT
UGent ma MTK
UGent ba CHT-MTK
Materiaalkunde (MTK) – Chemische Technologie (CHT) Onderwerp 1: Doelstellingen
+
+
+
+
+
+
+
+
+
Facet 1.1. Niveau en oriëntatie
G
V
G
G
G
G
G
G
G
Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen
G
V
V
G
G
V
V
G
G
Onderwerp 2: Programma
+
+
+
+
+
+
+
+
+
Facet 2.1. Relatie doelstellingen en inhoud
G
V
V
G
G
G
G
V
G
Facet 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid
G
V
V
G
G
V
V
G
V
Facet 2.3. Samenhang van het programma
G
G
V
E
G
G
G
G
G
OK
OK
OK
OK
OK
OK
OK
OK
OK
Facet 2.5. Studietijd
G
G
G
V
V
G
G
V
G
Facet 2.6. Afstemming vormgeving en inhoud
G
V
G
G
G
V
V
G
G
Facet 2.4. Studieomvang
Facet 2.7. Beoordeling en toetsing
G
G
G
G
G
G
G
G
G
nvt
G
V
G
nvt
G
G
nvt
G
Facet 2.9. Toelatingsvoorwaarden
G
V
V
G
G
G
V
G
G
Onderwerp 3: Personeel
+
+
+
+
+
+
+
+
+
Facet 3.1. Kwaliteit personeel
G
G
G
G
G
V
V
G
G
Facet 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid
G
V
G
G
G
G
G
G
G
Facet 3.3. Kwantiteit personeel
G
G
G
G
G
G
G
G
G
Onderwerp 4: Voorzieningen
+
+
+
+
+
+
+
+
+
Facet 4.1. Materiële voorzieningen
G
G
G
G
G
G
G
G
G
Facet 4.2. Studiebegeleiding
G
G
G
G
G
G
G
G
G
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg
+
+
+
+
+
+
+
+
+
Facet 5.1. Evaluatie resultaten
G
G
G
G
V
V
V
G
G
Facet 5.2. Maatregelen tot verbetering
G
V
G
G
G
G
G
G
G
Facet 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni, beroepenveld
V
V
V
V
G
V
V
G
G
Facet 2.8. Masterproef
Onderwerp 6: Resultaten
+
+
+
+
+
+
+
+
+
Facet 6.1. Gerealiseerd niveau
G
G
G
G
G
G
G
G
G
Facet 6.2. Onderwijsrendement
G
G
G
G
G
G
V
G
G
O= onvoldoende, V= voldoende, G= goed, E= excellent
Tabel met scores, onderwerpen en facetten 59 Deel 1
K.U.Leuven EURHEO
Materiaalkunde (MTK) – Chemische Technologie (CHT) Onderwerp 1: Doelstellingen
+
Facet 1.1. Niveau en oriëntatie
V
Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen
E
Onderwerp 2: Programma
+
Facet 2.1. Relatie doelstellingen en inhoud
G
Facet 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid
G
Facet 2.3. Samenhang van het programma Facet 2.4. Studieomvang
G OK
Facet 2.5. Studietijd
V
Facet 2.6. Afstemming vormgeving en inhoud
G
Facet 2.7. Beoordeling en toetsing
V
Facet 2.8. Masterproef
V
Facet 2.9. Toelatingsvoorwaarden
G
Onderwerp 3: Personeel
+
Facet 3.1. Kwaliteit personeel
G
Facet 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid
E
Facet 3.3. Kwantiteit personeel
V
Onderwerp 4: Voorzieningen
+
Facet 4.1. Materiële voorzieningen
G
Facet 4.2. Studiebegeleiding
G
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg
+
Facet 5.1. Evaluatie resultaten
G
Facet 5.2. Maatregelen tot verbetering
V
Facet 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni, beroepenveld
V
Onderwerp 6: Resultaten
+
Facet 6.1. Gerealiseerd niveau
V
Facet 6.2. Onderwijsrendement
V
O= onvoldoende, V= voldoende, G= goed, E= excellent
60 Tabel met scores, onderwerpen en facetten Deel 1
UGent ma Textile Eng
Materiaalkunde (MTK) – Chemische Technologie (CHT) Onderwerp 1: Doelstellingen
+
Facet 1.1. Niveau en oriëntatie
V
Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen
G
Onderwerp 2: Programma
+
Facet 2.1. Relatie doelstellingen en inhoud
V
Facet 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid
V
Facet 2.3. Samenhang van het programma
G
Facet 2.4. Studieomvang
OK
Facet 2.5. Studietijd
V
Facet 2.6. Afstemming vormgeving en inhoud
V
Facet 2.7. Beoordeling en toetsing
V
Facet 2.8. Masterproef
G
Facet 2.9. Toelatingsvoorwaarden
V
Onderwerp 3: Personeel
+
Facet 3.1. Kwaliteit personeel
V
Facet 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid
G
Facet 3.3. Kwantiteit personeel
G
Onderwerp 4: Voorzieningen
+
Facet 4.1. Materiële voorzieningen
G
Facet 4.2. Studiebegeleiding
G
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg
+
Facet 5.1. Evaluatie resultaten
O
Facet 5.2. Maatregelen tot verbetering
V
Facet 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni, beroepenveld
V
Onderwerp 6: Resultaten
+
Facet 6.1. Gerealiseerd niveau
G
Facet 6.2. Onderwijsrendement
G
O= onvoldoende, V= voldoende, G= goed, E= excellent
Tabel met scores, onderwerpen en facetten 61 Deel 1
Deel 2 Opleidingsrapporten
I
Universiteit Gent Deelrapport Bachelor Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie en Materiaalkunde
Inleiding Dit deelrapport behandelt de bachelor in de Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie en Materiaalkunde aan de UGent. De visitatiecommissie bezocht de opleiding van 10 tot en met 13 maart 2009. Conform haar opdracht geeft de visitatiecommissie in dit rapport een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader en een integraal oordeel over de opleiding waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie. Tevens doet de visitatiecommissie in het kader van de verbeterfunctie van de kwaliteitszorg aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering. De beoordeling van de onderwerpen is, conform de vereisten, gebeurd aan de hand van de facetten en bijbehorende beoordelingscriteria uit het VLIR/VLHORA beoordelingskader dat is afgestemd op de accreditatievereisten. De commissie heeft zich bij haar oordelen gebaseerd op de in het zelfevaluatierapport ter beschikking gestelde informatie. Deze informatie werd tijdens het bezoek aan de opleiding aangevuld door gesprekken met het faculteitsbestuur, de opleidingsverantwoordelijken, lesgevers, ondersteunend personeel, studenten en alumni en met facultaire en opleidingsdocumentatie, een bezoek aan de faciliteiten zoals de leslokalen, de computer infrastructuur en de bibliotheek en met studiemateriaal en examenvragen. Per facet geeft de commissie aan of de opleiding hierop onvoldoende, voldoende, goed of excellent scoort. De beoordeling ‘onvoldoende’ wijst er op dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is. De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm voor dit facet. De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit. De beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel UGent – Bachelor Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie en Materiaalkunde 65 Deel 2
in Vlaanderen, in België als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren. De commissie heeft daarbij inzichtelijk gemaakt hoe zij, rekening houdend met de bijbehorende criteria, tot een beoordeling per facet is gekomen, zodat duidelijk is waarop de beoordeling is gegrond. De oordelen zijn zo goed mogelijk onderbouwd met feiten en analyses en zijn mede gebaseerd op een vergelijking met internationaal gehanteerde normen in het betreffende domein. Op basis van de beoordelingen per facet geeft de commissie vervolgens een samenvattend oordeel op het niveau van de onderwerpen. Een positieve (+) onderwerpscore houdt in dat voldaan is aan de minimumeisen voor basiskwaliteit. Een negatieve (-) onderwerpscore houdt in dat niet aan de minimumeisen voor basiskwaliteit voldaan is. Ten slotte geeft de visitatiecommissie aan het eind van het rapport een eindoordeel over de basiskwaliteit van de opleiding. De aanbevelingen om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering, zijn opgenomen bij de respectieve facetten. Aan het eind van het rapport is ten behoeve van de opleidingen een overzicht opgenomen van verbetersuggesties. De Bachelor-Master-structuur voor het Vlaams Hoger Onderwijs is officieel van start gegaan met de invoering van het eerste bachelorjaar bij de aanvang van het academiejaar 2004–2005. Vooruitlopend op de decretale invoering van deze nieuwe structuren, heeft de faculteit Ingenieurswetenschappen (FirW) van de UGent een grondige hervorming van de studieprogramma’s doorgevoerd in de geest van de BaMa-structuur en heeft zij deze programmahervorming stapsgewijs laten ingaan vanaf het academiejaar 2001–2002. Naar aanleiding van het afstuderen in het academiejaar 2005–2006 van de eerste generatie studenten die het BaMa-curriculum volledig doorlopen hebben en van de feedback uit recente visitatierapporten, werd binnen de FirW-UGent een grondig beraad gehouden omtrent de ingenieursopleidingen in het algemeen en het gemeenschappelijk deel van de bacheloropleiding in het bijzonder. Dit beraad resulteerde in het formuleren van de krachtlijnen van een aangepast gemeenschappelijk deel van het bachelorprogramma. Binnen deze facultaire krachtlijnen werd voor de bacheloropleidingen een vernieuwd studieprogramma uitgewerkt dat stapsgewijs ingevoerd wordt vanaf het academiejaar 2008– 2009. In het academiejaar 2007–2008 waren er in eerste bachelor ingenieurswetenschappen 427 studenten ingeschreven, 35 in tweede bachelor chemische technologie en materiaalkunde en 20 in de derde bachelor chemische technologie en materiaalkunde.
66 UGent – Bachelor Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie en Materiaalkunde Deel 2
Onderwerp 1:
Doelstellingen van de opleiding
Algemene beschrijving De bacheloropleiding ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie en Materiaalkunde wordt aan de UGent expliciet als een doorstroomopleiding beschouwd. De studenten worden volgens het zelfevaluatierapport in de bacheloropleiding tot het kennis- en competentieniveau gebracht dat hen toelaat in te stromen in de masteropleiding. Het beoogde profiel van de bachelor chemische technologie en materiaalkunde (CTM) kan omschreven worden als een polyvalente academisch gerichte bachelor die beschikt over drie basiscomponenten: -- een wiskundige en basiswetenschappelijke vorming en een gedegen kennis omtrent chemie en materialen; -- een polyvalente technische vorming en de competenties om chemische en materiaalkundige procestechnologieën te begrijpen en te onderzoeken, met als doel, in een aansluitende masteropleiding, deze kennis verder te verbreden en uit te diepen en te leren aanwenden voor het optimaliseren en ontwerpen van chemische en materiaalkundige procestechnologieën en het sturen van nieuwe duurzame ontwikkelingen; -- inzicht in de maatschappelijke, economische en ecologische aspecten van chemische en materiaalkundige technologieën. De eerste pijler beoogt een fundamentele vorming in wiskunde en in de basiswetenschappen natuurkunde en scheikunde, met zowel een vormend (inzichten en attitudes) als een utilitair aspect (kennis en vaardigheden). Deze fundamentele academische vorming wordt niet enkel aangebracht binnen het strikt conceptuele kader van de eraan gewijde basisvakken maar ook in de meer toepassingsgerichte context van de algemene ingenieursvakken (in wat volgt ook polytechnische vakken genoemd). De permanente aandacht van de opleiding voor het toepassen van kennis en voor het integreren van opgedane inzichten en verworven vaardigheden in het geheel van de intellectuele bagage heeft in belangrijke mate bijgedragen tot de vernieuwing van het onderwijsproject. De polytechnische vakken dragen ook bij tot de tweede pijler: de polyvalentie van de ingenieursopleiding. Beide pijlers samen ondersteunen de eerste component van het beoogde opleidingsprofiel en weerspiegelen de generieke doelstellingen van de bacheloropleiding: de vorming van een academisch geschoolde wetenschapper met een kritische attitude, die in staat is een algemene probleemstelling, ook buiten het eigen vakgebied, te begrijpen en om te vormen tot een beheersbaar wiskundig/ wetenschappelijk model, met het oog op een theoretisch onderbouwde analyse, de UGent – Bachelor Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie en Materiaalkunde 67 Deel 2
formulering van een oplossingsstrategie en de concrete implementatie ervan, op nauwkeurige en gestructureerde wijze. Door het expliciet invoeren van een ontwerplijn doorheen het vernieuwde bachelortraject wordt een volgens de opleiding belangrijke doelstelling nagestreefd: de geleidelijke opbouw van een ingenieursattitude. De ontwerplijn is in het vernieuwde bachelorprogramma aanwezig in stijgende moeilijkheidsgraad. Concreet wordt er van bij de aanvang van de bacheloropleiding naar gestreefd om de studenten: -- aan te zetten tot het actief verwerken en toepassen van de leerstof; -- aan te zetten tot het actief en zelfstandig verwerven van nieuwe kennis en vaardigheden in een toepassingsgerichte context; -- in contact te brengen met de test- en meetinfrastructuren aanwezig in de verschillende onderzoeksgroepen van de FirW; -- vertrouwd te maken met het gebruik van wiskunde- en wetenschapskennis als basis voor de beschrijving en de oplossing van concrete ingenieursproblemen; -- vertrouwd te maken met het rapporteren en presenteren van de doelstelling, de gevolgde methodiek en de resultaten van een project; -- vertrouwd te maken met het efficiënt gebruik van moderne communicatievormen. De opleidingsspecifieke technisch-wetenschappelijke vorming vormt de derde pijler en is gediversifieerd voor de verschillende bacheloropleidingen in de ingenieurswetenschappen, hoewel ook daar in verwante domeinen is gestreefd naar gemeenschappelijkheid. De derde pijler weerspiegelt de opleidingsspecifieke doelstellingen van de bacheloropleiding CTM en ondersteunt dus ook de tweede component van het opleidingsprofiel: de vorming van een ingenieur met een brede competentie rond de technische toepassingen van de chemische technologie en de materiaalkunde. Deze derde pijler is geënt op een evenwichtige combinatie van het uitbouwen en verdiepen van de scheikundige kennis met de essentiële concepten van de analyse, de modellering en de dimensionering van chemische/materiaalkundige processen en de analyse van structuur en eigenschappen van materialen. De nadruk ligt hierbij op de verdere ontwikkeling van het analytisch, synthetisch en creatief probleemoplossend denkvermogen in een toepassingsgericht kader, eerder dan op het verwerven van een sterk doorgedreven specialisatie. De opleidingsspecifieke technischwetenschappelijke vorming omvat het verwerven van competenties inzake: -- chemische/materiaalkundige processen en eenheidsoperaties gaande van de basisconcepten tot industriële toepassingen; -- structuur en eigenschappen van metalen en legeringen, polymeren, natuur- en kunstvezels; composietmaterialen en keramische materialen; -- systeemgerichte modellering en dimensionering van teruggekoppelde systemen; -- structuur en gedrag van thermische systemen en systemen voor stoftransport; -- het gebruik van wiskundige modelleringstechnieken in chemische productieprocessen en materiaaltoepassingen;
68 UGent – Bachelor Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie en Materiaalkunde Deel 2
-- het planmatig en in teamverband uitwerken van een integrerende vakoverschrijdende opdracht. Deze derde pijler legt de basis van het vakgebied, waardoor toch een zekere uitstroom naar de arbeidsmarkt mogelijk is. De vierde pijler vormt de maatschappelijke en humane component van de bachelor opleiding, inclusief de verwerving van communicatievaardigheden. Deze pijler ondersteunt dan ook de derde component in het opleidingsprofiel: aandacht voor de (bachelor) ingenieur als leidinggevende figuur in de steeds complexer wordende en meer en meer geïnternationaliseerde samenleving, waarbij ook niet-technische kennis, de beheersing van sociale vaardigheden en het efficiënt gebruik van een ruime waaier aan communicatievormen fundamenteel zijn. In het vernieuwde bachelorprogramma CTM wordt volgens de opleiding ook aandacht besteed aan de ecologische, economische, maatschappelijke en veiligheidsaspecten van de industriële productie van chemicaliën en materialen, het gebruik van alternatieve (bio) grondstoffen en de ontwikkeling van duurzame technologieën. In het zelfevaluatierapport worden deze doelstellingen verder vertaald in eindtermen binnen een competentiemodel met zes onderscheiden kerncompetentiegebieden: Kenniscompetenties, Wetenschappelijke competenties, Intellectuele competenties, Competenties in samenwerken en communiceren, Maatschappelijke competenties en Ingenieurscompetenties. 1.1. Niveau en oriëntatie Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de opleiding als goed. Op basis van de in het zelfevaluatierapport aangeleverde documenten en de gesprekken met de afgevaardigden van de faculteit en van de opleiding, heeft de commissie vastgesteld dat de algemene en algemene wetenschappelijke doelstellingen die de opleiding aanduidt, in overeenstemming zijn met artikel 58 van het Structuurdecreet. De commissie meent dat de doelstellingen helder en duidelijk geformuleerd zijn en dat zij getuigen van het streven naar het bijbrengen van wetenschappelijkdisciplinaire basiskennis, van kernelementen van de respectieve disciplines en van een begrip van (de structuur van) het vakgebied. De commissie kon vaststellen dat de opleiding veel energie heeft gestoken in het opstellen van de doelstellingen, de eindtermen en het opleidingsprofiel. Deze zijn volgens de commissie dan ook op een voorbeeldige manier en door grondig intern overleg in kaart gebracht. De opleiding werd hierbij professioneel ondersteund door de onderwijskundige diensten van de faculteit.
UGent – Bachelor Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie en Materiaalkunde 69 Deel 2
De internationale dimensie is eerder impliciet in de doelstellingen ingeschreven. De opleiding liet de commissie weten dat ze de studenten bewust niet stimuleert om in de bacheloropleiding al een actieve internationale ervaring op te doen maar dat ze dit wel doet voor de masteropleiding omdat de student op dat ogenblik reeds de vereiste basiscompetenties heeft verworven. De commissie heeft begrip voor dit standpunt, maar wijst er toch op dat een internationale ervaring altijd relevant is en steeds een meerwaarde betekent, ook als dit ‘ten koste’ zou gaan van specifieke leerinhouden. Daarenboven vindt de commissie dat de opleiding er niet zomaar van uit mag gaan dat gelijkaardige opleidingen in het buitenland ‘zwakker’ zijn. De commissie beveelt de opleiding aan om na te gaan hoe ze internationalisering explicieter in de doelstellingen kan opnemen. Hiermee kan de opleiding zich engageren om in haar programma bewuster om te gaan met de verschillende mogelijkheden om aan internationalisering van de opleiding te doen. De doelstellingen van de opleiding zijn ruim bekend bij zowel studenten als docen ten, zo bleek onder meer uit de gesprekken. De commissie meent wel dat ook de vertaling van de doelstellingen in het door de UGent gehanteerde competentie model nog een ruimere bekendheid zou mogen krijgen onder meer via de website. De opleiding heeft zich geëngageerd hier werk van te maken. 1.2. Domeinspecifieke eisen Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen als goed. De commissie meent dat er in de schoot van de opleidingscommissie veel aandacht is besteed aan het opstellen van de domeinspecifieke opleidingsdoelstellingen. Deze komen volgens de commissie in ruime mate tegemoet aan de eisen van (buitenlandse) vakgenoten en aan de door de commissie geformuleerde minimumeisen in het referentiekader. Ze geven blijk van een ruime aandacht voor het leggen van een grondige basis aan domeinspecifieke ingenieursvaardigheden waarop vervolgens in de masteropleiding kan worden verder gewerkt. De opleiding heeft haar doelstellingen ook uitgebreid afgetoetst op het ‘Eur-Ace Framework Standards for the Accreditation of Engineering Programmes’. De commissie apprecieert deze door de opleiding gemaakte oefening. Toch stelde ze vast dat de opleiding deze aftoetsing niet altijd even punctueel heeft uitgevoerd. De commissie moedigt de opleiding aan een – door de opleiding gedragen – verfijning door te voeren van de afstemming op het ‘Eur-Ace Framework’. De commissie stelde vast dat de opleiding haar doelstellingen niet expliciet heeft afgestemd op de behoeften van het beroepenveld. De commissie begrijpt dat de opleiding de bacheloropleiding als een doorstroomrichting beschouwt, toch ziet de
70 UGent – Bachelor Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie en Materiaalkunde Deel 2
commissie er een grote meerwaarde in dit in de toekomst wel te doen. Immers de noden van het beroepenveld evolueren en dienen vertaald naar basisvaardigheden, te verwerven in de bachelor. Wanneer tijdig kan worden ingespeeld blijft er meer ruimte tijdens de master om in de diepte voort te werken. De signalen over veranderingen komen meestal van buiten de eigen dagdagelijkse werkplek. Het beroepenveld kan één van die antennes zijn die dergelijke (zwakke) signalen tijdig opvangt en doorstuurt.
Algemene conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Doelstellingen van de opleiding positief beoordeeld.
Onderwerp 2:
Programma
Algemene beschrijving Het programma van de bachelor opleiding werd in het academiejaar 2008–2009 vernieuwd. Het programma telt 180 studiepunten. In het vernieuwde studieprogramma wordt vanaf het eerste jaar een combinatie van wiskunde, wetenschappen, ingenieursvakken en projecten aangeboden. De aangepaste combinatie en timing van de opleidingsonderdelen en de invoering van een projectlijn beoogt volgens het zelfevaluatierapport de geleidelijke opbouw van ingenieursvaardigheden en -attitudes en biedt een stimulans voor de studenten om actief en zelfstandig de leerstof te leren verwerken en om nieuwe kennis en vaardigheden te verwerven in een toepassingsgerichte context, wat tevens het integrerend en disciplineoverschrijdend aspect van de opleiding versterkt. De eerste drie weken van het academiejaar krijgen de studenten het opleidingsonderdeel wiskundige basistechniek. De studenten worden na drie weken op dit opleidingsonderdeel geëvalueerd. Eerste bachelor – semester 1 -- Wiskundige basistechniek (3) -- Wiskundige analyse 1 (5) -- Diskrete wiskunde (4) -- Informatica (6) -- Algemene scheikunde (6) -- Ingenieursproject 1 (6)
UGent – Bachelor Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie en Materiaalkunde 71 Deel 2
Eerste bachelor – semester 2 -- Meetkunde &lineaire algebra (8) -- Wiskundige analyse 2 (4) -- Natuurkunde 1 (6) -- Waarschijnlijkheidsrekenen (4) -- Materiaaltechnologie: concepten & project (5) -- Bedrijfskunde (3) Tweede bachelor – semester 3 -- Wiskunde analyse 3 (6) -- Natuurkunde 2 (6) -- Analytische scheikunde (3) -- Transportverschijnselen (6) -- Systemen en signalen (6) -- Filosofie & wetenschap of biosystemen (3) Tweede bachelor – semester 4 -- Numerieke wiskunde (3) -- Fysische scheikunde (6) -- Organische scheikunde (6) -- Statische fysica & moleculaire structuur (6) -- Modeleren en reguleren van dynamische systemen (6) -- Ingenieursproject 2 (3) Derde bachelor – semester 5 -- Polymeren (6) -- Mechanica van materialen (6) -- Milieutechnologie (6) -- Warmtetechniek en stoftransport (6) -- Procestechniek (6) Derde bachelor – semester 6 -- Microstruct. Materialen (6) -- Vezels & materialen (6) -- Oppervlaktefenomen en katalyse (6) -- Chemie & duurzame technologie (6) -- Vakoverschrijdend project (6)
72 UGent – Bachelor Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie en Materiaalkunde Deel 2
2.1. Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma als goed. De visitatiecommissie heeft vastgesteld dat het programma van de opleiding een adequate concretisering is van de eindkwalificaties van de opleiding, zowel wat betreft haar niveau, haar oriëntatie als haar domeinspecifieke eisen. Het programma richt zich, in lijn met de opleidingsdoelstellingen, sterk op het ontwikkelen van intellectuele nieuwsgierigheid, sociale, communicatieve en ingenieursvaardigheden. Het vernieuwde bachelorprogramma bevat volgens de commissie een aangepaste mix van wiskunde, wetenschappen en (disciplineoverschrijdend) projectwerk. De vaardigheden worden de studenten vooral aangeleerd via projectwerk. Het ingenieursproject in de eerste bachelor laat de studenten reeds kennis maken met presentatie- en communicatievaardigheden en met het leren rapporteren. In de huidige programmavernieuwing werd het opleidingsonderdeel ‘communicatievaardigheden’ geschrapt en impliciet ondergebracht in de toepassingen van andere opleidingsonderdelen waaronder het ingenieursproject op het einde van het eerste bachelorjaar. De commissie beveelt de opleiding toch een herinvoering aan van een opleidingsonderdeel ‘communicatievaardigheden’, bij voorkeur gedoceerd door een externe docent uit het relevante beroepenveld aangezien deze vaardigheden volgens de commissie te impliciet aanwezig zijn. De in het zelfevaluatierapport gedefinieerde kerncompetentiegebieden kunnen volgens de commissie vlot en overtuigend aan de verschillende programmaonderdelen worden verbonden. In de in het zelfevaluatierapport uitgewerkte correspondentietabellen worden verder ook alle vooropgestelde competenties aan de verschillende opleidingsonderdelen verbonden. De uitgebreide studiefiches per opleidingsonderdeel bevatten de nodige informatie over begin- en eindcompetenties (naast informatie over werk- en examenvormen) die ook op hun beurt adequate vertalingen zijn van de vooropgestelde doelstellingen. Het is de commissie dan ook duidelijk dat het vernieuwde bachelorprogramma tot stand is gekomen in breed overleg tussen docenten en de onderwijsondersteunende diensten. De commissie meent wel dat in de toekomst ook assistenten en studenten dichter moeten betrokken worden bij curriculumwijzigingen. De internationale dimensie wordt beperkt door het feit dat de opleiding terughoudend staat tegenover studenten- en docentenuitwisseling in de bacheloropleiding. De commissie heeft kunnen vaststellen dat deze internationale dimensie wel aan bod komt door het gebruik van internationale standaardwerken en vakliteratuur die aansluiten bij de leerstof van de studenten. In het eerste bachelorjaar wordt vooral gebruik gemaakt van Nederlandstalige syllabi of boeken. De opleiding meent dat UGent – Bachelor Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie en Materiaalkunde 73 Deel 2
het gebruik van Engelstalige handboeken en literatuur veelal als een bijkomende hinderpaal bij het studeren dan als een verrijkende dimensie wordt ervaren. In sommige meer gevorderde opleidingsonderdelen verder in het curriculum wordt gebruik gemaakt van leermateriaal dat in een andere taal is opgesteld: soms is de syllabus zelf in het Engels opgesteld. Er worden in het kader van sommige opleidingsonderdelen in het derde bachelorjaar ook gastcolleges door buitenlandse sprekers, verbonden aan academische of industriële onderzoeksgroepen, voorzien wat volgens de commissie naast de internationale component tevens de onderzoekscomponent van de opleiding versterkt. 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de academische en professionele gerichtheid van het programma als goed. De commissie drukt haar appreciatie uit voor de academische en professionele gerichtheid van het programma. De integratie van onderwijs-onderzoek is verzekerd: de docenten betrekken de eigen onderzoeksresultaten in het onderwijs. De opleiding heeft daarnaast voorzien dat de studenten onder meer door het ingenieursproject, reeds in eerste bachelor met de meeste aan de faculteit verbonden onderzoeksgroepen in contact komen. Ook de projectlijn die doorheen de drie bachelorjaren loopt, wordt door de commissie op prijs gesteld. Via de door de opleiding georganiseerde bedrijfsbezoeken, kunnen de studenten reeds in hun bacheloropleiding kennis maken met enkele actoren in het beroepenveld. De commissie apprecieert tevens dat, hoewel het eerste bachelorjaar gemeenschappelijk is voor alle eerstejaarsstudenten ingenieurswetenschappen, er reeds voldoende aandacht is voor materiaalkundige en chemisch-technologische onderwerpen in het programma. Het studiemateriaal waar de studenten gebruik van maken is actueel. De commissie kon constateren dat de opleiding voor verschillende opleidingsonderdelen onder meer gebruik maakt van recente (internationale) literatuur naast de bovenvermelde eigen onderzoeksresultaten. Op basis hiervan meent de commissie dat het programma van de opleiding goed aansluit bij de recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de opleiding belang hecht aan het verwerven van vaardigheden zoals abstractievermogen en logico-mathematisch redeneren, een analytische geest ontwikkelen, een kritische en probleemoplossende ingesteldheid vormen, zelfwerkzaamheid, zin voor zelfstandig en creatief denken. Dergelijke vaardigheden zijn niet enkel vormend van aard, maar ondersteunen ook het maatschappelijk en professioneel functioneren. De ontwikkeling ervan start
74 UGent – Bachelor Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie en Materiaalkunde Deel 2
in de basiscursussen wiskunde, natuurkunde en scheikunde, die hier door hun specifieke didactiek sterk toe bijdragen. In de bijbehorende werkcolleges lossen de studenten zelfstandig of in groep problemen op onder begeleiding, waarbij ze niet alleen leren de verworven kennis praktisch toe te passen en verder te verwerken, maar waarbij ook hun probleemoplossend vermogen, creativiteit en zin voor nauwkeurigheid worden gestimuleerd. Verder wordt ook veel belang gehecht aan ICT-vaardigheden en rekenvaardigheden met zinvol gebruik van de computer, communicatievaardigheden en het kunnen gebruiken van wetenschappelijke apparatuur. 2.3. Samenhang van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de samenhang van het programma als goed. De commissie is tevreden over de gerealiseerde inhoudelijke samenhang van het bachelorprogramma. De opbouw van de nagestreefde competenties gebeurt, mede door de goede conceptuele uitwerking van de relatie tussen doelstellingen en programma, op een logische en sequentiële wijze waardoor storende overlappingen vermeden worden. In het vernieuwde bachelorprogramma wordt de sterk sequentiële opbouw doorbroken door de introductie van een projectlijn doorheen het hele bachelortraject, die uitmondt in het reeds jaren bestaande vakoverschrijdend project. De verschillende opleidingsonderdelen werden door de opleiding evenwel zodanig op elkaar afgestemd dat de geleidelijke opbouw van kennis (wiskunde, weten schappen, algemene en opleidingsspecifieke ingenieurskennis) en het verwerven van ingenieursvaardigheden nodig voor de doorstroom naar een aansluitende masteropleiding (in binnen- en buitenland) blijvend kunnen worden gegarandeerd. De commissie ondersteunt de opleiding in de veranderingen van het programma in het academiejaar 2008–2009 en meent dat deze de samenhang van het programma ten goede komen. In het vernieuwde bachelorprogramma krijgen de studenten gedurende de eerste drie weken van het academiejaar het opleidingsonderdeel ‘wiskundige basistechnieken’. In dit opleidingsonderdeel wordt de basiskennis die volgens de opleiding nodig is voor het gunstig vervolmaken van de bacheloropleiding bijgebracht. De studenten worden na drie weken op dit opleidingsonderdeel geëvalueerd. Door deze wiskundige basistechnieken vooraan het bachelorprogramma te doceren, wordt volgens de commissie de sequentiële opbouw van het programma versterkt. De nieuwe cursus ‘Materiaalkunde’ die vanaf het academiejaar 2008–2009 in eerste bachelor geprogrammeerd staat, is een welgekomen vernieuwing die de studenten reeds in eerste bachelor doet kennis maken met materiaalkunde. Volgens de commissie zorgt de programmatie van dit opleidingsonderdeel voor een verhoging van de samenhang van het hele bachelorprogramma. UGent – Bachelor Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie en Materiaalkunde 75 Deel 2
Er is een voor alle studenten ingenieurswetenschappen gemeenschappelijk vakkenpakket dat zich in de drie eerste semesters situeert (72 studiepunten). Daarna maken de studenten een keuze welke specialisatie ze verder willen volgen. Binnen deze gekozen specialisatie hebben de studenten geen vrije keuze van opleidingsonderdelen. Er is wel keuzevrijheid in de waaier van onderwerpen die in het kader van de projectvakken worden aangeboden. De studenten signaleren wel dat ze vaak niet hun eerste keuzeonderwerpen kregen, maar beschouwen dit niet als een pijnpunt. 2.4. Studieomvang De bacheloropleiding voldoet met 180 studiepunten aan de decretaal vastgelegde eisen inzake studieomvang. 2.5. Studietijd Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet studietijd van de bacheloropleiding als goed. De commissie heeft vastgesteld dat de bewaking van de studietijd een permanente zorg is voor de opleiding. Het onderwerp studietijd maakt deel uit van de bevragingen in het kader van de programmaevaluaties en wordt ook opgevolgd in verschillende studietijdmetingen. De studietijdmetingen maken gebruik van zowel een retrospectieve als van een prospectieve methode. De opleiding geeft in haar zelfevaluatierapport aan dat de retrospectieve methode niet altijd even accuraat is. Metingen worden georganiseerd door de centrale Directie Onderwijsaangelegenheden en resultaten worden teruggekoppeld naar en besproken binnen de opleiding. Deze nauwgezette opvolging resulteert in een voor elk studiejaar met cijfers onderbouwde analyse in het zelfevaluatierapport. De resultaten tonen aan dat in de meest recente bevragingen de begrote en reële studietijd relatief goed met elkaar correleren, hoewel in het derde bachelorjaar de reële studietijd een klein beetje lager ligt dan de begrote studietijd. De studenten beaamden deze bevindingen in hun gesprekken met de commissie. De commissie beveelt aan dat de opleiding met de studenten deze vaststellingen ten gronde bespreekt en dat de opleiding zo nodig enkele opleidingsonderdelen inhoudelijk verstevigt. Globaal bekeken is de opleiding goed studeerbaar en kent ze een goede en evenwichtige spreiding van de verschillende opleidingsonderdelen. Enkele studenten gaven wel aan dat ze het eerste semester van eerste bachelor bedrieglijk simpel vinden ten opzichte van het tweede semester. De commissie beveelt de opleiding aan hieromtrent met de studenten rond de tafel te gaan zitten. De studeerbaarheid in het eerste bachelorjaar wordt verhoogd door het feit dat studenten met hun vragen voor alle opleidingsonderdelen bij het monitoraat van de faculteit terecht kunnen. (zie facet 4.2).
76 UGent – Bachelor Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie en Materiaalkunde Deel 2
2.6. Afstemming tussen vormgeving en inhoud Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud van het programma als goed. De visitatiecommissie heeft vastgesteld dat de opleiding veel aandacht schenkt aan het realiseren van een grote variatie aan werkvormen, die bestaat uit een goede mix van hoorcolleges, practica, projectwerk en oefeningen, en aan het ontwikkelen en evalueren van de softe vaardigheden. De studenten appreciëren dat de werkvormen niet enkel gericht zijn op het absorberen maar ook op het actief verwerven van kennis. Sommige van de gehanteerde werkvormen zijn veeleisend voor de docenten maar deze dragen des te meer bij tot het realiseren van de opleidingsdoelstellingen. De hoorcolleges hebben veelal een interactieve component. De commissie is er van overtuigd dat de didactische werkvormen hiermee goed aansluiten bij de doelstellingen van de opleiding zowel op het niveau van de opleiding als op het niveau van de opleidingsonderdelen en dat de omgang van de opleiding met deze werkvormen er sterk toe bijdraagt de doelstellingen van de opleiding te bereiken. In het eerste semester van eerste bachelor worden de opleidingsonderdelen als hoorcolleges in grote groepen gedoceerd. Het monitoraat begeleidt de studenten die bij de inhoud van deze hoorcolleges vragen hebben. In het nieuwe bachelorprogramma krijgen de studenten na het eerste semester al regelmatig in kleinere groepen les en wordt bij de aanvang van het eerste bachelorjaar al een eerste project georganiseerd. Vanaf het tweede semester van tweede bachelor krijgen de studenten steevast in kleine groepen les. Individuele uitleg bij de leerstof en de oefeningen wordt door de docenten zelf gegeven. Dit wordt door de commissie sterk geapprecieerd. Het vakoverschrijdend project dat in het derde jaar geprogrammeerd staat, brengt de studenten niet ontzettend veel bij, aldus de studenten. Het project is redelijk lijvig qua verslaggeving in verhouding met wat de studenten er in feite uit leren. De commissie beveelt de opleiding aan om dit pijnpunt in samenspraak met de studenten te remediëren. De studenten gaven in hun gesprek met de commissie aan dat het elektronisch leerplatform ‘Minerva’ door hen wordt gebruikt. De studenten maken van dit platform vooral gebruik om cursussen, slides en achtergrondinformatie te downloaden en om de door de docenten geplaatste aankondigingen te lezen.
UGent – Bachelor Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie en Materiaalkunde 77 Deel 2
2.7. Beoordeling en toetsing Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de beoordeling en toetsing als goed. De visitatiecommissie heeft verschillende examenvragen bestudeerd en heeft mede aan de hand van de gesprekken met studenten en docenten geconstateerd dat ze van een academisch niveau zijn, gericht op het toetsen van inzicht en vaardigheden en niet louter op het reproduceren van kennis. Wat de variatie aan examenvormen betreft neemt deze toe naarmate het traject vordert. In het eerste jaar zijn alle examens immers nog schriftelijk. De commissie heeft hier begrip voor gezien de hoge studentenaantallen, maar ze raadt de opleiding aan om de studenten reeds in het eerste bachelorjaar te laten kennis maken met mondelinge examinering. In de latere jaren is er een goede en ook op de leerinhouden afgestemde mix van schriftelijke, mondelinge, en ‘openboek’ examens. De mondelinge examens gaan altijd gepaard met een schriftelijke voorbereiding. Sinds het academiejaar 2008–2009 tracht de opleiding in de mate van het mogelijke de examenroosters reeds bij aanvang van het academiejaar aan de studenten bekend te maken. Aan de hand van de opleidingsfiches worden de studenten ook onmiddellijk op de hoogte gebracht van de voor elk opleidingsonderdeel gehanteerde examenvorm. Studenten die een GIT volgen, kunnen op eenvoudig verzoek hun examens laten verplaatsen zodat deze niet allen op eenzelfde dag vallen. De studenten zijn dan ook zeer positief over de transparante manier waarop de examens geregeld worden en de commissie kan dit enkel maar bijtreden. Om studenten voor te bereiden op de examens wordt er in eerste bachelor een vrijblijvende ‘test van de week’ gehouden via het leerplatform Minerva. De oefeningen die in deze tests worden gegeven vormen een goede voorbereiding op de examens. Daarnaast worden op het monitoraat zowel op aanvraag als proactief herhaalsessies gehouden voor studenten van de eerste bachelor. Evaluatie van softe vaardigheden zoals mondelinge en schriftelijke verslaggeving, doelgericht opzoeken van wetenschappelijke informatie, blijk geven van nauwkeurigheid en kritische attitude komt aan bod in ‘ingenieursproject I’ en in het vakoverschrijdend project. Het evalueren van schriftelijke verslaggeving komt ook aan bod in het vakoverschrijdend practicum en bij allerhande opleidingsonderdelen waar ook projecten bij horen. Een meer expliciete en systematische evaluatie van de softe vaardigheden, zoals blijk geven van wetenschappelijke nieuwsgierigheid, doorzettingsvermogen, functionering in teamverband en dergelijke, is aangewezen.
78 UGent – Bachelor Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie en Materiaalkunde Deel 2
2.8. Masterproef Niet van toepassing. 2.9. Toelatingsvoorwaarden Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet toelatingsvoorwaarden als goed. Als toelatingsvoorwaarden voor de opleiding ingenieurswetenschappen: Chemische technologie en Materiaalkunde aan de UGent volgt de opleiding de decretale criteria die in Vlaanderen worden gebruikt voor bijna alle opleidingen. De instromende studenten zijn vooral afkomstig uit het algemeen secundair onderwijs. Door de afschaffing van het ingangsexamen veranderden de kwalificaties van de instromende studenten. De slaagcijfers van de studenten daalden (zie ook facet. 6.2). De negatieve gevolgen van het afschaffen van het ingangsexamen zijn ondertussen goed opgevangen door de opleiding en dit deels door het opleidingsonderdeel ‘wiskundige basistechniek’ dat aan het begin van het eerste bachelorjaar alle studenten op hetzelfde wiskundeniveau brengt, deels door een spreiding van de wiskunde. Er is dan ook adequaat ingespeeld op de lage slaagcijfers. De commissie beveelt de opleiding wel aan de slaagcijfers blijvend op te volgen. De opleiding dient ook na te kijken welke gevolgen de invoering van het materiaalkunde opleidingsonderdeel in eerste bachelor heeft op de keuze van studenten voor de hoofdrichting Materiaalkunde (zie facet 2.3.).
Algemene conclusie bij onderwerp 2: Programma Gegeven de positieve beoordelingen van alle facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Programma positief beoordeeld.
Onderwerp 3:
Inzet van personeel
3.1. Kwaliteit van het personeel Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet kwaliteit van het personeel als goed. Te oordelen aan de door de commissie ingekeken cursussen, het lesmateriaal en de publicatielijsten van de docenten, is de vakinhoudelijke deskundigheid van de staf de commissie positief opgevallen. Ook de studenten lieten de commissie weten dat ze over het algemeen erg tevreden zijn over de didactische en vakinhoudelijke kwaliteiten van het personeel. De docenten zijn vlot bereikbaar en het persoonlijke contact wordt goed genoemd. De commissie looft in het bijzonder de grote motivaUGent – Bachelor Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie en Materiaalkunde 79 Deel 2
tie die docenten in eerste bachelor aan de dag leggen om de grote groepen studenten toch persoonlijk te benaderen. Ook de inzet van de onderwijsondersteunende diensten wordt geprezen. Het gevoerde personeelsbeleid wordt door de commissie positief bevonden. De docenten hebben aan de UGent een uitgebreid gamma aan mogelijkheden om aan onderwijsprofessionalisering te doen. Deze docententrainingen worden door sommige ZAP’ers gevolgd en toegepast, maar dit gebeurt volgens de commissie te vrijblijvend. De meeste AAP’ers hebben geen docententraining gevolgd. De commissie vraagt dat alle docenten hetzij aan de onderwijskundige vorming deelnemen, hetzij hun onderwijskundige competenties op een andere, aantoonbare wijze ontwikkelen. 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet eisen professionele en academische gerichtheid als goed. De commissie heeft op basis van de publicatielijsten die ze heeft ingekeken, opgemerkt dat alle bij de opleiding betrokken lesgevers actief zijn in het wetenschappelijk onderzoek en dat de daaruit voortvloeiende publicaties zich in een breed spectrum van voor de opleiding relevante onderzoeksdomeinen situeren. Verschillende leden van het onderwijzend personeel, hebben naast hun academische carrière ook praktische ervaring opgedaan in de beroepspraktijk. De docenten betrekken hun onderzoek binnen hun onderwijsopdracht. Dit wordt door de studenten als een grote meerwaarde ervaren. De commissie beveelt wel aan dat de opleiding met het oog op een bredere waaier aan specialisaties meer zou open staan voor interfacultaire samenwerking. Verschillende docenten beschikken persoonlijk over internationale contacten, veelal in onderzoeksverband. De meeste docenten doceren zowel in de bacheloropleiding als in de masteropleidingen Chemische Technologie en Materiaalkunde. Dit verstevigt de koppeling tussen onderwijs en onderzoek en zorgt er voor dat de docenten zelf een goed beeld hebben over het gehele traject van de opleidingen Materiaalkunde en Chemische Technologie. 3.3. Kwantiteit van het personeel Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet kwantiteit van het personeel als goed. Het studieprogramma van de bachelor Chemische Technologie en Materiaalkunde telt 33 opleidingsonderdelen, met 28 verantwoordelijke lesgevers. Van de 28 lesgevers komen er 21 uit de FirW, 4 uit de faculteit Wetenschappen en telkens 1 uit de
80 UGent – Bachelor Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie en Materiaalkunde Deel 2
faculteiten Economie en Bedrijfskunde, Letteren en Wijsbegeerte en Psychologie en Pedagogische Wetenschappen. In de FirW zijn 10 vakgroepen betrokken bij de opleiding. In de faculteit Wetenschappen zijn dat er 4. De commissie toont zich tevreden met het personeelsbestand dat volgens haar goed georganiseerd en uitgebalanceerd is. Noch in het zelfevaluatierapport, noch tijdens de gesprekken met de docenten werden hierover bedenkingen of klachten opgevangen. De onderwijsdruk op de docenten wordt tevens verlicht door de sterke opvolging door het monitoraat van de opleidingsonderdelen in het eerste bachelorjaar van de opleiding. De commissie heeft opgemerkt dat een aanzienlijke groep docenten ouder is dan 55 jaar. De komende jaren zullen verschillende docenten op emeritaat gaan. De commissie beveelt de opleiding aan tijdig plannen te maken om een vlotte opvolging van deze docenten te voorzien. De opleiding liet de commissie weten hier proactief mee om te gaan.
Algemene conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel Gegeven de positieve beoordelingen van de respectieve facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Inzet van personeel positief beoordeeld.
Onderwerp 4:
Voorzieningen
4.1. Materiële voorzieningen Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen waarover de opleiding kan beschikken als goed. In de bachelorjaren worden de meeste lessen gegeven in het Plateau-Roziercomplex, op de Campus Sterre en op de Campus Technologiepark Ardoyen te Zwijnaarde. De onderwijsactiviteiten situeren zich daardoor op tamelijk ver van elkaar verwijderde locaties. De commissie vernam in haar gesprek met de studenten dat de problemen die hieruit resulteren worden geminimaliseerd via een optimale programmering van het lessenrooster, in overleg met de studenten. De meeste auditoria zijn uitgerust met een internetverbinding en een dataprojector die verbonden kan worden met een videorecorder, documentencamera, een vaste auditorium-pc of een draagbare computer. Verder is er geluidsversterking, waaraan een microfoon, een pc of de video recorder aangesloten kunnen worden. In vele auditoria is ook een overheadprojector beschikbaar.
UGent – Bachelor Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie en Materiaalkunde 81 Deel 2
De commissie is tevreden met de ict-infrastructuur van de opleiding. Ook de studenten tonen zich zeer positief over de pc-infrastructuur. Ze geven aan dat deze vaak wordt gebruikt in het kader van verschillende opleidingsonderdelen. Daarnaast kunnen de studenten vaak tot ’s avonds laat komen werken op deze pc’s. De commissie meent dat de opleiding beschikt over een degelijk boeken- en tijdschriftenbestand. De studenten maken niet veel gebruik van de bibliotheek, tenzij als werkruimte om de examens voor te bereiden. De studenten maken daarentegen wel veel gebruik van de elektronische bibliotheekmogelijkheden en ze worden hierin gestimuleerd door hun docenten. Voor meerdere opleidingsonderdelen wordt gebruik gemaakt van de bibliotheekdatabank die ook de mogelijkheid biedt om artikels te lezen. 4.2. Studiebegeleiding Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet studiebegeleiding als goed. Via onder meer infodagen verschaft de opleiding informatie aan potentiële studenten die de opleiding willen aanvatten. De begeleiding van de studenten binnen de opleiding wordt zeer persoonlijk aangepakt volgens de commissie. In het eerste bachelorjaar zorgt het monitoraat voor de begeleiding van de studenten aan de hand van uitlegsessies, oefeningen of persoonlijke uitleg. Voor dit laatste voorziet het monitoraat wekelijks enkele opendeurmomenten. Studenten kunnen zich elektronisch inschrijven om een afspraak te maken om persoonlijke begeleiding of uitleg te krijgen. Zoals in facet 2.7. aangegeven kunnen studenten ook steeds deelnemen aan de ‘test van de week’ en kunnen ze met vragen hieromtrent ook steeds bij het monitoraat terecht. De commissie vernam tijdens haar gesprekken enkel positieve reacties op de werking en de resultaten van het monitoraat en over de invoering van de ‘test van de week’. De commissie vraagt de opleiding of ze kan bekijken of deze intensieve begeleidingsvorm voor sommige opleidingsonderdelen van tweede bachelor ook geen meerwaarde zou kunnen vormen. Daarnaast beveelt de commissie aan dat het monitoraat de veelvuldig terugkerende vragen en moeilijkheden met betrekking tot de opleidingsonderdelen zou terugkoppelen naar de bevoegde docenten zodat deze hier in hun colleges rekening mee kunnen houden. De docenten zijn volgens de studenten zeer toegankelijk gezien de studenten vanaf tweede bachelor vooral in kleine groepen les volgen. Zoals aangehaald in facet 3.1. doen ook de docenten in eerste bachelor grote inspanningen in grote groep de studenten toch persoonlijk te benaderen. De studenten zijn ook tevreden over de goede begeleiding van de projecten waar ze aan moeten werken. Deze begeleiding wordt vaak door de assistenten voorzien.
82 UGent – Bachelor Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie en Materiaalkunde Deel 2
De facultaire ombudspersonen zijn gekend bij de studenten, maar dienen slechts zelden te worden ingeschakeld, aangezien de meeste contacten tussen docenten en studenten laagdrempelig verlopen. Studenten kunnen indien ze dat wensen terugvallen op goede centraal uitgebouwde psycho-sociale begeleiding.
Algemene conclusie bij onderwerp 4: Voorzieningen Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Voorzieningen positief beoordeeld.
Onderwerp 5:
Interne kwaliteitszorg
Algemene beschrijving Inzake interne kwaliteitszorg is de Onderwijsraad op institutioneel niveau de draaischijf van het proces. Zij adviseert de academische overheid inzake de ontwikkeling van een onderwijspolitiek aan de instelling. Daarnaast is er de Afdeling Onderwijskwaliteitszorg van de Directie Onderwijsaangelegenheden die de faculteiten ondersteunt en begeleidt. Op facultair niveau is het de Kwaliteitscel Onderwijs die, in samenspraak met de Opleidingscommissies, waakt over het gehele proces van conceptuele opbouw van het curriculum tot praktische implementatie ervan. De Kwaliteitscel Onderwijs staat in voor het geregeld evalueren van alle opleidingsonderdelen van een opleiding, alsook van alle opleidingsonderdelen van een lesgever. Elke lesgever moet minstens om de drie jaar geëvalueerd worden. Studenten die een opleidingsonderdeel gevolgd hebben kunnen daarop betrekking hebbende vragenlijsten invullen. Ze worden hiervoor per e-mail uitgenodigd, maar deelname is niet verplicht. Sinds het academiejaar 2003–2004 worden twee evaluaties per jaar georganiseerd. De lesgevers van een geëvalueerd opleidingsonderdeel worden door de Kwaliteitscel Onderwijs geïnformeerd over de evaluatieresultaten, haar bevindingen en appreciaties en/of aanbevelingen. Alvorens tot een definitief syntheserapport en een eindbeoordeling te komen wordt de reactie van de lesgever ingewacht. In haar syntheserapport van een geëvalueerd opleidingsonderdeel formuleert de Kwaliteitscel Onderwijs ook opmerkingen voor de betrokken vakgroep en Opleidingscommissie. De Kwaliteitscel Onderwijs verwacht dat deze zich daarover beraden. Daarnaast organiseert de Kwaliteitscel Onderwijs ook niet-persoonsgebonden (door de studenten in te vullen) evaluaties. Per opleidingsonderdeel worden hierbij vier vragen gesteld, met betrekking tot voorkennis, vakinhoud, studielast en moeilijkheidsgraad. Ook kan de student aanduiden of voor een bepaald opleidingsonderdeel UGent – Bachelor Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie en Materiaalkunde 83 Deel 2
een gedetailleerde onderwijsevaluatie nodig is. De Kwaliteitscel Onderwijs stelt voor elk studiejaar een syntheseverslag op en maakt dat voor verder gevolg over aan de desbetreffende Opleidingscommissies. De Opleidingscommissies zijn permanente adviesorganen van de faculteiten met betrekking tot het algemeen beleid en de organisatie van het onderwijs. Hun taak omvat de voortdurende optimalisering van de kwaliteit van het onderwijs. In die zin zijn zij belast met de totale curriculumconstructie voor één of meerdere opleidingen. Opleidingscommissies worden ingesteld per opleiding of groep van samenhorende opleidingen. De Opleidingscommissie werkt voorstellen uit en formuleert adviezen met betrekking tot de inhoud, de organisatie en de kwaliteitszorg van het onderwijs. Via de notulen van haar vergaderingen houdt de Opleidingscommissie de Kwaliteitscel Onderwijs op de hoogte van haar activiteiten en besluiten. Zowel de Kwaliteitscel Onderwijs als de Opleidingscommissies verstrekken advies en rapporteren aan de Faculteitsraad. Deze draagt de eindverantwoordelijkheid voor het beleid en de besluitvorming met betrekking tot het onderwijs en de kwaliteitszorg van de faculteit Ingenieurswetenschappen. 5.1. Evaluatie resultaten Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet evaluatie van de resultaten van de opleiding als goed. De opleiding maakt gebruik van het hierboven beschreven centraal door de universiteit opgesteld systeem van kwaliteitszorg waarbij deze periodiek wordt geëvalueerd aan de hand van toetsbare streefdoelen. De commissie is aan de hand van de gesprekken en de verslagen die ze kon inkijken overtuigd van de goede werking van het systeem. De commissie hoopt dat de opleiding op het vlak van kwaliteitszorg de ingeslagen weg blijft opgaan. De commissie beveelt wel aan om te kijken welke maatregelen er bijkomend kunnen worden genomen om de participatie van studenten aan kwaliteitsbevragingen te verhogen aangezien ze heeft vastgesteld dat deze participatie op dit ogenblik beperkt is. 5.2. Maatregelen tot verbetering Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet maatregelen tot verbetering als goed. De visitatiecommissie heeft vastgesteld dat de opleiding rekening heeft gehouden met de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie. De visitatiecommissie hoopt dat de opleiding dit opnieuw zal doen met de nodige zin voor zelfreflectie aan de hand van de verbetersuggesties die in dit rapport zijn geformuleerd.
84 UGent – Bachelor Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie en Materiaalkunde Deel 2
De commissie apprecieert de kritisch-reflectieve manier waarmee het zelfevaluatierapport van de opleiding is opgesteld. De commissie beveelt de opleiding wel aan om naast de reflectie die ze in haar zelfevaluatierapport heeft gemaakt, ook na te denken over de ambities die ze zichzelf naar de toekomst wil stellen. Zoals verder toegelicht in facet 5.3. staat de opleiding zowel informeel als via de opleidingscommissie open voor maatregelen tot verbetering die door de studenten worden aangereikt en gaat ze daarmee ook aan de slag, wat de commissie apprecieert. Maatregelen tot verbetering worden binnen de structuren van het eigen kwaliteitszorgsysteem door de KCO geformuleerd wanneer dit naar aanleiding van de interne kwaliteitscontrole nodig blijkt. Deze maatregelen tot verbetering worden dan doorgespeeld naar de opleidingscommissie die hieraan gevolg geeft. 5.3. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet betrokkenheid van medewerkers, alumni en beroepenveld als voldoende. Zowel ZAP, AAP als studenten zijn vertegenwoordigd in de opleidingscommissie. Het is de visitatiecommissie opgevallen dat meerdere AAP’ers zich echter weinig betrokken voelen bij de opleiding als geheel en zich eerder als ‘hulpje’ van de ZAP’ers beschouwen, daar waar de ZAP’ers het programma wel gezamenlijk dragen. In de opleidingscommissie en de andere bij de opleiding betrokken raden zijn de studenten vertegenwoordigd en spelen ze een actieve rol. De doorstroom van de informatie van de studentenvertegenwoordigers naar de bredere groep studenten is beperkt en dient te worden geïntensifieerd. De commissie beveelt de opleiding aan haar studentenvertegenwoordigers hiertoe te stimuleren. Zoals in 5.1. aangehaald dient de opleiding ook de participatie van de studenten bij evaluaties te verhogen. De alumni en het beroepenveld worden niet rechtstreeks bij de opleiding betrokken. De commissie begrijpt dat de opleiding het bachelorprogramma bekijkt als een doorstroomopleiding naar de master maar denkt toch dat de oprichting van een adviesraad een grote meerwaarde voor de opleiding zou kunnen vormen. Op die manier kan de opleiding, waar nodig, inspelen op maatschappelijke evoluties binnen het bedrijfsleven.
Algemene conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Gegeven de positieve beoordelingen van de respectieve facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Interne kwaliteitszorg positief beoordeeld. UGent – Bachelor Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie en Materiaalkunde 85 Deel 2
Onderwerp 6:
Resultaten
6.1. Gerealiseerd niveau Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau van de opleiding als goed. De commissie is tot de vaststelling gekomen dat de opleiding de doelstellingen die ze zichzelf stelt, goed kan realiseren. Dit blijkt onder meer uit de goede kwaliteit van de door de commissie ingekeken examens. De studenten zijn na het volgen van de opleiding helemaal klaar om hun masterstudie succesvol aan te vatten. De masterstudenten zijn tevreden over de vlotte doorstroming vanuit de bachelor. Ook de tevredenheid van de bachelorstudenten zelf over de opleiding is groot. De commissie meent wel dat het stimuleren van het internationale contact en het opdoen van internationale ervaringen het grote potentieel dat binnen de opleiding aanwezig is uitdrukkelijker kan helpen valideren. Zoals reeds aangehaald in facet 2.7. gebeurt het aftoetsen van de competenties niet helemaal volledig. Er zijn steeds een aantal competenties in bepaalde opleidingsonderdelen die niet beoordeeld worden tijdens de colleges en practica dus a priori weet men niet of ze al dan niet behaald zijn. 6.2. Onderwijsrendement Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het onderwijsrendement van de opleiding als goed. Het slaagpercentage van de generatiestudenten in de 1ste kandidatuur/1ste Bachelor burgerlijk ingenieur kende volgens het zelfevaluatierapport van de opleiding gedurende de afgelopen 10 jaar globaal gezien een dalende tendens. Dit heeft onder andere te maken met het feit dat tot 2003–2004 de opleiding burgerlijk ingenieur enkel aangevat kon worden mits het slagen voor een toelatingsexamen. Dit toelatingsexamen is, tegelijk met de start van de BaMa-structuur, in 2004–2005, afgeschaft en was vanaf 2001–2002 reeds substantieel afgenomen in omvang en diepgang. In het begin van de jaren 2000 leidde dit tot een daling van het slaagpercentage, terwijl de volledige afschaffing sinds 2004–2005 dit cijfer nog verder naar beneden haalde. In 2004–2005 slaagde 39% van de generatiestudenten, het laatste maar ook het laagste percentage in de statistieken voor de invoering van de BaMa-structuur. Blijkens het zelfevaluatierapport is het gemiddelde slaagpercentage voor de gehele 1ste kandidatuur/1ste Bachelor 65,9% voor de academiejaren 1998–1999 tot en met 2000–2001 en 52,6% voor de academiejaren 2001–2002 tot en met 2004–2005. Dat is een daling van meer dan 13%. Vanaf het academiejaar 2005–2006 werden de studiejaren gradueel afgeschaft en kunnen er derhalve geen slaagpercentages voor berekend worden. Blijkens het zelfevaluatierapport behaalt in de academiejaren 2005–2006 tot en met 2007–2008 maar zo’n 25% van de generatiestudenten alle
86 UGent – Bachelor Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie en Materiaalkunde Deel 2
credits en ongeveer evenveel generatiestudenten tussen 75% en 99% van de credits. Dat wijst erop dat beduidend minder dan de helft van de generatiestudenten relatief probleemloos naar het tweede bachelorjaar doorstroomt. Het eerste bachelorjaar blijft duidelijk een schiftingsjaar. Er wordt zoals aangehaald in facetten 2.3., 2.5. en 4.2. zeer veel gedaan om het onderwijsrendement te verbeteren. Het onderwijsrendement dient volgens de commissie blijvend te worden opgevolgd. De commissie is tevreden dat het onderwijsrendement in termen van percentages behaalde credits beduidend toeneemt naarmate de studenten vorderen in hun opleiding.
Algemene conclusie bij onderwerp 6: Resultaten Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Resultaten positief beoordeeld.
UGent – Bachelor Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie en Materiaalkunde 87 Deel 2
Integraal oordeel van de visitatiecommissie Gezien de positieve beoordeling bij de zes onderwerpen, is de visitatiecommissie van oordeel dat er binnen de opleiding bachelor in de Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie en Materiaalkunde voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn, en heeft zij aldus een positief eindoordeel over de opleiding.
Overzicht van de geformuleerde verbetersuggesties Doelstellingen -- Breng internationalisering explicieter in de doelstellingen. -- Geef de doelstellingen een bredere bekendheid. -- Verfijn de afstemming van de doelstellingen. -- Stem de doelstellingen af op de behoeften van het werkveld. Programma -- Voer opnieuw een opleidingsonderdeel communicatievaardigheden in. -- Betrek studenten en assistenten nauwer bij het curriculum en bij curriculumwijzigingen. -- Bekijk met de studenten de zwaarte van het eerste semester in verhouding tot het tweede semester van eerste bachelor. -- Remedieer met de studenten het vakoverschrijdend project in derde bachelor. -- Laat de studenten reeds in eerste bachelor kennis maken met mondelinge examinering. -- Betrek de aangeleerde ‘soft skills’ in de evaluatie van de studenten. -- Blijf de evolutie van de slaagcijfers opvolgen. -- Bekijk of de intensieve begeleidingsvorm uit eerste bachelor een meerwaarde kan vormen in tweede bachelor. -- Laat het monitoraat veelvuldig gestelde vragen terugkoppelen naar de bevoegde docenten.
88 UGent – Bachelor Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie en Materiaalkunde Deel 2
Personeel -- Kijk uit naar een bredere interfacultaire samenwerking. -- Maak tijdig plannen om het nakende emeritaat van enkele docenten op te vangen. -- Verzeker dat alle docenten aan de onderwijskundige vorming deelnemen, ofwel hun onderwijskundige competenties op een andere, aantoonbare wijze ontwikkelen. Interne kwaliteitszorg -- Verhoog de participatie van studenten bij de kwaliteitsbevragingen. -- Stel streefdoelen op voor de toekomst van de opleiding. -- Overweeg de oprichting van een industriële adviesraad. Resultaten -- Blijf het onderwijsrendement nauwgezet opvolgen.
UGent – Bachelor Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie en Materiaalkunde 89 Deel 2
II
Universiteit Gent Deelrapport Master Ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde
Inleiding Dit deelrapport behandelt de master Ingenieurswetenschappen: Materiaalkundeaan de UGent. De visitatiecommissie bezocht de opleiding van 10 tot en met 13 maart 2009. Conform haar opdracht geeft de visitatiecommissie in dit rapport een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader en een integraal oordeel over de opleiding waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie. Tevens doet de visitatiecommissie in het kader van de verbeterfunctie van de kwaliteitszorg aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering. De beoordeling van de onderwerpen is, conform de vereisten, gebeurd aan de hand van de facetten en bijbehorende beoordelingscriteria uit het VLIR/VLHORA beoordelingskader dat is afgestemd op de accreditatievereisten. De commissie heeft zich bij haar oordelen gebaseerd op de in het zelfevaluatierapport ter beschikking gesteldeinformatie. Deze informatie werd tijdens het bezoek aan de opleiding aangevuld door gesprekken met het faculteitsbestuur, de opleidingsverantwoordelijken, lesgevers, ondersteunend personeel, studenten en alumni en met facultaire en opleidingsdocumentatie, een bezoek aan de faciliteiten zoals de klaslokalen, de computer infrastructuur en de bibliotheek en met studiemateriaal, examenvragen en masterproeven. Per facet geeft de commissie aan of de opleiding hierop onvoldoende, voldoende, goed of excellent scoort. De beoordeling ‘onvoldoende’ wijst er op dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is. De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm voor dit facet. De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit. De beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde 91 Deel 2
het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel in Vlaanderen, in België als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren. De commissie heeft daarbij inzichtelijk gemaakt hoe zij, rekening houdend met de bijbehorende criteria, tot een beoordeling per facet is gekomen, zodat duidelijk is waarop de beoordeling is gegrond. De oordelen zijn zo goed mogelijk onderbouwd met feiten en analyses en zijn mede gebaseerd op een vergelijking met internationaal gehanteerde normen in het betreffende domein. Op basis van de beoordelingen per facet geeft de commissie vervolgens een samenvattend oordeel op het niveau van de onderwerpen. Een positieve (+) onderwerpscore houdt in dat voldaan is aan de minimumeisen voor basiskwaliteit. Een negatieve (-) onderwerpscore houdt in dat niet aan de minimumeisen voor basiskwaliteit voldaan is. Ten slotte geeft de visitatiecommissie aan het eind van het rapport een eindoordeel over de basiskwaliteit van de opleiding. De aanbevelingen om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering, zijn opgenomen bij de respectieve facetten. Aan het eind van het rapport is ten behoeve van de opleidingen een overzicht opgenomen van verbetersuggesties. De oordelen van de commissie hebben betrekking op de opleiding met al haar afstudeerrichtingen en varianten, tenzij anders vermeld. De opleiding ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde kent twee afstudeerrichtingen: de afstudeerrichting Metaalkunde en de afstudeerrichting Textielkunde. In oorsprong waren beide afstudeerrichtingen zelfstandige opleidingen die om rationaliserings- en subsidiëringsredenen zijn samengevoegd. Er werd nadien een hervorming van de studieprogramma’s ingenieurswetenschappen doorgevoerd in de geest van de BaMa-structuur. Deze programmahervorming werd stapsgewijs doorgevoerd vanaf het academiejaar 2001–2002. Alhoewel de officiële masteropleiding zich in een wordingsfase bevindt die aanving in het academiejaar 2007–2008 en die gefinaliseerd werd tijdens het academiejaar 2008–2009, zijn de vernieuwde studieprogramma’s in de tweede en de derde proef burgerlijk materiaalkundig ingenieur geïmplementeerd vanaf het academiejaar 2004–2005 en werden ze ook al geëvalueerd. In het academiejaar 2007–2008 telde de afstudeerrichting Metaalkunde 4 studenten in eerste master en 2 in tweede master. De afstudeerrichting Textielkunde telde er 4 in de eerste master en 3 in de tweede master.
92 UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde Deel 2
Onderwerp 1:
Doelstellingen van de opleiding
Algemene beschrijving De masteropleiding materiaalkunde legt volgens het zelfevaluatierapport de klemtoon op geavanceerde toepassingen en technieken en op het grondig vormen van het creatief vermogen. Aldus accentueert ze haar specifieke doelstellingen: het vormen van een ingenieur met een ruime competentie rond de gespecialiseerde technische toepassingen van de materiaalkunde. Ze wordt gekenmerkt door: (i) het ontwikkelen en het verdiepen van de kennis op het gebied van de fysische materiaalkunde, de studie van de eigenschappen van materialen en van de fysischeen chemische grondslagen waarop deze gebaseerd zijn; (ii) het ontwikkelen en verdiepen van de kennis op het gebied van thermodynamica en wiskundige modellering; (iii) het ontwikkelen en verbreden van de kennis van de invloed van de procesparameters op de uiteindelijk bereikte materiaaleigenschappen; (iv) een bijzondere aandacht voor de impact van materiaalkundige ontwikkelingen op het leefmilieu en op de maatschappij. In het zelfevaluatierapport van de opleiding worden deze doelstellingen verder vertaald in eindtermen binnen een competentiemodel met zes onderscheiden kerncompetentiegebieden: ‘Kenniscompetenties’, ‘Wetenschappelijke competenties’, ‘intellectuele competenties’, ‘Competenties in samenwerken en communiceren’, ‘Maatschappelijke competenties’ en ‘Ingenieurscompetenties’. 1.1. Niveau en oriëntatie Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de opleiding als voldoende. Op basis van de in het zelfevaluatierapport aangeleverde documenten en de gesprekken met de afgevaardigden van de faculteit en van de opleiding, heeft de commissie vastgesteld dat de algemene en algemene wetenschappelijke doelstellingen die de opleiding vooropstelt, in overeenstemming zijn met artikel 58 van het Structuurdecreet en met de door de commissie geformuleerde minimumeisen in het referentiekader. Het niveau van de opleiding sluit volgens de visitatiecommissie aan bij het niveau dat verwacht wordt bij een masteropleiding. De commissie heeft daarnaast vastgesteld dat de afgestudeerden de nodige competenties beheersen voor het zelfstandig uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek. In de doelstellingen is de internationale dimensie voldoende aanwezig.
UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde 93 Deel 2
De commissie heeft echter ook vastgesteld dat de uitwerking van de competenties onder meer in de in het zelfevaluatierapport uitgewerkte competentietabel van de UGent, een te statische benadering is van de doelstellingen. Tijdens de gesprekken van de commissie is immers gebleken dat de opleiding geen antwoord kon bieden aan de commissie omtrent de vragen waarom bepaalde opleidingscompetenties convergeren met bepaalde opleidingsonderdelen en andere niet. De commissie beveelt aan deze oefening opnieuw te maken en zich deze competenties dan ook eigen te maken zodat ze verifieerbaar in het programma kunnen worden vertaald en er ook in kunnen worden afgetoetst. De opleiding liet tijdens het bezoek weten dat ze zich de door zichzelf geformuleerde doelstellingen nog meer eigen dient te maken. De doelstellingen van de opleiding zijn op zich bekend bij zowel studenten als docenten. De commissie meent dat ook de vertaling van de doelstellingen in het door de UGent gehanteerde competentiemodel nog een ruimere bekendheid zou mogen krijgen nadat de docenten zich deze hebben eigen gemaakt. De opleiding heeft zich geëngageerd hier werk van te maken. De commissie heeft uit de gespreken met studenten en alumni begrepen dat bedrijven een onduidelijk beeld hebben van waar de opleiding voor staat en dan vooral van de afstudeerrichting textielkunde. Bedrijven hebben over textielkunde het beeld van een ‘ambachtelijke discipline’. De commissie meent dat dit beeld dringend moet bijgesteld worden. De commissie denkt dat om dit te realiseren, de bedrijven bijvoorbeeld door middel van een adviesraad bij de opleiding kunnen betrokken worden. Daarnaast moet de opleiding zichzelf en haar studenten ook promoten naar het afnemend veld toe. 1.2. Domeinspecifieke eisen Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen als voldoende. De commissie meent op basis van de in het zelfevaluatierapport aangeleverde documenten en de aanvullende gesprekken dat de domeinspecifieke opleidingsdoelstellingen tegemoet komen aan de eisen van (buitenlandse) vakgenoten en aan de door de commissie geformuleerde domeinspecifieke minimumeisen in het referentiekader. De opleiding heeft haar doelstellingen ook op het ‘Eur-Ace Framework Standards for the Accreditation of Engineering Programmes’ afgestemd. De commissie apprecieert deze door de opleiding gemaakte oefening. Toch stelde ze vast dat de opleiding deze aftoetsing niet altijd even punctueel heeft uitgevoerd. Tijdens de gesprekken kreeg de commissie bijvoorbeeld geen antwoord op de vraag aan de opleiding waarom geen enkel van haar competenties overeenkomt met de in het Eur-Ace Framework geformuleerde ‘ability to apply innovative methods in problem solving’. De commissie beveelt de opleiding aan om bewust en beargumenteerd
94 UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde Deel 2
de oefening te maken welke opleidingsonderdelen overeenstemming hebben met welkestandaarden en hieruit dan conclusies te trekken. De commissie stelde vast dat de opleiding gedeeltelijk een opsplitsing maakt van haar doelstellingen met betrekking tot de twee afstudeerrichtingen metaalkunde en textielkunde. De commissie pleit er echter voor om de doelstellingen te omschrijven op het niveau van de opleiding zelf zodat de doelstellingen ‘materiaalkunde doelstellingen’ worden in plaats van metaalkundige of textielkundige doelstellingen. De doelstellingen van de opleiding zouden op die manier een breder veld bestrijken. De commissie meent dat de domeinspecifieke doelstellingen ook correleren met de behoeften van het beroepenveld. De aan de opleidingen verbonden vakgroepen voeren voor bedrijven vaak opdrachten uit en hebben op die manier een informele band opgebouwd met het beroepenveld. Een grondige en permanente aftoetsing van de doelstellingen bij het werkveld ontbreekt echter. De commissie vindt het op zich wel een meerwaarde dat de opleidingsdoelstellingen bij de BaMa-hervorming afgestemd werden op de behoeften van het werkveld. Dit mag volgens de commissie echter geen éénmalig feit blijven. De commissie beveelt de opleiding aan een regelmatig samenkomende adviesraad op te richten waarin representatieve vertegenwoordigers van het werkveld waaronder bij voorkeur ook afgestudeerden van de opleiding zetelen.
Algemene conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Doelstellingen van de opleiding positief beoordeeld.
Onderwerp 2:
Programma
Algemene beschrijving De masteropleiding materiaalkunde, die net zoals alle masteropleidingen in de ingenieurswetenschappen 120 studiepunten bedraagt, is opgebouwd uit twee afstudeerrichtingen: metaalkunde en textielkunde. De materiaalkundige vorming neemt reeds een aanvang in de bacheloropleiding en wordt verder voltooid in de masteropleiding. Er wordt voorzien in een uitgebreid ‘stamgedeelte’, dat door elke student gevolgd wordt, onafhankelijk van de gekozen afstudeerrichting. Deze gemeenschappelijke opleidingsonderdelen (36 studiepunten) zorgen er volgens het zelfevaluatierapport voor dat de afgestudeerde masUGent – Master Ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde 95 Deel 2
ter in de materiaalkunde op zeer degelijke wijze een breed kennisveld binnen de materiaalkunde beheerst. Algemene opleidingsonderdelen (36 stp) -- Breuk- en vervormingsgedrag van materialen (6) -- Fysische materiaalkunde (6) -- Materiaalkundige thermodynamica (6) -- Structuur en dynamica van polymeren (6) -- Vezelmaterialen (6) -- Materiaalkundige micro-analyse en structuurbepaling (6) Afstudeerrichting metaalkunde (36 stp) -- Fysische metaalkunde van staalsoorten (6) -- Metaalkunde (6) -- Winningsmetallurgie en recyclage (4) -- Microstructurele materiaalmodellen (partim) (4) -- Modelleren van fysische processen in de metaalkunde (4) -- Non-ferrolegeringen (4) -- Thermomechanische processing van materialen (4) -- Corrosie en oppervlaktetechnologie (4) Afstudeerrichting textielkunde (36 stp) -- Chemische en fysische textieltechnologie (6) -- Studie van kleur en kleurenapplicatie (6) -- Technologie van de textielprocessen (6) -- Product- en procesanalyse (6) -- Verwerking van polymeren (6) -- Functionele textielmaterialen (6) Binnen elke afstudeerrichting bestaat de mogelijkheid te kiezen tussen een meer gespecialiseerde opleiding of een meer verbredende. Dit gebeurt door het al dan niet opnemen van een minor in het curriculum. Een minor is een geheel van 18 of 24 studiepunten rond een thema. In totaal zijn er 9 minors voorzien: -- verbredende minors: !!bedrijfskunde !!biosystemen !!milieu en duurzame ontwikkeling !!computerwetenschappen !!elektronica en ICT !!fotonica !!energietechniek !!regeltechniek en automatisering !!materiaalfysica (niet voor de afstudeerrichting metaalkunde)
96 UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde Deel 2
Voor het kiezen van een minor biedt de faculteit ingenieurswetenschappen (FirW) verschillende mogelijkheden aan: -- De minors Bedrijfskunde, Milieu en duurzame ontwikkeling en Biosystemen omvatten elk een pakket opleidingsonderdelen van 36 studiepunten. De student kiest uit een pakket voor een totaal van 24 studiepunten. -- De minors computerwetenschappen, Elektronica en ICT, chemische technologie, fotonica, energietechniek, regeltechniek en automatisering en Materiaalfysica omvatten elk een pakket opleidingsonderdelen van meestal 36 studiepunten. Hier kiest de student voor een totaal pakket van 18 studiepunten. Dit keuzepakket van 18 studiepunten wordt gecombineerd met maatschappelijke opleidingsonderdelen naar keuze voor 6 studiepunten. -- De masterproef heeft een studieomvang van 24 studiepunten. 2.1. Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma als voldoende. De visitatiecommissie heeft vastgesteld dat het programma van de opleiding een adequate concretisering is van de eindkwalificaties van de opleiding, zowel wat betreft haar niveau, haar oriëntatie als haar domeinspecifieke eisen. Deze opleiding biedt een programma aan waarin de studenten de keuze moeten maken tussen de afstudeerrichtingen metaalkunde en textielkunde. De studenten hebben de facto echter een bredere keuze: studenten kunnen er voor zorgen dat ze met de andere afstudeerrichting enkel de 36 verplichte credits gemeenschappelijk hebben. Ze kunnen er anderzijds ook voor kiezen om slechts 12 credits niet gemeenschappelijk te hebben met de andere afstudeerrichting. Studenten die de afstudeerrichting Metaalkunde volgen kunnen ook werken rond onderwerpen uit textielkunde en vice versa. De studenten beschouwen de opleiding als één geheel en maken geen strikt onderscheid tussen de twee afstudeerrichtingen. De commissie vindt dit op zich een goede zaak. Studenten kunnen als ze dat wensen met een bredere waaier van zowel metalen, textiel en geavanceerde materialen (composieten, keramische) vertrouwd geraken in hun programma. De in het zelfevaluatierapport gedefinieerde kerncompetentiegebieden kunnen volgens de commissie aan de verschillende programmaonderdelen worden verbonden. In de in het zelfevaluatierapport uitgewerkte correspondentietabellen worden verder ook alle vooropgestelde competenties aan de verschillende opleidingsonderdelen verbonden. De uitgebreide studiefiches per opleidingsonderdeel bevatten de nodige informatie over begin- en eindcompetenties (naast informatie over werk- en examenvormen) die ook op hun beurt adequate vertalingen zijn van de vooropgestelde doelstellingen. UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde 97 Deel 2
Het programma van de opleiding wordt ingevuld door vakgroepgebonden docenten en de inhoud is in de eerste plaats ook de verantwoordelijkheid van de vakgroepen. Tussen de docenten en assistenten van de vakgroepen verantwoordelijk voor de afstudeerrichting metaalkunde en textielkunde is er weinig directe interactie. De verantwoordelijken van beide opleidingen komen wel samen in de opleidingscommissie Materiaalkunde. Deze opleidingscommissie draagt de verantwoordelijkheid over de opleiding. De commissie beveelt de docenten en assistenten van de twee aanleverende vakgroepen aan inspanningen te leveren om de opleiding, net zoals de studenten, als een coherent geheel te benaderen. In dit kader meent de commissie dat in de toekomst ook assistenten en studenten dichter moeten betrokken worden bij het curriculum en de curriculumwijzigingen. De internationale component van de opleiding die duidelijk aanwezig is in de doelstellingen, dient volgens de commissie in het programma verder worden uitgediept. De opleiding moet volgens de commissie veel bewuster omgaan met de interna tionalisering van de opleiding. De opleiding staat bijvoorbeeld niet weigerachtig tegenover studentenuitwisseling, maar de studenten worden niet actief gestimuleerd deel te nemen aan uitwisselingsprogramma’s. Volgens de commissie is er in de opleiding tevens nog ruimte voor extra Engelstalige opleidingsonderdelen. Ook de studenten kunnen zich vinden in een verhoging van het aantal cursussen (maar niet noodzakelijk hoorcolleges) in de Engelse taal. Dit kan ook de komst van buitenlandse Erasmus-studenten vergemakkelijken en stimuleren. Die laatste komen op dit moment vooral om hun masterproef te maken. Daarnaast zou de opleiding volgens de commissie ook werk kunnen maken van samenwerking met andere opleidingen in het buitenland. Dit zou een kleine stap moeten zijn voor de opleiding gezien er vanuit de vakgroep textielkunde een internationaal textielprogramma wordt aangeboden. 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de professionele en academische gerichtheid van het programma als voldoende. De commissie is tevreden met de mate waarin het programma academisch en professioneel gericht is. De integratie van onderwijs-onderzoek is verzekerd: de docenten, die allen zelf actief zijn in het onderzoek, betrekken de eigen onderzoeksresultaten in het onderwijs en laten ook studenten in contact komen met onderzoek. Toch ziet de commissie in het kader van het verbeterperspectief nog enkele mogelijkheden. De commissie beveelt aan om, conform de decretale mogelijkheden, de stage van vier weken voor 6 ECTS verplicht te maken, bij voorkeur bij aanvang van het tweede masterjaar. Een eerste ervaring met het werkveld tijdens de masterstudie, bereidt de studenten adequater voor op hun latere beroepsleven. De commissie koppelt
98 UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde Deel 2
hieraan de voorwaarde dat de omkadering van deze stage goed is en de kwaliteit van de begeleiding gewaarborgd blijft. Een verplichte stage kan ook het huidige gemis aan projectwerk (zie facet 2.6.) in de master opvangen, de masterproef niet te na gesproken. De docenten betrekken hun onderzoek binnen hun onderwijsopdracht. Ondanks het feit dat dit een positieve zaak is, meent de commissie dat de opleiding zich in haar onderwijs te sterk focust op de onderzoeksdomeinen van de vakgroepen binnen materiaalkunde. Er wordt echter te weinig aandacht geboden aan opleidingsonder delen buiten deze onderzoeksdomeinen. De commissie beveelt de opleiding aan zich in haar onderwijs meer uit te breiden naar andere materialen en functionaliteiten. Het studiemateriaal waar de studenten gebruik van maken is door de band genomen voldoende actueel. De commissie kon constateren dat de opleiding voor verschillende opleidingsonderdelen onder meer gebruik maakt van recente (internationale) literatuur naast de bovenvermelde eigen onderzoeksresultaten. Met tevredenheid stelde de commissie ook vast dat de afstudeerrichting textielkunde zich nog meer heeft verbreed in het domein van de polymeren. Mede op basis hiervan meent de commissie dat het programma van de opleiding goed aansluit bij de recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied. 2.3. Samenhang van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de samenhang van het programma als goed. De commissie is tevreden over de gerealiseerde inhoudelijke samenhang van het masterprogramma. Het masterprogramma bouwt op een logische manier voort op het bachelorprogramma. De opbouw van de nagestreefde competenties gebeurt, mede door de adequate conceptuele uitwerking van de relatie tussen doelstellingen en programma, op een logische en sequentiële wijze waardoor storende overlappingen vermeden worden. De inhoudelijke samenhang van het programma is geschraagd en bewaakt de uitgezette lijnen die aanknopen bij het bachelortraject. Het programma heeft 36 studiepunten verplicht gemeenschappelijk. Deze zitten geprogrammeerd in het eerste masterjaar. In het tweede masterjaar zijn er geen gemeenschappelijke opleidingsonderdelen tussen beide afstudeerrichtingen. Studenten hebben zoals aangehaald in facet 2.1. flexibele mogelijkheden om opleidingsonderdelen van de andere afstudeerrichting te volgen. De commissie meent dat dit een goede methode is om de studenten een bredere keuzemogelijkheid te bieden dan enkel textiel of metalen, zonder hiermee afbreuk te doen aan het mogelijk behalen van de algemene ingenieurscompetenties. De commissie apprecieert ook dat de masterproef, onafhankelijk van de afstudeerrichting, in beide onderzoeksgroepen kan gemaakt worden en dat studenten van deze mogelijkheid geregeld gebruik UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde 99 Deel 2
maken. Daarnaast kan de masterproef ook in andere vakgroepen van de faculteit of eventueel ook aan andere faculteiten worden gemaakt. De studenten melden aan de commissie dat zolang men opleidingsonderdelen kiest van eenzelfde vakgroep, er nooit opleidingsonderdelen op hetzelfde tijdstip worden gedoceerd, als men daar buiten keuzes maakt, kan dit wel een probleem geven. De commissie meent dat deze vorm van overlap tussen opleidingsonderdelen binnen deze opleiding, wars van de afstudeerrichting, vermeden moet worden. De commissie heeft in het verlengde hiervan de opleiding in facet 2.1. aanbevolen de opleiding meer als één geheel te gaan beschouwen. 2.4. Studieomvang De masteropleiding voldoet met 120 studiepunten aan de decretaal vastgelegde eisen betreffende studieomvang. 2.5. Studietijd Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet studietijd als goed. De commissie heeft vastgesteld dat de bewaking van de studietijd een permanente zorg is voor de opleiding. Het onderwerp studietijd maakt deel uit van de bevragingen in het kader van de programma-evaluaties en wordt ook opgevolgd in verschillende studietijdmetingen. De studietijdmetingen maken gebruik van zowel de retro spectieve als van de prospectieve methodologie. Metingen worden georganiseerd door de centrale Directie Onderwijsaangelegenheden en resultaten worden teruggekoppeld naar en besproken binnen de opleiding. Gezien de kleine studentenaantallen geven de kwantitatieve gegevens volgens de opleiding mogelijks een vertekend beeld. De commissie houdt hier rekening mee in haar beoordeling. De gemeten totale studietijd komt min of meer overeen met de begrote studietijd: In het tweede masterjaar wordt voor de beide afstudeerrichtingen een betere overeenstemming bereikt. Voor de afstudeerrichting metaalkunde kan de overeenkomst zelfs als zeer goed beschouwd worden. De studenten beaamden deze bevindingen in hun gesprekken met de commissie en meldden geen klachten te hebben over de studietijd. Voor het eerste masterjaar is de reële studietijd wel bijna 25% lager dan de begrote studietijd. De commissie beveelt aan dat de opleiding met de studenten deze vaststelling serieus neemt, ze ten gronde bespreekt en dat de opleiding zo nodig enkele opleidingsonderdelen inhoudelijk verstevigt. De studenten verzekerden de commissie dat als er zich klachten zouden voordoen, deze steeds met de individuele docenten kunnen besproken worden gezien de goede contacten tussen studenten en docenten.
100 UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde Deel 2
2.6. Afstemming tussen vormgeving en inhoud Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud van het programma als voldoende. De commissie heeft kunnen vaststellen dat er binnen de opleiding een variatie aan verschillende onderwijsvormen aanwezig is. Ze is van oordeel dat de didactische werkvormen aansluiten bij de doelstellingen van de opleiding. Zo worden verscheidene hoorcolleges aangevuld met werkcolleges en practica. Op die manier leren studenten ondermeer met laboratoriumapparatuur om te gaan. Studenten tonen zich door de band genomen tevreden met de gerichtheid van de werkvormen op de doelstellingen van de opleidingsonderdelen. De commissie vernam wel van de studenten dat in de afstudeerrichting metaalkunde de practica vaak demonstratief zijn. De commissie beveelt aan de studenten actiever te laten participeren bij deze practica. Het cursusmateriaal dat de commissie kon inkijken is van goede kwaliteit. Deze cursussen worden regelmatig geüpdatet naar gelang de noden die er zijn. Nu wordt er bijvoorbeeld heel wat meer aandacht geschonken aan ecologie in verschillende cursussen. De commissie betreurt dat de projectlijnen die opgezet zijn in de bacheloropleiding niet doorgetrokken worden naar de masteropleiding. Doorheen de bachelorjaren worden de studenten geleidelijk aan in contact gebracht met projectwerk dat verschillende vaardigheden uit verschillende opleidingsonderdelen combineert. De commissie acht het wenselijk om in de master meer vakoverschrijdende projecten in te voeren. Deze projecten zijn volgens de commissie de manier bij uitstek om ook de tijdens de opleiding verworven competenties te toetsen. De opleiding heeft de commissie wel al laten weten om op termijn meer projectwerk te voorzien in het eerste masterjaar. De studenten gaven in hun gesprek met de commissie aan dat het elektronisch leerplatform ‘Minerva’ door hen wordt gebruikt. De studenten maken van dit platform vooral gebruik om cursussen, slides en achtergrondinformatie te downloaden en om de door de docenten geplaatste aankondigingen te lezen. 2.7. Beoordeling en toetsing Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de beoordeling en toetsing als goed. De opleiding is georganiseerd volgens het semestersysteem: per academiejaar zijn er twee examenperiodes met mogelijkheid tot herkansing na de tweede periode. De organisatie en planning van de periodegebonden evaluatie is in handen van de Faculteitsraad. De verantwoordelijkheid voor de inhoud van de examenvragen ligt volledig bij het academisch personeel. UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde 101 Deel 2
De visitatiecommissie heeft verschillende examenvragen bestudeerd en heeft mede aan de hand van de gesprekken met studenten en docenten geconstateerd dat deze van een academisch niveau zijn dat gericht is op het verwerven (en niet louter het reproduceren) van kennis, vaardigheden en attitudes. Er is een op de doelstellingen en leerinhouden afgestemde mix van schriftelijke, mondelinge, en ‘openboek’ examens. De mondelinge examens gaan altijd gepaard met een schriftelijke voorbereiding. Voor elk opleidingsonderdeel staat in de studiefiche de ondervragingsvorm vermeld. Lesgevers delen ruim op voorhand, bij voorkeur tijdens het eerste hoorcollege, de wijze mee waarop de evaluatie zal gebeuren. Examenkalenders worden opgesteld in overleg met studenten, ombudspersonen, voorzitters van examen- en opleidingscommissies. De studenten zijn tevreden over de transparante manier waarop de examens geregeld worden en de commissie kan dit enkel maar bijtreden. Toch ziet de commissie nog een groot punt tot verbetering: de aangeleerde softe vaardigheden waaronder presentatievaardigheden die in de opleidingsdoelstellingen en in het programma naar voor worden gebracht, worden nog te weinig expliciet geëxamineerd. De opleiding dient volgens de commissie een expliciet toetsbeleid te realiseren aan de hand van de in het zelfevaluatierapport uitgewerkte competentietabel. 2.8. Masterproef Algemene beschrijving De masterproef (24 studiepunten) vindt plaats in het laatste masterjaar en wordt gespreid over de twee semesters. In dat zelfde jaar moeten voor de beide afstudeerrichtingen een aanzienlijk pakket opleidingsonderdelen naar keuze genomen worden. Vermits deze opleidingsonderdelen in de twee semesters kunnen gedoceerd worden, zal de spreiding van de 24 studiepunten van de masterproef in functie van de keuze van de individuele student sterk kunnen variëren. Meestal streven de studenten ernaar een grote hoeveelheid opleidingsonderdelen naar keuze te nemen in het eerste masterjaar om in het tweede masterjaar intens aan de masterproef te kunnen werken. Het relatieve aandeel van de masterproef is na de invoering van de BaMa-hervorming gestegen van 18 studiepunten voor de metaalkunde en 20 studiepunten voor de textielkunde in het vorige programma tot 24 studiepunten. Het is volgens het zelfevaluatierapport meestal zo dat studenten beginnen met het werk aan de masterproef tijdens de vakantieperiode die voorafgaat aan het laatste studiejaar. Het is in de opleiding materiaalkunde gebruikelijk dat de masterproef afgewerkt wordt vóór de eerste examenperiode van het laatste jaar (indiendatum 1 juni). Het komt, eveneens volgens het zelfevaluatierapport, weinig voor dat een masterproef tegen de tweede examenperiode (in september) wordt afgewerkt, en nog minder dat er een extra jaar genomen wordt voor de masterproef. Het afwerken van de masterproef in juni wordt ook door de promotoren gestimuleerd: dit is trou-
102 UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde Deel 2
wens in overeenstemming met de uitdrukkelijke wens van het Universiteitsbestuur dat de masterproef niet mag bijdragen tot een feitelijke verlenging van de studieduur. Dit is ook zo voor de nieuwe masterproef met zijn groter gewicht. Elk afstudeerwerk wordt in consensus beoordeeld door een beoordelingscommissie en een begeleidingscommissie. De beoordeling wordt uitgebracht op een standaardevaluatieformulier. De begeleidingscommissie bestaat uit de promotor en één of twee andere leden (ZAP, assisterend academisch of wetenschappelijk personeel of externen) die het afstudeerwerk tijdens het jaar van nabij opvolgen. De begeleidingscommissie beoordeelt het afstudeerwerk op praktische aspecten (technische vaardigheden, organisatie, orde, nauwkeurigheid) en persoonlijke kenmerken van de student (creativiteit, inzet, kritische zin, zelfstandigheid). De beoordeling door de beoordelingscommissieis grotendeels gebaseerd op het schriftelijke verslag en op de verdediging van de masterproef. Zowel de begeleidings- als de beoordelingscommissie formuleren hun beoordeling bij consensus. Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de masterproef als goed. De masterproef voldoet met 24 studiepunten aan de decretaal opgelegde eisen. De commissieleden hebben voorafgaand aan het bezoek elk een aantal eindverhandelingen bestudeerd, en enkele recente eindverhandelingen kunnen inkijken tijdens het bezoek. De commissie meent dat de masterproeven duidelijk blijk geven van een kritisch-reflecterende en onderzoeksingesteldheid van de student. De commissie meent wel dat de masterproeven in omvang redelijk uitgebreid zijn en beveelt aan een meer gesynthetiseerd werk af te leveren. De visitatiecommissie is van oordeel dat het leerproces dat zich voltrekt bij de masterproef een appel doet op alle competenties die bij academisch onderwijs vereist zijn. De onderwerpen leunen in het merendeel van de gevallen aan bij het onderzoeksdomein van promotor of begeleider. Sommige masterproeven komen tot stand in samenwerking met de industrie. De commissie merkt op dat er veel buitenlandse studenten naar de opleiding komen om er hun masterproef te maken in het kader van interuniversitaire uitwisseling. Doordat de meeste opleidingsonderdelen echter in het Nederlands worden gegeven kunnen ze weinig andere opleidingsonderdelen volgen. De formele begeleiding van de studenten voldoet, maar is in de afstudeerrichting Metaalkunde redelijk licht: het initiatief wordt voornamelijk bij de student zelf gelegd. Bij de afstudeerrichting Textielkunde komen de studenten meestal om de twee weken op overleg bij hun promotor. De commissie stelde vast dat er binnen de opleiding geen begeleidingsschema voor de studenten is opgesteld en stelt voor hier in de toekomst werk van te maken. De manier waarop de masterproef beoordeeld wordt vindt de commissie goed. UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde 103 Deel 2
2.9. Toelatingsvoorwaarden Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet toelatingsvoorwaarden als voldoende. Toegang tot de masteropleiding kan rechtstreeks na het volgen van een bachelorprogramma chemische technologie en materiaalkunde of via een voorbereidingsprogramma verlopen. Industriële ingenieurs in de chemie, textieltechnologie en elektromechanica worden rechtstreeks toegelaten tot het masterprogramma. De voorbereidingsprogramma’s bestaan uit een verplicht programma van 30 studiepunten (waarin vrijstellingen mogelijk zijn) en een keuzeprogramma van maximaal 60 studiepunten. Voor dit keuzeprogramma wordt geput uit de opleidingsspecifieke bachelorvakken en uit de bachelorvakken over algemene ingenieurswetenschappen. De commissie stelde een naadloze overgang vast tussen het bachelorprogramma ‘chemische technologie en materiaalkunde’ en het masterprogramma materiaalkunde aan de UGent. De bacheloropleiding wordt gekenmerkt door een sterke doorstroomkwalificatie. Dat het masterprogramma goed aansluit bij de eigen bachelorvooropleiding blijkt ook uit de studieresultaten en uit de gemiddelde studieduur. De studenten die een voorbereidingsprogramma hebben gevolgd geven in hun gesprek met de commissie aan dat ze vrij vlot kunnen aansluiten bij het niveau van de rechtstreeks instromende studenten. De rechtstreeks instromende industrieel ingenieurs wisten de commissie te vertellen dat ze menen enkele opleidingsonderdelen of vaardigheden te missen om het niveau van de studenten met een bachelordiploma materiaalkunde en chemische technologie te halen. De opleiding heeft de commissie gemeld dat vanaf het academiejaar 2009–2010 alle studenten met een diploma industrieel ingenieur een aangepast masterprogramma dienen te volgen, wat door de commissie wordt geapprecieerd. De opleiding heeft te kampen met een lage instroom. Het gros van de studenten met een bachelordiploma materiaalkunde en chemische technologie, verkiest een masteropleiding chemische technologie. Door het invoeren van een materiaalkundig opleidingsonderdeel in de brede bacheloropleiding (eerste drie semesters) hoopt de opleiding de instroom te verhogen. De commissie stelt dat deze ‘lokale initiatieven’ moeten geëvalueerd worden, maar dan vooral samen met de andere opleidingen ingenieurswetenschappen in Vlaanderen. Dit vereist een actieve inzet van de docenten, de faculteit en haar onderwijskundige diensten. De commissie meent dat een verhoging van het Engelstalig vakkenpakket de instroom uit het buitenland sterk kan laten stijgen.
104 UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde Deel 2
Algemene conclusie bij onderwerp 2: Programma Gegeven de positieve beoordelingen van alle facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Programma positief beoordeeld.
Onderwerp 3:
Inzet van personeel
3.1. Kwaliteit van het personeel Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet kwaliteit van het personeel als goed. Te oordelen aan de door de commissie ingekeken cursussen, het lesmateriaal en de publicatielijsten van de docenten, is de vakinhoudelijke deskundigheid van de staf de commissie positief opgevallen. Ook de studenten lieten de commissie weten dat ze over het algemeen erg tevreden zijn over de didactische en vakinhoudelijke kwaliteiten van het personeel. De docenten zijn vlot bereikbaar en het persoonlijke contact wordt goed genoemd. Opvallend is wel dat de docenten – in tegenstelling tot de studenten – de opleiding niet als één geheel beschouwen en denken vanuit hun vakgroep zoals eerder aangehaald in facet 2.1. De commissie beveelt de opleiding aan om zich meer als één geheel te gaan beschouwen. Een goede communicatie tussen beide vakgroepen kan de coherentie van het programma enkel ten goede komen. De commissie toont zich wel tevreden met het door de opleiding gevoerde personeelsbeleid. Het aantrekken van docenten met een ruime ervaring in het werkveld werd door de commissie gesmaakt. Toch stelt ze vast dat het aanwerven van docenten op het niveau van hoogleraar nog niet gebeurt. De commissie beveelt aan dit soort aanwervingen te stimuleren en te diversifiëren. De docenten hebben aan de UGent een uitgebreid gamma aan mogelijkheden om aan onderwijsprofessionalisering te doen. Deze docententrainingen worden door sommige ZAP’ers gevolgd en toegepast, maar dit gebeurt volgens de commissie te vrijblijvend. Verschillende AAP’ers hebben wel een docententraining gevolgd. De commissie vraagt dat alle docenten hetzij aan de onderwijskundige vorming deelnemen, hetzij hun onderwijskundige competenties op een andere, aantoonbare wijze ontwikkelen. 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet eisen van academische en professionele gerichtheid als voldoende. De commissie heeft onder meer op basis van de publicatielijsten die ze heeft ingekeken, opgemerkt dat alle bij de opleiding betrokken lesgevers actief zijn in het UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde 105 Deel 2
wetenschappelijk onderzoek en dat de daaruit voortvloeiende publicaties zich in een breed spectrum van voor de opleiding relevante onderzoeksdomeinen situeren, hoewel een grotere diversificatie volgens de commissie de opleiding ten goede zou komen Verschillende leden van het onderwijzend personeel, hebben naast hun academische carrière ook praktische ervaring opgedaan in de beroepspraktijk. Daarnaast beschikken verschillende docenten over internationale contacten, veelal in onderzoeksverband. De commissie meent wel dat de opleiding van deze contacten te weinig gebruik maakt zowel op het vlak van internationalisering (zie facet 2.1.) als in verband met de alumni en het beroepenveld (zie facet 5.3.). De opleiding maakt slechts in beperkte mate gebruik van gastprofessoren. De commissie meent nochtans dat deze een grote bijdrage zouden kunnen leveren bij de opleiding, temeer daar de opleiding: master of textile engineering, die gecoördineerd wordt vanuit de vakgroep textielkunde van de UGent, net bestaat uit een brede groep van internationaal toonaangevende docenten in het domein van de afstudeerrichting textielkunde. 3.3. Kwantiteit van het personeel Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet kwantiteit van het personeel als goed. Het studieprogramma van de masteropleiding materiaalkunde, afstudeerrichtingen metaalkunde en textielkunde telt zonder opleidingsonderdelen naar keuze of minor 20 opleidingsonderdelen, met 11 verantwoordelijk lesgevers (3 ZAP-leden zijn titularis van twee opleidingsonderdelen, 3 ZAP-leden zijn titularis van 3 opleidings onderdelen). Alle 11 de lesgevers zijn verbonden aan de FirW. Op basis van de in de zelfevaluatierapporten aangeleverde tabellen heeft de commissie voor alle bij deze visitatie betrokken opleidingen een indicatieve student/ staf-ratio berekend. Dat deed zij door eerst het beschikbare aantal VTE’s te wegen: het VTE van elk ZAP-lid werd vermenigvuldigd met het aantal studiepunten van dat ZAP-lid in de opleiding, gedeeld door het totaal aantal studiepunten in de onderwijsopdracht van het ZAP-lid. Dit gewogen aantal VTE werd dan tegenover het totale studentenaantal binnen de opleiding voor het jaar 2007–2008 gezet. De student/stafratio bedraagt: 1,7. De commissie benadrukt dat zij deze cijfers als een richtgetal, en niet als een alles verklarende formule in haar overwegingen heeft meegenomen. De commissie toont zich tevreden met de hoge omkaderingsgraad van de opleiding. Noch in het zelfevaluatierapport, noch tijdens de gesprekken met de docenten werden hierover bedenkingen of klachten opgevangen. De commissie heeft opgemerkt dat een aanzienlijke groep docenten ouder is dan 55 jaar. De komende jaren zullen
106 UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde Deel 2
verschillende docenten op emeritaat gaan. De commissie beveelt de opleiding aan tijdig plannen te maken om een vlotte opvolging van deze docenten te voorzien en om van die gelegenheid gebruik te maken om het onderzoeks- en dus onderwijsdomein te verbreden. Een grondige strategische positionering zou hierbij zeer nuttig kunnen zijn.
Algemene conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel Gegeven de positieve beoordelingen van de respectieve facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Inzet van personeel positief beoordeeld.
Onderwerp 4:
Voorzieningen
4.1. Materiële voorzieningen Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen waarover de opleiding kan beschikken als goed. De lessen gaan over het algemeen door op de Campus Ardoyen Technologiepark Zwijnaarde en in mindere mate in het Plateaucomplex. Op de Campus Ardoyen Technologiepark Zwijnaarde bevinden zich 11 goed ingerichte leszalen. Hiervan worden de leszaal van de vakgroep Textielkunde en het auditorium van de vakgroep Metallurgie en Materiaalkunde intensief gebruikt. Alle auditoria zijn uitgerust met een internetverbinding en een dataprojector die verbonden kan worden met een videorecorder, een vaste auditorium-pc of een draagbare computer. Aan de kleine groepen wordt soms les gegeven in seminarieruimten van de betrokken vakgroepen. De meeste praktische oefeningenlessen vinden plaats in de laboratoria van de vakgroepen of in speciaal ingerichte practicumzalen. De vakgroepen hebben een uitgebreide wetenschappelijke onderzoeksactiviteit en de laboratoriumapparatuur wordt ten behoeve van dit onderzoek constant up-to-date gehouden. De kleinschaligheid van de opleiding materiaalkunde laat volgens de commissie toe dat de studenten voor veel practica en projecten deze up-to-date laboratoriumapparatuur kunnen gebruiken. Alle practica worden begeleid door ten minste één lid van het academisch personeel en er is steeds voldoende ondersteuning door het ATP. De computerinfrastructuur wordt volgens de studenten gebruikt in het kader van verschillende opleidingsonderdelen. De studenten van de afstudeerrichting textielkunde lieten de commissie weten dat ze beschikken over weinig en soms verouderde UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde 107 Deel 2
pc’s. De commissie meent dat de aankoop van enkele pc’s voor textielkunde moet overwogen worden. De commissie toont zich wel tevreden over de infrastructuur die voor studenten vanuit zowel de opleiding als de universiteit aanwezig is. De commissie meent dat de opleiding beschikt over een degelijk boeken- en tijdschriftenbestand. De studenten maken niet veel gebruik van de bibliotheek, tenzij als werkruimte om de examens voor te bereiden. De studenten maken daarentegen wel veel gebruik van de elektronische bibliotheekmogelijkheden en ze worden hierin gestimuleerd door hun docenten. Voor meerdere opleidingsonderdelen wordt gebruik gemaakt van de bibliotheekdatabank die ook de mogelijkheid biedt om artikelste lezen. 4.2. Studiebegeleiding Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet studiebegeleiding als goed. De instroom in de masteropleiding verloopt zonder veel problemen. Bij instromende industrieel ingenieurs wordt vooral via ‘peer support’ de eventuele achterstand in kennis weggewerkt. Industrieel ingenieurs waarderen alvast het informele karak ter waarmee dit gebeurt. De commissie stelde aan de hand van de gesprekken met studenten en docenten vast dat studenten persoonlijk benaderd worden. Er is een vlotte interactie tussen studenten en docenten. Eventuele extra begeleiding is dan ook dikwijls slechts nodig op het niveau van de opleidingsonderdelen zelf. Dit neemt niet weg dat een student ook hier terug kan vallen op een gedegen en georganiseerde studiebegeleiding op allerlei niveaus. Centraal bijvoorbeeld verzorgt het Adviescentrum voor Studenten diverse activiteiten inzake studieadvisering en -begeleiding. De Faculteit Ingenieurswetenschappen beschikt dan weer over een eigen studie- en trajectbegeleider. De facultaire ombudspersonen zijn gekend bij de studenten, maar dienen slechts zelden te worden ingeschakeld, aangezien de meeste contacten tussen docenten en studenten laagdrempelig verlopen. Studenten kunnen indien ze dat wensen terugvallen op goede centraal uitgebouwde psychosociale begeleiding.
Algemene conclusie bij onderwerp 4: Voorzieningen Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Voorzieningen positief beoordeeld.
108 UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde Deel 2
Onderwerp 5:
Interne kwaliteitszorg
Algemene beschrijving Inzake interne kwaliteitszorg is de Onderwijsraad op institutioneel niveau de draaischijf van het proces. Zij adviseert de academische overheid inzake de ontwikkeling van een onderwijspolitiek aan de instelling. Daarnaast is er de Afdeling Onderwijskwaliteitszorg van de Directie Onderwijsaangelegenheden die de faculteiten ondersteunt en begeleidt. Op facultair niveau is het de Kwaliteitscel Onderwijs die, in samenspraak met de Opleidingscommissies, waakt over het gehele proces van conceptuele opbouw van het curriculum tot praktische implementatie ervan. De Kwaliteitscel Onderwijs staat in voor het geregeld evalueren van alle opleidingsonderdelen van een opleiding, alsook van alle opleidingsonderdelen van een lesgever. Elke lesgever moet minstens om de drie jaar geëvalueerd worden. Studenten die een opleidingsonderdeel gevolgd hebben kunnen daarop betrekking hebbende vragenlijsten invullen. Ze worden hiervoor per e-mail uitgenodigd, maar deelname is niet verplicht. Sinds het academiejaar 2003–2004 worden twee evaluaties per jaar georganiseerd. De lesgevers van een geëvalueerd opleidingsonderdeel worden door de Kwaliteitscel Onderwijs geïnformeerd over de evaluatieresultaten, haar bevindingen en appreciaties en/of aanbevelingen. Alvorens tot een definitief syntheserapport en een eindbeoordeling te komen wordt de reactie van de lesgever ingewacht. In haar syntheserapport van een geëvalueerd opleidingsonderdeel formuleert de Kwaliteitscel Onderwijs ook opmerkingen voor de betrokken vakgroep en Opleidingscommissie. De Kwaliteitscel Onderwijs verwacht dat deze zich daarover beraden. Daarnaast organiseert de Kwaliteitscel Onderwijs ook niet-persoonsgebonden (door de studenten in te vullen) evaluaties. Per opleidingsonderdeel worden hierbij vier vragen gesteld, met betrekking tot voorkennis, vakinhoud, studielast en moeilijkheidsgraad. Ook kan de student aanduiden of voor een bepaald opleidingsonderdeel een gedetailleerde onderwijsevaluatie nodig is. De Kwaliteitscel Onderwijs stelt voor elk studiejaar een syntheseverslag op en maakt dat voor verder gevolg over aan de desbetreffende Opleidingscommissies. De Opleidingscommissies zijn permanente adviesorganen van de faculteiten met betrekking tot het algemeen beleid en de organisatie van het onderwijs. Hun taak omvat de voortdurende optimalisering van de kwaliteit van het onderwijs. In die zin zijn zij belast met de totale curriculumconstructie voor één of meerdere opleidingen. Opleidingscommissies worden ingesteld per opleiding of groep van samenhorende opleidingen. De Opleidingscommissies dragen de verantwoordelijkheid voor de masteropleiding. Zij werkt voorstellen uit en formuleert adviezen met betrekking tot de inhoud, de organisatie en de kwaliteitszorg van het onderwijs. Via de notulen van haar vergaderingen houdt de Opleidingscommissie de Kwaliteitscel Onderwijs op de hoogte van haar activiteiten en besluiten. UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde 109 Deel 2
Zowel de Kwaliteitscel Onderwijs als de Opleidingscommissies verstrekken advies en rapporteren aan de Faculteitsraad. Deze draagt de eindverantwoordelijkheid voor het beleid en de besluitvorming met betrekking tot het onderwijs en de kwaliteitszorg van de faculteit Ingenieurswetenschappen. 5.1. Evaluatie resultaten Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet evaluatie van de resultaten van de opleiding als goed. De opleiding maakt gebruik van het hierboven beschreven centraal door de universiteit opgesteld systeem van kwaliteitszorg waarbij deze periodiek wordt geëvalueerd aan de hand van toetsbare streefdoelen. De commissie is aan de hand van de gesprekken en de verslagen die ze kon inkijken overtuigd van de goede werking van het systeem op het niveau van de opleiding. De deelname van studenten is wel beperkt. De commissie hoopt dat de opleiding op het vlak van kwaliteitszorg de ingeslagen weg blijft opgaan. De commissie beveelt wel aan om te kijken welke maatregelen kunnen worden genomen om de participatie van studenten aan kwaliteitsbevragingen te verhogen. 5.2. Maatregelen tot verbetering Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet maatregelen tot verbetering als voldoende. De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding opmerkingen tot verbetering van de studenten, zowel via de opleidingscommissie als informeel, serieus neemt. Maatregelen tot verbetering worden door de KCO geformuleerd wanneer dit naar aanleiding van de interne kwaliteitscontrole nodig blijft. Deze maatregelen tot verbetering worden dan doorgespeeld naar de opleidingscommissie. Een grotere interne coherentie tussen de twee vakgroepen die elk een aparte opleidingscommissie vormen per afstudeerrichting zou het voor de opleiding makkelijker moeten maken accuraat verbetermaatregelen te nemen waar nodig. De commissie stelde vast dat de verbetersuggesties van de vorige visitatie slechts in beperkte mate werden opgevolgd en een betere opvolging verdienen. De commissie stelde vast dat aan de grotere aandachtspunten waaronder interfacultaire samenwerking, practica en stage weinig opvolging is gegeven.
110 UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde Deel 2
Het zelfevaluatierapport bevat volgens de commissie veel adequate informatie, maar werd door de opleiding te weinig gehanteerd als instrument van interne kwaliteitszorg waarin de opleiding op kritisch-reflectieve manier zichzelf evalueert. De gesprekken verliepen in een open sfeer en vormden een goede aanvulling op het zelfevaluatierapport. 5.3. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld als voldoende. In de opleidingscommissie en de andere bij de opleiding betrokken raden zijn de studenten vertegenwoordigd en spelen ze een actieve rol. De doorstroom van de informatie van de studentenvertegenwoordigers naar de bredere groep studenten dient te worden geïntensifieerd. De commissie beveelt de opleiding aan haar studentenvertegenwoordigers hiertoe te stimuleren. Zoals in 5.1. aangehaald dient de opleiding ook de betrokkenheid van de studenten bij evaluaties te verhogen. Ook de AAP’ers zijn betrokken in de opleidingscommissie. Het is de commissie echter opgevallen dat meerdere AAP’ers zich weinig betrokken voelen bij de opleiding en zich eerdere als ‘hulpje’ van de ZAP’ers beschouwen. Op een enquête na is er in de opleiding geen inbreng van alumni en beroepenveld. Beide groepen lieten de commissie in hun gesprekken weten bereidwillig te zijn om te participeren aan de opleiding in een adviesraad. De commissie meent dan ook dat de opleiding best spoedig werk maakt van de oprichting van een adviesraad die input kan geven over het onderwijs en onderwijsvernieuwing in de opleiding aangezien ze dit onontbeerlijk vindt voor een masteropleiding.
Algemene conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Gegeven de positieve beoordelingen van de respectieve facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Interne kwaliteitszorg positief beoordeeld.
UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde 111 Deel 2
Onderwerp 6:
Resultaten
6.1. Gerealiseerd niveau Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau van de opleiding als goed. De commissie is tot de vaststelling gekomen dat de opleiding de doelstellingen die ze zichzelf stelt, goed kan realiseren. Het niveau van de door de commissie ingekeken examens en masterproeven is goed. De studenten zijn na het volgen van de opleiding helemaal klaar om in het beroepsleven te stappen. Ook de tevredenheid van de studenten zelf over de opleiding is groot. De alumni zijn over het algemeen tevreden over de opleiding en trekken de relevantie van de gevolgde opleidingsonderdelen niet in twijfel. De commissie meent wel dat het stimuleren van internationale contacten en het opdoen van internationale ervaringen het grote potentieel dat binnen de opleiding aanwezig is uitdrukkelijk kan helpen valideren. Daarnaast beveelt de commissie de opleiding aan de feedback over de opleiding van alle relevante actoren te implementeren in de opleiding. 6.2. Onderwijsrendement Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het onderwijsrendement van de opleiding als goed. Van de afgestudeerden Burgerlijk materiaalkundig ingenieur, afstudeerrichting metaalkunde behaalt 69,4% het diploma in de normale studieduur van vijf jaar, 20,4% deed er 1 jaar meer over, 6,1% studeerde 7 jaar, 2 studenten (4,1%) studeerden zelfs meer dan 7 jaar. Van de afgestudeerden Burgerlijk materiaalkundig ingenieur, afstudeerrichting textielkunde heeft 82,6% het diploma in de normale studieduur van vijf jaar behaald, 17,4% deed er 1 jaar meer over. Het gebeurt slechts uitzonderlijk dat een student langer dan twee jaar doet over het behalen van zijn masterdiploma. De commissie toont zich tevreden met dit rendement.
Algemene conclusie bij onderwerp 6: Resultaten Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde moti veringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Resultaten positief beoordeeld.
112 UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde Deel 2
Integraal oordeel van de visitatiecommissie Gezien de positieve beoordeling bij de zes onderwerpen, is de visitatiecommissie van oordeel dat er binnen de opleiding master ingenieurswetenschappen: materiaal kunde voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn, en heeft zij aldus een positief eindoordeel over de opleiding.
Overzicht van de geformuleerde verbetersuggesties Doelstellingen -- Maak de doelstellingen eigen. -- Toets de doelstellingen bewuster af op de opleidingsonderdelen. -- Geef het gehanteerde competentiemodel een ruimere bekendheid. -- Richt een resonantiegroep op met vertegenwoordigers van het werkveld. -- Formuleer de doelstellingen op het niveau van de bredere materiaalkunde opleiding i.p.v. het niveau van de afstudeerrichtingen. -- Ga bewust en beargumenteerd om met de afstemming op het ‘Eur-Ace Framework Standards for the Accreditation of Engineering Programmes’. Programma -- Betrek alle onderwijsactoren bij het curriculum en bij curriculumhervormingen. -- Reflecteer over het inrichten van twee interuniversitaire opleidingen i.p.v. één opleiding met twee afstudeerrichtingen. -- Ga bewuster om met de internationalisering van de opleiding. -- Overweeg de stage verplicht te maken, en verhoog het aantal studiepunten dat aan de stage(s) toegekend wordt. -- Overweeg de inbreng van meer Engelstalige cursussen (maar niet noodzakelijk de erbij horende hoorcolleges). -- Verbreed het spectrum van de in de opleiding behandelde materialen. -- Besteed meer aandacht aan studietijdmetingen, en tracht de formule hiervoor methodologisch op de kleinschaligheid van de opleiding af te stemmen. -- Geef de opleiding (en dan vooral afstudeerrichting textielkunde) grotere bekendheid bij het werkveld. -- Vermijd overlap tussen de opleidingsonderdelen van beide afstudeerrichtingen. -- Maak de practica interactiever (vooral bij afstudeerrichting metaalkunde). -- Voer meer vakoverschrijdende projecten in eerste master in. -- Evalueer de ‘softe vaardigheden’ explicieter. -- Maak van de masterproef een gesynthetiseerd werkstuk. -- Stel een begeleidingsschema op voor de masterproef.
UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde 113 Deel 2
Personeel -- Maak gebruik van bestaande internationale (onderzoeks)contacten in het kader van het onderwijs van de opleiding. -- Plan tijdig de opvolging van de docenten die op emeritaat gaan. -- Verzeker dat alle docenten aan de onderwijskundige vorming deelnemen, ofwel hun onderwijskundige competenties op een andere, aantoonbare wijze ontwikkelen. Voorzieningen -- Voorzie voldoende pc’s voor de afstudeerrichting textielkunde. Kwaliteitszorg -- Intensifieer de contacten met de alumni en het beroepenveld, hierbij de oprichting van een adviesraad in overweging nemend. -- Verhoog de participatie van de studenten aan kwaliteitsbevragingen. -- Verhoog de samenhang tussen de vakgroepen die de opleiding organiseren. -- Verhoog de betrokkenheid van het AAP bij de opleiding. Resultaten -- Stimuleer internationale contacten en internationale ervaringen. -- Gebruik feedback om de opleiding te verbeteren.
114 UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde Deel 2
III
Universiteit Gent Deelrapport Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie
Inleiding Dit deelrapport behandelt de master in de Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie aan de Universiteit Gent. De visitatiecommissie bezocht de opleiding van 10 tot 13 maart 2009. Conform haar opdracht geeft de visitatiecommissie in dit rapport een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader en een integraal oordeel over de opleidingen waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie. Tevens doet de visitatiecommissie in het kader van de verbeterfunctie van de kwaliteitszorg aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering. De beoordeling van de onderwerpen is, conform de vereisten, gebeurd aan de hand van de facetten en bijbehorende beoordelingscriteria uit het VLIR/VLHORA beoordelingskader dat is afgestemd op de accreditatievereisten. De commissie heeft zich bij haar oordelen gebaseerd op de in het zelfevaluatierapport ter beschikking gestelde informatie. Deze informatie werd tijdens het bezoek aan de opleiding aangevuld door gesprekken met het faculteitsbestuur, de opleidingsverantwoordelijken, lesgevers, ondersteunend personeel, studenten, alumni en met facultaire en opleidingsdocumentatie, een bezoek aan de faciliteiten zoals de klaslokalen, de computer infrastructuur en de bibliotheek en met studiemateriaal, examenvragen en masterproeven. Per facet geeft de commissie aan of de opleiding hierop onvoldoende, voldoende, goed of excellent scoort. De beoordeling ‘onvoldoende’ wijst er op dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is. De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm voor dit facet. De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit. De beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie 115 Deel 2
het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel in Vlaanderen, in België als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren. De commissie heeft daarbij inzichtelijk gemaakt hoe zij, rekening houdend met de bijbehorende criteria, tot een beoordeling per facet is gekomen, zodat duidelijk is waarop de beoordeling is gegrond. De oordelen zijn zo goed mogelijk onderbouwd met feiten en analyses en zijn mede gebaseerd op een vergelijking met internationaal gehanteerde normen in het betreffende domein. Op basis van de beoordelingen per facet geeft de commissie vervolgens een samenvattend oordeel op het niveau van de onderwerpen. Een positieve (+) onderwerpscore houdt in dat voldaan is aan de minimumeisen voor basiskwaliteit. Een negatieve (-) onderwerpscore houdt in dat niet aan de minimumeisen voor basiskwaliteit voldaan is. Ten slotte geeft de visitatiecommissie aan het eind van het rapport een eindoordeel over de basiskwaliteit van de opleiding. De aanbevelingen om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering, zijn opgenomen bij de respectieve facetten. Aan het eind van het rapport is ten behoeve van de opleiding een overzicht opgenomen van verbetersuggesties. Het oordeel van de commissie geldt voor de opleiding in al haar opties en varianten, tenzij anders vermeld. Vooruitlopend op de decretale invoering van de BaMa-structuur, heeft de Faculteit Ingenieurswetenschappen van de Universiteit Gent een programmahervorming in dezelfde geest laten ingaan vanaf het academiejaar 2001-2002. Feitelijk was de eerste master daarmee in het academiejaar 2007-2008 al aan zijn vierde uitgave toe (en de tweede master aan zijn derde uitgave), hoewel de master officieel pas in het academiejaar 2007-2008 ingericht is. In het academiejaar 2007-2008 waren 21 studenten ingeschreven in de eerste master en 23 in de derde proef (die overeenkomt met de tweede master).
116 UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie Deel 2
Onderwerp 1:
Doelstellingen van de opleiding
In het zelfevaluatierapport van de masteropleiding Chemische Technologie worden in het beoogde opleidingsprofiel drie componenten onderscheiden: de ingenieur als wetenschapper, de ingenieur als technisch specialist en de ingenieur als leidinggevende figuur. Deze drie componenten worden ondersteund door vier inhoudelijke pijlers waarop de aangeboden vorming gebaseerd is: (i) wiskunde en basiswetenschappen, (ii) polyvalente technisch-wetenschappelijke vorming, (iii) opleidingsspecifieke technisch-wetenschappelijke vorming, en (iv) maatschappelijke en humane vorming. Concreet streeft de masteropleiding Chemische Technologie ernaar ingenieurs op te leiden die: -- internationaal en op topniveau kunnen functioneren in een breed industrieel en maatschappelijk kader; -- beschikken over een brede fundamentele kennis van chemische technologie om complexe, geavanceerde en multidisciplinaire problemen van het vakgebied zelfstandig alsook in teamverband op te lossen; -- kritisch kunnen reflecteren over het eigen denken en handelen, beschikken over de vaardigheid om dit te vertalen naar adequate oplossingen, en bij machte zijn hieromtrent gestructureerd te rapporteren; -- de houding hebben om ondersteunende wetenschappen bij ontwerp of onderzoek origineel, creatief en innovatief te gebruiken en aldus een bijdrage aan de wetenschappelijke vakkennis te leveren; -- zich bewust zijn van de eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid als scheikundig ingenieur. In het zelfevaluatierapport van de opleiding worden deze doelstellingen verder vertaald in eindtermen binnen een competentiemodel met zes onderscheiden competentiegebieden: ‘Kenniscompetenties’, ‘Wetenschappelijke competenties’, ‘Intellectuele competenties’, ‘Competenties in samenwerken en communiceren’, ‘Maatschappelijke competenties’ en ‘Ingenieurscompetenties’. 1.1. Niveau en oriëntatie Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de masteropleiding als goed. De commissie heeft in het zelfevaluatierapport kennis genomen van de door de opleiding geformuleerde doelstellingen. Ze heeft vast kunnen stellen hoe deze doelstellingen op detaillistische wijze naar competenties vertaald zijn. Een meer kernachtig omschreven visie van de eindtermen, meent de commissie, was hier wellicht UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie 117 Deel 2
beter op zijn plaats geweest. Niettemin is het oordeel over het betrachte niveau zondermeer positief. De doelstellingen van de opleiding stroken met artikel 58 van het Structuurdecreet en voldoen aan de criteria die de commissie in haar referentiekader heeft vastgelegd. Er komt duidelijk in tot uiting dat de opleiding op de beheersing van algemene wetenschappelijke competenties focust, met daarbij ruime aandacht voor onderzoeksattitude. Via de studiegids en -fiches worden de doelstellingen ook goed bekendgemaakt bij de studenten. Wel wenst de commissie het veeleer theoretisch-wetenschappelijke kader van de doelstellingen als kanttekening aan te stippen. Het praktijkgerichte, de operationele focus, moet in haar ogen hierin meer aangezet worden. Ook de internationale dimensie in de doelstellingen zou een meer concrete invulling mogen krijgen. Het moet in ieder geval verder gaan dan het ‘in de Engelse taal communiceren’ over het eigen vakgebied. 1.2. Domeinspecifieke eisen Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen van de masteropleiding als voldoende. De commissie vindt dat het algemene opleidingsprofiel en de ‘vertaling’ daarvan naar zes onderscheiden competentiegebieden (zie supra) niet voldoende één geheel vormt – hoewel beide apart goed uitgewerkt zijn, staan ze nog wat los van elkaar. Niettegenstaande deze aanmerking is de commissie van oordeel dat de domeinspecifieke doelstellingen van de opleiding goed stroken met de criteria die ze in haar eigen referentiekader heeft vastgelegd. Daarnaast stelt ze vast dat de opleiding haar doelstellingen adequaat tracht af te stemmen op de eisen die buitenlandse vakgenoten stellen. De opleiding heeft daarvoor onder andere relevante internationale documenten geraadpleegd. Van de ‘EUR-ACE Framework Standards for the Accreditation of Engineering Programmes’, bijvoorbeeld, werd expliciet getoetst in welke mate deze de doelstellingen van de eigen opleiding afdekken. Afstemming van de doelstellingen op alumni en het beroepenveld blijkt nog niet gesystematiseerd. Intenser contact met het beroepenveld dient bijgevolg een aandachtspunt van de opleiding te worden. Niettemin blijkt in de praktijk dat de doelstellingen (en bijhorende competenties) goed aansluiten bij de wensen van het afnemende veld (zie 6.1). De commissie vindt voorts dat de opleiding zich behoorlijk profileert ten opzichte van andere, ‘verwante’ opleidingen aan de Universiteit Gent. De profilering tegenover ‘chemical engineering’-opleidingen in andere universiteiten in binnen- en buitenland kan daarentegen nog aangescherpt worden.
118 UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie Deel 2
Algemene conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Doelstellingen van de masteropleiding positief beoordeeld.
Onderwerp 2:
Programma
Algemene beschrijving De opleiding (120 studiepunten) voorziet in zeven algemene opleidingsonderdelen of ‘stamvakken’ (42 studiepunten): -- Chemische reactoren: principes en toepassingen (6) -- Eenheidsbewerkingen in de chemische industrie (6) -- Moleculaire modellering (6) -- Chemische analysetechnieken (6) -- Ontwerp van chemische productie-eenheden (6) -- Technische thermodynamica (6) -- Bedrijfsproject (6) De masterproef omvat 30 studiepunten. Daarnaast kiezen de studenten, verdeeld over het eerste en tweede masterjaar, voor een totaal aan 48 studiepunten. Van deze 48 studiepunten wordt een minimum aan 24 studiepunten gekozen uit de ‘Lijst keuzevakken Chemische technologie’. Deze lijst zelf is onderverdeeld in 4 clusters en de student kiest voor een minimum aan 6 studiepunten uit elk van deze 4 clusters. Naar de opleidingsonderdelen uit deze ‘Lijst keuzevakken Chemische technologie’ wordt ook verwezen als kernkeuzevakken. De 4 clusters van de ‘Lijst keuzevakken Chemische technologie’ zijn: 1. Chemie 2. Chemie-ingenieurswetenschappen 3. Procestechnologie: chemische aspecten 4. Procestechnologie: fysische aspecten Voor de resterende 24 studiepunten keuzeopleidingsonderdelen zijn drie opties mogelijk: Optie 1: De student kiest, verdeeld over het eerste en tweede masterjaar, 6 studiepunten uit de facultaire lijst ‘Maatschappelijke vakken’. De resterende 18 studiepunten kiest de student volledig vrij uit de programma’s van de Universiteit Gent.
UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie 119 Deel 2
Optie 2: De student kiest een verbredende minor van 24 studiepunten. De mogelijke minors zijn: a. Bedrijfskunde b. Milieu en duurzame ontwikkeling c. Biosystemen Optie 3: De student kiest, verdeeld over het eerste en tweede masterjaar, 6 studiepunten uit de facultaire lijst ‘Maatschappelijke vakken’. De resterende 18 studiepunten worden behaald door het volgen van een minor. De mogelijke minors zijn: a. Computerwetenschappen b. Elektronica en ICT c. Materiaalkunde d. Fotonica e. Energietechniek f. Regeltechniek en automatisering g. Materiaalfysica Het totaal aantal studiepunten wordt gespreid over het eerste en tweede masterjaar op zo’n manier dat het curriculum elk academiejaar 54 à 66 studiepunten bedraagt. 2.1. Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma van de masteropleiding als voldoende. De commissie beschouwt het programma als een adequate concretisering van de doelstellingen van de opleiding. Het curriculum biedt de studenten voldoende mogelijkheden om de doelstellingen te bereiken en de beoogde competenties te verwerven. De opleiding hanteert een filosofie waarbij studenten, binnen het aangeboden pakket, veel keuzevrijheid krijgen in de samenstelling van hun curriculum. Studenten moeten zich volgens de opleiding kunnen specialiseren, maar tegelijkertijd blijft er een soort verplichting, want uit elke cluster moéten opleidingsonderdelen gekozen worden. De commissie is van oordeel dat het programma zo opgezet is dat studenten inderdaad de gelegenheid krijgen hun kennis te verbreden en/of te verdiepen. Hoewel die keuzevrijheid op zich dus positief is, moet toch de reflectie gemaakt worden of het grote aantal keuzeopleidingsonderdelen organisatorisch wel haalbaar blijft (zie ook 2.3). Disciplineoverschrijdende elementen komen sterk aan bod in het ‘Bedrijfsproject’, maar ook in de (onder de keuzeopleidingsonderdelen ondergebrachte) minoren.
120 UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie Deel 2
Ook voor die laatste geldt wel dat de opleiding zich de vraag moet stellen naar de haalbaarheid ervan in het uurrooster. Om de vertaling van de doelstellingen in het programma nog aan te scherpen adviseert de commissie de praktijkaspecten van ‘chemical engineering’ meer aan bod te laten komen. Dit kan bijvoorbeeld door de stage verplicht te maken (zie 2.2) of door een grotere inbreng van ‘Regeltechniek’ in het programma (zie 2.3). Wat internationalisering betreft kan de opleiding bogen op een aantal bilaterale overeenkomsten met buitenlandse universiteiten, en op de regelmatige aanwezigheid van gastprofessoren. Daar studenten de Erasmus-uitwisseling als zeer verrijkend beschouwen, betreuren ze het gebrek aan stimulering ervoor vanuit de opleiding. Normaliter wordt de duur van een uitwisseling tot één semester (t.w. het tweede semester in het eerste masterjaar) beperkt. De opleiding argumenteert haar terughoudendheid door het feit dat de student een gelijkwaardig programma moet kunnen volgen in het buitenland. Maar volgens de commissie onderschatten de opleidingsverantwoordelijken enigszins de zelfstandigheid van hun studenten. Ze stelt vast dat studenten die naar het buitenland gaan relatief weinig problemen m.b.t. hun curriculum ondervinden. Aandacht voor internationalisering kan ook binnen de grenzen van de opleiding. Inzake deze ‘internationalisation at home’ is er volgens de commissie nog ruimte voor extra Engelstalige opleidingsonderdelen. Studenten verklaren alvast geen bezwaren te hebben tegen cursussen (maar niet noodzakelijk hoorcolleges) in de Engelse taal. Dit kan ook de komst van buitenlandse Erasmus-studenten vergemakkelijken en stimuleren. Die laatste komen op dit moment vooral nog om hun masterproef te maken. 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de eisen professionele en academische gerichtheid van het programma van de masteropleiding als voldoende. De commissie vindt het programma zeer degelijk inzake kennisontwikkeling en het bijbrengen van onderzoeksattitude. Het (eigen) onderzoek wordt in voldoende mate teruggekoppeld naar het onderwijs. Inzake aansluiting van het programma bij recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied is wel meer aandacht voor producttechnologie aangewezen. De opleiding is overigens nogal sterk en eenzijdig gericht op wetenschappelijk onderzoek. De aandacht voor ‘soft skills’, vaardigheden die het maatschappelijk functioneren ondersteunen, blijft eerder beperkt. Ook de aansluiting bij de beroepspraktijk kan zeker aangescherpt worden. De focus van de lesinhoud op de chemische industrie is te beperkt. De commissie vindt het opUGent – Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie 121 Deel 2
leidingsonderdeel ‘Computer control of industrial processes’ zo belangrijk voor de operationele wereld dat het volgens haar tot het ‘stampakket’ moet toetreden. Die relevantie voor de operationale wereld is veel minder het geval voor het nu verplichte opleidingsonderdeel ‘Moleculaire modellering.’ Globaal beschouwd vindt de commissie dus dat weinig opleidingsonderdelen direct inzicht in de praktijkervaring geven (al vormen het ‘Bedrijfsproject’ en het verplichte opleidingsonderdeel ‘Ontwerp van chemische productie-eenheden’ daar een uitzondering op). De commissie adviseert onder meer om masterproeven in samenwerking met het bedrijfsleven te laten maken, of om de stages een verplichtend karakter te geven. Ze stelt alleszins vast dat de stage de voorbije jaren een wat belangrijkere plaats in het programma heeft ingenomen. De studenten hebben nu de mogelijkheid om twee stages van 3 studiepunten (minimumduur 4 weken) of één stage van 6 studiepunten (minimumduur 6 weken) te volgen. De opleiding weigert stages verplicht te maken omdat ze nog te weinig impact op de kwaliteit ervan beweert te hebben. Ze wil studenten niet slachtoffer laten worden van eventuele problemen in het bedrijf. De commissie vindt dit geen volwaardig argument. Ze stelt vast dat de belangstelling bij studenten voor de stage erg groot is, zelfs wanneer ze die zelf moeten financieren en er een deel van de eigen vakantie op voor moeten offeren. Studenten en alumni signaleren ook nauwelijks of geen negatieve ervaringen tijdens de stages. Om die redenen is de commissie van oordeel dat het verplicht maken van de stage zeker overwogen moet worden, op voorwaarde natuurlijk dat de omkadering goed is en de kwaliteit van de begeleiding gewaarborgd kan worden. Op zich heeft de stage een behoorlijk niveau volgens de commissie. 2.3. Samenhang van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de samenhang van het programma van de masteropleiding als voldoende. De specialisatie naar chemische technologie (en materiaalkunde) vindt plaats in het tweede bachelorjaar, en wordt doorgetrokken naar het masterprogramma. De commissie meent dat de verticale samenhang hierin over het algemeen geslaagd is, maar wil toch een aantal aanpassingen suggereren. Om de sequentiële opbouw van het programma te respecteren horen een aantal theoretische opleidingsonderdelen eerder in de bacheloropleiding thuis, en opleidingsonderdelen met een meer ‘operationele’ focus in het masterprogramma. De commissie adviseert in concreto dat ‘Computer control of industrial processes’ van de keuzeopleidingsonderdelen naar het stampakket verhuist. Dit opleidingsonderdeel moet dan wel een minder mathematische invulling krijgen, en meer gericht zijn op toepassingen in chemische procestechnieken. ‘Moleculaire modellering’ kan
122 UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie Deel 2
geschrapt worden als verplicht opleidingsonderdeel, en het opleidingsonderdeel ‘Chemische analysetechnieken’ komt meer tot zijn recht in de bacheloropleiding. Om de instroom van industrieel ingenieurs te vergemakkelijken (zie ook 2.9) acht de commissie het aangewezen dat zij gedeeltelijk een apart instroomprogramma (met opleidingsonderdelen uit het derde bachelorjaar) volgen. Vooral het opleidingsonderdeel ‘Numerieke wiskunde’ is in een dergelijk pakket op zijn plaats. Inzake horizontale samenhang stelt de commissie vragen bij het grote aantal keuzemogelijkheden in het masterprogramma. Weliswaar situeren zowat alle keuzeopleidingsonderdelen zich in het domein van ‘engineering’, maar de manier waarop ze geclusterd zijn is erg complex om er een evenwichtig en samenhangend curriculum mee op te bouwen. Met name de minoren worden nauwelijks gevolgd door de studenten, daar ze organisatorisch toch niet in hun programma in te passen zijn. Studenten kiezen in bepaalde gevallen meer op basis van hun lessenrooster dan volgens de eigen interesse. Teveel keuzevrijheid kan volgens de commissie op die manier de gewenste profilering aantasten. In de praktijk blijken zowat alle studenten hun 24 studiepunten keuzeopleidingsonderdelen in de hierboven beschreven ‘Optie 1’ onder te brengen. De overige twee ‘Opties’ omvatten minoren die op zich geen afstudeerrichting vormen. Hun toegevoegde waarde wordt door de studenten daarom niet zo hoog geacht, maar anderzijds appreciëren ze wel het feit dat je kán specialiseren. De opleiding is zich bewust van het probleem en annuleert bijvoorbeeld systematisch keuzeopleidingsonderdelen wanneer ze ziet dat het aantal ingeschrevenen te laag is. Zo hoopt ze tot een zeker zelfregulerend effect te komen. De commissie waardeert de reflectie van de opleiding hierover en vraagt dat ze nog verder nadenkt over een betere stroomlijning van het pakket aangeboden keuzeopleidingsonderdelen. 2.4. Studieomvang De masteropleiding voldoet met 120 studiepunten aan de decretaal vastgelegde eisen inzake studieomvang. 2.5. Studietijd Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet studietijd van de masteropleiding als goed. Volgens het zelfevaluatierapport bedraagt de begrote studietijd voor ‘normstudenten’ ongeveer 1.800 uur per jaar, hetgeen neerkomt op gemiddeld ongeveer 55 uur nominale studietijd per week. De studieprogramma’s zijn geconcipieerd met een gelijke verdeling van de studietijd over de twee masterjaren, zelfs over de semesters. UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie 123 Deel 2
De commissie betreurt enigszins het gebrek aan studietijdmetingen die de reële studietijd, zoals ervaren door de studenten, weergeven. De studietijdmetingen voor het eerste en tweede masterjaar, georganiseerd door de Directie Onderwijsaangelegenheden, kenden tot nog toe een onvoldoende participatiegraad om statistisch zinvolle besluiten te trekken. Ze zullen opnieuw gedaan worden in de beide masterjaren gedurende het academiejaar 2009-2010. De bevragingen van de studenten door de Kwaliteitscel Onderwijs (zie Onderwerp 5) leveren eerder indicatieve dan kwantitatieve informatie rond studietijd op. Doet het zelfevaluatierapport geen sluitende uitspraak omtrent de verhouding tussen begrote en reële studietijd, dan heeft de commissie op basis van gesprekken ter plaatse geen ernstige studiebelemmerende factoren kunnen vaststellen. De studeerbaarheid van het programma is zonder meer goed te noemen. Alleen aan de stage moeten meer studiepunten toegewezen worden, daar het huidige aantal geenszins in verhouding staat tot de werklast. Een studiepunt zou volgens het European Credit Transfer System immers garant moeten staan voor een studiebelasting van 25 à 30 uur. De commissie acht de prospectieve methode van studietijdmeting, zoals de Directie Onderwijsaangelegenheden ze organiseert, minder geschikt voor opleidingen met kleine studentenaantallen als deze. Aangeraden wordt een andere formule te zoeken. Volgens de commissie kan de invoering van ‘hearings’, eventueel met vooraf ingevulde enquêtes, hierin een uitweg bieden. 2.6. Afstemming tussen vormgeving en inhoud Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud van de masteropleiding als goed. De commissie heeft kunnen vaststellen dat er een grote variatie aan onderwijsvormen aanwezig is. Ze is van oordeel dat de didactische werkvormen goed aansluiten bij de doelstellingen van de opleiding. Zo worden verscheidene hoorcolleges aangevuld met werkcolleges, geleide (pc-)oefeningen en practica. Op die manier leren studenten ondermeer met laboratoriumapparatuur om te gaan. Het cursusmateriaal dat de commissie kon inkijken is van goede kwaliteit. Voor een aantal opleidingsonderdelen wordt een gedeelte van de leerstof aangeleerd via projectonderwijs. Dit bestaat in essentie uit het bondig toelichten van de leerstof en het uitgebreid en grondig toepassen ervan op een project waar meerdere aspecten – ontwerp, berekening, uitvoering, kostprijs – aan bod komen. Het opleidingsonderdeel ‘Bedrijfsproject’ in het tweede masterjaar is een grootschalig project waar de studenten een industrieel probleem krijgen voorgelegd en onder
124 UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie Deel 2
begeleiding van de docent mogelijke oplossingen uitwerken. De keuze om het in het tweede masterjaar te organiseren is bewust gemaakt, rekening houdend met het feit dat de uitvoering ervan een verregaande beheersing van het vakgebied chemische technologie vereist. De commissie drukt haar waardering uit over de inbreng van dit projectwerk in de opleidingsonderdelen. Met name het ‘Bedrijfsproject’ beschouwt zij als een zeer geslaagde invulling van leermiddelen bij het didactisch concept. 2.7. Beoordeling en toetsing Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de beoordeling en toetsing van de masteropleiding als goed. De opleiding is georganiseerd volgens het semestersysteem: per academiejaar zijn er twee examenperiodes met mogelijkheid tot herkansing na de tweede periode. De organisatie en planning van de periodegebonden evaluatie is in handen van de Faculteitsraad. De verantwoordelijkheid voor de inhoud van de examenvragen ligt volledig bij het academisch personeel. Voor elk opleidingsonderdeel staat in de studiefiche de ondervragingsvorm vermeld. Lesgevers delen ruim op voorhand, bij voorkeur tijdens het eerste hoorcollege, de wijze mee waarop de evaluatie zal gebeuren. De semestriële en eindexamens worden hetzij mondeling en/of schriftelijk afgenomen. Voor sommige opleidingsonderdelen is er een examenoefening die steeds schriftelijk gebeurt. De in hoofdzaak mondelinge ondervragingen hebben als doel de kennis en het inzicht van de student te evalueren met betrekking tot de inhoud van de cursus. Examenkalenders worden opgesteld binnen de grenzen van het haalbare, in overleg met studenten, ombudspersonen, voorzitters van examen- en opleidingscommissies. Sommige opleidingsonderdelen worden zowel periodegebonden als niet-periode gebonden geëvalueerd. Bij niet-periodegebonden evaluaties wordt de student geëvalueerd tijdens de werkcolleges. Het betreft meestal één of meerdere opgaven die peilen naar het inzicht dat de student verworven heeft tijdens de begeleide oefeningen. In geval van projectwerk bestaat de evaluatie uit de voorstelling van de resultaten door de studenten, de feedback en vragen ter verduidelijking gesteld door het begeleidingsteam. De commissie heeft in het zelfevaluatierapport examenvragen kunnen inkijken en ze vindt deze goed gericht op het toetsen van kennis, inzicht en vaardigheden. Ze stelt vast dat er in de beoordeling en toetsing verschillende evaluatievormen aan bod komen. In verband met de transparantie en organisatie van examens werden UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie 125 Deel 2
geen problemen gesignaleerd bij de studenten. De evaluatieprocedures zijn zowel bij studenten als personeel goed bekend. Inzake kwaliteitsbewaking beveelt de commissie aan de link tussen de geformuleerde competenties en de aftoetsing ervan nog beter te expliciteren. De reflectie hierover, meent ze, kan nog aangescherpt worden. 2.8. Masterproef Algemene beschrijving De masterproef (30 studiepunten) wordt uitgewerkt in het laatste masterjaar. In haar zelfevaluatierapport omschrijft de opleiding de masterproef als ‘een grondige kennismaking met het wetenschappelijk onderzoek in een geavanceerd en gespecialiseerd domein van de chemische technologie’. De klemtoon ligt op ‘zelfwerkzaamheid en verzelfstandiging van de student, op probleemoplossend denkvermogen en creativiteit, alsook op een algemeen kritisch reflecterende ingesteldheid en een wetenschappelijke onderzoeksingesteldheid’. Tijdens het eerste masterjaar maken de studenten een keuze uit door de vakgroepen voorgestelde onderwerpen. Meestal kaderen deze in het lopende wetenschappelijk onderzoek van de promotoren. Studenten worden dan als het ware actieve leden van de onderzoeksgroep en hebben volledige toegang tot alle faciliteiten en laboratoria. Vooral bij masterproeven met een uitgesproken onderzoekscomponent is er een intense samenwerking tussen studenten en onderzoekers. Na de eerste maand van het tweede masterjaar vindt een ‘kick-off meeting’ plaats tussen student, begeleider en promotor(en). In de praktijk wordt er al van in september aan de masterproef gewerkt. De opvolging is zeer strikt: er is veel informeel overleg en de student dient regelmatig tussentijdse verslagen te schrijven. Elke masterproef wordt in consensus beoordeeld door de beoordelingscommissie, rekening houdend met het advies van de begeleidingscommissie. Deze laatste bestaat uit de promotor en één of twee andere leden (ZAP, AAP, OAP of externen) die de masterproef tijdens het jaar van nabij opvolgen. Ze beoordeelt de masterproef op praktische aspecten (technische vaardigheden, organisatie, orde, nauwkeurigheid) en persoonlijke kenmerken van de student (creativiteit, inzet, kritische zin, zelfstandigheid). De examencommissie omvat naast de voorzitter twee commissarissen waarvan er een behoort tot een andere onderzoeksgroep dan degene waar de masterproef is uitgevoerd. De beoordelingscommissie en begeleidingscommissie kunnen gemeenschappelijke leden hebben, toch wordt expliciet opgelegd dat de samenstelling minstens in één persoon verschilt. De beoordeling gebeurt volgens een vast formulier.
126 UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie Deel 2
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet masterproef van de masteropleiding als voldoende. Het aan de masterproef toegekende aantal studiepunten komt tegemoet aan de decretale eisen, en getuigt van de belangrijke plaats die zij in de opleiding inneemt. De commissie heeft verschillende masterproeven gelezen, en vindt hun kwaliteit van behoorlijk niveau. Wat de begeleiding betreft heeft de commissie vastgesteld dat vele studenten deze als overdreven en zelfs betuttelend ervaren. De commissie vindt dat hier een gezond evenwicht moet nagestreefd worden. De verplichte tussentijdse rapportering, meent ze, garandeert een goede opvolging en is tevens belangrijk om communicatieve vaardigheden te ontwikkelen. Maar de vereiste van dagelijkse aanwezigheid in het laboratorium, volgens een strikt tijdschema (en dit reeds vanaf september), vindt de commissie te dwingend. Studenten meer zelfstandig laten werken zou alleszins de organisatorische attitudes beter aanscherpen. De commissie vindt trouwens ook dat masterproeven in samenwerking met de industrie moeten kunnen gemaakt worden, hetgeen nu niet mogelijk is. De beoordeling van de masterproef is voldoende transparant. Wel vindt de commissie de quoteringen soms onevenredig hoog. Hoewel het aantal toegekende studiepunten vrij hoog ligt (30), vinden sommige studenten dit nog te weinig in verhouding tot de geleverde arbeid. De commissie merkt in dit licht op dat vele masterproeven in haar ogen eigenlijk te omvangrijk zijn. Uit het zelfevaluatierapport blijkt dat de opleiding masterproeven van meer dan 100 bladzijden uitdrukkelijk afraadt, maar dit is in de praktijk nauwelijks het geval. 2.9. Toelatingsvoorwaarden Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet toelatingsvoorwaarden van de masteropleiding als voldoende. Toegang tot de masteropleiding kan rechtstreeks of via een voorbereidingsprogramma verlopen. Bachelors in de Ingenieurswetenschappen met afstudeerrichting scheikunde en materiaalkunde hebben automatisch toegang tot de opleiding, alsmede masters in de Industriële Wetenschappen met afstudeerrichting chemie. Ook industriële ingenieurs in de chemie worden rechtstreeks toegelaten tot het masterprogramma. Voor een voorbereidingsprogramma komen de volgende diploma’s in aanmerking: -- een hierboven niet vermeld diploma van bachelor in de Ingenieurswetenschappen -- bachelor in de Bio-Ingenieurswetenschappen -- bachelor in de Fysica en de Sterrenkunde UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie 127 Deel 2
-- bachelor in de Fysica -- bachelor in de Chemie -- bachelor in de Biochemie en de Biotechnologie -- bachelor in de Biochemie -- bachelor in de Industriële Wetenschappen: Chemie -- bachelor in de Industriële Wetenschappen: Elektromechanica -- bachelor in de Industriële Wetenschappen - afstudeerrichting Elektromechanica -- bachelor in de Industriële Wetenschappen: Milieukunde -- bachelor in de Industriële Wetenschappen: Textieltechnologie -- bachelor in de Ingenieurswetenschappen (KMS) De voorbereidingsprogramma’s bestaan uit een verplicht programma van 30 studiepunten (waarin vrijstellingen mogelijk zijn) en een keuzeprogramma van maximaal 60 studiepunten. Voor dit keuzeprogramma wordt geput uit de opleidingsspecifieke bachelorvakken en uit de bachelorvakken over algemene ingenieurswetenschappen. Vooralsnog zijn er geen studenten die een dergelijk voorbereidingsprogramma gevolgd hebben. De ‘eigen’ instroom ligt kwantitatief redelijk laag, maar conjunctureel is er niet echt een dalende trend vast te stellen. De aansluiting van de bachelor- op de masteropleiding verloopt zonder noemenswaardige problemen. In het zelfevaluatierapport wordt wel de horizontale instroom van industriële ingenieurs als een probleem aangebracht. De ‘eigen’ instroom, heet het, zou het nut van haar bachelordiploma in vraag stellen, en de industrieel ingenieurs zouden tekorten in hun vooropleiding vaststellen. In de gesprekken ter plaatse kwam dit probleem echter nooit zo scherp aan het daglicht. Instromende industrieel ingenieurs verklaren aangenaam verrast te zijn door de begeleiding en het informele karakter van de opleiding. Precies door hun samengaan met academische bachelors kunnen ze, door samenwerking en ‘peer support’, hun studieachterstand wegwerken. Dankzij de horizontale instroom worden ze ook minder als ‘indringers’ beschouwd. Dit is een groot voordeel ten opzichte van aparte voorbereidings- of brugprogramma’s. De commissie vindt het dan ook niet aangewezen dat de instroom van industrieel ingenieurs als een ‘probleem’ wordt gezien. De inbreng van studenten met meer praktische kennis, meer ideeën over processen, e.d., is juist als een extra troef te beschouwen. Toch wil de commissie de problemen rond de horizontale instroom ook niet minimaliseren. In haar gesprekken met leden van het AAP heeft ze vastgesteld dat deze, vooral in de schriftelijke verslagen van oefeningen, een beduidend niveauverschil tussen de masters industrieel ingenieur en de bachelors burgerlijk ingenieur signaleren. Zij verklaren zich daarom voorstander enige verplichte opleidingsonderdelen (vooral ‘Wiskundige basistechniek’) in te voegen in het programma van de horizontale instroom. Zoals in 2.3 beschreven is ook de commissie voorstander van
128 UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie Deel 2
een specifiek instroomprogramma met opleidingsonderdelen uit de derde bachelor (waaronder ‘Numerieke wiskunde’). Tijdens de gesprekken met de opleidingsverantwoordelijken bleek alvast dat zij voor deze suggestie openstaan.
Algemene conclusie bij onderwerp 2: Programma Gegeven de positieve beoordelingen van alle facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Programma van de masteropleiding positief beoordeeld.
Onderwerp 3:
Inzet van personeel
3.1. Kwaliteit van het personeel Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet kwaliteit van het personeel van de masteropleiding als goed. Zich baserend op de informatie uit het zelfevaluatierapport, de resultaten van de interne kwaliteitszorg van de opleiding en de gesprekken van de commissie ter plaatse, beoordeelt zij de onderwijsdeskundigheid van het personeel als goed. Volgens het zelfevaluatierapport leeft er bij de staf een ‘voortdurende reflectie’ over het eigen onderwijs. De commissie beaamt dit: ze heeft veel betrokkenheid en een grote mate van ‘ownership’ van het personeel bij de opleiding vast kunnen stellen. De commissie heeft ook kennis genomen van het personeelsbeleid en vindt dit adequaat. Aanwervingen aan de UGent gebeuren op basis van dossiers die zowel de onderwijskundige als wetenschappelijke geschiktheid motiveren. In een proefles wordt expliciet gepeild naar didactische kwaliteiten. ZAP-leden dienen ook taakomschrijvingen en activiteitenverslagen op stellen, te beoordelen door een door de Faculteitsraad belaste ad hoc commissie. Een slechte beoordeling op het vlak van onderwijscapaciteiten kan een aanstelling of benoeming verhinderen. Inzake bevorderingen spelen criteria als wetenschappelijke publicaties, verworven onderwijs- en/of onderzoeksprojecten, interne en externe dienstverlening, het verstrekte onderwijs gedurende de loopbaan en de laatste vijf jaar, en de resultaten van de onderwijsevaluaties door studenten een rol. Ook AAP-leden stellen jaarlijks taakomschrijvingen op, die geëvalueerd worden door de vakgroepraad. Zowel prestaties inzake onderzoek als onderwijs worden hierbij in rekening gebracht. Wanneer een AAP-lid zijn onderwijs onvoldoende verzorgt, komt dit tot uiting bij de evaluatie door studenten van de opleidingsonderdelen waaraan hij/zij meewerkt. De nodige bijsturing gaat dan uit van de titularis van het UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie 129 Deel 2
opleidingsonderdeel. De inzet van doctoraatsbursalen en postdocs in het onderwijs is overigens statutair beperkt tot een aantal uur per week. Daarnaast zijn er bursalen en wetenschappelijke medewerkers die gefinancierd worden door onderzoeksprojecten. De selectie van de kandidaten gebeurt hier doorgaans door de promotor van het onderzoeksproject, waarbij ook didactische kwaliteiten gevaloriseerd worden. De hierboven geschetste evaluatieprocedures van het onderwijspersoneel vindt de commissie zeer degelijk. De grootste hinderpaal voor het optimaliseren van het personeelsbeleid lijkt op het gebied van de salariëring te liggen. Dit geldt zeker voor het aanwerven van buitenlands academisch personeel of van docenten uit de industriële wereld. De commissie stelt vast dat er bij de opleiding een bepaalde drempelvrees bestaat m.b.t. het aanwerven van buitenlandse (gewoon) hoogleraren, daar men in dat geval ‘frustraties’ bij het eigen personeel voorziet. Alle UGent-lesgevers hebben de mogelijkheid tot het volgen van een docententraining. De meerderheid van de lesgevers in de masteropleiding Chemische Technologie hebben op eigen initiatief hieraan deelgenomen. Daarnaast worden ook assistententrainingen georganiseerd. De commissie vraagt dat alle docenten hetzij aan de onderwijskundige vorming deelnemen, hetzij hun onderwijskundige competenties op een andere, aantoonbare wijze ontwikkelen. 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet professionele en academische gerichtheid van het personeel van de masteropleiding als goed. De commissie spreekt zich, op basis van door haar ingekeken publicatielijsten, positief uit over de onderzoeksdeskundigheid van het academisch personeel. Ze stelt vast dat ZAP-leden een belangrijk deel van hun tijd aan onderzoek besteden. Het onderwijs wordt ook ondersteund door verschillende assistenten en doctoraatsstudenten, die volop in het dagelijks onderzoek betrokken zijn. De opleiding maakt ook gebruik van gastprofessoren, en enkele docenten zijn deeltijds in dienst bij een bedrijf. Verscheidene ZAP-leden onderhouden contacten met bedrijven, aannemers, studiebureaus en onderzoeksinstituten uit de chemische sector. Ook werken veel OAP-leden op projecten in samenwerking met industriële partners. Door hun (beperkte) inzet in het onderwijs worden studenten in staat gesteld in contact te treden met jonge onderzoekers. De commissie waardeert tevens dat er in de opleiding beroep gedaan wordt op verschillende vakgroepen. De groep OAP en AAP is divers van samenstelling, met ongeveer de helft van de onderzoekers uit het buitenland. Wat het ZAP betreft gelooft de commissie dat de opleiding baat kan hebben bij meer diversificatie. Hoewel va-
130 UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie Deel 2
catures internationaal gepubliceerd worden en bekendgemaakt bij partneruniversiteiten, wordt er nog steeds teveel ‘in dezelfde vijver’ gevist. De commissie ziet wel in dat wettelijke bepalingen omtrent de taal buitenlandse aanwervingen bemoeilijken. Dat mag echter niet beletten dat er op nationaal vlak verder dan de eigen universiteitsgrenzen gekeken wordt. Qua onderzoeksonderwerpen meent de commissie dat er meer aandacht voor vernieuwing op zijn plaats is. Vooralsnog is het onderzoek erg procesgericht. Dit zou in de ogen van de commissie moeten evolueren naar een meer productgerichte benadering. 3.3. Kwantiteit van het personeel Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet kwantiteit van het personeel van de masteropleiding als goed. Het studieprogramma van de masteropleiding telt 7 ‘stamvakken’ met 7 verantwoordelijke lesgevers. De clusters met aangeboden ‘kernkeuzevakken’ tellen 16 opleidingsonderdelen met 13 verantwoordelijke lesgevers (3 lesgevers zijn titularis van 2 opleidingsonderdelen). Van de 16 lesgevers verantwoordelijk voor de 23 ‘stamvakken’ en ‘kernkeuzevakken’ (1 lesgever is verantwoordelijk voor 3 opleidingsonderdelen, 5 lesgevers zijn verantwoordelijk voor 2 opleidingsonderdelen) zijn er 12 geaffilieerd met de Faculteit Ingenieurswetenschappen. De overige ZAP-leden, betrokken bij de ‘stamvakken’ en de ‘kernkeuzevakken’ van de opleiding, behoren tot de Faculteit Wetenschappen. De totale ZAP personeelsomringing van de masteropleiding beslaat 15,30 VTE. Op basis van de in het zelfevaluatierapport aangeleverde tabel heeft de commissie een indicatieve student/staf-ratio berekend. Dat deed zij door eerst het beschikbare aantal VTE’s te wegen: het VTE van elk ZAP-lid werd vermenigvuldigd met het aantal studiepunten van dat ZAP-lid in de opleiding, gedeeld door het totaal aantal studiepunten in de onderwijsopdracht van het ZAP-lid. Dit gewogen aantal VTE werd dan tegenover het totale studentenaantal binnen de opleiding voor het jaar 2007-2008 gezet. Op deze wijze bekomt men een student/staf-ratio van 44/7,9 oftewel 5,5. De commissie benadrukt dat dit cijfer als een richtgetal, en niet als een alles verklarende formule in haar overwegingen heeft meegenomen. Het assisterend personeel dat wordt ingezet voor het onderwijs in de masteropleiding bestaat voor het grootste deel uit AAP-leden (9 VTE), aangevuld met OAPleden (25 VTE). Er zijn ook twee doctor-assistenten bij het onderwijs betrokken. Voor elk opleidingsonderdeel zijn er één of meer assistenten beschikbaar die veelal instaan voor het verzorgen van de oefeningensessies. UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie 131 Deel 2
Door de kleinere studentenaantallen in de masteropleiding is er volgens de opleiding genoeg personeel aanwezig voor het totaal aantal studenten. Na kennis genomen te hebben van de hierboven geformuleerde cijfers, en op basis van de gesprekken tijdens het bezoek, stemt de commissie hiermee in.
Algemene conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel Gegeven de positieve beoordelingen van de respectieve facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Inzet van personeel voor de masteropleiding positief beoordeeld.
Onderwerp 4:
Voorzieningen
4.1. Materiële voorzieningen Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen waarover de masteropleiding kan beschikken als goed. De onderwijsruimten voor de masteropleiding Chemische Technologie zijn verspreid over de Campus Sterre en (in mindere mate) de Campus Ardoyen, het Plateaucomplex en de Proeftuinstraat. De commissie heeft de onderzoeksinfrastructuur op de Campus Ardoyen (Technologiepark Zwijnaarde) kunnen bezoeken. Ze betreurt daarbij te weinig practica-apparatuur onder ogen te hebben gekregen, en evenmin ruimtes die specifiek voor onderwijs bestemd zijn. De opstellingen voor masterproeven heeft ze wel kunnen bezichtigen en deze vindt zij van uitstekende kwaliteit. De commissie wil de opleiding voorts wijzen op enige lacunes inzake veiligheidsvoorschriften (pictogrammen, dragen van beschermende bril). Alle bij het onderwijs in de chemische technologie betrokken vakgroepen beschikken over gespecialiseerde laboratoriumbibliotheken. Studenten kunnen de boeken en tijdschriften hieruit consulteren en desgewenst ontlenen. Daarnaast is er in het Plateaugebouw een Bibliotheek Bijzondere Scholen, die specifiek gericht is op studenten. Zij vinden er de syllabi van alle aan de Faculteit Ingenieurswetenschappen gedoceerde opleidingsonderdelen, inclusief de belangrijkste gerefereerde werken, en een aanbod van relevante technische tijdschriften. Ook masterproeven en doctoraatsthesissen kunnen er worden geconsulteerd. De commissie heeft deze Bibliotheek Bijzondere Scholen aan een nauwere blik onderworpen, en toont zich tevreden over kwaliteit en aanbod.
132 UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie Deel 2
Ten slotte beschikt de Faculteit Ingenieurswetenschappen over zes pc-klassen, goed voor in totaal zo’n 160 pc’s. Deze zijn alle uitgerust met een dataprojector, luchtverversing, aanpasbare verlichting en verduistering. De commissie vindt dat hiermee goed aan de studentennoden voldaan wordt. 4.2. Studiebegeleiding Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet studiebegeleiding van de masteropleiding als goed. Studenten blijken hun specialisatiekeuze (chemische technologie) impliciet al in de bachelorjaren te maken. De instroom in de masteropleiding verloopt derhalve zonder veel problemen, want de studenten zijn vertrouwd met de materie. Bij instromende industrieel ingenieurs wordt vooral via ‘peer support’ de eventuele achterstand in kennis weggewerkt. Industrieel ingenieurs waarderen alvast het informele karakter waarmee dit gebeurt. Het ligt voor de hand dat studenten in de masterjaren gemiddeld minder problemen hebben met studiemethode en -organisatie dan in de bachelorjaren. Eventuele extra begeleiding is dan ook dikwijls slechts nodig op het niveau van de opleidingsonderdelen zelf. Dit neemt niet weg dat een student ook hier terug kan vallen op een gedegen en georganiseerde studiebegeleiding op allerlei niveaus. Centraal bijvoorbeeld verzorgt het Adviescentrum voor Studenten diverse activiteiten inzake studieadvisering en -begeleiding. De Faculteit Ingenieurswetenschappen beschikt dan weer over een eigen studie- en trajectbegeleider. Hoewel de begeleiding adequaat functioneert in de ogen van de commissie, vindt ze de ‘geest’ waarin dit gebeurt soms nogal strak voor studenten op masterniveau (zie bijvoorbeeld de opmerkingen over de masterproef in 2.8).
Algemene conclusie bij onderwerp 4: Voorzieningen Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Voorzieningen van de masteropleiding positief beoordeeld.
UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie 133 Deel 2
Onderwerp 5:
Interne kwaliteitszorg
Algemene beschrijving Inzake interne kwaliteitszorg geldt de Onderwijsraad op institutioneel niveau als draaischijf. Ze adviseert de academische overheid (in casu de Raad van Bestuur) inzake de ontwikkeling van een onderwijspolitiek aan de instelling. Daarnaast is er de Afdeling Onderwijskwaliteitszorg van de Directie Onderwijsaangelegenheden die de faculteiten ondersteunt en begeleidt. Op facultair niveau is het de Kwaliteitscel Onderwijs die, in samenspraak met de Opleidingscommissies, waakt over het gehele proces van conceptuele opbouw van het curriculum tot praktische implementatie ervan. De Kwaliteitscel Onderwijs staat in voor het geregeld evalueren van alle opleidingsonderdelen van een opleiding, alsook van alle opleidingsonderdelen van een lesgever. Elke lesgever moet minstens om de drie jaar geëvalueerd worden. Studenten die een opleidingsonderdeel gevolgd hebben kunnen daarop betrekking hebbende vragenlijsten invullen. Ze worden hiervoor per e-mail uitgenodigd, maar deelname is niet verplicht. Sinds het academiejaar 2003-2004 worden twee evaluaties per jaar georganiseerd. De lesgevers van een geëvalueerd opleidingsonderdeel worden door de Kwaliteitscel Onderwijs geïnformeerd over de evaluatieresultaten, haar bevindingen en appreciaties en/of aanbevelingen. Alvorens tot een definitief syntheserapport en een eindbeoordeling te komen wordt de reactie van de lesgever ingewacht. In haar syntheserapport van een geëvalueerd opleidingsonderdeel formuleert de Kwaliteitscel Onderwijs ook opmerkingen voor de betrokken vakgroep en Opleidingscommissie. Verwacht wordt dat deze zich daarover beraden. Daarnaast organiseert de Kwaliteitscel Onderwijs ook niet-persoonsgebonden (door de studenten in te vullen) studiejaarevaluaties. Per opleidingsonderdeel worden hierbij vier vragen gesteld, met betrekking tot voorkennis, vakinhoud, studielast en moeilijkheidsgraad. Ook kan de student aanduiden of voor een bepaald opleidingsonderdeel een gedetailleerde onderwijsevaluatie nodig is. De Kwaliteitscel Onderwijs stelt voor elk studiejaar een syntheseverslag op en maakt dat over aan de desbetreffende Opleidingscommissies. Los daarvan hield de masteropleiding Chemische Technologie een enquête voor de afgestudeerden van de jongste vijf academiejaren (2003-2007). In april 2008 vond ook een enquête plaats bij de studenten van de masteropleiding Chemische Technologie, waarin nagegaan werd hoe zij de opleiding ervaren en waar eventuele knelpunten zich situeren.
134 UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie Deel 2
Opleidingscommissies zijn permanente adviesorganen van de faculteiten met betrekking tot het algemeen beleid en de organisatie van het onderwijs. Hun taak omvat de voortdurende optimalisering van de kwaliteit van het onderwijs. In die zin zijn zij belast met de totale curriculumconstructie voor één of meerdere opleidingen. Opleidingscommissies worden ingesteld per opleiding of groep van samenhorende opleidingen. De Opleidingscommissie Master Chemische Technologie draagt de verantwoordelijkheid voor de masteropleiding Chemische Technologie. Zij werkt voorstellen uit en formuleert adviezen met betrekking tot de inhoud, de organisatie en de kwaliteitszorg van het onderwijs. Via de notulen van haar vergaderingen houdt de Opleidingscommissie de Kwaliteitscel Onderwijs op de hoogte van haar activiteiten en besluiten. Zowel de Kwaliteitscel Onderwijs als de Opleidingscommissies verstrekken advies en rapporteren aan de Faculteitsraad. Deze draagt de eindverantwoordelijkheid voor het beleid en de besluitvorming met betrekking tot het onderwijs en de kwaliteitszorg van de faculteit Ingenieurswetenschappen. 5.1. Evaluatie resultaten Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet evaluatie van de resultaten van de masteropleiding als goed. De commissie is tevreden over het functioneren van de kwaliteitszorg aan de universiteit en de faculteit. De opleiding wordt periodiek geëvalueerd aan de hand van toetsbare streefdoelen. De participatiegraad bij de evaluaties is helaas vrij laag. Studenten verklaren ook weinig feedback te krijgen over de evaluaties. Wel kunnen ze zich over het algemeen vinden in de beslissingen die genomen worden. De kleinschaligheid van de opleiding, het informele karakter en de korte afstand tussen docent en student zorgen ervoor dat problemen zelden langs de officiële weg hoeven behandeld te worden. Zijn er toch zorgpunten, dan worden die door de facultaire ombudspersonen tijdig gedetecteerd en behandeld alvorens ze de institutionele ombudspersoon bereiken. Nog een manier om problemen te behandelen wordt door de fora op de elektronische leeromgeving ‘Minerva’ geboden. 5.2. Maatregelen tot verbetering Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet maatregelen tot verbetering van de masteropleiding als goed. De commissie is van oordeel dat de hierboven geschetste evaluatiemechanismen vorm geven aan aantoonbare verbetermaatregelen. De opleiding geeft effectief gevolg aan de bekomen resultaten. De commissie waardeert voorts de inspanningen UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie 135 Deel 2
die geleverd zijn in het kader van het schrijven van het zelfevaluatierapport, dat van behoorlijke kwaliteit is. De bevindingen en aanbevelingen van de vorige visitatie, uit 2001, zijn in haar ogen op behoorlijke wijze opgevolgd. Het zelfevaluatierapport van de opleiding geeft een samenvatting van aandachtspunten die door de vorige visitatiecommissie geformuleerd werden, gevolgd door (eventuele) remediëringsmaatregelen. Weliswaar dient hier aan toegevoegd dat vele verbeteracties in de opleiding eerder via informele weg tot stand komen. 5.3. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld van de masteropleiding als voldoende. Alle geledingen van het academisch personeel zijn (op alle niveaus) vertegenwoordigd in de commissies rond kwaliteitszorg van het onderwijs. Ook studenten zijn in diverse beleidsorganen (Onderwijsraad, Faculteitsraad, Kwaliteitscel Onderwijs en Opleidingscommissie) actief betrokken bij de kwaliteitsverbetering van het onderwijs. Deze vertegenwoordigingen worden overigens door henzelf georganiseerd. Aan de commissie gaven de studenten te kennen dat er in het onderwijskundig overleg met hun mening rekening gehouden wordt. Ze krijgen ook inzage in de individuele resultaten van de docentenevaluaties. De inbreng van alumni en beroepenveld vindt de commissie minder geslaagd. Bij belangrijke programmahervormingen wordt het beroepenveld uitgenodigd op vergaderingen, maar dit draagt geen permanent karakter. In het beroepenveld ontbreekt het vaak aan een ‘aanspreekpunt’ waar de opleiding bij terecht kan. Er bestaat een vereniging van aan de UGent afgestudeerde ingenieurs (AIG), maar in tegenstelling tot vroeger worden alumni hier niet meer automatisch lid van, en de commissie gelooft evenmin dat ze borg staat voor een goede alumniwerking. Alumni waren niet rechtstreeks betrokken bij de opstelling van het zelfevaluatierapport, al werden ze hiervoor wel geënquêteerd (zie supra). De commissie is van oordeel dat de contacten, zowel met de alumni als met het beroepenveld, geïntensifieerd en meer gestructureerd moeten worden. De invoering van een industriële adviesraad, samengesteld uit geïnteresseerde industrieleiders, zou hieraan tegemoet kunnen komen.
Algemene conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Gegeven de positieve beoordelingen van de respectieve facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Interne Kwaliteitszorg van de masteropleiding positief beoordeeld.
136 UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie Deel 2
Onderwerp 6:
Resultaten
6.1. Gerealiseerd niveau Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet gerealiseerd niveau van de masteropleiding als goed. De commissie toont zich tevreden over de kwaliteit en het niveau van zowel de masterproef, stages als examens. Gezien de kleinschaligheid van de opleiding staat het aandeel studentenmobiliteit op een aanvaardbaar niveau, maar dit mag wel meer gestimuleerd worden door de opleiding (zie ook 2.1). Ondanks de academische gerichtheid van het curriculum stelt de commissie vast dat studenten toch ook goed voorbereid worden op de instap in het werkveld. Het merendeel kan rechtstreeks in de chemische nijverheid aan de slag. Een behoorlijk aantal afgestudeerden kiest voor het uitvoeren van doctoraatsonderzoek. Alumni zijn over het algemeen tevreden over de opleiding en trekken de relevantie van de gevolgde opleidingsonderdelen niet in twijfel. Wel vinden ze dat de link naar de praktijk sterker aangezet had mogen worden. 6.2. Onderwijsrendement Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet onderwijsrendement van de masteropleiding als goed. Vóór de BaMa-hervorming slaagde nagenoeg iedereen in de twee en derde proef (die overeenkomen met respectievelijk de eerste en twee master). De eerste master is officieel in het academiejaar 2007-2008 van start gegaan. Van de studenten die dat jaar een voltijds traject volgden, behaalde 85 procent alle credits. Het studieprogramma van de masteropleiding kan door de gemiddelde student, zoniet elke student, afgerond worden in twee studiejaren. Het probleem van zittenblijven en staken van de studie is vrijwel onbestaande. Van de afgestudeerden burgerlijk scheikundig ingenieur heeft de laatste tien jaar 80% het diploma in de nominale studieduur van 5 jaar behaald, 18,3% deed er één jaar langer over en 1,7% studeerde 7 jaar. Op basis van deze cijfers beschouwt de commissie het behaalde onderwijsrendement als zeer behoorlijk.
Algemene conclusie bij onderwerp 6: Resultaten Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Resultaten van de masteropleiding positief beoordeeld. UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie 137 Deel 2
Integraal oordeel van de visitatiecommissie Gezien de positieve beoordeling bij de zes onderwerpen, is de visitatiecommissie van oordeel dat er binnen de opleiding master in de Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn, en heeft zij aldus een positief eindoordeel over de opleiding.
Overzicht van de geformuleerde verbetersuggesties Doelstellingen -- Formuleer de doelstellingen en competenties minder detaillistisch, en tracht een meer kernachtig omschreven visie hiervan neer te schrijven. -- Verfijn de afstemming tussen het opleidingsprofiel en de uitwerking hiervan in competentiegebieden. -- Waak erover dat de doelstellingen niet eenzijdig op het wetenschappelijk onderzoek focussen, maar ook voldoende praktijkgericht zijn. -- Scherp de profilering van de doelstellingen aan tegenover ‘chemical engineering’-opleidingen in andere universiteiten. Programma -- Stimuleer Erasmus-uitwisselingen, en sta daarbij open voor uitwisselingen van een gans jaar. -- Besteed de nodige aandacht aan de verwerving van ‘soft skills’. -- Overweeg het verplicht maken van de stage, en verhoog het aantal studiepunten dat aan de stage(s) toegekend wordt. -- Overweeg de inbreng van meer Engelstalige cursussen (maar niet noodzakelijk de erbij horende hoorcolleges). -- Maak van ‘Computer control of industrial processes’ een voor alle studenten verplicht opleidingsonderdeel, geef er een minder mathematische invulling aan en maak het meer gericht op toepassingen in chemische procestechnieken. -- Verplaats het opleidingsonderdeel ‘Moleculaire modellering’ naar het keuzepakket en ‘Chemische analysetechnieken’ naar het bachelorprogramma. -- Creëer een aangepast instroomprogramma voor masters industrieel ingenieur, met daarin opleidingsonderdelen uit de derde bachelor zoals ‘Numerieke wiskunde’. -- Reflecteer over de samenhang van het pakket aangeboden keuzeopleidingsonderdelen, met name over de haalbaarheid van de minoren in het uurrooster. -- Besteed meer aandacht aan studietijdmetingen, en tracht de formule hiervoor methodologisch op de kleinschaligheid van de opleiding af te stemmen.
138 UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie Deel 2
-- Behoud het bewaken van de opvolging bij de masterproef, maar laat de studenten daarin op een zelfstandiger en flexibeler basis werken. -- Bied de mogelijkheid aan om masterproeven in samenwerking met de industrie te maken. -- Waak erover dat de masterproeven niet te volumineus worden. Personeel -- Verzeker dat alle docenten aan de onderwijskundige vorming deelnemen, ofwel hun onderwijskundige competenties op een andere, aantoonbare wijze ontwikkelen. -- Diversifieer de samenstelling van het ZAP bestand, met inbreng van academisch personeel uit andere Vlaamse universiteiten en eventueel ook uit het buitenland. -- Overweeg de vernieuwing van onderzoeksonderwerpen, meer de nadruk leggend op een productgerichte benadering. Voorzieningen -- Draag zorg voor de veiligheidsvoorschriften in de onderzoeksinfrastructuur, onder meer door het aanbrengen van pictogrammen. Kwaliteitszorg -- Intensifieer de contacten met de alumni en het beroepenveld, hierbij de oprichting van een industriële adviesraad in overweging nemend.
UGent – Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie 139 Deel 2
IV
Universiteit Gent Deelrapport Master of Textile Engineering
Inleiding Dit deelrapport behandelt de Master of Textile Engineering aan de UGent. De visitatiecommissie bezocht de opleiding van 10 tot en met 13 maart 2009. Conform haar opdracht geeft de visitatiecommissie in dit rapport een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader en een integraal oordeel over de opleiding waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie. Tevens doet de visitatiecommissie in het kader van de verbeterfunctie van de kwaliteitszorg aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering. De beoordeling van de onderwerpen is, conform de vereisten, gebeurd aan de hand van de facetten en bijbehorende beoordelingscriteria uit het VLIR/VLHORA beoordelingskader dat is afgestemd op de accreditatievereisten. De commissie heeft zich bij haar oordelen gebaseerd op de in het zelfevaluatierapport ter beschikking gestelde informatie. Deze informatie werd tijdens het bezoek aan de opleiding aangevuld door gesprekken met het faculteitsbestuur, de opleidingsverantwoordelijken, lesgevers, ondersteunend personeel, studenten en alumni en met facultaire en opleidingsdocumentatie, een bezoek aan de faciliteiten zoals de leslokalen, de computer infrastructuur en de bibliotheek en met studiemateriaal, examenvragen en masterproeven. Per facet geeft de commissie aan of de opleiding hierop onvoldoende, voldoende, goed of excellent scoort. De beoordeling ‘onvoldoende’ wijst er op dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is. De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm voor dit facet. De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit. De beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau UGent – Master of Textile Engineering 141 Deel 2
wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel in Vlaanderen, in België als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren. De commissie heeft daarbij inzichtelijk gemaakt hoe zij, rekening houdend met de bijbehorende criteria, tot een beoordeling per facet is gekomen, zodat duidelijk is waarop de beoordeling is gegrond. De oordelen zijn zo goed mogelijk onderbouwd met feiten en analyses en zijn mede gebaseerd op een vergelijking met internationaal gehanteerde normen in het betreffende domein. Op basis van de beoordelingen per facet geeft de commissie vervolgens een samenvattend oordeel op het niveau van de onderwerpen. Een positieve (+) onderwerpscore houdt in dat voldaan is aan de minimumeisen voor basiskwaliteit. Een negatieve (-) onderwerpscore houdt in dat niet aan de minimumeisen voor basiskwaliteit voldaan is. Ten slotte geeft de visitatiecommissie aan het eind van het rapport een eindoordeel over de basiskwaliteit van de opleiding. De aanbevelingen om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering, zijn opgenomen bij de respectieve facetten. Aan het eind van het rapport is ten behoeve van de opleiding een overzicht opgenomen van verbetersuggesties. De oordelen van de commissie hebben betrekking op de opleiding met al haar opties en varianten, tenzij anders vermeld. De Master of Textile Engineering wordt georganiseerd door de Association of Universities for Textiles (Autex). Autex is een samenwerkingsverband van verschillende universiteiten en hoger onderwijsinstellingen in het domein van de textieltechnologie. Dit samenwerkingsverband is zowel onderwijs- als onderzoeksgebaseerd. Het secretariaat van de opleiding wordt waargenomen door het departement Textielkundevan de UGent. Oorspronkelijk namen 16 instellingen deel aan dit gemeenschappelijk onderwijsprogramma. Ondertussen is het aantal opgelopen tot 23 instellingen. In het academiejaar 2008–2009 zijn tien studenten ingeschreven in het programma waaronder drie studenten ingeschreven aan de UGent. Sinds de start van de opleiding in 1998 hebben zich 97 studenten aan de opleiding ingeschreven. Het programma van de opleiding wordt roterend op verschillende locaties georganiseerd. Elk semester gaan de studenten naar een andere locatie waar ze een vast programma volgen dat wordt ingevuld door de docenten van alle in Autex participerende hoger onderwijsinstellingen die elk gedurende een week een opleidingsonderdeel doceren. Het tweede semester van het tweede masterjaar wordt volledig besteed aan de masterproef. De studenten kiezen zelf een locatie (van een in Autex participerende instelling) waar ze hun masterproef wensen te maken. Hoewel het opleidingsprogramma voor alle studenten hetzelfde is, hangt de titulatuur van het diploma af van de instelling en het land waarin de student is ingeschreven: voor de studenten die ingeschreven zijn aan de UGent leidt dit diploma tot de titel van burgerlijk ingenieur.
142 UGent – Master of Textile Engineering Deel 2
De visitatiecommissie werd geconfronteerd met een bijzonder concept. De commissie kreeg, gestaafd door het zelfevaluatierapport, de gesprekken en de door de opleiding aangeleverde documenten een positieve indruk van de opleiding en heeft de facetten en onderwerpen als dusdanig beoordeeld. De kwaliteitszorg binnen de opleiding voldoet volgens de commissie zeker aan de minimumeisen, maar de weinig formele kwaliteitszorg van de opleiding dient dringend te worden geformaliseerd zodat de kwaliteitswaarborgen blijvend aan de minimumeisen kunnen voldoen. De weinig formele kwaliteitszorg heeft een invloed op de verschillende facetten, maar wordt beoordeeld in onderwerp 5.
UGent – Master of Textile Engineering 143 Deel 2
Onderwerp 1:
Doelstellingen van de opleiding
Algemene beschrijving De beoogde opleidingscompetenties omvatten volgens het zelfevaluatierapport de doelstellingen qua kennis, attitudes en vaardigheden die de studenten moeten verworven hebben aan het eind van hun opleiding. Zij volgen volgens het zelfevaluatierapport gedeeltelijk uit het wettelijke kader en uit eisen gesteld door het beroepenveld. Verder reflecteren ze de filosofie van de opleiding. Er werden zes competentiegebieden gedefinieerd. 1.
Kenniscompetenties !!Geavanceerde kennis van de eigen ingenieursdiscipline beheersen en toepassen bij complexe problemen. !!Creatief en doelgericht benutten van vakspecifieke Computer Aided Engineering (CAE) tools en van geavanceerde reken- en communicatiemiddelen. !!Geavanceerde kennis van de fundamentele basiswetenschappen fysica, chemie en mechanica toepassen, gebruik makend van analytische denkwijzen. !!Geavanceerde kennis hebben van de eigenschappen van en het benutten van textielmaterialen om via gericht ontwerp (design, …) producten met specifieke eigenschappen te bekomen. !!Geavanceerde kennis hebben en benutten van technieken en methodes om de eigenschappen van textielmaterialen te bestuderen. !!Gespecialiseerde kennis van de fysische materiaalkunde, de algemene en fysische chemie en de werktuigkunde innovatief benutten. !!Geavanceerde kennis hebben en benutten van vezelvormige structuren. !!Geavanceerde kennis hebben en benutten van de chemische en mechanische procestechnologische aspecten van de textielmaterialen. !!Geavanceerde kennis van de wiskunde en statistiek benutten bij de ontwikkeling van wiskundige modellen voor het genereren van textielproducten en van textieltechnologische processen. !!Geavanceerde kennis hebben en benutten van de interacties tussen grondstoffenkeuze en procesparameters met het oog op de gebruikseigenschappen van vezelvormige materialen en afgeleide textielproducten.
2.
Wetenschappelijke competenties !!Complexe problemen analyseren en omzetten in een wetenschappelijke vraagstelling. !!Een literatuuronderzoek in de wetenschappelijke literatuur uitvoeren. !! De best passende modellen, methoden en technieken selecteren en toepassen. !!Wiskundige modellen en methoden ontwikkelen en valideren. !!Resultaten van eigen onderzoek en dat van anderen objectief en kritisch interpreteren.
144 UGent – Master of Textile Engineering Deel 2
!!Complexe, multidisciplinaire probleemstellingen in de textieltechnologie met beperkte gegevens zelfstandig en flexibel uitdiepen. !!Een experimenteel opzet ontwerpen voor textielmaterialen om eigen modellen te ontwikkelen. !!Gepaste methodes en procedures identificeren en nauwgezet toepassen. !!Onderzoeksplannen definiëren en uitvoeren gericht op potentiële implementatie. !!Flexibel en creatief omgaan met multidisciplinaire textielvraagstukken. 3.
Intellectuele competenties !!Zelfstandig een standpunt vormen over complexe situaties en dit standpunt verdedigen. !!De eigen kennis creatief, doelgericht en innovatief inzetten bij onderzoek, ontwerp en productie. !!Kritisch reflecteren over eigen denken en handelen en de grenzen van de eigen competenties kennen. !!De evoluties in het vakdomein op de voet volgen en de eigen competenties verder ontwikkelen tot op expertniveau. !!Zich flexibel aanpassen aan veranderende professionele omstandigheden. !!Probleemvoorkomend, probleemoplossend en systeemgericht wetenschappelijk denken over de optimalisatie van productieprocessen, de ontwikkeling van nieuwe textielmaterialen en de verbetering van bestaande. !!Kennis uit andere disciplines vertalen naar toepassingen in het vakgebied textielkunde.
4.
Competenties in samenwerken en communiceren !!Ook in de Engelse taal communiceren over het eigen vakgebied. !!Projectmatig werken: doelstellingen formuleren, gericht rapporteren, einddoelen en ontwikkeltraject in het oog houden. !!Functioneren als lid van een team in een multidisciplinaire omgeving en beginnend leiding geven. !!Schriftelijk, mondeling en grafisch rapporteren over een technisch of wetenschappelijk onderwerp. !!Zich integreren in de onderzoeksactiviteiten van de respectievelijke vakgroepen/departementen. !!Functioneren en werken in een internationale, lees Europese en/of mondiale groep.
5.
Maatschappelijke competenties !!Ethisch, professioneel en maatschappelijk verantwoord handelen. !!De belangrijkste, bedrijfskundige en juridische aspecten van de eigen ingenieursdiscipline onderkennen. UGent – Master of Textile Engineering 145 Deel 2
!!De historische evolutie van de eigen ingenieursdiscipline en haar maatschappelijke relevantie duiden. !!Onderzoek en ontwikkeling plaatsen in een maatschappelijke context rekening houdend met ethische overwegingen. !!Getuigen van een multiculturele ingesteldheid. !!Begrijpen, accepteren en respecteren van culturele waarden van diverse volkeren/nationaliteiten. 6.
Ingenieurscompetenties !!Beheersen van complexiteit van technische systemen door systeem- of procesmodellen te gebruiken. !!Tegenstrijdige specificaties en randvoorwaarden verzoenen in een kwaliteitsvol en innovatief ontwerp of proces. !!Onvolledige, tegenstrijdige of redundante gegevens omzetten in bruikbare informatie !!Voldoende parate kennis en inzicht bezitten om resultaten van complexe berekeningen te controleren of benaderend te voorspellen. !!Aandacht hebben voor de volledige levenscyclus van systemen, machines en processen. !!Aandacht hebben voor energie-efficiëntie, milieukost, grondstofverbruik, en arbeidskost. !!Aandacht hebben voor aspecten van betrouwbaarheid, veiligheid en ergonomie. !!Inzicht hebben in en het belang begrijpen van de rol van ondernemerschap in de maatschappij. !!Blijk geven van doorzettingsvermogen, innovatiedrang en zin voor het creëren van meerwaarde. !!Omgaan met problemen, die een multidisciplinaire aanpak vragen. !!Problemen en situaties ruw inschatten op een kwantitatieve manier.
De opleiding benadrukt in haar zelfevaluatierapport dat de opleiding een internationale dimensie heeft doordat ze volledig in het Engels wordt gedoceerd door buitenlandse professoren (bijna hoofdzakelijk uit EU-landen). Het is volgens het zelfevaluatierapport voor de hand liggend dat de studenten een internationale mentaliteit ontwikkelen en eigenlijk voorbereid/voorbestemd zijn om vooral Europees of nog beter globaal te functioneren. Het samenbrengen van studenten uit diverse landen en continenten zorgt volgens het zelfevaluatierapport verder voor een multiculturele ervaring en draagt bij tot een accepteren en respecteren van culturele waarden van diverse (Europese) volkeren.
146 UGent – Master of Textile Engineering Deel 2
1.1. Niveau en oriëntatie Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de opleiding als voldoende. Op basis van de in het zelfevaluatierapport aangeleverde documenten en de gesprekken met de afgevaardigden van de faculteit en van de opleiding, heeft de commissie vastgesteld dat de algemene en algemene wetenschappelijke doelstellingen die de opleiding vooropstelt, in overeenstemming zijn met artikel 58 van het Structuurdecreet en met de door de commissie geformuleerde minimumeisen in het referentiekader. Het niveau van de opleiding sluit volgens de visitatiecommissie aan bij het niveau dat verwacht wordt van een masteropleiding. De commissie heeft daarnaast vastgesteld dat de afgestudeerden de nodige competenties beheersen voor het zelfstandig uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek. De commissie merkt hierbij op dat de opleiding een sterke nadruk legt op algemeen vormende competenties en iets minder op de wetenschappelijke competenties. De doelstellingen zijn zowel bij de studenten als de docenten goed bekend, zo bleek uit hun gesprekken met de commissie. In de doelstellingen wordt duidelijk gemaakt dat de opleiding zich internationaal oriënteert in de meeste brede zin van het woord. De doelstellingen zelf zijn ingebed in het competentiemodel van de UGent. De commissie heeft vastgesteld dat de uitwerking van de competenties onder meer in de in het zelfevaluatierapport uitgewerkte competentietabel van de UGent een te statische benadering is van de doelstellingen. De commissie beveelt aan de competenties nog uit te schrijven vanuit een weldoordacht profiel waarin de functionele rollen van de beoogde textielkundig ingenieur duidelijk naar voor komen. 1.2. Domeinspecifieke eisen Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen als goed. De commissie meent op basis van de in het zelfevaluatierapport aangeleverde informatie en de aanvullende gesprekken dat de domeinspecifieke opleidingsdoelstellingen ruimschoots tegemoet komen aan de eisen van (buitenlandse) vakgenoten en aan de door de commissie geformuleerde domeinspecifieke minimumeisen in het referentiekader. De markt heeft er volgens de commissie voor gezorgd dat de nu nog overblijvende opleidingen textielkunde in Europa zich meer en meer zijn gaan specialiseren. Deze opleiding brengt al deze specialiteiten samen aangezien deze opleiding een internationale samenwerking is van 23 universiteiten. Het beroepenveld werd door de algemene coördinator impliciet betrokken bij het opstellen van de doelstellingen. De bij de opleiding betrokken docenten hebben zelf wel nauwe contacten met het beroepenveld. (zie facet 3.2.) Zo worden de eisen en UGent – Master of Textile Engineering 147 Deel 2
verwachtingen van het beroepenveld ingebracht en is het aldus impliciet betrokken bij de opleiding. De commissie beveelt wel aan om een internationaal samengestelde adviesraad samen te stellen – bestaande uit actoren uit het werkveld waaronder bij voorkeur ook afgestudeerden van de opleiding – die specifiek ten behoeve van deze masteropleiding onder meer de doelstellingen blijvend toetst aan de behoeften van het beroepenveld.
Algemene conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Doelstellingen van de opleiding positief beoordeeld.
Onderwerp 2:
Programma
Algemene beschrijving De opleiding wordt op verschillende plaatsen in Europa georganiseerd: de studenten brengen drie semesters (telkens van vier tot zes maanden) door aan drie verschillende universiteiten (= gastuniversiteiten) en die universiteiten worden opeenvolgend aangedaan. Bij een nieuwe start van het masterprogramma worden dan drie nieuwe (andere) universiteiten aangedaan (rotatieprincipe). Dit schema wordt jaren op voorhand vastgelegd. Gespecialiseerde docenten uit de verschillende partneruniversiteiten komen doceren aan die diverse gastuniversiteiten. Studenten brengen dus anderhalf jaar (drie semesters) door in drie geografisch verspreide regio’s in Europa waar ze onderwezen worden door professoren van de deelnemende universiteiten. Elke docent geeft zijn of haar specifieke kennis van een bepaald domein door in een module die één of twee weken in beslag neemt. Elk jaar wordt dus hetzelfde programma aangeboden, meestal door dezelfde docenten maar weliswaar op steeds wisselende locaties 1ste jaar Master of Textile Engineering -- Analytical Techniques -- Automation and Process Control -- Biomaterials -- Biotechnology -- Composites -- Creative Textile Design -- Design Management -- High Performance Fibres -- High Technology Fibres
148 UGent – Master of Textile Engineering Deel 2
3 stp 3 stp 3 stp 3 stp 3 stp 3 stp 3 stp 3 stp 3 stp
-- Mechanics of Textile Materials -- Advanced and Specialised Textile Processing – Dyeing and Finishing -- Applications of Technical Textiles -- Applied Textile Process Engineering -- Computer Aided Textile Design and Manufacturing -- Functional Finishing -- Functional Textile Materials -- Medical, Transportation and Construction Textiles -- Technical Textile Manufacturing Technology 2de jaar Master of Textile Engineering -- Advanced and Specialised Textile Processing – Mechanical -- Clothing Construction Techniques -- Ecological and Environmental Aspects -- Industrial Information Systems -- International Markets for Textiles and Clothing -- Management, Logistics and Distribution -- Quality and Environmental Management -- Supply Chain Management -- Masterproef
3 stp 6 stp 3 stp 3 stp 3 stp 3 stp 3 stp 3 stp 6 stp
9 stp 3 stp 3 stp 3 stp 3 stp 3 stp 3 stp 3 stp 30 stp
Er werd voor geopteerd om enkel met verplichte opleidingsonderdelen te werken. De organisatie van een ander systeem wordt volgens het zelfevaluatierapport als onwerkbaar ingeschat door het grote aantal internationale partners. 2.1. Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma als voldoende. De visitatiecommissie heeft vastgesteld dat het programma van de opleiding een adequate concretisering is van de eindkwalificaties van de opleiding, zowel wat betreft haar niveau, haar oriëntatie als haar domeinspecifieke eisen. Het is voor de commissie evenwel niet helemaal duidelijk hoe en tot welk niveau de in de competentietabel aangeduide competenties in elk opleidingsonderdeel zijn vertaald. De opleiding biedt volgens de commissie een breed programma aan: De klemtoon ligt op het doceren van textielonderwijs op een multidisciplinaire manier waartoe onderwijsspecialisten uit gans Europa worden samengebracht. Meer specifiek wordt er in de Engelstalige masteropleiding vertrokken van de basis van het textielmateriaal (de vezel) naar de vorming en afwerking van textiel en tot op zekere hoogte kleding. Opvallend is de aanwezigheid van het ontwerpaspect (design) en verder de UGent – Master of Textile Engineering 149 Deel 2
grote aandacht voor milieu(management), de logistiek in de textielwereld en het algemeen management binnen de globale textielindustrie. Het programma zelf biedt geen keuzemogelijkheden, maar dekt dus duidelijk wel een breed veld. De opleiding is dan ook eerder verbredend opgevat. De internationale dimensie van de opleiding is ontegensprekelijk zeer uitgebreid. De studenten kiezen voor dit programma omwille van deze uitgebreide internationale component. De studenten komen echter niet altijd in contact met de studenten van de locatie waar ze verblijven en zien dit gebrek aan integratie als een gemis. De commissie beveelt dan ook een integratie aan van de studenten met de lokale studenten bijvoorbeeld door middel van een gemeenschappelijk opleidingsonderdeel. De commissie stelde vast dat er geen vastgelegde procedures bestaan voor curriculumhervorming, -herziening en -innovatie. Deze gebeuren op basis van ad hocinitiatieven. De commissie meent dat de opleiding dringend werk moet maken van het opstellen van procedures hiertoe. 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de academische en professionele gerichtheid van het programma als voldoende. De commissie is tevreden met de mate waarin het programma academisch en professioneel gericht is. De integratie van onderwijs-onderzoek is verzekerd: de docenten, die allen actief zijn in het onderzoek, betrekken de eigen onderzoeksresultaten in het onderwijs. Het studiemateriaal waar de studenten gebruik van maken is actueel. Technologische vernieuwing en innovaties in de verschillende domeinen komen daarbij uitgebreid aan bod. De commissie kon constateren dat de opleiding voor verschillende opleidingsonderdelen onder meer gebruik maakt van recente (internationale) literatuur naast de bovenvermelde eigen onderzoeksresultaten. De commissie stelde tevens een goede aandacht voor kennisontwikkelingen vast in alle textielonderdelen. Het programma waarborgt duidelijk de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. Tevens apprecieert de commissie dat de opleiding aan de – volgens haar – terechte vraag van de studenten naar meer opleidingsonderdelen met ‘science’ en ‘engineering’ in het programma gehoor heeft gegeven. Zoals gesteld in facet 2.1., waardeert de commissie de breedte van het programma; maar raadt ze de opleiding aan de balans breedte–diepte enigszins verdiepend bij te sturen. Het programma kent in de praktijk wel een goede aansluiting bij de actuele beroepspraktijk, mede door de intense contacten die de docenten onderhouden met de textielindustrie in Europa.
150 UGent – Master of Textile Engineering Deel 2
2.3. Samenhang van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de samenhang van het programma als goed. De commissie is tevreden over de gerealiseerde inhoudelijke samenhang van het masterprogramma. Ook de studenten geven aan dat de opleidingsonderdelen goed samenhangend zijn. De opleiding bouwt haar leerstof op als capita selecta. Bijna elke week wordt gedurende een hele week een opleidingsonderdeel door een docent gedoceerd. In totaal heeft de opleiding 26 opleidingsonderdelen. Deze dekken volgens de commissie quasi volledig het domein van de textielkunde. Tussen de docenten worden, weliswaar informeel, afspraken gemaakt zodat de verschillende opleidingsonderdelen sequentieel worden opgebouwd en er nauwelijks overlap is. In de opleiding wordt nog niet gewerkt met flexibele leertrajecten, enkel met een voltijds modeltraject. Geïndividualiseerde trajecten zijn omwille van de specificiteit, de complexiteit en speciale structuur van de opleiding op dit ogenblik niet mogelijk. De commissie heeft hier begrip voor maar meent dat gezien de aan de gang zijnde flexibilisering van opleidingen de opleiding dient te bekijken hoe dit ook hier ingevoerd kan worden. 2.4. Studieomvang De masteropleiding voldoet met 120 studiepunten aan de decretaal vastgelegde eisen inzake studieomvang. 2.5. Studietijd Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet studietijd van de masteropleiding als voldoende. De commissie meent aan de hand van de gesprekken met studenten en docenten dat de studietijd aansluit bij de norm van 60 studiepunten per jaar. Doordat van de docenten en studenten die aan de opleiding deelnemen, slechts een minderheid verbonden is aan de UGent, worden de studietijdmetingen voor de hele opleiding niet vanuit de UGent gedirigeerd. De algemene coördinator van de opleiding houdt jaarlijkse enquêtes bij alle ingeschreven studenten waarin ook naar de studietijd wordt gepeild. Dit is volgens de commissie een goede zaak. De commissie pleit er echter voor deze enquêtes niet meer als de verantwoordelijkheid te houden van enkel de algemeen coördinator van de opleiding, maar deze wel te laten inbedden in een breder systeem van kwaliteitszorg. De opleiding is in het recente verleden wel aantoonbaar aan de slag gegaan met de resultaten waaruit bleek dat de verschillende semesters niet evenredig werden belast. De opleiding heeft door het gecoördineerd verschuiven van enkele opleidingsonderdelen een voor alle bij de opleiding betrokken actoren goed evenwicht van studielast kunnen bereiken UGent – Master of Textile Engineering 151 Deel 2
De meeste opleidingsonderdelen zijn begroot op drie studiepunten en worden op één week gedoceerd. De belasting voor de studenten is in theorie hoog, maar blijkt in de praktijk lager te liggen. Dit is onder meer te verklaren doordat de studenten een kleine groep vormen, die gedurende de lesweek intensief wordt begeleid en opgevolgd door de op dat ogenblik betrokken docent. De studenten ervaren de regelingen die ze moeten treffen voor hun buitenlands verblijf wel als een extra belasting. 2.6. Afstemming tussen vormgeving en inhoud De commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud van het programma als voldoende. De visitatiecommissie heeft vastgesteld dat de opleiding gebruik maakt van verschillende werkvormen die er toe bijdragen de doelstellingen te bereiken. De opleiding maakt wel hoofdzakelijk gebruik van hoorcolleges. Deze verlopen volgens de studenten bij de meeste docenten interactief. Enkele docenten betrekken in hun opleidingsonderdeel ook andere werkvormen zoals practica en groepswerk. In sommige opleidingsonderdelen wordt gebruik gemaakt van praktijkcases, waarbij de studenten literatuur en praktijkdata dienen te verzamelen en dienen dit op het einde van de week te presenteren. Toch zijn de studenten vragende partij voor een toename van projectwerk. De commissie treedt de studenten hier in bij en beveelt de opleiding aan om ook een vakoverschrijdend project in het curriculum in te bouwen. Dit vereist grondig overleg tussen de docenten, maar draagt volgens de commissie rechtstreeks bij tot het verwezenlijken van de doelstellingen van de opleiding. De commissie vraagt de opleiding de denkoefening te maken om in plaats van een maximaal roterend locatiesysteem, het programma gedurende één semester telkens op dezelfde locatie te laten plaatsvinden. Op deze locatie kan dan de onderzoeks apparatuur ten behoeve van de practica en het projectwerk van de studenten verder worden uitgebouwd. De docenten overleggen op dit ogenblik niet met elkaar over de door hen gebruikte werkvormen. De commissie merkt ook op dat geen gebruik wordt gemaakt van e-learning. Nochtans lijkt dit volgens de commissie een uitgelezen vorm om de inhoud van de opleiding te ondersteunen gezien de internationale context van de opleiding. Ze beveelt de opleiding dan ook aan het invoeren van e-learning te overwegen. 2.7. Beoordeling en toetsing Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de beoordeling en toetsing als voldoende. De opleiding is georganiseerd volgens het semestersysteem: per academiejaar zijn er twee examenperiodes met mogelijkheid tot herkansing na de tweede periode. De
152 UGent – Master of Textile Engineering Deel 2
opleiding bouwt haar leerstof op als capita selecta. De studenten hebben daardoor veel examens want deze opleidingsonderdelen van meestal drie studiepunten worden elk afzonderlijk geëvalueerd. De visitatiecommissie heeft verschillende examenvragen bestudeerd en heeft mede aan de hand van de gesprekken met studenten en docenten geconstateerd dat deze van een academisch niveau zijn en gericht op het toetsen van het verwerven (en niet louter het reproduceren) van kennis, vaardig heden en attitudes. Wel merkte de commissie op dat de opleiding in haar examenvragen deze vaardigheden nog iets explicieter mag testen. De verantwoordelijkheid voor de inhoud van de examenvragen ligt volledig bij de docenten. Positief aan de ‘formule’ waarin elke week een ander opleidingsonderdeel wordt gedoceerd, is dat docenten en studenten gedurende één week heel intens contacten met elkaar hebben, vaak ook informeel na de lesuren. Docenten krijgen zo niet alleen een beeld van de student via het klassiek examen, maar ook van de vaardigheden en attitudes. De aangeleerde softe vaardigheden die in de opleidingsdoelstellingen en in het programma naar voor worden gebracht, worden echter nog te weinig expliciet geëxamineerd. De opleiding dient volgens de commissie een expliciet toetsbeleid te realiseren aan de hand van de in het zelfevaluatierapport uitgewerkte competentietabel. De commissie hecht hier veel belang aan in het kader van de realisatie van de opleidingsdoelstellingen. De examens zelf worden schriftelijk afgenomen aangezien de docenten op het moment van de examens veelal naar hun thuisland zijn terug gekeerd en mondelinge examinering hierdoor bemoeilijkt wordt. De commissie meent dat sommige opleidingsonderdelen gebaat zouden zijn met mondelinge examens met een schriftelijke voorbereiding. Dit omdat de softe vaardigheden die de studenten dienen aan te leren via deze examenvorm explicieter kunnen geëxamineerd worden. De commissie kon mede aan de hand van de gesprekken met studenten en docenten concluderen dat het toetsbeleid transparant verloopt. Studenten worden vroegtijdig op de hoogte gebracht van hun examenrooster. Ook feedback op de examens is, weliswaar via e-mail, vlot te verkrijgen. 2.8. Masterproef Algemene beschrijving De masterproef (30 studiepunten) vindt plaats in het laatste masterjaar. Het laatste en dus vierde semester van de tweejarige opleiding wordt volledig besteed aan de masterproef aan één van de deelnemende universiteiten (door de student te kiezen) onder de begeleiding van een academische promotor, eventueel in samenwerking met de industrie. Er wordt volgens het zelfevaluatierapport naar gestreefd dat de masterproef afgewerkt wordt in de eerste examenperiode van het laatste jaar (in juni). Het komt voor dat een masterproef in de tweede examenperiode (in september) afgewerkt wordt. UGent – Master of Textile Engineering 153 Deel 2
De masterproef is een persoonlijke studie over een onderwerp dat de student kiest in overleg met de promotor. De masterproef omvat een grondige kennismaking met het wetenschappelijk onderzoek in een geavanceerd en gespecialiseerd domein van de textielkunde. De masterproef legt volgens het zelfevaluatierapport de klemtoon op de zelfwerkzaamheid van de student, op zijn probleemoplossend denkvermogen en zijn creativiteit, alsook op een algemeen kritisch reflecterende ingesteldheid en een wetenschappelijke onderzoeksingesteldheid. De kandidaat wordt tijdens de masterproef begeleid door een promotor (aan de universiteit waar de masterproef doorgaat) die de verantwoordelijkheid draagt voor het verloop van het werk. Deze promotor maakt deel uit van de examencommissie waarin nog twee andere personen zetelen. De meeste promotoren geven de studenten de gelegenheid om de tekst van de masterproef te laten nalezen en, indien nodig, te laten bijsturen vóór het indienen. De masterproef wordt op praktische aspecten (technische vaardigheden, organisatie, orde, nauwkeurigheid) en persoonlijke kenmerken van de student (creativiteit, inzet, kritische zin, zelfstandigheid) beoordeeld. De beoordelingscommissie voor de masterproef wordt aangesteld op advies van de opleidingscommissie en bestaat uit de promotor waar de masterproef uitgevoerd wordt en twee bijkomende personen die het eindwerk evalueren. Minstens één van deze personen behoort tot een andere universiteit. Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de masterproef als goed. De masterproef voldoet met 30 studiepunten aan de decretaal opgelegde eisen. De commissieleden hebben voorafgaand aan het bezoek aan de opleiding elk een aantal masterproeven bestudeerd, en enkele recente masterproeven kunnen inkijken tijdens het bezoek. De commissie meent dat de masterproeven duidelijk blijk geven van een kritisch-reflecterende en onderzoeksingesteldheid van de studenten. De commissie constateerde inhoudelijke, sterke masterproeven die ook vormelijk goed ogen. De onderwerpen leunen in het merendeel van de gevallen sterk aan bij het onderzoeksdomein van promotor en begeleider, maar de studenten hebben wel de mogelijkheid eigen accenten te leggen in hun onderzoek op basis van hun eigen interessedomeinen. Sommige masterproeven komen tot stand in samenwerking met de industrie. De commissie meent voorts dat de masterproeven op adequate wijze beoordeeld worden. De commissie is positief over de grote keuzemogelijkheden qua masterproef: de student kiest zelf het onderwerp, de docent en de instelling waar hij zijn masterproef wenst te maken. Op die manier wordt er voor het uitvoeren van de masterproeven maximaal gebruik gemaakt van het Europees netwerk van universiteiten dat zich in Autex heeft verenigd.
154 UGent – Master of Textile Engineering Deel 2
2.9. Toelatingsvoorwaarden Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet toelatingsvoorwaarden als voldoende. De toelatingsvoorwaarden tot de opleiding verschillen afhankelijk van de instelling waar de student zich inschrijft. Aan de UGent kan toegang tot de opleiding rechtstreeks (met een bachelordiploma ingenieurswetenschappen materiaalkunde en/of chemische technologie) of via een voorbereidingsprogramma verlopen. Industriële ingenieurs in de textieltechnologie worden ook rechtstreeks toegelaten tot het masterprogramma. De voorbereidingsprogramma’s bestaan uit een verplicht programma van 30 studiepunten (waarin vrijstellingen mogelijk zijn) en een keuzeprogramma van maximaal 60 studiepunten. Voor dit keuzeprogramma wordt geput uit de opleidingsspecifieke bachelorvakken en uit de bachelorvakken over algemene ingenieurswetenschappen. Er is nog geen ervaring met studenten die een dergelijk voorbereidingsprogramma uitgevoerd hebben. Naast het gewone inschrijvingsgeld dienen de studenten nog 1000 euro te betalen om aan het programma te kunnen deelnemen. Hoewel de kwalitatieve instroom van de studenten met een vooropleiding aan de UGent gewaarborgd is, stelde de commissie aan de hand van de gesprekken met studenten en docenten vast dat er een grote diversiteit aan instroomprofielen is. Of buitenlandse studenten die zich voor de opleiding vanuit de UGent willen inschrijven, toegelaten worden, is gereglementeerd door de UGent. Er is vanuit de opleiding echter geen strikte controle op de instroomkwalificaties vanuit andere instellingen. De opleiding vertrouwt hierbij op de kwaliteit van de toelatingsvoorwaarden aan andere instellingen. De studenten met vooropleiding aan de UGent lieten de commissie weten dat ze hebben opgemerkt dat studenten uit andere landen vaak wat problemen hebben met de scheikundige aspecten die in de opleiding naar voor komen. De commissie vernam tijdens de gesprekken dat in de praktijk elke instelling soortgelijke toelatingsvoorwaarden hanteert. Toch meent de commissie dat er vanuit de opleidingscommissie een overkoepeld toezicht dient te komen om de toelatingsvoorwaarden onafhankelijk van de instelling waar de student is ingeschreven gelijk te schakelen.
Algemene conclusie bij onderwerp 2: Programma Gegeven de positieve beoordelingen van alle facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Programma positief beoordeeld.
UGent – Master of Textile Engineering 155 Deel 2
Onderwerp 3:
Inzet van personeel
3.1. Kwaliteit van het personeel Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet kwaliteit van het personeel als voldoende. Te oordelen aan onder meer de door de commissie ingekeken cursussen, het lesmateriaal en de publicatielijsten van de docenten, is de vakinhoudelijke deskundigheid van de staf de commissie positief opgevallen. Door de aard van het programma kan volgens de commissie voor elk opleidingsonderdeel de meest deskundige van de associatie worden ingeschakeld. De studenten beamen dat de docenten daarenboven zeer gemotiveerd zijn en dat de afstand tussen studenten en docenten minimaal is. Toch geven de studenten ook aan dat er grote verschillen zijn in het niveau van les geven van de verschillende docenten. Het niveau van de Engelse taal is soms beperkt bij enkele docenten. De commissie beveelt aan dat alle docenten in het programma aandacht zouden moeten schenken aan de mondelinge vaardigheden. De docenten verbonden aan de UGent worden op regelmatige basis geëvalueerd door het universiteitsbrede kwaliteitszorgsysteem. De UGent toetst of monitort de onderwijskundige deskundigheid van de andere lesgevers verbonden aan de opleiding niet expliciet. Er worden bij de studenten na afloop van hun academiejaar wel enquêtes afgenomen, maar de UGent kan in geval van problemen bij een externe lesgever moeilijk ingrijpen. Elke docent valt immers onder het beleid van zijn eigen universitaire instelling. De commissie begreep uit de gesprekken dat het volgen van onderwijsprofessionalisering door de docenten afhangt van de universiteit waaraan de docent is verbonden. De opvolging van de kwaliteit van buitenlandse lesgevers kan dus niet gewaarborgd worden zoals geëxpliciteerd in facet 5.1. Dit moet volgens de commissie aangepakt worden. Autex dient een minimaal interuniversitair kwaliteitszorgsysteem op te zetten waardoor de kwaliteit van alle docenten gewaarborgd kan worden en waarbinnen de docenten worden gestimuleerd aan onderwijsprofessionalisering te doen. De commissie is tevreden over het feit dat sommige leden van het docentencorps van de UGent frequent aan onderwijsprofessionalisering doen, maar beveelt aan dit voor alle docenten van de UGent verplicht te maken. 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet eisen van academische en professionele gerichtheid als goed. De commissie heeft op basis van de publicatielijsten die ze heeft ingekeken, opgemerkt dat alle bij de opleiding betrokken lesgevers actief zijn in het wetenschappelijk onderzoek en dat de daaruit voorvloeiende publicaties zich in een brede waaier
156 UGent – Master of Textile Engineering Deel 2
aan expertise in voor de opleiding relevante onderzoeksdomeinen situeren. Hieruit blijkt volgens de commissie de grote onderzoeksdeskundigheid van de bij de opleiding betrokken docenten. Verschillende leden van het onderwijzend personeel, hebben naast hun academische carrière ook praktische ervaring opgedaan in de beroepspraktijk. De docenten zelf zijn allen internationale experts in hun vakdomein en zijn veelal actief in verschillende netwerken. 3.3. Kwantiteit van het personeel Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet kwantiteit van het personeel als goed. De opleiding kan terugvallen op 32 docenten, wat zorgt voor een goede omkadering, rekening houdend met het aantal studenten. Dit betekent dat voor elke student die de opleiding volgt, drie docenten verbonden zijn aan de opleiding. Vanuit de UGent zijn drie docenten betrokken bij de opleiding.
Algemene conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel Gegeven de positieve beoordelingen van de respectieve facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Inzet van personeel positief beoordeeld.
Onderwerp 4:
Voorzieningen
4.1. Materiële voorzieningen Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen waarover de opleiding kan beschikken als goed. De commissie heeft haar oordeel gebaseerd op haar bezoek aan de onderwijsruimten van de opleiding aan de UGent, de in het zelfevaluatierapport aangeleverde documenten over de materiële voorzieningen aan de andere partnerinstellingen en de gesprekken met studenten, docenten en alumni. Op basis hiervan concludeert de commissie dat de kwaliteit van de onderwijsruimten, laboratoria en pc-ruimten op de verschillende locaties voldoet aan de eisen van de gebruikers. Aan de UGent gaan de lessen bijvoorbeeld door in de leszaal van de vakgroep textielkunde waar 30 zitplaatsen voorzien zijn. Dit leslokaal is uitgerust met een internetverbinding en een dataprojector die verbonden kan worden met een videorecorder, een documentencamera, een vaste auditorium-pc of een draagbare computer. Een overheadprojector is eveneens beschikbaar. De labo’s zijn zeer modern en toegespitst op vele UGent – Master of Textile Engineering 157 Deel 2
aspecten van het onderzoeksdomein waarmee studenten in aanraking komen. De computer- en ICT-infrastructuur wordt volgens de studenten gebruikt in het kader van verschillende opleidingsonderdelen en voldoet aan hun noden. De studenten lieten de commissie wel weten dat ze aan de UGent beschikken over weinig en soms verouderde pc’s. De commissie meent dat de opleiding aan de UGent dient te investeren in de aankoop van enkele pc’s. De verschillende universitaire locaties zijn uitgerust met boek- en tijdschriftenbestanden die zeker voldoen aan de noden van de studenten. De studenten lieten de commissie weten dat ze eerder gebruik maken van de digitale bibliotheekbestanden van de instellingen, dan dat ze fysiek naar de bibliotheek gaan. 4.2. Studiebegeleiding Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet studiebegeleiding als goed. De algemene coördinatie van de opleiding gebeurt volledig aan de UGent waar het departement textielkunde het secretariaat waarneemt. Per semester is er ook een lokale coördinator van de locatie waar op dat ogenblik het programma loopt, die nauw contact onderhoudt met de centrale coördinator. Daarbij wordt ondersteuning verleend op verschillende vlakken waaronder ook vanuit praktisch oogpunt. Zowel de centrale coördinator in Gent als de lokale coördinator fungeren als aanspreekpunt waarbij de studenten terecht kunnen met vragen van velerlei aard. De commissie kon vaststellen dat er op dit vlak gestreefd wordt naar een optimale communicatie om het geheel van de opleiding in de beste omstandigheden te laten verlopen. Daarnaast spelen de lesgevers een belangrijke rol bij de studiebegeleiding van de studenten. Tijdens de lesweek is er een intensief contact tussen lesgever en studenten, met voldoende ruimte voor individuele vragen. Dit creëert een lage drempel, waarbij de studenten ook achteraf steeds per e-mail vragen kunnen stellen aan de lesgevers, waar ze meestal ook gebruik van maken. Doordat studenten zo intensief met elkaar samen leven, ondersteunen en begeleiden ze elkaar ook intensief zo nodig.
Algemene conclusie bij onderwerp 4: Voorzieningen Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Voorzieningen positief beoordeeld.
158 UGent – Master of Textile Engineering Deel 2
Onderwerp 5:
Interne kwaliteitszorg
Algemene beschrijving Inzake interne kwaliteitszorg aan de UGent is de Onderwijsraad van de UGent op institutioneel niveau de draaischijf van het proces. Zij adviseert de academische overheid inzake de ontwikkeling van een onderwijspolitiek aan de instelling. Daarnaast is er de Afdeling Onderwijskwaliteitszorg van de Directie Onderwijsaange legenheden die de faculteiten ondersteunt en begeleidt. Op facultair niveau is het de Kwaliteitscel Onderwijs die, in samenspraak met de Opleidingscommissies, waakt over het gehele proces van conceptuele opbouw van het curriculum tot praktische implementatie ervan. De Kwaliteitscel Onderwijs staat in voor het geregeld evalueren van alle opleidingsonderdelen van een opleiding, alsook van alle opleidingsonderdelen van een lesgever. Elke lesgever moet minstens om de drie jaar geëvalueerd worden. Studenten die een opleidingsonderdeel gevolgd hebben kunnen daarop betrekking hebbende vragenlijsten invullen. Ze worden hiervoor per e-mail uitgenodigd, maar deelname is niet verplicht. Sinds het academiejaar 2003–2004 worden twee evaluaties per jaar georganiseerd. De lesgevers van een geëvalueerd opleidingsonderdeel worden door de Kwaliteitscel Onderwijs geïnformeerd over de evaluatieresultaten, haar bevindingen en appreciaties en/of aanbevelingen. Alvorens tot een definitief syntheserapport en een eindbeoordeling te komen wordt de reactie van de lesgever ingewacht. In haar syntheserapport van een geëvalueerd opleidingsonderdeel formuleert de Kwaliteitscel Onderwijs ook opmerkingen voor de betrokken vakgroep en Opleidingscommissie. De Kwaliteitscel Onderwijs verwacht dat deze zich daarover beraden. Daarnaast organiseert de Kwaliteitscel Onderwijs ook niet-persoonsgebonden (door de studenten in te vullen) evaluaties. Per opleidingsonderdeel worden hierbij vier vragen gesteld, met betrekking tot voorkennis, vakinhoud, studielast en moeilijkheidsgraad. Ook kan de student aanduiden of voor een bepaald opleidingsonderdeel een gedetailleerde onderwijsevaluatie nodig is. De Kwaliteitscel Onderwijs stelt voor elk studiejaar een syntheseverslag op en maakt dat voor verder gevolg over aan de desbetreffende Opleidingscommissies. De resultaten van de bevragingen worden geanalyseerd en uitgebreid besproken tijdens bijeenkomsten van de lesgevers met het oog op het optimaliseren van het programma. Een grondige evaluatie gebeurde in 2008, tien jaar na de start. De Opleidingscommissies zijn permanente adviesorganen van de faculteiten met betrekking tot het algemeen beleid en de organisatie van het onderwijs. Hun taak omvat de voortdurende optimalisering van de kwaliteit van het onderwijs. In die zin zijn zij belast met de totale curriculumconstructie voor één of meerdere opleidingen.
UGent – Master of Textile Engineering 159 Deel 2
Zowel de Kwaliteitscel Onderwijs als de Opleidingscommissies verstrekken advies en rapporteren aan de Faculteitsraad. Deze draagt de eindverantwoordelijkheid voor het beleid en de besluitvorming met betrekking tot het onderwijs en de kwaliteitszorg van de faculteit Ingenieurswetenschappen. 5.1. Evaluatie resultaten Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet evaluatie van de resultaten van de opleiding als onvoldoende. De studenten ingeschreven aan de UGent en de docenten verbonden aan de UGent vallen onder het hierboven beschreven universitaire kwaliteitszorgsysteem. De opleiding in haar geheel valt hier niet onder dit kwaliteitszorgsysteem en heeft aldus geen eenvormig kwaliteitszorgbeleid. Toch geniet de opleiding het volledig vertrouwen van de decaan en de onderwijsdirecteur van de faculteit Ingenieurswetenschappen. De docenten die aan het programma verbonden zijn, ontmoeten elkaar twee maal per academiejaar. Ze bespreken er het programma en de mogelijke verbeteringen die er aan toe moeten gebracht worden. Deze meeting van docenten fungeert als de opleidingscommissie. De commissie stelt vast dat er geen formele kwaliteitswaarborg bestaat en de kwaliteitsbewaking afhangt van de centrale contactpersoon, die weliswaar een aan de UGent verbonden docent is. Deze persoon voert elk academiejaar hearings uit bij alle studenten van de opleiding. De resultaten hiervan worden niet besproken in de opleidingscommissie, wel met de individuele docenten met wie zich problemen voordoen. De centrale contactpersoon heeft de commissie gemeld dat desgevallend hij de KCO en de faculteit op de hoogte brengt die de problemen dan mee opvolgen. De commissie meent echter dat kwaliteitszorg niet de taak kan zijn van één persoon, maar een door alle betrokken studenten en docenten gedragen systeem moet zijn. De commissie heeft de indruk dat veel aspecten impliciet in de opleiding aanwezig zijn, maar dat deze te weinig geformaliseerd zijn. De commissie vindt dat de opleiding zich verschuilt achter de redenering dat de UGent, als secretariaathouder, haar kwaliteitszorgsysteem niet kan opleggen aan de buitenlandse docenten die mee werken aan het programma. De commissie meent dat elke instelling haar verantwoordelijkheid duidelijk dient op te nemen en in samenspraak met de opleidingscommissie een volwaardig kwaliteitszorgsysteem dient uit te werken.
160 UGent – Master of Textile Engineering Deel 2
5.2. Maatregelen tot verbetering Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet maatregelen tot verbetering als voldoende. Het nemen van maatregelen tot verbetering wordt volgens de commissie gehinderd door het gebrek aan formele kwaliteitswaarborgen zoals geëxpliciteerd in facet 5.1. De verantwoordelijken zijn te weinig toegewezen aan operationele beleidsorganen van de opleiding zowel binnen de UGent als op Europees niveau waardoor de facto te veel in handen ligt van de coördinator en verbeteringen in het programma niet formeel aantoonbaar zijn. De resultaten van de studentenenquêtes vallen bijvoorbeeld enkel onder de bevoegdheid van de centrale coördinator. Daarnaast werd het programma pas in 2008, nadat het al tien jaar werd ingericht als vervolgopleiding geëvalueerd en onderworpen aan een curriculumhervorming. De commissie stelt dus dat de werking van Autex beter kan in het kader van het verbeterperspectief. Toch diende de commissie aan de hand van de gesprekken met docenten, studenten en alumni vast te stellen dat de opleiding bij problemen van studenten wel maatregelen tot verbetering lijkt te nemen. Zo werd gehoor gegeven aan de vraag naar meer ‘science’ en ‘engineering’ in het programma. Daarnaast stelde de commissie ook vast dat het zelfevaluatierapport, hoewel het beknopt was over de werking van de opleiding binnen Autex als consortium, voldoende informatie bevat en inhoudelijk sterk reflectief en zelfkritisch is neergeschreven. 5.3. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet betrokkenheid van medewerkers, alumni en beroepenveld als voldoende. De bij de opleiding betrokken docenten houden halfjaarlijks een meeting waarin ze met elkaar alle aspecten van opleiding bediscussiëren. Deze halfjaarlijkse meeting fungeert als opleidingscommissie zonder dat hierin een student functioneert. De commissie stelt dat wanneer deze docentenmeeting als de opleidingscommissie wordt beschouwd, er in dit orgaan een student dient te zetelen. De opleiding dient hier dringend werk van te maken. De betrokkenheid van de studenten is informeel, maar verloopt, zo vernam de commissie uit de gesprekken, vlot en ongedwongen. De contacten met het beroepenveld en de alumni zijn niet formeel uitgewerkt. De docenten beschikken individueel wel over goede contacten De commissie beveelt in dit kader aan een internationale adviesraad op te richten, zo mogelijk ook met industriële actoren die alumni zijn van deze opleiding.
UGent – Master of Textile Engineering 161 Deel 2
Algemene conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding geen eigen formeel kwaliteitszorgsysteem heeft. Het geheel van kwaliteitszorg verloopt sterk informeel. De commissie meent dat hier spoedig een oplossing voor moet gevonden worden. Toch heeft de commissie moeten vaststellen dat in de praktijk problemen, tot tevredenheid van alle bij de opleiding betrokken actoren, effectief worden aangepakt en leiden tot maatregelen tot verbetering. Omwille van deze motivering wordt het onderwerp Interne kwaliteitszorg positief beoordeeld.
Onderwerp 6:
Resultaten
6.1. Gerealiseerd niveau Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau van de opleiding als goed. De commissie is tot de vaststelling gekomen dat de opleiding de doelstellingen die ze zichzelf stelt, goed kan realiseren. Het niveau van de door de commissie ingekeken examens en masterproeven is goed. De studenten zijn volgens de commissie na het volgen van de opleiding klaar om in het beroepsleven te stappen en hebben door hun internationale ervaring heel wat vaardigheden aangeleerd. Ook de tevredenheid van de studenten zelf over de opleiding is groot. De alumni zijn over het algemeen tevreden over de opleiding en zien een grote relevantie van de opleidingsonderdelen van de opleiding. 6.2. Onderwijsrendement Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het onderwijsrendement van de opleiding als goed. Sinds de start van de opleiding in 1998 hebben zich 97 studenten aan de opleiding ingeschreven. Studenten kwamen uit een twintigtal diverse landen en hadden vaak een heterogene achtergrond als gevolg van hun opleiding aan verschillende universiteiten in Europa en daarbuiten. Over de laatste tien jaar zijn er slechts vier studenten die hun diploma niet hebben gehaald en dus afgehaakt hebben. Alle studenten die geslaagd waren, slaagden binnen de voorziene periode van twee academiejaren. De commissie meent dat dit goede slaagcijfers en een goed studierendement zijn.
Algemene conclusie bij onderwerp 6: Resultaten Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde moti veringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Resultaten positief beoordeeld.
162 UGent – Master of Textile Engineering Deel 2
Integraal oordeel van de visitatiecommissie Gezien de positieve beoordeling bij de zes onderwerpen, is de visitatiecommissie van oordeel dat er binnen de opleiding master of textile engineering voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn, en heeft zij aldus een positief eindoordeel over de opleiding.
Overzicht van de geformuleerde verbetersuggesties Doelstellingen -- Schrijf de competenties vanuit een weldoordacht profiel waarin de functionele rollen van de beoogde textielkundig ingenieur duidelijk naar voor komen. -- Richt een internationale adviesraad op. Programma -- Zorg voor integratie van de studenten met de lokale studenten. -- Stel procedures op voor curriculumhervorming, -herziening en -innovatie. -- Richt een industriële adviesraad op. -- Creëer flexibele trajecten. -- Verhoog de hoeveelheid practica en projectwerk. -- Toets de vaardigheden en attitudes van de studenten. -- Zorg dat steeds een docent van de instelling waar de student is ingeschreven, in de examencommissie zetelt. -- Blijf de balans breedte – diepte van het programma evalueren. -- Schakel de toelatingsvoorwaarden onafhankelijk van de instelling waar de student zich inschrijft gelijk. Personeel -- Zorg dat de docenten zich vlot kunnen uitdrukken in de Engelse taal. -- Zorg voor een kwaliteitszorgsysteem waarbinnen de kwaliteit van de docenten kan gewaarborgd worden. -- Geef onderwijsprofessionalisering een verplichtend karakter.
UGent – Master of Textile Engineering 163 Deel 2
Voorzieningen -- Investeer in de aankoop van nieuwe pc’s voor de opleiding aan de UGent. Kwaliteitszorg -- Neem een student op in de opleidingscommissie. -- Zorg voor een overkoepelend gedragen kwaliteitszorgsysteem. -- Richt een internationale adviesraad op, bij voorkeur met alumni die actief zijn als actoren in het beroepenveld.
164 UGent – Master of Textile Engineering Deel 2
V
Vrije Universiteit Brussel Deelrapport Master Ingenieurswetenschappen: Chemie en Materialen
Inleiding Dit deelrapport behandelt de master Ingenieurswetenschappen: Chemie en Materialen aan de Vrije Universiteit Brussel. De visitatiecommissie bezocht de opleiding van 16 tot en met 17 maart 2009. Conform haar opdracht geeft de visitatiecommissie in dit rapport een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader en een integraal oordeel over de opleiding waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie. Tevens doet de visitatiecommissie in het kader van de verbeterfunctie van de kwaliteitszorg aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering. De beoordeling van de onderwerpen is, conform de vereisten, gebeurd aan de hand van de facetten en bijbehorende beoordelingscriteria uit het VLIR/VLHORA beoordelingskader dat is afgestemd op de accreditatievereisten. De commissie heeft zich bij haar oordelen gebaseerd op de in het zelfevaluatierapport ter beschikking gestelde informatie. Deze informatie werd tijdens het bezoek aan de opleiding aangevuld door gesprekken met het faculteitsbestuur, de opleidingsverantwoordelijken, lesgevers, ondersteunend personeel, studenten, alumni en het werkveld en met facultaire en opleidingsdocumentatie, een bezoek aan de faciliteiten zoals de klaslokalen, de computer infrastructuur en de bibliotheek en met studiemateriaal, examenvragen en masterproeven. Per facet geeft de commissie aan of de opleiding hierop onvoldoende, voldoende, goed of excellent scoort. De beoordeling ‘onvoldoende’ wijst er op dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is. De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm voor dit facet. De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit. De beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor VUB – Master Ingenieurswetenschappen: Chemie en Materialen 165 Deel 2
het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel in Vlaanderen, in België als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren. De commissie heeft daarbij inzichtelijk gemaakt hoe zij, rekening houdend met de bijbehorende criteria, tot een beoordeling per facet is gekomen, zodat duidelijk is waarop de beoordeling is gegrond. De oordelen zijn zo goed mogelijk onderbouwd met feiten en analyses en zijn mede gebaseerd op een vergelijking met internationaal gehanteerde normen in het betreffende domein. Op basis van de beoordelingen per facet geeft de commissie vervolgens een samenvattend oordeel op het niveau van de onderwerpen. Een positieve (+) onderwerpscore houdt in dat voldaan is aan de minimumeisen voor basiskwaliteit. Een negatieve (-) onderwerpscore houdt in dat niet aan de minimumeisen voor basiskwaliteit voldaan is. Ten slotte geeft de visitatiecommissie aan het eind van het rapport een eindoordeel over de basiskwaliteit van de opleiding. De aanbevelingen om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering, zijn opgenomen bij de respectieve facetten. Aan het eind van het rapport is ten behoeve van de opleiding een overzicht opgenomen van verbetersuggesties. Het oordeel van de commissie geldt voor de opleiding in al haar opties en varianten, tenzij anders vermeld. De VUB implementeerde de BaMa-structuur in het academiejaar 2004–2005. Er bestaat geen specifieke bacheloropleiding chemie en materialen, aangezien de Faculteit Ingenieurswetenschappen heeft geopteerd voor één enkele, brede bacheloropleiding in ingenieurswetenschappen, met daarin 4 afstudeerrichtingen (waaronder ‘Chemie en Materialen’). De afstudeerrichting ‘Chemie en Materialen’ wordt door de studenten gekozen bij aanvang van de derde bachelor. Vermits de brede VUBbacheloropleiding reeds in 2007 het voorwerp van een VLIR-visitatie was, komt alleen het masterprogramma van de opleiding Ingenieurswetenschappen: ‘Chemie en Materialen’ hier aan bod. In het academiejaar 2007–2008 waren 5 studenten ingeschreven in de eerste master Chemie en Materialen, en 5 studenten in het (uitdovende) derde graadsjaar. De eerste cohorte studenten zal het masterdiploma in de Ingenieurswetenschappen: Chemie en Materialen behalen in 2009. Sinds het academiejaar 2007–2008 heeft de opleiding voor een diepgaande samenwerking met de ULB gekozen. De masterprogramma’s van ULB en VUB zijn niet identiek maar vertonen grote overeenkomsten, zodat een sterke verwevenheid kon gerealiseerd worden. Een pakket van tien opleidingsonderdelen, ter waarde van 41 studiepunten, wordt nu simultaan aan beide studentenpopulaties en volledig in het Engels gedoceerd. Op termijn wordt er naar gestreefd, door verdere afstemming van de programma’s, tot een 100% gezamenlijk Engelstalig traject te komen.
166 VUB – Master Ingenieurswetenschappen: Chemie en Materialen Deel 2
Onderwerp 1:
Doelstellingen van de opleiding
In haar zelfevaluatierapport formuleert de opleiding de door haar beoogde doelstellingen en eindkwalificaties. Zij geeft hierin aan burgerlijk ingenieurs te willen vormen: -- met brede algemene kennis en een unieke kijk op de link tussen chemie en materialen; -- met diepgaande kennis in de procestechnologie of de materiaaltechnologie; -- bekwaam tot actieve kennisvergaring en zelfstandig wetenschappelijk onderzoek; -- met leidinggevende kwaliteiten, goede communicatievaardigheden, disciplineoverschrijdende kennis en bekommernis om mens en maatschappij. In het zelfevaluatierapport worden voorts als domeinspecifieke eisen (eindtermen) voor de opleiding geformuleerd: een gevorderde kennis van en inzicht in eenheidsbewerkingen, scheidingsprocessen, procestechnologie, nanotechnologie, technieken ter bepaling en wijziging van eigenschappen van moleculen en materialen, wettelijke en milieubepalingen met betrekking tot chemische en materiaalproductie. In de profilering naar procestechnologie toe komen daar eindtermen bij op vlak van ontwerptechnieken van reactoren en productie-eenheden, procesregeling; in de profilering naar materiaalkunde toe zijn er bijkomende eindtermen op vlak van materiaalprocessing, duurzaamheid van materialen, materiaaleigenschappen, beheersen van levenscycli van materialen. Inzicht in de wisselwerking tussen processing en materialen is een bijkomende expliciete eindterm voor de opleiding. Daar een ingenieur bij uitstek werkzaam is in een geglobaliseerde wereld wordt verwacht dat hij/zij vlot een technisch-wetenschappelijke discussie kan voeren in het Engels. 1.1. Niveau en oriëntatie Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de opleiding als goed. De commissie vindt de doelstellingen duidelijk omschreven, met een beknopte doch gevatte vertaling in eindtermen. Het geheel is volgens haar doordacht uitgeschreven, logisch opgebouwd en ingebed in een sterke visie. De opleiding focust op de beheersing van algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau. De doelstellingen stroken met artikel 58 van het Structuurdecreet, en ze voldoen ook aan de criteria die de commissie in haar referentiekader heeft vastgelegd. De commissie stelt daarnaast vast dat deze helder weergegeven doelstellingen ook adequaat gecommuniceerd worden naar studenten en het bij de opleiding betrokken personeel.
VUB – Master Ingenieurswetenschappen: Chemie en Materialen 167 Deel 2
1.2. Domeinspecifieke eisen Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen van de opleiding als goed. De commissie vindt dat de domeinspecifieke doelstellingen van de opleiding goed overeenkomen met deze uit haar eigen referentiekader. Daarnaast heeft de commissie vast kunnen stellen dat de opleiding nauwe en relevante contacten in zowel het binnen- als buitenland onderhoudt. De eigen doelstellingen zijn daarmee goed afgestemd op de door (buitenlandse) vakgenoten gestelde eisen. Zo is er de steeds intensievere samenwerking met de ULB en maakt de opleiding ook deel uit van diverse internationale netwerken (zie 2.1). De commissie meent dat deze contacten de opleiding in een positie plaatsen om zich – zowel nationaal als internationaal – goed te profileren. Een expliciet aftoetsen aan internationale standaarden zou de profilering overigens nog overtuigender maken. Hoewel recent een ‘klankbordcommissie’ werd opgericht en een beroepenveldenquête georganiseerd, kan het werkveld volgens de commissie nog systematischer betrokken worden bij de opleiding (zie 5.3). Niettemin vindt de commissie dat de doelstellingen reeds behoorlijk aansluiten op de wensen en behoeften van het beoogde beroepenveld. Ze ziet in dit opzicht de inzet van gastprofessoren en praktijkassistenten uit het bedrijfsleven als zeer verrijkend.
Algemene conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Doelstellingen van de masteropleiding positief beoordeeld.
Onderwerp 2:
Programma
Algemene beschrijving De masteropleiding Chemie en Materialen wil een geïntegreerde kijk op chemische en materiaaltechnologie bieden. Ze is opgebouwd rond een gemeenschappelijke kern (toegepaste chemie), twee profielen (procestechnologie en materiaalkunde) en een ruim aanbod aan keuzepaketten. Het basisconcept dat door de opleiding wordt gehanteerd steunt op de driehoeksrelatie tussen materiaalstructuur, processing en eigenschappen. Deze driehoeksstructuur geeft enerzijds weer dat de materiaal- en producteigenschappen ontstaan vanuit de atomaire en moleculaire opbouw van de stof en de materialen en anderzijds dat men via de productieprocessen deze structuurkenmerken kan wijzigen.
168 VUB – Master Ingenieurswetenschappen: Chemie en Materialen Deel 2
Het eerste masterjaar bevat een algemene stam van 6 verplichte opleidingsonderdelen (in totaal 30 studiepunten). Hierin maken de studenten kennis met de basisprocessen die gemeenschappelijk zijn aan de chemische en de materiaalindustrie en met de eigenschappen en karakteriseringsmethodes van de voornaamste materialen en stoffen. -- Mechanische en thermische bewerkingen 6 stp -- Electrochemistry: Fundamentals and Applications 5 stp -- Surface Treatment: Processing and Analysis 4 stp -- Metallurgische procestechnologie 2 3 stp -- Scheidingsprocessen 6 stp -- Polymers: properties and physical characterization 6 stp Op deze gemeenschappelijke stam zijn twee profielrichtingen (elk 30 studiepunten) geënt, één gericht op de procestechnologie en één op de materiaalkunde. De studenten kiezen één profiel. Het tweede masterjaar bevat een gemeenschappelijk pakket opleidingsonderdelen van 45 studiepunten: -- Nanochemie en -technologie: Capita selecta 4 stp -- Milieutechnologie 4 stp -- Polymers: Rheology and Processing 4 stp -- Recht in het ingenieursberoep 3 stp -- Stage: chemie en materialen 6 stp -- Masterproef 24 stp Om de studenten toe te laten zich te specialiseren volgens hun eigen interesses en vaardigheden, kunnen ze daarnaast 15 studiepunten kiezen uit één van de volgende keuzepaketten: -- Industrial Technology -- Molecular Synthesis and Recognition -- Environmental Science and Technology -- Polymeren -- Surfaces and Interfaces -- Materials for Construction -- Entrepreneurship Van deze 15 studiepunten mogen er 6 buiten het keuzepakket gekozen worden. De keuze van de student moet steeds goedgekeurd worden door de opleidingsraad. Rekening houdend met de nodige voorwaarden i.v.m. de vereiste pre-requisites en voorkennis voor elk keuzepakket, kan de opleidingsraad in sommige gevallen in het kader van het keuzepakket bepaalde opleidingsonderdelen opleggen.
VUB – Master Ingenieurswetenschappen: Chemie en Materialen 169 Deel 2
2.1. Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma van de opleiding als goed. In haar zelfevaluatierapport heeft de opleiding een duidelijke link gelegd tussen de doelstellingen en de programma-inhoud. Tijdens het bezoek zelf kreeg de commissie nog een gedetailleerde, op de opleidingsfiches gebaseerde competentietabel ter inzage. Het geheel van deze informatie heeft de commissie ervan overtuigd dat deze opleiding een goed doordachte onderwijsstrategie hanteert, met veel zorg voor het eindproduct. De vertaling van doelstellingen naar leerdoelen vindt de commissie dan ook zeer geslaagd. Eindkwalificaties, heeft ze vast kunnen stellen, staan duidelijk en adequaat vermeld in alle opleidingsfiches. Hoewel stricto senso niet te plaatsen onder de noemer internationalisering, beschouwt de commissie de (deels) gemeenschappelijke organisatie van het programma met de ULB (zie Inleiding) als een grote troef. Zowel inhoudelijk als strategisch vindt de commissie deze samenwerking zeer goed uitgewerkt. Ze stelt vast dat de beide instellingen, ongeacht de bestaande cultuurverschillen, zoveel mogelijk complementariteit nastreven. Het gemeenschappelijk programma is duidelijk op voet van gelijkheid tot stand gekomen. Het feit dat de opleidingen aan de VUB en ULB er inhoudelijk een sterk gelijklopende visie op na houden, maakt de samenwerking extra geloofwaardig. Logistiek is de nabijgelegen ligging dan weer een bijkomende troef. In de praktijk ervaren studenten, na een korte periode van gewenning, nauwelijks problemen bij de gemeenschappelijke colleges in het Engels. Op het examen mogen de VUB-studenten zich trouwens uitdrukken in het Nederlands. De gemengde taalgroepen en Engelstalige colleges bieden volgens de commissie alleszins een belangrijke meerwaarde aan de opleiding. Over een volledig Engelstalige curriculum zijn de studenten onderling verdeeld. Degenen die later in een multinational aan de slag willen tonen zich het minst terughoudend. (Maar met name ULB-studenten, die hun Nederlands aan de VUB willen bijspijkeren, zien dit aspect liever niet verloren gaan.) De plannen voor een compleet Engelstalig traject, in samenwerking met de ULB (zie Inleiding), zou de internationale uitstraling natuurlijk sterk vergroten. De opleiding is, op voordracht van de ULB, volwaardig lid geworden van TIME (Top Industrial Managers in Europe), een netwerk van Europese instellingen die academische ingenieursstudies aanbieden. TIME laat studenten toe in internationale uitwisselingsprogramma’s te stappen die tot een dubbele diplomering leiden. Twee studenten uit de opleiding hebben hier tot nog toe gebruik van gemaakt. De commissie vindt de samenstelling van dit TIME-netwerk van goede kwaliteit, zij het wat onevenwichtig verdeeld (topinstellingen uit Duitsland, maar een iets zwakkere vertegenwoordiging voor het Verenigd Koninkrijk). Naast de klassieke Erasmus
170 VUB – Master Ingenieurswetenschappen: Chemie en Materialen Deel 2
programma’s vermeldt het zelfevaluatierapport ook de mogelijkheid om kortere periodes in het buitenland te verblijven (BEST, IAESTE). Ten slotte wordt er om de twee jaar een vierdaagse studiereis naar het buitenland georganiseerd. De commissie is onder de indruk van het ruime aanbod aan internationale uitwisselingen. Ze stelt vast dat studenten voorlopig de voorkeur lijken te geven aan kortereuitwisselingen en stages boven de Erasmusbeurs. Noch inzake buitenlandse stages, noch wat Erasmusprogramma’s betreft, worden er evenwel noemenswaardige problemen gesignaleerd. De goede samenhang van het masterprogramma (zie 2.3) garandeert overigens een vlotte afstemming bij uitwisseling met andere instellingen. 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de eisen professionele en academische gerichtheid van het programma van de opleiding als goed. De commissie stelt vast dat kennisontwikkeling goed aan bod komt doorheen het programma. Het onderwijs is ook duidelijk onderzoeksgebonden: docenten worden in de regel enkel belast met onderwijs dat verband houdt met hun eigen specialisatie op het gebied van onderzoek. De onderzoeksattitude van de studenten wordt verder aangescherpt in de masterproef en de ‘Werkcolleges, practica & oefeningen’ (WPO). Deze practica vormen weliswaar nog geen apart opleidingsonderdeel. De commissie vindt het aangewezen ze in tijd en omvang verder uit te breiden (zie 2.6). Daarnaast blijkt dat de opleiding veel belang hecht aan werkveldervaring en interactie met de beroepspraktijk. Hierbij dient zeker de verplichte industriële stage vermeld te worden, die 6 studiepunten omvat maar aangevuld kan worden (door het volgen van een keuzeoptie) tot 12 studiepunten. Het feit op zich dat de stage verplicht is vindt de commissie een goede zaak. Zeer positief is dat vele studenten voor de uitgebreide stage kiezen. Ook de excursies naar bedrijven en de buitenlandse studiereis brengen de studenten in aanraking met de beroepspraktijk. Daarnaast wordt op facultair niveau jaarlijks een ‘Industriedag’ georganiseerd om de laatstejaarsstudenten in contact te brengen met bedrijven. Studenten kunnen hun beroepsmatige vaardigheden nog verder ontwikkelen door keuzeopleidingsonderdelen uit het pakket ‘Entrepreneurship’ te volgen.
VUB – Master Ingenieurswetenschappen: Chemie en Materialen 171 Deel 2
2.3. Samenhang van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de samenhang van het programma van de opleiding als excellent. Het masterprogramma bouwt voort op de brede opleiding in de bachelor Ingenieurswetenschappen. Doordat in de afstudeerrichting Chemie en Materialen van de derde bachelor een evenwichtige mix tussen procestechnologische en materiaaltechnologische opleidingsonderdelen wordt aangeboden, zijn de studenten goed geïnformeerd bij aanvang van de masteropleiding (Niettemin kan men ook via de andere 3 afstudeerrichtingen van de bachelor instromen, zie 2.9). De commissie vindt de verticale samenhang tussen het masterprogramma en de afstudeerrichting in de derde bachelor zeer geslaagd. De coherentie wordt hier onder andere gewaarborgd door de invoering van pre-requisites en co-requisites per opleidingsonderdeel. Ook de horizontale coherentie van het masterprogramma is goed uitgewerkt. De commissie vindt alle opleidingsonderdelen in het stampakket relevant en op hun plaats. De thematische keuzepaketten laten de studenten toe op adequate wijze hun kennis te verbreden en/of te verdiepen: hetzij meer in de richting van het onderzoek, hetzij meer beroepsgericht. Op een intelligente, doordachte manier is men er bij deze keuzepaketten bovendien in geslaagd opleidingsonderdelen uit andere opleidingen en faculteiten te betrekken. De uitstekende samenhang van het programma komt des te sterker aan de oppervlakte, wanneer de goede samenwerking met andere opleidingen in ogenschouw genomen wordt. Verscheidene opleidingsonderdelen uit de keuzepaketten komen, zoals aangehaald, uit andere opleidingen en faculteiten (en in bepaalde gevallen zelfs uit andere universiteiten). Vooral de snelle totstandkoming van de gedeeltelijk gemeenschappelijke master met de ULB heeft aangetoond dat de opleiding haar programma adequaat kan afstemmen op dat van andere instellingen. De grote interactie met andere opleidingen en instellingen zorgt er ook voor dat het eigen programma regelmatig met kritisch oog herbekeken wordt. Een extra voordeel van de goede samenhang is dat VUB-studenten die in het buitenland studeren – bijvoorbeeld in het kader van een Erasmusbeurs – weinig moeite ondervinden om het programma van hun gastinstelling met dat van de eigen opleiding te integreren. 2.4. Studieomvang De opleiding voldoet met 120 studiepunten aan de decretaal vastgelegde eisen inzake studieomvang.
172 VUB – Master Ingenieurswetenschappen: Chemie en Materialen Deel 2
2.5. Studietijd Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet studietijd van de opleiding als voldoende. Volgens het zelfevaluatierapport bedraagt de totale studietijd ongeveer 3.200 uur voor de gehele masteropleiding. Bij de semesteriële Onderwijs-e-valuatie van de Cel Kwaliteitszorg en Accreditatie (zie Onderwerp 5) wordt onderzocht of de begrote studietijd per opleidingsonderdeel overeenstemt met de reële studietijd. Het gaat hier niet om exacte metingen, maar een peiling naar de ervaring van de studietijd. Bij deze bevragingen worden nagenoeg geen studiebelemmerende factoren gemeld. Ook uit de gesprekken die de commissie had, onder andere met studenten, bleek dat begrote en reële studietijd globaal wel overeenstemmen. De commissie is van oordeel dat een louter kwalitatieve studietijdmeting zoals die tot nog toe gebeurt niet volstaat. De bekomen resultaten geven een te relatieve indicatie. De opleiding moet beter zicht krijgen op de tijdsbesteding voor de studie (zowel tijdens de week als in het weekend) en de variatie hierin doorheen de semesters (tijdens de lesweken, vakanties, blokperiode …). De invoering van ‘hearings’ (expliciete bevragingen in een groepsgesprek), al dan niet op basis van vooraf ingevulde enquêtes, kan hieraan tegemoet komen. 2.6. Afstemming tussen vormgeving en inhoud Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud van de opleiding als goed. De commissie stelt vast dat de opleiding een brede waaier aan onderwijsvormen hanteert, zoals hoorcolleges, begeleide oefeningen, seminaries, practica, projectwerk, industriële stage, bedrijfs- en werfbezoeken. Nagenoeg alle opleidingsonderdelen kennen, naast een aandeel klassieke hoorcolleges, de inbreng van ‘Werkcolleges, practica & oefeningen’ (WPO). Het is niet helemaal duidelijk in hoeverre deze WPO de werkvorm van een echt project benaderen. De commissie vindt alvast dat sommige ervan verder uitgewerkt kunnen worden tot volwaardige projecten. Ze voegt daar onmiddellijk aan toe dat, in haar ogen, een aantal practica het ‘statuut’ van project wellicht de facto al bezit – de aanpassing hoeft dus niet noodzakelijk zeer ingrijpend te zijn. Qua cursusmateriaal wordt gewerkt met een elementaire basiscursus (in de colleges vaak geïllustreerd met powerpoint presentaties), aangevuld met bredere Engelstalige referentiewerken. De laatste laten de student toe zelf accenten te leggen en specifieke interesses te volgen. Inzake de aansluiting bij recente onderwijsontwikkelingen is er veel aandacht voor e-learning, en dit niet alleen via ‘Pointcarré’ VUB – Master Ingenieurswetenschappen: Chemie en Materialen 173 Deel 2
(de elektronische leeromgeving van de VUB), maar bijvoorbeeld ook door het gebruik van ‘AluMatter’, een e-learningcursus toegespitst op studenten Materiaalkunde. Bij een aantal opleidingsonderdelen wordt ook aan team teaching en teaching by peers (zie 2.7) gedaan. De commissie heeft vastgesteld dat studenten goed toegang kunnen krijgen tot de onderzoeksinfrastructuur (zie 4.1). Met dat alles kan de commissie alleen maar oordelen dat de gebruikte didactische werkvormen zeer goed aansluiten bij de door de opleiding geformuleerde doelstellingen. 2.7. Beoordeling en toetsing Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de beoordeling en toetsing van de opleiding als goed. De examens worden in twee zittijden georganiseerd. De eerste zittijd telt twee examenperiodes, op het einde van het eerste semester en op het einde van het tweede semester. De examenroosters van de eerste zittijd worden opgesteld door een afgevaardigde van de studenten in overleg met de professoren. De verantwoordelijkheid voor de examinering ligt bij het academisch personeel. Er zijn geen algemene richtlijnen voor criteria en wijze van beoordeling. Over de hoorcolleges wordt hoofdzakelijk mondeling ondervraagd. De commissie heeft voorafgaand aan het bezoek een serie examenvragen kunnen inkijken. Hoewel ze soms wat reproductief ogen blijkt in de praktijk dat professoren niet enkel gefocust zijn op kennis, en dat de ogenschijnlijk eenvoudige examenvragen slechts een aanzet voor het verder toetsen van inzicht zijn. In sommige gevallen wordt trouwens ook met open boek geëxamineerd. De commissie is daarmee voldoende overtuigd van de kwaliteit van de bevraging. Daarnaast heeft ze kunnen vaststellen dat bij begeleide oefeningen, practica en werkcolleges ook speciale evaluatietechnieken, in overleg met de lesgevers, aan bod komen. Zo laten de docenten bij presentaties de studenten elkaar eerst zélf evalueren (peer assessment). Daarnaast gebeurt de beoordeling ook op basis van schriftelijke verslagen (individueel of groepswerk), soms aangevuld met een mondelinge bevraging tijdens het examen. Bij de verplichte Engelstalige opleidingsonderdelen wordt het examen bij voorkeur in het Engels afgenomen, maar de student heeft het recht het examen in het Nederlands af te leggen. Met dit alles vindt de commissie dat er een degelijke mix aan evaluatievormen voorhanden is, die goed afgestemd zijn op het toetsen van zowel kennis, inzicht als vaardigheden. De commissie heeft geen klachten kunnen vaststellen m.b.t. de organisatie van de examens. Vermits de wijze van examineren nauwkeurig in de opleidingsonderdelenfiches beschreven staat, acht de commissie de bekendheid van de evaluatievormen bij studenten en personeel gewaarborgd. Positief is voorts de mogelijkheid tot ‘feedback’ die docenten aanbieden naar aanleiding van examens en practica.
174 VUB – Master Ingenieurswetenschappen: Chemie en Materialen Deel 2
2.8. Masterproef Algemene beschrijving De masterproef (24 studiepunten) wordt uitgewerkt in het laatste masterjaar. Onderwerpen voor de masterproef worden voorgesteld in het tweede semester van het eerste masterjaar. Studenten kunnen hiervoor ook eventueel zelf suggesties maken. De inhoud van de masterproef wordt individueel vastgelegd in overleg met de promotor en de begeleider. Het onderwerp dient te passen in de masteropleiding, al betekent dit niet dat de promotor (ZAP of gastprofessor) in hoofdorde aan de opleiding verbonden hoeft te zijn. De onderwerpen worden in de regel door de promotoren voorgesteld op basis van hun onderzoeksinteresse en -activiteiten. In de praktijk betekent dit vaak dat de onderwerpen verband houden met het doctoraatsonderzoek of industriële projecten van assistenten en vorsers. Sommige bedrijven, die regelmatige contacten met de onderzoeksgroepen onderhouden, stellen lijsten van aanbevolen onderwerpen voor. Het is ook mogelijk om de masterproef te maken aan een buitenlandse universiteit, bijvoorbeeld via een Erasmus-uitwisselingsproject. De verantwoordelijke uit de buitenlandse instelling is dan copromotor. Het zelfevaluatierapport beschrijft de masterproef als het eindpunt van de opleiding, ‘waar de verworven kennis en vaardigheden aangewend worden om zelfstandig een onderzoeksproject tot een goed einde te brengen, met een originele wetenschappelijke inhoud.’ Het onderwerp kadert in de ruime context van het onderzoek van een onderzoeksgroep, maar er wordt van de student verwacht dat hij/zij daar persoonlijk toe bijdraagt en de volle verantwoordelijkheid draagt, weliswaar onder begeleiding. Er zijn geen specifiek op de masterproef voorbereidende opleidingsonderdelen. De nodige vaardigheden worden in het voorafgaande studieprogramma ontwikkeld. De promotor verplicht zich ertoe de student regelmatig te begeleiden, en de student om de promotor regelmatig in te lichten over de vorderingen van het onderzoek. De werkverdeling ligt niet strikt vast: zowel de inhoud als de taakverdeling kunnen gedurende het academiejaar wijzigingen ondergaan, naargelang het werk vordert. De dagelijkse begeleiding, die vaak intensief nodig is wanneer bijvoorbeeld experimentele infrastructuur wordt gebruikt, wordt meestal verzekerd door de assistent of vorser wiens onderzoek het dichtst bij het onderwerp van de masterproef aanleunt. Ook worden seminaries ingericht waarop de studenten hun vorderingen toelichten, en richting gegeven wordt voor verder onderzoek. Het is gebruikelijk een proefverdediging te organiseren kort voor de mondelinge verdediging op het einde van het academiejaar. Het is noodzakelijk te slagen in de masterproef (minimum 10/20) om te kunnen slagen in de masteropleiding. De openbare mondelinge verdediging van de masterproef is verplicht, en de beoordeling gebeurt onmiddellijk erna. De verdediging bestaat uit een voordracht van 20 minuten gevolgd door een wetenschappelijke discussie van VUB – Master Ingenieurswetenschappen: Chemie en Materialen 175 Deel 2
eveneens 20 minuten. De beoordeling gebeurt door een jury, die buiten de promotor en de eventuele begeleider(s), doorgaans uit één of twee leden van het academisch personeel bestaat. Indien er een externe partner (bedrijf of onderzoeksinstelling) is, maakt deze ook deel uit van de jury. Alle jury’s worden voorgezeten door hetzelfde ZAP lid van de opleiding om objectiviteit na te streven. De wijze, de criteria en de weging van de beoordeling zijn nauwgezet vastgelegd in een puntenblad. Hierin zijn zowel de technisch-wetenschappelijke inhoud, de persoonlijke inzet en houding, de schriftelijke presentatie als de mondelinge presentatie vertegenwoordigd. Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet masterproef van de opleiding als goed. Het aan de masterproef toegekende aantal studiepunten komt tegemoet aan de decretale eisen. De masterproeven die de commissie heeft kunnen inkijken vindt ze van goede kwaliteit. Wel stelt ze vast dat de begeleiding bij het schrijven ervan eerder los is. De student draagt in de praktijk zelf de verantwoordelijkheid zijn begeleider(s) te contacteren. Een formele tussentijdse evaluatie bestaat niet. In de gesprekken met de studenten vernam de commissie dat zij zich eigenlijk goed voelen bij dit relatief vrije systeem. De commissie zelf vindt de losse begeleiding een opportuniteit – studenten leren op die manier zelfstandig werken –, maar tegelijk ook een ‘bedreiging’ voor de efficiëntie. Geadviseerd wordt de masterproef formeler op te volgen, zonder noodzakelijk de geest van de huidige benadering te verlaten. De commissie meent voorts dat de masterproeven op adequate wijze beoordeeld worden. Wel beveelt de commissie aan in de masterproeven te expliciteren dat de wettelijke bepalingen met betrekking tot het auteursrecht van toepassing zijn. 2.9. Toelatingsvoorwaarden Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet toelatingsvoorwaarden van de opleiding als goed. De studenten in de opleiding Chemie en Materialen zijn voornamelijk eigen instroom van de VUB. Ingenieursstudenten van buiten de VUB kunnen rechtstreeks instromen vanuit elke bacheloropleiding met afstudeerrichting in chemische procestechnologie of materiaalkunde. Door het concept van de brede algemene VUBbachelor is er ook een rechtstreekse instroom vanuit de andere afstudeerrichtingen van de VUB-bachelor mogelijk. Er wordt geoordeeld dat studenten die deze overstap willen maken dit met een minimum aan zelfstudie moeten kunnen realiseren. Een document met een omschrijving van algemene pre-requisites en een daaruit voortvloeiende ‘aanbevolen zelfstudie’ wordt door de Opleidingsraad Chemie en Materia-
176 VUB – Master Ingenieurswetenschappen: Chemie en Materialen Deel 2
len ter beschikking gesteld. Deze ‘kruistrajecten’ bevatten maximum 20 studiepunten, en zijn gefocust op de chemische onderbouw. Mits het volgen van een verkorte bachelor Chemie en Materialen is het ook mogelijk in te stromen vanuit tal van andere academische of professionele bachelors. Studenten met een diploma van master in de Industriële Wetenschappen met afstudeerrichting chemie kunnen zelfs horizontaal instromen. Om tekorten in de wiskundige vooropleiding bij deze doelgroep weg te werken wordt een aantal opleidingsonderdelen uit het normtraject (bv. de stage) vervangen door wiskunde-opleidingsonderdelen. Omdat deze laatste doorgaans als zeer zwaar worden ervaren, worden ze gespreid over drie semesters. In tegenstelling tot de eigen VUB-instroom gaat het hier niet om zelfstudie maar te examineren ‘credits’. In de praktijk worden weinig problemen gesignaleerd rond de rechtstreekse instroom van industriële ingenieurs. De industriële ingenieurs bezitten zelfs een zekere voorsprong inzake praktijkervaring, die door de ‘eigen’ instroom zeker naar waarde wordt geschat. Ook inzake de ‘kruistrajecten’ – die de commissie als een doordachte aanpak valoriseert – worden geen problemen ervaren. Over het algemeen vindt de commissie dan ook dat er, wat studenteninstroom betreft, passende begeleidingsmaatregelen genomen worden. Geconcludeerd kan worden dat een goede aansluiting van het programma bij de vooropleiding – hetzij die van de opleiding zelf, hetzij uit andere opleidingen of instellingen – gewaarborgd wordt.
Algemene conclusie bij onderwerp 2: Programma Gegeven de positieve beoordelingen van alle facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Programma van de opleiding positiefbeoordeeld.
Onderwerp 3:
Inzet van personeel
3.1. Kwaliteit van het personeel Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet kwaliteit van het personeel van de opleiding als goed. De kern van de opleiding bestaat uit AP en ATP van de vakgroepen ‘Chemische ingenieurstechnieken’ en ‘Materialen en chemie’. Deze kern voorziet gemiddeld 70% van de studiepunten in de opleiding. Het totale aantal betrokkenen in het onder wijsgebeuren is weliswaar groter, door de inbreng van ZAP- en AAP-leden uit andere opleidingen. VUB – Master Ingenieurswetenschappen: Chemie en Materialen 177 Deel 2
De commissie stelt een goede vakinhoudelijke en onderwijskundige deskundigheid bij het personeel vast. Ook bij de opleidingsonderdelen in het Engels blijft het doceerniveau volwaardig, zo blijkt uit de reacties van de studenten. De commissie waardeert ten volle de goede betrokkenheid (‘ownership’) van de docentenploeg bij de opleiding. Het personeel is gemotiveerd en werkt goed samen aan wat het als een gezamenlijk doel ziet. De lesgevers stralen volgens de commissie als het ware een ‘missie’ uit, hetgeen uiteraard een sterk stimulerend effect heeft op de opleiding als geheel. Voor de benoeming van ZAP stelt de Faculteitsraad een gelegenheidscommissie samen, waarin nagegaan wordt over welke onderwijs-, onderzoeks- en praktische ervaringen de kandidaat beschikt. De in aanmerking genomen kandidaten, waarvoor geen resultaten van onderwijs-e-valuatie (zie Onderwerp 5) beschikbaar zijn worden tevens beoordeeld op basis van een publiek proefcollege. De evaluatie van het ZAP (minimaal om de 5 jaar) gebeurt op basis van verdiensten op onderwijs- en onderzoeksvlak en wetenschappelijke dienstverlening. Bij een negatieve evaluatie wordt een remediëringsplan opgelegd en volgt een nieuwe evaluatie na twee jaar. Twee opeenvolgende negatieve evaluaties kunnen leiden tot een ontslagprocedure. Onderwijsprofessoren worden belast met een specifieke onderwijsopdracht. De procedures voor aanstelling en evaluatie zijn analoog met deze voor het ZAP. Ze dienen echter geen houder te zijn van een diploma van doctor en kunnen aangesteld worden op basis van specifieke deskundigheid. Statutair worden onderwijsprofessoren beschouwd als Bijzonder Academisch Personeel (BAP). Ze worden in de regel ook niet geacht om wetenschappelijk onderzoek te verrichten. De commissie vindt dit een goede manier om bv. mensen uit het beroepenveld aan te trekken (zie ook 3.2), op voorwaarde dan dat de onderwijsprofessoren aan duidelijke criteria voldoen en slechts tijdelijk aangesteld zijn. Aanstellingen van AAP gebeuren op basis van de gevolgde opleiding en de behaalde studieresultaten. AAP-leden dienen statutair 60% van hun tijd te besteden aan onderzoek, in het kader van een doctoraat, en 40% aan onderwijs. De vordering van het doctoraatswerk wordt jaarlijks beoordeeld door de facultaire doctoraatscommissie. AAP-leden worden aangesteld voor een periode van 2 jaar. De aanstelling wordt in de regel twee maal verlengd voor een periode van telkens 2 jaar, op basis van een evaluatie door een gelegenheidscommissie van de kwaliteit en de omvang van hun onderwijs- en onderzoeksprestaties. De aanstelling van BAP gebeurt op basis van competitieve selecties door de subsidiërende instellingen, of op voorstel van de promotor van het onderzoek. Evaluaties gebeuren door de subsidiërende instelling en de promotor voor wat betreft het onderzoek, en aan de hand van de onderwijs-e-valuatie (zie Onderwerp 5) door de
178 VUB – Master Ingenieurswetenschappen: Chemie en Materialen Deel 2
studenten voor wat betreft de onderwijstaak. Men hanteert de ongeschreven regel dat BAP leden 10% van hun tijd besteden aan onderwijs. De commissie heeft kennis genomen van het personeelsbeleid en vindt dit adequaat. De goede onderlinge samenwerking en teamgeest weerspiegelen alleszins dat de formele regels goed opgevolgd worden. Op centraal niveau worden workshops en cursussen georganiseerd waarin onderwijskundige en onderwijstechnologische thema’s centraal staan. Jaarlijks vindt ook een meerdaags seminarie rond onderwijsprofessionalisering plaats. Deelname aan deze onderwijskundige activiteiten is niet verplicht maar wordt sterk aangemoedigd, in het bijzonder bij een eerste aanstelling in een onderwijsfunctie. De commissie vraagt dat alle docenten hetzij aan deze onderwijskundige vorming deelnemen, hetzij hun onderwijskundige competenties op een andere, aantoonbare wijze ontwikkelen. 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet professionele en academische gerichtheid van het personeel van de opleiding als goed. Zich baserend op in het zelfevaluatierapport opgenomen publicatielijsten beschouwt de commissie de onderzoeksdeskundigheid van het personeel als goed. Het onderzoeksprogramma is eerder gericht op analysetechnieken, karakterisering van materialen en modellering van processen en materialen. Er werd bewust gekozen om in een beperkt aantal domeinen, die minder aan bod blijken te komen aan de andere universiteiten in Vlaanderen, een doorgedreven expertise te verwerven. Niettemin vindt de commissie dat de onderwijsstaf vooralsnog niet breed genoeg is om alle facetten van het onderzoek voldoende gedifferentieerd aan bod te laten komen. Zij meent evenwel ook dat, in het licht van de toekomstige University of Brussels, de waaier aan specialisaties een significante kans tot uitbreiding krijgt, en stelt er haar vertrouwen in dat de opleiding die gelegenheid ten volle zal benutten. Wat internationale contacten betreft bestond er tot voor kort weinig instroom van doctoraatstudenten van buiten de universiteit. Aan de commissie werd meegedeeld dat er tegenwoordig wel bewust internationaal gerekruteerd wordt, voornamelijk in de andere Europese landen. Er zijn nu ook meerdere buitenlandse postdoctorale onderzoekers aan de vakgroepen ‘Chemische Ingenieurstechnieken’ en ‘Materialen en Chemie’ verbonden. Op regelmatige basis worden gastlezingen en -colleges ingericht door personen uit het beroepenveld en uit andere instellingen. Dit gebeurt op initiatief van de docenVUB – Master Ingenieurswetenschappen: Chemie en Materialen 179 Deel 2
ten die een beroep doen op hun eigen netwerk. In de verplichte opleidingsonderdelen ‘Ontwerp van productie-eenheden’, ‘Opsporen en beheer van risico’s’ en ‘Polymers: Rheology and Processing’, respectievelijk in het profiel ‘Procestechnologie’, het profiel ‘Materiaalkunde’ en de gemeenschappelijke stam ‘Toegepaste chemie’, zijn deeltijdse professoren uit het beroepenveld aangesteld. 3.3. Kwantiteit van het personeel Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet kwantiteit van het personeel van de opleiding als goed. Het totale aantal personeelsleden betrokken bij de opleiding (inclusief de derde bachelor) bedraagt 68, waarvan 26 ZAP-, 9 AAP-, 22 BAP- en 11 ATP-leden. Voor de kernvakgroepen ‘Chemische ingenieurstechnieken’ en ‘Materialen en chemie’ bedraagt het aantal ZAP-leden 10 en AAP-leden 6. De 10 ZAP-leden komen overeen met 7,6 VTE. Op basis van de in het zelfevaluatierapport aangeleverde tabel heeft de commissie een indicatieve student/staf-ratio berekend. Dat deed zij door eerst het beschikbare aantal VTE’s te wegen: het VTE van elk ZAP-lid werd vermenigvuldigd met het aantal studiepunten van dat ZAP-lid in de opleiding, gedeeld door het totaal aantal studiepunten in de onderwijsopdracht van het ZAP-lid. Dit gewogen aantal VTE werd dan tegenover het totale studentenaantal binnen de opleiding voor het jaar 2007–2008 gezet. Op deze wijze bekomt men voor het profiel Procestechnologie een student/staf-ratio van 10/3,1 (oftewel 3,2) en voor het profiel Materiaalkunde een student/staf-ratio van 10/4,1 (oftewel 2,4). De commissie benadrukt dat dit cijfer als een richtgetal, en niet als een alles verklarende formule in haar overwegingen heeft meegenomen. Het relatief beperkte aantal stafleden wordt opgevangen middels een grote ‘verwevenheid’ met andere onderwijscurricula. Analoge opleidingsonderdelen, die parallel door verschillende titularissen gedoceerd worden aan een beperkte groep studenten, zijn waar mogelijk vervangen door gezamenlijke opleidingsonderdelen gedoceerd aan twee of zelfs meer doelgroepen. Daarbij is vooral een beroep gedaan op de Faculteit Wetenschappen en Bio-Ingenieurswetenschappen. De commissie vindt deze verwevenheid op zich een goede aanpak, maar vraagt wel dit ook steeds vanuit het studentenperspectief te bekijken. Het principe van verwevenheid is ook toegepast in de ULB samenwerking, zodat voor heel wat opleidingsonderdelen nu twee titularissen verantwoordelijk zijn. Zo kan elke titularis zich toespitsen op zijn of haar specialiteit. De commissie ondersteunt ten volle deze benadering gezien ze de lesopdracht van individuele docenten
180 VUB – Master Ingenieurswetenschappen: Chemie en Materialen Deel 2
significant vermindert. Ten slotte weze opgemerkt dat, door het beperkte aantal studenten en de recente samenwerking met de ULB, er ook meer ruimte vrijkomt voor onderzoek.
Algemene conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel Gegeven de positieve beoordelingen van de respectieve facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Inzet van personeel voor de opleiding positief beoordeeld.
Onderwerp 4:
Voorzieningen
4.1. Materiële voorzieningen Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen waarover de opleiding kan beschikken als goed. De commissie heeft een verscheidenheid aan seminarielokalen, onderwijs- en onderzoekslabo’s kunnen bezoeken. Deze zijn allen gelegen op dezelfde campus en derhalve goed bereikbaar. De infrastructuur oogt op sommige plaatsen enigszins verouderd, maar de noodzakelijke vernieuwing is hier al aan de gang. De inzet van de apparatuur in de labo’s vindt de commissie alvast didactisch verantwoord, doelgericht en goed ingebed in het onderwijs. Ook studenten hebben toegang tot de meeste apparatuur. De veiligheidsvoorschriften worden in de praktijk goed nagevolgd. Toch dringt de commissie erop aan ze nog herkenbaarder te maken, bijvoorbeeld door het systematisch aanbrengen van pictogrammen. De computerinfrastructuur wordt up-to-date gehouden, en is goed toegankelijk voor de studenten. De VUB heeft geen aparte facultaire bibliotheken, maar beschikt over één centrale bibliotheek en over sterk gespecialiseerde bibliotheken in de onder zoeksgroepen van de opleiding. Het aankoopbeleid gebeurt op facultair niveau. Studenten van de VUB hebben tevens gemakkelijk toegang tot de bibliotheken van de ULB. De commissie vindt de bibliotheekvoorzieningen adequaat, maar stelt vast dat de meeste studenten eerder gebruik maken van voor hen beschikbare elektronische bibliotheekvoorzieningen. Studenten vinden ook gemakkelijk studieruimte in de onderzoeksgroepen van de opleiding, in plaats van de daarvoor vrijgemaakte ruimte in de bibliotheek.
VUB – Master Ingenieurswetenschappen: Chemie en Materialen 181 Deel 2
4.2. Studiebegeleiding Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet studiebegeleiding van de opleiding als goed. Studiebegeleiding valt onder de centrale bevoegdheid van het vice-rectoraat Studentenbeleid, maar de Faculteit Ingenieurswetenschappen geeft er een bijkomende specifieke invulling aan. Studenten die vanuit de bachelor willen instromen en niet rechtstreeks toegelaten zijn, alsook horizontaal instromende studenten (industrieel ingenieurs), kunnen zich tot een op facultair niveau aangestelde studietrajectbegeleider wenden. Tijdens de opleiding kunnen studenten voor individuele begeleiding beroep doen op de dienst Studieadvies. Naast de universitaire ombudspersoon wordt er jaarlijks een facultaire ombudspersoon aangeduid voor klachten betreffende examenaangelegenheden. Sinds academiejaar 2004–2005 wordt geen gedrukte studiegids meer uitgegeven, maar is alle informatie beschikbaar via het internet. De commissie stelt vast dat de studiebegeleiding goed georganiseerd en omkaderd is. In de praktijk wordt evenwel weinig gebruik gemaakt van de officieel beschikbare kanalen. Studenten tonen geen drempelvrees om rechtstreeks informatie te bekomen bij het docerend personeel. De kleinschaligheid van de opleiding, meent de commissie, wordt dankzij de informele communicatiekanalen maximaal benut.
Algemene conclusie bij onderwerp 4: Voorzieningen Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Voorzieningen van de opleiding positief beoordeeld.
Onderwerp 5:
Interne kwaliteitszorg
Algemene beschrijving De coördinatie, opvolging en administratie van alle activiteiten en initiatieven rond kwaliteitszorg is op centraal niveau van de universiteit in handen van de Cel Kwaliteitszorg en Accreditatie. Het belangrijkste instrument inzake periodieke kwaliteitszorg is de semesteriële Onderwijs-e-valuatie. Na elk semester wordt een online bevraging georganiseerd voor elke opleiding en voor elk opleidingsonderdeel. Registratie voor deze online enquête is verplicht, maar deelname facultatief. De bevraging beslaat alle belangrijke aspecten van de programma’s en de onderwijskwaliteit. De resultaten worden centraal verwerkt. Persoonsgebonden resultaten komen terecht bij de docent en, indien het resultaat onder een vooraf bepaalde signaalbeoordeling ligt, bij de decaan. Deze neemt het initiatief voor verdere remediëring en rapporteert ook aan de vice-rector onderwijs. Alle resultaten komen ook in het academisch dos-
182 VUB – Master Ingenieurswetenschappen: Chemie en Materialen Deel 2
sier van de docent terecht en spelen een rol bij een eventuele bevordering. Deze procedure geldt ook voor alle aan de ULB gedoceerde gemeenschappelijke opleidingsonderdelen. Bij probleemgevallen wordt dan wel eerst de titularis van de VUB aangesproken, die daarna de co-titularis van de ULB attent maakt. Daarnaast wordt op centraal niveau ook een alumni-enquête georganiseerd. Dit is een retrospectieve opleidingsevaluatie door afgestudeerden van academische opleidingen van de Vrije Universiteit Brussel, periodiek georganiseerd in functie van de sequentie van de visitatie/accreditatiecyclus. Op het niveau van de opleiding zelf is de Opleidingsraad Chemie en Materialen het belangrijkste overlegorgaan. Alle ZAP- en AAP-leden betrokken bij de opleiding maken hier deel van uit, samen met afgevaardigden van de studenten en de alumni. In de praktijk vergadert de Opleidingsraad 3 à 4 maal per jaar. Ze houdt zich vooral bezig met curriculumopbouw en opvolging van de bevindingen van de onderwijs evaluaties. Om complexe voorstellen grondig voor te bereiden is daarnaast een stuurgroep in het leven geroepen, die bestaat uit de ZAP-leden van de opleiding. De adviezen van de Opleidingsraad worden ter goedkeuring voorgelegd aan de Facultaire Onderwijscommissie. Deze rapporteert op haar beurt aan de Faculteitsraad. Naar aanleiding van deze visitatie heeft de Opleidingsraad Chemie en Materialen ook een opleidingsspecifieke enquête georganiseerd bij studenten en alumni van de opleiding, alsook een specifieke bevraging van het beroepenveld. 5.1. Evaluatie resultaten Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet evaluatie van de resultaten van de opleiding als goed. De commissie vindt dat er in de opleiding een goed gebruik gemaakt wordt van de beschikbare kwaliteitszorginstrumenten. Er wordt veel gepeild, maar steeds met het oog op gebruik van de resultaten voor verbetering van de kwaliteit. Vermits problemen doorgaans in de colleges zelf al aangekaart worden (vooraleer de Opleidingsraad te bereiken), is het evenwel vooral langs informele weg dat de interne kwaliteitszorg vorm krijgt. De commissie heeft daar, zolang het op formeel uitgeschreven documenten blijft steunen, geen bezwaren tegen.
VUB – Master Ingenieurswetenschappen: Chemie en Materialen 183 Deel 2
5.2. Maatregelen tot verbetering Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet maatregelen tot verbetering van de opleiding als goed. De commissie stelt vast dat de periodieke evaluaties en enquêtes goed opgevolgd worden en aanleiding geven tot verbetermaatregelen. Wel komen de resultaten van de Onderwijs-e-valuatie nog weinig aan bod in de Opleidingsraad. Enerzijds zijn ze statistisch gezien niet relevant omdat de verschillende doelgroepen die samen opleidingsonderdelen volgen apart bevraagd worden. Anderzijds krijgt de Opleidingsraad geen geïndividualiseerde resultaten ter inzage. De opleiding heeft daarnaast ook aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie in haar zelfevaluatierapport opgenomen. De commissie is erg onder de indruk van de opvolging die hieraan gegeven is. De meeste maatregelen tot verbetering, zo blijkt, zijn zeer adequaat ter harte genomen. De commissie vond het zelfevaluatierapport overigens van uitstekende kwaliteit en tot voorbeeld strekkend. De onderbouwing, de adequate verwijzingen naar bijlagen, de aandacht voor het verbeterperspectief zijn meer dan degelijk uitgewerkt. Het is duidelijk dat dit zelfevaluatierapport geen eenmansproject was, maar op collegiale en interactieve manier tot stand gekomen. Ook de gesprekken ter plaatse verliepen in een open en constructieve sfeer. 5.3. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld van de opleiding als voldoende. Op facultair niveau is het personeel bij de kwaliteitszorg betrokken via de Faculteitsraad, het Faculteitsbestuur en diverse commissies, naast uiteraard de Opleidingsraad Chemie en Materialen zelf. Studenten zijn eveneens vertegenwoordigd in de Opleidingsraad, maar kunnen ook langs informele weg gemakkelijk opmerkingen of suggesties kwijt. Op dit laatste vlak, meent de commissie, buit de opleiding haar kleinschaligheid zelfs maximaal uit. De opleiding erkent dat de betrokkenheid van alumni en beroepenveld nog voor verbetering vatbaar is. Het zelfevaluatierapport meldt bijvoorbeeld dat alumni weinig deelnemen aan de werkzaamheden van de Opleidingsraad. Ze kunnen wel lid worden van de Vereniging van Ingenieurs uit de Vrije Universiteit Brussel (V.Ir. Br.), een van de opleiding onafhankelijke vzw. De VUB zelf kent nog geen volwaardig alumnibeleid, al heeft de Faculteit Ingenieurswetenschappen de voorbije jaren hier meer aandacht aan besteed. Een half jaar na afstuderen wordt nu een plech-
184 VUB – Master Ingenieurswetenschappen: Chemie en Materialen Deel 2
tige diploma-uitreiking georganiseerd, en ook via voordrachtenreeksen tracht men alumni terug bij de campus te betrekken. Een recent in het leven geroepen ‘klankbordcommissie’, die zowel alumni als mensen uit het werkveld telt, geeft onder meer advies over programmawijzigingen. Die contacten gebeuren weliswaar vooral elektronisch (via het internet) en het aantal industriële partners is nog erg beperkt. Bovendien verklaren de alumni zelf dat hun jobs inhoudelijk te ver uit elkaar liggen om op representatieve wijze de opleiding bij te sturen. De commissie vindt deze inspanningen niettemin een goede aanzet waaraan zeker verder gevolg moet gegeven worden. Zo waardeert ze ook het feit dat naar aanleiding van de visitatie een specifieke beroepenveldenquête georganiseerd werd. Idealiter, meent de commissie, moeten deze inspanningen kunnen uitmonden in soort permanente adviesraad.
Algemene conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Gegeven de positieve beoordelingen van de respectieve facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Interne Kwaliteitszorg van de opleiding positief beoordeeld.
Onderwerp 6:
Resultaten
6.1. Gerealiseerd niveau Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet gerealiseerd niveau van de opleiding als goed. De commissie heeft vastgesteld dat masterproef, stage en examinering van goede kwaliteit zijn. Op het vlak van internationalisering is er een ruim aanbod aan uitwisselingen, buitenlandse stages, e.d., waar een deel van de studenten effectief aan deelneemt. De opleiding hecht veel belang aan werkveldervaring en contact met het beroepenveld. Oud-studenten verklaren dan ook geen significante moeilijkheden te ondervinden bij hun intrede in het werkveld. Ze blijken in diverse sectoren van tewerkstelling terecht te komen, en vinden dat hun opleiding hen daar goed op voorbereid heeft. 6.2. Onderwijsrendement Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet onderwijsrendement van de opleiding als goed. Voor de laatste 10 promotiejaren (1998/99 tot en met 2007/08) slaagde in de tweede graad (de huidige eerste master) gemiddeld 85% op basis van inschrijvingen en 93% op basis van examendeelname. Voor de derde graad (de huidige tweede master), VUB – Master Ingenieurswetenschappen: Chemie en Materialen 185 Deel 2
waarin alle ingeschreven studenten steeds deelgenomen hebben aan de examens, ligt het gemiddelde slaagcijfer op 95%. Het zelfevaluatierapport vermeldt gemiddelde studie-uitvalpercentages van 13% in de tweede graad (de huidige eerste master) en 5% in de derde graad (de huidige tweede master). Van de 58 studenten die de afgelopen 10 promotiejaren (1999–2008) afstudeerden, deed 90% dit binnen de 3 jaar (de basisduur van de masteropleiding vóór de implementatie van de BaMa-structuur). De overige 10% had 1 extra jaar nodig. Gezien de hoge slaagcijfers en de beperkte studie-uitval beschouwt de commissie het behaalde onderwijsrendement als goed.
Algemene conclusie bij onderwerp 6: Resultaten Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Resultaten van de opleiding positief beoordeeld.
186 VUB – Master Ingenieurswetenschappen: Chemie en Materialen Deel 2
Integraal oordeel van de visitatiecommissie Gezien de positieve beoordeling bij de zes onderwerpen, is de visitatiecommissie van oordeel dat er binnen de opleiding master in de Ingenieurswetenschappen: Chemie en Materialen voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn, en heeft zij aldus een positief eindoordeel over de opleiding.
Overzicht van de geformuleerde verbetersuggesties Doelstellingen -- Toets de doelstellingen expliciet af aan internationale standaarden. Programma -- Probeer meer zicht te krijgen op de tijdsbesteding voor de studie (en de variatie hierin doorheen de semesters), eventueel door het invoeren van alternatieve methodes voor studietijdmeting. -- Werk een deel van de ‘Werkcolleges, practica & oefeningen’ (WPO) verder uit tot volwaardige projecten. -- Waak erover dat de masterproef meer formeel opgevolgd wordt, zonder de huidige, ‘losse’ benadering daarvoor noodzakelijk te verlaten. -- Expliciteer dat de wettelijke bepalingen met betrekking tot het auteursrecht van toepassing zijn op de masterproeven. Personeel -- Verzeker dat alle docenten aan de onderwijskundige vorming deelnemen, ofwel hun onderwijskundige competenties op een andere, aantoonbare wijze ontwikkelen. -- Overweeg het aanbod aan onderzoeksdomeinen in de toekomst uit te breiden, hiervoor gebruik makende van de samenwerking met de ULB. Voorzieningen -- Maak de veiligheidsvoorschriften in de labo’s duidelijker herkenbaar door het aanbrengen van pictogrammen. Kwaliteitszorg -- Zet de reeds ingezette plannen door om alumni en beroepenveld meer bij de opleiding te betrekken, hierbij ook de creatie van een industriële adviesraad in overweging nemend.
VUB – Master Ingenieurswetenschappen: Chemie en Materialen 187 Deel 2
VI
Katholieke Universiteit Leuven Deelrapport Bachelor in de ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde, Master Ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde, Master of engineering: materials engineering
Inleiding Dit deelrapport behandelt de bachelor en master in de Ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde en de master of Engineering: Materials Engineering aan de K.U.Leuven. De visitatiecommissie bezocht de opleidingen van 27 tot en met 30 april 2009. Conform haar opdracht geeft de visitatiecommissie in dit rapport een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader en een integraal oordeel over de opleidingen waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie. Tevens doet de visitatiecommissie in het kader van de verbeterfunctie van de kwaliteitszorg aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering. De beoordeling van de onderwerpen is, conform de vereisten, gebeurd aan de hand van de facetten en bijbehorende beoordelingscriteria uit het VLIR/VLHORA beoordelingskader dat is afgestemd op de accreditatievereisten. De commissie heeft zich bij haar oordelen gebaseerd op de in het zelfevaluatierapport ter beschikking gestelde informatie. Deze informatie werd tijdens het bezoek aan de opleiding aangevuld door gesprekken met het faculteitsbestuur, de opleidingsverantwoordelijken, lesgevers, ondersteunend personeel, studenten en alumni en met facultaire en opleidingsdocumentatie, een bezoek aan de faciliteiten zoals de leslokalen, de computer infrastructuur en de bibliotheek en met studiemateriaal, examenvragen en masterproeven. Per facet geeft de commissie aan of de opleiding hierop onvoldoende, voldoende, goed of excellent scoort. De beoordeling ‘onvoldoende’ wijst er op dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is. De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm voor dit facet. De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het K.U.Leuven – Bachelor en Master in de ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde/ 189 Master of engineering: materials engineering Deel 2
facet uitstijgt boven de basiskwaliteit. De beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel in Vlaanderen, in België als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren. De commissie heeft daarbij inzichtelijk gemaakt hoe zij, rekening houdend met de bijbehorende criteria, tot een beoordeling per facet is gekomen, zodat duidelijk is waarop de beoordeling is gegrond. De oordelen zijn zo goed mogelijk onderbouwd met feiten en analyses en zijn mede gebaseerd op een vergelijking met internationaal gehanteerde normen in het betreffende domein. Op basis van de beoordelingen per facet geeft de commissie vervolgens een samenvattend oordeel op het niveau van de onderwerpen. Een positieve (+) onderwerpscore houdt in dat voldaan is aan de minimumeisen voor basiskwaliteit. Een negatieve (-) onderwerpscore houdt in dat niet aan de minimumeisen voor basiskwaliteit voldaan is. Ten slotte geeft de visitatiecommissie aan het eind van het rapport een eindoordeel over de basiskwaliteit van de opleidingen. De aanbevelingen om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering, zijn opgenomen bij de respectieve facetten. Aan het eind van het rapport is ten behoeve van de opleidingen een overzicht opgenomen van verbetersuggesties. De oordelen van de commissie hebben betrekking op de opleidingen met al hun opties en varianten, tenzij anders vermeld. De opleidingen Materiaalkunde werden naar aanleiding van de invoering van de BaMa-structuur omgevormd. Na een proefperiode in 2003–2004, startte in 2004– 2005 het bachelorprogramma officieel. Er kwam één gemeenschappelijke programma van drie semesters (BI), gevolgd door de combinatie hoofdrichting – nevenrichting gedurende de volgende drie semesters van het bachelorprogramma (BII). In het academiejaar 2007–2008 startten de Nederlandstalige en Engelstalige masteropleiding officieel. Het eerste bachelorjaar is een gemeenschappelijk jaar voor alle opleidingen ingenieurswetenschappen en is er geen opsplitsing per richting. In het academiejaar 2007–2008 waren 415 studenten ingeschreven voor de opleiding tot burgerlijk ingenieur (exclusief de opleiding burgerlijk ingenieur architect). In het 2de bachelor waren er 14 studenten in de hoofdrichting en 45 in de nevenrichting Materiaalkunde ingeschreven. De 3de bachelor telde in 2007–2008 9 studenten in de hoofdrichting en 41 in de nevenrichting. In 2007–2008 werd omgeschakeld van een éénjarige naar een tweejarige master. In het academiejaar 2007–2008 waren 5 studenten ingeschreven in eerste Nederlandstalige master en 12 studenten in tweede master. In het academiejaar 2008–2009 zijn in de Engelstalige master 17 studenten ingeschreven in eerste master en 3 studenten in de tweede master. In 2007–2008 werd omgeschakeld van een éénjarige naar een tweejarige Engelstalige opleiding.
190 K.U.Leuven – Bachelor en Master in de ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde/ Deel 2 Master of engineering: materials engineering
Onderwerp 1:
Doelstellingen van de opleiding
Algemene beschrijving Het uitgangspunt van alle opleidingen in de faculteit Ingenieurswetenschappen (FirW) is dat de student moet voorbereid worden op de functie die een academisch geschoolde ingenieur vervult in het beroepsleven, namelijk een loopbaan in een technisch-industriële omgeving of in de dienstensector. De opleidingen in de ingenieurswetenschappen willen de student ook een basis bieden voor een carrière in het wetenschappelijk onderzoek in industriële onderzoekscentra of aan de universiteit, en voor een carrière in de bedrijfsleiding. Dit wordt volgens het zelfevaluatierapport nagestreefd in twee consecutieve stappen: tijdens de bacheloropleidingen krijgen de studenten een brede voorbereiding op de algemene wetenschappelijke en de wetenschappelijk disciplinaire aspecten van de vorming; in de masteropleidingen is de vorming meer gericht op een diepgaande specialisatie. Het algemene doel wordt bereikt in 3 studiefasen: -- BI (de eerste 3 semesters van de bacheloropleiding); -- BII (de laatste 3 semesters van de bacheloropleiding); -- een 2-jarig masterprogramma. BI is gemeenschappelijk voor alle bacheloropleidingen van de ingenieurswetenschappen, BII organiseert een expliciete voororiëntatie (samengesteld uit 2 basisrichtingen, een hoofdrichting en een nevenrichting) op de gespecialiseerde masteropleiding. De opleiding bachelor Materiaalkunde (BI en BII) voorziet een brede wetenschappelijke basisvorming, waarin de beheersing van de wetenschappelijke instrumenten (energie en materie, wiskunde, informatie) en het verwerven van vaardigheden en attitudes (analytische aanpak, probleemoplossend denken …) centraal staan. Bovendien krijgen de studenten voor één of twee technologiedomeinen inleidende opleidingsonderdelen (OPO’s) in de BII. Immers de hoofdrichting Materiaalkunde kan gecombineerd worden met de nevenrichting Chemische technologie, Elektrotechniek, Werktuigkunde, Geotechniek en mijnbouwkunde, Bedrijfsbeheer of Technische verbreding. Na afloop van de bachelor Materiaalkunde hebben de studenten een basisvorming gekregen in de wetenschappelijke discipline van de materiaalkunde (de fysische, chemische, mechanische materiaalkunde over de materiaalklassen heen, de beschrijving van het materiaalgedrag en zijn degradatie, materiaalkarakterisering en de beschrijving van transportfenomenen), en een basisvorming in een tweede ingenieursdiscipline. Ook wordt in de bachelor Materiaalkunde aandacht besteed aan de ontwikkeling van sociale vaardigheden door middel van groepswerk, aan de ontwikkeling van communicatie- en onderzoeksvaardigheden en andere intellectuele competenties die men voornamelijk via het probleemoplossend denken en ontwerpen (basisK.U.Leuven – Bachelor en Master in de ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde/ 191 Master of engineering: materials engineering Deel 2
technieken, reverse engineering opdracht en mini-eindwerk) realiseert. Kennis in enkele humane wetenschappen als algemene vorming is eveneens een aspect van de bachelor Materiaalkunde. Tijdens de bacheloropleiding ligt het accent op de voorbereiding van de masteropleiding. De opleiding bachelor Materiaalkunde beoogt een doorstroomopleiding te zijn naar de Nederlandstalige master Materiaalkunde, maar laat eveneens een doorstroming toe naar andere masters of bereidt voor op een masteropleiding aan een andere, eventueel buitenlandse universiteit. De opleiding master Materiaalkunde (verder Nederlandstalige master genoemd) wil ingenieurs vormen die inzicht verworven hebben in de complexe verbanden tussen structuur, eigenschappen, productie en toepassingen van materialen, en zo een grensverleggende rol kunnen spelen bij de ontwikkeling van materialen en de productie, vormgeving en toepassing van materialen, klassieke zowel als geavanceerde. Aspecten van veiligheid en milieu bij de productie en het gebruik van materialen komen eveneens aan bod. Op deze manier biedt de master Materiaalkunde een gespecialiseerde vorming in de verschillende aspecten van de materiaalkunde. De opleiding biedt twee opties aan: ‘Metalen en Keramieken’ en ‘Polymeren en Composieten’, met een ‘groot aantal’ gemeenschappelijke OPO’s. De Nederlandstalige master moet fundamentele wetenschappelijke kennis op het vlak van natuurkunde, scheikunde en wiskunde kunnen vertalen in relevante materiaalkundige toepassingen voor alle ingenieursdisciplines. In de Nederlandstalige master neemt het zelfstandig wetenschappelijk onderzoek een belangrijke plaats in, vooral bij de uitvoering van de masterproef. Daarnaast is het verschil met de bacheloropleidingen vooral van kwalitatieve aard. De opleiding opteert voor een brede vorming, niet voor een extreem gespecialiseerde. Dat impliceert o.a. aandacht voor niet-technische opleidingsonderdelen (OPO’s), een ruim aanbod van specialiteit overschrijdende OPO’s, aandacht voor alle materialenfamilies, aandacht voor een breed gamma van eigenschappen en toepassingen van materialen, ontwikkeling van communicatieve vaardigheden en aangepaste leerattitudes. Het is een vorming tot ‘burgerlijk ingenieur’ en dus de facto gericht op innoverend, probleemvoorkomend, probleemoplossend en systeemgericht denken, waarbij rekening moet gehouden worden met technische, industriële, economische, milieusparende, sociale en politieke randvoorwaarden binnen een context van duurzame ontwikkeling, verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie, creativiteit en een ingesteldheid tot levenslang leren. De master of engineering: Materials Engineering (verder de Engelstalige master genoemd) heeft dezelfde doelstellingen als de Nederlandstalige master. Enkel in het eerste masterjaar moet omwille van de externe bacheloropleiding van de instromende studenten een aanpassing gebeuren door middel van gerichte keuzes van OPO’s om verschillen in voorkennis op te vangen.
192 K.U.Leuven – Bachelor en Master in de ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde/ Deel 2 Master of engineering: materials engineering
1.1. Niveau en oriëntatie Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de zowel de bacheloropleiding als de Nederlandstalige en Engelstalige masteropleiding als goed. Op basis van de in het zelfevaluatierapport aangeleverde documenten en de gesprekken met de afgevaardigden van de faculteit en van de opleidingen, heeft de commissie vastgesteld dat de algemene en algemene wetenschappelijke doelstellingen die de opleidingen Materiaalkunde nastreven, in overeenstemming zijn met artikel 58 van het Structuurdecreet. De commissie meent dat de doelstellingen getuigen van het streven naar het bijbrengen van wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis voor de bacheloropleiding en kennis van gevorderd niveau voor de masteropleidingen, van kernelementen van de respectieve disciplines en van een begrip van (de structuur van) het vakgebied. De opleidingen hebben hiervoor bijvoorbeeld gebruik gemaakt van het Nederlandse ACQA (Academic Competences and Quality Assurance) systeem. Hoewel de opleidingen materiaalkunde hun doelstellingen duidelijk hebben uitgeschreven, meent de commissie dat de opleidingen nog wat extra aandacht zouden kunnen schenken aan het duidelijker en exacter formuleren van de doelstellingen van de opleidingsonderdelen. Op het niveau van de opleidingsonderdelen zouden de opleidingen vooral ten behoeve van de P&O’s hun doelstellingen duidelijker moeten expliciteren. De studenten melden de commissie immers dat deze doelstellingen voor hen niet steeds duidelijk zijn. De opleiding liet de commissie weten dat de doelstellingen van de P&O’s via het elektronisch leerplatform Toledo naar de studenten worden gecommuniceerd. De commissie meent echter dat deze ook best allemaal in de syllabi worden vermeld. De commissie apprecieert dat de opleidingen in hun doelstellingen wel grote aandacht besteden aan het verwerven van competenties. De doelstellingen van de opleidingen worden geafficheerd in het gebouw van de opleidingen en zijn terug te vinden op de website. De doelstellingen zijn niet bij alle studenten formeel gekend, maar de studenten herkennen de doelstellingen wel in de opleidingen. De internationale dimensie is voor zowel de bachelor-, als de Nederlandstalige masteropleiding eerder impliciet in de doelstellingen ingeschreven en kan volgens de commissie best duidelijker geëxpliciteerd worden. Uit de gesprekken met het bestuur van de faculteit heeft de commissie immers vernomen dat de opleidingen zich tot doel stellen zich nog sterker te profileren op het domein van de internationalisering, zowel op het vlak van het uitwisselen van studenten, als het internationaliseren van het programma. De Engelstalige masteropleiding fungeert hierbij als katalysator.
K.U.Leuven – Bachelor en Master in de ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde/ 193 Master of engineering: materials engineering Deel 2
1.2. Domeinspecifieke eisen Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen van de bacheloropleiding als goed en van de Nederlandstalige en Engelstalige masteropleiding als voldoende. De commissie heeft op basis van de aangeleverde documenten in het zelfevaluatierapport en de gevoerde gesprekken vastgesteld dat de domeinspecifieke opleidingsdoelstellingen zowel voor de bachelor als de beide masteropleidingen in ruime mate tegemoet komen aan de eisen van (buitenlandse) vakgenoten en aan de door de commissie geformuleerde minimumeisen in het referentiekader. Ze geven in het bachelorprogramma blijk van een ruime aandacht voor het leggen van een grondige enerzijds algemene en anderzijds op materialen toegespitste basiskennis. De eindkwalificaties van beide masteropleidingen zijn duidelijk ontleend aan de eisen vanuit de internationale wetenschapsbeoefening. De commissie meent aan de hand van de gesprekken die ze tijdens haar bezoek aan de opleidingen Materiaalkunde aan de K.U.Leuven had dat deze opleidingen een duidelijk beeld hebben hoe ze zich willen profileren ten opzichte van de andere Vlaamse universiteiten. De commissie hoopt dan ook dat de opleidingen Materiaalkunde in dit opzicht de verschillende opties die worden aangeboden, blijvend toetsen aan hun actualiteitswaarde en dat de opleidingen hieromtrent een strategische visie zouden ontwerpen, vooral in het kader van de komende emeritaten van enkele docenten. De commissie beveelt de opleidingen Materiaalkunde aan deze nog te formuleren strategische visie dan ook te expliciteren in de opleidingsdoelstellingen. De doelstellingen zelf dienen volgens de commissie op het niveau van de verschillende opleidingsonderdelen wel explicieter te worden geformuleerd met betrekking tot de ‘vaardigheden’ en ‘attitudes’ die ze de studenten willen bijbrengen. De commissie stelde vast dat de opleidingen hun doelstellingen nog explicieter moeten afstemmen op de behoeften van het beroepenveld. Hiervoor werd wel een opening gecreëerd tijdens het bezoek van deze commissie zoals geëxpliciteerd in facet 5.3. Op facultair niveau is er een ‘facultaire senaat’ in het leven geroepen die de band tussen de faculteit en het beroepenveld moet uitdrukken. Volgens de commissie heeft de opleiding zelf nood aan een specifiek op de opleiding gerichte adviesraad met vertegenwoordigers uit het werkveld. De opleiding wijst in dit verband naar de Van Cauterenleerstoel en de informele contacten die de opleiding met het beroepenveld heeft, maar dit is volgens de commissie niet het juiste medium. De verzwakte relatie met het beroepenveld is voor de bacheloropleiding geen groot probleem gezien deze opleiding de facto eerder een doorstroomrichting is naar de master. Voor de masteropleidingen is het gebrek aan structurele betrokkenheid van het werkveld bij de opleiding wel een groot gemis.
194 K.U.Leuven – Bachelor en Master in de ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde/ Deel 2 Master of engineering: materials engineering
Algemene conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Doelstellingen van de opleidingen positief beoordeeld.
Onderwerp 2:
Programma
Algemene beschrijving Bachelor in de ingenieurswetenschappen: materiaalkunde (180 studiepunten) -- Gemeenschappelijke basis (90 studiepunten, verplicht) !!Energie en materie (33 studiepunten) !!Informatie (12 studiepunten) !!Wiskunde (25 studiepunten) !!Probleemoplossen en ontwerpen (12 studiepunten) !!Algemeen vormende opleidingsonderdelen (1) (8 studiepunten) -- Specifieke opleidingsonderdelen (90 studiepunten, verplicht) -- Opleidingsonderdelen materiaalkunde (36 studiepunten) !!Structuurgenese van materialen (6 studiepunten) !!Mechanisch gedrag van materialen (6 studiepunten) !!Materialen, gebruik en degradatie (6 studiepunten) !!Polymeercomposieten (6 studiepunten) !!Chemische materiaalkunde, deel 1 (6 studiepunten) !!Transportverschijnselen (6 studiepunten) -- Verbredende opleidingsonderdelen (54 studiepunten) De studenten kiezen één van deze richtingen: !!Nevenrichting chemische technologie !!Nevenrichting geotechniek & mijnbouwkunde !!Nevenrichting elektrotechniek !!Nevenrichting werktuigkunde !!Nevenrichting bedrijfsbeheer !!Nevenrichting technische verbreding Master in de ingenieurswetenschappen: materiaalkunde (120 studiepunten) De studenten volgen in de master enkele algemeen vormende opleidingsonderdelen (9 studiepunten, waarvan 1 opleidingsonderdeel in het 1ste masterjaar en 2 opleidingsonderdelen in het 2de masterjaar.) Daarnaast volgen ze enkele kernvakken (45 studiepunten) en hebben ze de keuze tussen twee opties: K.U.Leuven – Bachelor en Master in de ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde/ 195 Master of engineering: materials engineering Deel 2
-- Kernopleiding (45 studiepunten) !!Metalen: mechanothermische verwerking (6 studiepunten) !!Chemical Materials Science II (3 studiepunten) !!Eindige elementen, deel 2 (3 studiepunten) !!Projectonderwijs materiaalkunde aansluitend bij de gemeenschappelijke opleidingsonderdelen (6 studiepunten) !!Materials Characterisation Techniques (6 studiepunten) !!Corrosie (3 studiepunten) !!Metals: Production and Recycling (6 studiepunten) !!Keramische materialen en poedermetallurgie (6 studiepunten) !!Design and Analysis of Experimentation (3 studiepunten) !!Materials Selection (3 studiepunten) Opties: De student kiest 1 optie van 42 studiepunten: Metalen en Keramieken of polymeren en composieten. 1. Metalen en Keramieken – 42 studiepunten -- Optiespecifieke opleiding metalen en keramieken (verplicht) !!Solidification Phenomena (3 studiepunten) !!Joining Techniques (3 studiepunten) !!Kwaliteitscontrole & niet-destructieve testen van materialen (3 studiepunten) !!Oppervlaktetechnologie (3 studiepunten) !!Fysische eigenschappen van materialen (3 studiepunten) -- Optieverbredende opleiding metalen en keramieken (27 studiepunten) 2. Polymeren en Composieten – 42 studiepunten -- Optiespecifieke opleiding polymeren en composieten (verplicht) !!Processing Technology of Composites (3 studiepunten) !!Kunststofverwerking (3 studiepunten) !!Engineering with Composites & Case Studies (3 studiepunten) !!Polymer Composites II (6 studiepunten) -- Optieverbredende opleiding polymeren en composieten (27 studiepunten) -- Masterproef (24 studiepunten) Master of Engineering: Materials Engineering (120 credits) -- Core Courses(45 credits, compulsory) !!Degradationand Corrosion (3 credits) !!Metals: Production and Recycling (6 credits)
196 K.U.Leuven – Bachelor en Master in de ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde/ Deel 2 Master of engineering: materials engineering
!!Advanced Metal Processing & Case Studies (6 credits) !!Materials Characterisation Techniques I (6 credits) !!Ceramics and Powder Metallurgy (6 credits) !!Eindige elementen, deel 2 (3 credits) !!Chemical Materials Science II (3 credits) !!Materials Selection (3 credits) !!Design and Analysis of Experimentation (3 credits) !!Project Work and Problem Solving linked to the Core Courses (6credits) -- General Educational Courses (9 credits, elective) Options: METALS AND CERAMICS of POLYMERS AND COMPOSITES Option 1: metals and ceramics (66 credits) -- Option Specific Courses Metals and Ceramics (15 compulsory credits) !!Solidification Phenomena (3 credits) !!Joining Techniques (3 credits) !!Quality Control and Nondestructive Testing (3 credits) !!Functional Properties (3 credits) !!Coatings and Surface Engineering (3 credits) -- Option Broadening Courses Metals and Ceramics (27 elective credits) -- Master Thesis (24 compulsory credits) Option 2: polymers and composites (66 credits) -- Option Specific Courses Polymers and Composites (15 compulsory credits) !!Polymer Processing Techniques (3 credits) !!Processing Technology of Composites (3 credits) !!Engineering with Composites & Case Studies (3 credits) !!Polymer Composites II (6 credits) -- Option Broadening Courses Polymers and Composites (27 elective credits) -- Master Thesis (24 credits) 2.1. Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van zowel de bacheloropleiding als de Nederlandstalige en Engelstalige masteropleiding als goed.
K.U.Leuven – Bachelor en Master in de ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde/ 197 Master of engineering: materials engineering Deel 2
De visitatiecommissie heeft vastgesteld dat de programma’s van de opleidingen Materiaalkunde een adequate concretisering zijn van de eindkwalificaties van de opleidingen, zowel wat betreft hun niveau, hun oriëntatie als hun domeinspecifieke eisen. De commissie vond dat de algemene doelstellingen van de opleidingen in de praktijk terug te vinden zijn in de verschillende opleidingsonderdelen. De opleiding heeft een brede kijk op verschillende materialen, verschillende functionaliteiten en verschillende toepassingen. Dit wordt weerspiegeld in de brede vorming die ze hebben. Dit alles wordt nog niet volledig geëxpliciteerd in de opleidingsfiches. De internationale dimensie is zowel in de bacheloropleiding als in beide masteropleidingen sterk aanwezig. In het bachelorprogramma wordt internationalisering minder toegespitst op studentenuitwisseling, maar maakt de opleiding in voldoende mate gebruik van onder meer buitenlandse vakliteratuur. In de Nederlandstalige master wordt de internationale dimensie van de opleiding gevoed door de sterke integratie met de Engelstalige master die tevens haar expliciet internationaal gerichte pendant is. Ook de uitsluitend buitenlandse studenten uit de Engelstalige master staan zeer positief ten opzichte van de sterke integratie met de studenten uit de Nederlandstalige master. De internationale dimensie van de Nederlandstalige master wordt ook versterkt door de participatie van de studenten in het Athens-programma. Het Athens-netwerk bestaat uit 9 Europese universiteiten en biedt de studenten tweemaal per jaar (november – maart) de kans om zich gedurende 1 week intensief te verdiepen in een ‘field of excellence’ van de verschillende leden: de studenten worden hierover bij het begin van het academiejaar geïnformeerd. In totaal gaat 80% van de studenten Materiaalkunde minstens een week op uitwisseling naar het buitenland. De commissie heeft hier veel appreciatie voor, maar meent dat dit uitwisselingsprogramma in het kwaliteitszorgsysteem mee moet geëvalueerd worden. 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de academische en professionele gerichtheid van het bachelorprogramma als goed en van zowel het Nederlandstalige als het Engelstalige masterprogramma als voldoende. De commissie toont zich tevreden met de academische en professionele gerichtheid van de programma’s. De commissie merkte een duidelijke integratie van onderwijs en onderzoek: de docenten betrekken de eigen onderzoeksresultaten actief in het onderwijs. Tijdens de bachelorjaren komen de studenten in eerste instantie in contact met de resultaten van wetenschappelijk onderzoek tijdens de hoorcolleges. In sommige
198 K.U.Leuven – Bachelor en Master in de ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde/ Deel 2 Master of engineering: materials engineering
hoorcolleges wordt extra aandacht besteed aan het onderzoek als proces door de huidige kennis aan te bieden in de context van het historische onderzoek. De essentiële onderzoeksvaardigheden worden stapsgewijs en onder begeleiding opgebouwd tijdens de opeenvolgende P&O’s: kritische houding, relevante data verzamelen en analyseren, verwoorden van eigen initiatieven, opzoeken van literatuur in bibliotheek. Voor de studenten uit de hoofdrichting materiaalkunde is het mini-eindwerk van de P&O Materiaalkunde hoofdrichting een interessante kennismaking met het onderzoek van het departement metaalkunde en toegepaste materiaalkunde. De commissie kon ook constateren dat de bacheloropleiding voor verschillende opleidingsonderdelen onder meer gebruik maakt van recente (internationale) literatuur naast de bovenvermelde eigen onderzoeksresultaten. Op basis hiervan meent de commissie dat het programma van de opleiding goed aansluit bij de recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied. De masterprogramma’s zijn net als het bachelorprogramma sterk gericht op kennisontwikkeling. Ook deze programma’s sluiten goed aan bij de recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied en slagen er in de onderzoekspraktijk in het onderwijs in te bouwen. De commissie vermoedt dat een strategische denkoefening door de opleidingen hier ook nieuwe inzichten kan bieden in domeinen waarin de toegepaste materiaalkunde minder vertrouwd is. De commissie wil de masteropleidingen aanmoedigen hierin meer proactief te ageren. In de beide masterprogramma’s hebben de studenten een ruime keuzemogelijkheid aan opleidingsonderdelen, zonder dat dit volgens de commissie ten koste gaat van de vereiste algemene kennis voor een ingenieur Materiaalkunde. Sommige opleidingsonderdelen zijn volgens de studenten te theoretisch opgevat. Het draagt volgens de commissie op die manier weinig bij tot de vorming tot burgerlijk ingenieur Materiaalkunde. De commissie beveelt aan om voor alle opleidingsonderdelen degelijk Engelstalig cursusmateriaal te voorzien. De commissie heeft vastgesteld dat voor één opleidingsonderdeel dit vooralsnog niet het geval is, hoewel dit opleidingsonderdeel ook wordt aangeboden in de Engelstalige master. In de Nederlandstalige master kunnen studenten optioneel tot twee stages volgen in het werkveld: een stage van minimum 4 weken waarmee ze drie studiepunten kunnen verwerven en stage van minimum 6 weken waarmee ze zes studiepunten kunnen verwerven. De eerste stage kan zowel in het eerste als in het tweede jaar van de master worden opgenomen, de tweede stage kan enkel in het tweede masterjaar opgenomen worden. Daar waar bij de eerste stage de student wordt ingeschakeld bij activiteiten die gerelateerd zijn aan materiaalkunde, zal de student in de tweede stage werken aan één grote opdracht die van te voren goed omschreven is, en die liefst analyse, ontwerp, implementatie, testen en documentatie omvat. Beide stages zijn optioneel. Ze vinden altijd plaats tijdens de zomermaanden die voorafgaan aan K.U.Leuven – Bachelor en Master in de ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde/ 199 Master of engineering: materials engineering Deel 2
het jaar waarin het opleidingsonderdeel opgenomen wordt. In de Engelstalige master kunnen studenten enkel de eerste stage volgen aangezien er op het vlak van vakkennis meer leemtes op het vlak van algemene vorming moeten opgevuld worden. Tijdens het visitatiebezoek heeft de commissie grondig gediscussieerd met de opleidingen omtrent enerzijds de omvang en anderzijds het al dan niet verplicht karakter van de stage. De commissie meent dat studenten die een stage van 4 weken uitvoeren hiervoor onvoldoende beloond worden door slechts 3 studiepunten toe te kennen aan de stage. Een studiepunt zou volgens het European Credit Transfer System immers garant moeten staan voor een studiebelasting van 25 à 30 uur. De commissie is van oordeel dat het verplicht maken van de stage zeker overwogen moet worden aangezien ze van mening is dat alle studenten reeds tijdens hun masterstudie voeling moeten krijgen met het beroepenveld. De opleiding wenst bewust niet in te gaan op deze aanbeveling omwille van zowel elementen van praktisch-organisatorische aard waaronder een mogelijk gebrek aan kwalitatieve stageplaatsen en stagebegeleiding als omwille van het feit dat de opleidingen redeneren dat bij niet alle studenten – met het oog op hun latere beroepskeuze – de behoefte aanwezig is een stage te volgen. De commissie meent dat een correcte begroting van de studietijd (en daaraan verbonden het aantal credits), zal zorgen voor grotere interesse bij de studenten om een stage te volgen. Een meer evenredige valorisatie van de stage zal de motivatie en inzet bij de studenten doen toenemen. De inzet van gemotiveerde studenten zal dan weer de mogelijke terughoudendheid vanuit de industrie doorbreken. De commissie meent dat de industriële koepelorganisaties hierin een katalyserende rol kunnen spelen. 2.3. Samenhang van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de samenhang van het programma van zowel de bachelor opleiding als de Nederlandstalige en Engelstalige masteropleiding als goed. De commissie is tevreden over de gerealiseerde inhoudelijke samenhang van zowel het bachelorprogramma als beide masterprogramma’s. De opbouw van de nagestreefde competenties gebeurt op een logische en sequentiële wijze waardoor storendeoverlappingen vermeden worden. Zo worden in de bacheloropleiding de verschillende P&O’s, met veel zin voor continuïteit, geleidelijk aan uitgebouwd, beginnend bij begeleide oefeningen tot meer zelfstandig werk naarmate de opleiding vordert. De commissie acht het ook positief dat in een vroeg stadium van de bachelor inleidende materiaalkundige opleidingsonderdelen gedoceerd worden, die enerzijds reeds voldoende ingenieursgericht zijn en anderzijds reeds inhoudelijk op het domein van de materiaalkunde ingaan. Dit maakt ook de latere keuze voor hoofd- en nevenrichting en voor de masteropleiding meer doordacht en meer gemotiveerd. De commissie beveelt de opleiding aan na te gaan welk effect het recent ingevoerde materiaalkundig opleidingsonderdeel in BI heeft op de studenteninstroom in de masteropleidingen.
200 K.U.Leuven – Bachelor en Master in de ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde/ Deel 2 Master of engineering: materials engineering
De commissie kan zich vinden in de organisatorische opbouw van de opleidingen in drie studiefasen, een algemene BI (de eerste drie semesters van de bacheloropleiding), een BII (de laatste drie semesters van de bacheloropleiding) met keuze van hoofd- en nevenrichting en daaropvolgend de masteropleiding. Het is volgens de commissie een flexibel systeem dat de horizontale coherentie doorheen het bachelor-mastertraject goed ondersteunt. Op dit ogenblik evalueert de opleiding de drie laatste semesters van het bachelorprogramma waarin studenten een zeer uitgebreide keuze hebben qua nevenrichtingen die vanuit de andere departementen van de faculteit worden georganiseerd. De commissie onderschrijft deze evaluatie aangezien op dit ogenblik de nevenrichting ‘Technische verbreding’ een schijnoptie is die volgens de studenten wordt afgeraden of op zijn minst niet wordt gestimuleerd. De meerderheid van de opleidingsonderdelen uit deze nevenrichting worden ook op hetzelfde ogenblik gedoceerd als opleidingsonderdelen uit de hoofdrichting waardoor studenten op praktische ongemakken botsen. De opleiding heeft de commissie laten weten dat de nevenrichting ‘Technische verbreding’ zal aangepast en opgewaardeerd worden. De commissie beveelt aan hier direct werk van te maken. De nevenrichting elektrotechniek is volgens de studenten ook niet aangepast aan de behoeften en de kennis van de bachelorstudenten. Ook de commissie kon vaststellen dat de elektronicavakken niet sequentieel zijn opgebouwd en stuurt aan op overleg hieromtrent in de facultaire POC. De opleidingen dienen volgens de commissie de strategie die gehanteerd wordt voor de P&O van de nevenrichting te herbekijken. Verschillende studenten geven aan dat deze P&O voor veel extra belasting zorgt zonder evenwel een grote meerwaarde te vormen in de opleiding. Studenten geven daarnaast ook aan dat ze in sommige richtingen waar ze een nevenrichting volgen duidelijk als bijkomstige studenten worden behandeld. De commissie meent dat studenten en docenten deze pijnpunten op faculteitsbreed niveau met elkaar moeten bespreken. 2.4. Studieomvang De bacheloropleiding voldoet met 180 studiepunten aan de decretaal vastgelegde eisen inzake studieomvang. De Nederlandstalige en Engelstalige masteropleidingen voldoen met 120 studiepunten ook aan de decretaal vastgelegde eisen inzake studieomvang. 2.5. Studietijd Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet studietijd van de bacheloropleiding als voldoende en van de Nederlandstalige en Engelstalige master als goed. K.U.Leuven – Bachelor en Master in de ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde/ 201 Master of engineering: materials engineering Deel 2
In de programma’s van de opleidingen materiaalkunde is geprobeerd om zoveel mogelijk de OPO’s onder te verdelen in onderwijsleeractiviteiten (OLA’s). Voor elke OLA is apart opgegeven in het programma, dat raadpleegbaar is op het internet, met hoeveel studiepunten (en dus ook hoeveel studietijd) die overeenkomt. De opleidingen voeren studietijdmetingen uit waarvan de resultaten worden besproken binnen de verantwoordelijke POC’s. Hieruit blijkt dat de studieomvang en studietijd van alle programma’s door de studenten als haalbaar wordt ervaren en dat de begrote en de werkelijke studietijd voor opleidingen ook relatief goed op elkaar zijn afgestemd. De algemeen vormende vakken in de Nederlandstalige masteropleiding worden door de band genomen iets ruimer begroot dan de werkelijke studieduur en de P&O van de nevenrichting wordt in het bachelorprogramma wel als sterk belastend ervaren (zie facet.2.3.). Afhankelijk van de nevenrichting wordt het tweede semester van tweede bachelor door de studenten als zeer zwaar ervaren. De commissie beveelt aan om er voor te zorgen dat alle nevenrichtingen voor dezelfde belasting garant staan in het programma. De totale studielast wordt door studenten hoog maar dragelijk genoemd en grote structurele knelpunten komen in geen van de opleidingen voor. Het wegvallen van het toelatingsexamen heeft voor het eerste jaar tot een daling geleid in het slaagpercentage (zie facet 6.2.). De commissie stelde wel vast dat de opleidingen moeilijkheden ondervinden bij de manier waarop studietijdmetingen worden uitgevoerd. Bij het ‘tijdschrijven’ is de respons – wegens de omslachtige procedure – steevast te laag, terwijl bij het ‘schatten achteraf’ de herinnering vaak te ver in het geheugen ligt. Daarnaast blijkt men vooral bachelorstudenten moeilijk te kunnen activeren voor de metingen. Van de studenten vernam de commissie dat ze weinig feedback krijgen omtrent de studietijdmetingen en dat dit feit er sterk toe bijdraagt dat hun motivatie om deel te nemen aan studietijdmetingen beperkt is. Het kleine aantal studenten in de masteropleidingen laat geen enquête toe waardoor voor deze opleidingen de kwantitatieve gegevens ontbreken. De commissie meent dat er op korte termijn naar goed uitgedachte alternatieve methoden op zoek moet gegaan worden, waarbij de haalbaarheid centraal staat. Ze vindt het alleszins al positief dat de opleidingen niet alleen de studietijd bestuderen, maar vooral ook de ‘trends’ hierin, waaruit dan gepaste conclusies voor het ontwikkelen van een goede studiehouding getrokken worden. 2.6. Afstemming tussen vormgeving en inhoud De commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud van het bachelorprogramma als goed en van het Nederlandstalige en Engelstalige masterprogramma als voldoende. De opleidingen materiaalkunde schakelen zich in in het universiteitsbrede concept ‘Begeleide Zelfstudie’. De opleidingen willen aan de hand van dit concept de studenten via de opleidingsonderdelen opleiden tot zelfstandige kritisch-denkende stu-
202 K.U.Leuven – Bachelor en Master in de ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde/ Deel 2 Master of engineering: materials engineering
denten. Via de klassieke werkvormen willen de opleidingen hen de beoogde kennis en competenties bijbrengen. De commissie meent dat de opleidingen materiaalkunde er in slagen hun doelstellingen in de praktijk van het didactisch concept om te zetten. De visitatiecommissie heeft ook kunnen vaststellen dat de opleidingen veel aandacht schenken aan het realiseren van een grote variatie aan werkvormen. In de bacheloropleiding wordt nog veel gebruik gemaakt van hoorcolleges. Deze hebben veelal wel een interactieve component. De opleidingsonderdelen uit de masteropleidingen hebben over het algemeen een meer toegepaste en gespecialiseerde lesinhoud. Dit en de kleinere aantallen studenten, maken dat in de masteropleidingen de variatie aan werkvormen groter is. Naast het hoorcollege, oefenzittingen en practica, komen hier ook vaker seminaries, projectwerk, stages, gevallenstudies en dergelijke aan bod. De studenten appreciëren dat deze werkvormen niet enkel gericht zijn op het absorberen maar ook op het actief verwerven van kennis. Sommige van de gehanteerde werkvormen zijn veeleisend voor de docenten maar deze dragen des te meer bij tot het realiseren van de opleidingsdoelstellingen. De commissie is er van overtuigd dat de didactische werkvormen hiermee aansluiten bij de doelstellingen van de opleiding zowel op het niveau van de opleiding als op het niveau van de opleidingsonderdelen. De P&O’s brengen verschillende werkvormen samen en worden goed gebruikt om de doelstellingen van de opleidingen te bereiken. Aan de hand van de door de commissie ingekeken handboeken en cursusmateriaal, stelt de commissie wel vast dat het cursusmateriaal van enkele opleidingsonderdelen in de masterprogramma’s aan vernieuwing en actualisatie toe is. Daarnaast stelde de commissie ook vast dat in de Engelstalige master voor één opleidingsonderdeel geen bruikbaar Engelstalig cursusmateriaal voor handen is. De commissie beveelt de masteropleidingen aan het cursusmateriaal af te stemmen op de noden van de studenten. De studenten gaven in hun gesprek met de commissie aan dat het elektronisch leerplatform ‘Toledo’ door hen wordt gebruikt. De studenten maken van dit platform vooral gebruik om cursussen, slides en achtergrondinformatie te downloaden en om de door de docenten geplaatste aankondigingen te lezen. 2.7. Beoordeling en toetsing Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de beoordeling en toetsing bij zowel de bacheloropleiding als de Nederlandstalige en Engelstalige masteropleiding als goed. De commissie heeft, voorafgaand aan haar bezoek, een reeks examenvragen uit zowel de bacheloropleiding als de masteropleidingen kunnen inkijken. Zij beschouwt deze van goede kwaliteit en op een adequate wijze naar inzicht peilend. Hoe de competenties en vaardigheden verworven en getoetst worden, is niet gedocumenK.U.Leuven – Bachelor en Master in de ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde/ 203 Master of engineering: materials engineering Deel 2
teerd in de ECTS-fiches, maar wordt in praktijk vaak mondeling of via Toledo meegedeeld. Dit blijkt te werken maar toch dient dit volgens de commissie te worden opgenomen bij de geplande herziening van de ECTS-fiches. De opleidingen werken met het semestersysteem. Er zijn twee examenperiodes per jaar (telkens over ongeveer de helft van de opleidingsonderdelen) met mogelijkheid tot herkansing na de tweede periode. De studenten meldden de commissie tijdens het bezoek dat de examenroosters niet in samenspraak met de studenten worden opgesteld. Indien de studenten grondige redenen aangeven om examens te laten verplaatsen, vinden ze de opleidingen bereidwillig hier op in te gaan. De commissie beveelt de opleidingen aan studenten actief te betrekken bij de samenstelling van de examenroosters. De keuze van de evaluatievorm voor een opleidingsonderdeel gebeurt door de docent zelf. In principe bestaat de standaard evaluatievorm uit een mondeling examen met schriftelijke voorbereiding. Deze evaluatievorm heeft als voordeel dat de examinator gedurende het examen kan bijsturen zodat dit ook een leermoment kan zijn. Het persoonlijke contact met de student laat in veel gevallen ook toe om de kennis en het kunnen van de student beter in te schatten. Wegens het grote aantal studenten in de eerste drie semesters van de bacheloropleiding worden deze examens voornamelijk schriftelijk afgelegd. In de masteropleidingen evolueert de evaluatie naar mondelinge, nog meer naar inzicht peilende bevragingen. Alleen opleidingsonderdelen die door grote groepen gevolgd worden doordat ze bijvoorbeeld deel uitmaken van meerdere opleidingsprogramma’s, worden om praktische redenen nog schriftelijk geëvalueerd, al dan niet volgens de open boek formule. De commissie vindt het een pluspunt dat studenten steeds de mogelijkheid hebben om opleidingsonderdelen die in het Engels worden gedoceerd, in het Nederlands te laten examineren. Voor de P&O’s bestaat de evaluatie uit een combinatie van permanente, mondelinge en schriftelijke evaluatie. Dit is in overeenstemming met de gehanteerde werkvorm en de specifieke doelstellingen van deze P&O’s: er wordt in teamverband aan een project gewerkt, waarbij studenten naast technische en probleemoplossende vaardigheden, ook communicatieve vaardigheden aangeleerd krijgen. De beoordeling gebeurt hoofdzakelijk op basis van het ingeleverde projectverslag. Maar dit schriftelijke verslag dient echter ook door het team, in besloten vorm of publiek, mondeling te worden verdedigd. Om een gedifferentieerde quotering per teamlid te kunnen geven, is het de begeleiders toegelaten om op basis van de inzet per teamlid een andere score te geven. De commissie vindt dit een goede gang van zaken. De criteria voor de beoordeling van de P&O’s worden, onder meer via Toledo, duidelijk kenbaar gemaakt. Toch meldden de studenten in hun gesprek met de commissie dat het voor hen niet altijd even duidelijk is op welke vaardigheden, competenties en inzichten
204 K.U.Leuven – Bachelor en Master in de ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde/ Deel 2 Master of engineering: materials engineering
ze beoordeeld worden. De opleiding dient dus nog meer ruchtbaarheid te geven aan de bekendmaking van de beoordelingscriteria. Ook de feedback aan de studenten op de resultaten van de P&O’s moet volgens de commissie individueler gebeuren. Op de onduidelijkheden bij de P&O’s na, geschiedt de evaluatie van de studenten op een transparante manier voor alle opleidingen Materiaalkunde. 2.8. Masterproef Algemene beschrijving De masterproef van zowel de Nederlandstalige als Engelstalige opleiding heeft een omvang van 24 studiepunten en wordt geprogrammeerd in het derde en vierde semester van de masteropleiding. De student kiest zijn onderwerp aan het einde van het eerste masterjaar, maar werkt er slechts aan tijdens het tweede masterjaar en eventueel in de zomer die daaraan voorafgaat. Twee keer per jaar moet de student een mondelinge presentatie geven. De eerste presentatie wordt niet gequoteerd, zodat de student zich hierin kan oefenen. De presentatie wordt gegeven aan de promotoren, de assessoren en de begeleiders. De eerste presentatie gebeurt nog vóór de paasvakantie en de tweede bij de eindvoorstelling van de masterproef. Op deze laatste voorstelling worden alle medestudenten en leden van het BAP en ZAP van het departement metaalkunde en toegepaste materiaalkunde uitgenodigd. Het werk dat verricht werd tijdens de masterproef wordt beschreven in een werkstuk, dat maximaal 80 bladzijden lang is, waarvan niet meer dan 25 bladzijden gewijd zijn aan de literatuurstudie. Bij elke masterproef is er een BAP of ZAP-begeleider, een of twee promotoren en twee assessoren. Er wordt gevraagd dat de student wekelijks, en zeker minstens om de veertien dagen, contact heeft met de begeleider. Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de masterproef als goed voor zowel de Nederlandstalige als de Engelstalige masteropleiding. De masterproef voldoet met 24 studiepunten aan de decretaal opgelegde eisen. Met betrekking tot de Nederlandstalige master hebben de commissieleden voorafgaand aan het bezoek elk een aantal eindverhandelingen bestudeerd, en de meest recente eindverhandelingen kunnen inkijken tijdens het bezoek. De commissie meent dat de masterproeven duidelijk blijk geven van een kritisch-reflecterende en onderzoeksingesteldheid van de student. De masterproeven zijn goed geconcipieerd en goed geconstrueerd. De visitatiecommissie is van oordeel dat het leerproces dat zich voltrekt bij de masterproef een appel doet op alle competenties die bij academisch onderwijs vereist zijn. De onderwerpen leunen in het merendeel van de gevallen sterk aan bij het onderzoeksdomein van promotor en begeleider, maar de studenten hebben wel de mogelijkheid eigen accenten te leggen in hun onderzoek op basis van hun eigen interessedomeinen. Sommige masterproeven komen tot stand K.U.Leuven – Bachelor en Master in de ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde/ 205 Master of engineering: materials engineering Deel 2
in samenwerking met de industrie. De commissie vindt ook de manier waarop de masterproef beoordeeld wordt goed. De commissie stelde bij de masteropleiding met betrekking tot de begeleiding van de masterproef een goede voorbereiding en een goede taakverdeling vast tussen BAP en ZAP onderling. Ook de studenten laten een unaniem positief geluid horen over de begeleiding bij de masterproef. De studenten weten zeer duidelijk wat exact van hen verwacht wordt en ze worden uitdrukkelijk geïnformeerd hoe alle procedures met betrekking tot de masterproef verlopen. In de Engelstalige master zijn tot op heden geen masterproeven gefinaliseerd aangezien het tweede masterjaar dit academiejaar voor het eerst wordt ingericht. De commissie is echter van mening, dat gezien hetzelfde concept en dezelfde uitwerking worden gehanteerd als voor de Nederlandstalige master, voor deze masterproeven dezelfde kwalitatieve garanties gelden. De commissie wijst er wel op dat indien zoals verwacht de studentenaantallen in de Engelstalige master zullen stijgen, er moet gewaakt worden dat dezelfde kwalitatieve begeleiding van de studenten kan gegarandeerd worden. De commissie beveelt de masteropleidingen tot slot nog aan om in de masterproeven te expliciteren dat de wettelijke bepalingen met betrekking tot het auteursrecht van toepassing zijn op de masterproeven. 2.9. Toelatingsvoorwaarden Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet toelatingsvoorwaarden van zowel de bacheloropleiding als de Nederlandstalige masteropleiding als goed en van de Engelstalige masteropleiding als voldoende. Sinds de afschaffing van de toelatingsproef in 2003 is de instroom heterogener geworden, en is over het geheel genomen de kwaliteit ervan verminderd. Uit bevragingen door de opleiding zelf blijkt dat studenten de overgang van het secundair onderwijs naar de universiteit als zeer zwaar ervaren. De commissie apprecieert dan ook dat in sommige opleidingsonderdelen de docent actief de voorkennis van de student test. Als toelatingsvoorwaarden voor het bachelorprogramma past de opleiding de decretaal vastgelegde criteria toe die in Vlaanderen worden gebruikt voor bijna alle opleidingen. Kandidaat-studenten die twijfelen aan hun voorkennis, kunnen deze testen via online zelftesten op de website ‘Word Ingenieur’. Indien deze testen problemen detecteren of zij zelf twijfelen aan hun voorkennis, kunnen zij deelnemen aan zomercursussen (wiskunde en chemie). Deze cursussen worden ingericht door het
206 K.U.Leuven – Bachelor en Master in de ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde/ Deel 2 Master of engineering: materials engineering
monitoraat ingenieurswetenschappen, in samenwerking met het Monitoraat Wetenschappen. Gedurende één week in september, worden de belangrijkste weten schappelijke en wiskundige begrippen en principes uit het secundaire onderwijs opgefrist. Zowel theorie als oefeningen worden in verschillende modules doorge nomen, met de nodige aandacht voor de studiemethode. De commissie apprecieert dat er voor deze organisatie regelmatig contact is met leerkrachten uit het secundaire onderwijs. Aan de K.U.Leuven, Campus Kortrijk, hebben de opleidingen Fysica en Wiskunde een doorstroomoptie ‘Ingenieurswetenschappen K.U.Leuven’. Deze studenten hebben de mogelijkheid om na eerste of tweede bachelor vanuit Campus Kortrijk door te stromen naar de bachelor Ingenieurswetenschappen aan de K.U.Leuven. Uit studentenhearings blijkt echter dat deze doorstroom voor studenten niet altijd evident is. De commissie heeft vernomen dat de faculteit zich hiervan bewust is en dat ze het verbeteren en stroomlijnen van deze zij-instroom als een prioritair actiepunt ziet. De Nederlandstalige master richt zich in de eerste plaats naar de studenten die een bachelordiploma materiaalkunde hebben behaald of in de bacheloropleiding materiaalkunde als nevenrichting hebben gevolgd. Veel studenten kiezen materiaalkunde als nevenrichting van een opleiding en niet als hoofdrichting. De opleiding bereikt hiermee nu meer studenten dan voor de bama-hervorming. De invoering van een materiaalkundig vak in de eerste drie semesters van de bacheloropleiding (BI) om de studenten kennis te laten maken met Materiaalkunde wordt door de commissie dan ook ondersteund. Studenten met een andere bachelor- of masteropleiding in de ingenieurswetenschappen kunnen toegelaten worden tot het masterprogramma na een grondige evaluatie van hun dossier. Voor industrieel ingenieurs of masters industriële wetenschappen met een diploma uit een aanverwante richting (chemie, mechanica) en met voldoende voorkennis van (af te leiden uit het diplomasupplement) Materiaalkunde, Transportverschijnselen, Machinebouw, Systeemtheorie, Elektrotechniek, elektronica en elektrische energie bestaat er een aangepast tweejarig masterprogramma. Naast een basispakket van wetenschappelijke opleidingsonderdelen en een aantal ondersteunende basisopleidingsonderdelen, wordt het programma aangevuld tot 60 studiepunten met keuzevakken. Deze keuzevakken zijn te kiezen uit een lijst van opleidingsonderdelen uit de bacheloropleiding. De keuze wordt vastgelegd in overleg met de programmadirecteur. De commissie kon aan de hand van de gesprekken met docenten en studenten vaststellen dat hierbij wordt gestreefd naar een evenwichtig programma, aanvullend op de voorafgaande opleiding. Hoewel instromende industrieel ingenieurs, wanneer ze in het mastertraject zitten, niet meer extra worden begeleid, stelde de commissie vast dat er zich geen problemen voordoen.
K.U.Leuven – Bachelor en Master in de ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde/ 207 Master of engineering: materials engineering Deel 2
Voor de Engelstalige master bestaat een onderwijsovereenkomst met de University of Science and Technology Beijing (USTB) waarin is opgenomen dat USTB jaarlijks ongeveer 20 van de beste ‘undergraduate’ studenten wenst te sturen. De commissie waarschuwt hierbij voor een ‘monocultuur’ in de Engelstalige master en beveelt de opleiding aan studenten uit meerdere regio’s en landen aan te trekken. De commissie merkt wel op dat de opleiding nu reeds maatregelen neemt de monocultuur tegen te gaan, maar dat er duidelijk nog verdere inspanningen moeten geleverd worden. In de Engelstalige master krijgen de studenten een opleidingsonderdeel ‘Dutch for foreigners’. Meestal wordt de studenten echter aangeraden dit opleidingsonderdeel te vervangen door het opleidingsonderdeel ‘Engels in de bedrijfsomgeving’ zodat de studenten hun Engels kunnen bijschaven. De commissie meent ook dat er voor de Engelstalige opleiding nood is aan strenger toezicht op instroom en dit vooral met betrekking tot de kennis van het Engels en de elementaire computerkennis van de studenten. Deze kennis blijkt uit de gesprekken met zowel studenten als docenten op dit ogenblik immers erg wisselend te zijn.
Algemene conclusie bij onderwerp 2: Programma Gegeven de positieve beoordelingen van alle facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Programma van alle opleidingen positief beoordeeld.
Onderwerp 3:
Inzet van personeel
3.1. Kwaliteit van het personeel Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet kwaliteit van het personeel van de bacheloropleiding als goed en van zowel de Nederlandstalige als Engelstalige masteropleiding als voldoende. Te oordelen aan de door de commissie ingekeken cursussen, het lesmateriaal en de publicatielijsten van de docenten, is de vakinhoudelijke deskundigheid van de staf de commissie positief opgevallen. Ook de studenten lieten de commissie weten dat ze over het algemeen erg tevreden zijn over de didactische en vakinhoudelijke kwaliteiten van het personeel. De docenten zijn vlot bereikbaar en het persoonlijke contact wordt goed genoemd. De commissie apprecieert bovendien de inspanningen die de docenten in het bachelorprogramma leveren om goed onderwijs te voorzien voor de studenten. Doceren aan grote groepen, zoals in de eerste bachelorjaren veelal het geval is, is niet evident. Toch slagen de docenten er in de studenten te motiveren. Het
208 K.U.Leuven – Bachelor en Master in de ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde/ Deel 2 Master of engineering: materials engineering
ATP zorgt voor een goede ondersteuning van de studenten. De studenten lieten de commissie weten dat het ATP steeds prioriteit geeft aan de vragen van de studenten. Het gevoerde personeelsbeleid wordt door de commissie positief bevonden. De docenten hebben een uitgebreid gamma aan mogelijkheden om aan onderwijsprofessionalisering te doen. Deze docententrainingen worden door sommige ZAP’ers gevolgd en toegepast, maar dit gebeurt volgens de commissie te vrijblijvend. De opleidingen beschikken niet over AAP maar wel over BAP dat een deel van de onderwijslast op zich neemt. De meeste BAP’ers hebben ook geen docententraining gevolgd. Nochtans beveelt de commissie aan om de docententraining voor het BAP en bij uitbreiding het ZAP sterker te stimuleren. Het volstaat volgens de commissie ook niet om in het verleden een cursus te hebben gevolgd: opfrissen en bijscholen is volgens de commissie wenselijk. De commissie apprecieert wel dat er, naast centrale initiatieven van de universiteit, vanuit de faculteit ook goede initiatieven worden genomen om aan onderwijsprofessionalisering te doen waaronder ‘Hapje onderwijs’ als een informele manier om elkaar vaardigheden aan te leren. Deze reeks bestaat uit middagsessies, met broodjes, waar telkens één of meerdere docenten vanuit een bepaalde invalshoek hun onderwijspraktijk toelichten. Hierop volgt dan een discussiesessie die door de onderwijsondersteuners gemodereerd wordt. De commissie vraagt dat alle docenten hetzij aan de onderwijskundige vorming deelnemen, hetzij hun onderwijskundige competenties op een andere, aantoonbare wijze ontwikkelen. 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet eisen van professionele en academische gerichtheid van zowel de bacheloropleiding als de Nederlandstalige en Engelstalige masteropleiding als goed. De commissie beoordeelt onder meer op basis van de publicatielijsten en de lijst van gerealiseerde doctoraten die ze heeft ingekeken de academische gerichtheid van de staf voor de opleidingen Materiaalkunde als zeer goed. De docenten zijn allen actieve onderzoekers met een grote onderzoeksdeskundigheid. Aan de opleidingen is er een brede waaier aan expertisedomeinen. De meeste lesgevers doceren zowel in het bachelorprogramma als in het masterprogramma. Dit verstevigt de koppeling tussen onderwijs en onderzoek en zorgt er voor dat de docenten zelf een goed beeld hebben over het gehele traject van de opleidingen Materiaalkunde. De commissie vindt het een meerwaarde dat opleidingsonderdelen als ‘scheikunde’ en ‘wiskunde’ worden verzorgd door docenten uit de ingenieursdiscipline aangezien de docenten deze materie benaderen vanuit een ingenieursingesteldheid.
K.U.Leuven – Bachelor en Master in de ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde/ 209 Master of engineering: materials engineering Deel 2
Alle docenten zijn ook voldoende internationaal actief in wetenschappelijke verenigingen of internationale netwerken waardoor er een nauwgezette opvolging mogelijk is van de recentste ontwikkelingen in het vakgebied. Uit de cursusinhouden blijkt dat de leerinhouden hieraan aangepast zijn. Ook worden op regelmatige basis buitenlandse gastdocenten ingeschakeld voor seminaries en lezingen. De input uit het beroepenveld, blijft volgens de commissie te occasioneel en niet gestructureerd (zie facet 2.2. en 5.3.). 3.3. Kwantiteit van het personeel Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet kwantiteit van het personeel van zowel de bacheloropleiding als de Nederlandstalige en Engelstalige masteropleiding als goed. In totaal zijn er 167 personeelsleden betrokken bij de bacheloropleiding materiaalkunde, 136 bij de Nederlandstalige masteropleiding en 112 bij de Engelstalige masteropleiding. Het aandeel ZAP bedraagt respectievelijk 51%, 38% en 28%. Het hogere ZAP aandeel in de bacheloropleiding is een rechtstreeks gevolg van de vele hoofd- en nevenrichtingcombinaties in de semesters 4–6. Voor de bacheloropleiding zijn slechts 12 van de 86 ZAP leden (14%) verbonden aan het departement Metaalkunde en toegepaste materiaalkunde; dit is een gevolg van de gezamenlijke basisopleiding in de eerste drie semesters en de brede opleiding in de semesters 4 tot 6. De stijgende werklast die de Engelstalige master met zich meebrengt, wordt door de docenten opgevangen door meerdere opleidingsonderdelen in praktijk te laten samen vallen. In de Nederlandstalige masteropleiding zijn 20 van de 52 ZAP (39%) leden verbonden aan het departement metaalkunde en toegepaste materiaalkunde en in de Engelstalige opleiding 19 van de 31 (61%). De commissie apprecieert de keuze van de opleiding om de kern van de opleiding zoveel mogelijk vanuit metaalkunde en toegepaste materiaalkunde te verzorgen en om daarnaast aan de studenten de kans te bieden om hun opleiding ook in de breedte uit te bouwen door keuzevakken of door het opnemen van vakken die niet tot de metaalkunde en toegepaste materiaalkunde onderzoeksexpertise behoren, maar wel als essentieel voor de opleiding worden beschouwd. De commissie doet de opleidingen de suggestie meer aandacht te schenken aan het aantrekken van gastdocenten. Deze zijn op dit ogenblik slechts in beperkte mate aanwezig bij de opleidingen materiaalkunde. Nauwere, gestructureerde contacten met een breed beroepenveld kunnen het aantrekken van geschikte gastdocenten volgens de commissie vergemakkelijken. Op basis van de in de zelfevaluatierapporten aangeleverde tabellen heeft de commissie voor alle bij deze visitatie betrokken opleidingen een indicatieve student/ staf-ratio berekend. Dat deed zij door eerst het beschikbare aantal VTE’s te we-
210 K.U.Leuven – Bachelor en Master in de ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde/ Deel 2 Master of engineering: materials engineering
gen: het VTE van elk ZAP-lid werd vermenigvuldigd met het aantal studiepunten van dat ZAP-lid in de opleiding, gedeeld door het totaal aantal studiepunten in de onderwijsopdracht van het ZAP-lid. Dit gewogen aantal VTE werd dan tegenover het totale studentenaantal binnen de opleiding voor het jaar 2007–2008 gezet. De commissie benadrukt dat zij deze cijfers als een richtgetal, en niet als een alles verklarende formule in haar overwegingen heeft meegenomen. De student/ staf-ratio in de Nederlandstalige master bedraagt: 1.49, de student/ stafratio in de tweede master (berekent voor het academiejaar 2008–2009) bedraagt: 2.53. Binnen de 5 jaar zullen 4 ZAP’ers vervangen worden. De commissie raadt de opleidingen aan deze emeritaten aan te grijpen als opportuniteiten om veranderingen in het curriculum van de opleidingen, door te voeren. De opleidingen lieten de commissie tijdens de gesprekken weten dat ze hun zes onderzoeksgroepen, die de opleidingen voorzien van docenten, zullen behouden, maar dat sommige onderzoeksgroepen zullen afgebouwd worden waar andere zullen versterkt worden. De commissie meent dat het aan te bevelen is dat deze interne verschuiving, best wordt doorgevoerd in samenspraak met het beroepenveld. De opleidingen beschikken niet over AAP maar werken met BAP. Alle wetenschappelijke medewerkers (BAP) worden extern gefinancierd. De meerderheid is anderstalig. Aangezien alle wetenschappelijke medewerkers in principe gelijkmatig belast worden met didactische opdrachten kan dit soms tot taalproblemen leiden. In overleg met de studenten werd door de opleidingen besloten deze niet-Nederlandstalige BAP medewerkers in te schakelen in de masterjaren waar de studenten baat hebben bij deze vorm van internationalisering. De commissie kan zich goed vinden in deze werkwijze. Het ATP van de opleiding wordt grotendeels gefinancierd via tijdelijke projecten. Deze mensen hebben geen perspectief op lange termijn. Vaste ATP’ers worden niet meer vervangen bij pensionering. Nochtans wordt volgens de commissie de nood aan gespecialiseerde technici en operatoren alsmaar groter omdat het apparatenpark alsmaar uitbreidt en steeds complexer wordt. De commissie meent dat het ATP nog net voldoende in omvang is en beveelt aan de druk op het ATP in de gaten te houden.
Algemene conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel Gegeven de positieve beoordelingen van de respectieve facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Inzet van personeel voor alle opleidingen positief beoordeeld.
K.U.Leuven – Bachelor en Master in de ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde/ 211 Master of engineering: materials engineering Deel 2
Onderwerp 4:
Voorzieningen
4.1. Materiële voorzieningen Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen waarover zowel de bacheloropleiding als de Nederlandstalige en Engelstalige masteropleiding kunnen beschikken als goed. Het departement Metaalkunde en toegepaste materiaalkunde is gevestigd in het Kasteelpark Arenberg te Leuven (Heverlee). De meeste hoorcolleges gaan door in auditoria op Campus Arenberg I, II of III. Voor de oefenzittingen zijn er kleinere leslokalen en practica gebeuren in de labo’s. Binnen het departement zijn er genoeg en voldoende grote ruimtes beschikbaar voor het aantal studenten. Ze komen momenteel ruimschoots tegemoet aan de behoeften van de studenten en de docenten. Er zijn drie computerlokalen beschikbaar die allen aan de noden van de studenten voldoen. Daarnaast is er een ontmoetings- en vergaderlokaal beschikbaar. De commissie is zeer tevreden over de faciliteiten die studenten hebben voor het uitvoeren van de P&O’s. Er is een P&O-lokaal voor de studenten beschikbaar om tegemoet te komen aan de specifieke doelstellingen van de P&O’s. Hier heeft ieder team een eigen eiland om aan het project te werken. Alle faciliteiten en materiaal nodig voor het realiseren van hun project, zijn ter beschikking. Er is een grote practicumruimte, uitgerust met o.a. lichtmicroscopen en twee laboruimtes met alle nodige materiaal voor laboproeven. Alle leslokalen zijn recent vernieuwd en uitgerust met internet aansluiting, vaste beamer, overhead en microfoons. De commissie beschouwt de Campusbibliotheek Arenberg als een voorbeeldbibliotheek. De commissie toont zich tevreden over het boeken- en tijdschriftenbestand van de bibliotheek. Studenten van de bachelor- en masteropleidingen consulteren deze bibliotheek vooral voor doctoraten en basiswerken. Omdat de bibliotheek ook als zelfstudieruimte gebruikt wordt, is het wel aangewezen meer standaardsoftware op de computers ter beschikking te stellen aangezien sommige frequent gebruikte software niet compatibel is met het computersysteem van de bibliotheek. De masterstudenten geven aan minder fysiek gebruik te maken van de bibliotheek. Ze maken wel frequent gebruik van het via internet beschikbare online bibliotheeksysteem. De studenten maken voor meerdere opleidingsonderdelen gebruik van de bibliotheekdatabank waar ze naast een overzicht van relevante artikels, deze artikels ook kunnen lezen. De buitenlandse studenten die de Engelstalige master volgen, hebben op het vlak van materiële voorzieningen bijkomende behoeften waaronder studentenhuisvesting. De commissie kon vaststellen dat de buitenlandse studenten zeer goed worden opgevangen door de bevoegde centrale diensten van de K.U.Leuven en er zich geen significante problemen voordoen.
212 K.U.Leuven – Bachelor en Master in de ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde/ Deel 2 Master of engineering: materials engineering
4.2. Studiebegeleiding Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet studiebegeleiding van alle opleidingen als goed. Op centraal niveau verspreidt de Cel Onderwijscommunicatie, in samenwerking met de faculteiten, publicaties over opleidingen, en verzorgt het de webpagina’s voor toekomstige studenten. Aspirant-studenten kunnen bij de Dienst Studieadvies terecht voor informatie over het studieaanbod aan de K.U.Leuven. In het voorjaar wordt een facultaire infodag georganiseerd. Sinds het wegvallen van het toelatingsexamen besteden de opleidingen extra aandacht aan de begeleiding van eerstejaars studenten. In het eerste bachelorjaar kunnen de studenten vooral terecht bij het monitoraat van de Faculteit Ingenieurs wetenschappen. De tevredenheid hierover is groot. Het monitoraat begeleidt instromende studenten onder meer via online zelftesten, zomercursussen en de organisatie van tussentijdse toetsen. Er is dus veel aandacht voor het tijdig activeren van de eerstejaars. Ook in de rest van het eerste bachelorjaar kunnen studenten voor extra studiebegeleiding terecht op het monitoraat. Er is onder meer een online interactieve vragentrommel in het leven geroepen waar studenten vragen posten die door de assistenten beantwoord worden. In de eerste drie semesters van de bachelor zijn ook twee ombudspersonen aangesteld. Zij staan permanent ter beschikking van de studenten om te helpen bij alle problemen en situaties die de studies en examens kunnen bemoeilijken. De ombudspersonen hebben een goede band met de docenten opgebouwd, en het systeem lijkt naar bevrediging te functioneren. Daarenboven besteden de ombudspersonen ook specifieke aandacht aan studenten met functiebeperkingen. Bachelorstudenten dienen op twee momenten in hun studietraject een keuze te maken. Na 3 semesters moeten ze een hoofd- en nevenrichting kiezen. Een tweede keuze volgt aan het einde van de 3 bachelorjaren wanneer de student moet beslissen welke masteropleiding hij zal volgen. Om de studenten te begeleiden bij deze keuzes, worden zowel in tweede als derde bachelor infosessies georganiseerd en folders verspreid. In hun gesprekken met de commissie gaven de studenten aan dat die infodagen nog een te groot ‘publicitair’ gehalte kennen (een soort reclamecampagne voor de afzonderlijke departementen), waarbij de informatieverstrekkers in hun ogen eerder willen ‘overtuigen’ dan objectieve uitleg verschaffen. Over de richting technische verbreding werd dan weer geen informatie meegegeven (zie facet 2.3.). De commissie verbaast er zich wel over dat de studenten niet worden geïnformeerd over de mogelijkheden tot bidiplomering die vanuit de faculteit worden aangeboden. Ook studenten die na het volgen van de bacheloropleiding Materiaalkunde, K.U.Leuven – Bachelor en Master in de ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde/ 213 Master of engineering: materials engineering Deel 2
in de Engelstalige master wensen in te stromen, kunnen nergens met hun vragen terecht. De commissie beveelt de opleiding aan ook de mogelijkheid tot instroom in de Engelstalige master bekend te maken bij de bachelorstudenten.
Algemene conclusie bij onderwerp 4: Voorzieningen Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Voorzieningen voor alle opleidingen positief beoordeeld.
Onderwerp 5:
Interne kwaliteitszorg
Algemene beschrijving Iedere opleiding aan de K.U.Leuven heeft een Permanente OnderwijsCommissie (POC) die vorm geeft aan de opvolging van de kwaliteit van het onderwijs. Deze POC – samengesteld uit docenten, assistenten en studenten – is onder andere verantwoordelijk voor de uitbouw en implementatie van het curriculum en voor de permanente evaluatie ten aanzien van de opleiding. Zij rapporteert aan het Faculteitsbestuur dat, voor ingrijpende wijzigingen, de goedkeuring van de Faculteitsraad vraagt. De faculteit legt de voorstellen in de meeste gevallen ter bekrachtiging voor aan het Groepsbestuur of rechtstreeks aan de Academische Raad via het College van Bestuur. De eerste drie semesters van de bacheloropleiding vallen onder de bevoegdheid van de Bachelor-POC (POC-BI) daar deze nog niet opleidingsspecifiek zijn. De laatste drie semesters van bacheloropleiding en de Nederlandstalige en Engelstalige masteropleiding vallen onder de bevoegdheid van de POC Materiaalkunde. De communicatie tussen de verschillende POC’s verloopt via de facultaire POC. Een ander aspect van de interne kwaliteitszorg zijn de bevragingen die de opleidingen verzorgen. Ter voorbereiding van het zelfevaluatierapport werden verschillende studentenenquêtes georganiseerd. Minstens om de twee jaar wordt elk opleidingsonderdeel bevraagd in het kader van de online onderwijsevaluatie. De verwerkte gegevens hiervan worden gefaseerd vrijgegeven. In een eerste fase krijgt de docent inzage in de evaluatieresultaten van de opleidingsonderdelen waarbij hij/zij betrokken was. De uitslag kan eerst becommentarieerd worden door de betrokken docent en wordt vervolgens – samen met de interpretaties – vrijgegeven aan de programmadirecteur. Deze laatste bespreekt de resultaten in een subcommissie van de POC die is samengesteld uit docenten, assistenten en studenten. De subcommissie spreekt een eindwaardering uit, die be-
214 K.U.Leuven – Bachelor en Master in de ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde/ Deel 2 Master of engineering: materials engineering
trekking heeft op alle (onderdelen van) opleidingsonderdelen die eenzelfde docent verzorgt. In laatste instantie krijgt ook de decaan inzage in de evaluatieresultaten. Uiteindelijk stroomt een eindrapport bestaande uit de gemiddelde scores, de interpretaties en de eindwaardering door naar het personeelsdossier van de docenten. Sinds 2005–2006 is ook een systeem in voege van op kwaliteitsverbetering gerichte evaluaties. Deze willen docenten in hoofdzaak feedback geven over onderwijskwaliteit en hen ondersteunen bij activiteiten die zij nemen om hun onderwijs te optimaliseren. Deze evaluaties worden georganiseerd door de POC in overleg met de decaan. De POC betrekt ten minste éénmaal om de vier jaar opleidingsonderdelen in een verbeteringsinitiatief, afgestemd op de achtjaarlijkse visitatiecyclus. Naast de voornoemde periodieke evaluaties kan een POC of een individuele docent zelf het initiatief nemen om een opleiding, respectievelijk een opleidingsonderdeel, te laten evalueren. Hiervoor kunnen docenten een beroep doen op velerlei evaluatiemethodes en instrumenten die al dan niet centraal ter beschikking worden gesteld en ondersteund. Eén jaar na de publicatie van het visitatierapport moet de verantwoordelijke POC bij de academische overheid verslag uitbrengen over de manier waarop opvolging werd gegeven aan de curriculumevaluatie en visitatie. Vanaf het academiejaar 2008–2009 wordt deze opvolging nog verder verankerd door in het midden van de visitatie cyclus een moment te voorzien waarop een ‘balansmoment’ wordt opgemaakt, een scharnierpunt tussen de interne kwaliteitszorg en de externe kwaliteitsbewaking. 5.1. Evaluatie resultaten Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet evaluatie van de resultaten van zowel de bachelor opleiding als de Nederlandstalige en Engelstalige masteropleiding als voldoende. De commissie heeft akte genomen van de diverse mechanismen rond kwaliteitszorg, zoals die hierboven beschreven zijn. Het is de commissie duidelijk geworden dat opleidingen in voldoende mate periodiek geëvalueerd worden. Wel stelt ze vast dat het formalisme van kwaliteitszorg door de opleidingen nog te veel als een last ervaren wordt. Daardoor gaat de opleiding vooral voort op eigen indrukken en bestendigt ze blinde vlekken. De commissie vraagt zich dan ook af of de opleidingen zich het systeem van kwaliteitszorg wel eigen maken. De commissie apprecieert dat de studentenvertegenwoordigers van studentenvereniging VTK daarnaast zelf een systeem van kwaliteitszorg hebben opgesteld waarbij ze hiervoor samenwerken met de opleidingen. De commissie stelt voorts vast dat de inspanningen voor enquêtes en hearings meestal de gewenste resultaten leveren. Studietijdmetingen kampen echter, zoals in facet 2.5 aangehaald, met een probleem van participatie door de gehanteerde K.U.Leuven – Bachelor en Master in de ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde/ 215 Master of engineering: materials engineering Deel 2
methodes en door de kleine groepen studenten in de masterjaren. De resultaten van de interne kwaliteitszorg moeten volgens de commissie meer toegankelijk worden gemaakt. Op dit ogenblik zijn de volledige resultaten enkel toegankelijk voor het beperkt aantal leden van de sub-POC. De gegeneraliseerde resultaten zijn toegankelijk voor alle studenten via de POC-verslagen. 5.2. Maatregelen tot verbetering Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet maatregelen tot verbetering voor zowel de bacheloropleiding als de Nederlandstalige en Engelstalige masteropleiding als goed. De commissie heeft aan de hand van het zelfevaluatierapport en uit de gesprekken met ZAP, BAP en studenten begrepen dat aangekaarte problemen op de POC adequaat worden aangepakt. Wanneer de bevoegdheid van een opleidingsonderdeel onder een andere POC resorteert, is het voor de opleiding moeilijker om maat regelen tot verbetering te nemen. De commissie beveelt aan om in deze gevallen in het belang van de studenten gebruik te maken van de facultaire POC. Doordat de afstand student – docent beperkt is, kunnen door studenten aangekaarte problemen – vooral in de masterjaren – op vlotte wijze informeel worden aangepakt. De commissie is overtuigd van de doeltreffendheid van deze informele aanpak. Toch moet de opleiding volgens de commissie meer rekening houden en actief aan de slag gaan met de bevindingen in het kader van de interne kwaliteitszorg (zie facet 5.1.). Het door de opleiding aangeboden zelfevaluatierapport was zeer uitvoerig, maar volgens de commissie niet altijd even ‘to the point’. Het opleidingsspecifieke werd er immers minder belicht tegenover de informatie aangaande opleidingsoverstijgende elementen. Ook de feedback van en naar de studenten met betrekking tot het zelf evaluatierapport was volgens de commissie te beperkt. 5.3. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld in de bacheloropleiding als goed en in de Nederlandstalige en Engelstalige masteropleiding als voldoende. De in de opleidingen aangestelde ZAP en BAP-leden zijn volgens de commissie voldoende betrokken bij de opleiding onder meer door middel van de POC. In de POC zijn de studenten vertegenwoordigd en spelen ze een actieve rol. De commissie vernam van de studenten dat doorstroom van de informatie van de studentenvertegenwoordigers naar de bredere groep studenten vlot verloopt via studentenvereniging VTK. De inspraak van de studenten moet volgens de commissie vergroot worden zoals bijvoorbeeld bij het opstellen van examenroosters of bij de opvolging van de resultaten van de onderwijsevaluatie (zie facet 5.1.).
216 K.U.Leuven – Bachelor en Master in de ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde/ Deel 2 Master of engineering: materials engineering
De commissie heeft de indruk dat studenten zich vooralsnog weinig betrokken voelen bij de onderwijsevaluaties. Dat komt mede doordat de toegang tot de resultaten zeer beperkt is – alleen een subcommissie van de POC ziet de geïndividualiseerde resultaten in – en er weinig terugkoppeling bestaat richting de studenten. De commissie beveelt alleszins aan dat de studenten meer feedback krijgen over de remediëringen en genomen acties. De faculteit Ingenieurswetenschappen is in 2008 van start gegaan met een gestructureerd overlegorgaan met de bedrijfswereld: ‘de facultaire Senaat’. Hierin zetelen vertegenwoordigers van de verschillende bedrijfstakken, die relevant zijn voor de ingenieursopleidingen aan de faculteit. De opleidingen beschikken verder over informele contacten met de bedrijfswereld aangevuld met een raamakkoord dat de opleidingen materiaalkunde hebben opgezet met drie bedrijven. De commissie meent dat naast deze bestaande kanalen, een adviesraad de relatie met het beroepenveld zou kunnen versterken. De commissie begrijpt dat de opleidingen Materiaalkunde het bachelorprogramma veeleer bekijken als een doorstroomopleiding naar de master maar denkt toch dat de oprichting van een adviesraad ook voor deze opleiding een grote meerwaarde zou kunnen vormen. Voor de masteropleidingen Materiaalkunde is een adviesraad onontbeerlijk. De commissie is dan ook verheugd dat tijdens haar gesprekken met de verantwoordelijken van de opleidingen de initiële bereidheid werd vastgesteld om hier in de toekomst werk van te maken. De commissie geeft de suggestie de beroepsfederaties te contacteren om deze adviesraad vorm te geven. Daarnaast meent de commissie dat in deze adviesraad bij voorkeur ook vertegenwoordigers uit het beroepenveld zetelen die de opleidingen gevolgd hebben. De commissie wenst ook nog te benadrukken dat ze de opleiding erkentelijk is voor de openheid waarmee de opleiding hieromtrent met de commissie in gesprek is gegaan.
Algemene conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Gegeven de positieve beoordelingen van de respectieve facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Interne kwaliteitszorg voor alle opleidingen positief beoordeeld.
K.U.Leuven – Bachelor en Master in de ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde/ 217 Master of engineering: materials engineering Deel 2
Onderwerp 6:
Resultaten
6.1. Gerealiseerd niveau Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau van zowel de bacheloropleiding als de Nederlandstalige en Engelstalige masteropleiding als goed. Het bestuderen van de cursussen, de examens, de resultaten van de verschillende projectwerken en de gesprekken met studenten en docenten heeft de commissie er van overtuigd dat het goede niveau dat de bacheloropleiding in haar doelstellingen nastreeft ook effectief gehaald wordt. Studenten die het programma doorlopen hebben een stevige wetenschappelijke kennis en een brede materiaalkundige basis. De P&O’s leerden hen ook samenwerken in team en beginnende onderzoeksvaardigheden ontwikkelen. Masterstudenten toonden zich erg tevreden over de genoten bacheloropleiding en gaven aan dat de overgang naar de masterfase logisch en zonder het vaststellen van noemenswaardige hiaten in competenties verliep. In de Nederlandstalige masteropleiding heeft de commissie kunnen vaststellen dat de kwaliteit van masterproef, examens en stage goed zijn, en dat deze hun respectieve doelstellingen bereiken. De masteropleidingen kennen een doorgedreven internationale dimensie door enerzijds studentenuitwisselingen en anderzijds de zeer goede participatie aan Athens. Ook stafleden zijn betrokken bij diverse internationale uitwisselingen met directe meerwaarde voor de opleiding. Oud-studenten en het afnemend veld verklaren zich tevreden over de genoten opleiding, die ze als een goede voorbereiding op het beroepsleven omschrijven. Afgestudeerden hebben door de band genomen al een contract op zak voor een job alvorens ze hun diploma hebben behaald. Het gerealiseerd niveau van de Engelstalige master moet verder opgevolgd worden nadat dit tweejarig programma één cyclus heeft gelopen. Op basis van de ervaring dient er dan onder meer gekeken te worden hoe de selectieprocedure voor studenten in het programma al dan niet moet aangepast worden. De commissie ziet, gezien de gelijkenissen met de Nederlandstalige master zowel qua programma als qua werking op dit ogenblik echter voldoende kwaliteitsgaranties om het gerealiseerd niveau als goed te quoteren. 6.2. Onderwijsrendement Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het onderwijsrendement van de bacheloropleiding en de Nederlandstalige masteropleiding als goed en van de Engelstalige master als voldoende.
218 K.U.Leuven – Bachelor en Master in de ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde/ Deel 2 Master of engineering: materials engineering
In het verleden streefden de opleidingen voor het eerste jaar van de bacheloropleiding naar een slaagpercentage van 70%, en dit op het totale aantal studenten die slaagden voor het ingangsexamen (dit was ongeveer 70% van de kandidaten). Het resultaat was dat van de 100% die wensten burgerlijk ingenieur te studeren, er 50% het eerste jaar succesvol afwerkten, maar er toch ook een groot percentage studenten, namelijk 30%, er geen jaar aan verloren door deel te nemen aan het ingangsexamen. Het streefcijfer voor het eerste jaar van de bacheloropleiding is na het afschaffen van het ingangsexamen 50%, er ook rekening mee houdend dat het niveau van de voorkennis wiskunde gedaald is. Het beleid dat de opleidingen materiaalkunde voeren met betrekking tot het onderwijsrendement bestaat erin dat de opleidingen ervoor zorgen dat na het eerste bachelorjaar het onderwijsrendement steeds stijgt om te komen tot een rendement van 100% in het laatste masterjaar. Bij dit alles moet ook het niveau van de opleidingen mee in rekening worden gebracht en mag dit niet dalen om bepaalde rendementscijfers te halen. Voor tweede bachelor is het slaagcijfer ongeveer 85% mede door de selectie die doorgevoerd is in het eerste bachelorjaar. De gemiddelde slaagcijfers in het 3de en 4de jaar zijn respectievelijk 91% en 94% om te komen tot een gemiddeld slaagpercentage van 100% in het laatste masterjaar. Dit komt goed overeen met het streefdoel van de opleiding tot burgerlijk ingenieur materiaalkunde. De hoge slaagcijfers worden in de hand gewerkt door het feit dat de studentenpopulatie beperkt is, zodat een studievordering van zeer nabij kan worden opgevolgd en individuele bijsturing mogelijk is. De commissie is tevreden over deze gang van zaken. Gezien de Engelstalige masteropleiding pas sinds het academiejaar 2007–2008 is ingesteld, zijn er voor deze opleiding nog geen afgestudeerden. De commissie heeft vertrouwen in de opleidingen beoordeelt daarom het onderwijsrendement van de Engelstalige masteropleiding als voldoende.
Algemene conclusie bij onderwerp 6: Resultaten Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Resultaten voor alle opleidingen positief beoordeeld.
K.U.Leuven – Bachelor en Master in de ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde/ 219 Master of engineering: materials engineering Deel 2
Integraal oordeel van de visitatiecommissie Gezien de positieve beoordeling bij de zes onderwerpen, is de visitatiecommissie van oordeel dat er binnen de bachelor in de Ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde aan de K.U.Leuven voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn, en heeft zij aldus een positief eindoordeel over de opleiding. Gezien de positieve beoordeling bij de zes onderwerpen, is de visitatiecommissie van oordeel dat er binnen de master in de Ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde aan de K.U.Leuven voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn, en heeft zij aldus een positief eindoordeel over de opleiding. Gezien de positieve beoordeling bij de zes onderwerpen, is de visitatiecommissie van oordeel dat er binnen de master of engineering: Materials Engineering aan de K.U.Leuven voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn, en heeft zij aldus een positief eindoordeel over de opleiding.
Overzicht van de geformuleerde verbetersuggesties Doelstellingen -- Schenk meer aandacht aan het duidelijk en expliciet formuleren van de doelstellingen. -- Expliciteer de internationale dimensie in de doelstellingen. -- Toets de actualiteitswaarde van de specialisatierichtingen en ontwerp hieromtrent een strategische visie. -- Formuleer explicieter de doelstellingen met betrekking tot de vaardigheden en attitudes die de studenten moeten bijgebracht worden. Programma -- Zoek alternatieve, meer representatieve en betrouwbare methodes voor de studietijdmeting. -- Geef de studenten meer feedback over de resultaten van de studietijdmetingen, zodat hun motivatie hiervoor ook aangewakkerd wordt. -- Zorg voor een betere omschrijving van de evaluatievormen bij elk opleidingsonderdeel in de ECTS-fiches. -- Promoot de inspraak van studenten in het examenrooster.
220 K.U.Leuven – Bachelor en Master in de ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde/ Deel 2 Master of engineering: materials engineering
Specifiek voor de bacheloropleiding -- Onderzoek het effect van een materiaalkundig opleidingsonderdeel in BI op de studenteninstroom in de masteropleidingen. -- Werk een oplossing uit voor de problemen met ‘Elektrotechniek’. -- Herbekijk de strategie voor de P&O van de nevenrichting. -- Zorg voor een meer uitgebreide en transparante feedback bij de beoordeling van de opleidingsonderdelen ‘Probleemoplossen en Ontwerpen’. -- Stel de beoordelingscriteria voor de P&O’s duidelijk op papier -- Zorg voor een evenredig gewicht van de verschillende nevenrichtingen. -- Werk een oplossing uit om de nevenrichting ‘Technische verbreding’ organisatorisch mogelijk te maken. -- Los de problemen met de studenteninstroom uit de campus Kortrijk op. Specifiek voor de masteropleidingen -- Durf vernieuwende domeinen (zoals nanotechnologie) aan te bieden in het programma. -- Voorzie Engelstalig cursusmateriaal. -- Overweeg om de stage een verplichtend karakter te geven. -- Verloon de studenten voor hun stage conform ECTS. -- Garandeer voor de Engelstalige master eenzelfde kwalitatieve begeleiding van de masterproef als nu het geval is voor de Nederlandstalige master. -- Vermijd monocultuur in de Engelstalige master. -- Kijk streng toe op de kennis van het Engels en de computervaardigheden van de instromende studenten in de Engelstalige master. -- Expliciteer dat de wettelijke bepalingen met betrekking tot het auteursrecht van toepassing zijn op de masterproeven. -- Neem het Athens-programma op in het kwaliteitszorgsysteem. Personeel -- Overweeg de op facultair niveau georganiseerde onderwijskundige vorming een frequent en verplichtend karakter te geven. -- Probeer meer diverse gastdocenten aan te trekken. -- Grijp de komende emeritaten aan als opportuniteiten tot verandering in het curriculum. -- Hou de druk op het ATP in de gaten.
K.U.Leuven – Bachelor en Master in de ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde/ 221 Master of engineering: materials engineering Deel 2
Voorzieningen -- Stel meer standaardsoftware ter beschikking in de Campusbibliotheek Arenberg. -- Waak erover dat de infomomenten voor het kiezen van hoofd- en nevenrichting en van de masteropleiding een voldoende objectief karakter behouden. -- Informeer de studenten omtrent bidiplomering. -- Informeer de studenten over de mogelijkheden om in de Engelstalige master in te stromen. Kwaliteitszorg -- Probeer de resultaten van de diverse kwaliteitsbevragingen (hearings, enquêtes, e.d.) meer toegankelijk te maken voor de studenten. -- Tracht het zelfevaluatierapport in een beknoptere, meer gesynthetiseerde vorm neer te schrijven. -- Richt een eigen adviesraad op. Resultaten -- Volg de resultaten van de Engelstalige master op en bekijk dan of de selectieprocedure al dan niet moet aangepast worden.
222 K.U.Leuven – Bachelor en Master in de ingenieurswetenschappen: Materiaalkunde/ Deel 2 Master of engineering: materials engineering
VII
Katholieke Universiteit Leuven Deelrapport Bachelor en Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie
Inleiding Dit deelrapport behandelt de bachelor Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie en de master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie aan de Katholieke Universiteit Leuven. De visitatiecommissie bezocht de opleidingen van 26 tot en met 30 maart 2009. Conform haar opdracht geeft de visitatiecommissie in dit rapport een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader en een integraal oordeel over de opleiding waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie. Tevens doet de visitatiecommissie in het kader van de verbeterfunctie van de kwaliteitszorg aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering. De beoordeling van de onderwerpen is, conform de vereisten, gebeurd aan de hand van de facetten en bijbehorende beoordelingscriteria uit het VLIR/VLHORA beoordelingskader dat is afgestemd op de accreditatievereisten. De commissie heeft zich bij haar oordelen gebaseerd op de in het zelfevaluatierapport ter beschikking gestelde informatie. Deze informatie werd tijdens het bezoek aan de opleiding aangevuld door gesprekken met het faculteitsbestuur, de opleidingsverantwoordelijken, lesgevers, ondersteunend personeel, studenten, alumni en met facultaire en opleidingsdocumentatie, een bezoek aan de faciliteiten zoals de klaslokalen, de computer infrastructuur en de bibliotheek en met studiemateriaal, examenvragen en masterproeven. Per facet geeft de commissie aan of de opleiding hierop onvoldoende, voldoende, goed of excellent scoort. De beoordeling ‘onvoldoende’ wijst er op dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is. De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm voor dit facet. De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het K.U.Leuven – Bachelor en Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie 223 Deel 2
facet uitstijgt boven de basiskwaliteit. De beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel in Vlaanderen, in België als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren. De commissie heeft daarbij inzichtelijk gemaakt hoe zij, rekening houdend met de bijbehorende criteria, tot een beoordeling per facet is gekomen, zodat duidelijk is waarop de beoordeling is gegrond. De oordelen zijn zo goed mogelijk onderbouwd met feiten en analyses en zijn mede gebaseerd op een vergelijking met internationaal gehanteerde normen in het betreffende domein. Op basis van de beoordelingen per facet geeft de commissie vervolgens een samenvattend oordeel op het niveau van de onderwerpen. Een positieve (+) onderwerpscore houdt in dat voldaan is aan de minimumeisen voor basiskwaliteit. Een negatieve (-) onderwerpscore houdt in dat niet aan de minimumeisen voor basiskwaliteit voldaan is. Ten slotte geeft de visitatiecommissie aan het eind van het rapport een eindoordeel over de basiskwaliteit van de opleiding. De aanbevelingen om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering, zijn opgenomen bij de respectieve facetten. Aan het eind van het rapport is ten behoeve van de opleidingen een overzicht opgenomen van verbetersuggesties. Het oordeel van de commissie geldt voor de opleidingen in al hun opties en varianten, tenzij anders vermeld. Naar aanleiding van de BaMa-hervormingen werd de oude opleiding tot burgerlijk ingenieur, bestaande uit 2 gemeenschappelijke kandidatuursjaren gevolgd door 3 gespecialiseerde technische jaren, vervangen door de 3-jarige bachelor gevolgd door de 2-jarige master. In het academiejaar 2007–2008 waren ca. 415 studenten ingeschreven in de eerste bachelor, 82 in de tweede bachelor en 65 in de derde bachelor. Dat jaar studeerden 44 studenten in de tweede licentie (de huidige eerste master) en 29 studenten in de derde licentie (de huidige tweede master).
224 K.U.Leuven – Bachelor en Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie Deel 2
Onderwerp 1:
Doelstellingen van de opleiding
De Faculteit IngenieursWetenschappen onderscheidt 7 competentiedomeinen, die zij als een verdere vertaling van de Dublin descriptoren naar academische ingenieurs opleidingen beschouwt: expertise in één of meerdere wetenschappelijke disciplines; de wetenschappelijke benadering van de realiteit; onderzoek; probleemoplossend denken; ontwerpen; groepswerk en communicatie; intellectuele competenties. Het zelfevaluatierapport vertaalt de competentiedomeinen naar de volgende eindtermen voor de bacheloropleiding Chemische Technologie: Academische gerichtheid -- in staat zijn om de verworven kennis en inzicht in de relevante basiswetenschappen (wiskunde, fysica, chemie) toe te passen; -- kennis en inzicht hebben in de drie componenten van de ingenieurswetenschappen (toegepaste wiskunde, informatie, energie en materie); -- een brede methodologische en technologische vorming hebben; -- in staat zijn bestaande kennis op te zoeken en zelfstandig te verwerken; -- vertrouwd zijn met de hulpmiddelen van de informatica en webtechnologie; -- een kritisch wetenschappelijke houding verworven hebben; -- een basisvorming hebben in de kerndomeinen van de chemische technologie: scheidingsprocessen, reactorkunde, transportverschijnselen, kunststoffen, chemische thermodynamica en milieutechnologie m.i.v. analytische scheikunde. Professionele gerichtheid -- de analytische aanpak beheersen; -- een redenering kunnen opbouwen in een afgelijnd praktisch kader; -- een multidisciplinaire achtergrond hebben (met naast discipline chemische technologie nog ofwel materiaalkunde, ofwel werktuigkunde, ofwel bedrijfs beheer of technische verbreding); -- ervaring hebben met een aantal – de belangrijkste – stappen van het probleemoplossingsproces; -- een gefundeerd oordeel kunnen vormen over voor- en nadelen van gegeven alternatieve oplossingen; -- een ontwerpkundige ingesteldheid verworven hebben; -- in staat zijn om in het labo eenvoudige experimenten te plannen, uit te voeren en erover te rapporteren. Algemene competenties -- een basisvorming gehad hebben in enkele humane wetenschappen (religie, economie, filosofie, bedrijfsleiding); -- zelfstandig kunnen werken; K.U.Leuven – Bachelor en Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie 225 Deel 2
-- ervaring hebben in actieve communicatie met collegastudenten en (passief) met specialisten; -- ervaring hebben met mondelinge, schriftelijke en multimediale rapportering; -- nauwgezet en volgens opgelegde planning werken; -- ervaring met teamwerk hebben; -- zelfstandig kennis kunnen verwerven; -- in staat zijn basisvakliteratuur en technische handleidingen te lezen in meerdere talen; -- het nodige maatschappelijke bewustzijn hebben; -- een correcte attitude inzake bronnengebruik hebben en geen plagiaat en fraude plegen. Het zelfevaluatierapport vertaalt de competentiedomeinen naar de volgende eindtermen voor de masteropleiding Chemische Technologie: Academische gerichtheid -- de verworven kennis integreren en in staat zijn om multidisciplinair te denken en te handelen; -- e attitude hebben om waar nodig andere disciplines te betrekken bij het onderzoek; -- in staat zijn om verworven kennis te integreren tot de nodige technologische kennis, en zeker die m.b.t. chemische technologie; -- op methodische wijze nieuwe kennis en inzichten kunnen ontwikkelen, zeker op gebied van chemische procesvoering en chemisch productontwerp; -- in staat zijn om de geschikte simulatiesoftware of ontwerptools te gebruiken; -- bij uitstek tijdens de masterproef een kritisch wetenschappelijke houding hebben aangenomen; -- een bijkomende en meer diepgaande vorming hebben genoten van sommige van de chemisch-technologische kerndomeinen; -- een aanvullende en uitbreidende vorming hebben genoten in chemisch-technologische onderwerpen; -- vertrouwd zijn met aspecten van milieu, veiligheid en duurzaamheid bij procesvoering en productontwikkeling; -- de samenhang in afzonderlijke processen en eenheden zien en begrijpen om tot een geïntegreerd en regelbaar processchema te kunnen komen. Professionele gerichtheid -- de synthetische aanpak beheersen; -- abstraherend en structurerend kunnen denken; -- complexiteit kunnen beheersen; -- expertise hebben verworven in alle stappen van het probleemoplossingsproces;
226 K.U.Leuven – Bachelor en Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie Deel 2
-- in staat zijn om zelfstandig de kennis en technologische stand van zaken die nodig is in het probleemoplossingsproces te verwerven; -- objectief positieve en negatieve aspecten van verschillende alternatieve oplossingen kunnen afwegen zodat de meest realistische, efficiënte en effectieve oplossing voor een specifieke situatie wordt geselecteerd; houdt hierbij rekening met aspecten van milieu, veiligheid en duurzaamheid; -- bij uitstek chemisch-technologische kennis op een creatieve wijze kunnen toepassen in het beschrijven van processen en producten; -- innoverend zijn; -- op een verantwoorde wijze de diverse verwezenlijkingen van de chemische technologie kunnen aanwenden in de moderne samenleving; -- kennis kunnen formaliseren voor hergebruik; -- een gefundeerde beslissing kunnen nemen over het al dan niet hergebruiken van een bestaande oplossing gebaseerd op de kwaliteit van ontwerp en implementatie van die oplossing; -- in staat zijn om meer geavanceerde experimenten uit te voeren en de resultaten ervan voldoende diepgaand te interpreteren; -- kennis en vaardigheid verworven hebben in het ontwerpen van chemische productie-eenheden en chemische producten. Algemene competenties -- een bijkomende vorming gehad hebben in humane wetenschappen of een algemeen vormende richting; -- ervaring hebben in interdisciplinaire communicatie met opdrachtgevers en collega’s; -- ervaring hebben in communicatie met specialisten en leken; -- kunnen omgaan met deadlines via eigen opgestelde werkplanning; -- in de opeenvolgende groepsopdrachten de kans gekregen hebben om leiding gevende kwaliteiten te ontwikkelen; -- efficiënt in team kunnen werken; -- inzicht hebben in basistechnieken van projectmanagement; -- in staat zijn om zelfstandig de meest recente ontwikkelingen in zijn/haar domein bij te houden; -- in staat zijn vakliteratuur en technische handleidingen op te zoeken, te evalueren en zelfstandig te verwerken; -- zicht hebben op de bredere (economische, juridische, sociologische, culturele, politieke, technisch-industriële) context. Tot slot wordt van een afgestudeerde master verwacht dat hij in zijn houding ook getuigt van maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheidszin, milieubewustzijn, professionele correctheid en betrouwbaarheid, leergierigheid, doorzettingsvermogen, openheid voor nieuwe methodologieën en ondernemingszin; en daarnaast K.U.Leuven – Bachelor en Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie 227 Deel 2
een vlotte mondelinge en schriftelijke talenkennis bezit. Bovendien wil de opleiding aan alle masterstudenten de kans geven om een internationale ervaring op te doen, en moedigt ze deelname aan een stage bijzonder aan. 1.1. Niveau en oriëntatie Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de beide opleidingen als goed. De commissie stelt vast dat de doelstellingen van beide opleidingen met veel zorg geformuleerd zijn. Ze hebben hiervoor bijvoorbeeld gebruik gemaakt van het Neder landse ACQA (Academic Competences and Quality Assurance) systeem. De commissie is van oordeel dat de doelstellingen van de bacheloropleiding adequaat gericht zijn op het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties, en die van de masteropleiding op de beheersing van algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau. Zowel de bachelor- als de masteropleiding voldoen hiermee aan de richtlijnen van artikel 58 van het Structuurdecreet, alsmede aan het door de visitatiecommissie opgestelde referentiekader. De commissie meent dat de doelstellingen van beide opleidingen vooralsnog een eerder reflexief dan sturend karakter hebben. Voor een deel bouwen ze nog voort op de vorige structuur, maar de commissie uit hiertegen geen fundamentele bezwaren. Ze vindt de doelstellingen immers klaar en duidelijk geformuleerd, met terecht veel aandacht voor ‘soft skills’ als teamwerk, communicatie en rapportering. Alleen de internationale gerichtheid kan in haar ogen nog uitdrukkelijker aan bod komen. De internationale dimensie op zich is zeer zeker aanwezig in het bachelor- en masterprogramma (zie 2.1), maar het is volgens de commissie ook van belang dat de studenten vooraf duidelijk weten dat de opleidingen veel waarde hechten aan dit aspect. De doelstellingen worden aan de studenten onder andere kenbaar gemaakt via de programmagids, informatiebrochures en de website van het departement Chemische Ingenieurstechnieken. In haar gesprekken met de bachelor- en masterstudenten heeft de commissie ervaren dat die doelstellingen toch niet echt formeel bekend zijn. In het zelfevaluatierapport erkennen de opleidingen zelf dat de doelstellingen bij vele studenten ‘niet expliciet’ gekend zijn. Ze zijn zich bewust van dit communicatieprobleem. In de nieuw ingerichte computerruimte (zie 4.1) is daarom bijvoorbeeld een ingelijste affiche aangebracht met de algemene opleidingsdoelstellingen. De commissie vindt dit een stap in de goede richting.
228 K.U.Leuven – Bachelor en Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie Deel 2
1.2. Domeinspecifieke eisen Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen van de beide opleidingen als goed. Om na te gaan of de doelstellingen van de bachelor- en masteropleidingen Chemische Technologie zich op een goed internationaal niveau bevinden, is hun programma inhoudelijk vergeleken met de aanbevelingen van de European Federation of Chemical Engineering (EFCE). Deze aanbevelingen geven o.a. een opsomming van de onderwerpen die aanwezig zouden moeten zijn in het kerncurriculum van opleidingen in de chemische technologie. De commissie stelt vast dat de opleidingen deze toetsing daadwerkelijk gemaakt hebben. Er bleek onder andere uit dat het Leuvense bachelorprogramma een veel bredere wetenschappelijke basisvorming heeft in vergelijking met het EFCE ‘first cycle degree’, maar minder ‘specialistisch’ georiënteerd is naar chemisch-technologische opleidingsonderdelen. In globo komen de programma’s over de volledige 5 jaar van de opleiding echter goed overeen. De opleidingen houden aan deze filosofie van brede basisvorming vast, omdat ze menen dat bij onmiddellijke specialisatie minder studenten voor chemische technologie zouden opteren. Ook het werkveld in Vlaanderen blijkt vragende partij voor een brede ingenieursvorming. De commissie zelf is zeer tevreden over de manier waarop de beide opleidingen zich internationaal profileren. Volgens haar geven ze hierin blijk van een uitgesproken strategische visie. Er wordt veel aandacht besteed om de opleidingen binnen een internationale context te situeren, teneinde ze zo goed mogelijk te actualiseren. Duidelijke indicaties hiervan zijn de groeiende aandacht in de programma’s voor producttechnologie en ‘witte’ biotechnologie. Een ander voorbeeld is het ‘Chem&Tec’ initiatief, dat streeft naar een synergie tussen de onderzoeksgroepen chemie, biochemie en chemische technologie. Dat de opleidingen hier zeer bewust mee omgaan, blijkt ook uit het feit dat recente aanwervingen vaak gestuurd werden door deze evolutie (zie ook 3.2). Om zich goed af te stemmen op de reële noden van het afnemend veld laten de opleidingen de procestechnologische ‘poot’ evenwel niet helemaal vallen, gezien de Belgische industrie nog altijd sterk procesgericht is. De binding met het beroepenveld, heeft de commissie overigens vastgesteld, is zeer goed, vooral door de aanwezigheid van een Industriële Adviesraad en – sinds kort – de creatie van een Facultaire Senaat (zie ook 5.3).
K.U.Leuven – Bachelor en Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie 229 Deel 2
Algemene conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Doelstellingen van de beide opleidingen positief beoordeeld.
Onderwerp 2:
Programma
Algemene beschrijving Bachelor Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie De bachelorstudent volgt tijdens de eerste 3 semesters een (voor alle ingenieursopleidingen) gemeenschappelijke basis. Deze telt 90 studiepunten, is voor iedereen verplicht en omvat de volgende componenten: -- Energie en materie 33 stp -- Informatie 12 stp -- Wiskunde 25 stp -- Probleemoplossen en ontwerpen 12 stp -- Algemeen vormende opleidingsonderdelen 8 stp Na drie gemeenschappelijke semesters in de bacheloropleiding selecteren de studenten één of twee technologiedomeinen zodat een combinatie van een hoofdrichting met een nevenrichting ontstaat. De selecteerbare domeinen zijn: Bouwkunde, Chemische Technologie, Elektrotechniek, Computerwetenschappen, Geotechniek en Mijnbouwkunde, Materiaalkunde, Werktuigkunde. Ook selecteerbaar maar dan enkel als nevenrichting zijn er nog de keuzemogelijkheden Technische verbreding (zijnde 24 studiepunten opleidingsonderdelen uit andere nevenrichtingen) en Bedrijfsbeheer. Niet alle mogelijke combinaties van hoofd- en nevenrichting zijn echter toegelaten. Zo kan de hoofdrichting Chemische Technologie alleen gecombineerd worden met de nevenrichtingen Materiaalkunde, Werktuigkunde, Bedrijfsbeheer en Technische verbreding, en verschijnt Chemische Technologie als aangeboden nevenrichting in de bacheloropleidingen met Materiaalkunde en Werktuigkunde als hoofdrichting. Tijdens de semesters 4 tot 6 krijgen de bachelorstudenten een introductie in de twee geselecteerde technologiedomeinen, waarbij de hoofdrichting 36 studiepunten, en de nevenrichting 24 studiepunten omvat. De opleidingsonderdelen van de hoofdrichting Chemische Technologie zijn: -- Scheidingsprocessen 6 stp -- Milieutechnologie m.i.v. analytische scheikunde 6 stp -- Kunststoffen 6 stp
230 K.U.Leuven – Bachelor en Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie Deel 2
-- Chemische reactorkunde en bioreactorkunde -- Toegepaste chemische thermodynamica -- Transportverschijnselen
6 stp 6 stp 6 stp
Het programma wordt verder aangevuld met 3 ‘ondersteunende basisopleidingsonderdelen’ van elk 3 studiepunten. Hun samenstelling is afhankelijk van de hoofd- en nevenrichtingcombinatie, maar bevat voor Chemische Technologie steeds de twee opleidingsonderdelen ‘Atoomtheorie, chemische periodiciteit en chemische binding’ en ‘Aanvullingen wiskunde’, en één van de twee opleidingsonderdelen ‘Systeemtheorie’ of ‘Toegepaste mechanica, deel 3’. Daarnaast is er een pakket van 9 studiepunten ‘algemeen vormende opleidingsonderdelen’, dat de student de kans geeft om bijkomende kennis in enkele humane wetenschappen te verwerven. Tot slot krijgt het opleidingsonderdeel ‘Probleemoplossen en ontwerpen’ (12 studiepunten) een vervolg in het tweede deel van de bachelor. Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie Het masterprogramma biedt een vervolg op de bachelor Chemische Technologie in combinatie met om het even welke nevenrichting, en op de opleidingen bachelor Materiaalkunde of Werktuigkunde met als nevenrichting Chemische Technologie. Het masterprogramma bevat als verplichte kernopleiding een uitgebreide truncus communis van 63 studiepunten. De meeste van de opleidingsonderdelen in de kernopleiding staan geprogrammeerd in het eerste masterjaar. De rode draad die de P&O’s vormen in de bacheloropleiding, wordt ook hier verder gezet met het opleidingsonderdeel ‘Ontwerpen van chemische productie-eenheden’. Bij de aanvang van het tweede masterjaar kiest de student één van de vier mogelijke opties (elk 24 studiepunten): ‘Chemische technologie’, ‘Chemische en biochemische reactorkunde’, ‘Milieu en veiligheid’ of ‘Kunststofverwerking en productontwerp’. Elke optie bevat optiespecifieke of verplichte opleidingsonderdelen voor die optie (18 studiepunten of meestal een zestal vakken van elk 3 studiepunten), en een aantal optionele of optieverbredende opleidingsonderdelen (in totaal 6 studiepunten). De masterproef omvat 24 studiepunten, is gespreid over het hele tweede masterjaar en staat los van de gekozen optie in datzelfde jaar. Het pakket van ‘algemeen vormende opleidingsonderdelen’ (minimaal 9 studiepunten) is zodanig samengesteld dat de student de kans krijgt om in functie van zijn interesse de nodige bijkomende kennis te verwerven in o.a. juridische, economische, culturele, duurzaamheids- en managementsaspecten.
K.U.Leuven – Bachelor en Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie 231 Deel 2
2.1. Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma van de bacheloropleiding als voldoende en van de masteropleiding als goed. Om hun eigenheid kracht bij te zetten hebben de opleidingen voor dit facet, zowel wat het bachelor- als masterprogramma betreft, een competentiematrix samengesteld. Hierin staan opleidingsonderdelen (of groepen van opleidingsonderdelen) gegroepeerd bij de competenties die overwegend door de respectieve onderwijsbijdragen gerealiseerd worden. De commissie heeft kennis genomen van deze matrix en globaal gezien vindt ze de doelstellingen adequaat in de programma’s van bachelor en master vertaald. In de bacheloropleiding is deze concretisering van eindkwalificaties evenwel nog aan verfijning toe. Ook beveelt de commissie aan dat alle ‘syllabi’ (opleidingsonderdelenfiches) de doelstellingen even uitgebreid en adequaat beschrijven. Tot op heden is dit zeker nog niet het geval. De commissie vindt de inbreng van hoofd- en nevenrichtingen geen slechte keuze, maar stelt zich de vraag in hoeverre het huidige systeem de door de opleiding gewenste multidisciplinaire achtergrond kan verzekeren. Om organisatorische redenen is het bijvoorbeeld erg moeilijk de nevenrichting ‘Technische verbreding’ te volgen (de opleidingsverantwoordelijken bevelen het hun studenten niet eens aan). ‘Elektrotechniek’ van zijn kant maakt geen deel uit van de beschikbare nevenrichtingen. In het eerste gedeelte van de bacheloropleiding worden, naar het oordeel van de commissie, goede inleidende chemische opleidingsonderdelen gedoceerd. Wat de ‘algemeen vormende opleidingsonderdelen’ betreft, zowel in het eerste als tweede gedeelte van de bachelor, zijn de studenten onderling verdeeld. Sommige opleidingsonderdelen worden als minder relevant gezien. Ook komt duidelijk naar voren dat ‘Economie’ niet voldoende is aangepast aan het hoge (wiskundige) niveau van studenten burgerlijk ingenieur. Inzake ‘ondersteunende basisopleidingsonderdelen’ – gedoceerd in het tweede deel van de bachelor – vindt de commissie dan weer dat ‘Systeemtheorie’ meer op de chemische technologie moet toegepast worden. De commissie vindt dat de eindkwalificaties een betere vertaling krijgen in het masterprogramma. Zoals aangehaald in 1.2 volgt de opleiding recente onderwijsontwikkelingen in binnen- en buitenland goed op, en dat heeft een positieve weerslag op het niveau van de masteropleiding. Ook bij de master geldt evenwel dat de ‘algemeen vormende opleidingsonderdelen’ in hun uitwerking sterker zouden moeten bijdragen tot de door de opleiding geformuleerde doelstellingen (zoals het ontwikkelen van ‘het nodige maatschappelijke bewustzijn’ of het verwerven van een ‘zicht op de bredere context’). Eventueel moet overwogen worden de studenten hier meer keuzevrijheid te geven.
232 K.U.Leuven – Bachelor en Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie Deel 2
Om internationale ervaring op te doen kunnen studenten van de masteropleiding gebruik maken van het Erasmus- en Athens-programma. Vooral het Athens-programma, waarbij studenten gedurende één week een cursus volgen aan een buitenlandse partnerinstelling, is populair onder de studenten. De opleidingen wensen enkel uitwisselingen te organiseren met een beperkt aantal, door henzelf geselecteerde instellingen. Op die manier weten ze de kwaliteit te garanderen en kunnen er goede afspraken m.b.t. de afstemming van programma’s gemaakt worden. Door de keuze voor een beperkte maar vaste groep bestemmingen wordt ook veel administratieve rompslomp vermeden. De commissie vindt de aanpak van de opleiding alleszins erg goed. Tijdens het bezoek verklaarden de studenten nauwelijks problemen te ondervinden bij buitenlandse uitwisselingen. Gezien de selectiviteit inzake partnerinstellingen vertrouwt de opleiding erop dat het niveau van inkomende studenten gewaarborgd is. Buitenlandse studenten zijn wel vaak weinig ‘zichtbaar’ voor het eigen contingent studenten. Dat komt omdat ze een aangepast programma (‘à la carte’) volgen of enkel aan de masterproef werken. De commissie is van oordeel dat de integratie van de twee studentengroepen (en de interactie tussen beide) aangescherpt moet worden. Ze neemt in dit verband akte van de wens van de opleiding om, indien de wetgever het zou toelaten, meer Engelstalige opleidingsonderdelen aan te bieden. Naast deze uitwisselingen bestaan er ten slotte ook akkoorden voor bi-diplomering met de UCL en de NCTU (Taiwan). Het enthousiasme hiervoor bij de studenten blijkt vooralsnog uiterst beperkt. Onder de ‘paraplu’ van de UCL is de Faculteit Ingenieurswetenschappen ook lid kunnen worden van het TIME (Top Industrial Managers in Europe) netwerk. De commissie stelt wel vast dat de K.U.Leuven niet als zodanig als lid op de website van het netwerk vermeld staat. 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de eisen professionele en academische gerichtheid van het programma van de bacheloropleiding als goed en van de masteropleiding als voldoende. De commissie stelt vast dat beide opleidingen hun curriculum hebben afgetoetst aan de EFCE-aanbevelingen (zie 1.2). Globaal gezien wordt er over de ganse 5 jaar goed aandacht besteed aan kennisontwikkeling. Hoewel de basisvorming erg breed is wordt al in een vroeg stadium van de bacheloropleiding ingegaan op de chemische technologie. De commissie meent daarenboven dat de P&O’s – zowel in de bachelor- als de masteropleiding – de studenten veel onderzoeksvaardigheden en -attitude bijbrengen. Zoals aangehaald in facet 1.2 sluiten de programma’s van beide opleidingen goed aan bij recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied, K.U.Leuven – Bachelor en Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie 233 Deel 2
bijvoorbeeld in de evolutie van proces- naar producttechnologie. De opleidingen doen tevens beroep op mensen uit het professionele veld (zie 3.2). De commissie trekt de relevantie van sommige opleidingsonderdelen in de masteropleiding in twijfel. Met name ‘Analyse van chemische processen’ en ‘Materialen in de chemische industrie’ worden door de studenten als niet genoeg toegepast op chemische technologie bevonden. De commissie raadt de opleiding aan deze opleidingsonderdelen inhoudelijk door te lichten, en specifieker te richten op chemische technologie. Tijdens het visitatiebezoek heeft de commissie grondig gediscussieerd met de opleiding omtrent enerzijds de omvang en anderzijds het al dan niet verplicht karakter van de stage. De student kan op dit moment kiezen voor een inleidende stage van 4 weken (voor 3 studiepunten), of een langere industriële stage van 6 weken (waaraan 6 studiepunten toegekend worden). Beide stages zijn optioneel. Ze vinden altijd plaats tijdens de zomermaanden die voorafgaan aan het jaar waarin het opleidingsonderdeel opgenomen wordt. De commissie meent dat studenten die een stage van 4 weken uitvoeren hiervoor onvoldoende beloond worden door hen slechts 3 studiepunten toe te kennen. Een studiepunt zou volgens het European Credit Transfer System immers garant moeten staan voor een studiebelasting van 25 à 30 uur. De commissie is van oordeel dat het verplicht maken van de stage zeker overwogen moet worden aangezien ze van mening is dat alle studenten reeds tijdens hun masterstudie voeling moeten krijgen met het beroepenveld. De opleiding wenst bewust niet in te gaan op deze aanbeveling omwille van zowel elementen van praktisch-organisatorische aard, waaronder een mogelijk gebrek aan kwalitatieve stageplaatsen en stagebegeleiding, als omwille van het feit dat de opleidingen redeneren dat niet bij alle studenten – met het oog op hun latere beroepskeuze – de behoefte aanwezig is een stage te volgen. De commissie meent dat een correcte begroting van de studietijd (en daaraan verbonden het aantal credits) zal zorgen voor grotere interesse bij de studenten om een stage te volgen. Een meer evenredige valorisatie van de stage zal de motivatie en inzet bij de studenten doen toenemen. De inzet van gemotiveerde studenten zal dan weer de mogelijke terughoudendheid vanuit de industrie doorbreken. De commissie meent dat de industriële koepelorganisaties hierin een katalyserende rol kunnen spelen. Om het niveau van de Athens-uitwisselingen (zie 2.1) te handhaven, vraagt de commissie dat de opleiding de relevantie van sommige cursussen extra onder de loep neemt. Niet alle onderwerpen beschouwt de commissie even waardevol, en hier moet permanent over gewaakt worden.
234 K.U.Leuven – Bachelor en Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie Deel 2
2.3. Samenhang van het programma Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de samenhang van het programma van de beide opleidingen als goed. De commissie vindt het bachelor- en masterprogramma inhoudelijk goed op elkaar aansluiten. Ook de bachelor zelf is sequentieel opgebouwd. Zo worden de verschillende P&O’s, met veel zin voor continuïteit, geleidelijk aan uitgebouwd, beginnend bij begeleide oefeningen tot meer zelfstandig werk naarmate de opleiding vordert. De commissie acht het ook positief dat in een vroeg stadium van de bachelor inleidende chemische opleidingsonderdelen gedoceerd worden, die voldoende ingenieursgericht zijn en reeds inhoudelijk op de chemische technologie ingaan. Dit maakt de latere keuze voor hoofd- en nevenrichting en voor de masteropleiding doordachter en meer gemotiveerd. Er zijn met andere woorden voldoende elementen die een goed verticale samenhang verzekeren. De commissie beoordeelt de opbouw van de bacheloropleiding met hoofd- en nevenrichtingen gunstig. Het is een flexibel systeem dat de horizontale coherentie van het programma goed ondersteunt. Als enige echt verbeterpunt stipt de commissie de organisatorische problemen aan bij de combinatie van de hoofdrichting ‘Chemische Technologie’ met de nevenrichting ‘Technische verbreding’ (zie ook 2.1). Ook de instroom van industriële ingenieurs in de masteropleiding is goed geregeld (zie hiervoor 2.9). Zij krijgen een gedeeltelijk vervangprogramma dat organisatorisch goed ingepast wordt in de masteropleiding. Het masterprogramma zelf is degelijk opgebouwd in de ogen van de commissie. Van de studenten vernam de commissie wel dat het feitelijk onderscheid tussen de vier ‘opties’ gering is waardoor ze die niet als werkelijk fundamentele keuzes beschouwen. In de keuze van optieverbredende opleidingsonderdelen zijn ze relatief vrij, maar globaal kan de masteropleiding toch geen grote keuzevrijheid toegeschreven worden. De commissie beschouwt dit als een verbeterpunt. 2.4. Studieomvang Het bachelorprogramma van 180 studiepunten en het masterprogramma van 120 studiepunten voldoen aan de decretaal vastgelegde eisen inzake studieomvang.
K.U.Leuven – Bachelor en Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie 235 Deel 2
2.5. Studietijd Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet studietijd van de bacheloropleiding als voldoende en van de masteropleiding als goed. De opleiding laat, zowel in de bachelor- als masterjaren, studietijdmetingen door de studenten uitvoeren. De resultaten van deze metingen zijn zeker voor verbetering vatbaar. Bij het ‘tijdschrijven’ is de respons – wegens de omslachtige procedure – steevast te laag, terwijl bij het ‘schatten achteraf’ de herinnering vaak te ver in het geheugen ligt. Vooral bachelorstudenten blijken moeilijk voor metingen te activeren. De commissie meent dat er naar alternatieve methoden op zoek moet gegaan worden, waarbij de haalbaarheid centraal staat (en die daarom misschien minder kwantitatief, maar wel kwalitatiever zullen zijn). Ze vindt het alleszins al positief dat de opleidingen niet alleen de studietijd bestuderen, maar vooral ook de ‘trends’ hierin, waaruit dan gepaste conclusies voor het ontwikkelen van een goede studiehouding getrokken worden. Wel werd van de studenten vernomen, dat ze weinig feedback hierover krijgen, en dat ook dit een reden voor hun beperkte motivatie is. Zowel voor de bachelor- als de masteropleiding geldt dat de belasting, globaal gesproken, geen probleem vormt. De studeerbaarheid van de respectieve programma’s is dus verzekerd. De bachelor scoort hier wel iets minder, omdat de afstemming van sommige opleidingsonderdelen naar studiepunten aan verfijning toe is. Het reële aantal studie-uren voor de ‘algemeen vormende opleidingsonderdelen’, bijvoorbeeld, ligt hier beslist onder de begrote studietijd. Voor een deel is dit, zoals in 2.1 al aangegeven, omdat ze qua inhoud of niveau te ver van de ingenieursdiscipline liggen. In de gesprekken met de commissie kwam overigens aan bod dat de opleiding bepaalde onevenwichten in de bachelor erkent en zal remediëren middels een programmahervorming vanaf het academiejaar 2009–2010. Hoewel de verhouding tussen begrote en reële studietijd in de masteropleiding goed is, denkt de commissie dat de twee stages naar verhouding weinig studiepunten toebedeeld zijn, zeker als men dit vergelijkt met de aan ‘Athens’ (zie 2.1) toegekende studiepunten. 2.6. Afstemming tussen vormgeving en inhoud Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud van de beide opleidingen als goed. De opleidingen Chemische technologie schakelen zich in in het universiteitsbrede concept ‘Begeleide Zelfstudie’. De opleidingen willen aan de hand van dit concept de studenten via de opleidingsonderdelen opleiden tot zelfstandige kritisch-denkende studenten.
236 K.U.Leuven – Bachelor en Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie Deel 2
Voor elk opleidingsonderdeel in de bachelor- en masteropleiding worden de gehanteerde werkvormen in de overeenkomstige ‘syllabus’ (opleidingsonderdelenfiche) aangeduid. De commissie stelt een grote variatie aan onderwijsvormen vast, die goed afgestemd zijn op de doelstellingen. Naast de cursus wordt meestal ook het tijdens de lessen gebruikte materiaal (zoals slides) aan de studenten bezorgd. Gewoonlijk maakt men hiervoor gebruik van het elektronische leerplatform TOLEDO. In de bacheloropleiding wordt over het algemeen de voorkeur gegeven aan het hoorcollege, aangevuld met oefenzittingen en/of practica. Vanaf het tweede deel van de bachelor (semester 4) wordt het aangeboden cursusmateriaal iets minder kant en klaar, en wordt van de studenten meer zelfstandigheid verwacht. De opleidingsonderdelen P&O, die als een rode draad doorheen de hele opleiding lopen, vragen omwille van de specifieke doelstellingen, een aangepaste werkvorm, zijnde een combinatie van ontwerpen, projectwerk, groepswerk en seminarie. De opleidingsonderdelen uit de masteropleiding hebben over het algemeen een meer toegepaste en gespecialiseerde lesinhoud. Dit en de kleinere aantallen studenten, maken dat in de masteropleiding de variatie aan werkvormen groter is. Naast het hoorcollege, oefenzittingen en practica, komen hier ook vaker seminaries, projectwerk, stages, gevallenstudies en dergelijke aan bod. 2.7. Beoordeling en toetsing Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de beoordeling en toetsing van de beide opleidingen als goed. De keuze van de evaluatievorm voor een opleidingsonderdeel gebeurt door de docent zelf. In principe bestaat de standaardevaluatievorm uit een mondeling examen met schriftelijke voorbereiding. Wegens het grote aantal studenten in de eerste drie semesters van de bacheloropleiding worden examens hier voornamelijk schriftelijk afgelegd. Zeker in de masterjaren evolueert de evaluatie naar mondelinge, naar inzicht peilende bevragingen. Alleen opleidingsonderdelen die door grote groepen gevolgd worden (bijvoorbeeld opleidingsonderdelen die deel uitmaken van meerdere opleidingsprogramma’s), worden om praktische redenen nog schriftelijk geëvalueerd, al dan niet volgens de openboekformule. De commissie heeft, voorafgaand aan haar bezoek, een reeks examenvragen uit zowel de bachelor- als de masteropleiding kunnen inzien. Zij beschouwt deze van goede kwaliteit en op een adequate wijze naar kennis, inzicht en vaardigheden peilend. De beoordeling van de opleidingsonderdelen ‘Probleemoplossen en Ontwerpen’ (P&O) gebeurt op basis van het ingeleverde projectverslag (dat door het team ook K.U.Leuven – Bachelor en Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie 237 Deel 2
mondeling verdedigd wordt), alsmede op basis van de punten voor ‘dagelijks werk’. Het is de begeleiders toegelaten om, op basis van individuele inzet, per teamlid een gedifferentieerde score te geven. De resultaten van ‘peer assessments’ op het einde van het semester worden verrekend in het eindresultaat van de studenten. ‘Peer assessments’ in de loop van het semester worden meestal niet verrekend, maar hebben een eerder regulerende functie. De opleidingen beschikken over een specifieke handleiding en slides die op gedegen wijze planning en doelstellingen van de verschillende P&O’s weergeven. De studenten waarmee de commissie tijdens de visitatie sprak brachten deze documentatie evenwel niet te berde. Veel studenten, vooral in de bachelor, vinden de transparantie van de evaluatie zeker voor verbetering vatbaar. Ze hebben het gevoel niet precies te weten naar welke competenties getoetst wordt. De feedback beperkt zich in hun ogen tot de cijfers, niet over de manier waarop die – toch vrij complex samengestelde – cijfers tot stand zijn gekomen. Studenten moeten al zelf het initiatief nemen willen ze individuele feedback verkrijgen. De commissie beveelt de opleidingen aan deze opmerkingen ter harte te nemen. De evaluatievorm van de verschillende P&O’s in de ‘syllabi’ moet alvast veel duidelijker omschreven worden. De opleidingen moeten de studenten ook meer motiveren de inleidende handleiding en slides over de P&O’s te lezen, en goed opvolgen of ze deze documenten daadwerkelijk gebruiken. In het eerste bachelorjaar worden voor bepaalde opleidingsonderdelen ook tussentijdse toetsen georganiseerd. Deze toetsen zijn formatief (zie 2.9) en worden niet verrekend in het eindresultaat van de studenten. De docenten delen bij het begin van het semester aan de studenten de examenvorm mee. Hoewel die in principe ook beschreven moet staan in de ‘syllabi’, gebeurt dit in de praktijk nog niet goed genoeg, en vraagt de commissie op dit vlak een inspanning van de opleidingen. Studenten verklaren voorts dat ze te beperkte (en vooral te laattijdige) inspraak in de samenstelling van de examenroosters hebben. Ook dit wil de commissie als een punt van aandacht aanstippen. 2.8. Masterproef Algemene beschrijving De masterproef heeft een omvang van 24 studiepunten die opgenomen worden in het tweede jaar van de masteropleiding. Het doel van de masterproef is de studenten te confronteren met een concreet probleem met betrekking tot het onderzoek of ontwikkeling in één van de domeinen van de chemische technologie. Het probleem bevat bij voorkeur zowel praktische als theoretische aspecten. Meer concreet houdt dit in dat verwacht wordt van de student om over een onderwerp: -- de status in de literatuur na te gaan; -- de overblijvende vragen en problemen te identificeren;
238 K.U.Leuven – Bachelor en Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie Deel 2
-- daarvoor theoretische of experimentele oplossingen voor te stellen en uit te werken; -- hierover mondeling en schriftelijk te rapporteren. Afhankelijk van het onderwerp wordt de masterproef alleen of per twee uitgevoerd. De promotor is verantwoordelijk voor de algemene coördinatie maar voor elke masterproef is er een dagelijkse begeleider die het werk op de voet volgt en helpt bij problemen van theoretische en praktische aard. Ook de student is een verantwoordelijke partner in de planning en het in overleg aansturen van het werk in de onderzoeksafdeling waar de masterproef wordt uitgevoerd. De student wordt gevraagd om voor de aanvang van de masterproef een planning op papier te zetten. Deze planning omvat een overzicht van: doelstellingen; afleveren literatuurstudie (met streefdatum); belangrijke mijlpalen (met streefdatum); gepland tijdsgebruik in relatie tot de opleidingsonderdelen die gevolgd worden. Eén van de belangrijkste aspecten van de masterproef is het op een duidelijke en concrete manier verslag uitbrengen over het gepresteerde werk. De richtlijnen voor het schrijven van deze tekst zijn in detail uitgewerkt en beschikbaar op de website van het departement. Naast een uitgebreid technisch rapport over het gepresteerde werk (gericht op collega’s scheikundig ingenieurs) wordt ook gevraagd om een kort verbredend artikel te schrijven gericht op een publiek van technisch gevormde lezers (ingenieurs en exacte wetenschappers), waarbij het onderwerp en de bekomen resultaten in een breder kader worden gesitueerd. Er is een tussentijdse mondelinge presentatie in de eerste week van het tweede semester van het academiejaar. Deze wordt georganiseerd op het afdelingsniveau van de promotor. Ook de masterproeven die buiten de afdeling vallen dienen dan te worden voorgesteld. Bij deze tussentijdse presentatie wordt uitdrukkelijk aandacht besteed aan het tijdsgebruik en de planning voor het vervolg van de masterproef. De masterproef wordt publiek voorgesteld in een finale presentatie in aanwezigheid van een jury. Deze jury bestaat uit de promotor, de begeleider en twee assessoren. Minstens één van de assessoren moet uit een afdeling komen die verschillend is van die van de promotor(en). Minstens één van de assessoren is lid van het ZAP. Promotor en begeleider staan in voor 50% van de punten en beoordelen naast een aantal inhoudelijke elementen voornamelijk aspecten zoals inzet, zelfstandigheid bij het werk, kritische zin en attitude. De assessoren beoordelen naast de inhoudelijke aspecten van het werk, voornamelijk de tekst en de voorstelling. Zij staan elk in voor 25% van de punten. Om de waarderingsschaal te verduidelijken geldt een facultaire richtlijn.
K.U.Leuven – Bachelor en Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie 239 Deel 2
Promotoren en assessoren dienen hun punten in op het departementssecretariaat. Er wordt in eerste instantie een gewogen gemiddelde gemaakt van de punten. De promotoren en assessoren overleggen eerst over een beoordeling binnen de onder zoeksafdelingen waarna een einddiscussie gevoerd wordt door betrokken ZAPleden om na te gaan of de relatieve ranking van de masterproeven correct is vanuit een vergelijkend perspectief. Deze beraadslaging wordt georganiseerd door de programmadirecteur. Indien er geen consensus mogelijk is dan wordt een blind numeriek gemiddelde gemaakt door de programmadirecteur en dit wordt doorgestuurd als finaal resultaat. Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet masterproef als goed. Het aan de masterproef toegekende aantal studiepunten komt tegemoet aan de decretale eisen. De commissie is voorts positief over het ruime keuzeaanbod aan masterproeven, en het feit dat deze ook in samenwerking met de industrie gemaakt kunnen worden (hoewel hierbij soms problemen van confidentialiteit opduiken). De onderwerpen passen bijna allemaal in het kader van het onderzoek van de assistenten of professoren. Er is een duidelijk uitgeschreven procedure waardoor een goede opvolging en begeleiding verzekerd worden. De commissie heeft middels een steekproef ook een aantal masterproeven kunnen inkijken. De door de student geleverde arbeid, vindt ze, correspondeert met de eraan toegekende 24 studiepunten. De inhoudelijke diepgang blijf evenwel soms nog wat beperkt. Uit de steekproef blijkt ook dat de Nederlandse taal en de gehanteerde schrijfstijl hier en daar beter verzorgd kunnen worden. De beoordelingen zijn wel adequaat. De commissie beveelt aan in de masterproeven te expliciteren dat de wettelijke bepalingen met betrekking tot het auteursrecht van toepassing zijn. 2.9. Toelatingsvoorwaarden Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet toelatingsvoorwaarden van de beide opleidingen als goed. Om aan de K.U.Leuven een bacheloropleiding te kunnen starten, is een diploma secundair onderwijs vereist. De opleidingen bachelor in de ingenieurswetenschappen zijn gericht op studenten die in het secundair onderwijs een programma met 6 tot 8 uur wiskunde gevolgd hebben. Sinds de afschaffing van de toelatingsproef in 2003 is de instroom heterogener geworden, en is over het geheel genomen de kwaliteit ervan verminderd. Uit bevragingen door de opleiding zelf blijkt dat studenten de overgang van het secundaire onderwijs naar de universiteit als zeer zwaar ervaren. De opleiding toont zich
240 K.U.Leuven – Bachelor en Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie Deel 2
t egenover de commissie bijna unaniem voorstander van de herinvoering van het toelatingsexamen. Dit examen was in haar ogen niet alleen een selectie op basis van kennis, maar vooral bracht het de generatiestudenten van meet af aan een goede studiementaliteit bij. Omdat ze nu eenmaal voor de huidige situatie geplaatst is, besteedt de opleiding evenwel veel aandacht aan een goede instroombegeleiding. Kandidaat-studenten die twijfelen aan hun voorkennis, kunnen deze testen via online zelftesten, via deelname aan door het monitoraat ingerichte zomercursussen (één week in september), of door tussentijdse toetsen in de zesde week van zowel semester 1 als semester 2. De commissie waardeert deze vormen van instroombegeleiding ten zeerste. Studenten met een bachelordiploma Chemische Technologie (in combinatie met om het even welke nevenrichting) hebben rechtstreeks toegang tot de masteropleiding. Dat geldt ook voor de opleidingen bachelor Materiaalkunde of Werktuigkunde met als nevenrichting Chemische Technologie. Volgens het zelfevaluatierapport zijn er elk jaar enkele studenten die vanuit een chemisch-technologische nevenrichting in de bacheloropleiding doorstromen naar de master chemische technologie. Uit de gesprekken van de commissie bleek dat deze overgang vlekkeloos verloopt. Daarnaast zijn er voorbereidingsprogramma’s voor studenten met een diploma bachelor in de industriële wetenschappen (aanverwante richting) of master in de industriële wetenschappen (niet-aanverwante richting). Voor instromende industrieel ingenieurs chemie uit hogescholen bestaat een tweejarigprogramma van 120 studiepunten dat leidt tot het diploma van master. Zij volgen hiervoor een geïndividualiseerd eerste masterjaar, waarin een apart pakket bacheloropleidingsonderdelen – waarvan zij de colleges apart volgen – vertegenwoordigd is. De commissie meent dat de opleiding hiermee een zeer functioneel schakelprogramma samengesteld heeft. Ook de door haar bevraagde industriële ingenieurs verzekerden dat hun overstap naar de masteropleiding goed begeleid werd.
Algemene conclusie bij onderwerp 2: Programma Gegeven de positieve beoordelingen van alle facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Programma van de beide opleidingen positief beoordeeld.
K.U.Leuven – Bachelor en Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie 241 Deel 2
Onderwerp 3:
Inzet van personeel
3.1. Kwaliteit van het personeel Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet kwaliteit van het personeel van de beide opleidingen als goed. De commissie stelt vast dat de verjonging van het ZAP geleid heeft tot een vernieuwing van het onderwijs, deels gesteund op een vernieuwing in onderzoeksrichtingen. Het feit dat de meeste ZAP-leden zowel in de bachelor als de master lesgeven, komt volgens haar de opleiding als geheel ten goede. Voorts is het ook positief dat veel basisopleidingsonderdelen – waaronder ‘Algemene en technische scheikunde – gedoceerd worden door mensen uit de ingenieurswetenschappen. Globaal vindt de commissie dat de overwegend jonge en dynamische staf – zowel wat ZAP als BAP betreft – blijk geeft van een goede motivatie en betrokkenheid bij de opleidingen. Met dat alles kan geconcludeerd worden dat de onderwijskundige kwaliteit van het personeel verzekerd is. Het beleid inzake aanstellingen aan de K.U.Leuven is in handen van beoordelingscommissies die worden georganiseerd op facultair niveau. Deze commissies bestaan uit gewoon hoogleraren. In het geval van voltijdse vacatures wordt er minimaal één extern commissielid met de graad van minstens hoogleraar aan toegevoegd. Het maximale aantal externe leden bedraagt vier. Elke kandidaat levert een uitgebreid dossier aan dat informatie bevat over studies en loopbaan, wetenschappelijk onderzoek, editoriale activiteiten, onderzoeksprojecten, begeleiding van doctoraten, wetenschappelijke beurzen, prijzen en onderscheidingen, studieverblijven, organisatie van congressen, participatie in commissies, enz. Voor het onderwijsdossier geeft de kandidaat een korte omschrijving van zijn onderwijsprestaties binnen een aantal afgelijnde thema’s. De gecontextualiseerde gegevens die voortkomen uit de online onderwijsevaluatie van het onderwijs (zie Onderwerp 5) worden steeds automatisch aan het dossier toegevoegd. De beoordelingscommissie bestudeert de aanstellingsaanvragen en formuleert een gemotiveerd advies dat voorgesteld wordt aan het Bijzonder Groepsbestuur. Op basis van de voorstellen van deze laatste neemt de Bijzondere Academische Raad een beslissing over de toewijzing van de vacant gestelde ambten. De hieruit resulterende benoemingen en aanstellingen gebeuren door de Raad van Bestuur van de K.U.Leuven. Van alle ZAP-leden wordt een evaluatiedossier samengesteld, waarin zij als ‘onvoldoende’, ‘ondermaats’ of ‘positief’ beoordeeld kunnen worden. De voorstellen
242 K.U.Leuven – Bachelor en Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie Deel 2
van de facultaire evaluatiecommissie worden door de decaan overgemaakt aan de voorzitter van de bevoegde algemene evaluatiecommissie. Deze laatste formuleert voor ieder ZAP-lid een ontwerp van evaluatiebeslissing. ZAP-leden voor wie een evaluatie ‘ondermaats’ of ‘onvoldoende’ overwogen wordt, krijgen de gelegenheid kennis te nemen van het dossier en door de commissie gehoord te worden. De definitieve beslissingen worden bij een Bijzondere Academische Raad genomen. Er is daarbij mogelijkheid tot het aantekenen van beroep. Volgens de commissie voeren de faculteit en de universiteit op die manier correct de decretaal opgelegde evaluaties van het ZAP uit. Het departement Chemische Ingenieurstechnieken heeft beslist om de AAPmandaten systematisch te vervangen door FLOF (Facultair Luik OnderzoeksFonds) doctoraatsbursalen (BAP-categorie). De FLOF-bursaal kan met beperkte onderwijsbegeleidende taken belast worden. De commissie vindt dat de faculteit waakzaam moet blijven dat deze door budgettaire redenen ingegeven evolutie niet ten koste gaat van een kwaliteitsvolle inzet van het assisterend korps voor het onderwijs. De commissie is tevreden over het opleidingsaanbod voor docenten, alsook over de opvolging die daaraan gegeven wordt. Het grootste deel van de recent benoemde, jonge professoren van het departement Chemische Ingenieurstechnieken heeft bijvoorbeeld de opleiding ‘Beginnend Docent’ gevolgd. Daarnaast verzorgt de Faculteit Ingenieurswetenschappen zelf jaarlijks een AAP-BAP onderwijskundige vorming, die over verschillende dagen gespreid wordt. Doel hiervan is assistenten op hun onderwijsbegeleidingstaken voor te bereiden en hen daarbij te ondersteunen. De meeste nieuwe AAP/BAP leden van het departement Chemische Ingenieurstechnieken volgen deze vorming. De commissie beveelt aan dat alle docenten hetzij aan de onderwijskundige vorming deelnemen, hetzij hun onderwijskundige competenties op een andere, aantoonbare wijze ontwikkelen. 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet professionele en academische gerichtheid van het personeel van de beide opleidingen als goed. Om de onderzoeksactiviteiten te stroomlijnen, werden deze in het departement Chemische Ingenieurstechnieken ondergebracht in drie onderzoeksafdelingen: Chemische en biochemische procestechnologie en -regeling, Toegepaste Reologie en Kunststofverwerking, Toegepaste Fysische Scheikunde en Milieutechnologie. In het zelfevaluatierapport is een lijst van onderzoeksactiviteiten van de drie onderzoeksafdelingen opgenomen. De commissie vindt deze selectie van onderzoeksdomeinen getuigen van vooruitziendheid, en waardeert het feit dat men bij nieuwe aanwervingen rekening houdt met die strategische visie. K.U.Leuven – Bachelor en Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie 243 Deel 2
De BAP-geleding van het departement Chemische Ingenieurstechnieken bestaat voornamelijk uit wetenschappelijke medewerkers die als (post-)doctoraal onderzoeker op projecten gefinancierd worden. Volgens de commissie is een meer systematische aanpak van de vorming van deze BAP’ers nodig om ze gezamenlijk op hetzelfde niveau te brengen. De Leuven Arenberg Doctoral School, die de onderzoeksmatige professionalisering van de assistenten verzorgt, schijnt vooralsnog weinig impact te hebben op dit aspect. Aan de commissie verklaarden leden van het BAP dat ze de informatieve waarde ervan beperkt vinden en dat er weinig wisselwerking van ideeën plaatsvindt. Met name op masterniveau laat de opleiding Chemische Technologie zich omringen door personen uit het professionele veld. In sommige opleidingsonderdelen wordt beroep gedaan op eigen alumni of contactpersonen uit de industrie om een onderwijsbijdrage te leveren onder de vorm van een seminarie. De 3 aan de opleiding verbonden gastprofessoren staan op een hoog niveau. Stafleden van het departement Chemische Ingenieurstechnieken worden daarnaast regelmatig door industriële partners gecontacteerd om beroep te doen op hun expertise bij het oplossen van problemen. Soms geeft dit aanleiding tot het opstarten van grotere samenwerkingsprojecten. Ook de Industriële Adviesraad (zie 5.3) speelt in deze verwevenheid tussen de academische wereld en het beroepenveld een belangrijke rol. De stafleden van het departement Chemische Ingenieurstechnieken hebben veel internationale contacten in het kader van bijvoorbeeld Europese projecten, internationale wetenschappelijke organisaties, internationale congressen en workshops en de co-organisatie van opleidingen zoals EURHEO (European Masters in Engineering Rheology). Het zelfevaluatierapport signaleert ook een substantiële verhoging inzake internationale publicaties en doctoraten tijdens de voorbije jaren. Buitenlandse aanwervingen gebeuren meestal op het niveau van BAP, niet van het ZAP. 3.3. Kwantiteit van het personeel Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet kwantiteit van het personeel van de beide opleidingen als goed. Volgens het zelfevaluatierapport komen de opleidingen uit een periode waarin het aantal voltijdse permanente stafleden stelselmatig afnam. De laatste jaren is die neerwaartse spiraal weer omgebogen. De interne structuur van het departement werd omgevormd van 5 ‘laboratoria’ tot 3 ‘afdelingen’. Sinds het academiejaar 2005–2006 opteert het departement Chemische Ingenieurstechnieken voor een ‘3 x 4 ZAP-model’, waarin elk van de 3 afdelingen gedragen wordt door 4 voltijdse ZAP-leden.
244 K.U.Leuven – Bachelor en Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie Deel 2
De totale personeelsomringing van de bacheloropleiding Chemische Technologie bestaat op dit moment uit 114 personen. Daarvan behoren er 66 (inclusief 2 monitoren) tot het ZAP-kader, en van deze 66 zijn er 10 ZAP-leden verbonden aan het departement Chemische Ingenieurstechnieken. Voor de masteropleiding Chemische Technologie is de totale personeelsomringing 78 personen. De ZAP-geleding bevat 35 personen, waarvan er 11 tot de ZAP-groep van het departement Chemische Ingenieurstechnieken behoren. In tegenstelling tot de masteropleiding wordt de bacheloropleiding veel minder gedragen door ZAP-leden die onderzoeksmatig verbonden zijn aan het eigen departement Chemische Ingenieurstechnieken. Hierdoor heeft het weinig zin om de student/staf-ratio voor de bacheloropleiding te berekenen. Voor de masteropleiding is dit wel zinvol omdat met de opleiding verbonden personeel en studenten makkelijker te identificeren zijn. Op basis van de in het zelfevaluatierapport aangeleverde tabel heeft de commissie een indicatieve student/staf-ratio berekend. Dat deed zij door eerst het beschikbare aantal VTE’s te wegen: het VTE van elk ZAP-lid werd vermenigvuldigd met het aantal studiepunten van dat ZAP-lid in de opleiding, gedeeld door het totaal aantal studiepunten in de onderwijsopdracht van het ZAP-lid. Dit gewogen aantal VTE werd dan tegenover het totale studentenaantal binnen de opleiding voor het jaar 2006–2007 gezet. Op deze wijze bekomt men een student/ staf-ratio van 73/10 oftewel 7,3. De commissie benadrukt dat dit cijfer als een richtgetal, en niet als een alles verklarende formule in haar overwegingen heeft meegenomen. Het departement Chemische Ingenieurstechnieken hanteert een politiek om nog uitsluitend doctoraatsbeurzen (BAP) toe te kennen. Gezien hun bursaalstatuut kunnen deze slechts een beperkte fractie tijd besteden aan onderwijstaken. Wegens de toenemende internationalisering van de BAP personeelscategorie zijn steeds minder Nederlandstalige BAP-leden beschikbaar voor onderwijsondersteuning. Het inzetten van anderstaligen vanaf de masterjaren biedt hiervoor slechts gedeeltelijk een oplossing, met een stijging van de werkdruk voor de Nederlandstalige BAPleden tot gevolg. Globaal is de commissie van oordeel dat het onderwijzend personeel voldoende in aantal is om de onderwijstaken naar behoren te vervullen. Het departement Chemische Ingenieurstechnieken heeft geopteerd voor een selectieve uitbouw van een beperkt aantal richtingen, en is er in geslaagd deze adequaat te bestaffen. De doorgevoerde verjonging in het ZAP-kader heeft hier bovendien tot een gunstige leeftijdsmix geleid. De commissie acht de onderwijsbelasting voor het BAP (vooral bij de P&O’s) en het ATP hoog, doch doenbaar. Een blijvende opvolging is hier aangewezen.
K.U.Leuven – Bachelor en Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie 245 Deel 2
Algemene conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel Gegeven de positieve beoordelingen van de respectieve facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Inzet van personeel van de beide opleidingen positief beoordeeld.
Onderwerp 4:
Voorzieningen
4.1. Materiële voorzieningen Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen waarover de beide opleidingen kunnen beschikken als goed. De commissie heeft tijdens haar visitatie een geleid bezoek gekregen in het gebouw van het departement Chemische Ingenieurstechnieken. De commissie is daarbij onder de indruk gekomen van de kwaliteit van de labo’s en de opstellingen voor thesis- en doctoraatsonderzoek. Zij ziet het als zeer positief dat ook de studenten van deze onderzoeksapparatuur gebruik mogen maken. Veiligheidsvoorschriften worden daarenboven in woord en daad opgevolgd. Wel vindt de commissie dat het aantal werkruimtes – met name voor de P&O’s – nogal beperkt is, en studenten niet genoeg toelaten in groep te werken. Ook voor het gerenoveerde computerlokaal geldt dat het eerder aan de kleine kant is. Hoewel de meeste studenten over eigen laptops beschikken, vindt de commissie dat ze voor zware rekenprogramma’s op computers van de opleidingen moeten kunnen terugvallen. De commissie beschouwt de Campusbibliotheek Arenberg (een samenvoeging van alle vroegere aparte en departementele deelbibliotheken van de faculteiten Ingenieurswetenschappen, Wetenschappen, Bio-ingenieurswetenschappen en Bewegings- en Revalidatiewetenschappen) als een model. Het aanbod aan boeken en tijdschriften is goed en bovendien erg toegankelijk. Dit gezegd zijnde consulteren studenten van de bachelor- en masteropleiding deze bibliotheek vooral voor doctoraten en basiswerken. Omdat de bibliotheek ook als zelfstudieruimte gebruikt wordt, is het wel aangewezen meer standaardsoftware op de computers ter beschikking te stellen.
246 K.U.Leuven – Bachelor en Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie Deel 2
4.2. Studiebegeleiding Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet studiebegeleiding van de beide opleidingen als goed. Op centraal niveau verspreidt de Cel Onderwijscommunicatie, in samenwerking met de faculteiten, publicaties over opleidingen, en verzorgt het de webpagina’s voor toekomstige studenten. Aspirant-studenten kunnen bij de Dienst Studieadvies terecht voor informatie over het studieaanbod aan de K.U.Leuven. In het voorjaar wordt een facultaire infodag georganiseerd. Sinds het wegvallen van het toelatingsexamen besteedt de opleiding extra veel aandacht aan de begeleiding van eerstejaarsstudenten. In het eerste bachelorjaar kunnen de studenten vooral terecht bij het monitoraat van de Faculteit Ingenieurswetenschappen. De tevredenheid hierover is groot. Het monitoraat begeleidt instromende studenten onder meer via online zelftesten, zomercursussen en de organisatie van tussentijdse toetsen. Er is dus veel aandacht voor het tijdig activeren van de eerstejaars, al kunnen de tussentijdse toetsen allicht nog wat vervroegd worden (zie ook 2.7). Ook in de rest van het eerste bachelorjaar kunnen studenten voor extra studiebegeleiding terecht op het monitoraat. In de eerste 3 semesters van de bachelor zijn ook 2 ombudspersonen aangesteld. Zij staan permanent ter beschikking van de studenten om te helpen bij alle problemen en situaties die de studies en examens kunnen bemoeilijken. Hiervoor werd onder meer een interactieve vragentrommel in het leven geroepen. De ombudspersonen hebben een goede band met de docenten opgebouwd, en het systeem lijkt naar bevrediging te functioneren. Daarenboven besteden de ombudspersonen ook specifieke aandacht aan studenten met functiebeperkingen. Bachelorstudenten dienen op twee momenten in hun studietraject een keuze te maken. Na 3 semesters moeten ze een hoofd- en nevenrichting kiezen. Een tweede keuze volgt aan het einde van de 3 bachelorjaren wanneer de student moet beslissen welke masteropleiding hij zal volgen. Om de studenten te begeleiden bij deze keuzes, worden zowel in tweede als derde bachelor infosessies georganiseerd en folders verspreid. De door de commissie ondervraagde studenten gaven aan dat die infodagen nog een te groot ‘publicitair’ gehalte kennen (een soort reclamecampagne voor de afzonderlijke departementen), waarbij de informatieverstrekkers in hun ogen eerder willen ‘overtuigen’ dan objectieve uitleg verschaffen. (Studenten blijken hun persoonlijke keuze veeleer te maken op basis van de opleidingsonderdelen die ze eerder al gevolgd hebben.)
K.U.Leuven – Bachelor en Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie 247 Deel 2
Vanaf het vierde semester in de bachelor, en tijdens de gehele masteropleiding, kunnen studenten terecht bij een examenombuds voor problemen in de examenperiode. In principe kan deze examenombuds – die gekozen wordt door de studenten – ook optreden bij andersoortige problemen. In de praktijk echter zullen die problemen vooral via de studentenvertegenwoordiger in de POC aangekaart worden. Weliswaar zijn in de masteropleiding de studentenaantallen beperkter, is de drempel tussen docent en student verkleind en worden de professoren meestal rechtstreeks gecontacteerd. Uit 2.8 blijkt overigens wel dat de masterproef goed begeleid wordt. Zowel in de bachelor- als masteropleiding, concludeert de commissie, is de studiebegeleiding goed uitgebouwd, degelijk bemand en beschikt ze over voldoende middelen.
Algemene conclusie bij onderwerp 4: Voorzieningen Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Voorzieningen van de beide opleidingen positief beoordeeld.
Onderwerp 5:
Interne kwaliteitszorg
Algemene beschrijving Iedere opleiding aan de K.U.Leuven heeft een Permanente OnderwijsCommissie (POC) die vorm geeft aan de opvolging van de kwaliteit van het onderwijs. Deze POC – samengesteld uit docenten, assistenten en studenten – is onder andere verantwoordelijk voor de uitbouw en implementatie van het curriculum en voor de permanente evaluatie ten aanzien van de opleiding. Zij rapporteert aan het Faculteitsbestuur dat, voor ingrijpende wijzigingen, de goedkeuring van de Faculteitsraad vraagt. De faculteit legt de voorstellen in de meeste gevallen ter bekrachtiging voor aan het Groepsbestuur of rechtstreeks aan de Academische Raad via het College van Bestuur. Voor de eerste drie semesters van de bacheloropleiding is er een aparte POC (POCBI), gemeenschappelijk voor alle bachelors binnen de Faculteit Ingenieurswetenschappen. Deze POC-BI is voornamelijk bevoegd voor de organisatie van het eerste jaar van de opleiding. De POC-CIT (Chemische Ingenieurstechnieken) is de specialiteits-POC voor de bachelor- en masteropleiding Chemische Technologie. De POC-CIT bestaat uit acht ZAP-leden, waarvan vijf onmiddellijk verbonden met de opleidingen Chemische Technologie (en behorend tot het departement Chemische Ingenieurstechnieken), en drie ZAP-leden uit telkens een andere opleiding. Daarnaast telt de POC-CIT twee vertegenwoordigers van het BAP en vijf studenten. Hoewel ze officieel niet stemgerechtigd zijn, worden op de vergaderingen van de POC-CIT ook alle andere ZAP-leden van het departement Chemische Ingenieurstechnieken uitgenodigd.
248 K.U.Leuven – Bachelor en Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie Deel 2
Een ander aspect van de interne kwaliteitszorg zijn de bevragingen die de opleidingen verzorgen. Ter voorbereiding van het zelfevaluatierapport werden verschillende studentenenquêtes georganiseerd, alsook een hearing van het BAP. Alumni van het departement Chemische Ingenieurstechnieken en afgestudeerden van de ingenieursopleiding werden op hun beurt bevraagd middels een internet enquête. Minstens om de twee jaar wordt elk opleidingsonderdeel bevraagd in het kader van de online onderwijsevaluatie. De verwerkte gegevens hiervan worden gefaseerd vrijgegeven. In een eerste fase krijgt de docent inzage in de evaluatieresultaten van de opleidingsonderdelen waarbij hij/zij betrokken was. De uitslag kan eerst becommentarieerd worden door de betrokken docent en wordt vervolgens – samen met de interpretaties – vrijgegeven aan de programmadirecteur. Deze laatste bespreekt de resultaten in een subcommissie van de POC die is samengesteld uit docenten, assistenten en studenten. De subcommissie spreekt een eindwaardering uit, die betrekking heeft op alle (onderdelen van) opleidingsonderdelen die eenzelfde docent verzorgt. In laatste instantie krijgt ook de decaan inzage in de evaluatieresultaten. Uiteindelijk stroomt een eindrapport bestaande uit de gemiddelde scores, de interpretaties en de eindwaardering door naar het personeelsdossier van de docenten. Sinds 2005–2006 is ook een systeem in voege van op kwaliteitsverbetering gerichte evaluaties. Deze willen docenten in hoofdzaak feedback geven over onderwijskwaliteit en hen ondersteunen bij activiteiten die zij nemen om hun onderwijs te optimaliseren. Deze evaluaties worden georganiseerd door de POC in overleg met de decaan. De POC betrekt ten minste éénmaal om de vier jaar opleidingsonderdelen in een verbeteringsinitiatief, afgestemd op de achtjaarlijkse visitatiecyclus. Naast de voornoemde periodieke evaluaties kan een POC of een individuele docent zelf het initiatief nemen om een opleiding, respectievelijk een opleidingsonderdeel, te laten evalueren. Hiervoor kunnen docenten een beroep doen op velerlei evaluatiemethodes en instrumenten die al dan niet centraal ter beschikking worden gesteld en ondersteund. Eén jaar na de publicatie van het visitatierapport moet de verantwoordelijke POC bij de academische overheid verslag uitbrengen over de manier waarop opvolging werd gegeven aan de curriculumevaluatie en visitatie. Vanaf het academiejaar 2008–2009 wordt deze opvolging nog verder verankerd door in het midden van de visitatie cyclus een moment te voorzien waarop een ‘balansmoment’ wordt opgemaakt, een scharnierpunt tussen de interne kwaliteitszorg en de externe kwaliteitsbewaking.
K.U.Leuven – Bachelor en Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie 249 Deel 2
5.1. Evaluatie resultaten Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet evaluatie van de resultaten van de beide opleidingen als goed. De commissie heeft akte genomen van de diverse mechanismen rond kwaliteitszorg, zoals die hierboven beschreven zijn. Uit de gesprekken met in de POC zetelende bachelor- en masterstudenten is duidelijk geworden dat zij weldegelijk een stem hebben en dat hun inbreng naar waarde geschat wordt. In de masterjaren verkleint de afstand tussen student en docent en kunnen problemen ook langs meer informele weg behandeld worden. Op sommige vlakken, zoals met betrekking tot de samenstelling van examenroosters (zie 2.7), is de inspraak evenwel nog steeds aan verbetering toe. Daarnaast is het de commissie duidelijk geworden dat beide opleidingen op regelmatige basis geëvalueerd worden. Zij waardeert dit, maar zowel inzake participatie (zie bijvoorbeeld 2.5) als feedback (zie 5.3) is er volgens haar zeker ruimte voor verbetering. De commissie apprecieert, tot slot, dat de studentenvertegenwoordigers van VTK zelf een systeem van kwaliteitszorg hebben opgesteld waarbij ze samenwerken met de opleiding. 5.2. Maatregelen tot verbetering Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet maatregelen tot verbetering van de beide opleidingen als goed. De commissie heeft vastgesteld dat de POC behoorlijk functioneert. De studenten zien voldoende bereidheid tot opvolging van hun opmerkingen, en kunnen dit met concrete feiten staven. Hun betrokkenheid bij docentenevaluaties kan wel nog verbeterd worden (zie 5.3). De commissie stelt voorts vast dat de inspanningen voor enquêtes en hearings niet altijd het gewenste resultaat leveren. Vooral studietijdmetingen kampen, zoals in 2.5 al aangehaald, met een probleem van participatie. Het door de opleidingen aangeboden zelfevaluatierapport heeft de commissie met gemengde gevoelens gelezen. Aan de ene kant treft ze er veel ruimte voor zelfkritiek, een goed uitgewerkte SWOT-analyse en een doordachte visie in aan. Helaas is het zelfevaluatierapport ook excessief uitvoerig, bevat het lange algemene beschrijvingen en relatief weinig synthese. Gevraagd wordt dit als een belangrijk verbeterpunt te zien. De gesprekken ter plaatse verliepen, overigens, in een open en constructieve sfeer.
250 K.U.Leuven – Bachelor en Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie Deel 2
De commissie stelt wel met tevredenheid vast dat de opleidingen toekomstgericht denken, over een strategische visie beschikten en veel belang aan verbeteracties hechten. De uitkomsten van de evaluaties vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen. De opleidingen hebben aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie ook in hun zelfevaluatierapport opgenomen, en daar goed gevolg aan gegeven. 5.3. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld van de beide opleidingen als goed. Tijdens haar visitatie ervoer de commissie een grote mate van betrokkenheid van de staf bij de kwaliteitszorg. Zoals uit facet 5.1 blijkt functioneren de POC’s van zowel de bachelor- als masteropleiding op degelijke wijze, en zijn de studenten en het personeel hierin goed vertegenwoordigd. Wel heeft de commissie de indruk dat studenten zich vooralsnog weinig betrokken voelen bij de onderwijsevaluaties. Dat komt mede doordat de toegang tot de resultaten zeer beperkt is – alleen een subcommissie van de POC ziet de geïndividualiseerde resultaten in – en er weinig terugkoppeling bestaat richting de studenten. De commissie beveelt alleszins aan dat de studenten meer feedback krijgen over de remediëringen en genomen acties. De Faculteit Ingenieurswetenschappen is recent van start gegaan met een gestructureerd overlegorgaan met de bedrijfswereld door de oprichting van een Senaat, waarin vertegenwoordigers van de verschillende bedrijfstakken, die relevant zijn voor de ingenieursopleidingen aan de faculteit, zetelen. De opleidingen zelf kunnen buigen op een Industriële Adviesraad, bestaande uit ‘captains of industry’ van de Vlaamse chemische sector. De commissie stelt vast dat deze Industriële Adviesraad goed functioneert en door het departement Chemische Ingenieurstechnieken reeds gebruikt werd om strategische beslissingen (bijvoorbeeld curriculumaanpassingen) door te voeren. Daarnaast wordt er ook beroep gedaan op externe docenten met bedrijfservaring. De commissie is van oordeel dat de alumniwerking aan actualisering toe is. Wel bestaan er informele contacten tussen ZAP en afgestudeerden.
Algemene conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Gegeven de positieve beoordelingen van de respectieve facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Interne Kwaliteitszorg van de beide opleidingen positief beoordeeld.
K.U.Leuven – Bachelor en Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie 251 Deel 2
Onderwerp 6:
Resultaten
6.1. Gerealiseerd niveau Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet gerealiseerd niveau van de beide opleidingen als goed. Het bestuderen van de cursussen, de examens, de resultaten van de verschillende projectwerken en de gesprekken met studenten en docenten heeft de commissie er van overtuigd dat het goede niveau dat de bacheloropleiding in haar doelstelling nastreeft ook effectief gehaald wordt. In de masteropleiding heeft de commissie vast kunnen stellen dat de kwaliteit van masterproef en stage, alsmede het niveau van de examens, goed zijn. Bachelorstudenten blijken zonder problemen de overstap naar de master te maken. Ook oud-studenten verklaren zich tevreden over de genoten opleiding, die ze als een goede voorbereiding op het beroepsleven beschouwen. Ze stellen trouwens vast dat de opleidingen nu meer praktijkgericht zijn geworden en vinden dit een positieve evolutie. Ze hebben snel werk kunnen vinden, nagenoeg allemaal in de chemische industrie. Zoals in facet 2.1 aan het licht kwam, bestaat er een goed en selectief aanbod inzake internationalisering (vooral voor de Erasmus-beurzen). Ook stafleden zijn betrokken bij diverse internationale uitwisselingen. 6.2. Onderwijsrendement Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet onderwijsrendement van de beide opleidingen als goed. Blijkens het zelfevaluatierapport haakt slechts een gering aantal studenten af in het eerste bachelorjaar zonder aan de examens deel te nemen. Dit is ongetwijfeld een positief effect van de onder 4.2 geschetste intensieve eerstejaars begeleiding. Na de afschaffing van het toelatingsexamen in 2003 trad wel een gevoelige daling op in het slaagcijfer van de eerste bachelor: van 70–75% tot ongeveer 60%. Vanaf het academiejaar 2005–2006 werden de studiejaren gradueel afgeschaft en kunnen er derhalve geen slaagpercentages voor berekend worden. Blijkens het zelfevaluatierapport behaalt in de academiejaren 2005–2006 tot en met 2007–2008 maar zo’n 36% van de generatiestudenten alle credits en ongeveer evenveel generatiestudenten tussen 75% en 99% van de credits. Dat wijst erop dat beduidend minder dan de helft van de generatiestudenten relatief probleemloos naar het tweede bachelorjaar doorstroomt.
252 K.U.Leuven – Bachelor en Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie Deel 2
De slaagcijfers van de tweede en derde bachelor liggen bijna altijd boven de 80% en zijn dus heel behoorlijk te noemen. De slaagcijfers in de hogere studiejaren (de huidige masteropleiding) behalen zelfs gemiddelde scores van 95 tot 100%. Geconcludeerd kan worden dat de afschaffing van het toelatingsexamen alleen het slaagcijfer in het eerste bachelorjaar werkelijk beïnvloed heeft. Volgens het zelfevaluatierapport bedraagt de gemiddelde studietijd 5 jaar en 3 maanden. 80% van de instromende studenten legt een foutloos parcours af en studeert af op tijd.
Algemene conclusie bij onderwerp 6: Resultaten Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Resultaten van de beide opleidingen positief beoordeeld.
K.U.Leuven – Bachelor en Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie 253 Deel 2
Integraal oordeel van de visitatiecommissie Gezien de positieve beoordeling bij de zes onderwerpen, is de visitatiecommissie van oordeel dat er binnen de opleiding bachelor in de Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn, en heeft zij aldus een positief eindoordeel over de opleiding. Gezien de positieve beoordeling bij de zes onderwerpen, is de visitatiecommissie van oordeel dat er binnen de opleiding master in de Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn, en heeft zij aldus een positief eindoordeel over de opleiding.
Overzicht van de geformuleerde verbetersuggesties Doelstellingen -- Expliciteer de internationale dimensie in de doelstellingen van beide opleidingen. -- Maak de doelstellingen van beide opleidingen formeler bekend bij de studenten. Programma -- Waak erover dat alle ‘syllabi’ (opleidingsonderdelenfiches) de doelstellingen even uitgebreid en adequaat beschrijven. -- Zorg voor een grotere interactie (en integratie) tussen de groep eigen studenten en de uit buitenlandse partnerinstellingen inkomende studenten. -- Overweeg het verplicht maken van de stage, en verhoog het aantal studiepunten dat eraan toegekend wordt. -- Waak erover dat de cursussen van de Athens-uitwisselingen relevant en van voldoende hoog niveau blijven. -- Tracht de keuzevrijheid in het opleidingsonderdelenpakket van de master opleiding te verhogen. -- Zoek alternatieve, meer representatieve en betrouwbare methodes voor de studietijdmeting. -- Geef de studenten meer feedback over de resultaten van de studietijdmetingen, zodat hun motivatie hiervoor ook aangewakkerd wordt. -- Zorg voor een betere omschrijving van de evaluatievormen bij elk opleidings onderdeel in de ‘syllabi’. -- Zorg voor een meer uitgebreide en transparante feedback bij de beoordeling van de opleidingsonderdelen ‘Probleemoplossen en Ontwerpen’. -- Geef maar ruchtbaarheid aan de mogelijkheid voor studenten om via hun POCafvaardiging en ombudspersonen inspraak te hebben in de examenroosters.
254 K.U.Leuven – Bachelor en Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie Deel 2
Specifiek voor de bacheloropleiding -- Werk een oplossing uit om de nevenrichting ‘Technische verbreding’ organisatorisch mogelijk te maken. -- Overweeg de inbreng van de nevenrichting ‘Elektrotechniek’ in het programma. -- Overweeg of het pakket aangeboden ‘algemeen vormende opleidingsonderdelen’ wel voldoende relevant is voor academische ingenieursstudies, en of er daarin niet meer ruimte voor ‘ethiek’ en ‘milieu’ moet vrijgemaakt worden. -- Haal het wiskundige niveau van het algemeen vormend opleidingsonderdeel ‘Economie’ naar boven. Specifiek voor de masteropleiding -- Stel de vraag of de ‘algemeen vormende opleidingsonderdelen’ voldoende adequaat de eindcompetenties van de opleiding dekken, en of het keuzeaanbod hierin niet vergroot mag worden. -- Licht de opleidingsonderdelen ‘Analyse van chemische processen’ en ‘Materialen in de chemische industrie’ inhoudelijk door, met het doel ze specifieker op de chemische technologie te richten. -- Expliciteer dat de wettelijke bepalingen met betrekking tot het auteursrecht van toepassing zijn op de masterproeven. Personeel -- Verzeker dat alle docenten aan de onderwijskundige vorming deelnemen, ofwel hun onderwijskundige competenties op een andere, aantoonbare wijze ontwikkelen. -- Waak erover dat de onderwijsbelasting voor het BAP en het ATP niet te hoog wordt en bewaak tegelijk de kwaliteit van de onderwijsondersteuning. Voorzieningen -- Breid het aantal werkruimtes voor de P&O’s uit. -- Zorg dat studenten voor zware rekenprogramma’s voldoende op computers van de opleiding zelf kunnen terugvallen. -- Stel meer standaardsoftware ter beschikking in de Campusbibliotheek Arenberg. Specifiek voor de bacheloropleiding -- Waak erover dat de infomomenten voor het kiezen van hoofd- en nevenrichting en van de masteropleiding een voldoende objectief karakter behouden. Kwaliteitszorg -- Probeer de resultaten van de diverse kwaliteitsbevragingen (hearings, enquêtes, e.d.) meer toegankelijk te maken voor de studenten. -- Tracht het zelfevaluatierapport in een beknoptere, meer gesynthetiseerde vorm neer te schrijven. K.U.Leuven – Bachelor en Master Ingenieurswetenschappen: Chemische Technologie 255 Deel 2
VIII
Universidade do Minho – Katholieke Universiteit Leuven – Université Catholique de Louvain – Universidad de Huelva – Univerza v Ljubljani – Università degli Studi della Calabria Subreport European Masters in Engineering Rheology
Preface This subreport deals with the European Masters in Engineering Rheology. The visitation committee visited the programme from 26 to 30 April 2009. In accordance with its mission, the visitation committee presents in this report its evaluation of the six themes from the frame of reference for accreditation as well as a global assessment, which will form the basis for the NVAO’s accreditation. The visitation committee also makes recommendations for further optimalisation of the quality of the education. In accordance with the VLIR/VLHORA-guidelines, six themes have been assessed, on the basis of the aspects defined in the VLIR/VLHORA evaluation framework and on the associated assessment criteria defined in the NVAO accreditation framework. The committee has formed its assessment on the basis of the information contained in the self-evaluation report. During the assessment visit to the programme this information has been completed with conversations with the faculty management, course coordinators, lecturers, supporting academic staff and students, and with documentation of the faculty and the programme, visits to facilities such as classrooms, computer room and library, and the study materials made available by the programme. Per aspect, the committee grants the score unsatisfactory, satisfactory, good or excellent. The score ‘unsatisfactory’ indicates that the aspect does not fulfil the basic quality demands and that policy makers should pay attention to the aspect. The score ‘satisfactory’ implies that the basic quality demands for this aspect of the programme are met. The score ‘good’ indicates that the quality stands out above the basic quality and the score ‘excellent’ implies that, on the assessed aspect, the K.U.Leuven – European Masters in Engineering Rheology 257 Deel 2
quality of the programme can serve both nationally and internationally as a best practice. It has been made transparent in the report how the committee came to its score per aspect, taking into account the associated assessment criteria, to make clear on which elements the score has been based. It has been tried to support the appraisals as much as possible with facts and analyses. The appraisals are also based on a comparison with internationally used standards in the domain. On the basis of the aspect scores, the committee then gives a summarising evaluation on the theme level. A positive (+) theme evaluation implies that the basic quality demands are met. A negative (-) theme evaluation implies that the basic quality demands are not met. Lastly, the committee gives an overall judgement about the basic quality of the complete programme at the end of the report. The elements which could be improved and recommendations for quality improvement have been identified together with the relevant aspect in the report. For the programme management, an overview of the recommendations for further optimalisation of the quality of the education is repeated at the end of the report. The opinion of the committee concerns the programme in all its options and variants, unless mentioned otherwise. It was decided to write the self-evaluation report as well as the assessment report in English to make it accessible for students, the vocational field, and for the other partner institutions of EURHEO. The assessment report applies to the 6 participating institutes of the EURHEO programme. The name of the awarded degree may vary depending on the institute. At the K.U.Leuven the programme leads to the degree of ‘Masters of Engineering: Chemical Technology (Engineering Rheology)’. As the site visit took place at the K.U.Leuven, it is unavoidable that there is a slight emphasis on the situation in Leuven. However, the visitation committee emphasizes that all partner institutions have been taken into account, e.g. by the information in the self-evaluation report, or by the interviews with various local coordinators, the coordinator of the Scientific Committee and with a few students from partner universities, who were all present in Leuven. Rheology is the study of the deformation and flow of matter. It is a relatively young and multidisciplinary science that encompasses different aspects of engineering, material science, chemistry and physics, requiring the integration of computational, theoretical and experimental tools from different sciences. Given the multidisciplinary character and the growing awareness of the importance of rheology from a scientific as well as from a more industrial point of view, a strong need was felt to
258 K.U.Leuven – European Masters in Engineering Rheology Deel 2
implement adequate education and training programmes in Europe. These should promote a true exchange of knowledge and facilitate the mobility of researchers between the various fields. Motivated by these needs, fourteen leading Universities from eleven countries got together in the Socrates/Erasmus curriculum develop ment project ‘EURHEO – European Postgraduate Programme in Rheology’ that started in July 1st 2003 and finished in March 31st 2007. The project aimed at assessing the possibility of developing Joint European Master and/or Post-Graduate syllabi in Rheology. After careful and prolonged assessment of the legislation at post-graduate level Europe wide and the identification of the most relevant and complementary areas to be covered, it was decided that it was feasible for seven of the partners to pursue an application towards an Erasmus Mundus Master programme. These institutions were: -- Universidade do Minho (Portugal) -- Katholieke Universiteit Leuven (Belgium) -- Université Catholique de Louvain (Belgium) -- Universidad de Huelva (Spain) -- Institut National Polytechnique de Grenoble (France) -- Univerza v Ljubljani (Slovenia) -- Università degli Studi della Calabria (Italy) The Erasmus Mundus Master proposal ‘EURHEO – European Masters in Engineering Rheology’ was submitted in April 2007. In October 2007 the consortium was informed that the proposal was accepted. From October 2007 till September 2008 the EURHEO consortium has practically implemented the master programme. The first students – 19 in number – have started their study in the EURHEO Master in September 2008. It should be noted that, due to legal restrictions, the university of Calabria is only involved in the second year of the master programme. During the site visit of the visitation committee (April 2009), it was also communicated that the UJF/INPG will drop out of the consortium in the short/medium term.
K.U.Leuven – European Masters in Engineering Rheology 259 Deel 2
Theme 1:
Aims and objectives
In the self-evaluation report the aims, objectives and the final qualifications of the European Masters in Engineering Rheology are described. The primary goal of the programme is to prepare the students for a professional career in an industrial environment, but also in scientific research (either industrial or academic) and in management. In the first place careers related to the field of rheology are intended. The programme, however, is sufficiently general that it also prepares for careers outside this specific field. During the programme the students have the opportunity to develop scientific skills and attitudes: (1) to acquire knowledge within the specific intellectual framework of the discipline, (2) to acquire insight into the way knowledge is gained (scientific methodology) and (3) to develop deep level understanding and a critical scientific attitude. Moreover, students are taught to break new ground, explore new technical solutions and implement these solutions. Design and production implies the competence of solving multidisciplinary problems, for which the number of solutions is infinite and never ideal. The overall objective of ‘EURHEO – European Masters in Engineering Rheology’ is to offer an advanced education programme on rheology and its applications to different engineering areas. The programme is based on a broad scientific and engineering basis, it emphasises exposure to empirical, theoretical and numerical routes to solve problems and to generate new designs and products. The application areas cover in the first place material science and engineering, chemical and mechanical Engineering. The general goals of the education program are translated into a set of learning outcomes, grouped into 3 domains of competence. The core competences of academically trained engineers are: I. Scientific, research-based approach to reality; II. Problem solving and design; and III. General competences and skills. These 3 domains of competence have been further elaborated in the self-evaluation report. 1.1. Level and orientation Opinion of the visitation committee The visitation committee evaluates the level and orientation of the European Masters in Engineering Rheology as satisfactory. The committee is convinced that the study programme objectives are focused on developing the students’ command of general (academic) competences at an advanced level. By integrating rheology into different subdisciplines of engineering
260 K.U.Leuven – European Masters in Engineering Rheology Deel 2
sciences, a balanced programme has been created, providing unique opportunities to the students. The international dimension of the programme is greatly valued by the committee. General competences too, like teamwork and reporting, are adequately trained. Nevertheless, the committee thinks that the learning outcomes can still be more adequate connected to the Dublin descriptors and to the professional profiles of graduated masters. Some of the above mentioned objectives, the committee felt, are somewhat on the ambitious side. Whether the programme will effectively teach the students to ‘break new ground’, for instance, has yet to be proved. Communication of the programme objectives needs improvement too. Moreover, students ought to know how these objectives will be realised and tested. In general the committee recommends the programme to describe the learning outcomes more precisely, elaborating them in a more formal way as has been done hitherto. 1.2. Discipline-specific requirements Opinion of the visitation committee The visitation committee evaluates the discipline-specific requirements of the European Masters in Engineering Rheology as excellent. The committee is truly convinced that the objectives of the study programme are in line with the requirements set by (foreign) colleagues. In fact the discipline-specific requirements have been set up by international peers themselves. The EURHEO programme is, according to the committee, unique within the domain of rheology. It combines the complementary expertise of leading European universities in the discipline. Furthermore the committee greatly values the alignment of the objectives with the needs and wants of the professional field. The combination of rheology with various subdisciplines (like chemical engineering, food, or materials) will but reinforce the position of graduates on the professional field. The members of the Steering Committee have intense contacts with the industrial world to make sure that the needs of the industry are taken into account adequately. Also an External Board of Advisors, consisting of experienced rheologists with academic and industrial background, has been appointed to control the academic and industrial requirements of the programme.
General conclusion related to theme 1: Aims and objectives As the two aspects of this theme have been evaluated positively and given the above formulated motivation, the committee assesses the aims and objectives of the European Masters in Engineering Rheology as being positive. K.U.Leuven – European Masters in Engineering Rheology 261 Deel 2
Theme 2:
Curriculum
General description EURHEO is a masters programme with a total duration of 2 academic years and 120 ECTS credits. In the first year the students take the Primary Studies Programme (PSP) in one of 5 partner universities. This PSP is designed to give students a strong basic education in the different areas of materials science and engineering to which rheology is directly relevant. Each Higher Education Institution (HEI) offers first master year syllabi with a different focus that reflect each institution’s specific area(s) of expertise in engineering, whilst ensuring that the students are given the necessary background in mathematics and physics to be able to take the fully integrated courses in the second year. Each HEI provides students with a minimum number of ECTS credits in areas identified by the consortium as core areas for the subsequent specific work in rheology: chemical engineering, materials engineering and mechanical engineering. Based on these suggested programmes, an individual study programme is defined for every student, based on his/her background and interests. These individual study programmes are designed in such a way that they bridge the prior knowledge and skills of students in the first year to the rheology courses in the second master year. In addition to the normal PSP, a transitional module is offered. It is aimed at students with a good academic or professional record, with a scientific background to which rheology is relevant but with a lower level of mathematics, continuum mechanics and numerical methods than required in engineering rheology. These students have to take a homogenisation module, entitled ‘Continuum Mechanics and Numerical Methods’. This course is compulsory for those applicants that are selected by the Scientific Committee under these conditions for admission into EURHEO, but the homogenisation module does not count towards the ECTS credit total of the programme. However, it is duly recognised in the Diploma Supplement. The second academic year consists in an Integrated Studies Programme (ISP), which starts with the students taking 15 ECTS credits corresponding from the socalled Common Branch Modules at the University of Minho, followed by another 15 ECTS credits of Advanced Topical Modules, at a HEI in a country other than that where they studied in the first year. The ISP is the main component of the master, its main objective being to give students a strong education in rheology and its applications to engineering problems in the various domains. The ISP has as main components: -- Common Branch Modules (CBM’s) -- Advanced Topical Modules (ATM’s) -- R&TD Final project (master’s thesis)
262 K.U.Leuven – European Masters in Engineering Rheology Deel 2
Common Branch Modules The aim of the CBM’s is to introduce the students to the main areas of application of rheology, regardless of their background. This should set the stage for the advanced topics to be taught later. Four modules are organised, of which the students have to choose 3, totalling 15 ECTS credits. One of the four modules, ‘Constitutive Modelling and Computational Rheology’, is compulsory. -- Materials Science -- Experimental Techniques -- Constitutive Modelling and Computational Rheology -- Rheology in Materials Engineering
5 ECTS 5 ECTS 5 ECTS 5 ECTS
The CBM’s are lectured at the University of Minho, in English, over a period of 12 weeks at the beginning of the second year. Advanced Topical Modules Once the basic education in rheology has been completed, students take the Advanced Topical Modules. These are devoted to the in depth study of particular areas of rheology according to the specific areas of interest of each individual student. The students have to choose three ATM’s, totalling 15 ECTS credits, from a list of possible subjects. The current full list of optional ATM’s, which are taught in English, and respective ECTS credits consists of the following: -- Polymer Rheology -- Advanced Rheometry, Interfaces and Microfluidics -- Bio and Food Rheology -- Environmental Rheology -- Rheo-Physical and Imaging Techniques -- Solid-State Rheology -- Complex Multiphase Systems -- Advanced Numerical Methods -- Hydraulics and Industrial Fluids -- Complements of Materials Processing and Engineering
5 ECTS 5 ECTS 5 ECTS 5 ECTS 5 ECTS 5 ECTS 5 ECTS 5 ECTS 5 ECTS 5 ECTS
The mobility scheme foresees the students moving from the first year host HEI to UMinho for the CBM and to a third HEI for the ATM courses and a final R&TD project (the Master’s thesis) of 30 ECTS. The students are no longer physically present at one common location when they start the ATM’s.
K.U.Leuven – European Masters in Engineering Rheology 263 Deel 2
2.1. Correspondence between the aims and objectives, and the curriculum Opinion of the visitation committee The visitation committee evaluates the correspondence between the aims and objectives, and the curriculum of the European Masters in Engineering Rheology as good. The first master year of EURHEO has to be considered as a broad introduction, with much emphasis on (chemical) engineering, but not necessarily related to rheology. Only in the beginning of the second year the CBM’s provide introductory courses to rheology. Therefore it would be appropriate to say that EURHEO teaches the basics of rheology, providing the students a good overview of the different areas wherein the discipline is used. This has been clearly confirmed during the interviews at the site visit. The coordinators of EURHEO look upon their study programme as an applied master. The programme aims not for ‘world class’ rheologists, as the coordinators put it, but wants to create a ‘common language’ out of different backgrounds. Institutions are therefore relatively free in composing their first master year programme and this diversity, the committee believes, is what makes EURHEO so enriching. All these observations taken into account, the committee finds the curriculum a good expression of the study programme’s final qualifications, in terms of level, orientation and discipline-specific requirements. The final qualifications are satisfactorily translated into learning goals of (components of) the curriculum, and the curriculum content offers students the opportunity to achieve the formulated final qualifications. The committee greatly values the engineering based approach of the programme, and is convinced that students are effectively trained in all sorts of problem solving skills and design. The international dimension in the study programme is, according to the very nature of EURHEO, excellent (see Theme 2 for an outline of the Erasmus Mundus student and staff mobility). The committee has observed that the Erasmus Mundus framework is not only good on paper, but that all participating institutions are very well integrated (see also 2.3). 2.2. Requirements for professional/academic orientation Opinion of the visitation committee The visitation committee evaluates the requirements for professional/academic orientation of the European Masters in Engineering Rheology as good. The committee is overall satisfied with the attention in the EURHEO programme for knowledge development. Being lectured by European specialists in rheology, the curriculum and the content of the lectures are well in line with current develop-
264 K.U.Leuven – European Masters in Engineering Rheology Deel 2
ments in the discipline. Students develop knowledge through the interweaving of education and academic research, especially through the R&TD project (see 2.8). The committee believes also that research skills are well developed in the curriculum. Attention for experience in the field, on the other hand, can be improved. As for the K.U.Leuven and UCL, for instance, the committee thinks that the students’ familiarity with industrial facilities is yet insufficient. Although there exists in Leuven a relevant course ‘Design of Chemical Production Units’, the link with the industry can still be improved by, among other things, organising more elaborated factory visits. All participating universities in EURHEO should take this remark to heart. The committee considers the attention for skills that support the social and professional functioning satisfactory. Considering the interaction between the study programme and social services, the committee has raised an ‘ethical’ question: the committee asks itself whether it might not be welcoming if students could be ‘encouraged’ to return to their country of origin, giving them the opportunity to apply their knowledge there for a certain time. In other words, the committee is somewhat concerned that the programme could take the form of a ‘brain drain’. This is, of course, a matter not to be debated on the programme level, but a mere point of reflection regarding the nature of the Erasmus Mundus project as such. 2.3. Consistency of the curriculum Opinion of the visitation committee The visitation committee evaluates the consistency of the curriculum of the European Masters in Engineering Rheology as good. The committee is convinced that the students can follow a curriculum that is sufficiently cohesive. There appears to be a very good harmony in the mutual cooperation of all member institutions. Of course there should exist some awareness as to the ‘fragmentation’ of institutions and curricula in the PSP. Notwithstanding this diversity (which on itself is an asset), the committee feels that there is a strong common denominator for the whole master programme. This harmony is guaranteed by the contribution of EURHEO coordinators who are responsible for the coherence of their own local programme. These coordinators represent their institution in the scientific committee, that is presided by the UMinho. The EURHEO programme pays special attention to the sequential structure of the curriculum. In the PSP an individual study programme is defined for every student – based on his/her background and interests – that has to be approved locally. Students can also be obliged to follow a homogenisation module in order to update their knowledge, thus ensuring that everyone is on the same level. K.U.Leuven – European Masters in Engineering Rheology 265 Deel 2
In the CBM all students are introduced to the main areas of application of rheology, regardless of their background. As an additional ‘safeguard’, one of the CBM’s (‘Constitutive Modelling and Computational Rheology’) is made compulsory for all students. ISP’s are designed in such a way that they bridge the prior knowledge and skills of students in the first year to the rheology courses in the second master year. In order to achieve this, students are invited by the consortium to consider specific mobility paths. Finally, by consequently using Macosko’s reference work on rheology, the programme is able to avoid confusion among students about terminology and nomenclature. The cohesion of the programme is furthermore supported by a common learning environment, where all students and staff feel in one group and contacts between them are easy and facilitated by interlinking software. 2.4. Size of the curriculum The visitation committee evaluates the size of the curriculum of the European Masters in Engineering Rheology, which is 120 ECTS, as being in line with the formal regulations described in the Decree on the Restructuring of Flemish Higher Education. 2.5. Workload Opinion of the visitation committee The visitation committee evaluates the workload of the European Masters in Engineering Rheology as satisfactory. In the first master year EURHEO students follow a study programme of 60 ECTS at the respective universities. This program is identical (or very similar) to that of the local students. Most study programmes are being monitored concerning suitability for study, though not every university seems to have developed this to the same point. At the UMinho both students and lecturers assess workload allocation to each course unit through questionnaires. At the K.U.Leuven the study programme of EURHEO students in the PSP is very close to the regular chemical engineering programme. In the latter, which has been the subject of a study load evaluation in December 2008, no serious unbalances are detected and the programme is therefore considered suitable for study. In the UCL the study load is subject to a calibration procedure involving the feedback from students. The University of Huelva lacks hitherto feedback on the real student’s workload. The self-evaluation report does not mention any study time follow up for the ULJ either. Because the programme is in an early phase, the committee thinks not much can be said yet on the agreement between estimated and actual study time. For the moment there does not exist a common system of study time measurements and follow
266 K.U.Leuven – European Masters in Engineering Rheology Deel 2
up. Overall, and given the information above, the committee finds that the curriculum is suitable for study and that there are no factors seriously obstructing study. Although some EURHEO students signalled that the number of courses is considerably higher than in their country of origin, the committee finds the actual number adequate. A point of attention is, however, the somewhat unbalanced composition of the second year. The committee finds the first semester relatively light compared to the second semester. Not only is the master’s thesis (30 ECTS) completely scheduled in the second semester, but also the ATM’s run partially during this second semester. In any event more effort should be dedicated to have an overview of the study time of the EURHEO programme as such, whether by hearings or by questionnaires. It is not appropriate to just ‘transfer’ conclusions of study time evaluations of local programmes towards the EURHEO programme (as the self-evaluation report seems to imply for the K.U.Leuven, for instance). International students are in a particular situation that cannot be compared to that of the local students. 2.6. Coherence of structure and contents Opinion of the visitation committee The visitation committee evaluates the coherence of the structure and contents of the European Masters in Engineering Rheology as good. The committee has observed that the programme uses a variety of work forms, making it fully in line with its objectives. Many of the courses offered by the various institutes in the PSP consist, in addition to ex-cathedra teaching, of laboratory sessions, numerical exercises, guided independent learning and seminars. Even so, some students told the committee they would like to have more practical work. The CBM’s in the second master year are lectured in the format of conventional classroom lectures. Making use of the fact that the students are physically together in Minho, most of the CBM’s also include some group work, such as projects. These group works contribute training the students in team-work, communication skills (written and oral reporting) and problem solving. The ATM modules are taught at a distance, over the internet, using e-learning environments such as the Blackboard platform. The committee was very impressed by the presentation of this e-learning platform at the site visit. It is not just meant as a storage place for the teaching staff to ‘store’ course material. The aim is that students, no matter the distance separating them, will work and discuss together online. The committee greatly values, in this sense, the elaboration of this didactic concept.
K.U.Leuven – European Masters in Engineering Rheology 267 Deel 2
2.7. Learning assessment Opinion of the visitation committee The visitation committee evaluates the learning assessment of the European Masters in Engineering Rheology as satisfactory. For the first year of studies, local assessment rules/examination methodology and timetable are applied. The way of assessment is communicated to the students at the start of each course. In general, students have one re-seat possibility per course unit immediately after the normal examination session or in July (depending on the local rules). Re-seat exams in September are not feasible for EURHEO students, as they are attending the CBM in Minho at that time. The CBM exams themselves are of two types, namely final examinations and individual or group projects. CBM reseat examinations take place between Christmas and New Year, or in the beginning of January at the second host institution. The ATM modules run between January until the end of April (including evaluation) and students perform them on a part-time basis together with the thesis through distance learning. The committee finds that the EURHEO programme possesses a good variety of evaluation standards. The examination timetables and the organisation of tests and examinations are adequate. The committee wishes, however, to stress that the link between the programme objectives and the evaluation is not transparent enough. The evaluation standards may represent all the learning outcomes of the study programme, but this correlation should be made more formal (e.g. regarding the testing of ‘soft skills’). Finally, the awarded degree is a double degree from the institutions involved in each student’s programme. Contrary to the other institutions, UMinho and UHU award a distinct degree ‘European Masters in Engineering Rheology’. The committee – as well as the EURHEO programme itself – think it advisable to award this ‘single joint degree’ at all participating institutions. Present legislation in the participating countries, however, does not allow this. 2.8. Master’s thesis General description The Research & Technological Development Project or master’s thesis is the culmination of the ISP, totalling one full semester of research (the second semester of the second year). Through the thesis, the students apply the good practices of scientific research, whether fundamental or applied, that they have learned during the curricular portion of the master programme. Each individual project is designed in such a way that it will force the students to integrate the entire body of knowledge they have acquired previously.
268 K.U.Leuven – European Masters in Engineering Rheology Deel 2
The themes of the master’s thesis should obviously be in line with the background and interests of the students as well as the research interests of the two institutes at which the student studies in the first and the second year. A general area for thesis topics has been identified for every combination of participating universities, thus guaranteeing that the topic is in line with their respective research interests and local facilities. Students can therefore choose their thesis subject in function of their mobility path, or vice-versa. Every thesis within the framework of EURHEO accounts for 30 ECTS, regardless of the number of ECTS credits normally attributed to it at the various participating institutes. For the practical implementation of the thesis within the EURHEO programme (such as timing, style of writing, timing of presentation, composition of jury), local rules apply. As for the scientific evaluation and grading, consortium rules will be described and made known to the students before they start their thesis work. The master’s thesis is presented by the students in their second host institution, being the university in which the thesis work was performed. The evaluating committee includes, whenever the local rules allow it, the local academic supervisor and the responsible coordinator from the first year of studies of the student. Normal equivalence procedures apply in order to allow the grade to be recognised by the remaining institutions issuing the degree. Opinion of the visitation committee The visitation committee evaluates the Master’s thesis of the European Masters in Engineering Rheology as satisfactory. The number of ECTS-credits (30 ECTS) for the master’s thesis is in agreement with the regulations in the accreditation framework. Although master’s theses had yet to be written at the time of the assessment visit, the committee is confident that the Research & Technological Development Project will allow the students to show analytical capacity and an independent problem-solving capacity at academic level. The committee grounds its opinion among other things on the above described guidelines regarding concept, preparation and guidance of the thesis. There is also a good supply of subjects, which are offered on an individualised, one-to-one basis. The choice of these subjects is interlinked with every student’s mobility path, so the master’s thesis is always well embedded in each university’s research field. Finally the assessment procedures of the master’s thesis are adequate according to the committee.
K.U.Leuven – European Masters in Engineering Rheology 269 Deel 2
2.9. Admission requirements Opinion of the visitation committee The visitation committee evaluates the admission requirements for the European Masters in Engineering Rheology as good. The basic entry requirement for EURHEO is a bachelor degree, equivalent to 180 ECTS credits in relevant areas such as engineering (e.g. mechanical, chemical) or natural sciences (e.g. physics, chemistry, biology). A background in engineering, physics or mathematics is preferred, with other backgrounds, such as chemistry and biology, being admissible, provided approval is given by the Scientific Committee. Applicants also have to demonstrate sufficient levels of proficiency in English and in either French or Spanish, if they intend to take the PSP in UCL (French) or at UHU (Spanish). No difference in entry conditions is foreseen between third country and European students. All interested students are invited to submit an application by filling out a number of documents that are available on the website of EURHEO. In order to be admitted, a student has to go through 4 consecutive steps: -- an initial screening of the applicants’ skills and qualifications; -- if deemed necessary by the Scientific Committee, an interview to assess their scientific, cultural and language skills; -- the acceptance of the tailored study plans that will be devised by the Scientific Committee for each applicant, including the possible compulsory attendance to the homogenisation module; -- the possibility of undertaking summer corrective actions/work between years 1 and 2 in order to overcome any shortcomings identified by the Scientific Committee. The maximum student intake per year is 35, with a maximum of 20 coming from third countries and the remainder from Europe. The application procedure is coordinated by the office of the coordinator in Braga. The latter is responsible for the collection and dissemination of all applications to the other universities of the consortium. All applications are judged by the Scientific Committee on the basis of the individual dossier (and the interview if judged relevant). The scientific committee more specifically analyses the student’s background and his/her choice of courses to be taken and recommends the curricular structure, including the Homogenisation Course, if necessary. For the granting of the Erasmus Mundus fellowships a ranking of applicants is made, based upon 4 criteria with the following relative weights: academic education (50%), language skills (30%), letter of motivation (10%), relevant professional experience (10%). EURHEO has also to take into account geographical balance
270 K.U.Leuven – European Masters in Engineering Rheology Deel 2
criteria set by the EU. There is a limit on the number of students coming from the same country (maximum 3) and of students coming from the same institution (maximum 2). According to the programme coordinators themselves, it is unavoidable that some incoming students will miss certain pre-requisites. Nevertheless, the committee finds the student intake policy very adequate and based upon clear and solid selection procedures. Students are closely followed up and local coordinators will, when necessary, develop a recovery plan. Especially the homogenisation module, in the first year, is a well developed effort regarding the alignment between the preliminary training and the study programme. This being said, a formal English test is recommended by the committee in order to refine the quality of the student intake. The programme coordinators are aware that, hitherto, practically only students from outside the EU have been inscribed in EURHEO. To fill this gap they are planning to award grants for EU-based students in the near future. Apart from this, the committee has observed that the current non-EU applications originate almost exclusively from Latin America, Asia and Africa. It is advisable also to recruit in Eastern Europe, North America and Oceania.
General conclusion related to theme 2: Curriculum As all the aspects of this theme have been evaluated positively and given the above formulated motivation, the committee assesses the curriculum of the European Masters in Engineering Rheology as being positive.
Theme 3:
Staff
3.1. Quality of staff Opinion of the visitation committee The visitation committee evaluates the quality of staff of the European Masters in Engineering Rheology as good. The didactic quality of the staff is, according to the committee, beyond any doubt. The staff is fully qualified for the substantive, educational and organisational realisation of the curriculum. Nevertheless, a permanent attention should be given to the adequate command of English language of all staff members. Another recommendation of the committee is to provide some kind of training to prepare the staff for e-learning based education.
K.U.Leuven – European Masters in Engineering Rheology 271 Deel 2
For the first year of studies, the students are taught and supervised by the local staff of professors, teaching assistants, etc. A number of these staff members also contribute substantially to the second year. For this second year a large number of staff members are involved at all partner institutions. More particularly, every module (homogenisation module, 4 CBM’s and the ATM’s) is taught by team members from 2 or 3 institutes. To guarantee the smooth organisation of these courses, a course coordinator has been appointed for every module. The distribution of responsibilities is very balanced, with every institution typically coordinating 2 courses. At each university personnel can participate in a large number of training activities. This educational training, listed per institution in the self-evaluation report, deals with topics such as improving didactical skills, implementing problem based learning, working with groups, evaluation strategies, academic writing skills, e-learning, etc. 3.2. Requirements for professional/academic orientation Opinion of the visitation committee The visitation committee evaluates the requirements of professional/academic orientation of the European Masters in Engineering Rheology as excellent. The committee has taken account of the lecturer curricular forms of the staff. It is truly impressed by the academic orientation of the core people involved in teaching the EURHEO programme. All are, without any exception, leading experts in the field of rheology in Europe. The research interests of the core people cover a wide range of areas related to engineering rheology. In other words, the team members do not only possess high academic standards, they are also highly complementary. The core staff of the EURHEO programme has an extended record of professional activities that support their expertise in the field of rheology. Most members of the core personnel are involved in bilateral projects with large companies at the European scale. Some of the team members have been active in industry before joining their university. Most of the core people of the consortium have also broad international experience, realised for example through postdoctoral experiences, scientific stays abroad, participation of the laboratories in EU funded projects, presentation of invited and keynote lectures at international congresses, etc. 3.3. Quantity of staff Opinion of the visitation committee The visitation committee evaluates the quantity of the staff of the European Masters in Engineering Rheology as satisfactory. The EURHEO programme can rely on staff in the 6 participating institutions, including professors, postdocs, Ph.D. students and technical and administrative staff.
272 K.U.Leuven – European Masters in Engineering Rheology Deel 2
The committee regrets that the self-evaluation report does not furnish a quantitative overview of the staff in each participating institution. Only with regard to the K.U.Leuven, where the committee has simultaneously assessed the master Chemische Technologie, it can be stated that the quantity of staff in the first master year is satisfactory (the master Chemische Technologie has a student/staff ratio of 7.7, if solely the department Chemische Ingenieurstechnieken is taken into account). However, based on the interviews during the site visit, the committee has been convinced that the overall staff capacity for the PSP is satisfactory. A core group containing representatives of each university contribute by teaching in the CBM’s at the beginning of the second year of the master, when all the students are gathered at Minho. They are also strongly involved in teaching the ATM’s by e-learning. Finally they are responsible for the guidance of the students during their thesis work at the respective universities. The committee finds that the core teaching group is sufficient in number to ensure that the study programme is of the desired quality. It trusts that the assisting staff at UMinho can fully deal with the student load during the practical and lab work of the CBM’s, though this should be closely monitored.
General conclusion related to theme 3: Staff As all the aspects of this theme have been evaluated positively and given the above formulated motivation, the committee assesses the staff for the European Masters in Engineering Rheology as being positive.
Theme 4:
Services
4.1. Facilities Opinion of the visitation committee The visitation committee evaluates the facilities of the European Masters in Engineering Rheology as good. As for the K.U.Leuven, EURHEO students use more or less the same facilities as in the local master Chemische Technologie. The latter, which has been assessed simultaneously with the EURHEO programme, has high quality labs and research infrastructure, a modern and well accessible library (‘Campusbibliotheek Arenberg’), and an adequate but relatively small computer infrastructure. Although the facilities at the partner universities could not be visited, the visitation committee managed to form an opinion about the overall facilities of the European Masters in Engineering Rheology. This was based on the information in the selfK.U.Leuven – European Masters in Engineering Rheology 273 Deel 2
evaluation report, as well as on the interviews with local coordinators and students during the site visit at the K.U.Leuven. According to the self-evaluation report, all participating institutions can rely on adequate housing services, as well as good libraries and computer facilities. Overall the committee is convinced that the premises and facilities are adequate for the realisation of the curriculum. 4.2. Tutoring Opinion of the visitation committee The visitation committee evaluates the tutoring of the European Masters in Engineering Rheology as good. Due to the specific character of the EURHEO programme, it was decided that most of the guidance of the incoming students is provided by the local coordinators. They operate in coordination with the local office for international relations of their institution. Each partner representative plays the role of tutor for all EURHEO students while at his/her institution. The local coordinators are the essential local interlocutors of the students and provide them with guidance, information and advice on various questions. According to the self-evaluation report, the International Relations Offices of the participating institutions are well aware of the cultural differences and difficulties in hosting this particular and diverse target group. The consortium is also conscious of the importance of the administrative systems, communication processes and welfare services for the quality of an international student’s experience. The committee has not had the possibility to interview students of all participating institutions. Nevertheless, the feedback of K.U.Leuven and UCL students regarding tutoring was overall very positive. They are satisfied with the social services and housing on central university level, and with the interaction with the faculty. The International Office of the K.U.Leuven appears to function very well. Besides, problems regarding the programme, courses or scientific content are also discussed directly with the teaching staff, in an informal way. The committee concludes that the study programme guidance provided to incoming students is well organized. The tutoring meets the needs of the students. When problems arise, they effectively know whom to contact. The international offices function adequately, and students can always rely on a good individual coaching by the staff. A minor point is, however, the number and quality of information that is delivered before the start of the programme. Some students that were questioned by the committee signalled they had lacked ‘background’ with regard to certain courses. Some of them even ignored which courses they were going to follow. If the EURHEO coordinators effectively want their students to make an ‘informed choice’, as
274 K.U.Leuven – European Masters in Engineering Rheology Deel 2
they have put it, delivery of information preceding the start of the study programme requires improvement.
General conclusion related to theme 4: Services As the two aspects of this theme have been evaluated positively and given the above formulated motivation, the committee assesses the services for the European Masters in Engineering Rheology as being positive
Theme 5:
Internal quality assurance
General description The EURHEO programme is managed scientifically and pedagogically by the Steering Committee which constitutes of the local coordinators at each participating university. The coordinator of UMinho is also the president of the Steering Committee. The internal quality assurance mechanisms of EURHEO are coordinated by the Steering Committee. In this respect there are two annual meetings. The first one is a mid-year follow-up meeting, aimed at assessing the students’ performance and the quality of the teaching methods and support material in the first semester, as well as for the final selection of the third country students. The second meeting is an endof-year meeting again aimed at assessing the students’ performance and the quality of the teaching methods and support material, but now in the second semester. It is also destined for the final selection of European students. Several internal confidential inquiries are organised in order to obtain feedback. In addition various reports have to be written by the stakeholders of the EURHEO programme. These inquiries and reports include a students’ assessment questionnaire for each course, a lecturers’ assessment questionnaire for each teacher participating in the EURHEO programme, an assessment questionnaire of organisational and academic issues (to be completed by every student after every mobility period), a general report concerning the first year of EURHEO (to be written by every local coordinator), a final students’ questionnaire on all issues of the programme after the completion of the master programme, a scholar report, and a host institution report concerning the scholar. Once the first series of questionnaires and reports becomes available (spring 2009), they will be considered in detail by the Steering Committee. Measures to remediate potential problems will be decided on in an action plan by the Steering Committee. In addition, the participating universities have their own additional methods for quality assurance and assessment, such as questionnaires and hearings. K.U.Leuven – European Masters in Engineering Rheology 275 Deel 2
5.1. Evaluations of results Opinion of the visitation committee The visitation committee evaluates the evaluations of results of the European Masters in Engineering Rheology as good. The committee values the approach of the internal quality assurance, and is convinced the Steering Committee is the right instrument to provide it. The study programme is evaluated periodically, based on measurable targets. The questionnaires are well developed and involve students, teaching staff as well as coordinators. It is appreciated by the committee that students can also self-evaluate themselves. It might be recommendable, in the future, also to survey the professional field. 5.2. Measures for improvement Opinion of the visitation committee The visitation committee evaluates the measures for improvement of the European Masters in Engineering Rheology as satisfactory. The committee finds it too early to decide whether the results of the evaluation are the basis for demonstrable improvement measures. As this is the first assessment visit the programme is subject to, nothing can be said about the response to former recommendations. Nevertheless, given the commitment of the Steering Committee and the involvement of the External Board of Advisors (see 5.3), the committee believes that the programme targets for the future are well founded. Meetings of the Steering Committee and the External Board of Advisors have already led to reflections on or refinement of the programme. Moreover the programme coordinators have written a good, self-critical self-evaluation report. Also the site visit in Leuven (where local coordinators of UCL, UHU and UMinho were present as well) has reinforced the committee in its conviction. 5.3. Involvement of staff, students, alumni and the professional field Opinion of the visitation committee The visitation committee evaluates the involvement of staff, students, alumni and the professional field of the European Masters in Engineering Rheology as satisfactory. As explained in 5.1, the teaching staff is actively involved in the internal quality assurance via the Steering Committee. The involvement of students in decision-making and evaluations is, however, a weak point. EURHEO does have a kind of student representation, but rather in a ‘consulting’ way and without explicit voting rights. The committee finds it essential that the level of student representation increases. Students should be allowed to be full member of the Steering Committee and have voting rights therefore.
276 K.U.Leuven – European Masters in Engineering Rheology Deel 2
A great asset of the programme, according to the committee, is the creation of an External Board of Advisors. This Board, constituted by 4 people, convenes once per year, is responsible for the overview of the scientific and pedagogical quality of the master and will help in its strategic development in terms of the future research trends and employment opportunities in Europe. A meeting of the External Board of Advisors is held by the middle of the academic year, with a 2/3-day duration. Members of the Board are provided with feedback concerning the questionnaires related to the first semester as well as the results of the exams at the end of the first semester. They are requested to produce a report on issues such as cohesion of the programme, quality of the students, policy concerning the selection of scholars, etc. The assessment panel is composed of authoritative specialists in the field of rheology, including an advisor from the industry. The latter is, according to the committee, an additional asset and will help the programme in its contacts with the professional field. Graduates do not yet exist, but it might be advisable to put the first steps already for creating an alumni organisation.
General conclusion related to theme 5: Internal quality assurance As all the aspects of this theme have been evaluated positively and given the above formulated motivation, the committee assesses the internal quality assurance for the European Masters in Engineering Rheology as being positive.
Theme 6:
Results
6.1. Achieved learning outcomes Opinion of the visitation committee The visitation committee evaluates the achieved learning outcomes of the European Masters in Engineering Rheology as satisfactory. The first students of the EURHEO programme will but graduate in 2010. Nevertheless, the committee is convinced that the realised final qualifications will be in line with the level, orientation and discipline-specific requirements of the desired competences. Given the information in the self-evaluation report and the interviews during the site visit, the committee believes that the master’s thesis will be of adequate quality. The strong selection procedure (see 2.9) guarantees to a certain extent that only highly motivated, high level students will graduate. Given the international scope of the programme and the broad cultural exposure they are subjected to, graduates will almost automatically be well prepared for a job in (among other K.U.Leuven – European Masters in Engineering Rheology 277 Deel 2
things) multinationals. However, as most students appear to plan obtaining a PhD, the committee thinks that the sectors of employment aimed at should be widened. As stated already in 2.2, the programme can fill this gap by organizing more contacts with the industry and intensifying factory visits. 6.2. Study progress Opinion of the visitation committee The visitation committee evaluates the study progress of the European Masters in Engineering Rheology as satisfactory. As the first EURHEO students will but graduate in 2010, it is hardly possible for the visitation committee to do far-reaching pronouncements on study progress or average study duration. However, given the policy of the study programme with respect to the study progress, the committee considers it appropriate to put its trust in the programme. The committee has, for instance, ascertained in 4.1 that student tutoring and guidance in EURHEO are of good quality. Also, given the strong selection procedure (see 2.9), incoming students will almost inevitably be of high standard. The committee believes these factors will have a good effect upon study progress.
General conclusion related to theme 6: Results As all the aspects of this theme have been evaluated positively and given the above formulated motivation, the committee assesses the results of the European Masters in Engineering Rheology as being positive.
278 K.U.Leuven – European Masters in Engineering Rheology Deel 2
General opinion of the visitation committee The visitation committee evaluates the European Masters in Engineering Rheology as having good quality elements and expresses a positive final opinion since the different aspects of the six themes from the accreditation framework are satisfied. The final conclusion of the visitation committee is therefore positive.
With regard to improvements to be made to the programme, the visitation committee raises the following suggestions for change Objectives -- Connect the learning outcomes better to the Dublin descriptors and to the professional profiles of graduated masters. -- Improve the communication of the programme objectives (and the way they will be tested) towards students. -- Describe the learning outcomes more precisely, elaborating them in a more formal way than has been done till now. Programme -- Improve the students’ familiarity with industrial facilities by, for instance, organising more elaborated factory visits. -- Make the link between the programme objectives and evaluation standards more formal and transparent. -- Consider awarding the single joint degree ‘European Masters in Engineering Rheology’ at all participating institutions of EURHEO, if legislation would allow it. -- Organise a compulsory English test for students willing to enter the programme. -- Involve more EU-based students in the programme. -- Extend the recruitment areas of non-EU students to Eastern Europe, North America and Oceania. Personnel -- Take care that the assisting staff at UMinho can deal with the student load during the practical and lab work of the CBM’s. Services -- Take care to inform the incoming students better about the courses before the start of the study programme.
K.U.Leuven – European Masters in Engineering Rheology 279 Deel 2
Internal Quality Assurance -- Increase the student representation in decision-making, allowing students as full member (i.e. with voting rights) in the Steering Committee. Results -- Put sufficient emphasis on industry in the programme, in order to avoid graduates choosing exclusively for obtaining PhD’s.
280 K.U.Leuven – European Masters in Engineering Rheology Deel 2
Bijlage 1 Personalia
Jan Lerou (1946) is Chief Technology Officer van Oxford Catalysts Ltd en Velocys, Inc, beiden dochterondernemingen van Oxford Catalysts Group PLC. Oxford Catalysts ontwikkelt katalysatoren voor de productie van schone brandstoffen, zowel conventionele fossiele brandstoffen als hernieuwbare bronnen zoals biomassa. Velocys, Inc ontwikkelt en commercialiseert microreactorsystemen die energie, verbeterde producten en een grotere energie-efficiëntie leveren aan chemische bedrijven. Van 2000 to 2004 was Lerou Vice President en Chief Technology Officer van NovoDynamics, Inc, een start-up bedrijf gevestigd in Ann Arbor, MI, dat geavanceerde patroonherkenning en datamining softwareproducten ontwikkelt. Voordien was hij technisch manager bij DuPont Nylon Intermediates. In zijn 16 jaar omspannende carrière bij DuPont heeft Lerou verschillende ingenieurs- en managementfuncties bekleed. In die hoedanigheden heeft hij bijgedragen tot de succesvolle commercialisering van nieuwe processen waaronder fluoromonomers, butaan aan tetrahydrofuraan en ozonveilige fluorkoolwaterstoffen. Voordien was hij werkleider in het Laboratorium voor Petrochemische Techniek aan de Universiteit van Gent. Lerou behaalde een diploma Burgerlijk Scheikundig Ingenieur aan de Katholieke Universiteit Leuven en een doctoraat in de Toegepaste Wetenschappen aan de Universiteit Gent. Hij is actief betrokken in verscheidene academische en wetenschappelijke instellingen, en was van 1997 tot 2002 visiting professor aan de Katholieke Universiteit Leuven. Daarnaast was hij lid van de industriële adviesraden van de chemical engineering departementen van de Universiteit van Virginia, de Universiteit van Houston, de Pennsylvania State University en Washington University, St. Louis. Hij is voormalig voorzitter en directeur van de Catalysis and Reaction Engineering Division van het AIChE en lid van de raad van beheer van ISCRE, Inc. In 2008 werd hem de Catalysis and Reaction Engineering Practice Award van de Catalysis and Reaction Engineering Division van het American Institute of Chemical Engineers toegekend. Guido Vermeylen (1942) is van opleiding doctor in de wetenschappen (scheikunde – K.U.Leuven 1967). Hij werkte gedurende 40 jaar voor het huidige Umicore of bedrijven die er nu in geïntegreerd zijn. Hij was onder andere actief betrokken bij de reorganisaties van Metallurgie Hoboken – Overpelt en Union Minière. Gedurende enkele jaren was hij site-verantwoordelijke om deze veranderingen lokaal te implementeren. Nadien werd hij, als Vice President R&D, belast met het transformeren van de R&D afdelingen tot een strategisch geïntegreerde eenheid voor proces- en productontwikkeling (3d generation R&D). Een gestructureerde aanpak en het stimuleren van innovatie was een deel van de uitdaging. Hij was gedurende verschillende jaren lid van de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid (VRWB) – Technologiecommissie.
284 Personalia Bijlage 1
Paul Van Damme (1948) studeerde af als Burgerlijk Scheikundig Ingenieur aan de UGent in 1972, behaalde er zijn Doctoraat in Toegepaste Wetenschappen in 1979. Van 1972 tot 1983 was hij wetenschappelijk medewerker (FKFO) aan UGent in het gebied van de thermische kraking van koolwaterstoffen. In die periode publiceerde hij een 20 tal artikels in buitenlandse wetenschappelijke literatuur en behaalde hij de ‘De Keyzer’ prijs voor zijn doctoraat. In 1983 maakte hij de overstap naar Agfa Gevaert, waar hij startte in het technologisch onderzoek van het de onderlaag- en filmproductie. Van 1989 tot 1991 was hij verantwoordelijk voor de controle van de logistieke processen (Supply chain). Tijdens deze periode volgde hij ook succesvol een MBA aan de UFSIA (IPO). Vanaf 1991 tot 1997 was hij productiechef grafische divisie. In 1998 maakte hij de overgang mee naar Bayer in Leverkusen en Sarnia als verantwoordelijke voor speciale projecten in de Rubberdivisie. Vanaf 1 januari 1999 tot aan zijn pensionering eind 2008 was hij afgevaardigd bestuurder van Bayer Rubber NV (nu LANXESS Rubber NV) in Zwijndrecht. Naast de dagdagelijkse leiding van de productievestiging maakte hij eveneens deel uit van het management team voor Butyl met zetel in Fribourg (Zwitserland). Vanaf 2000 is hij verantwoordelijk voor de Butyl productietechnologie binnen de Bayer groep. Paul Van Damme is gedurende een 20 tal jaar actief lid geweest van het genootschap Chemische Techniek van het KVIV. Paul Janssens (1947) is van opleiding burgerlijk ingenieur Textiel (UGent). Hij begon zijn loopbaan in 1974 als assistent van de directie in een jute-spinnerij waar hij verantwoordelijk was voor het optimaliseren van het productieproces en het opvolgen van de kwaliteit. In 1977 stapte hij over naar een KMO waar glasemail werd gesmolten op metaal. Dit gebeurde enerzijds in loon voor metaalverwerkende bedrijven zoals producenten van wasmachines, warmwaterboilers en koelplaten voor warmtewisselaars van koeltorens van elektriciteitscentrales. Anderzijds was er een eigen productie van geëmailleerde publiciteitspanelen (o.a. brouwerijen) en kunstwerken (o.a. samenwerking met studio Hergé). Hij was daar eerst verantwoordelijk voor het technisch-commercieel contact met de klanten en de productieplanning en later als gedelegeerd bestuurder voor het algemeen beheer en in het bijzonder voor de ontwikkeling van de email in kunst en architectuur. In 1989 werd hij verantwoordelijk voor de wereldwijde aankoop van katoen grondstof voor een katoenspinnerij. Deze nieuwe functie werd voorafgegaan door een opleiding aan de Memphis Cotton School (USA). In 2001 werd hij eerst productie directeur en later algemeen directeur van een naaigarenbedrijf (150 personeelsleden), dat naaigaren produceert voor de Europese en de Noord-Afrikaanse markt. Sinds 2009 is hij met pensioen maar was hij naast lid van deze visitatiecommissie ook lid van de commissie Textieltechnologie van de VLHORA.
Personalia 285 Bijlage 1
Leon P.B.M. Janssen (1945) studeerde Technische Natuurkunde in Delft en Bedrijfseconomie in Rotterdam. Hij promoveerde in 1976 aan de Technische Universiteit Delft op het gebruik van dubbelschroefextruders voor kunststofverwerking. In 1977 en 1978 was hij visiting assistant professor op het Department of Chemical Engineering van de University of Delaware in de VS, waar hij zich bezig hield met toegepaste reologie en thermodynamica van stromende polymeeroplossingen. Eind 1978 keerde hij terug naar Delft als Universitair Hoofddocent en bedrijfsingenieur van het Laboratorium voor Fysische Technologie. In 1981 ontving hij de Hoogewerff Jongerenprijs en in 1983 werd hij benoemd tot hoogleraar Scheikundige Technologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zijn huidige onderzoeksgebieden zijn polymeerprocestechnologie, zetmeelmodificaties en toegepaste reologie. Hij is Fellow van “the Plasics and Rubber Institute” en lid van de “Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen”. Naast een tweehonderdtal artikelen schreef hij zeven boeken; zijn boek over extrusie is onder meer vertaald in het Chinees en Japans. Hij is vaste gasthoogleraar aan de Technische Universiteit Harbin (HIT, China), de Technische Universiteit Bandung (ITB, Indonesie) en de Universiteit van Surabaya (UBAYA, Indonesie).
286 Personalia Bijlage 1
Cis Van Den Bogaert (1952) doctoreerde na zijn opleiding Natuurkunde aan de Universitaire Instelling Antwerpen in het domein van de elementaire-deeltjesfysica. Hij behaalde tevens zijn aggregatie, waarmee hij bevoegd werd om in het hoger secundair onderwijs les te geven. Van 1974 tot 1979 was hij als onderzoeker van het Interuniversitair Instituut voor Kernwetenschappen (IIKW-NFWO) verbonden aan de Universitaire Instelling Antwerpen (UIA). Gedurende de periode 1980–1981 was hij actief in de Verbruikersunie, waar zijn opdracht zowel uit vergelijkend kwaliteitsonderzoek als projectplanning bestond. Van 1981 tot 1983 voerde hij op het Rijksuniversitair Centrum Antwerpen (RUCA) onderzoek uit in het kader van het Interuniversitair project voor efficiënter kandidatuursonderwijs. Voor de Vlaamse Interuniversitaire Raad nam hij van 1983 tot 1984 de coördinatie van het project ‘Onderzoek en organisatie van onderwijskundige professionalisering’ voor zijn rekening. In de daaropvolgende jaren (1984–1999) stond dr. Van Den Bogaert op de Dienst studie- en studentenbegeleiding van het Universitair Centrum Antwerpen (RUCA) in voor de coördinatie van het overbruggingsonderwijs, de studiebegeleiding, de onderwijs- en examenregelingen en de kwaliteitszorg van het academisch onderwijs. In de loop van deze periode was hij onder meer bestuurslid en lid van de Examencommissie Vlaamse Natuurkunde Olympiade (1988–1995) en lid van de Technische Werkgroep ter voorbereiding van het Vlaams toelatingsexamen arts-tandarts, adviesorgaan van de Minister van Onderwijs (1995–1996). Dr. Van Den Bogaert bracht als bestuurslid van de Contactgroep Hoger Onderwijs, in de aanloop naar de bachelor-masterhervorming (1999–2003) onderwijsdeskundigen uit de Vlaamse universiteiten en hogescholen samen rond diverse onderwijsinnovatieve thema’s. In 1999 werd hij aan de Universiteit Antwerpen aangesteld als Opdrachthouder Onderwijs en Onderwijsinnovatie. Sinds de definitieve fusie, in 2003, van de drie Antwerpse universiteiten (RUCA, UFSIA, UIA) in één Universiteit Antwerpen, leidt hij binnen het rectoraat het Departement Onderwijs. De opdrachten van dit departement centreren zich rond onderwijsbeleid en -organisatie, kwaliteitszorg en innovatie, media en leeromgevingen, doctoraatsopleiding en onderwijsadministratie (studentensecretariaat, curriculum-, examen- en diploma-administratie). Hij is de auteur van verschillende beleidsrapporten en hield meerdere voordrachten met betrekking tot het academisch onderwijs.
Personalia 287 Bijlage 1
Matthias Verstraeten (1986) behaalde het diploma wiskunde-wetenschappen bij de middenjury. Hij studeerde in 2009 af als Master in de Ingenieurswetenschappen: Chemie en Materialen aan de Vrije Universiteit Brussel. Hierbij heeft hij 2 jaar de taak van studentenvertegenwoordiger voor deze opleiding op zich genomen. Momenteel is hij aangesteld als FWO-Aspirant en doet onderzoek naar verschillende thema’s in de chromatografie zoals scheidingsperformantie bij hoge drukken, invloed van pakkingsheterogeniteiten op de performantie, piekkarakterisatie en signaalverwerking. Wouter Rerren (1986) studeerde wetenschappen-wiskunde aan het Koninklijk Atheneum te Diest. Hier nam hij actief deel aan leerlingenorganisaties. Nadien ging hij naar de Katholieke Universiteit Leuven waar hij de Bachelor Ingenieurswetenschappen (major Chemische Technologie – minor Materiaalkunde) behaalde. Als vervolg hierop koos hij voor de Master Ingenieurswetenschappen Chemische Technologie aan het departement Chemische Ingenieurstechnieken, waar hij met grote onderscheiding afstudeerde in juni 2009. In zijn twee laatste jaren aan de universiteit was hij actief bezig met onderwijs en internationalisering als lid van het presidium VTK (Vlaamse Technische Kring). In zijn laatste jaar was hij tevens lid van de academische raad van de K.U.Leuven en het groepsbestuur van de Groep Wetenschap & Technologie. Momenteel werkt hij als proces ingenieur in de ExxonMobil raffinaderij te Antwerpen.
288 Personalia Bijlage 1
Bijlage 2 Bezoekschema’s
Bezoekschema Universiteit Gent Dinsdag 10 maart 2009 15u00 – 17u00
intern beraad visitatiecommissie
17u00 – 18u00
bestuur van de faculteit en facultair coördinator
18u00 – 19u00
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
19u00
avondmaaltijd visitatiecommissie
Woensdag 11 maart 2009 09u00 – 09u45
opleidingsverantwoordelijken, opstellers van het zelfevaluatierapport, student betrokken bij onderwijskundig overleg (Ba Materiaalkunde en Chemische Technologie)
09u45 – 10u15
studenten betrokken bij het onderwijskundig overleg (Materiaalkunde en Chemische Technologie)
10u15 – 10u30
pauze
10u30 – 11u00
docenten betrokken bij het onderwijskundig overleg (Materiaalkunde en Chemische Technologie)
11u00 – 12u00
studenten, inclusief student betrokken bij het onderwijskundig overleg (Ba Materiaalkunde en Chemische Technologie)
12u00 – 13u00
middagmaal
13u00 – 13u45
assisterend academisch personeel, inclusief AAP betrokken bij onderwijskundig overleg en ATP (Ba Materiaalkunde en Chemische Technologie)
13u45 – 14u30
zelfstandig academisch personeel, inclusief ZAP betrokken bij onderwijskundig overleg (Ba Materiaalkunde en Chemische Technologie)
14u30 – 15u00
nabespreking, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven (Ba Materiaalkunde en Chemische Technologie)
15u00 – 15u45
opleidingsverantwoordelijken, opstellers van het zelfevaluatierapport, student betrokken bij onderwijskundig overleg (Ma Chemische technologie)
15u45 – 16u45
studenten, inclusief student betrokken bij onderwijskundig overleg (Ma Chemische Technologie)
16u45 – 17u00
pauze
17u00 – 17u45
assisterend academisch personeel, inclusief AAP betrokken bij onderwijskundig overleg en leden van het ATP (Ma Chemische Technologie)
17u45 – 18u30
zelfstandig academisch personeel, inclusief ZAP betrokken bij onderwijskundig overleg (Ma Chemische Technologie)
18u30 – 19u00
gesprek met afgestudeerden (Ma Chemische Technologie)
19u00 – 19u30
nabespreking, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
19u30
avondmaaltijd visitatiecommissie
292 Bezoekschema’s Bijlage 2
Donderdag 12 maart 2009 09u00 – 09u45
opleidingsverantwoordelijken, opstellers van het zelfevaluatierapport, student betrokken bij onderwijskundig overleg (Ma Materiaalkunde)
09u45 – 10u45
studenten, inclusief student betrokken bij onderwijskundig overleg (Ma Materiaalkunde)
10u45 – 11u00
pauze
11u00 – 11u45
assisterend academisch personeel, inclusief AAP betrokken bij onderwijskundig overleg en ATP (Ma Materiaalkunde)
11u45 – 12u30
zelfstandig academisch personeel, inclusief ZAP betrokken bij onderwijskundig overleg (Ma Materiaalkunde)
12u30 – 13u45
middagmaal gevolgd door nabespreking, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
13u45 – 14u30
opleidingsverantwoordelijken, opstellers van het zelfevaluatierapport, student betrokken bij onderwijskundig overleg (Ma of Textile Engineering)
14u30 – 15u30
studenten, inclusief student betrokken bij onderwijskundig overleg (Ma of Textile Engineering)
15u30 – 15u45
pauze
15u45 – 16u45
assisterend en zelfstandig academisch personeel, inclusief AAP en ZAP betrokken bij onderwijskundig overleg en ATP (Ma of Textile Engineering)
16u45 – 17u15
gesprek met afgestudeerden (Ma of Textile Engineering)
17u15 – 17u45
nabespreking, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
17u45 – 18u15
gesprek met de afgestudeerden (Materiaalkunde)
18u15 – 18u30
nabespreking, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
18u30 – 19u30
informele ontmoeting met het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
19u30
avondmaal visitatiecommissie
Vrijdag 13 maart 2009 09u30 – 11u00
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d.
11u00 – 12u00
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), en verantwoordelijken interne kwaliteitszorg (facultair en centraal)
12u00 – 13u00
middagmaal
13u00 – 14u00
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
14u00 – 15u00
gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken
15u00 – 17u00
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
17u00
mondelinge rapportering
Bezoekschema’s 293 Bijlage 2
Bezoekschema Vrije Universiteit Brussel Maandag 16 maart 2009 09u30 – 11u00
intern beraad visitatiecommissie
11u00 – 12u00
bestuur van de faculteit en facultair coördinator
12u00 – 12u45
opleidingsverantwoordelijken, opstellers van het zelfevaluatierapport, student betrokken bij onderwijskundig overleg
12u45 – 13u45
middagmaal visitatiecommissie
13u45 – 14u15
studenten betrokken bij onderwijskundig overleg
14u15 – 14u45
docenten betrokken bij onderwijskundig overleg
14u45 – 15u00
pauze
15u00 – 16u00
studenten inclusief student betrokken bij onderwijskundig overleg
16u00 – 16u45
assisterend academisch personeel, inclusief AAP betrokken bij onderwijskundig overleg en ATP
16u45 – 17u00
pauze
17u00 – 17u45
zelfstandig academisch personeel, inclusief ZAP betrokken bij onderwijskundig overleg
17u45 – 18u15
gesprek met afgestudeerden van de opleiding
18u15 – 18u45
nabespreking commissie en extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
18u45 – 19u45
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
19u45
avondmaaltijd visitatiecommissie
Dinsdag 17 maart 2009 09u00 – 10u30
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d.
10u30 – 11u30
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair) en verantwoordelijken interne kwaliteitszorg (facultair en centraal)
11u30 – 12u30
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
12u30 – 13u30
middagmaal
13u30 – 14u30
gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken
14u30 – 16u00
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
16u00
mondelinge rapportering
294 Bezoekschema’s Bijlage 2
Bezoekschema Katholieke Universiteit Leuven Zondag 26 april 2009 17u00 – 19u00
intern beraad visitatiecommissie
19u00
avondmaal visitatiecommissie
Maandag 27 april 2009 09u00 – 10u00
bestuur van de faculteit en facultair coördinator
10u00 – 10u45
opleidingsverantwoordelijken, opstellers van het zelfevaluatierapport, student betrokken bij onderwijskundig overleg Ba en Ma Chemische Technologie
10u45 – 11u00
pauze
11u00 – 11u30
studenten betrokken bij onderwijskundig overleg (Materiaalkunde en Chemische Technologie)
11u30 – 12u00
docenten betrokken bij onderwijskundig overleg (Materiaalkunde en Chemische Technologie)
12u00 – 13u00
middagmaal visitatiecommissie
13u00 – 14u00
studenten, inclusief student betrokken bij het onderwijskundig overleg (Ba Chemische Technologie)
14u00 – 15u00
studenten, inclusief student betrokken bij het onderwijskundig overleg (Ma Chemische Technologie)
15u00 – 15u15
Pauze
15u15 – 16u00
assisterend academisch personeel, inclusief AAP betrokken bij onderwijskundig overleg en ATP (Ba en Ma Chemische Technologie)
16u00 – 16u45
zelfstandig academisch personeel, inclusief ZAP betrokken bij onderwijskundig overleg (Ba Chemische Technologie)
16u45 – 17u00
Pauze
17u00 – 17u45
zelfstandig academisch personeel Ma Chemische Technologie, inclusief ZAP betrokken bij onderwijskundig overleg
17u45 – 18u30
nabespreking commissie en gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
18u30 – 19u00
gesprek met afgestudeerden (Chemische Technologie)
19u00 – 20u00
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20u00
avondmaaltijd visitatiecommissie
Dinsdag 28 april 2009 09u00 – 09u45 opleidingsverantwoordelijken, opstellers van het zelfevaluatierapport, student betrokken bij onderwijskundig overleg (Ba en Ma Materiaalkunde) 09u45 – 10u45
studenten inclusief student betrokken bij onderwijskundig overleg (Ba Materiaalkunde)
10u45 – 11u00
Pauze
11u00 – 12u00
studenten, inclusief student betrokken bij onderwijskundig overleg (Ma Materiaalkunde)
12u00 – 13u00
studenten, inclusief student betrokken bij onderwijskundig overleg (Ma Materials Engineering)
13u00 – 14u00
middagmaal Bezoekschema’s 295 Bijlage 2
14u00 – 15u00
assisterend academisch personeel, inclusief AAP betrokken bij onderwijskundig overleg en ATP (Materiaalkunde)
15u00 – 15u45
zelfstandig academisch personeel, inclusief ZAP betrokken bij onderwijskundig overleg (Ba Materiaalkunde)
15u45 – 16u00
Pauze
16u00 – 17u00
zelfstandig academisch personeel, inclusief ZAP betrokken bij onderwijskundig overleg (Ma Materiaalkunde en Ma Materials Engineering)
17u00 – 18u00
nabespreking commissie en gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
18u00 – 18u30
gesprek met afgestudeerden (Materiaalkunde)
18u30
avondmaaltijd visitatiecommissie
Woensdag 29 april 2009 09u30 – 10u30
opleidingsverantwoordelijken, opstellers van het zelfevaluatierapport, student betrokken bij onderwijskundig overleg (Ma of Engineering Rheology)
10u30 – 11u30
studenten, inclusief student betrokken bij onderwijskundig overleg (Ma of Engineering Rheology)
11u30 – 11u45
pauze
11u45 – 12u45
zelfstandig academisch personeel, inclusief ZAP betrokken bij onderwijskundig overleg (Ma of Engineering Rheology)
12u45 – 14u15
middagmaal en nabespreking commissie en gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
14u15 – 15u15
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair) en verantwoorde lijken interne kwaliteitszorg (facultair en centraal)
15u15 – 17u15
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d.
17u15 – 18u15
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
18u15
avondmaaltijd visitatiecommissie
Donderdag 30 april 2009 09u30 – 10u30
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
10u30 – 11u30
gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken
11u30 – 14u30
middagmaal en intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
14u30
mondelinge rapportering
296 Bezoekschema’s Bijlage 2
Ravensteingalerij 27 B – 1000 Brussel T +32 (0)2 792 55 00 F +32 (0)2 211 41 99 www.vlir.be
[email protected]