Brussel, juni 2004
De onderwijsvisitatie Geschiedenis
Een evaluatie van de kwaliteit van de opleidingen Geschiedenis aan de Vlaamse universiteiten
De onderwijsvisitatie Geschiedenis Een evaluatie van de kwaliteit van de opleidingen Geschiedenis aan de Vlaamse universiteiten
De onderwijsvisitatie Geschiedenis Exemplaren van dit rapport kunnen tegen betaling verkregen worden op het VLIR-secretariaat Egmontstraat 5 - 1000 Brussel Tel. 02 512 91 10 - Fax 02 512 29 96
[email protected] – www.vlir.be Wettelijk depot: D/2004/2939/4
Woord vooraf In dit rapport brengt de visitatiecommissie Geschiedenis verslag uit over haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen die resulteren uit het onderzoek dat zij in oktober 2003 – januari 2004 heeft verricht naar de kwaliteit van de academische opleidingen Geschiedenis. Dit initiatief kadert in de werkzaamheden van de universiteiten en van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) met betrekking tot de kwaliteitszorg van het academisch onderwijs. Bij deze visitatie werd de nieuwe procedure voor de onderwijsvisitaties van de tweede ronde gevolgd waarbij de visitatiecommissie de opleidingen op 17 kwaliteitsaspecten beoordeelt en dit oordeel ook uitdrukt in de vorm van een letterscore. Naast de beschrijvende vergelijking is bijgevolg een tabel met letterscores opgenomen waarin de opleidingen onderling worden vergeleken. De VLIR meent op die wijze onder meer de transparantie van de rapporten te vergroten. In deze lijn werd tevens beslist om de publieke toegankelijkheid van de visitatierapporten te bevorderen door ze integraal op de webstek van de VLIR te plaatsen (www.vlir.be). Ook wordt de onderzoeksgebondenheid van het onderwijs nadrukkelijker dan in de eerste ronde in de evaluatie betrokken. Dit gebeurt door een aantal extra aandachtpunten omtrent de onderzoeksgebonden component van het onderwijs in acht te nemen. In de nieuwe procedure is verder vastgelegd dat de visitatiecommissie haar referentiekader waarin zij aangeeft aan welke voorwaarden een goede opleiding van het desbetreffende vakgebied moet voldoen, vooraf aan de opleidingen voorlegt en met hen bediscussieert. Een nieuw element in het visitatieproces is ten slotte dat de visitatiecommissie nagaat wat er met de aanbevelingen van haar collega’s uit de eerste visitatieronde werd gedaan binnen de opleidingen. Met de vernieuwde procedure heeft de VLIR ook willen anticiperen op de invoering van de bachelor-master structuur, in het bijzonder op de veralgemening van (internationale) systemen van kwaliteitszorg en accreditatie. Het rapport is in de eerste plaats bedoeld voor de betrokken opleidingen en faculteiten, en is in het bijzonder gericht op kwaliteitshandhaving en -verbetering. Daarnaast wil het rapport ook de bredere samenleving inlichten over de wijze waarop de betrokken faculteiten omgaan met de kwaliteit van hun onderwijs. De lezer moet zich echter terdege realiseren dat het rapport slechts een momentopname biedt van het academisch Geschiedenisonderwijs in Vlaanderen en dat
3
06/2004
de rapportering van de visitatiecommissie slechts één fase is in het proces van kwaliteitszorg. De visitatie Geschiedenis werd mede mogelijk gemaakt dankzij de inzet van al diegenen die binnen de universiteit betrokken waren bij de voorbereiding en uitvoering ervan. Ik dank dan ook allen die hebben bijgedragen aan het goede verloop van deze visitatie. Daarnaast is de VLIR in het bijzonder veel dank verschuldigd aan de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor de grote mate van deskundige inzet waarmee zij hun opdracht hebben uitgevoerd. Als voorzitter van de VLIR hoop en verwacht ik ten slotte dat dit rapport door de vele behartigenswaardige bemerkingen die het bevat, zal bijdragen, en dit zowel op korte als op lange termijn, tot een verdere bloei van het academisch Geschiedenisonderwijs in Vlaanderen.
A. De Leenheer Voorzitter VLIR
06/2004
4
Inhoud Woord vooraf
3
Deel 1: Algemeen deel
9
I. De onderwijsvisitatie Geschiedenis
11
1. Inleiding
11
2. De betrokken opleidingen
11
3. De visitatiecommissie
12
3.1.
Samenstelling
12
3.2.
Taakomschrijving
12
3.3.
Werkwijze 3.3.1. Voorbereiding 3.3.2. Bezoek aan de instellingen 3.3.3. Rapportering
13 13 13 13
4. Korte teugblik op de visitatie
14
5. Opzet en indeling van het rapport
15
II. Het referentiekader Geschiedenis
17
1. Wenselijkheid van een gemeenschappelijk referentiekader
17
2. Doelstellingen van de opleiding Geschiedenis
17
3. Minimumeisen ten aanzien van de afgestudeerden
18
4. Uitgangspunten van de algemene didactiek
18
III. Algemene conclusies
21
5
06/2004
IV. De opleidingen Geschiedenis in vergelijkend perspectief
25
0. Inleiding
25
1. Onderwijsprofiel, doelstellingen en eindtermen
26
2. Programma
27
2.1.
Opbouw en inhoud van het programma
27
2.2.
Onderwijsleersituatie
32
2.3.
Toetsing en evaluatie
33
3. Eindverhandeling
34
4. Studenten
34
4.1.
Studentenprofiel en studentenaantallen
34
4.2.
Slaagcijfers
35
4.3.
Rendementen en doorstroom
37
5. Studeerbaarheid 5.1
Studietijd
37
5.2.
Studievoorlichting en -begeleiding
38
6. Afgestudeerden
06/2004
37
39
6.1.
Kwaliteit van de afgestudeerden
39
6.2.
Waardering van de afgestudeerden
39
7. Opleiding als organisatie
39
8. Gebouwen en infrastructuur
41
9. Personeel en personeelsbeleid
42
10. Internationalisering
44
11. Onderzoekscomponent van het onderwijs
45
12. Interne kwaliteitszorg
46
13. Bamastructuur
48
V. Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten
51
Deel 2: Opleidingsrapporten
55
1. Universiteit Antwerpen De opleiding Geschiedenis in de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
57
2. Katholieke Universiteit Brussel De opleidingen Geschiedenis en Geschiedenis-Wijsbegeerte in de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
77
6
3. Vrije Universiteit Brussel De opleiding Geschiedenis in de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
97
4. Katholieke Universiteit Leuven De opleidingen ‘Geschiedenis: Oudheid’ en ‘Geschiedenis: Middeleeuwen, Nieuwe Tijd, Nieuwste Tijd’ in de Faculteit Letteren
117
5. Universiteit Gent De opleiding Geschiedenis in de Faculteit Letteren
141
Bijlagen
163
Bijlage 1: Personalia van de leden van de visitatiecommissie
165
Bijlage 2: De bezoekschema’s
169
Bijlage 3: Overzicht van de programma-inhoud in de Vlaamse Geschiedenisopleidingen
177
Bijlage 4: Checklist, gebruikt bij de beoordeling van de opleidingen
183
Bijlage 5: Lijst van in het rapport gebruikte afkortingen
195
Bijlage 6: Opmerkingen van de K.U.Brussel op het vergelijkend overzicht van de opleidingen Geschiedenis in het ontwerp van het visitatierapport
197
7
06/2004
06/2004
8
Deel 1 Algemeen deel
9
06/2004
06/2004
10
I. De onderwijsvisitatie Geschiedenis 1.
Inleiding
In dit rapport brengt de visitatiecommissie Geschiedenis verslag uit van haar bevindingen over de academische opleidingen Geschiedenis aan de Vlaamse universiteiten. Zij bezocht deze instellingen in de periode oktober 2003 tot januari 2004, in opdracht van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR). Dit initiatief kadert in de werkzaamheden van de VLIR op het vlak van de externe kwaliteitszorg, waarmee de Vlaamse universiteiten gevolg geven aan de decretale verplichting ter zake.
2.
De betrokken opleidingen
Ingevolge haar opdracht heeft de visitatiecommissie bezocht: – 4 en 5 november 2003
Universiteit Antwerpen Geschiedenis
– 24 en 25 november 2003
Katholieke Universiteit Brussel Geschiedenis
– 9 t.e.m. 11 december 2003
Vrije Universiteit Brussel Geschiedenis
– 16 t.e.m. 18 december 2003
Katholieke Universiteit Leuven Geschiedenis: Oudheid Geschiedenis: Middeleeuwen, Nieuwe Tijd en Nieuwste Tijd
– 19 t.e.m. 21 januari 2004
Universiteit Gent Geschiedenis
De volgorde van de bezoeken is veelal bepaald door overwegingen van pragmatischorganisatorische aard. De commissie is er zich van bewust dat deze volgorde, zij het impliciet, een invloed kan hebben gehad op de visitatie. Ze heeft er evenwel zorgvuldig over gewaakt dat in alle opzichten vergelijkbare beoordelingen en adviezen tot stand kwamen.
De onderwijsvisitatie Geschiedenis
11
06/2004
3.
De visitatiecommissie
3.1. Samenstelling De visitatiecommissie Geschiedenis werd ingesteld door de VLIR bij besluit van 27 oktober 2003. De commissie heeft de volgende samenstelling: Voorzitter: Prof. dr. em. R. Van Eenoo, emeritus gewoon hoogleraar, Universiteit Gent Leden: Prof. dr. C. Billen, hoogleraar Université Libre de Bruxelles Prof. dr. em. R. De Keyser, emeritus hoogleraar Katholieke Universiteit Leuven Prof. dr. em. J.M. Hannick, emeritus gewoon hoogleraar Université catholique de Louvain Prof. dr. C. Bruneel, gewoon hoogleraar Université catholique de Louvain Mevr. A. Grimon, stafmedewerker kwaliteitszorg verbonden aan het VLIR-secretariaat, trad op als secretaris van de visitatiecommissie. Zij kon door omstandigheden niet deelnemen aan het bezoek aan de K.U.Leuven. Dit bezoek werd bijgevolg ondersteund door Mevr. S. Verfaillie. Voor een kort curriculum vitae van de leden van de visitatiecommissie wordt verwezen naar bijlage 1.
3.2. Taakomschrijving De opdracht van de visitatiecommissie, die in het instellingsbesluit is omschreven, luidde als volgt: a. op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken, een oordeel vormen over de kwaliteit van de opleiding (inclusief de kwaliteit van de afgestudeerden) en over de kwaliteit van het onderwijsproces (inclusief de kwaliteit van de onderwijsorganisatie), mede gelet op de eisen/verwachtingen die voortvloeien uit de facultaire taak iedere student voor te bereiden op de zelfstandige beoefening van de wetenschap of de beroepsmatige toepassing van wetenschappelijk kennis; b. het doen van aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering.
06/2004
12
De onderwijsvisitatie Geschiedenis
3.3. Werkwijze 3.3.1. Voorbereiding De visitatiecommissie hield haar installatievergadering op 21 oktober 2003. Tijdens deze vergadering werden de commissieleden verder ingelicht over het visitatieproces en hebben zij zich voorbereid op de af te leggen bezoeken. Verder heeft de commissie op deze vergadering een referentiekader geformuleerd (zie II). Daarnaast werd het programma van de bezoeken opgesteld (zie bijlage 2) en werd een eerste bespreking gehouden van de zelfevaluatierapporten.
3.3.2. Bezoek aan de instellingen De gesprekken die de commissie tijdens haar bezoek aan de betreffende faculteiten heeft gevoerd vormden de tweede bron van informatie. De gesprekspartners waren alle geledingen die betrokken zijn bij het onderwijs in de opleidingen Geschiedenis. Ten slotte heeft de commissie kennis genomen van bijkomende informatie, zoals verslagen, voorbeelden van examenvragen, schriftelijk studiemateriaal, tijdschriften en handboeken, die door de opleidingen ter beschikking werden gesteld. Ook werden door de visitatiecommissie nog vóór de bezoeken per instelling en per commissielid twee eindverhandelingen opgevraagd en gelezen. Tevens werden onderwijsruimten, practicumlokalen, computerfaciliteiten en bibliotheken bezocht. Deze hebben de commissie een goed beeld gegeven van de omgeving waarin het Vlaamse Geschiedenisonderwijs plaatsvindt. Aan het einde van elk bezoek werden, na intern beraad van de visitatiecommissie, de voorlopige bevindingen mondeling gepresenteerd aan de gevisiteerde opleiding.
3.3.3. Rapportering Als laatste stap in het visitatieproces heeft de commissie haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen in voorliggend rapport vastgelegd. Bovendien heeft zij, overeenkomstig de bepalingen voor de visitaties in de tweede ronde, een letterscore toegekend aan 17 kwaliteitsaspecten. De faculteiten werden in de gelegenheid gesteld om op de concepten van het rapport te reageren. De commissie heeft de reacties van de faculteiten in de mate dat zij zich hierin kon vinden in het rapport verwerkt. De reactie van de opleidingen die een fundamenteel verschillend standpunt innamen ten aanzien van bepaalde kwaliteitsaspecten waarmee de commissie niet mee akkoord kon gaan, wordt als bijlage in dit eindrapport opgenomen;
De onderwijsvisitatie Geschiedenis
13
06/2004
4.
Korte terugblik op de visitatie
De commissie heeft de haar toegekende opdracht met veel belangstelling uitgevoerd. De visitatie heeft de leden van de commissie niet alleen de kans geboden om het academisch onderwijs in de opleidingen Geschiedenis in Vlaanderen van naderbij te bekijken, maar het was voor haar tevens een unieke gelegenheid om onder vakgenoten te reflecteren en te debatteren over de aard, de kwaliteit en de toekomst van dit onderwijs. Deze reflectie en dit debat luidden meteen het einde van een periode in het Vlaamse Geschiedenisonderwijs in. De hervormingen in het hoger onderwijs vanaf september 2004 zullen voor de opleidingen het begin zijn van een nieuwe – maar voorlopig onzekere – toekomst. De commissie was er zich van bewust dat ze voor de opleidingen op een ongunstig moment kwam. Dit tijdstip was echter evenzeer historisch: door de huidige situatie met de merites en tekorten in de respectieve opleidingen te beschrijven, beschikken de opleidingen over een ijkpunt naar de toekomst toe. De commissie heeft tijdens de discussies steeds getracht om, vanuit een kritische ingesteldheid, op een constructieve wijze voorstellen tot verbetering te doen en bij te dragen aan de toekomstige hervormingen. Ze heeft bij haar beoordeling de eigenheid van de universiteit en de opleiding in acht genomen en de oordelen en sugties steeds gesitueerd binnen de context van de unieke opleiding. Zo behoedde de commissie er zich voor om een opleiding met weinig studenten gelijk te stellen aan een opleiding met een groot aantal studenten en om een kandidatuuropleiding op dezelfde hoogte te zetten met een volledige opleiding. Met het voorliggend rapport hoopt de commissie dan ook een bijdrage te leveren tot de verdere positieve ontwikkeling van het onderwijs in de Geschiedenis in Vlaanderen. De commissie wenst met het rapport in de eerste plaats een discussie op gang te brengen binnen de betrokken faculteiten met de bedoeling na te gaan op welke punten verbetering nodig is en in welke mate dit binnen de gegeven randvoorwaarden te verwezenlijken is. Verder hoopt de visitatiecommissie dat voorliggend rapport in zijn geheel ook aan de buitenwereld nuttige informatie verschaft en een goed inzicht geeft in de eigenheid en de kwaliteit van de gevisiteerde opleidingen. Naast de vergelijking van de verschillende opleidingen zou het voor de commissie, maar ook voor de opleidingen, interessant geweest zijn om de situatie, en meer bepaald de opleidingsprogramma’s, de personeelsomkadering en de financiële middelen, in de andere humane wetenschappen te leren kennen. Op die wijze zou het Vlaamse Geschiedenisonderwijs kunnen gekaderd worden binnen het geheel van het onderwijs in de humane wetenschappen. Tot slot wenst de visitatiecommissie haar dank te betuigen aan al diegenen die binnen de universiteiten betrokken zijn geweest bij de voorbereiding en de uitvoering van de visitatie.
06/2004
14
De onderwijsvisitatie Geschiedenis
5.
Opzet en indeling van het rapport
Het voorliggend rapport bestaat uit twee delen, waarvan het eerste deel uit vier hoofdstukken bestaat. Naast onderhavig hoofdstuk I wordt in hoofdstuk II het referentiekader van waaruit de commissie de gevisiteerde opleidingen heeft beoordeeld, weergegeven. In hoofdstuk III geeft de commissie een aantal opmerkingen over de aspecten die haar bijzonder troffen bij het visiteren van de opleidingen Geschiedenis. In hoofdstuk IV worden de belangrijkste conclusies en bevindingen van de commissie per thema in comparatief perspectief weergegeven, in hoofdstuk V wordt deze vergelijking aan de hand van letterscores gevisualiseerd. In het tweede deel van het rapport brengt de commissie per opleiding verslag uit over de vaststellingen die ze heeft gedaan. De aanbevelingen ten aanzien van de afzonderlijke universiteiten worden eveneens in deze deelrapporten opgenomen. De deelrapporten werden geordend volgens de chronologische volgorde van de bezoeken.
De onderwijsvisitatie Geschiedenis
15
06/2004
06/2004
16
II. Het Referentiekader Geschiedenis 1.
Wenselijkheid van een gemeenschappelijk referentiekader
Ieder lid van de commissie heeft een eigen opvatting over de kwaliteiten waaraan een goede universitaire opleiding Geschiedenis zou moeten voldoen. Die opvattingen kunnen onderling verschillen en tezelfdertijd als zodanig allemaal valabel en verantwoord zijn. Hoe nuttig de diversiteit van opinie voor de ontwikkeling van de discipline ook is, ze is minder aan te bevelen als het gaat om een visitatie van de verschillende universitaire instellingen. Bij een dergelijke visitatie is het wenselijk dat de commissie haar onderzoek organiseert vanuit een gemeenschappelijk vertrekpunt, d.w.z. vanuit een referentiekader. Dit referentiekader duidt zowel de doelstellingen aan die door de opleiding moeten bereikt worden, de minimumeisen waaraan de competenties van de afgestudeerden moeten beantwoorden, alsook de didactische uitgangspunten waaraan de opleiding moet tegemoet komen. Dit referentiekader wordt in dit hoofdstuk bondig geëxpliciteerd. Het huidige referentiekader Geschiedenis werd mede gebaseerd op en verfijnt het referentiekader van de VLIR-visitatie Geschiedenis in 1995 en de VNSU-visitatie Geschiedenis in 1995.
2.
Doelstellingen van de opleiding Geschiedenis
De doelstellingen die de opleiding Geschiedenis moet nastreven en bereiken zijn de volgende: 1. het aanleren van een parate inzichtelijke kennis betreffende de historische ontwikkeling van de wereldbeschaving en van de Europese beschaving in het bijzonder; 2. het introduceren van de studenten in de voornaamste ontwikkelingen en inzichten in de geschiedeniswetenschap en historiografie;
Referentiekader
17
06/2004
3. het aanleren van inzicht in de eigentijdse ontwikkelingen vanuit een historisch comparatief perspectief; 4. het aanleren van voldoende, voor de opleiding relevante theoretische kennis uit de mens- en gedragswetenschappen en voldoende redeneervaardigheden om die kennis zelfstandig op het historisch materiaal toe te passen; 5. het aanleren van technische en theoretische vaardigheden, die het de afgestudeerden mogelijk maken op een zelfstandige en wetenschappelijke wijze historische bronnen en literatuur te verzamelen, te analyseren en te beoordelen, om op grond daarvan op een creatieve wijze verklarende of inzichtelijke werkhypothesen te formuleren en te toetsen en daarmee de historische realiteit zoveel mogelijk te benaderen; 6. het aanleren van uitdrukkings- en redeneervaardigheden om de parate historische kennis en de resultaten van het eigen en lopend wetenschappelijk onderzoek op een heldere en boeiende wijze kenbaar te maken aan de vakspecialisten, aan de jongeren en aan het bredere publiek; 7. het aanleren van een historisch-kritische attitude; 8. het aanleren van de kennis, vaardigheden en attituden die aansluiten bij de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt.
3.
Minimumeisen ten aanzien van de afgestudeerden
De afgestudeerden moeten beschikken over: 1. kennis, vaardigheden en attitudes om actief deel te nemen aan de wetenschappelijke activiteiten van de discipline; 2. de nodige flexibiliteit om de historische kennis en historische vaardigheden te integreren in een niet-strikt-historisch beroep.
4.
Uitgangspunten van de algemene didactiek
1. De opleiding geschiedenis is verantwoordelijk voor de wetenschappelijke en de beroepsvoorbereidende kwaliteit van het opleidingsprogramma en voor de efficiëntie waarmee het wordt aangeleerd. Het opleidingsprogramma moet aansluiten bij de doelstellingen en minimumeisen zoals hierboven geformuleerd, het moet een goede samenhang vertonen waarbij de grondige basisopleiding van de eerste cyclus uitmondt in een competentie die een zekere differentiatie en specialisatie tijdens de tweede cyclus mogelijk maakt. 2. De student is mede verantwoordelijk voor de effectiviteit en de voortgang van zijn studie.
06/2004
18
Referentiekader
3. Opdat de student die medeverantwoordelijkheid ten volle zou kunnen waarmaken, dient het opleidingsprogramma doorzichtig en duidelijk te zijn. De eind- en intermediaire doelstellingen van de opleiding en van de afzonderlijke opleidingsonderdelen moeten de student van meet af aan goed bekend zijn, in het bijzonder in relatie tot de toelatingseisen, de veronderstelde voorkennis, de vereiste vaardigheden en attitudes. 4. Het leerproces dient ondersteund te worden door een moderne didactische uitrusting en door goed aansluitend studie- en onderwijsmateriaal, dat in voldoende mate voor de student moet beschikbaar zijn. Een gevarieerd gebruik van aangepaste didactische werkvormen en een efficiënte begeleiding ervan met relevante media zijn van belang. In hoofde van de student dient het opleidingsprogramma gevolgd te kunnen worden in het voorziene tijdsbestek en dient het aan te zetten tot een doelmatig gebruik van de studietijd. In de mate van het mogelijke dient rekening gehouden te worden met individuele variaties in studietempo. 5. Het vakkenpakket in de licenties dient, met inbegrip van de keuzevakken, aan te sluiten bij het lopend wetenschappelijk onderzoek. 6. Vorm en inhoud van de evaluatie van studenten dienen overeen te stemmen met de vooropgestelde leerdoelen en met de wijze waarop die leerdoelen vertaald zijn in het leerproces. De exameneisen- en vormen dienen vooraf aan de studenten duidelijk bekend gemaakt te worden. 7. De eindverhandeling moet duidelijk het sluitstuk van de studie zijn, waar de student de verworven kennis, inzichten en vaardigheden kan laten zien. In de eindverhandeling moet de historische inbreng gewaarborgd zijn. De begeleiding dient een gestructureerd karakter te hebben en de zelfwerkzaamheid te bevorderen. 8. De opleiding dient een systeem van studie- en studentenbegeleiding te bevatten dat gericht is op het voorkomen en tijdig signaleren van studieproblemen, alsmede op het doen van suggesties voor oplossingen. 9. De opleiding zal de nodige aandacht besteden aan de organisatie van een derde cyclus onderwijs in de discipline. Om de degelijkheid en efficiëntie hiervan op te voeren zal dit onderwijs best in het kader van interuniversitaire samenwerking, eventueel op internationale schaal, worden uitgebouwd. 10. De stafleden zullen ten slotte de nodige aandacht besteden aan de nascholing en permanente vorming van de afgestudeerden in hun discipline. Ze zullen de nodige maatregelen treffen om dit belangrijke onderdeel van de opleiding optimaal te organiseren in samenspraak met de gespecialiseerde diensten van de universiteit en liefst in samenwerking met andere universiteiten. 11. Er is een structurele aandacht voor de onderwijskwaliteiten van de staf. De stafleden streven naar een evenwichtige houding tussen onderwijs en onderzoek. Onderwijs moet een zelfde rol spelen in het carrièreperspectief als onderzoek.
Referentiekader
19
06/2004
06/2004
20
III. Algemene opmerkingen De commissie is over het algemeen zeer tevreden over de kwaliteit van de opleidingen Geschiedenis in Vlaanderen. Alle vijf bieden ze kwaliteitsvol, wetenschappelijk onderwijs aan. Voorafgaand aan de grondige vergelijking van de opleidingen wil de commissie enkele algemene tendensen beschrijven en enkele aspecten benoemen die volgens haar typisch en kenmerkend zijn voor het huidige Geschiedenisonderwijs in Vlaanderen. Voorafgaand aan dit wenst ze echter een kanttekening te maken bij haar taak als visitatiecommissie. Deze taak werd bemoeilijkt door de hervormingen in het hoger onderwijs naar aanleiding van de Bolognaverklaring. De respectieve instellingen waren op het ogenblik van de visitatie volop bezig met het herwerken van hun programma’s. In bepaalde opleidingen waren de programma’s reeds gewijzigd volgens de kracht- en richtlijnen van de bamastructuur, in andere niet. De visitatie werd bijgevolg gekenmerkt door een voortdurende wisselwerking tussen oud en nieuw. De moeilijkheid van deze situatie bestond er in dat de commissie voor de opdracht stond om een situatie te beoordelen die binnenkort zal verdwijnen. Zij heeft getracht deze taak zo goed mogelijk te volbrengen door in haar beoordelingen wel degelijk de nadruk te leggen op de huidige situatie maar toch ook te verwijzen naar de toekomst en de verbeteringen die daarvoor mogelijk zijn. De commissie werd niet geacht een alomvattend oordeel uit te spreken over de bamavoorstellen van de opleidingen. Zij geeft in dit rapport dan ook enkel een appreciatie over de bamastructuur en de te verwachten veranderingen weer. De commissie werd ten eerste getroffen door de wetenschappelijkheid van de opleidingen Geschiedenis. Het zeer degelijke onderzoek dat verricht wordt door de staf vindt over het algemeen zijn doorstroom naar het onderwijs, de syllabi en zeer zeker de eindverhandelingen van de studenten. De eindverhandeling heeft, als sluitstuk van de opleiding, steeds een zeer belangrijke rol gehad in het Geschiedenisonderwijs. De waarde en het gewicht hiervan moet volgens de commissie dan ook bewaard blijven in de nieuwe onderwijsstructuur, zoniet zou men erosie plegen op de eigen merites. Ten tweede viel de brede vorming in de verschillende instellingen haar op. De opleidingsprogramma’s zijn doordrongen van een historisch-kritisch karakter, bevatten een breed historisch referentiekader evenals een situering in het algemeen
Algemene opmerkingen
21
06/2004
cultureel referentiekader. Afgestudeerden Geschiedenis zijn breed inzetbaar op de arbeidsmarkt en geliefd omwille van hun kritisch, analytisch denkvermogen. De werkcolleges met historische oefeningen ondersteunen deze vaardigheden en dragen daarnaast bij tot het wetenschappelijk karakter van de opleiding Geschiedenis. Binnen deze algemene tendensen en vergelijkbare karakteristieken zijn de opleidingen echter zeer verschillend en leggen ze hun eigen klemtonen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de historische perioden die ze aanbieden als onderwerp van de historische overzichten en oefeningen in de kandidaturen maar ook als specialisatie in de licenties. De UGent biedt alle historische perioden aan, zowel in de kandidaturen als licenties, zowel historische overzichten als historische oefeningen. Dergelijke vaststelling kan de commissie niet doen in de andere instellingen. Oudheid als geschiedbeoefening bestaat bijvoorbeeld enkel in de UGent, de VUB en in de opleiding Oude Geschiedenis van de K.U.Leuven. Ook komt Eigentijdse geschiedenis niet overal voor. Als reactie hierop kan de commissie enkel het belang van het diachronisch Geschiedenisonderwijs aanstippen. Het unieke karakter dat het Geschiedenisonderwijs vergaard heeft door de behandeling van alle tijdperken in één opleiding is een verworvenheid. Als één universiteit tekort schiet in deze opdracht, worden de anderen bedreigd. Het is volgens de commissie cruciaal dat studenten de mogelijkheid hebben om binnen één opleiding minstens een algemene confrontatie aan te gaan met alle historische perioden. De opleidingen Geschiedenis moeten ten derde zowel op onderwijs- als onderzoeksvlak meer interuniversitaire samenwerkingsverbanden creëren. Op het gebied van onderwijs moet de uitwisseling van docenten en studenten gestimuleerd worden. De bedoeling hiervan is in eerste instantie om de eigen expertise op te drijven en uit te breiden door het contact met peers, maar ook om de studenten van de eigen universiteit te laten genieten van de expertise die in andere universiteiten aanwezig is. Op onderzoeksgebied is het volgens de commissie opportuun om de synergie te vergroten en de ontwikkeling van gezamenlijke onderzoeksprojecten verder op te drijven. De bamastructuur biedt de opleidingen kansen in dit verband. Ten vierde viel het de commissie op dat er een groeiende aandacht is voor de ontwikkeling en implementatie van een onderwijsvisie in het universitair onderwijs. Deze trend zet zich ook door in de opleidingen Geschiedenis, hoewel bepaalde opleidingen hierin een voortrekkersrol spelen. Sommige opleidingen integreren een onderwijsvisie in het opleidingsprogramma in overleg met de academische overheid, anderen doen dit op eigen initiatief. De commissie hoopt echter dat het veralgemeende belang van een onderwijsvisie niet ontaardt in een wilde innovatiedrift. Een huidige vernieuwingsgang bezorgt de opleidingen een dynamisch karakter, maar tegelijkertijd groeit de vrees dat er zich terzake een saturatie aftekent. Deze kan de taakbelasting van de staf tot slachtoffer maken.
06/2004
22
Algemene opmerkingen
De opgang van technologische onderwijsmedia vormt een vijfde observatie van de commissie. Elektronische leeromgevingen bieden – soms aanvullend bij, soms in tegenstelling tot hoorcolleges – studenten de mogelijkheid om kennis, inzicht en vaardigheden te combineren. Ook vormen zij een medium waarlangs de student zijn/haar weg naar zelfstudie beter kan vinden. Zij bieden met andere woorden een belangrijke didactische meerwaarde. Ook op dit vlak kunnen er in de universiteiten verschillende snelheden vastgesteld worden. Belangrijk is evenwel dat de infrastructuur (het aantal PC’s) op zich geen voldoende voorwaarde is voor het slagen van dergelijke multimediaprojecten. De wijze, de diepgang en de intensiteit van het gebruik horen eveneens tot de succesfactoren. De Vlaamse opleidingen Geschiedenis moeten ten zesde de participatie van zowel studenten als docenten bewaken. Wat de studenten betreft mist de commissie een vorm van formele netwerking. Studentenvertegenwoordigers moeten op meer formele wijze verkozen en gegroepeerd worden en hun achterban op gesystematiseerde wijze aanspreken opdat de legitimiteit en kwaliteit van de studentenvertegenwoordiging zouden bewaard blijven. Dit geldt evenzo voor docenten. In sommige universiteiten is ook de participatie en communicatie van het personeel onvoldoende gestructureerd. Tot slot is de commissie van mening dat er op financieel gebied onderscheid bestaat tussen de opleidingen. Op het niveau van personeelsbezetting (waar de vergelijking hier beperkt wordt tot het aantal ZAP-leden) is er een opleiding die meer ZAP-leden zou kunnen gebruiken maar die het voorlopig redt gezien het aantal studenten, met name de K.U.Brussel. De andere groep zit in een zeer grote ademnood, deze opleidingen moeten continu strijd leveren om de kwaliteit van onderwijs en onderzoek te waarborgen gezien het weinig personeel en het stijgende of gewoonweg grote aantal studenten (K.U.Leuven, VUB, UA en UGent). Anderzijds lijken er ook verschillen te bestaan in de toegekende budgetten voor werking en uitrusting. In de zelfevaluatierapporten waren echter onvoldoende concrete gegevens opgenomen om deze differentiatie duidelijk te stellen. Ook de allocatiemodellen werden onvoldoende inzichtelijk gemaakt voor de commissie. Hieraan gekoppeld wijst de commissie op het belang van een voldoende groot budget voor de didactische uitrusting van de leslokalen. In alle lokalen moet een minimaal comfort voorzien worden wil een les didactisch gezien slagen.
Algemene opmerkingen
23
06/2004
06/2004
24
IV. De opleidingen Geschiedenis in vergelijkend perspectief In dit hoofdstuk geeft de visitatiecommissie een overzicht van de situatie aan de verschillende universiteiten met betrekking tot 17 kwaliteitsaspecten inzake onderwijs, onderwijsorganisatie en de randvoorwaarden van een academische opleiding. Per onderwerp geeft zij haar bevindingen weer en vergelijkt deze over de verschillende opleidingen. De commissie besteedt in dit hoofdstuk voornamelijk aandacht aan de meest opvallende elementen, en aan vaststellingen die zij in meer dan één faculteit heeft gedaan. Het is niet de bedoeling van de commissie de opleidingsrapporten in dit hoofdstuk in detail te herhalen, al zullen bepaalde delen wel terugkeren in de opleidingsrapporten.
0.
Inleiding
De opleidingen Geschiedenis zijn academische opleidingen van vier jaar, bestaande uit twee cycli van twee studiejaren. De eerste cyclus wordt ‘de kandidaturen’ genoemd, de tweede cyclus ‘de licenties’. Aan de K.U.Brussel wordt enkel de eerste cyclus aangeboden. Hier kan men kiezen voor een opleiding Geschiedenis of een opleiding Geschiedenis met zwaartepunt Wijsbegeerte. Aan de UA werd tot 20022003 enkel de eerste cyclus aangeboden. De tweede cyclus in de UA werd niet mee gevisiteerd omdat deze op het ogenblik van de visitatie nog in een startfase verkeerde. Aan de UGent, de VUB en de K.U.Leuven worden wel de twee cycli aangeboden. Wat de K.U.Leuven betreft wordt de eerste cyclus ‘Geschiedenis: Middeleeuwen, Nieuwe Tijd, Nieuwste Tijd’ zowel te Leuven als te Kortrijk (KULAK) aangeboden. In Leuven zelf organiseert het Departement Geschiedenis deze opleiding, het Departement Klassieke Studies organiseert de opleiding ‘Geschiedenis: Oudheid’. In dit rapport zullen deze opleidingen gemakkelijkheidshalve ‘Oude Geschiedenis’ en ‘Moderne Geschiedenis’ genoemd worden. Aangezien bij twee van de bezochte instellingen enkel de kandidaturen werden gevisiteerd, zullen de vergelijkingen niet steeds betrekking hebben op alle opleidingen. Dit wordt steeds duidelijk aangegeven in het rapport.
De opleidingen Geschiedenis in vergelijkend perspectief
25
06/2004
1.
Onderwijsprofiel, doelstellingen en eindtermen
De visitatiecommissie is van oordeel dat alle opleidingen doordachte doelstellingen en eindtermen voor hun opleiding(en) Geschiedenis aangeven. Voor de UA, de VUB en de K.U.Leuven sluiten deze doelstellingen en eindtermen zeer goed aan bij de door de commissie geformuleerde doelstellingen en minimumeisen in het referentiekader. Voor de UGent komen ze globaal gezien overeen met deze eisen maar zijn ze minder transparant. Aan de K.U.Brussel wordt volgens de commissie in de omschrijving van de doelstellingen en de eindtermen onvoldoende aandacht besteed aan de ontwikkeling van attituden en in het onderwijskundig referentiekader worden de te verwerven vaardigheden onvoldoende geëxpliciteerd. De integratie van een onderwijsvisie of onderwijsprofiel in het geheel van doelstellingen en eindtermen is duidelijk voor de K.U.Leuven en duidelijk maar wat te ambitieus voor de UA. Voor de K.U.Leuven is de afstemming op het centrale onderwijsconcept ‘Begeleide Zelfstudie’ zeer goed. Dezelfde vaststelling deed de commissie in de UA: de onderwijskundige principes zijn hier zeer goed geïntegreerd in de doelstellingen en eindtermen. De integratie van een onderwijsvisie is minder helder bij de VUB, UGent en K.U.Brussel. De opleidingen Geschiedenis van de VUB en de UGent kiezen voor een eigen onderwijsfilosofie, los van een centrale visie. Voor de K.U.Brussel ontbreekt de afstemming op de centrale onderwijsvisie. De vertaling van de vooropgestelde doelstellingen en eindtermen in het opleidingsprogramma is voor de UA, de K.U.Leuven en de VUB zeer duidelijk. De commissie stelt zich echter vooral vragen bij de haalbaarheid van de doelstellingen van de UA. Ze vreest dat deze te ambitieus zijn en onbereikbaar gegeven de financiële randvoorwaarden. Dit probleem lijkt zich minder te stellen in de andere universiteiten. De bekendheid met deze doelstellingen is volgens de commissie theoretisch gezien overal gewaarborgd door de vermelding ervan in studiegidsen en opleidingsfiches. In de praktijk blijken studenten evenwel weinig inzicht te hebben in de eindtermen die ze moeten bereiken. Hetzelfde geldt in sommige instellingen voor de onderwijsfilosofie. Zo is bijvoorbeeld in de K.U.Brussel de kennis van het onderwijsconcept ‘Onderwijs in dialoog’ zeer beperkt bij de studenten. De commissie raadt de instellingen aan de eigen onderwijsvisie voldoende transparant te maken bij de studenten en deze onderwijsvisie in het opleidingsprogramma te vervlechten.
06/2004
26
De opleidingen Geschiedenis in vergelijkend perspectief
2.
Programma
2.1. Opbouw en inhoud van het programma De commissie spreekt zich positief uit over de opbouw van de programma’s. Ze zijn sequentieel opgebouwd, vertonen interne samenhang en de eerste cyclus bereidt op een grondige wijze voor op de tweede cyclus, ook in de UA en de K.U.Brussel. De interne samenhang en afstemming kan hier en daar nog verbeterd worden, zo zou bijvoorbeeld de K.U.Leuven blijvend aandacht moeten besteden aan de inhoudelijke en programmatorische afstemming van de ‘methodologische’ opleidingsonderdelen op elkaar. De VUB moet nog een evenwichtsoefening maken om de belasting van de eerste en tweede kandidatuur op elkaar af te stemmen. De commissie is zeer tevreden dat vier van de vijf instellingen de uitspraken van de vorige visitatiecommissie naar waarde hebben geschat en pogingen hebben gedaan om de pijnpunten weg te werken. Expliciete verwijzingen hiernaar zijn opgenomen in de respectieve deelrapporten. De commissie betreurt wel dat de opvolging van de vorige visitatie in de K.U.Brussel beperkt bleef. Op basis van de aangeleverde informatie stelt de commissie een schematische vergelijking op van de vijf programma’s van de kandidatuuropleidingen (zie bijlage 3, Tabel 1). Deze vergelijking is interessant omdat de eigen klemtonen die in de opleidingsprogramma’s worden gelegd duidelijk naar voor komen. De tabel is als volgt opgebouwd: er wordt een onderscheid gemaakt tussen historische overzichten, ‘methodologische’ 1 opleidingsonderdelen, algemeen vormende opleidingsonderdelen en talen (m.i.v. verklaring van historische teksten). Steeds wordt het totaal aantal studiepunten en college-uren dat de faculteit aan het desbetreffende opleidingsonderdeel besteedt, aangeduid. Voor de K.U.Brussel wordt enkel het programma Geschiedenis en voor de K.U.Leuven enkel het programma Moderne Geschiedenis opgenomen om zo de vergelijkbaarheid te vergroten.
1.
Wat hier ‘methodologisch’ wordt genoemd, is veel omvangrijker dan deze term doet vermoeden. Het gaat zowel om de theorie en toepassing van de historische methode als de heuristiek, de historiografie en het werken met bibliografieën. Om de leesbaarheid te vergroten wordt in het rapport de term ‘methodologisch’ benut.
De opleidingen Geschiedenis in vergelijkend perspectief
27
06/2004
Tabel 2 Aantal studiepunten per opleiding per domein, volgens indeling van tabel 1, voor de eerste cyclus Verplicht aantal SP historische overzichten opleidingsonderdelen
Verplicht aantal SP ‘methodologische’ opleidingsonderdelen
Verplicht aantal SP algemeen vormende teksten)
Verplicht talen aantal SP (m.i.v. verklaring historische
Keuze
UA
39
47
19
K.U.Brussel
42
52
19
VUB
44
42, waarvan 24 te kiezen uit voorgesteld aanbod
26, waarvan 16 te kiezen uit voorgesteld aanbod
K.U.Leuven (Moderne Geschiedenis)
38
46, waarvan 18 te kiezen uit voorgesteld aanbod
30
8, te kiezen uit voorgesteld aanbod
geen
UGent
44
50, waarvan 34 te kiezen uit voorgesteld aanbod
21, waarvan 9 te kiezen uit voorgesteld aanbod
5
geen
15 7, waarvan 4 te kiezen uit voorgesteld aanbod
geen
8
Tabel 2 vormt een rudimentaire samenvatting van Tabel 1. Zij geeft de verdeling van de studiepunten per soort van opleidingsonderdelen aan. Het onderscheid is hier enigszins anders. In de eerste vier kolommen wordt aangeduid hoeveel studiepunten verplicht van deze vier soorten opleidingsonderdelen moeten gevolgd worden. De laatste kolom duidt het aantal vrijheidsgraden aan. Het aantal studiepunten dat aan talen wordt besteed, wordt hier enkel weergegeven in zoverre de opleiding binnen het verplichte pakket talen of een opleidingsonderdeel Verklaring van historische teksten aanbiedt. Op basis van Tabel 1 en Tabel 2 oordeelt de commissie dat wat betreft de historische overzichten de UGent het meest volledige kandidatuurprogramma aanbiedt. Alle historische perioden komen aan bod en ook aan het mondiale perspectief wordt aandacht besteed.
06/2004
28
De opleidingen Geschiedenis in vergelijkend perspectief
Dit laatste mist de commissie in de K.U.Leuven, de K.U.Brussel en de UA. Mondiale geschiedenis ontbreekt helemaal in de kandidaturen van de K.U.Leuven en de K.U.Brussel en wordt slechts als een keuzemogelijkheid aangeboden in de UA. De commissie is er voorstander van om reeds in de kandidaturen dergelijke opleidingsonderdelen aan te bieden. Samen met de VUB besteedt de UGent het grootste aantal studiepunten aan historische overzichten. Wat de ‘methodologische’ opleidingsonderdelen betreft zijn de K.U.Brussel en de UGent de koplopers. In alle universiteiten echter werd het duidelijk hoeveel belang wordt gehecht aan geschiedbeoefening, de methodologie en de zogenaamde ‘Oefeningen’. Dit is een toestand die de commissie erg apprecieert. Wat de algemene vorming betreft is de commissie van oordeel dat voornamelijk de K.U.Brussel en de K.U.Leuven een sterk, breed aanbod van verplichte opleidingsonderdelen hebben. Hun verplicht aanbod omvat zowel filosofie, economie, sociologie, recht en literatuur en verzekert daarmee de brede vorming bij de studenten. In de andere opleidingen, voornamelijk de VUB, kiezen de studenten veel meer zelf de algemeen vormende opleidingsonderdelen die ze willen volgen. De commissie wil deze brede keuzemogelijkheden echter niet bekritiseren. Immers, de mogelijkheden om zelf de opleidingsonderdelen inzake de algemene vorming te kiezen, zoals deze bestaan in de VUB, de UA en de UGent, hebben als voordeel dat een student zich al van bij de start kan verdiepen in bepaalde specialisaties of voorkeuren. Wat ten slotte ook opvalt is dat de UA zich bij het verplicht aanbod van de algemene vorming hoofdzakelijk toespitst op wijsgerige opleidingsonderdelen. Men mag zich hier echter niet op vastpinnen omdat in 2003-2004 drie opleidingsonderdelen wegens de omvorming van het programma niet werden ingericht. Wat de talen betreft bieden enkel de K.U.Brussel, de K.U.Leuven en de UGent verplichte opleidingsonderdelen in deze richting aan. Het gaat bij deze universiteiten niet om onderwijs in de levende talen, enkel om één of meerdere opleidingsonderdelen ‘Verklaring van historische teksten’. Het aanbod van talenonderwijs in zijn algemeenheid (zowel de levende talen als de verklaring van historische teksten) is volgens Tabel 1 in de VUB zeer groot en in de UA behoorlijk groot, dit zijn echter allen keuzemogelijkheden. De opleiding Geschiedenis van de UGent biedt geen afzonderlijke cursus voor levende talen aan in de kandidaturen. Op de keuzemogelijkheden wordt later in deze paragraaf ingegaan. Het opstellen van een gelijkaardige tabel met een volledig overzicht over de opleidingsonderdelen voor de tweede cyclusopleiding bleek niet mogelijk wegens het grote aanbod van keuzemogelijkheden. Wel wordt in Tabel 3 de verdeling van studiepunten over de verschillende soorten van opleidingsonderdelen aangegeven. Hieruit blijkt dat de universiteiten ook in de licenties eigen klemtonen blijven leggen. De aandacht voor de eindverhandeling is gelijklopend (zie ook paragraaf 3). Het grootste verschil is op te merken in het aanbod van ‘methodologische’ opleidingsonderdelen. De VUB besteedt in de licenties duidelijk meer aandacht aan de geschiedbeoefening. De keuzevrijheid is min of meer gelijklopend, hoewel de keuze vooral in de K.U.Leuven sterk gestuurd wordt. Het aantal vrijheidsgraden in de UGent is in de licenties het grootst.
De opleidingen Geschiedenis in vergelijkend perspectief
29
06/2004
Tabel 3 Aantal studiepunten per opleiding per domein, voor de tweede cyclus Verplicht aantal SP historische overzichten
Verplicht aantal SP ‘methodologische’ opleidingsonderdelen
31, waarvan 27 te kiezen uit voorgesteld aanbod
35, te kiezen uit voorgesteld aanbod
K.U.Leuven 40,waarvan (Moderne 30 bepaald Geschiedenis) door keuze verhandeling
20, waarvan 15 te kiezen uit voorgesteld aanbod
UGent
15, te kiezen uit voorgesteld aanbod
VUB
42, te kiezen uit voorgesteld aanbod
Verplicht aantal SP algemeen vormende opleidingsonderdelen
3
Keuze
Eindverhandeling
22
32
23
34
30
33
Verder wenst de commissie een aantal vaststellingen mee te geven die zij in verschillende instellingen deed. Ten eerste stelt ze vast dat het onderricht in de levende talen in de verschillende instellingen een heikel punt blijft. Studenten blijken vaak over onvoldoende taalkennis te beschikken. De commissie is van mening dat het niet onmiddellijk de taak van Geschiedenisopleidingen is om talenkennis bij te brengen. Wel is het hun opdracht om deze kennis te stimuleren en aan te wakkeren. Dit gebeurt in de UA en de VUB, waar studenten kunnen kiezen voor taalopleidingsonderdelen. De studenten van de K.U.Leuven, de UGent en ook deze van de VUB kunnen bijkomende taalcursussen gaan volgen in respectievelijk het Centrum voor Levende Talen, het Universitair Centrum voor Talenonderwijs of in het Instituut voor Taalonderwijs. Aan de K.U.Brussel bestaan dergelijke mogelijkheden niet. Daarnaast worden ook anderstalige teksten en artikels gebruikt als toevoeging aan de syllabi. De commissie waardeert deze inspanningen. Ze moedigt echter aan om taalopleidingsonderdelen overal als keuzemogelijkheid in te voeren. De commissie is ten tweede voorstander van de integratie van verplichte opleidingsonderdelen Verklaring van historische teksten in de opleidingsprogramma’s.
06/2004
30
De opleidingen Geschiedenis in vergelijkend perspectief
Dergelijke opleidingsonderdelen blijven te Antwerpen in hun expliciete vorm afwezig. De opleiding Geschiedenis van de VUB biedt het enkel als keuzemogelijkheid aan. Ten derde verloopt de afstemming van algemeen vormende opleidingsonderdelen op historische thema’s nog moeizaam. Vooral de UA zou dit moeten bijschaven. Ten vierde is de commissie voorstander van de aanwezigheid van de opleidingsonderdelen Kwantitatieve methoden en Psychologie. Deze opleidingsonderdelen maken niet bij alle universiteiten deel uit van het opleidingsprogramma. Kwantitatieve methoden beschouwt de commissie nochtans als een noodzakelijk curriculumonderdeel van een historische opleiding. Het is voorlopig enkel in de K.U.Leuven en de VUB opgenomen als verplicht opleidingsonderdeel, in de UA als een keuzemogelijkheid. Indien het opleidingsonderdeel aanwezig is, stemt de invulling ervan de commissie evenwel niet tevreden. Het opleidingsonderdeel Statistiek in de UA is inhoudelijk te moeilijk en uitgebreid voor historici. Psychologie ziet de commissie niet noodzakelijk als een verplicht opleidingsonderdeel, maar wel als een keuzemogelijkheid. De commissie is sterke voorstander van een brede vorming en daar kan – afhankelijk van de interesse van de student – ook Psychologie toe behoren. In de bamastructuur zal deze mogelijkheid in het merendeel van de instellingen evenwel bestaan. Ten vijfde deed de commissie in alle opleidingen de vaststelling dat er een zeer onevenwichtige interesse bestaat voor de verschillende historische perioden. Middeleeuwen en Oudheid worden over het algemeen weinig gekozen door studenten, terwijl vooral Pre- en protohistorie (UGent), Nieuwe en Nieuwste Tijd (VUB, UGent, K.U.Leuven) zeer populair zijn. De tendens van de onevenwichtige instroom in de verschillende historische perioden neemt in de VUB en de UGent buitengewone proporties aan en heeft een grote invloed op de taakbelasting van het personeel. Ook stelt de commissie vast dat de algemene studietijd van elk van de historische perioden binnen eenzelfde opleiding niet gelijklopend is. In de VUB is Middeleeuwen veel minder zwaar voor studenten dan de andere historische perioden, in de K.U.Brussel krijg bijvoorbeeld de Oudheid minder aandacht dan de andere perioden. De richting Middeleeuwen kent anderzijds zowel in de K.U.Leuven als de UGent een behoorlijke instroom. De beginvoorwaarden die vaak worden gesteld voor de perioden Middeleeuwen en Oudheid, namelijk kennis van Latijn (en ev. Grieks) schrikken blijkbaar toch niet alle studenten af. De commissie waardeert dan ook dat op deze wijze de kennis van de oude talen op goede wijze in stand wordt gehouden, zoals dit geldt voor de opleiding Oude Geschiedenis te Leuven. De commissie is ten zesde van oordeel dat de programma’s op een goede wijze rekening houden met de instroomkenmerken van de studenten. Zoals reeds bleek uit het voorgaande overzicht, is de commissie van oordeel dat er voldoende keuzemogelijkheden bestaan in de universiteiten. In de kandidaturen is er een beperkte tot ruime mogelijkheid, hoewel hier steeds binnen een voorgesteld aanbod van historische opleidingsonderdelen moet gekozen worden. In de
De opleidingen Geschiedenis in vergelijkend perspectief
31
06/2004
UGent is er in de kandidaturen de grootste keuzemogelijkheid, gevolgd door de VUB en de K.U.Leuven (cf. Tabel 2). De UA biedt geen keuze aan binnen haar pakket van historische opleidingsonderdelen, maar is dan weer de enige die reeds in de kandidaturen een ‘echte’ vrije keuzemogelijkheid biedt. De commissie waardeert de verscheidenheid die hierin bestaat tussen de universiteiten. Ze is ook van oordeel dat het zeker in de eerste jaren van een universitaire opleiding niet noodzakelijk is een zeer groot gamma aan keuzemogelijkheden te bieden. Sturing blijft vereist. De vijf bezochte instellingen voldoen aan dit criterium. In de licenties zijn de keuzemogelijkheden meer uitgewerkt. Ook voor de licenties zijn de vrijheidsgraden in de UGent het grootst. Ze waardeert dit, maar wil geen afbreuk doen aan de eigenheid van de overige instellingen. De commissie oordeelt ten achtste dat het niveau van het gehele programma in de vijf instellingen goed is. Ook verloopt de afstemming op het historisch onderzoek op het onderwijs in alle instellingen op bevredigende wijze. De opleiding Geschiedenis van de K.U.Brussel kan als kandidatuuropleiding voor bepaalde opleidingsonderdelen echter nog meer inspanningen doen om haar onderwijs voldoende onderzoeksgericht te maken en aandacht te besteden aan onderzoeksvaardigheden bij studenten. Ten slotte stelt de commissie vast dat de Vlaamse Geschiedenisopleidingen steeds meer inspanningen doen om af te stappen van het puur inhoudelijke en kennisgerichte. Er wordt gradueel plaats gemaakt voor alternatieve, interdisciplinaire vormen van leren, waarvan het Historisch atelier van de K.U.Leuven en de K.U.Brussel een uitstekend voorbeeld vormt. Op deze wijze worden ook communicatie- en onderzoeksvaardigheden meer dan vroeger geoefend, hoewel ook hier nog verbetering mogelijk is. De commissie waardeert wel de uitgebreide aandacht die de laatste tijd gaat naar het verwerven van ICT-vaardigheden. De Vlaamse Geschiedenisopleidingen nemen wat dit betreft een bijzondere plaats in het geheel van de opleidingen Letteren en Wijsbegeerte.
2.2. Onderwijsleersituatie De commissie is tevreden over de werkvormen die gehanteerd worden in de verschillende opleidingen Geschiedenis. Voor alle opleidingen is er een grote evolutie merkbaar ten opzichte van de vorige visitatie. De zelfstandigheid van studenten wordt meer dan vroeger aangesproken. De werkvormen sluiten dan ook voldoende tot goed aan bij de vooropgestelde doelstellingen van de respectieve instellingen. Het is evenwel opvallend dat het hoorcollege een favoriete werkvorm blijft in het Vlaamse Geschiedenisonderwijs. De commissie heeft hier niets op tegen, zolang de hoorcolleges niet enkel op informatieoverdracht en reproductie zijn gericht en er een gezonde afwisseling bestaat met andere werkvormen. De opleiding Oude Geschiedenis in de K.U.Leuven heeft nog steeds een te groot aantal hoorcolleges.
06/2004
32
De opleidingen Geschiedenis in vergelijkend perspectief
De commissie houdt er aan om het gebruik van andere werkvormen te stimuleren. Ze begrijpt zeer goed dat de studentenaantallen en de beschikbare tijd belemmerende factoren zijn voor de invoer van meer actieve werkvormen. Ze stelt niettemin vast dat er zeer mooie initiatieven ontstaan zijn, zelfs in de universiteiten met een groot aantal Geschiedenisstudenten zoals de UGent. Hier wordt de zelfwerkzaamheid van studenten aangewakkerd via debatten, scribentengroepen, zelfstudie en rollenspelen. De K.U.Brussel houdt er aan regelmatig excursies te doen en de VUB organiseert discussiecolleges. Ook wordt het werken met een elektronisch leerplatform stilaan overal geïntegreerd. Vooral in de opleiding Moderne Geschiedenis van de K.U.Leuven en in de VUB wordt het elektronisch leerplatform zeer goed gebruikt. De opleiding Oude Geschiedenis van de K.U.Leuven, maar ook de opleidingen in de UGent en de UA kunnen hun elektronische leerplatformen nog intensiever aanwenden. De commissie beveelt de implementatie van een dergelijk leerplatform in de K.U.Brussel sterk aan. Een grote uitdaging bij het gebruik van deze leerplatformen ligt er voor alle opleidingen in om het niveau van pure informatieoverdracht in dergelijke leeromgevingen trachten te overschrijden. Naast het aanbieden van cursusteksten en bijkomend didactisch materiaal kan een dergelijke leeromgeving impulsen bieden tot online discussie en interactieve kennisverwerving. Deze mogelijkheden worden nog niet optimaal benut. Het grote aantal practica en oefeningensessies moet ook absoluut behouden blijven, het is een verworvenheid van de Vlaamse opleidingen Geschiedenis. De commissie is ten slotte tevreden over het schriftelijk studiemateriaal dat ter beschikking wordt gesteld van de studenten. Ze beveelt evenwel aan om vooral voor de deeltijdse programma’s, of het avondprogramma zoals de VUB dat inricht, voor alle opleidingsonderdelen syllabi te voorzien. Vooral in de VUB bleek een probleem. Ook blijft voor de UGent het ter beschikking stellen van de syllabi bij aanvang van het semester een werkpunt.
2.3. Toetsing en evaluatie De wijze van toetsen en evalueren is in de verschillende universiteiten goed. Sinds de vorige visitatie zijn er inspanningen gedaan om het evenwicht tussen het peilen naar inzicht en kennis te verbeteren. Toch blijft er voor sommige opleidingsonderdelen een te sterk reproductiegerichte evaluatie bestaan, wat in het geval van de UGent te maken heeft met een massificatie van de studentenpopulatie. Een positieve vaststelling is de opgang van de tussentijdse evaluatie die in het algemeen erg positief onthaald wordt door studenten. Problemen op het gebied van toetsing en evaluatie situeren zich vooral in het geven van feedback. Na tussentijdse examens moet feedback mogelijk zijn, wat bijvoorbeeld nog niet het geval is voor de K.U.Brussel. Feedback moet ook verder reiken dan het zwak becommentariëren van de scores, wat zich soms nog voordoet te Gent.
De opleidingen Geschiedenis in vergelijkend perspectief
33
06/2004
Het blijft ten slotte een aandachtspunt om het tijdspad van de ‘Oefeningen’ af te stemmen op het semesterexamensysteem. In de K.U.Leuven ervaren de studenten conflicten tussen de januari-examens en de deadlines van papers voor werkcolleges en practica.
3.
Eindverhandeling
Uit Tabel 3 blijkt dat de drie Vlaamse opleidingen die een tweede cyclus Geschiedenis aanbieden een vergelijkbaar aantal studiepunten toekennen aan de eindverhandeling. De commissie acht dit aantal studiepunten geoorloofd. Op basis van de steekproef van eindverhandelingen waarin de commissie inzage kreeg, oordeelt ze dat het niveau van de eindverhandelingen Geschiedenis goed is. Ook de begeleiding schijnt goed te verlopen. Toch wenst de commissie hierbij een kanttekening te maken. Zoals in paragraaf 2.1 vermeld is er een ongelijke spreiding in het aantal studenten per historische periode. Dit heeft zijn invloed op de begeleiding van eindverhandelingen. Zonder afbreuk te doen aan de beoordeling van de kwaliteit van de begeleiding, moet de commissie vaststellen dat voornamelijk te Gent de taakbelasting van de staf voor de begeleiding van eindverhandelingen heel groot is in de periode Nieuwe Tijden en Nieuwste Tijden. De commissie apprecieert echter de inspanningen van de UGent om de samenwerking tussen de stafleden van de verschillende historische perioden te verbeteren. Dit is goed voor het inzicht van de studenten en de samenwerking tussen collegae. Desalniettemin blijft de taakbelasting ondraaglijk zwaar. Initiatieven zoals groepsbegeleiding en tussentijdse evaluatie vormen een noodoplossing om de begeleiding kwaliteitsvol te houden. De commissie acht het noodzakelijk deze tendens grondig in het oog te houden. Het is in haar ogen een situatie die moeilijk zal kunnen volgehouden worden. Ten slotte blijkt het inrichten van zogenaamde ‘thesisseminaries’ geen evidentie. Vooral de opleiding Moderne Geschiedenis van de K.U.Leuven ervaart hiermee problemen. Het concept van dergelijke seminaries moet goed overdacht worden. Het is immers niet eenvoudig om personen die werken rond uiteenlopende onderwerpen samen te brengen en geboeid te houden tijdens een discussie.
4.
Studenten
4.1. Studentenprofiel en studentenaantallen Zoals blijkt uit Grafiek 1 heeft de UGent in de periode 1993-2003 het grootste aantal generatiestudenten in de opleiding Geschiedenis, gevolgd door de K.U.Leuven. De UGent heeft in deze periode een instroom van gemiddeld 182 generatiestudenten, de K.U.Leuven en KULAK samen een instroom van gemiddeld 162 studenten. De UA
06/2004
34
De opleidingen Geschiedenis in vergelijkend perspectief
staat op de derde plaats met gemiddeld 70 studenten, waarna de VUB volgt met gemiddeld 40 generatiestudenten. De K.U.Brussel sluit het rijtje af met gemiddeld 24 studenten. De meest opvallende vaststelling is de sterk stijgende trend die kan vastgesteld worden aan de UGent. Deze tendens trok de aandacht van de commissie en wekte haar bezorgdheid op. De UGent moet dringend het aantal personeelsleden en de ruimtelijke omkadering afstemmen op het studentenaantal. Tussen 1993 en 2003 verdubbelde het totale aantal studenten in de opleiding Geschiedenis, zonder dat het aantal personeelsleden evenredig werd opgetrokken. Wat de K.U.Leuven betreft valt ook de sterke groei te Kortrijk op. Verder moet de K.U.Brussel dringend een politiek voeren om het studentenaantal te verbeteren. De voorbije tien jaar heeft zich ook een andere tendens voorgedaan. Zowel in de UGent, de VUB als de UA is er een duidelijk overwicht van mannelijke studenten. Over het algemeen is de commissie wel tevreden over de verhouding van het aantal mannelijke en vrouwelijke studenten aan de opleidingen. Het aantal buitenlandse studenten is ten slotte in elke universiteit verwaarloosbaar (zie ook paragraaf 10).
Grafiek 1: Evolutie totaal aantal generatiestudenten Geschiedenis aan de Vlaamse universiteiten tussen 1993-1994 en 2002-2003
Aantal generatiestudenten
250
200 UA K.U.Brussel
150
VUB UGent
100
K.U.Leuven KULAK
50
0 93-94
94-95
95-96
96-97
97-98
98-99
99-00
00-01
01-02
02-03
Academ iejaar
4.2. Slaagcijfers Zoals blijkt uit Grafiek 2 hebben de generatiestudenten van KULAK tijdens de referentieperiode 1992-2002 gemiddeld de hoogste slaagcijfers, gevolgd door VUB en de UGent. De UA heeft gemiddeld de laagste slaagpercentages.
De opleidingen Geschiedenis in vergelijkend perspectief
35
06/2004
In Tabel 4 wordt een volledig overzicht gegeven van de gemiddelde slaagpercentages. Uit deze tabel blijkt dat de KULAK haar voortrekkersrol in de kandidaturen blijft aanhouden. In de eerste kandidatuur in de periode 1992-2002 heeft ze, gevolgd door de UGent, het grootste percentage geslaagden. In de tweede kandidatuur treedt hetzelfde fenomeen op. Hier wordt KULAK evenwel gevolgd door de K.U.Brussel en de UGent. In de licenties heeft voor beide jaren de K.U.Leuven het grootste aantal geslaagden, gevolgd door de UGent. De commissie is tevreden over de slaagcijfers in de KULAK, de K.U.Brussel, de UGent en de K.U.Leuven. De slaagcijfers van de UA konden de commissie niet overtuigen. Tussen 1993 en 1999 liggen de slaagcijfers bij generatiestudenten rond 36%, wat in haar ogen te laag is. De laatste vier jaar is er wel een kentering geweest voor de generatie- en eerste kandidatuurstudenten, wat de commissie bemoedigt. Ten tweede stelt de commissie zich ernstige vragen bij de slaagcijfers van de tweede kandidatuurstudenten in de VUB. Met een gemiddeld slaagpercentage van 75% is er steeds een kwart van de studenten dat nog in de tweede kandidatuur uitvalt of moet bissen. Deze relatief lage slaagcijfers zouden verband kunnen houden met de zwaarte van het programma in de tweede kandidatuur. Een derde vaststelling is dat de slaagcijfers van de kandidatuuropleidingen in de UA en de K.U.Brussel lager zijn dan in de overige instellingen. Het is mogelijk dat beide opleidingen strenger selecteren in de kandidaturen om zo hogere rendementen te bereiken in de doorstroom naar de tweedecyclusopleidingen. Een vierde probleem dat de commissie vaststelt betreft het slaagpercentage in de tweede licentie in alle instellingen. Opvallend is dat dit een heel stuk lager ligt dan dit van de eerste licentie. Ze weidt hierover uit in paragraaf 4.3.
Grafiek 2: Gemiddeld slaagpercentage generatiestudenten aan de opleiding Geschiedenis van de Vlaamse universiteiten, periode 1992-2002
70 60 50 40 Slaagpercentage
30 20 10 0 Reeks1
UA
K.U.Brussel
VUB
UGent
K.U.Leuven
KULAK
43,4
51,6
55,6
55,1
52
68
Universiteit
06/2004
36
De opleidingen Geschiedenis in vergelijkend perspectief
Tabel 4 Gemiddelde slaagcijfers voor alle studiejaren van de studenten Geschiedenis aan de Vlaamse universiteiten, periode 1992-2002 UA %
K.U. Brussel %
VUB %
UGent %
K.U.Leuven %
KULAK %
Generatiestudenten
43,4
51,6
55,6
55,1
54
68
Eerste kandidatuur
44,2
52,4
50,2
54,9
52,1
60
Tweede kandidatuur
81,3
90,1
75,2
88,5
87
94
Eerste licentie
82,3
94
98
Tweede licentie
65,4
72,6
84,5
4.3. Rendementen en doorstroom De commissie is van oordeel dat de studieduur van de studenten Geschiedenis in de meeste gevallen te hoog ligt, dit geldt vooral voor de kandidaturen. In Antwerpen behaalt slechts 34% van de studenten zijn kandidatuurdiploma in twee jaar. In de K.U.Brussel is dit 30%. Het blijft een taak van elke instelling om begeleiding tijdens de beginjaren te verzekeren en om op regelmatige basis analyses te maken van de slaagcijfers. Daarnaast worden alle universiteiten geconfronteerd met het fenomeen van het ‘thesisjaar’. In de VUB is dit het ergst. Ongeveer 30 à 35% van de studenten doet een ‘thesisjaar’, wat de commissie verontrust. Zij begrijpt dat het steeds meer een tendens wordt om een ‘thesisjaar’ te combineren met de Academische Lerarenopleiding of een andere voortgezette opleiding. Niettemin is het de taak van de opleiding om dit probleem te analyseren en waar nodig wijzigingen aan te brengen in het studieprogramma. Zo zou bijvoorbeeld tot uiting kunnen komen dat de studietijd in de tweede licentie te hoog is. Dezelfde bezorgdheid uit de commissie voor de UGent. In Leuven blijft het slaagpercentage in het laatste jaar aanvaardbaar.
5.
Studeerbaarheid
5.1. Studietijd In alle universiteiten bestaat er een min of meer gesystematiseerde aanpak voor de studietijdmeting. De commissie was zeer tevreden over de wijze van studiemeting te Leuven. In de UGent bestaat het maar heeft de opleiding kritiek op het systeem. De studietijd wordt hier gemeten via een bevraging van studenten, maar
De opleidingen Geschiedenis in vergelijkend perspectief
37
06/2004
aangezien het om een retrospectief systeem gaat, wordt niet altijd betrouwbare informatie bekomen. In de VUB lijkt de bevraging eveneens onvoldoende betrouwbare informatie op te leveren. In de UA en de K.U.Brussel ten slotte is dit systeem het minst ontwikkeld of zelfs nagenoeg onbestaande. De commissie is van oordeel dat er in alle universiteiten een vorm van studietijdmeting aanwezig moet zijn en dat deze op regelmatige basis moet uitgevoerd worden. Het nut hiervan wordt bewezen door de discrepanties die bij bevragingen opduiken tussen de begrote studietijd zoals aangegeven in de studiegids en de studietijd zoals gepercipieerd door studenten. Dergelijke discrepanties werden vastgesteld in de UGent, de VUB en de K.U.Brussel. Ze kan dan ook alleen maar aanmoedigen dat er in de verschillende opleidingen continu wordt gezocht naar een beter systeem van studietijdmeting. Een laatste opmerking betreft het evenwicht tussen de verschillende studiejaren. Doorheen de lezingen van de zelfevaluatierapporten en het voeren van de gesprekken stelde de commissie vast dat de tweede kandidatuur over het algemeen als zwaarder wordt ervaren dan de eerste kandidatuur. Ook wordt de tweede licentie als zwaar beschouwd door het samenkomen van eindverhandeling en andere taken.
5.2. Studievoorlichting en -begeleiding De commissie is zeer tevreden over de studievoorlichting die aspirant-studenten ontvangen. Ook over de studiebegeleiding is de commissie zeer tevreden. De begeleiding op centraal niveau is overal geïnstitutionaliseerd, er bestaan goed werkende Diensten voor Studieadvies. Opvallend is wel dat in de UA, maar ook in de VUB, de studenten minder goed hun weg vinden naar deze centrale diensten. Op facultair niveau is de studentenbegeleiding niet overal voldoende gesystematiseerd. Zo ontbreekt het aan voldoende geïnstitutionaliseerde of duidelijk gedefinieerde begeleidingsorganen in de VUB, de K.U.Brussel en de UGent. De commissie heeft verder bedenkingen bij het ombudssysteem in de UA en de K.U.Brussel. Ze waardeert ten zeerste het werk dat de ombudspersonen leveren, maar stelt zich vragen bij het gewicht dat deze personen in de schaal kunnen leggen. De ombudspersonen in deze universiteiten zijn immers AAP-leden. Voor hen is het dan ook niet altijd even vanzelfsprekend om in overleg met de ZAP-leden tot een oplossing voor een delicaat probleem te komen. Het contact tussen ZAP-leden en studenten is in alle universiteiten zeer goed. In elke universiteit vinden studenten de weg naar de staf. Professoren en assistenten zijn ook overal bereid om op vragen te antwoorden. Goed werkende laagdrempeligheid zoals deze bijvoorbeeld in de K.U.Brussel en de VUB bestaat mag echter niet beschouwd worden als een reden om het aantal extra begeleidingsmaatregelen (vb. monitoraten) tot een minimum te beperken.
06/2004
38
De opleidingen Geschiedenis in vergelijkend perspectief
Verder is de commissie van mening dat de studenten met een deeltijds of een verkort jaarprogramma extra begeleiding verdienen. Door hun onregelmatige aanwezigheid of hun aanwezigheid na de normale college-uren (zoals het geval is voor het avondprogramma van de VUB) lopen deze studenten bepaalde informatie mis. Wegens hun specifieke situatie is het niet ondenkbaar dat zij ook speciale noden hebben. De commissie doet deze aanbeveling voornamelijk voor de UA en de VUB. Ten slotte heeft de commissie tijdens haar gesprekken geen opvallende studiebelemmerende factoren kunnen vaststellen. Wel blijkt dat de makkelijke toegang tot de staf een belangrijk studiebevorderende factor is. De monitoraten die tijdens de eerste kandidatuur in de K.U.Leuven, de K.U.Brussel en min of meer in de UGent bestaan bevorderen eveneens de studeerbaarheid van het eerste jaar.
6.
Afgestudeerden
6.1. Kwaliteit van de afgestudeerden Op basis van de gesprekken die de commissie met de afgestudeerden heeft gevoerd, oordeelt ze dat de kwaliteit van de afgestudeerden goed is. De oud-studenten lijken de vooropgestelde doelstellingen en eindtermen bereikt te hebben en zijn breed inzetbaar op de arbeidsmarkt. De studenten van de UA, de K.U.Brussel en de KULAK doen het ook zeer goed in de vervolginstellingen te Brussel, Leuven of Gent.
6.2. Waardering van de afgestudeerden De afgestudeerden van de vijf universiteiten zijn tevreden over de genoten opleiding en voelen zich goed voorbereid op het beroepsleven. Het merendeel had geen onoverkomelijke problemen om een job te vinden. Een niet te verwaarlozen aantal studenten volgt een voortgezette opleiding in het jaar na afstuderen of combineert dit met het afwerken van de eindverhandeling. Representatieve bevragingen van werkgevers ontbraken tot spijt van de commissie overal. Ook ontbraken bevragingen van oud-studenten in de K.U.Brussel, al begrijpt de commissie dat dit niet eenvoudig is voor een kandidatuuropleiding. Ten slotte wenst de commissie in alle universiteiten de banden tussen afgestudeerden en opleiding te stimuleren. Een alumnivereniging voor de eigen opleiding is volgens haar een must. Deze ontbrak in de VUB, UA en K.U.Brussel.
7.
Opleiding als organisatie
Het was oorspronkelijk niet eenvoudig voor de commissie om een helder beeld te krijgen van de vijf verschillende organisatiestructuren. Bij nadere bestudering
De opleidingen Geschiedenis in vergelijkend perspectief
39
06/2004
oordeelt ze dat alle organisatiestructuren zeer transparant zijn, behalve deze van de K.U.Leuven. Het gescheiden bestaan en de gescheiden structuur van de opleiding Moderne Geschiedenis en Oude Geschiedenis zorgt hier voor verwarring. Het is goed dat deze structuur helderder wordt in de bamastructuur. De zelfstandigheid van de opleiding(en) binnen de faculteit is behoorlijk gewaarborgd. Het is niettemin een vaststaand gegeven dat alle opleidingen voor de financiële omkadering afhankelijk blijven van de beslissingen en geldmiddelen van de faculteit (zie verder). Een ander probleem is de verhouding tussen de faculteit en de academische overheid. In de K.U.Brussel en de UGent zijn er voldoende formele inspraakmogelijkheden van de faculteit en de opleidingen in de beleidsorganen op centraal niveau, maar worden deze inspraakmogelijkheden niet optimaal benut. De communicatie verloopt overal vlot tot zeer vlot. De commissie was in vier van de vijf universiteiten getuige van een zeer dynamische cultuur, waarin hard samengewerkt wordt rond onder andere de bamaplannen. Speciale waardering gaat hier uit naar de samenwerking tussen de K.U.Leuven en de KULAK. Ondanks de ruimtelijke afstand tussen beiden verloopt het overleg tussen beide probleemloos. Communicatie tussen de staf blijft een aandachtspunt voor de K.U.Brussel. De studenten worden in alle universiteiten betrokken bij het beleidsoverleg. Hun inspraakmogelijkheden zijn voldoende groot. Wel zouden alle opleidingen hun studentenvertegenwoordigers beter in formeel verband laten verkiezen. Het is immers opvallend dat de betrokkenheid van de ‘gewone’ studenten bij het beleid of hun interesse voor het beleid miniem is. Deze betrokkenheid zou kunnen aangewakkerd worden, dit door de studentenvertegenwoordigers meer bekendheid te laten verwerven bij de ganse groep studenten en de studenten mee een stem te laten hebben in hun verkiezing. De overlegorganen die de organisatie en de kwaliteitszorg van het onderwijs op de tafel brengen, zoals daar zijn de Onderwijscommissie, de Opleidingscommissie, Permanente Onderwijscommissie en Opleidingsraad zijn cruciale organen voor een academische opleiding. De commissie is van oordeel dat deze organen goed werk leveren. Enkel de Onderwijscommissie van de K.U.Brussel laat te wensen over. Dit orgaan bestaat nagenoeg enkel op papier, terwijl het net in deze universiteit een belangrijke meerwaarde zou kunnen bieden. De inbreng van de studentenvereniging mag ten slotte niet onderschat worden. Voornamelijk in de K.U.Leuven, de UGent en de de VUB heeft deze een constructieve inbreng. Zowel in de K.U.Brussel als in de UA kan deze haar werking versterken. De commissie begrijpt dat het voor kandidatuuropleidingen moeilijker is om een continuïteit in de studentenvertegenwoordiging te waarborgen, maar oordeelt dat dit niets afneemt van de zinvolheid van het bestaan van een dergelijke vertegenwoordiging.
06/2004
40
De opleidingen Geschiedenis in vergelijkend perspectief
Het is moeilijk om een grondige vergelijking te maken van de financiële middelen die de opleidingen ter beschikking hebben. De nodige informatie werd niet altijd aangeleverd en de interne allocatiesystemen verschillen grondig. Op basis van wat zij kon lezen, horen en zien oordeelt de commissie wel dat de totale financiële omkadering overal onvoldoende is. In de VUB en de UGent bestaat er een onevenwicht tussen het studentenaantal en het aantal personeelsleden. Ook in de UA is de financiële omkadering niet afgestemd op de studentenaantallen, noch op de doelstellingen die de opleiding voor zichzelf stelt. In de K.U.Brussel waren er op het ogenblik van de visitatie onvoldoende budgettaire middelen aanwezig, er waren onder andere onvoldoende AAP-mandaten ter beschikking. De opleidingen Geschiedenis van de K.U.Leuven hebben voldoende werkingsmiddelen, maar de staf-student-ratio is het kleinst van de hele faculteit. Ook hier dus zou het budget voor de aanwerving van nieuwe krachten omhoog moeten gaan. De commissie is er anderzijds wel van overtuigd dat de faculteiten de interne allocatie van de middelen op een zo plichtsgetrouw mogelijke wijze doen.
8.
Gebouwen en infrastructuur
De staat van gebouwen en de beschikbare infrastructuur voldoet voor alle universiteiten behalve voor de UGent, waar de toestand is verslechterd door de snelle toename van het aantal studenten. Het aantal en de grootte van de auditoria en burelen voldoen hier niet langer, ook de reservering van lokalen loopt moeilijk. Voor de lokalen die ter beschikking staan doet de universiteit wel inspanningen om de didactische uitrusting ervan op peil te houden. Daarentegen zijn zowel in de K.U.Leuven, de UA, de K.U.Brussel als de VUB de gebouwen, de auditoria en leslokalen en de uitrusting ervan goed tot zeer goed. De campussen en voorzieningen zijn voor de vijf universiteiten goed bereikbaar. De bibliotheken van de Vlaamse opleidingen Geschiedenis zijn voldoende tot goed uitgerust. Voornamelijk de infrastructuur en het boeken- en tijdschriftbestand van de bibliotheken van de K.U.Leuven en de K.U.Brussel zijn benijdenswaardig. De VUB zou daarentegen een strengere aankooppolitiek mogen voeren gezien de budgettaire middelen. De inhoud van de bibliotheken van de opleiding Geschiedenis in de UGent voldoet voor alle perioden. Het organisatorische aspect laat hier dan weer te wensen over. Er is geen gedegen beveiligingssysteem en het gebrek aan ruimte heeft tot gevolg dat in de bibliotheken nog steeds les wordt gegeven. De seminariebibliotheek van Geschiedenis in de UA is inhoudelijk minder aangepast aan een licentieopleiding. Ook zou moeten vermeden worden dat hier les wordt gegeven.
De opleidingen Geschiedenis in vergelijkend perspectief
41
06/2004
Ten slotte is de ICT-uitrusting in de K.U.Leuven en de K.U.Brussel zeer goed. Zowel voor de VUB, de UA als de UGent is het aantal PC’s voor de ganse groep van studenten ontoereikend. Dit laatste probleem moet volgens de commissie spoedig aangepakt worden omdat Geschiedenisstudenten steeds meer gebruik moeten maken van softwarepakketten en Internet om hun opzoekwerk tot een goed einde te brengen.
9.
Personeel en personeelsbeleid
Een tendens die zich in alle Vlaamse opleidingen Geschiedenis voordoet, is het gebrek aan ZAP en/of AAP. De stijgende studentenaantallen van de laatste jaren en de verhoging van de werkdruk hebben geen gelijktijdige verhoging van de eerste geldstroom met zich meegebracht. Het gevolg is dat enkele universiteiten, met name de UGent, de UA, de VUB en de K.U.Leuven in grote ademnood zitten. In Tabel 5 wordt het aantal studenten en het aantal personeelsleden per opleiding aangeduid. BAP-leden worden niet in deze vergelijking opgenomen omdat zij niet vanuit de eerste geldstroom betaald worden. Uit deze tabel blijkt dat de situatie het minst beklemmend is in de K.U.Brussel, tenminste wat het aantal ZAP-leden betreft. De UGent is er het slechtst aan toe is wat de verhouding studenten-ZAP-leden betreft. Eén ZAP-lid staat hier gemiddeld voor 60 studenten in. De commissie hoopt dat deze situatie snel een oplossing zal krijgen. Door de administratieve overlast, evenals de evaluatiewoede die er in het universitaire onderwijs heerst, kunnen op termijn onderwijs en onderzoek de slachtoffers worden. De commissie observeerde dat ZAP-leden nu reeds een grote inspanning moeten leveren om ook onderzoek haar belangrijke plaats te laten behouden. Een mogelijke oplossing voor de taakbelasting is om interuniversitaire samenwerkingsverbanden te creëren. Ook aan AAP-leden is er binnen de Vlaamse Geschiedenisopleidingen geen overschot. In de K.U.Brussel, de VUB en de UA is de situatie erbarmelijk. Interessante en uitdagende toekomstplannen die deze drie universiteiten maken zullen onmogelijk kunnen uitgevoerd worden met het AAP-kader zoals dit ten tijde van de visitatie aanwezig was. De zoektocht naar een ideale balans tussen onderzoek en onderwijs geldt zeker voor AAP-leden. Het ZAP moet deze situatie nauwlettend in het oog houden. De commissie is wel zeer tevreden over het werk dat de AAP-leden leveren. Ze staan vol enthousiasme de ZAP-leden bij in hun onderwijstaken. Het aantal ATP-leden is overal voldoende, behalve in de UA. Zeker door de inrichting van een tweede cyclus sinds 2003-2004 zal de last moeilijk te dragen blijven.
06/2004
42
De opleidingen Geschiedenis in vergelijkend perspectief
Tabel 5 Aantal studenten, ZAP-leden, AAP-leden en ATP-leden in de Vlaamse opleidingen Geschiedenis aantal studenten UA
aantal aantal aantal ZAP-leden AAP-leden ATP-leden (fte) (fte) (fte)
student/ ZAP-ratio
AAP/ZAPratio
203
7
3
0,75
29
0,4
K.U.Brussel
56
7,55
2,5
1
7,4
0,3
VUB
215
7
1,8
1
30
0,3
K.U.Leuven (m.i.v. KULAK)
713
17,6
12,2
2,5
40.5
0,7
11,2
6,3
59,7
0,7
voorjaar 2003
voorjaar 2003
Moderne + Oude Geschiedenis UGent peildatum
899 2002-2003
15,05 voorjaar 2003
Een ander opvallend gegeven is de leeftijdsstructuur van het ZAP. Een groot aantal professoren bevindt zich in de leeftijdscategorie 60-65. De commissie vreest dat hierdoor binnenkort een aanzienlijk aantal onderzoeksspecialisaties in het gedrang kan komen. In de K.U.Brussel zijn 5 van de 13 ZAP-leden 60 of ouder. In de UGent zijn 13 van de 21 ZAP-leden ouder dan 50 waarvan 5 ouder dan 60, in de VUB zijn er 6 van de 12 ouder dan 50, in de K.U.Leuven zijn er 11 van de 19 ouder dan 50 waarvan 4 ouder dan 60. Ook in de UA is het merendeel ouder dan 50. Daarnaast is ook het overwicht aan mannelijke ZAP-leden treffend. Dit geldt voor alle universiteiten, behalve voor de UGent. De commissie vraagt dat deze situatie in het oog wordt gehouden, maar wil wel benadrukken dat de competenties en kwaliteiten van kandidaten belangrijker zijn dan hun geslacht. De commissie is verder tevreden over de onderzoekskwaliteiten van de staf aan de Vlaamse opleidingen Geschiedenis. Hun publicaties genieten internationale bekendheid en zijn van goede kwaliteit. De waaier aan wetenschappelijke publicaties van het academisch personeel is in het algemeen beschouwd en vergeleken met de aanwezige studieopties, goed. De didactische kwaliteiten van de staf zijn goed bij alle gevisiteerde opleidingen. Sommigen hebben wel een erg grote onderwijstaak, wat eveneens belasting in de hand kan werken.
De opleidingen Geschiedenis in vergelijkend perspectief
43
06/2004
Ten slotte stelt de commissie in de verschillende instellingen vast dat er een kentering aan de gang is in de aanwervings-, benoemings- en bevorderingspolitiek. Waar vroeger voornamelijk het onderzoeksaspect doorwoog, zien we nu dat ook de didactische kwaliteiten van de kandidaat een plaats verworven hebben in het benoemings- en bevorderingsproces. Kandidaten moeten een proefles geven of een uitvoerig onderwijsdossier voorleggen. Studentenvertegenwoordigers krijgen inspraak in de benoeming en bevordering van ZAP-leden. Ook de ganse studentengroep kan via de onderwijsevaluaties een stem uitbrengen. De commissie waardeert deze evolutie en wenst dat dit personeelsbeleid blijvend geoptimaliseerd wordt. De commissie deed in dit verband de meeste positieve vaststellingen in de UA en de UGent.
10. Internationalisering De Vlaamse opleidingen Geschiedenis doen het niet schitterend op vlak van studenten- en docentenmobiliteit. Studenten maken steeds minder gebruik van uitwisselingsmogelijkheden. De mogelijkheden zijn er nochtans, ten gevolge van bilaterale akkoorden staat een aanzienlijk aantal universiteiten open om Vlaamse studenten te ontvangen. Studenten en staf wijten de beperkte studentenmobiliteit aan de angst voor het onbekende en het onzekere evenals de angst dat de kwaliteit van een opleiding in het buitenland minder zou zijn. De commissie adviseert aan de opleidingen om toe te zien op de kwaliteit van de uitwisselingen en de partners in functie hiervan te bepalen. Dit advies geldt voor de drie opleidingen die op het ogenblik van de visitatie een tweede cyclus aanboden. De K.U.Brussel en de UA staan hier (voorlopig) buiten kijf aangezien zij enkel kandidatuuronderwijs inrichten of bij hen enkel het kandidatuuronderwijs werd gevisiteerd. Docenten kiezen er vrijwillig voor om niet naar het buitenland te gaan voor een langere periode wegens hun gezinssituatie, maar ook omdat het praktisch onmogelijk is om een vervanger te vinden voor de colleges die aan de thuisuniversiteit moeten gegeven worden. Er is echter wél docentenmobiliteit, onder andere in de K.U.Leuven, die zeer positief te noemen is. Ook in de VUB en de UA is deze docentenmobiliteit behoorlijk. In de UGent blijft ze eerder beperkt. Uitwisselingen onder het korps en docentenmobiliteit in de K.U.Brussel lijkt helemaal afwezig. De commissie betreurt deze relatief beperkte internationalisering, maar kreeg tijdens de visitaties wel de indruk dat de internationalisering voldoende gestimuleerd wordt door de bevoegde diensten. In elke faculteit Letteren (en Wijsbegeerte) is iemand aanwezig die zich specifiek met internationaliseringprojecten bezighoudt. Ook worden infoavonden e.d. georganiseerd. Studenten zelf zijn van mening
06/2004
44
De opleidingen Geschiedenis in vergelijkend perspectief
dat de communicatie omtrent uitwisselingsprojecten nogal omslachtig verloopt. Verbetering hierin en een grotere stimulering van mobiliteit lijkt overal haalbaar. De commissie is wel zeer tevreden over de internationale contacten die de staf heeft. Door lid te zijn van internationale geschiedkundige organisaties en deel te nemen aan internationaal onderzoekswerk openen docenten poorten voor de terugkoppeling van internationaal gerenommeerd onderzoek naar het onderwijs. Ook voor AAP- en BAP-leden zijn er voldoende mogelijkheden om te participeren in internationale congressen en onderzoeksprojecten.
11. Onderzoekscomponent van het onderwijs Onderstaande paragraaf bundelt de uitspraken die betrekking hebben op de onderzoeksgebondenheid van het onderwijs. Deze uitspraken werden elders in de deelrapporten of in dit vergelijkend deel opgenomen aangezien academisch onderwijs en onderzoek onmogelijk van elkaar los te koppelen zijn. De commissie is tevreden over het onderzoeksgebonden karakter van het onderwijs. De opleidingen hebben een duidelijke visie voor ogen over het onderzoek dat ze doorvoeren. Studenten worden hierin betrokken door de confrontatie met wetenschappelijke historische vraagstellingen en discussies met betrekking tot historisch onderzoek. Dit loopt in alle universiteiten zeer goed. Meer specifiek wordt de onderzoekscomponent in de opleidingen Geschiedenis reeds van het eerste jaar in de opleiding gebracht, met name door de ‘Oefeningen’. De aanwezigheid van deze historisch-methodologische werkcolleges blijft tot in het laatste jaar van de opleiding en kan terecht als een verdienste beschouwd worden. Dergelijke ‘Oefeningen’ vormen een belangrijk moment voor de wisselwerking tussen het onderzoek van de staf en het – weliswaar beperkte maar toch interessante – onderzoek van de studenten. Zelfstandig onderzoek wordt door studenten uitgevoerd bij het maken van de eindverhandeling. Door deze te laten kaderen in de lopende onderzoeksprojecten en -specialiteiten van de staf wordt ook een belangrijke wisselwerking verzekerd. De commissie kan dan ook besluiten dat onderzoeksvaardigheden voldoende worden geoefend. De onderzoeksvaardigheden worden naar het oordeel van de commissie stelselmatig opgebouwd. Bijvoorbeeld in de UA is het zeer duidelijk hoe studenten langzaamaan worden voorbereid op het schrijven van een eindverhandeling. Dit is alleen minder het geval in de K.U.Brussel. De K.U.Brussel zal hier onder andere verbetering in brengen door te gaan samenwerken met de K.U.Leuven en de VUB. Het historisch atelier (zie paragraaf 2) kadert in deze samenwerking. De aanwezigheid van een tweede cyclusopleiding om de onderzoeksgebondenheid van de eerste cyclus te verzekeren lijkt een winst, maar geen must. Dit werd in de UA bewezen. Zoals vermeld in paragraaf 9 van dit hoofdstuk is de commissie van mening dat de ZAP- en AAP-leden van de vijf bezochte universiteiten zeer degelijk onderzoek
De opleidingen Geschiedenis in vergelijkend perspectief
45
06/2004
uitvoeren. De verschillende specialisaties binnen de opleiding worden verzekerd door de respectievelijke onderzoeksgroepen. Het is enkel jammer dat de tijd die de staf hiervoor kan benutten zwaar onder druk komt te staan. Dit laatste lijkt minder het geval te zijn in de K.U.Brussel. AAP-leden krijgen volgens de commissie overal voldoende kansen om hun onderzoek tot een goed einde te brengen en om dit via onderwijsopdrachten kenbaar te maken aan studenten. Ook waardeert de commissie de geformaliseerde initiatieven om lopend onderzoek bekend te maken bij peers of studenten. Zo worden aan de K.U.Brussel staff seminars georganiseerd, aan de UA lezingen over het lopend onderzoek bij de staf, aan de VUB discussieseminaries en werkgesprekken over doctoraal onderzoek, aan de K.U.Leuven doctoraatsseminaries en aan de UGent ten slotte gastlezingen of studiedagen. In de UGent moeten studenten ook verplicht deelnemen aan een congres. Dergelijke initiatieven zijn methodologisch vruchtbaar en stimuleren de onderzoeksattitude bij studenten en docenten. Hoewel dergelijke initiatieven de goedkeuring van de commissie wegdragen, kunnen ze niet altijd op evenveel belangstelling rekenen bij studenten. Dit is een indicatie dat aandacht voor onderzoek en het verwerven van een onderzoeksattitude blijvend gestimuleerd moet worden.
12. Interne kwaliteitszorg De systemen van interne kwaliteitszorg in de vijf bezochte opleidingen hebben gelijkaardige kenmerken, zoals de aanwezigheid van een commissie die bevoegd is voor het onderwijs, een systeem van docenten- en curriculumevaluatie en een systeem van docententraining. De werking en effectiviteit van deze systemen is echter minder vergelijkbaar. De commissie is zeer tevreden over het kwaliteitszorg- en evaluatiesystemen van de K.U.Leuven, UGent, UA en VUB, maar is minder tevreden over de situatie van de K.U.Brussel, waar dringend een kwaliteitszorgsysteem moet uitgebouwd worden. Een positieve evolutie is volgens de commissie dat ter ondersteuning van het kwaliteitszorgsysteem in de faculteiten zelf kwaliteitscellen werden opgericht. Deze bestaan voorlopig reeds in de UA en de UGent. De commissie moedigt het oprichten van dergelijke organen ook in de andere universiteiten aan. Het blijft daarnaast ook een opdracht voor de universiteiten om het onderwijsconcept van de instelling – indien dit aanwezig is – te implementeren in de dagelijkse onderwijspraktijk en de kwaliteitszorg. Een andere tendens in de Vlaamse universiteiten als geheel is de evaluatiewoede waarnaar verwezen in paragraaf 9. De commissie is van oordeel dat er een doordacht en transparant kwaliteitszorgsysteem evenals regelmatige evaluatiemomenten moeten zijn. Dit mag en kan echter niet ten koste gaan van de hoofdtaken van een universiteit: onderzoek, onderwijs en maatschappelijke dienstverlening. Zoals reeds aangehaald is de commissie zeer tevreden over de nauwgezette werking van de onderwijs- en opleidingscommissies en opleidingsraad. Deze commissies
06/2004
46
De opleidingen Geschiedenis in vergelijkend perspectief
hebben een zeer belangrijke taak gehad (en zullen deze nog hebben) bij de opzet en de implementatie van de bamaprogramma’s. Deze programma’s kwamen duidelijk in een open debatcultuur tot stand. Het minst opgetogen is de commissie over het onderwijsoverlegorgaan van de K.U.Brussel. De Onderwijscommissie bestaat hier enkel op papier, hoewel ze in de praktijk zeer nuttige diensten zou kunnen afleveren. De ZAP-leden, studenten en assistenten hebben in elke universiteit voldoende inspraakmogelijkheden tijdens vergaderingen van deze en andere beleidsorganen. De studentenvertegenwoordiging functioneert zeer goed. In de VUB moeten ook de studenten van de avondopleiding Geschiedenis een betere vertegenwoordiging krijgen in de Opleidingsraad. Een aandachtspunt voor de UGent, VUB, K.U.Brussel en UA blijft de terugkoppeling van de beleidsbeslissingen naar de overige groep van de studenten (zie paragraaf 7). De vertegenwoordiging van ZAP-leden en AAP-leden in het onderwijsoverleg en de andere raden (Faculteitsraad,…) is goed gestructureerd. Enkel in de UGent merkte de commissie op dat niet in alle organen van het centrale niveau alle faculteiten vertegenwoordigd zijn . Verder stelt de commissie met genoegen vast dat buiten de K.U.Brussel elke opleiding of universiteit over een geformaliseerd evaluatiesysteem beschikt om individuele opleidingsonderdelen en/of curricula in zijn geheel door studenten te laten evalueren en hieraan al dan niet een curriculumherziening te koppelen. Dit van de UA en VUB lijken behoorlijk te functioneren. In de drie overige universiteiten dringt zich een verdere verfijning op. In de UGent moet het systeem transparanter gemaakt worden naar de studenten toe. In de K.U.Leuven moet ten tweede bij de optimalisering van het systeem speciale aandacht worden besteed aan de frequentie van de evaluatie en de opvolging van de resultaten. In de K.U.Brussel moet ten slotte het geplande geformaliseerde systeem verder worden geïmplementeerd. De hieraan gekoppelde curriculumherzieningen verlopen gestructureerd en goed. Ook studenten hebben hierin inspraak via hun vertegenwoordiging in beleidsorganen. Alle universiteiten bieden docenten en assistenten de mogelijkheid aan om een docententraining te volgen. In de UGent, de K.U.Leuven, de UA en VUB kan dit ter plaatse, de docenten van de K.U.Brussel volgen dit vooral te Leuven. Hoewel een aanzienlijk aantal van onderwijsgevenden reeds van deze professionaliseringskansen gebruik maakt, wil de commissie deze training toch verder aanmoedigen. Het lijkt haar nuttig om ook de resultaten van een dergelijke training in de individuele lespraktijk op te volgen en thema’s van deze aard aan bod te laten komen op vergaderingen van de onderwijsorganen. Daarnaast is ze ook van oordeel dat het volgen van dergelijke workshops verder moet gestimuleerd worden bij AAP-leden. Het systeem in de UA is bijzonder kwaliteitsvol, doch gezien de omvang van de cursus moet het personeel extra gestimuleerd en gemotiveerd worden om er zich voor in te schrijven. De commissie waardeert verder dat de K.U.Brussel de professionaliseringsinitiatieven in interuniversitair verband organiseert.
De opleidingen Geschiedenis in vergelijkend perspectief
47
06/2004
De commissie besteedde tijdens de visitaties zeer veel aandacht aan de evolutie die de opleidingen al dan niet gemaakt hebben tijdens de voorbije jaren. Daartoe ging ze voor elke opleiding getrouw na welke wijzigingen er in de opleiding hebben plaatsgevonden ten opzichte van de voorgaande visitatie. Hierbij kon ze vaststellen dat de aanbevelingen en kritieken van de vorige commissie naar waarde werden geschat en dat voor verbetering werd gezorgd. Enkel de evolutie in de K.U.Brussel stelt de commissie teleur. Hier zijn te weinig inspanningen geleverd om het gevraagde te implementeren en/of te wijzigen. De commissie hoopt dat dit voor deze visitatie anders zal zijn. De kwaliteit van de zelfevaluatierapporten was ten slotte over het algemeen bevredigend. De commissie spreekt haar bijzondere waardering uit over het kritisch en analytisch gehalte maar ook de informatieve waarde van de rapporten. Het rapport van de UGent miste in de eerste hoofdstukken wel enige persistentie. De commissie is verder opgetogen over de wijze waarop de zelfevaluatierapporten tot stand zijn gekomen. In vier van de vijf universiteiten is de zelfevaluatie opgevat als een product dat in overleg tussen staf, assistenten en studenten is ontworpen. In de K.U.Brussel moest ze vaststellen dat het rapport onvoldoende kritisch was gelezen vooraleer het ter perse ging en dat onvoldoende partijen betrokken waren bij het opstellen ervan. Dit had tot gevolg dat de commissie geconfronteerd werd met een rapport dat de werkelijkheid te kritisch weergeeft.
13. Bamastructuur Waar de uitspraken en appreciaties over de bamastructuur in de deelrapporten in de evaluatie van de verschillende kwaliteitsaspecten zijn opgenomen, worden ze hier als een afzonderlijk deel beschouwd. Zoals reeds vermeld in Hoofdstuk III was het voor de commissie een zeer moeilijke opdracht om een appreciatie uit te spreken over de respectievelijke bamaplannen. Het was immers in bepaalde opleidingen nog niet duidelijk of de bamavoorstellen zouden aanvaard worden door de academische, en vervolgens de Vlaamse, overheid. Niettemin houdt de commissie eraan enkele uitspraken te doen over de voorstellen waarin zij inzage kreeg tijdens de visitatie. De commissie is over het algemeen zeer opgetogen over de bamaplannen. Ze getuigen van een kritische blik over het oude programma en zijn doordrongen van een grondige visie op het Vlaamse Geschiedenisonderwijs. Opleidingen hebben zelf reeds initiatieven genomen om vastgestelde tekorten in het huidige programma te herwerken naar het bamaprogramma toe. Een algemene tendens is dat de opleidingen meer keuzemogelijkheden voorzien, onder andere via minorprogramma’s. De commissie vindt het fundamenteel belangrijk dat er niet wordt getornd aan verworven waarden in de opleidingen Geschiedenis zoals de Oefeningen, de grondigheid en diepgang van de eindverhandeling en de breedte van de historische
06/2004
48
De opleidingen Geschiedenis in vergelijkend perspectief
vorming die de studenten krijgen. De opleidingen lijken haar mening hierin te delen, dit was alvast wat de commissie kon afleiden uit de gesprekken. De commissie waardeert ook het feit dat de opleidingen de wetenschappelijkheid van het programma niet willen inperken. Een aantal initiatieven die de commissie in het bijzonder waardeert, zijn de volgende: de K.U.Brussel plant interdisciplinaire seminaries en een historisch atelier (zie paragraaf 2). Zowel de VUB, de UGent als de K.U.Brussel stellen een eindwerk voor de bacheloropleiding voorop. De K.U.Leuven heeft plannen om de bacheloropleidingen Oude en Moderne Geschiedenis meer te integreren en binnen de opleiding Oude Geschiedenis meer keuzemogelijkheden te voorzien. In de UA worden meer activerende werkvormen zoals discussiecolleges voorzien. Ook de UGent plant discussiecolleges te implementeren, voornamelijk voor de opleidingsonderdelen Historische praktijk. In de UGent zullen verder de afstudeertrajecten op meer flexibele wijze afgestemd worden op het onderzoekswerk. Hetzelfde plan bestaat aan de VUB. Het belang dat aan de bamahervorming wordt gehecht wordt daarnaast bewezen door de speciale functies die er voor gecreëerd worden, onder andere in de K.U.Brussel. Het blijft volgens de commissie wel een werkpunt om continu alle geledingen van de opleiding te betrekken in de bamahervorming. Ook zou de commissie de samenwerking met andere Vlaamse universiteiten willen stimuleren. Een probleem blijft ten slotte de belasting waarmee de opleidingen zullen geconfronteerd worden. Vooral in de UA lijkt de belasting zeer zwaar te zullen worden.
De opleidingen Geschiedenis in vergelijkend perspectief
49
06/2004
06/2004
50
V. Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten In de hierna volgende tabel wordt het oordeel van de commissie op de kwaliteitsaspecten die samen het kwaliteitsprofiel van de opleiding vormen, weergegeven. De letterscores geven aan in welke mate de bij de visitatie betrokken opleiding voor het betreffende kwaliteitsaspect aan de gestelde eisen voldoet. Voor het toekennen van de letterscores heeft de commissie zich gebaseerd op een referentiekader en op de aandachtspunten die als index voor het betreffende kwaliteitsaspect gelden (bijlage 4). Het referentiekader van de commissie wordt beschreven in III van dit visitatierapport. De aandachtspunten zijn daarnaast ook terug te vinden in de ‘Handleiding voor de onderwijsvisitaties in de tweede ronde (VLIR 2001)’. De commissie wil er op wijzen dat de toegekende score per kwaliteitsaspect een samenvatting inhoudt van een groter aantal aandachtspunten. Achter elk kwaliteitsaspect zitten dus diverse (zeer goede, goede en minder goede) aandachtspunten die meespelen in de beoordeling, hetgeen uiteraard duidelijker tot uiting komt in de tekst dan in de ‘scoretabel’. Bij het toekennen van de scores heeft de commissie een gewogen gemiddelde gemaakt van haar beoordeling van deze aandachtspunten, hetgeen een hachelijke opdracht was. Vanzelfsprekend moeten de tabel en de daar in opgenomen letterscores gelezen en geïnterpreteerd worden in samenhang met de oordelen die in de tekst van het rapport zelf (vergelijking en de deelrapporten) gemaakt worden. Het is de bedoeling om, door de opleidingen naast elkaar te plaatsen, een beter zicht te geven op de diversiteit in kwaliteit. En, hoewel door deze presentatievorm de neiging zal toenemen om universiteiten of opleidingen te rangordenen, zal het eenieder duidelijk zijn dat de kwaliteit van een opleiding niet terug te brengen is tot één letter. De vele facetten van kwaliteit zijn niet zo maar optelbaar en het aanbrengen van een rangorde zou de werkelijkheid dan ook geweld aandoen.
Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten
51
06/2004
Het gehanteerde scoresysteem neemt volgende vorm aan:
06/2004
A
zeer goed Met betrekking tot het kwaliteitsaspect is een niveau gerealiseerd dat in alle opzichten (alle aandachtspunten) zeer goed is en internationale vergelijking kan doorstaan. Voor dit aspect kan de beoordeelde opleiding als voorbeeld functioneren.
B
goed Het niveau van het kwaliteitsaspect beantwoordt aan de verwachtingen en is het product van een doordacht beleid.
C
voldoende Het kwaliteitsaspect beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm voor een universitaire opleiding.
D
onvoldoende Het kwaliteitsaspect ligt beneden de gestelde verwachting. Beleidsaandacht op dit punt is nodig.
E
volstrekt onvoldoende Het kwaliteitsaspect beantwoordt in het geheel niet aan de gestelde verwachting. Het lage niveau heeft een kwaliteitsverlies voor de opleiding als gevolg.
NVT
niet van toepassing
52
Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten
Tabel 6 Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten UA
K.U.Brussel
VUB
K.U.Leuven
U Gent
1.
Onderwijsprofiel, doelstellingen en eindtermen
B
C
A
A
B
2.
Opbouw en inhoud van het programma
B
C
B
B
B
3.
Onderwijsleersituatie
B
B
B
B
B
4.
Toetsing en evaluatie
B
B
B
B
B
5.
Eindverhandeling
NVT
NVT
A
A
A
6.
Stage
NVT
NVT
NVT
NVT
NVT
7.
Studentenprofiel en studentenaantallen
A
D
A
A
A
8.
Slaagcijfers en rendementen
C
B
C
B
B
8.
Studeerbaarheid
B
B
C
A
B
10. Kwaliteit van de afgestudeerden
B
B
B
B
B
11. Waardering van afgestudeerden vanuit het beroepsveld
B
B
B
B
B
12. Opleiding als organisatie
B
C
B
B
B
13. Gebouwen en infrastructuur
A
A
B
A
D
14.1. Omkadering
D
B
D
C
D
14.2. Kwaliteit van de staf
A
A
A
A
A
14.3. Personeelsbeleid
A
D
B
B
C
15. Internationalisering
B
C
C
B
B
16. Onderzoekscomponent van het onderwijs
A
B
A
A
A
17. Interne kwaliteitszorg
A
D
B
A
B
14. Personeel en personeelsbeleid
Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten
53
06/2004
06/2004
54
Deel 2 Opleidingsrapporten
55
06/2004
06/2004
56
Universiteit Antwerpen De opleiding Geschiedenis in de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
Vooraf Voorafgaand aan de beschrijving van vaststellingen en aanbevelingen formuleert de commissie enkele bedenkingen met betrekking tot het tijdstip van de visitatie van de opleiding Geschiedenis aan de Universiteit Antwerpen. Aangezien de visitatie zich voordeed op een zeer cruciaal tijdstip in de omvorming van de Universiteit Antwerpen en de opleiding Geschiedenis, zag zij zich voor een moeilijke taak geplaatst. Vooreerst waren de gefuseerde deeluniversiteiten nog op weg naar een integratie en was een aantal moeilijkheden in verband met personeelstoewijzingen en financiering nog niet opgelost. Verder werd de opleiding Geschiedenis in zeer korte tijd met een driedubbele uitdaging geconfronteerd: de opmaak van een programma in het kader van de bamahervorming, de opmaak van een nieuw programma met het oog op de inbedding van een tweede cyclus en de aanwerving en integratie van vier nieuwe ZAP-leden. Dat alles had tot gevolg dat de commissie moeite had om in de beschikbare tijd alle facetten van dat ingewikkelde proces precies te beoordelen. Zo bleek de goed doordachte zelfevaluatie correct de toestand van juli 2003 weer te geven, maar was deze grotendeels voorbijgestreefd door recentere ontwikkelingen ten tijde van de visitatie. Verder kon de opleiding, gezien de stroomversnelling waarin ze was terecht gekomen, de commissie niet eerder dan op de bezoekdag zelf een flink gestoffeerde ‘actualiseringsnota visitatie geschiedenis’ overmaken. De commissie moest daarnaast enige creativiteit aan de dag leggen in het gebruik van de checklist waarmee zij tot een beoordeling moest komen. De oorspronkelijke versie bleek immers onvoldoende flexibel te zijn om het complexe van de Antwerpse situatie in beeld te brengen. Tijdens de gesprekken ging veel aandacht naar het vinden van het juiste evenwicht tussen verleden, heden en toekomst, tussen niet meer terzake doende toestanden en de vele nieuwe aanzetten en innovaties. Tenslotte kon de commissie geen oordeel uitspreken over de vier nieuwe docenten en hun opleidingsonderdelen aangezien deze nauwelijks hun opdracht hadden aangevat.
Universiteit Antwerpen
57
06/2004
Deze vaststellingen dwongen de commissie zeer nauwkeurig te werk te gaan. Ze tracht zoveel mogelijk de huidige toestand te beoordelen, waarbij zij vermijdt te verwijzen naar situaties die niet meer bestaan of in de zeer nabije toekomst zullen geremedieerd worden. Ten slotte tracht ze in de mate van het mogelijke een appreciatie uit te spreken over de toekomstplannen.
1.
Onderwijsprofiel, doelstellingen en eindtermen
Beschrijving Tot het academiejaar 2002-2003 bood UFSIA enkel een kandidaatsopleiding Geschiedenis aan, die uit twee jaar bestond. Daarenboven startte de UA vanaf 2003-2004 met een tweejarige licentieopleiding Geschiedenis. De opleiding grijpt de programmahervorming die met deze uitbreiding naar een tweede cyclus gepaard gaat aan om zich reeds zo goed mogelijk voorbereiden op de bamastructuur. In de zelfevaluatie wordt bijgevolg het onderwijsprofiel dat ze voor de bamastructuur vooropstelt, aangegeven. De opleiding maakt in het zelfevaluatierapport onderscheid tussen de doelstellingen die in de bacheloropleiding moeten bereikt worden, en deze die in de masteropleiding moeten bereikt worden. Een bachelor Geschiedenis moet “originele kennis kunnen genereren in zijn onderzoeksgebied en moet onder begeleiding een relatief omvangrijk en complex wetenschappelijk deelonderzoek kunnen opzetten en goeddeels zelfstandig uitvoeren”. De student moet tijdens de bachelorjaren ook voorbereid worden op een masteropleiding in een ander onderzoeksdomein, evenals op de uitstroom naar de arbeidsmarkt. Een master Geschiedenis moet op zelfstandige wijze een wetenschappelijk werk van grote omvang en hoge intrinsieke moeilijkheidsgraad aan kunnen vatten en tot synthese brengen binnen een bepaald tijdsbestek. Analyse, synthese, besluitvorming, leidinggeven en kritisch-reflectief redeneren worden hierbij vermeld als cruciale vaardigheden. Met het oog op de visitatie worden in het zelfevaluatierapport nog wel de eindtermen voor de kandidaatsopleiding vermeld.
Evaluatie De commissie is van oordeel dat de doelstellingen en de eindtermen duidelijk en helder geformuleerd zijn, zowel deze voor de kandidaturen en die voor de nieuwe bacheloropleiding als die voor de masteropleiding. Ze zijn van academisch niveau, ze sluiten perfect aan bij de doelstellingen en minimumeisen die de commissie in haar referentiekader geformuleerd heeft en ze verfijnen die zelfs. De commissie waardeert het feit dat de doelstellingen niet slechts in één, maar in verschillende opleidingsonderdelen ingeweven worden. De commissie stelt ook
06/2004
58
Universiteit Antwerpen
vast dat de onderwijskundige principes die in de zelfevaluatie worden aangegeven helemaal afgestemd zijn op de vooropgestelde doelen en eindtermen. De commissie is opgetogen dat volgens de resultaten van een studentenbevraging de meeste eindtermen ook bereikt worden. De commissie stelt ten derde vast dat de eindtermen van de opleiding vermeld staan in de studiegids en gekend zijn door de docenten. De commissie stelt vast dat er onder de docenten die bij het hervormingsproces betrokken worden, zelfs een opvallende consensus heerst over de doelstellingen en eindtermen. Tegelijkertijd stelt ze echter vast dat deze nog in onvoldoende mate bekend zijn bij de studenten. De commissie stelt zich wel vragen over de haalbaarheid van de grote ambities. Het is niet helemaal zeker of de doelstellingen binnen de financiële randvoorwaarden bereikbaar zijn. Deze randvoorwaarden waren immers nog niet bekend op het ogenblik van de visitatie. Ze meent dan ook dat hier voorzichtigheid geboden is. Hierbij aansluitend vreest ze dat de onderzoekscomponent door de vele objectieven onder druk zal komen te staan.
2.
Het programma
2.1. Opbouw en inhoud van het programma Beschrijving Volgens de informatie in de zelfevaluatie moet de student verschillende vereiste competenties meermaals in zijn/haar opleiding inoefenen. De opleiding wil dit niet als ‘overlap’, wel als nuttige herhaling bestempelen. Zowel in het nieuwe als oude kandidatuurprogramma zijn opleidingsonderdelen uit de humane wetenschappen (beide jaren), historische overzichtscursussen (beide jaren), de methodologie van de geschiedenisbeoefening (begin eerste jaar) evenals verbredende of verdiepende keuzeopleidingsonderdelen (één keuzeopleidingsonderdeel in het eerste jaar, meerdere opleidingsonderdelen in het tweede jaar) opgenomen. Om aan de wensen van de vorige visitatiecommissie tegemoet te komen, werden in de voorbije jaren nieuwe verplichte opleidingsonderdelen ingevoerd. Reeds in het eerste jaar wordt aangevangen met oefeningen. De moeilijkheidsgraad evenals de vereiste autonomie stijgen naar het tweede jaar toe. In het nieuwe programma toe zijn de oefeningen minder belastend voor de studenten. Met het oog op de programmawijziging, is er vanaf ’03-’04 ook meer plaats voor disciplineoverschrijdende keuzeopleidingsonderdelen en wordt een aantal opleidingsonderdelen naar de licentiejaren verschoven. Op licentieniveau worden een aantal hulpwetenschappen en enkele inleidende historische opleidingsonderdelen aangeboden Daarnaast kiest de student uit een aantal historische opleidingsonderdelen binnen een zogenaamde kruisstructuur.
Universiteit Antwerpen
59
06/2004
Studenten kiezen immers zowel voor een thema (sociaal-economisch, cultureel, politiek-institutioneel) als voor een tijdvak (Middeleeuwen, Nieuwe Tijd, Nieuwste Tijd). De student kiest ten slotte uit drie periodeoverschrijdende clusters van keuzeopleidingsonderdelen. De opleiding biedt de mogelijkheid tot deeltijds studeren en in het academiejaar 2003-2004 tot het volgen van een enige kandidatuur. Speciale programma’s voor werkende studenten zijn er niet.
Evaluatie Opvolging van het vorige visitatierapport De commissie waardeert het feit dat de meeste kritische punten die door de vorige commissie geformuleerd werden, zijn weggewerkt: – Het aantal keuzemogelijkheden in de tweede kandidatuur werd gevoelig uitgebreid en het programma werd evenwichtiger afgestemd op vier historische perioden (Middeleeuwen, Nieuwe, Nieuwste en Eigentijdse Geschiedenis). – Het overdreven accent op Europese en Middeleeuwse studies verdween. – Een opleidingsonderdeel Inleiding tot het recht en de instellingen werd ingericht. – Het pakket filosofische onderdelen werd niet afgeslankt maar evenwichtiger verdeeld over de twee kandidaturen. Voorstellen ter optimalisering De commissie houdt er niettemin aan op enkele (nieuwe) pijnpunten te wijzen. Ten eerste beantwoordt het opleidingsonderdeel Statistiek dat op aandringen van de vorige commissie werd ingevoerd, zowel naar inhoud als naar werkvorm niet aan de verwachtingen van studenten. De commissie is evenwel van mening dat er een kandidatuurcursus moet zijn die een degelijke introductie in kwantitatieve historische methoden voorziet (zeker voor een opleiding die aan de sociaal-economische dimensie van het verleden veel aandacht wenst te blijven besteden). Ze suggereert om het concept van de cursus Statistiek nogmaals te herzien en het binnen de bamastructuur als onderwijsopdracht toe te wijzen aan een historicus (zie ook 2.2.). De vorige visitatiecommissie had ten tweede reeds geattendeerd op het feit “dat de niet strikt historische opleidingsonderdelen inhoudelijk meer toegespitst moeten worden op historische vraagstellingen en dat binnen het historisch onderwijs de integratie van de leerinhouden van de niet-historische opleidingsonderdelen moet nagestreefd worden”. De commissie stelt echter vast dat er ook nu nog een te smalle brug bestaat tussen de geschiedenisopleidingsonderdelen en de alge-
06/2004
60
Universiteit Antwerpen
mene opleidingsonderdelen. De commissie dringt er dan ook bij het ZAP Geschiedenis op aan een bijkomende inspanning te leveren om concepten uit de algemeen vormende opleidingsonderdelen duidelijk te integreren in hun onderwijs. De herziening van de verschillende opleidingsonderdelen naar de bamastructuur toe biedt hiertoe een uitstekende gelegenheid. De commissie waardeert daarnaast het bestaan van een psychologisch opleidingsonderdeel, maar suggereert de naam van dit onderdeel te wijzigen zodat de vlag de lading dekt. Ten derde heeft de commissie in verband met de algemene filosofische opleidingsonderdelen vastgesteld dat de grenslijn van de materie zich situeert rond het einde van de 18de eeuw. Ze drukt de wens uit dat deze verder naar het heden toe zou verplaatst worden en dat filosofen uit de 19de en 20ste eeuw ook aan bod zouden komen. Ten vierde is de oplossing die gegeven werd aan het overgewicht van de vroegere cursus Oefeningen Middeleeuwen, niet toereikend. Een grondige inleiding in het historische métier zou in het gedrang kunnen komen door de herziene opbouw van het opleidingsonderdeel. De commissie beseft wel dat voor dit opleidingsonderdeel een nieuw ZAP-lid is aangeworven en dat deze opmerking hierdoor haar relevantie kan verliezen. Ten vijfde waardeert de commissie de kwaliteit van het opleidingsonderdeel Kunstgeschiedenis. Zij stelt echter vast dat deze te beperkt van inhoud is en exclusief op de geschiedenis van de schilderkunst is gericht. Daarom vraagt ze voor het opleidingsonderdeel Kunstgeschiedenis bijkomende aandacht voor onder meer architectuur en muziek. De commissie drukt ook de wens uit zo snel mogelijk het voorlopig statuut van de docent in een definitief statuut te gieten. De commissie stelt ten zesde vast dat de opleidingsonderdelen Nieuwste Geschiedenis, Cultuurgeschiedenis en Historiografie van de Nieuwste Geschiedenis in het oude programma onvoldoende aandacht kregen. Dit had als gevolg dat de studenten in vervolginstellingen een inhaalbeweging moesten doen indien ze voor deze opleidingsonderdelen kozen. De commissie beveelt de opleiding dan ook aan een blijvende inspanning te doen om deze opleidingsonderdelen voldoende aan bod te laten komen. De commissie bemerkt ten slotte dat de verschillende taalopleidingsonderdelen onvoldoende zijn afgestemd op de voorkennis en noden van de studenten. De commissie merkt op dat de opleidingsonderdelen wellicht te zwaar zijn voor studenten die onvoldoende taalonderricht hadden in het secundair onderwijs. Voor studenten die veel taalonderricht kregen zijn ze eerder overbodig. Het invoeren van keuzeopleidingsonderdelen voor het taalonderricht is daarom een betere oplossing.
Universiteit Antwerpen
61
06/2004
Positieve vaststellingen Tot slot deed de commissie tijdens haar bezoek een aantal positieve vaststellingen. De visitatiecommissie oordeelt ten eerste dat het nieuwe programma een radicale breuk met het voorgaande betekent. Het is ambitieus, grondig doordacht, pedagogisch onderbouwd, het vertoont een inhoudelijke samenhang en staat op niveau, zowel in de eerste als in de tweede cyclus. Het bestaande potentieel aan mankracht en specialisten werd opnieuw geëvalueerd en maximaal ingezet. Er wordt grote aandacht besteed aan de verbetering en de verscheidenheid van de werkvormen (cf. paragraaf 2.2.). De commissie voorziet dat met dit nieuwe programma de overgang naar de bamastructuur vrijwel probleemloos zou kunnen verlopen. De commissie is van mening dat het programma ook aansluit bij recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied. Volgens de informatie in de zelfevaluatie brengt de opleiding in de eerste cyclus de thema’s van onderzoek voornamelijk aan via de oefeningen Middeleeuwen, Nieuwe Tijd en Nieuwste Tijd. De opleiding organiseert ook lezingen over lopend onderzoek, evenals een ‘Onderzoeksdag’. De visitatiecommissie spreekt hierbij ook haar waardering uit over de duidelijke profilering van de onderzoekscomponent in het onderwijs die de opleiding vooropstelt voor de tweede cyclusopleiding. De commissie oordeelt ten derde dat de opleiding voldoende aandacht besteedt aan de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden bij de studenten. De ‘oefeningen’ lenen zich hier uitermate goed voor. De commissie apprecieert ten vierde de brede aandacht die de opleiding besteedt aan de ontwikkeling van schrijfvaardigheden. De commissie waardeert ten slotte het feit dat studenten reeds in de kandidaturen keuzemogelijkheden hebben.
2.2. Werkvormen Beschrijving Volgens de informatie in de zelfevaluatie zijn hoorcolleges de meest voorkomende didactische werkvorm in de kandidaturen, met als oorzaak de grote groepen studenten die moeten onderwezen worden. In de actualiseringsnota bij de zelfevaluatie wordt aangegeven dat de opleiding in het academiejaar 2003-2004 reeds van start is gegaan met het aanbieden van alternatieve werkvormen (lectuuropdrachten, zelfevaluatie). In de toekomst wenst ze ook via ICT het onderwijs meer vorm te geven. De docenten zullen een praktische cursus ‘Blackboard’ kunnen volgen om dit concreet gestalte te geven. Naar de bamastructuur toe zal de opleiding eveneens meer aandacht besteden aan discussiecolleges. De opleidingsonderdelen in de tweede cyclus zullen bijna uitsluitend via activerende werkvormen gegeven worden.
06/2004
62
Universiteit Antwerpen
De oefeningen, die een substantieel onderdeel van de opleiding uitmaken, hebben volgens de informatie in de zelfevaluatie nu al het karakter van studentgecentreerd, activerend onderwijs. In de oefeningen kunnen verschillende eindtermen tegelijkertijd behandeld worden.
Evaluatie De commissie wil hier nogmaals haar voldoening uitspreken over de opmerkelijke vooruitgang die geboekt werd inzake het aanwenden van actievere werkvormen. Na de vorige visitatie werd de variatie aan werkvormen uitgebreid, het overwicht van de hoorcolleges werd afgezwakt en de werkcolleges werden sterker op het verhogen van het probleemoplossend vermogen afgesteld. Ze beveelt aan verder werk te maken van actieve werkvormen. Uit een bevraging waarvan de resultaten in de zelfevaluatie staan beschreven, blijkt immers ook dat de studenten het nog steeds grote aandeel van hoorcolleges niet als opportuun beschouwen. De commissie wijst er evenwel op dat deze streefdoelen moeilijk haalbaar zijn met de huidige omkadering. Ze beveelt verder een doorgedreven gebruik van Blackboard aan. Ook van studentenzijde wordt op dat nieuwe communicatiemiddel zeer positief gereageerd. Net als het gebruik van e-mail werkt het tijdbesparend voor docenten zonder de drempel voor de studenten te verhogen. Daarnaast beveelt de commissie aan om studenten meer mogelijkheden te geven hun oefeningen mondeling te laten voorstellen. De commissie suggereert ten slotte om in het opleidingsonderdeel Statistiek meer belang te hechten aan de toepassingwaarde en –methode van de leerstof voor historici.
2.3. Toetsing en evaluatie Beschrijving In de zelfevaluatie wordt aangegeven dat de meerderheid van de opleidingsonderdelen mondeling wordt geëvalueerd, nadat de studenten een schriftelijke voorbereiding hebben gemaakt. De examenvorm wordt reeds aan de start van het academiejaar aan de studenten meegedeeld. De studenten hebben ook de mogelijkheid om op mondelinge wijze feedback te ontvangen bij hun eindresultaat. Bij de Oefeningen wordt voor elke student een schriftelijk evaluatierapport gemaakt. Er zijn binnen de opleiding Geschiedenis drie ombudspersonen die interveniëren bij problemen tijdens de examenperiode.
Universiteit Antwerpen
63
06/2004
Evaluatie De commissie drukt grote tevredenheid uit over de wijze van examineren en quoteren. De studenten die zij sprak blijken deze mening te delen. Uit een bevraging blijkt eveneens dat de studenten van oordeel zijn dat de opleiding Geschiedenis kennis en vaardigheden op een evenwichtige wijze toetst. De examens evalueren volgens de studenten ook op voldoende wijze de mate waarin zij historische problemen kunnen analyseren. De examenvragen blijken voor de opleidingsonderdelen Heuristiek en Statistiek echter niet voldoende afgestemd te zijn op de leerstofinhoud. De commissie heeft de indruk dat het geven van feedback na een examen op een paar uitzonderingen na zeer bevredigend verloopt.
3.
De eindverhandeling
Aangezien pas sinds 2003-2004 een licentieopleiding wordt georganiseerd, is er tot op heden geen ervaring met eindverhandelingen. De opleiding stelde wel een beleid op voor de organisatie, coördinatie, begeleiding en evaluatie ervan, maar moet dit op bepaalde vlakken nog verder uitwerken (vb. inzake de evaluatie). De commissie prijst de ambitie van de opleiding om de studenten hun eindverhandelingen mondeling te laten verdedigen. Ze signaleert evenwel dat deze mondelinge verdedigingen zeer veel tijd zullen vragen en vreest dat de werkdruk van de staf hierdoor nog zal verhogen, zeker indien de opleiding rekening houdt met de andere ambitieuze plannen en doelstellingen van de opleiding.
4.
De student en zijn/haar onderwijs
4.1. Instroom en totale aantallen studenten1 Beschrijving Het aantal hoofdinschrijvingen is in de eerste en tweede kandidatuur de voorbije tien jaar verdubbeld (van 110 in ’93-’94 naar 203 in ’02-’03). Het aantal buitenlandse studenten in de opleiding blijft in de periode 1991-2002 beperkt tot 1,8% in de eerste kandidatuur en 0,6% in de tweede kandidatuur. De studentenstatistieken duiden ook aan dat het merendeel van de studenten van het mannelijke geslacht is. Dit betekent een kentering ten opzichte van de referentieperiode 1982-1993. 1.
06/2004
64
Onderdeel 4.1. en 4.2. zijn voor de periode 1992-2003 uitsluitend gebaseerd op de gegevens die aangeleverd werden door de UA zelf.
Universiteit Antwerpen
De actualiseringsnota bij de zelfevaluatie geeft ten slotte weer dat in het academiejaar 2003-2004 49 studenten in de eerste licentie ingeschreven zijn.
Tabel 7 Totaal aantal studenten Geschiedenis voor de periode 1993-1994 tot en met 2002-2003 Academiejaar
Generatiestudenten
1ste kandidatuur
2de kandidatuur
’93-’94
57
87
23
’94-’95
69
105
37
’95-’96
74
113
49
’96-’97
77
119
51
’97-’98
69
100
68
’98-’99
58
94
47
’99-’00
73
112
39
’00-’01
75
124
66
’01-’02
77
122
64
’02-’03
75
129
74
Evaluatie De visitatiecommissie spreekt haar waardering uit voor de positieve evolutie in de omvang van de instroom. Ze verwacht een zeer gunstige evolutie eens de licentiejaren volledig geïnstalleerd zijn. De rekrutering zal dan volgens haar een groter geografisch gebied bestrijken evenals buitenlandse studenten aantrekken door middel van het Erasmusprogramma.
4.2. Slaagcijfers Beschrijving In de periode 1993-2003 slaagden na eerste en tweede zittijd gemiddeld 43,4% van de generatiestudenten, 44,2 % van de studenten in het eerste jaar en 81,3% van de studenten in het tweede jaar. De laatste vier jaar vertoont het slaagcijfer bij de generatiestudenten en de eerste kandidatuurstudenten een duidelijk stijgende tendens, wat door de opleiding onder andere wordt toegeschreven aan de optimalisering van de studiebegeleiding, de invoering van een propedeuse, de ontdubbeling van de oefeningen in het eerste jaar en de verlaging van de vrijstellingscriteria.
Universiteit Antwerpen
65
06/2004
Van de geslaagden in de eerste en tweede kandidaturen is de meerderheid vrouwelijk. In de vervolgopleidingen aan de UGent en K.U.Leuven blijken er zich volgens de opleiding geen problemen voor te doen met de studenten van UA. Tabel 8 Slaagpercentages van generatiestudenten, studenten eerste en tweede kandidatuur voor de periode 1993-1994 tot en met 2002-2003 Academiejaar
Generatiestudenten %
1ste kandidatuur %
2de kandidatuur %
’93-’94
32
39
83
’94-’95
43
45
95
’95-’96
30
37
84
’96-’97
39
45
71
’97-’98
36
38
79
’98-’99
36
36
87
’99-’00
62
54
85
’00-’01
45
42
74
’01-’02
55
56
83
’02-’03
56
50
72
Evaluatie De visitatiecommissie oordeelt dat de slaagcijfers de laatste vier jaar voldoende zijn. Voor 1999 waren ze wat de generatiestudenten en de eerste kandidatuurstudenten betreft in haar ogen ontoereikend. De commissie stelt daarnaast vast dat het slaagpercentage in de tweede kandidatuur zeer variabel is en de voorbije tien jaar een dalende tendens vertoont. Hiervoor heeft zij geen verklaringen.
4.3. Gemiddelde studieduur Beschrijving Uit de gegevens van het zelfevaluatierapport blijkt dat voor de periode 1991-2002 34% van de studenten zijn kandidatuurdiploma in de voorziene tijd van twee jaar behaalt. Na drie jaar heeft nog eens 10% zijn diploma behaald. Het blijkt eveneens dat het verlengen van de studieduur geen garantie vormt voor het succesvol afronden van de kandidaturen Geschiedenis. Het aantal bisstudenten dat uiteindelijk zijn diploma haalt, ligt immers op 50% of minder.
06/2004
66
Universiteit Antwerpen
Evaluatie De commissie stelt vast dat de gemiddelde studieduur van de kandidatuurstudenten de voorbije tien jaar hoger lag dan wat zij als aanvaardbaar beschouwt.
5.
Studeerbaarheid
5.1. Studietijd Beschrijving Uit de informatie in de zelfevaluatie blijkt dat de studenten zowel in de eerste als in de tweede kandidatuur hun studie-inspanningen evenwichtig kunnen spreiden. Het tweede jaar wordt door de studenten wel als zwaarder beschouwd dan het eerste jaar. De opleiding organiseert niet systematisch een studietijdmeting, waarvan zij de resultaten zou kunnen vergelijken met de werkelijk begrote studietijdpunten. Er bestaan evenwel enkele globale parameters, die een indicatie geven. Daarnaast wordt in de zelfevaluatie aangegeven dat de opleiding zowel in de eerste kandidatuur als in de tweede kandidatuur een enquête over de opleidingsonderdelen uitvoerde. Hieruit blijkt dat er in de eerste kandidatuur geen problemen zijn met de verhouding uren contactonderwijs – uren verwerkingstijd. In de tweede kandidatuur bestaan deze problemen wel. Hier wordt volgens de informatie in het zelfevaluatierapport aan verholpen door een spreiding van taken over de verschillende opleidingsonderdelen en een herziening van het aantal studiepunten per opleidingsonderdeel.
Evaluatie De commissie duidt aan dat in het verleden onvoldoende aandacht werd besteed aan studietijdmetingen. Ze drukt echter haar positieve waardering uit voor de initiatieven die worden genomen om het aantal studiepunten in overeenstemming te brengen met de reële studietijd.
5.2. Studievoorlichting en –begeleiding Beschrijving De studievoorlichting voor abituriënten wordt verzorgd door de Commissie Studieinformatie van de Universiteit Antwerpen. Er worden brochures uitgegeven en infobeurzen georganiseerd. De informatie in de zelfevaluatie geeft aan dat deze inspanningen niet altijd het gewenste resultaat hebben. Uit een bevraging van de
Universiteit Antwerpen
67
06/2004
studenten blijkt bijvoorbeeld dat zij op voorhand geen juist beeld hebben van wat de studie precies inhoudt. Bij de start van het academiejaar organiseert de UA startdagen, evenals een propedeuse Middelnederlands. Uit de bevraging blijkt dat de studenten tevreden zijn over hun opvang bij de start van hun universitaire studieloopbaan. In de zelfevaluatie wordt verder aangeduid dat de hoofdverantwoordelijkheid voor de studiebegeleiding van studenten bij het assisterend personeel ligt. Op instellingniveau is er een overkoepelende Dienst voor Studieadvies die zich vooral toespitst op studieplanning, studiemethoden en faalangst. Uit de studentenbevraging komt ten slotte naar voor dat de studenten zelf niet erg positief zijn over de aangeboden diensten ter begeleiding.
Evaluatie De visitatiecommissie waardeert ten zeerste de goede informatieverstrekking naar de abituriënten toe. Reeds eerder werd er op gewezen dat de studiegids op een overzichtelijke wijze alle nodige informatie weergeeft en dat doelen en eindtermen nauwkeurig vermeld worden. Ze meent daarnaast dat de studiebegeleidingsdienst op centraal niveau correct functioneert. Het viel haar echter op dat slechts weinig studenten voeling hebben met dit centraal orgaan. De commissie is er van overtuigd dat de ombudspersonen hun taak oprecht ter harte nemen. Ze wenst hier als aanbeveling echter te formuleren dat het meer aangewezen is deze functie te laten vervullen door een personeelslid met een hogere graad. De commissie heeft begrip voor de beslissing om het weinig talrijke AAP uitsluitend in te zetten voor de begeleiding van de kandidatuurstudenten. Ze vreest echter dat daardoor de begeleiding van de eindverhandelingen in het gedrang kan komen en dat het AAP van het dagelijks contact met het voortschrijdend onderzoek verstoken blijft. Ze acht daarom een uitbreiding van het AAP noodzakelijk (zie ook paragraaf 9). Met betrekking tot de begeleiding tijdens de studie is de visitatiecommissie onder de indruk van de aandacht die wordt en zal worden besteed aan de schrijfvaardigheden van studenten (onder de vorm van richtlijnen voor het schrijven van een historisch werkstuk, rapportering van taken, aparte lestijden). Ten slotte beveelt de commissie aan extra aandacht te besteden aan de begeleiding van studenten met een verkort jaarprogramma. Door hun specifieke situatie ontvangen deze studenten niet steeds de nodige begeleiding en wordt er niet steeds rekening gehouden met hun noden.
06/2004
68
Universiteit Antwerpen
6.
Afgestudeerden
6.1. Kwaliteit van de afgestudeerden In de zelfevaluatie worden de studieresultaten van afgestudeerden in de vervolgopleidingen aangegeven, waaruit blijkt dat 32 van de 50 respondenten een graad behaalden in hun laatste jaar. Op basis van het contact met de afgestudeerden en de gegevens uit het zelfevaluatierapport, oordeelt de commissie dat de opleiding een hoge kwalitatieve uitstroom aflevert.
6.2. Waardering van de afgestudeerden voor de opleiding Beschrijving Aangezien de opleiding tot op heden geen tweede cyclus inrichtte, is het volgens de informatie in de zelfevaluatie moeilijk te spreken over ‘afgestudeerden’. De opleiding ging wel na of de uitstromers tevreden zijn over hun opleiding aan de UA. Dit bleek volgens een bevraging inderdaad het geval te zijn. Daarnaast bleek dat de overgang naar de eerste licentie in een andere instelling geen grote problemen opleverde. De plaats die de afgestudeerden op de arbeidsmarkt innemen, wordt in het zelfevaluatierapport buiten beschouwing gelaten. In de zelfevaluatie wordt aangeduid dat de UA een centrale alumniwerking heeft die op regelmatige basis activiteiten inricht.
Evaluatie De commissie stelt vast dat de afgestudeerden zeer positief zijn over de opleiding die ze te Antwerpen genoten. Ze kreeg door de gesprekken met oud-studenten de indruk dat ze in de vervolgopleidingen in Gent, Brussel en Leuven over het algemeen probleemloos konden aanhaken en zelfs vóórstonden. De visitatiecommissie wenst geen uitspraken te doen over de mate van waardering van de afgestudeerden vanuit het beroepenveld. De vertegenwoordiging van de afgestudeerden en de informatie die de commissie hierover kon inwinnen, was te weinig representatief om hierover tot zinvolle uitspraken te komen. De commissie stelt ten slotte vast dat de contacten tussen de opleiding en de afgestudeerden toch eerder zwak te noemen zijn. Ze betreurt dit en suggereert om de banden met de afgestudeerden sterker te structureren, zeker naar de uitbouw van de licentieopleiding toe.
Universiteit Antwerpen
69
06/2004
7.
De opleiding als organisatie
Beschrijving In de zelfevaluatie wordt aangegeven dat sinds 1998 de bevoegdheden voor onderwijs en onderzoek verenigd waren in één instantie, met name de Vakgroep. De Vakgroep Geschiedenis bestond uit een Dagelijks Bestuur en een Vakgroepsraad. De voorzitter van de Vakgroep was bevoegd voor onderwijs, de ondervoorzitter voor onderzoek. De Vakgroep had advies- en beslissingsbevoegdheid, en kreeg naargelang de beslissing van de Faculteit ook financiële verantwoordelijkheid. Dit was het geval voor de Vakgroep Geschiedenis wat betreft onderwijs en onderzoek. Vanaf oktober 2003 werd deze structuur echter vervangen door een nieuwe structuur met Departementen die bevoegd zijn voor onderzoek en Onderwijscommissies die bevoegd zijn voor onderwijsmateries. De autonomie van de opleidingen wordt door de nieuwe reglementering versterkt. In de actualiseringsnota bij de zelfevaluatie wordt aangeduid dat oude pijnpunten worden weggewerkt door de vertegenwoordiging van de opleiding in het faculteitsbestuur te herzien. Alle opleidingen krijgen immers een gelijk aantal vertegenwoordigers. De informatie in de nota duidt daarnaast aan dat de opleiding de besprekingen over het bibliotheekbudget voor Geschiedenis in een positieve richting ziet evolueren. Voor 2004 is reeds een stijging in het budget aangekondigd.
Evaluatie De visitatiecommissie oordeelt dat de opleiding Geschiedenis een relatief heldere organisatiestructuur heeft, en dat de advies- en beslissingorganen goed werken. Er heerst een open-debatcultuur bij het personeel. Er is een permanente doorstroming van informatie en ideeën. De commissie vestigt echter de aandacht op de doorstroming van informatie naar studenten toe. Deze worden nog onvoldoende op de hoogte gesteld van beslissingen die op opleidingsniveau worden genomen. Het viel de commissie bij deze ook op dat de organisatie van de studenten momenteel nog zeer beperkt is. De commissie waardeert ten slotte de actieve wijze waarop de faculteit tracht de beschikbare middelen volgens een algemene consensus te verdelen onder de verschillende Departementen.
8.
Gebouwen en infrastructuur
Beschrijving Blijkens de informatie in de zelfevaluatie kan de opleiding Geschiedenis beschikken over aangename onderwijsruimten die zijn uitgerust met het nodige didactisch
06/2004
70
Universiteit Antwerpen
materiaal. De Seminariebibliotheek, die tevens dienst doet als leslokaal voor de oefeningen, is volgens de opleiding echter niet langer voorzien op de grote groepen studenten. Op middellange termijn zal een nieuwe seminariebibliotheek ingericht worden. De opleiding beschikt over een eigen boekenbudget, dat volgens de informatie in de zelfevaluatie op dit moment onvoldoende is. Zoals in paragraaf 7 vermeld, zal dit budget naar de volgende jaren toe wel stijgen. Studenten kunnen gebruik maken van computeruitrusting in de Seminariebibliotheek, alsook van de faciliteiten in de universitaire computerruimten. Het voltijdse ZAP-personeel kan tot op vandaag beschikken over een individuele kantoorruimte.
Evaluatie De commissie is zeer tevreden over de uitrusting, de staat en de netheid van de gebouwen. Het feit dat elke docent over een individueel bureau kan beschikken is drempelverlagend voor de studenten en moet als een noodzaak en verworvenheid gezien worden. Naast de goede wil die in de opleiding aanwezig is voor het bijbrengen van ICTvaardigheden, stelt de commissie vast dat de infrastructuur hier onvoldoende is voor uitgebouwd. Het aantal computers is niet langer in verhouding met het stijgende aantal studenten en voldoet bijgevolg niet voor het vele opzoekingswerk dat de aspirant-historici noodgedwongen moeten leveren. De Seminariebibliotheek kon tot voor enkele jaren als voorbeeld gesteld worden maar is nu ontoereikend. Het aantal PC’s volstaat niet meer, het tijdschriften- en boekenbezit is ruim en internationaal gericht maar eerder afgestemd op kandidatuurstudenten dan op licenties. Uit een voorstelling van de geplande ‘bibliotheek Humane en Sociale Wetenschappen’ en uit de afspraken die gemaakt zijn met de bibliotheek van het Ruusbroecgenootschap, blijkt dat deze vaststelling slechts van tijdelijke aard is. Hoewel de opleiding nu reeds minder lessen laat doorgaan in de Seminariebibliotheek, dringt de commissie er sterk op aan deze bibliotheek in geen enkel geval meer als leslokaal te gebruiken.
9.
Personeel en personeelsbeleid
Beschrijving Naar aanleiding van de inrichting van een tweede cyclus, is vanaf oktober 2003 het zelfstandig academisch personeel in aantal uitgebreid. Deze uitbreiding zorgt eveneens voor een verjonging van het personeel. Door deze wijziging groeit het ZAP van 7 naar 11 voltijdse medewerkers. De 7 ZAP-leden die de Vakgroep tot hiertoe rijk was, stonden elk gemiddeld voor 28
Universiteit Antwerpen
71
06/2004
studenten in. Deze belasting ligt beduidend hoger dan in de andere Vakgroepen van de faculteit Letteren en Wijsbegeerte. De kerntaken van het ZAP komen de laatste jaren onder druk te staan door de verschillende bestuurstaken van administratieve aard. Ondanks de uitbreiding van het ZAP zal volgens de informatie in de zelfevaluatie ook de onderwijsbelasting per personeelslid stijgen van 5,46 jaaruur per ZAP-lid naar ca. 8 jaaruur. De aanwervingstop die door de universiteit ingesteld werd, geeft niet onmiddellijk uitzicht op verbetering. De actualiseringsnota bij de zelfevaluatie geeft daarnaast aan dat de minimale omkadering die door de universiteit zelf als norm wordt voorgesteld, in de opleiding Geschiedenis niet gehaald wordt. Het assisterend personeel werd sinds de vorige visitatie uitgebreid van 0,80 fte naar 3 fte. Met het oog op de hervormingen zullen echter volgens de informatie in de zelfevaluatie geen nieuwe AAP-leden aangeworven worden. De opleiding ondernam ten slotte een aantal initiatieven die gericht zijn op de realisatie van een dynamischer personeelsbeleid, zoals docentenevaluaties en AAPloopbaanplanning.
Evaluatie De commissie heeft veel waardering voor de wijze waarop de nieuwe ZAP-leden werden aangeworven. De selecties waren zeer grondig en er zijn geen interne rekruteringen gebeurd. Wel werd de verhouding mannen-vrouwen nog sterker scheefgetrokken in het nadeel van de vrouwen. Dit heeft volgens de opleiding als oorzaak dat de mannelijke kandidaten de nodige competenties bezaten. De commissie heeft vastgesteld dat de studenten nauwelijks betrokken werden bij de aanwerving van het ZAP-personeel. Hier dient onmiddellijk aan toegevoegd dat die aanwerving zich tijdens de blok- en examenperiode voordeed. De commissie wijst erop dat de ambities en doelstellingen die de opleiding met het nieuwe opleidingsprogramma wil bereiken, evenals de onderwijsmethoden, een uitbreiding van het AAP vereisen. Omdat er onvoldoende AAP-leden zijn, zal het ZAP veel inspanningen moeten leveren om de vooropgestelde ambities waar te maken. Dit verhoogt de taakbelasting van de ZAP’ers, wat op zijn beurt de kans dat de doelstellingen op een goede en haalbare wijze worden gerealiseerd, verkleint. Algemeen gezien oordeelt de commissie wel dat de opleiding goede inspanningen levert om onder andere de gezinssituatie van de personeelsleden in rekening te brengen. Verder duidt de commissie aan dat het aantal ATP-leden wellicht ontoereikend is om de gecentraliseerde opleidingen van Letteren en Wijsbegeerte ook in een toekomst te blijven ondersteunen of om garant te staan voor een goede gang van zaken bij afwezigheid of ziekte van een collega. Ze heeft wel bijzonder respect voor het efficiënte werk dat deze mensen afleveren.
06/2004
72
Universiteit Antwerpen
De visitatiecommissie oordeelt ten slotte dat de publicaties van alle stafleden van een goed niveau zijn en waardeert de aanwezigheid van de besliste wil om het onderzoek niet in het gedrang te laten komen. De commissie twijfelt er echter aan of diezelfde intensiteit aan onderzoeksijver zal kunnen gehandhaafd blijven en roept dan ook op tot waakzaamheid. De uitbreiding van de personeelsomkadering zou wellicht de kwaliteit van het onderzoek ook in de toekomst veilig stellen.
10. Internationalisering Beschrijving Uit de informatie in het zelfevaluatierapport blijkt dat uitwisselingsprojecten met buitenlandse studenten tot op heden (november 2003) nauwelijks georganiseerd werden, wegens het zware kandidatuurprogramma. Hierin komt verandering nu de opleiding ook een tweede cyclus organiseert. De actualiseringsnota bij de zelfevaluatie geeft aan dat de opleiding voorlopig met zes universiteiten uitwisselingsakkoorden heeft afgesloten. De opleiding neemt naar eigen zeggen verschillende initiatieven waardoor de studenten in contact konden komen met buitenlandse universiteiten en studenten. Ook worden buitenlandse docenten uitgenodigd voor gastcolleges en lezingen en vervullen docenten van de opleiding onderzoeksfuncties in het buitenland. Doctorandi kunnen deelnemen aan internationale opleidingen en voor de beoordeling van doctoraatsproefschriften wordt eveneens de deskundige inbreng van buitenlandse instellingen gevraagd.
Evaluatie De commissie meent dat de plannen betreffende de internationalisering van het onderwijs steunen op bestaande individuele netwerken en daarom realistisch en realiseerbaar zijn. Ze oordeelt daarnaast dat er voldoende gelegenheid is voorzien voor docenten en AAP om aan internationale congressen deel te nemen. De commissie stelt vast dat er voor de studenten weinig of geen mogelijkheden zijn tot internationale mobiliteit. Ze vermoedt dat de opbouw van licentiejaren hier een gevoelige verbetering in zal brengen.
11. Onderzoekscomponent van het onderwijs Deze paragraaf bundelt de uitspraken van de commissie over de onderzoeksgebondenheid van het onderwijs in de opleiding Geschiedenis.
Universiteit Antwerpen
73
06/2004
Zoals in paragraaf 9 werd opgemerkt, waardeert de commissie de onderzoeksprestaties van het ZAP. Ze is tevreden over de kwaliteit van het door de opleiding geleverd onderzoek. Ze vreest wel dat de onderzoeksprestaties in het gedrang komen indien de opleiding de ambities zoals vooropgesteld in de onderwijshervormingen wil bereiken. De commissie oordeelt ook dat er bij de opbouw van het programma voldoende aandacht is besteed aan de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden bij studenten en dat zij in de kandidaturen op een degelijke wijze worden voorbereid op het maken van een eindverhandeling. De plannen die vooropgesteld zijn voor de licenties beogen hetzelfde verdienen volgens de commissie eveneens waardering. Ze apprecieert ook de initiatieven die genomen worden om het lopende onderzoek van het AP bekend te maken bij de studenten. Ze beveelt wel aan de lage opkomst van studenten bij deze initiatieven ter harte te nemen en te zoeken naar een betere afstemming op het doelpubliek.
12. Interne kwaliteitszorg Beschrijving Kwaliteitszorg is volgens de informatie in de zelfevaluatie in grote mate een overkoepelende universitaire aangelegenheid. Op lager niveau behoort kwaliteitszorg tot de opdrachten van de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte, met een uitvoerend beleid binnen de Vakgroepen. De Vakgroep Geschiedenis kan echter volgens de informatie in de zelfevaluatie momenteel onvoldoende aandacht besteden aan het onderwijsgebeuren. Binnen de op til zijnde hervormingen, wordt er per opleiding een Onderwijscommissie voorzien, met als finaliteit onder meer deze taken op te nemen. Deze commissie plant op regelmatige basis een onderwijsevaluatie uit te voeren en een systeem te ontwikkelen voor de kwaliteitsbewaking- en verbetering van de leerinhouden. Volgens de informatie in de zelfevaluatie vinden er nu reeds driejaarlijkse docentenevaluaties en evaluaties van opleidingsonderdelen plaats. De resultaten van de docentenevaluatie worden gebundeld in een evaluatiedossier dat door de Centrale Evaluatiecommissie wordt behandeld. De UA besteedt daarnaast aandacht aan de professionalisering van de docenten, door cursussen ‘onderwijskundige professionalisering’ in te richten.
Evaluatie De commissie is tevreden over het zelfevaluatierapport. Dit is op een zeer doordachte, heldere wijze opgebouwd en tracht zo goed als mogelijk het complexe van de huidige situatie aan te duiden. Zij oordeelt ook dat de aanbevelingen en voorstellen van de vorige visitatiecommissie goed werden opgevolgd.
06/2004
74
Universiteit Antwerpen
De commissie stelt verder vast dat er onder de docenten een algemene consensus heerst over de voorgestelde hervormingen en dat de procedures voor curriculumherziening en -evaluatie bijgevolg goed lopen. De commissie waardeert het feit dat studenten goed op de hoogte zijn van de hervorming en dat ze hun inbreng konden doen bij de plannen tot hervorming. Zoals vermeld in paragraaf 7 zouden ze ook meer op de hoogte moeten zijn van de materies die op opleidingsniveau worden besproken. Hierbij aansluitend formuleert de commissie dat ze tevreden is over de inspraak die studentenvertegenwoordigers in het beleid hebben, maar dat ze voorstander is van een vertegenwoordigingssysteem waarbij de studentendelegatie op een formele wijze verkozen wordt. Door een meer officieel karakter te geven aan deze vertegenwoordiging, zal de betrokkenheid van de andere studenten misschien ook groter worden. De commissie is opgetogen over de aanwezigheid van initiatieven en procedures tot grondige evaluatie en innovatie van het onderwijsgebeuren. Ze stelt vast dat de initiatieven die op een hoger niveau werden genomen om de onderwijsprofessionalisering op te vijzelen, wel waardering krijgen van het personeel maar te zwaar en te tijdrovend blijken om te volgen. Voor de docenten gaat de voorkeur duidelijk uit naar kortere en zeer praktijkgerichte ontmoetingen (bv. de tweedaagse georganiseerd door de Cel kwaliteitszorg van de Faculteit). De visitatiecommissie stimuleert dan ook dergelijke initiatieven. De visitatiecommissie beveelt de opleiding ten slotte aan om een evaluatieformule uit te werken die zich niet toespitst op een periodieke confrontatie met een visitatiecommissie maar die eerder continu zou werken. De Cel kwaliteitszorg op facultair niveau is een geschikt orgaan om deze zorgen ter harte te nemen.
Universiteit Antwerpen
75
06/2004
06/2004
76
Katholieke Universiteit Brussel De opleidingen Geschiedenis en Geschiedenis – Wijsbegeerte in de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
Vooraf Voorafgaand moet gesteld worden dat de opleiding Geschiedenis aan de K.U.Brussel een enigszins uniek karakter heeft. De opleiding Wijsbegeerte is immers sinds 1999-2000 voor een korte periode geïntegreerd in de opleiding Geschiedenis. Deze visitatie omvat bijgevolg zowel de opleiding Geschiedenis als de opleiding Geschiedenis-Wijsbegeerte. Beide opleidingen vormen aparte afdelingen. De visitatie van deze opleidingen doet zich voor op een cruciaal ogenblik in hun bestaan. Er tekent zich immers een aflossing van de wacht af bij het ZAP en de aanzetten tot ingrijpende veranderingen in het kader van de bamahervorming worden merkbaar. Precies omwille van dit breukmoment acht de visitatiecommissie haar opdracht zinvol. De commissie wenst ook te vermelden dat ze geconfronteerd werd met een zelfevaluatierapport dat bij een eerste kennisname vrij kritisch overkwam. De confrontatie met de werkelijkheid hield echter enkele positieve verrassingen in.
1.
Onderwijsprofiel, doelstellingen en eindtermen
Beschrijving Het opleidingsprofiel van de K.U.Brussel bestaat er volgens de informatie in de zelfevaluatie in kwaliteitsvol academisch onderwijs aan te bieden dat laagdrempelig blijft. De opleidingen doen dit onder de noemer ‘Onderwijs in dialoog’, waarbij een relatief frequent en weinig hiërarchisch contact tussen studenten en docenten wordt nagestreefd. De opleiding Geschiedenis beoogt in het algemeen “een brede kennis van het verleden, de beheersing van specifieke technieken van de historische methoden en de attitudes van de historische methoden en de menswetenschappen in het
Katholieke Universiteit Brussel
77
06/2004
algemeen”. Een brede maatschappelijke en culturele vorming en een kritische ingesteldheid stelt zij eveneens tot doel. In de zelfevaluatie wordt aangeduid dat er een onderscheid gemaakt wordt tussen de eindtermen van de opleiding Geschiedenis en deze van de opleiding Geschiedenis – Wijsbegeerte. Beide opleidingen stellen voorop dat de studenten historische kennis, historische wetenschappelijke methoden en technieken alsook redactionele vaardigheden moeten verwerven. De opleiding Geschiedenis besteedt daarnaast aandacht aan de situering van historisch onderzoek in de mens- en maatschappijwetenschappen, de opleiding Geschiedenis – Wijsbegeerte daarentegen aan kennis van en inzicht in de filosofische stromingen. Naar de toekomst toe willen de opleidingen het concept ‘Onderwijs in dialoog’ meer tot zijn recht laten komen. Andere plannen naar de bacheloropleiding toe zijn volgens de informatie in de zelfevaluatie het doorbreken van het eurocentrisme in het aanbod van historische opleidingsonderdelen, het uitwerken van een geïntegreerd leertraject voor de verwerving van historische onderzoeksmethoden en het aanbieden van een brede mens- en maatschappijwetenschappelijke vorming.
Evaluatie De commissie oordeelt dat de doelstellingen en eindtermen niet helemaal in overeenstemming zijn met de door de commissie in het referentiekader geformuleerde minimumeisen en doelstellingen. De commissie stelt immers vast dat er in het onderwijsprofiel onvoldoende aandacht wordt besteed aan de ontwikkeling van attituden. Ze adviseert ook de vermelde vaardigheden preciezer te formuleren. Ze observeert verder dat de afstemming van de onderwijskundige principes op de vooropgestelde doelen en eindtermen ontbreekt. De commissie stelt vast dat de doelstellingen zoals vermeld in de zelfevaluatie gelijkaardig zijn aan deze van het zelfevaluatierapport van de vorige visitatieronde. De eindtermen zijn wel geactualiseerd. De commissie suggereert vervolgens om de doelstellingen en eindtermen op grote schaal bekend te maken. De eindtermen worden wel in de studiegids opgenomen, maar de commissie suggereert ze ook op mondelinge wijze aan de studenten mee te delen. Ten slotte werd vastgesteld dat de studenten onvoldoende bekend zijn met het onderwijsconcept ‘Onderwijs in dialoog’. Ook hiervoor suggereert de commissie de plannen op bredere schaal bekend te maken.
06/2004
78
Katholieke Universiteit Brussel
2.
Het programma
2.1. Opbouw en inhoud van het programma Beschrijving De K.U.Brussel biedt enkel eerste cyclus-opleidingen aan. Voor de opleidingen Geschiedenis en Geschiedenis-Wijsbegeerte betekent dit dat de K.U.Brussel twee studiejaren inricht, namelijk de eerste kandidatuur en de tweede kandidatuur. Uit de informatie in de zelfevaluatie blijkt dat sinds de vorige visitatie enkele wijzigingen zijn aangebracht in het studieprogramma van de opleiding Geschiedenis. Het gaat hier niet uitsluitend om wijzigingen ten gevolge van aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie. Zo werden bijvoorbeeld de laatste jaren de keuzemogelijkheden verder teruggedrongen. De algemeen vormende opleidingsonderdelen beslaan het kleinste aandeel studiepunten (20% in beide kandidaturen). De historisch-methodologische opleidingsonderdelen omvatten in de eerste kandidatuur 38% van de studiepunten en in de tweede kandidatuur 52%. De historische overzichtsopleidingsonderdelen vallen hier tussenin met 42% in het eerste jaar en 28% in het tweede jaar. In het eerste jaar staan algemene inleidingen tot de historische perioden (Oudheid, Middeleeuwen, Nieuwe Tijd, Nieuwste Tijden) geprogrammeerd, in het tweede jaar volgen de studenten tijdvakoverschrijdende, thematische opleidingsonderdelen (Geschiedenis van de Historiografie, Geschiedenis van de Nederlanden, Kunst- en Cultuurgeschiedenis). Binnen de theoretische en methodologische opleidingsonderdelen wordt naast de methodologie (heuristiek en bronnenstudie), ook nadruk gelegd op taalstudie en informaticavaardigheden. De opleiding streeft hierbij naar een integratie van verschillende opleidingsonderdelen (vb. Historische Informatieverwerking integreren in Historische Oefeningen Middeleeuwen en Geschiedenis van de Nederlanden). Er blijven volgens de informatie in het zelfevaluatierapport echter tekorten in deze aanpak, zowel inhoudelijk als inzake de evaluatie. De evaluatie blijft ook gescheiden voor beide opleidingsonderdelen. De algemeen vormende onderdelen worden op één na toegeleverd uit andere opleidingen. De opleiding Geschiedenis met zwaartepunt Wijsbegeerte biedt in het eerste jaar dezelfde historische overzichtsopleidingsonderdelen aan als de opleiding Geschiedenis, de methodologische opleidingsonderdelen zijn op één na gelijklopend. In het tweede jaar komt de nadruk te liggen op wijsgerige en wijsgerig-methodologische onderdelen.
Katholieke Universiteit Brussel
79
06/2004
Met het opleidingsonderdelenpakket van de opleiding Geschiedenis – Wijsbegeerte hebben de studenten de mogelijkheid om naar alle opties binnen de opleiding Geschiedenis door te stromen, evenals naar de opleiding Wijsbegeerte. De informatie in de zelfevaluatie duidt aan dat er onvoldoende samenhang bestaat in de programma’s en dat er te weinig gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om vakoverschrijdend te werken. Het ‘historisch atelier’ en interdisciplinaire seminaries moeten dit probleem in de toekomst oplossen.
Evaluatie Opvolging van het vorige visitatierapport De commissie oordeelt dat het concept van het programma verantwoord is, maar een expliciete koppeling met de onderwijsvisie mist. De inhoud van het programma blijft van academisch niveau, maar het mooie evenwicht dat er vroeger bestond tussen de drie onderwijsclusters (overzichtsopleidingsonderdelen, algemeen vormende opleidingsonderdelen, methodologische opleidingsonderdelen) is verzwakt. Sommige onderdelen verdwenen en de impact van andere verminderde. Zeer algemeen werd er in deze hervorming te weinig rekening gehouden met de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie. De commissie wenst daarom enkele van deze aanbevelingen opnieuw op een rijtje te zetten en ze te vergelijken met de huidige situatie: De commissie observeert ten eerste dat er een blijvend gebrek aan aandacht voor mondiale Geschiedenis is. Slechts in één cursus wordt hieraan expliciet en grondig tegemoet gekomen. De commissie stelt verder vast dat de opleiding nog geen een evenwicht heeft gevonden tussen de verschillende historische perioden. Bepaalde historische perioden krijgen in de opleiding meer aandacht dan andere. De commissie betreurt in dat verband ook het verdwijnen van de cursus Inleiding tot de archeologie. Ze stelt verder vast dat keuzeopleidingsonderdelen nog meer zijn teruggedrongen en nu helemaal afwezig zijn. De positieve vaststelling van 1994 dat de moderne technieken van de historische dataverwerking in het programma geïntegreerd worden, blijft van kracht maar de commissie is van oordeel dat zeker in die sector een voortdurende actualisering van middelen en mogelijkheden noodzakelijk blijft. Ze stelt voor om in het kader van Historische informatieverwerking meer aandacht aan historische statistische methoden te besteden. De afstemming van de filosofische en cultuurgerichte opleidingsonderdelen op de historische component blijft volgens de commissie zeer goed. De aanwezige mogelijkheden tot interdisciplinaire samenwerking zijn voor sommige disciplines verbeterd, maar volgens haar nog niet optimaal voor alle.
06/2004
80
Katholieke Universiteit Brussel
Verder vindt de commissie het jammer dat de pogingen tot samenwerking met andere Vlaamse Geschiedenisopleidingen nog niet de verwachte resultaten hebben opgeleverd. De commissie acht vervolgens het verdwijnen van het opleidingsonderdeel Sociaaleconomische Geschiedenis een blijvend verlies voor de opleiding Geschiedenis. Ze betreurt ook dat er nog geen keuzeopleidingsonderdeel Psychologie werd ingevoerd. De commissie waardeert wel dat beide opleidingsonderdelen werden toegevoegd in het bachelorprogramma.
Voorstellen ter optimalisering Vervolgens wenst de commissie een aantal algemene opmerkingen en aanbevelingen mee te delen. De commissie stelt vast dat het opleidingsonderdeel Kunstgeschiedenis de recentere periodes niet bestrijkt. De commissie beveelt aan dit opleidingsonderdeel in die richting te verbreden. Om tegemoet te komen aan de randvoorwaarden die het concept ‘Onderwijs in Dialoog’ met zich brengt, stelt de commissie voor om het opleidingsonderdeel Historiografie te dynamiseren. Dit opleidingsonderdeel biedt mogelijkheden tot discussie met de studenten. Daarnaast bestaat de kans om in dit opleidingsonderdeel meer aandacht te besteden aan het mondiale perspectief. De commissie stelt vast dat de studenten het opleidingsonderdeel Geschiedenis van de Oudheid zeer waarderen. Het aantal toegekende studiepunten blijkt echter niet afgestemd op de zwaarte van het opleidingsonderdeel. De commissie beveelt dan ook aan om ofwel het opleidingsonderdeel naar inhoud te verlichten ofwel om een groter aantal studiepunten en -uren hiervoor vrij te maken. Oud-studenten wisten het opleidingsonderdeel Historische informatieverwerking ten zeerste te appreciëren omdat het hen een goede voorbereiding op het beroepsleven verschaft. De commissie suggereert wel om meer duidelijkheid te creëren in de door de studenten te vervullen opdrachten en het opleidingsonderdeel meer af te stemmen op de soms gebrekkige voorkennis van de studenten. De commissie stelt vervolgens vast dat het eigen onderzoek van de staf op een bevredigende wijze in het programma wordt teruggekoppeld. Ze wijst er echter op dat er – afhankelijk van de individuele docenten – onvoldoende aandacht wordt besteed aan het bijbrengen van onderzoeksattituden en vaardigheden.
Positieve vaststellingen Ten slotte wenst de commissie de opleidingen te wijzen op een aantal zeer positieve aspecten. De commissie stipt ten eerste aan dat het contact met anderstalige (vb. Duitse) bronnen door studenten als zeer positief wordt ervaren. Het vormt voor hen een hulpmiddel voor het maken van de eindverhandeling in de vervolginstelling.
Katholieke Universiteit Brussel
81
06/2004
Enkele opleidingsonderdelen worden verder op uitzonderlijk positieve wijze door de studenten onthaald: Overzicht van de hedendaagse Wijsbegeerte, Inleiding tot het recht, Inleiding tot de economie en de historische overzichtsopleidingsonderdelen in hun algemeenheid. De commissie is ook ten zeerste opgetogen over de interdisciplinaire stafseminaries en de interdisciplinaire seminaries zoals gepland voor de bamastructuur. De commissie is daarnaast zeer tevreden over het feit dat er een cursus Geschiedenis van de historiografie werd ingevoerd en dat de inhoudelijke invulling ervan beantwoordt aan de gestelde eisen. Daarnaast waardeert ze het feit dat de cursussen ‘Verklaring van Historische teksten’ uitgroeien tot discussiecolleges. De commissie wenst in dit verband wel te signaleren dat het opleidingsonderdeel Verklaring Historische teksten – Middelnederlands in tegenstelling tot wat in de zelfevaluatie wordt beweerd, zeer positief wordt onthaald door de studenten. De commissie waardeert verder het experiment om een gedeelte van de inhoud van enkele opleidingsonderdelen te focussen op het thema ‘de burger’. Het wordt ook zeer enthousiast onthaald door studenten. Het blijkt hun nieuwsgierigheid te wekken. De commissie uit ten slotte haar tevredenheid over het bamaprogramma. De opleiding Geschiedenis heeft een coherent voorstel uitgewerkt waarbij ze resoluut voor een wetenschappelijke opleiding opteert die voor een stevige voorbereiding op de masteropleiding zorgt.
2.2. Werkvormen Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven dat in de opleidingen Geschiedenis en Geschiedenis-Wijsbegeerte het onderscheid tussen de verschillende werkvormen vervaagt. Door de kleine studentengroepen is een actieve deelname van de studenten volgens de informatie in de zelfevaluatie sneller gewaarborgd. De meeste docenten kiezen voor een variatie van hoorcolleges en colleges waarin een actieve inbreng van de student verwacht wordt. Tijdens monitoraten of werkseminaries krijgen studenten in kleine groepen de kans dieper in te gaan op bepaalde thema’s. Werkcolleges of ‘responsiecolleges’ worden dan weer gebruikt om de informatie uit hoorcolleges te verfijnen, te problematiseren en ter discussie te stellen. Excursies en een studiereis behoren eveneens tot het geheel van aangeboden werkvormen. Wat het gebruik van didactische middelen betreft, wordt er volgens de informatie in de zelfevaluatie veel aandacht besteed aan de visuele voorstelling van de infor-
06/2004
82
Katholieke Universiteit Brussel
matie tijdens colleges (bijvoorbeeld via PowerPoint). Bijna alle docenten stellen ook een syllabus ter beschikking. Een interactief elektronisch leerplatform is er momenteel nog niet, maar wordt volgens het rapport wel in het vooruitzicht gesteld.
Evaluatie De commissie stelt vast dat de verhouding tussen hoorcolleges, werkcolleges en oefeningen positief evolueert. Met de opmerking van de vorige visitatiecommissie dat er te weinig georganiseerde discussiecolleges bestonden, is er in zekere mate rekening gehouden. De commissie wenst wel te signaleren dat sommige opleidingsonderdelen volgens de studenten nog te eenzijdig gericht zijn op het overdragen van encyclopedische kennis. De gemakkelijke en laagdrempelige contacten tussen studenten en docenten verhelpen dit euvel slechts in beperkte mate. Laagdrempelig onderwijs geeft niet automatisch toegang tot interactief en actief onderwijs. De aandacht voor het aanbrengen van mondelinge uitdrukkingsvaardigheden en het bijbrengen van kennis van vreemde talen blijft naar oordeel van de commissie onvoldoende. De commissie wenst wel haar appreciatie uit te spreken voor de grote aandacht die de opleiding Geschiedenis aan ICT-vaardigheden besteedt. De commissie stelt ook vast dat studenten over het algemeen zeer tevreden zijn over de aanschouwelijkheid van de colleges. De commissie waardeert ten slotte de goede integratie van excursies in het onderwijs en pleit voor het behoud van deze didactische werkvorm.
2.3. Toetsing en evaluatie Beschrijving Uit de informatie in de zelfevaluatie blijkt dat de meerderheid van opleidingsonderdelen wordt afgesloten met een mondeling examen met schriftelijke voorbereiding. Volgens de informatie in het zelfevaluatierapport worden bij de examens zowel kennis, inzicht als vaardigheden getoetst. Andere opleidingsonderdelen worden beoordeeld op basis van scripties die de studenten maken. De inzet van studenten tijdens de werkcolleges wordt hierbij eveneens beoordeeld. Het gaat hier om een vorm van procesevaluatie. De meeste opleidingsonderdelen zijn semesterieel en worden bijgevolg aan het einde van het semester beoordeeld, een aantal andere opleidingsonderdelen loopt
Katholieke Universiteit Brussel
83
06/2004
een heel jaar door en worden enkel aan het einde van het academiejaar beoordeeld. Alle informatie met betrekking tot de evaluatie wordt vooraf meegedeeld aan de studenten, via het ‘Contract met de student’.
Evaluatie De commissie oordeelt dat de inhoud en het niveau van de examens goed is. Ook de feedback na de examens verloopt vlot. Hoewel de vroegere klemtoon op het reproduceren van encyclopedische kennis blijkt af te nemen, stelt de commissie echter zowel in de zelfevaluatie als in de gesprekken vast dat deze situatie voor bepaalde opleidingsonderdelen is blijven bestaan. Ze suggereert hier verandering in aan te brengen. De commissie apprecieert het feit dat permanente evaluatie als concept zijn ingang heeft gevonden binnen de opleidingen. Ze dringt echter aan op een duidelijk omlijnde omschrijving van toetsen en taken. Informele afspraken lijken immers tot onzekerheid en betwistingen te leiden. Daarnaast vraagt ze om de permanente evaluatie ook laten gepaard te gaan met een systematische organisatie van tussentijdse feedback. Ten slotte wenst de commissie te signaleren dat niet voor alle opleidingsonderdelen het examen representatief is voor de vakinhoud. Ze wenst ook extra te beklemtonen dat het proefexamen representatief moet zijn voor het werkelijke examen.
3.
De eindverhandeling
Aangezien de opleidingen geen licentiejaren aanbieden, worden er momenteel geen eindverhandelingen gemaakt. Wel worden studenten in de ‘Oefeningen’ voorbereid op het maken van een verhandeling. De opleiding Geschiedenis heeft naar de bamastructuur toe wel een kader uitgewerkt dat de voorwaarden beschrijft aan welke eisen het eindwerk van een bachelor Geschiedenis moet voldoen.
06/2004
84
Katholieke Universiteit Brussel
4.
De student en zijn/haar onderwijs1
4.1. Instroom en totale aantallen studenten Beschrijving Tabel 9 Totaal aantal studenten Geschiedenis voor de periode 1993-1994 tot en met 2002-2003 Generatiestudenten
1ste kandidatuur
’93-’94
13
25
9
’94-’95
23
32
21 18
Academiejaar
2de kandidatuur
’95-’96
21
31
’96-’97
30
40
15
’97-’98
30
39
23
’98-’99
26
42
20
’99-’00
32
42
18
’00-’01
21
33
23
’01-’02
24
37
18
’02-’03
21
31
25
Volgens de informatie in de zelfevaluatie zijn de opleidingen tevreden dat zij – gezien de contextfactoren waarmee zij dient rekening te houden – een relatief stabiel studentenaantal behouden. Medio jaren ’90 deed zich een stijging in het studentenaantal voor. De voorbije jaren is het studentenaantal echter weer gedaald. De voorbije 10 jaar waren er gemiddeld 24 generatiestudenten. Het aantal hoofdinschrijvingen in de eerste kandidatuur lag gemiddeld op 35, in de tweede kandidatuur op 19. In zowel de eerste als de tweede kandidatuur zijn de mannen gemiddeld gezien in de meerderheid qua aantal. In de eerste kandidatuur is het merendeel van de studenten generatiestudenten. Buitenlanders zijn op zeer sporadische uitzonderingen na niet aanwezig in de opleidingen. De meerderheid van de studenten is afkomstig uit het ASO, meer specifiek uit de studierichting ‘Economie-Moderne Talen’. De keuze voor de opleiding Geschiedenis
1.
Onderdeel 4.1. en 4.2. zijn voor de periode 1992-2001 uitsluitend gebaseerd op de gegevens die afkomstig zijn uit de interuniversitaire databank inzake de Vlaamse interuniversitaire studentenbevolking die is gelokaliseerd op het VLIR-secretariaat. Vanaf het academiejaar 20012002 worden de gegevens aangeleverd door de universiteiten zelf.
Katholieke Universiteit Brussel
85
06/2004
aan de K.U.Brussel wordt volgens de informatie in de zelfevaluatie bepaald door de kleinschaligheid van de opleiding, met daaraan gepaard de hoop in de K.U.Brussel een meer intensieve studiebegeleiding te vinden.
Evaluatie De commissie oordeelt dat de grootte van de instroom, in vergelijking met de trend aan de andere Vlaamse universiteiten, beslist te wensen overlaat en verontrustend wordt. De commissie meent dat zowel van de opleidingen als van de hogere instanties zo veel mogelijk initiatieven dienen genomen te worden om het tij te keren. De commissie verwondert zich over het feit dat er geen sociologische en geografische analyses beschikbaar zijn omtrent de aard van de instroom en wenst dat ook hier werk van gemaakt wordt. De commissie stelde tijdens de gesprekken vast dat de kwaliteit of het niveau van de studenten positiever is dan wat het zelfevaluatierapport deed vermoeden.
4.2. Slaagcijfers Beschrijving Tabel 10 Percentage geslaagden in de periode 1992-1993 tot en met 2001-2002 Academiejaar
06/2004
86
Generatiestudenten %
1ste kandidatuur %
2de kandidatuur %
’92-’93
30,8
45,0
100,0
’93-’94
76,9
68,0
88,9
’94-’95
39,1
48,5
85,0
’95-’96
38,1
48,4
82,4
’96-’97
65,5
57,9
86,7
’97-’98
27,6
42,1
95,7
’98-’99
32,0
42.5
94,7
’99-’00
53,1
52,4
100,0
’00-’01
57,0
53,0
83,0
’01-’02
71,0
62,0
83,0
Katholieke Universiteit Brussel
De slaagpercentages voor de generatiestudenten zijn zeer wisselend, met een gemiddelde van 51,6%. Het slaagpercentage van de hoofdinschrijvingen in de eerste kandidatuur schommelt rond 52,4%, in de tweede kandidatuur rond 90,1%. Tien procent van de generatiestudenten bist vooraleer de tweede kandidatuur te bereiken. Tijdens de voorbije 10 academiejaren bisten 16 studenten met een Individueel Aangepast Jaarprogramma.
Evaluatie De commissie stelt vast dat de slaagcijfers in de eerste en tweede kandidatuur geen opvallende wijzigingen ondergingen ten opzichte van de voorgaande periode. De commissie is ook tevreden dat het slaagpercentage aan de vervolginstellingen zeer hoog blijft.
4.3. Gemiddelde studieduur Beschrijving De informatie in de zelfevaluatie geeft aan dat gemiddeld 30% van de studenten na de voorgeschreven duur van twee studiejaren het kandidaatsdiploma Geschiedenis behaalt. Dit kleine aantal is volgens het rapport te wijten aan het grote aantal studenten dat haar studie stopzet tijdens het academiejaar. Het aantal studenten dat binnen de voorgeschreven duur het diploma behaalt, varieert sterk van jaar tot jaar. De opleiding Geschiedenis met zwaartepunt Wijsbegeerte presteert op het gebied van studieduur beter dan de opleiding Geschiedenis, maar heeft tijdens het academiejaar 2002-2003 dan weer te kampen met een slaagpercentage van 0% in de junizittijd.
Evaluatie De commissie oordeelt dat de gemiddelde studieduur te hoog ligt. Het probleem van een zwakkere instroom, zoals de opleiding Geschiedenis zelf aangeeft, zou hiervoor een verklaring kunnen bieden. Ook is mogelijk dat de begeleiding onvoldoende gestructureerd is en bijgevolg weinig houvast biedt. Het is de commissie ook niet duidelijk waarom een groot aantal van de studenten de studie stopzet, terwijl de kleinschaligheid en het familiale karakter van de K.U.Brussel, evenals het concept van ‘Onderwijs in dialoog’, net stimulerende factoren zouden kunnen zijn.
Katholieke Universiteit Brussel
87
06/2004
5.
Studeerbaarheid
5.1. Studietijd Beschrijving Volgens de informatie in het zelfevaluatierapport organiseerden de opleidingen tot hier toe nog geen studietijdmetingen. De verdeling van studiepunten berust dan ook op een schatting. Uit een bevraging van de studenten – die in de zelfevaluatie wordt omschreven als niet-representatief – blijkt dat er een middelmatige congruentie is tussen de begrote en reële studietijd. Volgens de perceptie van de studenten wordt in de tweede kandidatuur in termen van reële studietijd het maximale aantal studiepunten dat een opleidingsjaar mag bevatten overschreden. Vastgestelde pijnpunten worden volgens de informatie in het zelfevaluatierapport naar de bacheloropleiding toe weggewerkt door het optrekken van studiepunten of het verlichten van de vakinhoud en opdrachten. Anderzijds zijn er zowel in de eerste als in de tweede kandidatuur opleidingsonderdelen waarvan de studietijd door de studenten lichter wordt ingeschat dan het aantal toegekende studiepunten. Aangezien de bevraging nog voor het begin van de examenperiode plaatsvond, is het volgens de informatie in het zelfevaluatierapport noodzakelijk deze antwoorden te relativeren. Uit de antwoorden van de studenten Geschiedenis – Wijsbegeerte blijkt dat deze opleiding als zwaarder wordt ervaren dan Geschiedenis. Deze conclusies zijn enkel indicatief omdat de steekproef zeer beperkt is.
Evaluatie De commissie werd wat dit onderdeel betreft in de onmogelijkheid gesteld om zinvolle uitspraken te doen, aangezien ernstige en regelmatig doorgevoerde studietijdmetingen ontbreken. De commissie is van mening dat precieze cijfers bepaalde vormen van onevenwichten aan het licht zullen brengen. Ze waardeert dan ook ten zeerste het initiatief om op universitair niveau een systeem te implementeren dat een zicht moet geven op de studiebelasting van de studenten.
5.2. Studievoorlichting en -begeleiding Beschrijving Abituriënten kunnen informatie over de opleiding Geschiedenis en Geschiedenis – Wijsbegeerte verkrijgen via infodagen, SID-in’s, infobrochures en de website.
06/2004
88
Katholieke Universiteit Brussel
Om het concept ‘Onderwijs in dialoog’ vorm te geven, riepen de opleidingen het ‘Contract met de student’ in het leven. Deze ‘contracten’ doen dienst als een begeleidingsmechanisme maar missen volgens de informatie in de zelfevaluatie hun uitwerking in de praktijk. Ze zijn niet up-to-date en docenten verzaken aan het gebruik ervan. Voor sommige opleidingsonderdelen bestaan monitoraten. Voor bepaalde opleidingsonderdelen die geen monitoraat kennen, kunnen studenten wel een proefexamen afleggen. Ongeveer 50% van de studenten neemt aan de proefexamens deel. Tijdens de tweede kandidatuur zijn er minder begeleidingsinitiatieven, waardoor veel studenten zich volgens de zelfevaluatie aan hun lot overgelaten voelen. Op opleidingsniveau bestaat er een permanente ombuds die studenten bij alledaagse problemen begeleidt. Voor meer gevoelige en persoonsgebonden materies kunnen de studenten terecht bij de permanente ombuds van Taal- en Letterkunde. De ombudsen verwijzen studenten door naar het overkoepelende Centrum voor Studie- en Studentenbegeleiding indien er specifieke psycho-pedagogische begeleiding nodig is.
Evaluatie De commissie waardeert het bestaan van goede informele contacten tussen studenten en docenten. Ze stelt immers vast dat dit door alle studenten en afgestudeerden unaniem als de sterkste troef van de instelling beschouwd wordt. Niettemin blijft de commissie van mening dat de functie en werking van het monitoraat gepreciseerd moet worden. De commissie waardeert de inspanningen van de ombudsman van de afdeling, maar suggereert om zijn taken enigszins te verlichten, uit te splitsen en transparanter te maken naar de studenten toe. Ze stelt immers vast dat studenten drempelvrees voelen om begeleiding te vragen van een personeelslid dat hen tegelijkertijd quoteert voor bepaalde opleidingsonderdelen. Ze geeft de voorkeur aan het feit dat de ombudsman/vrouw uit een hogere rang zou gekozen worden en over een eigen lokaal zou kunnen beschikken. De commissie waardeert wel de goed georganiseerde werking van de studiebegeleidingsdienst op universitair niveau. De commissie is ook tevreden over de studiebevorderende factoren die de kleinschaligheid van de universiteit teweegbrengen. Het aanpassingsproces van het secundair onderwijs naar de universiteit verloopt soepel, bij abituriëntendagen is het mogelijk om individueel met professoren te spreken, vragen zijn makkelijk te stellen en contacten zijn makkelijk te leggen. De studenten blijken zeer mondig te zijn – ook tegenover hun docenten –, ze leren op een goede wijze samenwerken en helpen elkaar doorheen de studie. De commissie stelt vast dat de studenten in deze opleidingen worden gevormd tot zelfstandige individuen, die nauwelijks aanpassingsproblemen blijken te hebben in de vervolginstellingen.
Katholieke Universiteit Brussel
89
06/2004
De commissie is verder van oordeel dat de proefexamens een duidelijkere positionering moeten krijgen binnen het semesterieel systeem en het systeem van permanente evaluatie. De commissie suggereert ten slotte om het ‘Contract met de student’ up-to-date te houden en er beter op toe te zien dat de afspraken worden gehandhaafd. Het is wenselijk dat het woord ‘contract’ zijn volle betekenis behoudt.
6.
Afgestudeerden
6.1. Kwaliteit van de afgestudeerden Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt duidelijk dat de K.U.Leuven de belangrijkste vervolginstelling is voor de kandidaten Geschiedenis van de K.U.Brussel. Deze studenten doen het zeer goed in hun licentiejaren. Op één jaar na bedraagt het slaagpercentage in de eerste licentie in de vervolginstellingen de voorbije jaren steeds 100%. Wel zijn er elk jaar enkele studenten die pas slagen na twee zittijden. In de tweede licentie is bij benadering 25% van de studenten niet geslaagd. De informatie in het zelfevaluatierapport geeft ten slotte aan dat de opleiding Geschiedenis in K.U.Brussel moeilijkheden vaststelt bij het vinden van studenten die een doctoraat willen maken.
Evaluatie Op basis van het gesprek met de groep afgestudeerden oordeelt de commissie dat de kwaliteit van de afgestudeerden goed is.
6.2. Waardering van de afgestudeerden voor de opleiding Beschrijving De zelfevaluatie levert geen beroepsgegevens aan over de afgestudeerden noch over hun mening over de opleiding Geschiedenis aan de K.U.Brussel.
Evaluatie De commissie kreeg doorheen de gesprekken de indruk dat oud-studenten in de vervolginstellingen vaak vóór staan op de andere studenten, zowel wat de historische als de filosofische opleidingsonderdelen betreft.
06/2004
90
Katholieke Universiteit Brussel
De commissie waardeert de spontane contacten die heersen tussen de afgestudeerden en de docenten. Ze ondersteunt ook zeer sterk het initiatief van de faculteit om een alumniwerking op te richten. De commissie stelt vast dat de studenten die hier hun kandidaturen doorlopen hebben, werkelijk klaar zijn voor de arbeidsmarkt. De vaardigheden die ze in de opleiding Geschiedenis en Geschiedenis – Wijsbegeerte hebben aangeleerd gekregen (o.a. ICT-vaardigheden) zijn zeer bruikbaar voor hun beroepsleven.
7.
De opleiding als organisatie
Beschrijving Zoals vermeld in de inleiding van dit opleidingsrapport is de opleiding Wijsbegeerte sinds het academiejaar 1999-2000 geïntegreerd in de opleiding Geschiedenis en bestaat ze niet langer als aparte studierichting. Elke opleiding vormt zoals eerder vermeld een eigen afdeling en bleef bijgevolg een eigen afdelingsvoorzitter en academisch secretaris behouden. Ze hebben beide een eigen Afdelingsraad met een eigen voorzitter. De Afdelingsraad Wijsbegeerte bestaat echter enkel op papier. De Afdelingsraad Geschiedenis bestaat uit ZAP-leden en studentenvertegenwoordigers die op informele wijze verkozen worden. Beide opleidingen hebben wel een vertegenwoordiger in de centrale Onderwijsraad en Onderzoeksraad. De opleidingen putten de financiering voor wetenschappelijk onderzoek voornamelijk uit de eerste geldstroom.
Evaluatie De commissie heeft het gevoel dat niet alle advies- en beslissingsorganen even functioneel zijn en een productieve werking hebben. De volwassen wijze waarop studenten hun opbouwende kritieken wisten te formuleren, bevestigt de noodzaak aan een geëigend kanaal. De commissie is immers van oordeel dat het belang van een goed functionerend overlegorgaan met op democratische wijze verkozen leden niet te onderschatten is. Het zou bijgevolg ook aangewezen zijn dat de studenten op een formele wijze verkozen worden om in de Afdelingsraad en Onderwijscommissie te zetelen. De commissie beveelt verder sterk aan om het aantal vergaderingen van de Afdelingsraad te handhaven en om een absolute prioriteit te maken van de uitbouw van de Onderwijscommissie (zie ook paragraaf 12). De samenwerking en het contact tussen de docenten moet volgens de commissie ook verbeterd worden, zodat de afdelingen kunnen uitgroeien tot dynamische entiteiten.
Katholieke Universiteit Brussel
91
06/2004
De commissie wenst ook haar onrust uit te spreken over de beperkte financiële middelen, die eerder lijken te dalen dan te stijgen. De daling van de budgetten heeft immers tot gevolg dat vele noden niet ingevuld worden of verworvenheden verdwijnen. Ze denkt aan het wegvallen van opleidingsonderdelen, het verminderen in belang van opleidingsonderdelen, onvoldoende AAP, de vermindering van het bibliotheekbudget, het constant blijven van patrimoniumkredieten en het niet meer subsidiëren van internationale pogingen tot samenwerking. Dit brengt de kwaliteit van de opleiding in gevaar. Wel erkent ze dat er maatregelen werden genomen die een stijging van de beschikbare middelen inhouden voor de opleiding Geschiedenis. Zo is begin 2003 een nieuw voltijds mandaat voor een wetenschappelijk medewerker gecreëerd en worden andere mandaten en een verhoging van het budget van de bibliotheek voor onder meer de opleiding Geschiedenis in het vooruitzicht gesteld. Het is ten slotte voor de commissie niet duidelijk hoe de inspraak van de opleiding Geschiedenis in het beleid en de verdeling van de financiële middelen verloopt noch of dit beleid efficiënt is.
8.
Gebouwen en infrastructuur
Beschrijving Alle gebouwen van de K.U.Brussel bevinden zich op dezelfde locatie. Alle leslokalen zijn uitgerust met de nodige didactische media. Er zijn computerlokalen aanwezig, maar deze worden volgens de informatie in de zelfevaluatie door de studenten als onvoldoende beschouwd. Er is een centrale bibliotheek voor alle opleidingen met een openkastsysteem en een elektronische bibliotheekcatalogus. Voor specifieke wetenschappelijke werken die de opleidingen zelf niet kunnen aankopen wegens de kleine schaal van de instelling en het beperkte budget, worden studenten doorverwezen naar bibliotheken op andere locaties in de regio.
Evaluatie De commissie stelt vast dat de gebouwen en lokalen in goede staat zijn. De lokalen zijn goed uitgerust met alle nodige technische gadgets. De computerlokalen zijn eveneens goed uitgerust en bevatten de nodige apparatuur. De bibliotheek is in goede staat en bevat – in tegenstelling tot wat de informatie in de zelfevaluatie insinueerde – wel voldoende historische werken en periodieken voor een kandidatuursopleiding. De commissie vreest evenwel dat de doorgevoerde verlaging van kredieten de kwaliteit van de bibliotheek in het gedrang zal brengen. Ze meent verder dat het aanschaffen van enkele leidinggevende tijdschriften i.v.m. de Oudheid onontbeerlijk is.
06/2004
92
Katholieke Universiteit Brussel
9.
Personeel en personeelsbeleid
Beschrijving In de zelfevaluatie wordt vermeld dat de opleiding Geschiedenis over zes voltijdse ZAP-leden beschikt, waarvan twee verbonden zijn aan de afdeling Wijsbegeerte. Daarnaast zijn zeven deeltijdse ZAP-leden verbonden aan de afdeling. Volgens de informatie in de zelfevaluatie is de opleiding tevreden over de verhouding ZAP-leden – studenten. In het zelfevaluatierapport wordt wel bemerkt dat van deeltijdse personeelsleden onmogelijk dezelfde inzet kan verwacht worden als van voltijdse. Dit heeft volgens hen een negatieve invloed op de organisatie en werking van nevenactiviteiten (vb. de organisatie van een abituriëntendag). De 13 ZAP-leden zijn op één na allen mannen. De AAP-leden (1.5 fte) in de afdelingen Geschiedenis en Geschiedenis-Wijsbegeerte zijn zowel op onderzoeks- als op onderwijsvlak actief. Ten slotte telt de opleiding drie wetenschappelijk medewerkers (2.25 fte). Van deze personeelsleden is er voor de afdeling Geschiedenis slechts één fulltime medewerker die kan ingeschakeld worden in de opleiding Geschiedenis. Omwille van budgettaire redenen is het niet mogelijk meer medewerkers aan te werven. In de zelfevaluatie wordt aangegeven dat de opleiding dit probleem hoopt op te lossen naar de invoering van de bamastructuur toe. Bij benoemingen en aanstellingen wordt recent uitdrukkelijke aandacht besteed aan de didactische kwaliteiten van het personeelslid.
Evaluatie De commissie stelt vast dat de ZAP-omkadering gunstig blijft. Dat kan echter niet gezegd worden van het AAP. De commissie meent dat door het inzetten van de AAP’ers voor zeer uiteenlopende taken, er roofbouw wordt gepleegd op hun wetenschappelijke ontwikkelingskansen. Ze wenst dan ook dat de opleidingen deze situatie zeer nauwkeurig in het oog houdt. Het onderwijsconcept dat de universiteit plant tot uitvoering te brengen zal veel mankracht vragen. In die zin is het ook aangewezen dat er voldoende AAP aanwezig is voor de uitbouw ervan. De commissie stelt vast dat de man-vrouw-verhouding in totaal onevenwicht is. De commissie stelt daarnaast vast dat ook de leeftijdsstructuur van het ZAP-personeel niet in evenwicht is. Dit lijkt een negatieve invloed te hebben op de dynamiek van de opleiding Geschiedenis, maar opent tegelijkertijd perspectieven voor een ingrijpende verjonging van het kader in de komende jaren. De commissie vindt het ook verontrustend dat – hoewel de mandaten van de AAP’ers met 10% zijn gedaald – door hen toch hetzelfde werk moet worden geleverd. De commissie is daarentegen tevreden over het wetenschappelijk onderzoek van de docenten. Zij publiceren voldoende en goede wetenschappelijke werken. De
Katholieke Universiteit Brussel
93
06/2004
commissie waardeert het feit dat de onderzoekers hun wetenschappelijke bevindingen weten te vertalen naar de samenleving door onder andere het organiseren van tentoonstellingen. De commissie stelt ten slotte vast dat er initiatieven tot onderwijsprofessionalisering aanwezig zijn. Bij benoemingen heeft de eenzijdige gerichtheid op het wetenschappelijk dossier van de kandidaten echter niet altijd een gelukkig resultaat opgeleverd. Ze vraagt dan ook om aandacht betreffende deze situatie. De commissie stelt vast dat een vooruitgang werd geboekt door recentelijk van kandidaten proeflessen te eisen.
10. Internationalisering Beschrijving In de zelfevaluatie wordt aangegeven dat er geen Erasmusuitwisselingen zijn op de K.U.Brussel. In de opleiding Geschiedenis worden er geen buitenlandse gastdocenten uitgenodigd. Wel maken de studenten via verplichte en aanbevolen literatuur kennis met buitenlandse historiografische tendensen. Naar de toekomst toe zal het internationaal karakter van de opleiding door middel van gastcolleges en uitwisselingsprojecten gestimuleerd worden.
Evaluatie De commissie stelt vast dat de internationalisering bij studenten onbestaande is, gezien de afwezigheid van een tweede cyclus. De commissie waardeert wel de inspanningen die geleverd worden om de studenten voor te bereiden op een Erasmusjaar in de vervolginstelling. De commissie stelt vast dat de ZAP’ers op internationaal vlak een goede onderzoeksreputatie hebben verworven en waardeert hun participatie aan internationale congressen. Ze betreurt dat de pogingen tot internationalisering door een beperking van de kredieten gestaakt zijn.
11. Onderzoekscomponent van het onderwijs Deze paragraaf bundelt de uitspraken van de commissie over de onderzoeksgebondenheid van het onderwijs. Aangezien de universiteit enkel de eerste cyclus aanbiedt, is er volgens de informatie in de zelfevaluatie minder sprake van onderzoeksgebondenheid van het onderwijs.
06/2004
94
Katholieke Universiteit Brussel
Wel wordt er in de colleges verwezen naar historiografische literatuur en wordt de onderzoeksexpertise van de docenten geïntegreerd in de opleidingsonderdelen. De commissie stelt inderdaad vast dat onderzoeksresultaten e.d. geïntegreerd worden in het onderwijs. Naar de bamahervorming toe zal de opleiding Geschiedenis door een interuniversitaire en interdisciplinaire samenwerking met de K.U.Leuven en VUB haar academisch karakter op peil trachten te houden. Deze samenwerking krijgt eveneens gestalte in het onderwijsaanbod. Een concreet voorbeeld hiervan, het historisch atelier dat docenten de mogelijkheid geeft hun onderzoeksexpertise te delen met de studenten, vormt volgens de commissie een illustratie van deze betrachting. Ze wenst aan te stippen dat dit initiatief inderdaad waardevol is maar dat er voor bepaalde opleidingsonderdelen toch een grotere aandacht moet komen voor het bijbrengen van onderzoeksvaardigheden bij studenten, ook in een eerste cyclusopleiding. De ZAP-leden houden volgens de informatie in de zelfevaluatie relatief veel tijd over voor hun onderzoek, ook in internationaal verband. Zoals reeds eerder vermeld, is de commissie opgetogen over de onderzoeksprestaties van de personeelsleden. Het onderzoek is internationaal bekend én van hoog niveau. De commissie herhaalt ook haar grote waardering voor de staff seminars voor onderzoekers. Dit goed georganiseerde opzet kent veel interesse, stimuleert de onderzoeksattitude en is methodologisch vruchtbaar. De commissie raadt sterk aan dit initiatief te laten bestaan.
12. Interne kwaliteitszorg Beschrijving Zowel de afdeling Geschiedenis als de afdeling Geschiedenis – Wijsbegeerte hebben volgens de informatie in het zelfevaluatierapport een Onderwijscommissie. Deze is in oorsprong bedoeld als overlegforum voor kwaliteitszorg en onderwijsinnovatie. Het orgaan dat de interne kwaliteitszorg in de praktijk ter harte neemt, is echter de Afdelingsraad. Deze Afdelingsraden werken volgens de opleidingen niet zoals het moet. Zo blijft onder andere de inspraak van de studenten te beperkt. In de zelfevaluatie wordt vermeld dat er ook geen gezamenlijk overlegforum voor de opleidingen Geschiedenis en Geschiedenis-Wijsbegeerte bestaat. De kwaliteit van de opleidingsonderdelen wordt volgens de informatie in het zelfevaluatierapport niet systematisch geëvalueerd. In het academiejaar 2003-2004 zal er wel een formele onderwijsevaluatie plaats vinden. Er worden in de K.U.Brussel zelf geen initiatieven met betrekking tot onderwijsprofessionalisering genomen. Docenten worden wel op de hoogte gebracht van activiteiten in de K.U.Leuven, de deelname van docenten wordt ook gestimuleerd en mede georganiseerd door de K.U.Brussel. Initiatieven van onderwijsinnovatie (permanente evaluatie, aandacht voor alter-
Katholieke Universiteit Brussel
95
06/2004
natieve werkvormen) werden in het ‘Onderwijs in dialoog’-concept opgenomen maar hebben vooralsnog niet de uitwerking die vooropgesteld wordt.
Evaluatie De commissie oordeelt dat er onvoldoende aandacht wordt besteed aan de interne kwaliteitszorg. De vlotte contacten tussen docenten en studenten zorgen voor een goede oplossing van een heel aantal problemen, maar zijn onvoldoende conflictbeheersend. De commissie beveelt ten eerste sterk aan de Onderwijscommissie uit te bouwen. Deze kan specifieke onderwijsgerelateerde problemen ter handen nemen. Ten tweede wenst ze dat de op centraal niveau uitgewerkte geformaliseerde procedure tot docentenevaluatie ook in de opleidingen Geschiedenis wordt geïmplementeerd. Kwaliteitszorg is immers niet meer verzekerd indien het niet in een geproceduraliseerd systeem is gegoten. Ten slotte wenst de commissie dat er meer overleg tussen de docenten komt over onderwijsmateries. Heel specifiek betreurt de commissie dat er vooraf onvoldoende tijd werd vrijgemaakt om de zelfevaluatie te lezen, te bediscussiëren en te corrigeren. Daarnaast betreurt de commissie ook zeer sterk dat de studenten geen inspraak gehad hebben in de totstandkoming van het zelfevaluatierapport. De commissie stelt vast dat er – in tegenstelling tot wat de informatie in het zelfevaluatierapport aangeeft – aan de zijde van de studenten tevredenheid bestaat over de werking van de Afdelingsraad en hun participatie daarin. De commissie heeft de indruk dat er naar de studenten wordt geluisterd in de vergaderingen van de Afdelingsraad. Ze suggereert wel om de verkiezing van studentenvertegenwoordigers op een meer geformaliseerde wijze te laten gebeuren. De commissie wenst positieve kritiek te geven over het belang dat aan de bamahervorming wordt gehecht. Dit wordt o.a. bewezen door het mandaat dat speciaal hiervoor wordt gecreëerd. Zonder afbreuk te doen aan de inzet en de grote kwaliteit van het project wil de commissie er op aandringen dat de opleiding in haar geheel intenser bij de uitwerking van de bamastructuur zou betrokken worden. Wat onderwijsinnovatie in haar algemeenheid betreft, steunt de commissie de idee om onderwijsprofessionalisering op associatieniveau te laten plaatsvinden. Ze wijst er echter sterk op dat ook op afdelingsniveau een minimum aan professionaliseringsinitiatieven aanwezig moet zijn. Daarnaast stelt de commissie vast dat het concept ‘Onderwijs in dialoog’ bij het AP te weinig aandacht krijgt. Ook in de zelfevaluatie werd aangegeven dat niet alle docenten achter het idee staan en het bijgevolg niet tot uitvoering brengen. De commissie meent dat een gezamenlijke inspanning noodzakelijk is om van dit concept een realiteit te maken en het te verhelderen.
06/2004
96
Katholieke Universiteit Brussel
Vrije Universiteit Brussel De opleiding Geschiedenis in de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
1.
Onderwijsprofiel, doelstellingen en eindtermen
Beschrijving De opleiding formuleert haar fundamentele doelstelling als het nastreven van het “vermogen tot ontwikkeling, formulering en toepassing van origineel en kritisch historisch denken”. Dit moet bij de afgestudeerden leiden tot “de aanwezigheid van een persoonlijke visie op menselijke en maatschappelijke ontwikkelingen, het vermogen vanuit die visie te kunnen overgaan tot theoretische reflectie over ‘geschiedenis’ en het resultaat van die reflectie te kunnen transfereren naar andere maatschappelijke contexten”. Daarnaast besteedt de opleiding aandacht aan het verwerven van arbeidsmarktgerichte competenties zoals communicatievermogen en het omgaan met veranderingen. De Opleidingsraad is het forum waar de doelstellingen en eindtermen opgesteld en besproken worden. Dit overleg resulteert volgens de informatie in de zelfevaluatie in een set van objectieven dat gedragen wordt door alle geledingen. De doelstellingen en eindtermen worden aan abituriënten en studenten bekend gemaakt door middel van brochures, de website en de studiegids. De titularissen vermelden de doelstellingen van hun individuele opleidingsonderdelen ook tijdens hun lessen. Via een analyse van de slaagpercentages wordt nagegaan of de doelstellingen en eindtermen bereikt worden. De Opleidingsraad besteedt specifieke aandacht aan eventuele problemen in dit verband.
Evaluatie De commissie wil zich in navolging van de vorige visitatieronde lovend uitspreken over de doelstellingen en eindtermen van de opleiding Geschiedenis van de VUB.
Vrije Universiteit Brussel
97
06/2004
De huidige doelstellingen en eindtermen hebben zowel betrekking op kennis en inzicht als op vaardigheden en attituden en steunen op een grondig doordachte en coherente visie. De commissie waardeert de bijkomende arbeidsmarktgerichte competenties die werden ingebouwd met het oog op de toenemende eisen van de arbeidsmarkt. Ze waardeert ook de nauwkeurigheid waarmee voor alle opleidingsonderdelen wordt aangetoond hoe de doelstellingen vertaald worden in eindtermen. De commissie betreurt echter dat het programma geen expliciete verwijzingen bevat naar het vernieuwend onderwijsconcept van de instelling zelf, met name het competentiegericht en flexibel onderwijs. De integratie van dit onderwijsconcept in de onderwijsfilosofie van de individuele opleiding is immers belangrijk. De combinatie van de studiegids met de opleidingsonderdelenfiches stelt ten slotte elke geïnteresseerde in staat om moeiteloos kennis te nemen van de inhoud en eindtermen van de studierichting in zijn algemeenheid en de individuele opleidingsonderdelen ervan. De verspreiding ervan naar studenten toe en kennisname ervan door studenten blijkt vlekkeloos te verlopen.
2.
Het programma
2.1. Opbouw en inhoud van het programma Beschrijving De informatie in het zelfevaluatierapport geeft aan dat de studenten in de kandidaturen algemene en specifieke historische kennis en inzichten verwerven. Hiertoe worden synthesecursussen aangeboden die per tijdperk een inleiding geven, evenals thematische introductiecursussen die per thema een overzicht bieden. Ten tweede ondergaan de studenten een eerste kennismaking met de historische methoden. Hiertoe worden 3 werkcolleges ingericht. Ten derde volgen de studenten een aantal achtergrondwetenschappen, waarbij enkele opleidingsonderdelen verplicht zijn en andere optioneel. Ten slotte wordt er een aantal taalopleidingsonderdelen aangeboden waaruit de studenten twee opleidingsonderdelen kiezen die zij tijdens hun kandidaturen moeten afleggen. In de tweede cyclus kiest de student een tijdperk waarin hij / zij zich wenst te vervolmaken. In beide licenties moeten studenten opleidingsonderdelen van het ‘politiek domein’, het ‘sociaal-economisch domein’ en het ‘sociaal-cultureel domein’ volgen. Het merendeel van de studiepunten gaat naar de methodologische opleidingonderdelen. In beide licentiejaren kiezen de studenten een onderdeel dat tevens betrekking heeft op het tijdperk waarover hun eindverhandeling handelt. Hulpwetenschappen uit andere vakgebieden worden eveneens aangeboden.
06/2004
98
Vrije Universiteit Brussel
Ten slotte kiest de student opleidingsonderdelen uit vijf specialisatiethema’s die voornamelijk vanuit andere opleidingen toegeleverd worden. Deze hebben het doel de studenten verder te bekwamen in de menswetenschappen alsook hen voor te bereiden op hun beroepskeuze. De einddoelstelling vormt het schrijven van een eindverhandeling waarin de student blijk moet geven van een historische onderzoekscompetentie. Volgens de informatie in het zelfevaluatierapport staat een sequentiële opbouw centraal in de opbouw van de werkcolleges en de programmatie van de historische opleidingsonderdelen. De studenten van de opleiding Geschiedenis hebben de gelegenheid om opleidingsonderdelen te volgen aan de Université Libre de Bruxelles. Aangezien hier volgens de informatie in de zelfevaluatie weinig gebruik wordt van gemaakt zal de opleiding dit initiatief stimuleren vanaf het academiejaar 2003-2004. De opleiding voorziet ten slotte een aangepast programma voor werkende studenten en studenten die reeds houder zijn van een kandidaatsdiploma in de Politieke Wetenschappen, Kunstwetenschappen en Communicatiewetenschappen.
Evaluatie Opvolging van het vorige visitatierapport Bij de vergelijking van de tegenwoordige toestand met het vorige visitatierapport werd de visitatiecommissie door negen positieve vaststellingen getroffen. Ten eerste is de opbouw van het kandidatuurprogramma verbeterd en vertoont het thans een duidelijke sequentiële opbouw. De vorige commissie formuleerde een opmerking over de ‘ontwijkingsmogelijkheden’ in de keuze van opleidingsonderdelen. De student kon door het keuzesysteem bepaalde opleidingonderdelen ontvluchten, hoewel deze belangrijk waren in de context van de opleiding tot historicus. Deze mogelijkheden werden behoorlijk teruggeschroefd, wat de waardering van de huidige commissie wegdraagt. De keuzemogelijkheden in de eerste kandidatuur verminderden immers in aantal, terwijl het aantal in de tweede kandidatuur net vergrootte. Daarnaast werden de keuzemogelijkheden in kunsthistorische opleidingsonderdelen afgeschaft door het invoeren van één enkele cursus. Ondanks het begrip voor de administratieve problemen inzake de opbouw van lesen examenroosters zoals veroorzaakt door het bestaan van een ruime keuze, vraagt de commissie aandacht voor de mening van studenten en afgestudeerden die de geboden keuzemogelijkheden aanwijzen als één van de aantrekkelijkste troeven van de kandidaturen. De vorige commissie stelde ten derde vast dat de waaier aan keuzemogelijkheden een zware belasting van het ZAP en AAP met zich meebrengt. Om daaraan te verhel-
Vrije Universiteit Brussel
99
06/2004
pen stelde ze voor om meer aansluiting te zoeken bij andere Vlaamse Geschiedenisopleidingen. Het verheugt de huidige commissie dat er pogingen ondernomen werden om die samenwerkingsverbanden thans tot een goed einde te brengen. De vorige commissie vroeg ook een uitbreiding van het opleidingsprogramma met opleidingsonderdelen die de internationale en mondiale aspecten van de geschiedenis beklemtonen. Ze signaleerde hierbij aansluitend de te grote nadruk op West-Europese en Belgische geschiedenis in het programma. Met de invoering van de opleidingsonderdelen Inleiding tot de wereldgeschiedenis, Stadsgeschiedenis, Sociaal-economische geschiedenis van de oudheid tot heden en Oefeningen comparatieve geschiedenis werd aan die eisen tegemoet gekomen. Ten vijfde werd aan de vaststelling van de vorige visitatiecommissie dat de belasting tussen de eerste en tweede kandidatuur ongelijk verdeeld was, tegemoet gekomen door de introductie van een heel aantal initiatieven: – De periodeoverzichten werden zoveel mogelijk gegroepeerd in de eerste kandidatuur. – De thematische overzichten met een meer complex karakter werden in tweede kandidatuur geplaatst (Wereldgeschiedenis en Stadsgeschiedenis). – Het aantal studiepunten werd herschikt over de verschillende opleidingsonderdelen. – Verder werd het aantal werkcolleges teruggebracht van vier tot drie. In het eerste jaar dienen de studenten nog slechts één werkcollege te volgen, in de tweede kandidatuur twee. De huidige commissie stelt echter dat deze overdachte en verantwoorde ingrepen er niet toe geleid hebben om het beoogde evenwicht te bereiken. Vooral de inhoudelijke zwaarte van de nieuw ingevoerde opleidingsonderdelen blijkt hiervoor verantwoordelijk. Vervolgens vroeg de vorige commissie meer aandacht voor de ontwikkeling van taalkennis en mondelinge uitdrukkings- en redeneringsvaardigheden. Daarop werd geantwoord met de opname van een pakket ‘praktische taalbeheersing’ en een succesrijke samenwerking met de taaldiensten van het Instituut voor Taalonderwijs voor de organisatie van het taalonderwijs. Ze dringt er anderzijds op aan te blijven zoeken naar een goede integratie van een opleidingsonderdeel rond de verklaring van historische teksten en het interpreterend lezen van oude en recente teksten in het opleidingsprogramma. De commissie stelde verder acht jaar geleden vast dat het zwaartepunt cultuur- en mentaliteitsgeschiedenis in het licentieprogramma niet de zelfde coherentie en omvang vertoont als de sociaal-economische en politieke geschiedenis. De huidige commissie observeert dat enkele opvallende verbeteringen zijn doorgevoerd om dit probleem op te lossen. Ze denkt hier onder meer aan concrete thema’s in de opleidingsonderdelen Toepassingen van historische kritiek, het opleidingsonderdeel Inleiding tot de vrouwenstudies-genderstudies en Industriële archeologie.
06/2004
100
Vrije Universiteit Brussel
De commissie oordeelt echter dat dit probleem geen blijvende oplossing kan krijgen zonder een personeelsuitbreiding met ZAP-leden wiens onderzoeksspecialiteit in het gebied cultuur- en mentaliteitsgeschiedenis ligt. Recent zijn er gewaardeerde initiatieven voor de optimalisering van het Bijzonder Begeleidingsprogramma genomen. Zo wordt er nu een permanentiedienst verzorgd door doctorandi en is het avondsecretariaat geoptimaliseerd. Toch blijken er nog steeds problemen van informatiedoorstroming te bestaan bij de studenten die het Bijzonder Begeleidingsprogramma volgen. De commissie beveelt aan deze problemen te detecteren, te analyseren en naar oplossingen te zoeken. De vorige commissie had ook opgemerkt dat afstudeervarianten in de licentie onvoldoende geprofileerd waren. De huidige commissie waardeert in dit kader het genomen initiatief van de opleiding om in de bamastructuur het aanbod in de licenties meer af te stemmen op de onderzoekszwaartepunten van de staf. Op deze wijze zullen de opties in de masteropleiding zeer duidelijk geprofileerd zijn en ondersteund worden vanuit het wetenschappelijk onderzoek.
Voorstellen ter optimalisering Vervolgens wenst de commissie een aanbeveling uit te spreken over een aantal recente ontwikkelingen. De commissie wil er ten eerste op wijzen dat het hoog aantal studiepunten (13) van het opleidingsonderdeel Toepassingen van de historische kritiek in de tweede licentie de studenten soms voor een pijnlijke keuze tussen de paper voor dit opleidingsonderdeel en de eindverhandeling plaatsen. De commissie is er van overtuigd dat een opleiding studenten de mogelijkheid moet geven binnen de voorziene tijd af te studeren. Daartoe moet de zwaarte van dit opleidingsonderdeel wellicht herbekeken worden. Hierbij aanvullend wenst de commissie erop te attenderen dat er dankzij deze oefeningen en toepassingen wel zeer veel aandacht wordt besteed aan de onderzoeksvaardigheden en de verwerving van historische methoden. De commissie betreurt verder de tanende instroom in de optie Middeleeuwen. Ze dringt er met klem op aan dat een verdere reductie van het aantal instromers in deze optie vermeden wordt, met het oog op het noodzakelijk instandhouden van het lange termijnperspectief binnen de historische wetenschap. Alle historische perioden moeten een gelijkmatig gewicht hebben binnen de opleiding. Ook aandacht voor de doorstroom naar de optie Oudheid in de licenties blijft geboden. Hierbij aansluitend stelt de commissie vast dat er een ongelijke studiebelasting is tussen de verschillende specialisaties. De optie Middeleeuwen lijkt minder zwaar te zijn. De commissie stelt voor deze ongelijkheid te analyseren en te remediëren. Wat de optie Middeleeuwen betreft dringt de commissie erop aan om de verantwoordelijkheid beter te verdelen tussen de bevoegde ZAP-leden en de richting aantrekkelijker te maken voor studenten.
Vrije Universiteit Brussel
101
06/2004
De commissie waardeert de aanwezigheid van de vele keuzemogelijkheden alsook de brede vorming die studenten in de eerste kandidatuur krijgen. Zoals eerder vermeld is dit een zeer aantrekkelijke troef van de opleiding. Het introduceren van veel keuzemogelijkheden moet echter tot waakzaamheid leiden bij de opleidingsverantwoordelijken. De commissie stelt immers vast dat hierdoor de gelijkwaardigheid in diploma’s eerder beperkt blijft en dat er zich in de programmatie vaak overlappingen voordoen tussen plicht- en keuzeopleidingsonderdelen. De commissie wenst dat de opleiding zich bewust is van dit probleem en indien mogelijk initiatieven ter optimalisering organiseert, die weliswaar niet tot resultaat mogen hebben dat het aantal keuzemogelijkheden verkleint.
Positieve vaststellingen Ten derde wenst de commissie de opleiding te wijzen op een aantal zeer positieve aspecten. De commissie waardeert dat er nieuwe cursussen werden opgericht, waardoor het reeds bestaande accent op sociaal-economische geschiedenis werd versterkt met de opleidingsonderdelen Sociaal-economische geschiedenis van de Oudheid tot heden; Ontwikkeling sociaal beleid van oudheid tot heden; Inleiding wereldgeschiedenis, Stadsgeschiedenis en Oefeningen comparatieve geschiedenis. Door de invoering van deze onderdelen werd het aantal toegeleverde andere wetenschappen teruggedrongen, wordt het lange termijnperspectief van de opleiding (oudheid tot heden) en het belang van het comparatief onderzoek beklemtoond en blijven de klemtonen op de hedendaagse en actuele geschiedenis bewaard. Ten slotte wil de commissie de bamaplannen van de opleiding ondersteunen. De introductie van de major-minorstructuur in de opleiding zal de interdisciplinariteit van de opleiding ten goede komen. De voorziene hervormingen ondersteunen ook de huidige aanwezigheid van keuzemogelijkheden en de ruime specialisatiemogelijkheden. De commissie waardeert verder dat studenten in de bamastructuur blijvend de mogelijkheid hebben om Sociale psychologie te volgen. Daarnaast ondersteunt de commissie het idee om reeds in de bacheloropleiding de studenten een beperkte wetenschappelijke paper te schrijven.
2.2. Werkvormen Beschrijving Blijkens de informatie in het zelfevaluatierapport komen er drie didactische werkvormen naar voor in de opleiding: hoorcolleges, werkcolleges en oefeningen en ten slotte zelfstudie. De werkcolleges worden opgevat als begeleidingssessies bij het maken van een scriptie op basis van wetenschappelijke literatuur en originele bronnen. Daarnaast worden er in de werkcolleges heuristische opdrachten gemaakt. Mondelinge expressievaardigheden worden ten slotte ook in werkcolleges geoefend.
06/2004
102
Vrije Universiteit Brussel
Voor een aantal opleidingsonderdelen wordt bijkomende studie- en lectuuropdrachten voorzien. In het ‘Zelfstudiecentrum Humane Wetenschappen’ kunnen de studenten deze zelfstudieopdrachten maken. De studenten krijgen volgens de informatie in de zelfevaluatie in de kandidaturen een degelijk pakket van cursusmaterialen. In de licentiejaren is er echter niet voor elk opleidingsonderdeel een syllabus ter beschikking. De computer wordt als ondersteuning gebruikt voor het ter beschikking stellen van bepaalde cursussen, en vormt het belangrijkste didactische medium in een aantal methodologische opleidingsonderdelen.
Evaluatie De commissie waardeert het idee om in de masteropleiding systematisch voor de vier keuzeopties discussiecolleges te organiseren. Dergelijke colleges hebben het potentieel om het inzicht van studenten in en hun visie over wetenschappelijk historisch onderzoek aan te scherpen. De commissie wenst te signaleren dat bepaalde opdrachten van oefeningen en toepassingen soms te laat worden gegeven. Ze duidt het belang aan van het tijdig meedelen van taken en opdrachten, om alzo het studeergedrag van de student optimaal te bevorderen. Hierbij aansluitend vraagt de commissie aandacht voor het tijdschema van taken in het semestersysteem. Deadlines voor opleidingsonderdelen die een heel jaar door lopen, blijken niet altijd voldoende te zijn afgestemd op de semesterialisering. De commissie suggereert om in samenspraak met studenten tot een regeling te komen die voor alle partijen gunstig is. De commissie betreurt verder dat syllabi niet altijd in gedrukte versie verkrijgbaar zijn. Dit bleek voor enkele organisatorische problemen te zorgen, vooral bij avondstudenten. Ze dringt er dan ook op aan dat werk wordt gemaakt van gedrukte syllabi voor alle opleidingsonderdelen. De commissie waardeert ten slotte het initiatief om complementair met werkcolleges ook een elektronische leeromgeving in te voeren. Educol 2 en Blackboard wordt in de opleiding zeer goed gebruikt en zorgt voor het creëren van een grote mate van zelfstandigheid bij studenten.
2.3. Toetsing en evaluatie Beschrijving De informatie in de zelfevaluatie geeft aan dat de opleiding sinds 2002-2003 een semesterieel examensysteem heeft, waarin enkel productevaluatie plaatsvindt. Nagenoeg alle opleidingsonderdelen worden via een mondeling examen geëva-
Vrije Universiteit Brussel
103
06/2004
lueerd. Bij schriftelijke examens hebben de studenten de mogelijkheid om een mondelinge herkansing te doen, ongeacht het resultaat. Examenvragen peilen voornamelijk naar het inzicht in de materie en de greep van de student op evoluties, verbanden, oorzaken en gevolgen. De docent licht de examenvorm bij het begin van de colleges toe. Hij/zij besteedt ook aandacht aan mogelijke examenvragen.
Evaluatie De commissie waardeert het goed evenwicht dat er bestaat tussen het peilen naar inzicht en kennis. De commissie heeft verder lof voor de ondernomen poging van de opleiding om eerstejaars tussentijds toetsen aan te bieden waarbij ze zich zelf kunnen evalueren. Dit initiatief valt ook in goede aarde bij de studenten. De commissie beveelt aan om ook in andere jaren vormen van permanente evaluatie te organiseren. Permanente evaluatie stelt studenten in staat een beter beeld te krijgen over hun leerproces en hun tekorten. De commissie waardeert in dit verband de initiatieven die vanuit de Cel voor Onderwijsvernieuwing genomen worden om ook aan peer assessment en alternatieve vormen van evaluatie te doen.
3.
De eindverhandeling
Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt aangeduid dat de opleiding bewust een groot gewicht toekent aan de verhandeling. De begeleiding van de student gebeurt door de promotor en de twee andere juryleden die reeds in de eerste licentie worden aangeduid. Tijdens de licenties volgen de studenten het periodegebonden werkcollege Toepassing van de historische kritiek. Een eerste evaluatiemoment vindt in de eerste licentie plaats. De studenten moeten daar tijdens een werkcollege een schriftelijke openbare mondelinge rapportering geven van hun werkzaamheden. Het eindcijfer wordt in overleg tussen de lectoren bepaald. De student kan het verslag van de deliberatie inkijken en heeft recht op een mondelinge verdediging indien hij/zij dit wenst.
Evaluatie De commissie verheugt zich over het blijvend hoog niveau van de verhandelingen. Verder waardeert ze de initiatieven die genomen worden om specialistenjury’s ter beoordeling van de verhandeling samen te stellen: er wordt hierdoor veel expertise ingewonnen en de discussies bij de beoordeling zijn bevruchtend voor verder onderzoek.
06/2004
104
Vrije Universiteit Brussel
Ook stimuleert zij het verdere gebruik van de tussentijdse evaluatie bij de verhandeling. De commissie blijft aandacht vragen voor het hoog aantal studenten met een thesisjaar. De algemene consensus binnen de opleiding om ondanks alle bezwaren aan het gewicht van de thesis niet te raken, wordt volmondig door de commissie bijgetreden.
4.
De student en zijn/haar onderwijs1
4.1. Instroom en totale aantallen studenten Beschrijving
Tabel 11 Totaal aantal studenten Geschiedenis voor de periode 1993-1994 tot en met 2002-2003 Academiejaar
Generatiestudenten
1ste kand.
2de kand.
1e lic.
2e lic
’93-’94
39
53
23
12
16
’94-’95
42
63
29
19
14
’95-’96
33
51
43
28
21
’96-’97
45
61
32
40
27
’97-’98
45
74
28
30
38
’98-’99
34
55
43
25
35
’99-’00
37
59
34
39
37
’00-’01
35
55
34
32
43
’01-’02
50
92
30
31
41
’02-’03
44
90
52
32
41
De opleiding Geschiedenis bevatte tijdens de voorbije tien jaar gemiddeld 160 studenten in de twee cycli. Het gemiddeld aantal generatiestudenten is 40. Na een terugval in de periode 1998-2001 is het studentenaantal verder toegenomen. Hierdoor vertoont de opleiding een groei die relatief gezien gelijkaardig is aan deze van de andere opleidingen Geschiedenis in Vlaanderen. De opleiding stelt dit
1.
Onderdeel 4.1. en 4.2. zijn voor de periode 1992-2001 uitsluitend gebaseerd op de gegevens die afkomstig zijn uit de interuniversitaire databank inzake de Vlaamse interuniversitaire studentenbevolking die is gelokaliseerd op het VLIR-secretariaat. Vanaf het academiejaar 20012002 worden de gegevens aangeleverd door de universiteiten zelf.
Vrije Universiteit Brussel
105
06/2004
te stimuleren door veel aandacht te besteden aan het programma voor werkende studenten en de begeleiding voor en tijdens de studie. Het aantal mannelijke studenten ligt over heel de lijn hoger dan het aantal vrouwelijke studenten. Het aantal buitenlandse studenten blijft zeer beperkt (< 4%). In de zelfevaluatie wordt aangeduid dat het niveau van de studenten, eens het eerste jaar voltooid, eerder hoog is.
Evaluatie De commissie spreekt zich positief uit over de recente stijging van het aantal instromers. Ze heeft aanwijzingen dat door de stijging van het aantal studenten de heterogeniteit van de instroom eveneens toeneemt. Ze wenst dat hier blijvende aandacht aan besteed wordt en dat ook de onderwijskundige aanpak op deze diversiteit afgestemd wordt.
4.2. Slaagcijfers Beschrijving Tabel 12 Slaagpercentages studenten Geschiedenis voor de periode 1992-1993 tot en met 2001-2002 Academiejaar
06/2004
106
Generatiestudenten
1ste kand. %
2de kand. %
1e lic. %
2e lic %
‘92-’93
59,3
53,8
81,8
88,9
50,0
’93-’94
46,2
45,3
82,6
91,7
73,3
’94-’95
62,0
57,1
82,8
78,9
50,0
’95-’96
45,5
45,1
79,1
71,4
66,7
’96-’97
38,6
37,3
71,9
80,0
73,1
’97-’98
73,7
62,3
78,6
90,0
67,6
’98-’99
65,2
61,1
75,6
91,7
62,9
’99-’00
56,0
59,0
70,0
85,0
68,6
’00-’01
45,2
40,0
72,2
73,5
60,0
’01-’02
36,0
37,0
66,7
77,4
48,8
Vrije Universiteit Brussel
Het aantal geslaagden in de eerste kandidatuur bedroeg de voorbije jaren gemiddeld 50,2%. Uit de tabel blijkt dat slagen in de eerste kandidatuur niet noodzakelijk een voorwaarde is voor het slagen in de volgende jaren. In de tweede kandidatuur ligt het percentage op gemiddeld 75,2%, in de eerste licentie op 82,3% en in de tweede licentie op 65,4%. Dit laatste cijfer is te wijten aan het relatief grote aantal studenten dat een thesisjaar doet.
Evaluatie De commissie stelt vast dat de slaagcijfers geen opvallende wijzigingen ondergingen ten opzichte van de vorige visitatie. De commissie maakt zich wel zorgen over het feit dat 25% van de studenten niet slaagt in de tweede kandidatuur en dat een aanzienlijk percentage van de studenten, met name ongeveer 30% van de laatstejaars, een thesisjaar doet.
4.3. Gemiddelde studieduur Beschrijving Het aantal generatiestudenten dat na één jaar slaagt in de eerste kandidatuur, bedraagt volgens de informatie in het zelfevaluatierapport 47%. 9% heeft hier twee à drie jaar voor nodig, terwijl gemiddeld 42% zijn/haar studies staakt in de loop van het eerste jaar. Het aantal studenten dat een Individueel Aangepast Jaarprogramma volgt, blijft eerder laag. Ongeveer drie kwart van de studenten bereikt zijn/haar licentiaatsdiploma binnen de voorgeschreven duur van vier jaar. Dit percentage ligt bij meisjes hoger dan bij jongens.
Evaluatie De commissie herhaalt haar bezorgdheid over het grote aantal studenten met een thesisjaar. Ze raadt de opleiding aan de oorzaken hiervan verder te analyseren en in de mate van het mogelijke te remediëren.
Vrije Universiteit Brussel
107
06/2004
5.
Studeerbaarheid
5.1. Studietijd Beschrijving Volgens de informatie in de zelfevaluatie werd in de periode voorafgaand aan de visitatie zowel op universitair als op opleidingsniveau een initiatief genomen met als doelstelling het onderzoeken van de studeerbaarheid van de opleiding. Uit de evaluatie op universitair niveau bleek dat de geprogrammeerde tijd gemiddeld genomen overeenkomt met de feitelijke studietijd. Een evaluatie op opleidingsniveau bevestigde die vaststelling in globo, maar wees tevens uit dat de reële studietijd bij sommige opleidingsonderdelen hoger en bij andere lager ligt dan de begrote studietijd.
Evaluatie De commissie wenst hier geen uitspraken te doen wegens het ontbreken van gegevens van relevante studiemetingen. Ze kan met name nog niet beschikken over de meest recente cijfers van de zijde van de Cel Kwaliteitszorg, cijfers die volgens een betere methode van studietijdmeting verkregen zijn en wellicht een accurater beeld bieden dan de vorige.
5.2. Studievoorlichting en –begeleiding Beschrijving Studenten die Geschiedenis wensen te studeren aan de VUB, kunnen volgens de informatie in het zelfevaluatierapport op verschillende infodagen terecht. Eens ze ingeschreven zijn kunnen ze een introductieweek en een Brugcursus Geschiedenis volgen. De studenten die de opleiding Geschiedenis reeds volgen kunnen terecht in het ‘Zelfstudiecentrum voor Humane Wetenschappen’ dat individuele begeleiding en didactisch materiaal aan de ingeschreven studenten aanbiedt. Binnen de opleiding zelf is er geen formele instantie die begeleiding organiseert. De begeleiding verloopt dan ook voornamelijk via persoonlijke contacten met docenten en AAP-leden. Uit een bevraging van de studenten Geschiedenis blijkt dat de meerderheid tevreden is over de studiebegeleiding. Studenten hebben volgens een bevraging waarover gerapporteerd wordt in de zelfevaluatie wel te weinig informatie over de inhoud van opleidingsonderdelen in de volgende semesters evenals over de vervolgopleidingen.
06/2004
108
Vrije Universiteit Brussel
Evaluatie De commissie is tevreden over de vele informele vormen van studiebegeleiding door het ZAP, AAP en doctorandi. Ze deelt evenwel niet de mening van de ZAP-leden dat het laagdrempelig karakter van de opleiding haar ontslaat van de oprichting van meer geïnstitutionaliseerde organen. Ze stelt daarnaast vast dat de drempel ten aanzien van de ombudsvrouw bij studenten vrij hoog blijft. Zij meent dat er een reële nood bestaat aan een vast aanspreekpunt op opleidingsniveau dat losstaat van de docenten en dit vooral tijdens examenperioden. De commissie hoopt dat de trajectbegeleiders die naar aanleiding van het flexibiliseringsdecreet en de bamahervorming aangeworven worden, hierbij kunnen ingezet worden. Deze laatste kunnen eveneens een inbreng hebben bij de begeleiding van instromers, een groep die zich steeds meer kenmerkt door diversiteit. Het ‘Zelfstudiecentrum’ is in de ogen van de commissie een bijzonder nuttig instrument. Het biedt echter niet voor alle studenten een meerwaarde. De commissie betreurt dit en gelooft dat dit kan verbeterd worden indien alle docenten een volwaardige medespeler van het ‘Zelfstudiecentrum’ zouden worden. Hiertoe dienen alle docenten de nodige documentatie beschikbaar te stellen op het centrum. De commissie stelt vast dat de Brugcursus Geschiedenis zeer erg gewaardeerd wordt. De deelnemers van de Brugcursus blijken het ‘Zelfstudiecentrum’ wel zeer vruchtbaar te vinden. Dit bewijst dat het Centrum wel zinvol is voor studenten eens ze het hebben leren kennen. De commissie waardeert verder dat de meeste docenten openstaan voor kritieken en dat ze bereid zijn te antwoorden op vragen, ook deze die via e-mail gesteld worden. Ze waardeert ook dat de docenten de totstandkoming van de verhandelingen zeer intensief volgen en dat ze daarbij toezien op het bijbrengen van schrijfvaardigheden. De commissie wenst ten slotte te signaleren dat er voor de toegeleverde opleidingsonderdelen geen formele begeleiding in de vorm van bijvoorbeeld monitoraten bestaat. Het zou zinvol zijn om ook voor deze opleidingsonderdelen een geïnstitutionaliseerde vorm van begeleiding aan te bieden.
6.
Afgestudeerden
6.1. Kwaliteit van de afgestudeerden Op basis van de gesprekken met de afgestudeerden oordeelt de commissie dat het niveau van de afgestudeerden goed is.
Vrije Universiteit Brussel
109
06/2004
6.2. Waardering van de afgestudeerden voor de opleiding Beschrijving Volgens de informatie in het zelfevaluatierapport heeft de opleiding Geschiedenis geen formeel opgebouwd netwerk van afgestudeerden. In het zelfevaluatierapport wordt dit als een van de redenen aangeduid voor de kleine respons op de vragenlijst bij afgestudeerden. Uit deze bevraging bleek dat het merendeel van afgestudeerden voor Geschiedenis koos uit interesse voor de opleiding. Verder bleek dat de gemiddelde werkloosheidsduur tussen het afstuderen en het vinden van een job zeer beperkt is. Het aantal studenten dat verder studeert is groot maar ook bij hen blijken er na afloop van hun studie geen noemenswaardige problemen te zijn bij het vinden van een job. Veel historici stappen aan de universiteit in het wetenschappelijk onderzoek, ook het bedrijfsleven en de overheid vormen een belangrijke afzetmarkt. Hoewel het merendeel van de afgestudeerden opnieuw voor Geschiedenis aan de VUB zou kiezen, vinden ze toch dat de studie niet voldoende is aangepast aan de arbeidsmarkt.
Evaluatie De commissie stelt vast dat de afgestudeerden vol lof zijn over de goede onderzoeksvaardigheden en analyse- en synthesevaardigheden die zij in de opleiding kregen aangeleerd. Ze waardeert de inspanningen die de opleiding hiervoor doet. De commissie stelt daarnaast vast dat er wel een oud-studentenbond van de VUB bestaat, maar dat de interesse van de afgestudeerden ervoor erg beperkt is. Ze betreurt dit en stelt voor om initiatieven te nemen die de band tussen afgestudeerden en de opleiding sterker maken. Dit biedt op zijn beurt mogelijkheden om de opleiding verder af te stemmen op de arbeidsmarkt.
7.
De opleiding als organisatie
Beschrijving Blijkens de informatie in de zelfevaluatie bestaat op opleidingsniveau zowel een Vakgroeps- als een Opleidingsraad. In beide geledingen zijn de studenten vertegenwoordigd. De Vakgroepsraad heeft een adviserende functie in personeels-, studenten- en financiële dossiers. De Opleidingsraad bevat twee studentenvertegenwoordigers per studiejaar en behandelt voornamelijk dossiers met betrekking tot het studieprogramma en de studeerbaarheid van de opleiding. De informatie in de zelfevaluatie geeft aan dat er een goede doorstroming van informatie is van universitair en faculteitsniveau naar opleidingsniveau en andersom.
06/2004
110
Vrije Universiteit Brussel
Op facultair niveau bestaat een Commissie Onderwijs, op universitair niveau een centrale Onderwijsraad, die wordt bijgestaan door de Dienst Onderwijszaken en enkele subcommissies.
Evaluatie De commissie waardeert de werking van de Vakgroep en de Opleidingsraad. Beide organen hebben bewezen dat zij vruchtbare discussies op gang hebben kunnen brengen over de toekomstplannen van de opleiding, o.a. over de bamahervorming. De commissie hoopt dat de verdere aanscherping van de plannen in overleg blijft plaatsvinden. De commissie stelt vast dat er een onevenwicht bestaat tussen de toename van het aantal studenten en de eerder bescheiden groei van de middelen. Waakzaamheid is geboden indien de opleiding haar kwaliteit wil bewaren. Ten slotte suggereert de commissie om de examenroosters zo snel mogelijk mee te delen aan de studenten. Hoewel de bekendmaking binnen de reglementair voorziene periode gebeurt, ervaren de studenten dit als relatief laattijdig. Een oplossing zou kunnen zijn om de bekendmaking zo vroeg mogelijk binnen de reglementaire periode te laten plaatsvinden. De studenten refereerden hierbij naar een meer gunstige situatie in andere faculteiten. De commissie beseft dat de hoeveelheid keuzeopleidingsonderdelen de snelle realisatie van individuele examenroosters bemoeilijkt, maar vraagt toch op zoek te gaan naar een mogelijkheid om dit te optimaliseren zodat de studieplanning van studenten optimaal bevorderd kan worden.
8.
Gebouwen en infrastructuur
Beschrijving De opleiding zetelt voor een deel in nieuwe gebouwen op de VUB-campus. De nieuwe leslokalen zijn voorzien van krijtborden, overheadprojectoren en elektronische dataprojectiemogelijkheden. Didactische media worden op centraal niveau beheerd en moeten daar gereserveerd worden. De beschikbare kantoorruimte voor academisch personeel is volgens de informatie in het zelfevaluatierapport beperkt, hoewel er verbetering merkbaar is sinds het in gebruik nemen van de nieuwe leslokalen. In het computerpark Humane Wetenschappen staan 86 computers ter beschikking van de studenten. Aangezien deze computerruimten ook gebruikt worden voor onderwijs, zijn ze volgens de informatie in de zelfevaluatie eerder weinig beschikbaar voor vrij gebruik van de studenten. Het ‘Zelfstudiecentrum Humane Wetenschappen’ biedt leermiddelen voor individueel gebruik aan, evenals informatie over en training in studeermethoden.
Vrije Universiteit Brussel
111
06/2004
De opleiding kent – net zoals de andere opleidingen aan de VUB – geen aparte bibliotheek. De centrale bibliotheek bevat naast publicaties voor Geschiedenisstudenten ook een seminarieruimte die specifiek voor de opleiding bedoeld is. Dit lokaal blijkt echter niet meer geschikt te zijn voor de grote groepen studenten uit de kandidaturen. Het budget dat de opleiding ontvangt voor de bibliotheek wordt door de auteurs van de zelfevaluatie omschreven als onvoldoende. Vaak worden werkingskredieten gebruikt voor de aankopen.
Evaluatie De commissie is van mening dat de gebouwen zich in goede staat bevinden en voldoende faciliteiten hebben om goed onderwijs te waarborgen. De bibliotheek is makkelijk bereikbaar en biedt een ruime keuze aan ICT-voorzieningen, boeken en tijdschriften. De commissie stelt evenwel vast dat gezien de beperkte middelen een betere reflectie over nieuwe aankopen van de historici en een meer verantwoorde aankooppolitiek aangewezen zou zijn. De commissie stelt verder vast dat de universiteit en de opleiding inspanningen doen om voldoende PC’s ter beschikking van de opleiding Geschiedenis te stellen. In zijn totaliteit blijft echter de PC-student ratio wat betreft het vrij gebruik van de computers beperkt. Ook zijn de openingsuren van de PC-lokalen beperkt. De wijze waarop het tekort aan PC’s werd weggewerkt is in de ogen van de commissie nog niet bevredigend.
9.
Personeel en personeelsbeleid
Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven dat het personeelsbestand er sinds de vorige visitatiecommissie eerder op achteruit is gegaan. Het studentenaantal is immers gestegen de laatste twee jaar, terwijl het personeelsbestand nagenoeg onveranderd is gebleven. De vaste staf omvat 8.8 fte ZAP’ers en AAP’ers. Van deze groep hebben vele personeelsleden slechts een deeltijdse opdracht. Voor geen enkel tijdperk van de geschiedenis is er een voltijds AAP-lid ter ondersteuning aanwezig. De verdeling per tijdperk toont volgens het rapport een schrijnende onderbezetting voor de Oudheid, Middeleeuwen en Nieuwe Tijd aan. Het aantal BAP’ers is dan weer zeer hoog, wat het onderzoeksprofiel van de opleiding ten goede komt. De mate waarin het AAP wordt ingezet voor onderwijsactiviteiten, wordt volgens de opleiding zorgvuldig bewaakt. In gevallen van nood wordt ook een BAP’er ingezet voor onderwijstaken. De auteurs van de zelfevaluatie duiden echter aan dat een goed personeelsbeleid niet te voeren is binnen de financiële restricties waarin de opleiding moet werken.
06/2004
112
Vrije Universiteit Brussel
Evaluatie De commissie vreest dat de ongelijke leeftijdsstructuur bij het ZAP tot grote problemen zal leiden en dat sommige hoog ontwikkelde onderzoeksspecialisaties binnen enkele jaren in het gedrang kunnen komen. De commissie begrijpt ten volle dat het voeren van een verjongingspolitiek afhankelijk is van het aantal beschikbare mandaten maar dringt aan op de hoogste waakzaamheid. Daarnaast stelt ze vast dat de taakbelasting van het AAP problemen stelt. Door overbelasting kan het AAP niet de begeleiding bieden waar studenten nood aan hebben. Het zeer ongestructureerd en informeel inschakelen van BAP voor onderwijstaken biedt een tijdelijke oplossing voor de belasting van ZAP en AAP, maar kan onmogelijk een definitief karakter aannemen. Verdere aangroei van het studentenaantal zal stellig problemen oproepen, zowel wat de begeleiding van studenten door het ZAP àls het AAP betreft. De commissie ondersteunt in dit kader het initiatief om samenwerkingsverbanden met andere universiteiten te ontwikkelen. De commissie is tevreden over de man-vrouw-verhouding bij de staf evenals over haar onderzoekscapaciteiten. De ZAP-leden voeren wetenschappelijk onderzoek uit dat sterk gewaardeerd wordt op zowel nationaal als internationaal niveau.
10. Internationalisering Beschrijving In de zelfevaluatie wordt aangegeven dat sinds de vorige visitatie de uitwisselingsmogelijkheden voor studenten gevoelig zijn uitgebreid. De studenten kunnen vanaf 2003-2004 naar zeven buitenlandse universiteiten gaan studeren. De informatie in het zelfevaluatierapport geeft tegelijkertijd aan dat van deze mogelijkheid slechts zeer weinig gebruik wordt gemaakt. De opleiding heeft haar methode van informatieverstrekking naar de studenten toe grondig gewijzigd, wat resultaten oplevert. Voor het personeel uit de derde cyclus en academisch personeel zijn er veel mogelijkheden tot internationale uitwisseling, het geven van lezingen en onderzoekswerk. Deze groep maakt hier wel gebruik van.
Evaluatie De commissie duidt aan dat de vastgestelde verbetering inzake de internationalisering voor studenten nog te zwak is. Te weinig studenten maken gebruik van de uitwisselingsmogelijkheden. Er dienen dringend initiatieven genomen te worden om hieraan te verhelpen. De commissie is ook van mening dat de opleiding de samenwerkingsverbanden met de Franstalige universiteiten in België, en zeker met de ULB, verder dient aan te halen.
Vrije Universiteit Brussel
113
06/2004
De commissie meent dat de samenwerking met andere binnenlandse en buitenlandse universiteiten zich zou kunnen vertalen in een betere afstemming van de gelijkwaardigheid van opleidingsonderdelen.
11. Onderzoekscomponent van het onderwijs Deze paragraaf bundelt de uitspraken van de commissie over de onderzoeksgebondenheid van het onderwijs in de opleiding Geschiedenis. De commissie waardeert de onderzoeksprestaties van de AP-leden, evenals het feit dat docenten in hun specialisatie vaak periode-overschrijdend zijn. De commissie oordeelt dat de ZAP-leden hun onderzoek op een goede wijze in het onderwijs integreren en hierbij veel aandacht besteden aan de onderzoeksvaardigheden. De studenten worden op een degelijke wijze geïntroduceerd in de technieken van het historisch onderzoek én ze krijgen er een attitude aangeleerd om historisch onderzoek te doen. De commissie stelt in dit kader dat er een verband lijkt te zijn tussen de aandacht voor onderzoek tijdens de opleiding en het groot aantal vorsers dat de opleiding rijk is. Studenten worden gemotiveerd om wetenschappelijk onderzoek te doen en stappen daarna in een wetenschappelijke carrière. De commissie is ook tevreden over de grote aandacht voor de oefeningen en de toepassingen van historische kritiek. Deze zorgen voor een goede voorbereiding op de verhandeling. Zoals eerder aangeduid moet er wel op toegezien worden dat de grote aandacht voor oefeningen en toepassingen het tijdig afwerken van de verhandeling niet onmogelijk maakt. De commissie pleit ten slotte voor het behoud van de discussieseminaries en de zogenaamde werkgesprekken bij het doctoraal onderzoek. Ze duidt hierbij aan dat deze discussies en gesprekken liefst een interdisciplinair publiek hebben. Ook de interdisciplinaire jury’s voor de beoordeling van eindverhandelingen zijn een initiatief dat moet bewaard blijven.
12. Interne kwaliteitszorg Beschrijving Kwaliteitszorg is zowel een taak van het universiteits- als het vakgroepniveau. Op vakgroepniveau bestaat de kwaliteitszorg in eerste instantie in een informeel netwerk van probleemsignalering. De Opleidingsraad is het forum voor de bespreking van programmahervormingen op grote en kleine schaal. In de zelfevaluatie wordt aangegeven dat zowel ZAP-, AAP-, BAP-leden evenals studenten nauw betrokken worden bij de werking van de Vakgroep- en Opleidingsraad. Op universiteitsniveau werd vroeger volgens een tweejaarlijkse cyclus en wordt nu per semester een onderwijsevaluatie uitgevoerd per opleidingsonderdeel.
06/2004
114
Vrije Universiteit Brussel
Opleidingsonderdelen waarbij een probleem wordt vastgesteld, worden via een opvolgings- en remediëringsprocedure geoptimaliseerd. De studenten evalueren bijgevolg na de examenperiode van elk semester alle opleidingsonderdelen die zij gehad hebben. Aangezien de evaluatie voor studenten niet verplicht is, zijn er soms problemen inzake de representativiteit van de steekproef. Verder organiseert de universiteit workshops en seminaries voor de onderwijsprofessionalisering van docenten. De deelname van nieuwelingen is verplicht.
Evaluatie De commissie wenst in eerste instantie haar waardering uit te spreken over de kwaliteit van het zelfevaluatierapport. Het is zeer volledig en zelfkritisch. Daarnaast suggereert de commissie dat ook de avondstudenten in de Opleidingsraad zouden vertegenwoordigd zijn. Deze studenten hebben specifieke noden die niet altijd bij de studentenvertegenwoordiger van het dagonderwijs worden gerapporteerd. Ook van de dagstudenten is er naar het gevoel van de commissie te weinig doorstroming van gevoelens en ideeën naar de Opleidingsraad toe. Anderzijds verloopt de verslaggeving van de Opleidingsraad naar andere studenten toe niet systematisch. Dit hangt momenteel nog te sterk af van het individueel initiatief van de studentenvertegenwoordiger. Via onder andere responsabilisering van de vertegenwoordigers en een duidelijke omschrijving van hun verantwoordelijkheden moet de functie van vertegenwoordiger haar echte waarde krijgen. Daartoe vraagt de commissie ook de studentenvertegenwoordigers op democratische en zorgvuldige wijze te kiezen. De commissie wenst wel aan te vullen dat de studenten het zetelen in de raden zelf erg zinvol achten. De commissie beveelt verder aan dat mogelijke noden van de Vakgroep Geschiedenis zouden opgenomen worden in het onderwijsontwikkelingsplan. Een plan op centraal niveau mag en kan immers enkel vorm krijgen door de betrokkenheid van de faculteiten en de opleidingen, zodat de opleidingen hun eigen doelstellingen niet hoeven op te offeren. De bekommernissen en streefdoelen van de opleiding Geschiedenis moeten met andere woorden geïntegreerd worden in het onderwijsontwikkelingsplan van de universiteit. Zoniet heerst het gevaar dat de opleiding zich niet kan blijven vinden in de centrale visie van de universiteit. De commissie waardeert de inspraakmogelijkheden die zowel studenten als AAP hebben bij de vernieuwingsplannen en beslissingen van de opleiding. Zij werden bijvoorbeeld betrokken bij de plannen omtrent de bamahervormingen, het bepalen van het gewicht van de verhandeling, het bepalen van het aantal studiepunten van de werkcolleges,… De commissie waardeert de recente ontwikkelingen in het algemene evaluatiesysteem van de universiteit en hierbij vooral de regelmaat van het systeem. Het bevragen van studenten na de examens heeft het voordeel dat ook de examens
Vrije Universiteit Brussel
115
06/2004
worden bevraagd. Anderzijds zal de bevraging niet altijd representatief zijn omdat ze vlak na een examen doorgaat. Voorzichtigheid is wellicht geboden bij de interspretatie van de resultaten. Ten slotte stelt de commissie vast dat er voor de onderwijsprofessionalisering enkele gunstige initiatieven werden genomen. Het is aangewezen die initiatieven verder uit te bouwen en te structureren, zeker met het oog op de verdere uitbouw van alternatieve onderwijs- en evaluatievormen.
06/2004
116
Vrije Universiteit Brussel
Katholieke Universiteit Leuven De opleidingen ‘Geschiedenis: Oudheid’ en ‘Geschiedenis: Middeleeuwen, Nieuwe Tijd, Nieuwste Tijd’ in de Faculteit Letteren
Vooraf De situatie van de opleiding Geschiedenis aan de Katholieke Universiteit Leuven is uniek in Vlaanderen. De K.U.Leuven biedt immers twee autonome opleidingen Geschiedenis aan, met name de opleiding ‘Geschiedenis: Oudheid’ en de opleiding ‘Geschiedenis: Middeleeuwen, Nieuwe Tijd, Nieuwste Tijd’. De opleiding Moderne Geschiedenis wordt op twee campussen aangeboden, te Leuven en te Kortrijk. Te Kortrijk wordt echter enkel de kandidatuuropleiding Moderne Geschiedenis georganiseerd. De commissie wil er voorafgaand op wijzen dat de uniciteit van deze situatie de visitatie tot een zeer complexe aangelegenheid maakte en de commissie voor een moeilijke opdracht stelde, die zij niettemin zo goed mogelijk heeft trachten te volbrengen.
1.
Onderwijsprofiel, doelstellingen en eindtermen
Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt de algemene doelstelling van de opleidingen Oude en Moderne Geschiedenis omschreven als het geven van een vorming aan studenten “die hen in staat stelt om het menselijk verleden op een wetenschappelijk verantwoorde wijze te bestuderen”. Deze algemene doelstelling wordt opgesplitst in vijf componenten: de probleemgerichte, heuristische, kritische, interpretatieve en ten slotte de rapporteringscomponent. Elke component bevat cruciale aspecten die een toekomstig historicus zich eigen moet maken. De zelfevaluatie bevat eindtermen die zowel kennis, inzicht, vaardigheden als attituden belichamen. De opleidingen vinden het belangrijk dat de studenten kennis
Katholieke Universiteit Leuven
117
06/2004
verwerven over het algemene historische referentiekader, de ondersteunende wetenschappen en algemeen vormende wetenschappen, alsook kennis van talen, historische methoden en bronnenmateriaal bezitten. De studenten moeten daarnaast inzicht creëren in de synchronie en diachronie van de geschiedenis en moeten methodologische problemen inzichtelijk vatten. Wat de vaardigheden betreft moeten studenten zich voornamelijk bekwamen in het zelfstandig toepassen, verwerken en evalueren van historisch materiaal, literatuur en inzichten. Ook communicatievaardigheden en het formuleren van onderzoeksresultaten worden als belangrijk beschouwd. Op het gebied van attitudes wil de opleiding volgens de informatie in de zelfevaluatie studenten een kritische ingesteldheid aanleren en nastreven dat studenten een historisch gebeuren adequaat kunnen contextualiseren, alsook waardering voor het historisch onderzoek en respect voor de feiten betonen. De informatie in de zelfevaluatie geeft aan dat de K.U.Leuven in alle opleidingen het concept ‘Begeleide Zelfstudie’ geïntroduceerd heeft en dit als onderwijsvisie wil hanteren. ‘Begeleide Zelfstudie’ houdt in dat de verantwoordelijkheid van het leren evenwichtig gespreid wordt tussen docent en student. De docent wordt meer begeleider van leerproces en minder de overdrager van informatie. De student moet bijgevolg een grote mate van zelfstandigheid aan de dag leggen maar kan hierbij wel steeds terugvallen op de docent voor feedback. Een bewuste koppeling van onderwijs en onderzoek maakt eveneens deel uit van de filosofie.
Evaluatie De gezamenlijke doelstellingen van de opleidingen vormden reeds eerder het voorwerp van een grondige bevraging binnen de universiteit en vonden hun weerslag in het ‘Globaal rapport over de werkzaamheden en de bevindingen van de interne tussentijdse onderwijsevaluatie 99-00’. De commissie oordeelt dat de vertaling van de doelstellingen in eindtermen deskundig wordt toegelicht en dit volgens de indeling in kennis, inzicht, vaardigheden, attitudes en afstemming op de arbeidsmarkt. De commissie waardeert hierbij de volledigheid van de doelstellingen. Ook hun vertaling naar het onderwijsprogramma toe wordt zowel voor de Oude als voor de Moderne Geschiedenis goed aangetoond. De doelstellingen en eindtermen die in het zelfevaluatierapport voorkomen zijn volkomen congruent met de door de commissie in het referentiekader geformuleerde minimumeisen en doelstellingen. De doelstellingen en eindtermen zijn daarenboven erg goed op het onderwijsconcept van de universiteit (Begeleide Zelfstudie) afgestemd. De commissie waardeert daarnaast de duidelijkheid van de studiegids, die op overzichtelijke wijze de doelstellingen en eindtermen van elk opleidingsonderdeel vermeldt.
06/2004
118
Katholieke Universiteit Leuven
2.
Het programma
2.1. Opbouw en inhoud van het programma Beschrijving De opleidingen Oude en Moderne Geschiedenis aan de K.U.Leuven bestaan elk uit een eerste cyclusopleiding van twee jaar en een tweede cyclus van twee jaar. Het programma van de eerste cyclusopleiding te Kortrijk is gelijkaardig aan de respectievelijke opleiding te Leuven, zij het dat in KULAK verschillende opleidingsonderdelen tweejaarlijks worden gegeven. KULAK richt tot het academiejaar 2004-2005 ook een opleiding Geschiedenis – Wijsbegeerte in. Deze richting vormt echter geen onderwerp van deze visitatie Geschiedenis. Ten slotte moet vermeld worden dat de opleiding Oude Geschiedenis deel uitmaakt van het Departement Klassieke Studies, terwijl de opleiding Moderne Geschiedenis door het Departement Geschiedenis wordt ingericht. De informatie in het zelfevaluatierapport geeft wel aan dat naar de bamahervorming toe de nu bestaande studierichtingen Oude Geschiedenis en Moderne Geschiedenis geïntegreerd worden tot één geheel, hoewel het nog steeds aparte masteropleidingen zullen vormen. Blijkens de informatie in het zelfevaluatierapport vertoont het onderwijsprogramma binnen deze structuur samenhang door de progressieve realisatie van de eindtermen. De opleidingen vertrekken van een basisvorming die door de jaren tot een doorgedreven specialisatie wordt ontwikkeld. Het programma van beide opleidingen bevat structureel gezien dezelfde vijf clusters van opleidingsonderdelen: de wijsgerige, de maatschappelijk-wetenschappelijke, de specifiek-historische, de methodologische opleidingsonderdelen en de talen. In de kandidaturen ligt de klemtoon op de algemene en specifiek-historische vorming. De keuzemogelijkheid blijft volgens de informatie in het zelfevaluatierapport in de eerste twee jaren beperkt. In de eerste kandidatuur Moderne Geschiedenis volgen de studenten drie methodologische opleidingsonderdelen. Voor de opleiding Oude Geschiedenis worden deze methodologische onderdelen anders ingevuld. De studenten van beide opleidingen schrijven een scriptie in het eerste jaar. In de tweede kandidatuur kiezen de studenten Moderne Geschiedenis twee opleidingsonderdelen waarbij ze de specifieke methodologische strategieën voor de betreffende periode inoefenen. De studenten Oude Geschiedenis verdiepen zich daarentegen in de epigrafische en papyrologische bronnen. Volgens de informatie in de zelfevaluatie is één van die verschillen tussen beide opleidingen dat de studenten Moderne Geschiedenis voor het subtotaal van de methodologische opleidingsonderdelen geslaagd dienen te zijn wil de student ook in totaal geslaagd zijn.
Katholieke Universiteit Leuven
119
06/2004
In de licenties hebben de opleidingen Oude en Moderne Geschiedenis slechts nog weinig raakpunten wat het programma betreft. Binnen Oude Geschiedenis worden de verschillende bronnendisciplines verder uitgediept, het aandeel plichtopleidingsonderdelen bedraagt 62 studiepunten. Binnen Moderne Geschiedenis kiest de student voor een periode (Middeleeuwen, Nieuwe Tijd, Nieuwste Tijd) en een gebied (instellingen, sociaal-economisch, cultuur, kerk en religie) waarbinnen hij/zij zijn/haar eindverhandeling zal maken. Van de gekozen periode volgt hij de opleidingsonderdelen van alle gebieden. Van het gekozen gebied volgt de student voor elke historische periode het opleidingsonderdeel van dat gebied. Binnen Moderne Geschiedenis gaan 18 studiepunten naar plichtopleidingsonderdelen. De opleidingen bieden ten slotte studenten de mogelijkheid aan de studie ook deeltijds af te leggen. Er bestaat eveneens een ‘enige kandidatuur’-programma. In de bamastructuur zal volgens het rapport de mogelijkheid bestaan om zich in de opleiding Geschiedenis reeds vanaf het tweede jaar te specialiseren in een historische periode. Voor de afstudeerrichting Oudheid zullen er ook minores naar de bacheloropleidingen Archeologie, Byzantinistiek en Oude Nabije Oosten voorzien worden. Daarnaast wordt de mogelijkheid gegeven om een periodeoverschrijdende opleiding van drie jaar te volgen.
Evaluatie Opvolging van het vorige visitatierapport De commissie stelt vast dat bij de opmaak van het huidige programma op verschillende vlakken rekening werd gehouden met de opmerkingen en suggesties van de vorige visitatiecommissie. Voor beide opleidingen geldt dat er werd afgestapt van een te exclusieve inhoudelijke oriëntatie op het verwerven van encyclopedische kennis, wat de commissie ten zeerste waardeert. Anderzijds betreurt de commissie dat het voorstel om een historisch gericht opleidingsonderdeel Psychologie in te richten, niet uitgevoerd is. Zij stelt dan ook voor om een dergelijk opleidingsonderdeel in te voeren als keuzeopleidingsonderdeel. Wat de opleiding Moderne Geschiedenis betreft is de commissie tevreden dat er nu wel een evenwicht tot stand is gebracht in het aandeel van de verschillende historische periodes en de verschillende thematieken. Het aantal keuzemogelijkheden in de kandidaturen blijft beperkt, maar werd aanzienlijk uitgebreid in de licenties. Naar de bamastructuur toe worden ook in de bachelor voldoende keuzemogelijkheden geboden. Daarnaast werd het verplicht opleidingsonderdeel Historische informatiekunde geïntegreerd in de cluster van methodologische opleidingsonderdelen. Voor dezelfde opleiding doet de commissie drie andere positieve vaststellingen. De sterke klemtoon op de politiek-institutionele geschiedenis is verdwenen, er is een
06/2004
120
Katholieke Universiteit Leuven
inleiding voorzien in de cultuurgeschiedenis en aan de vertaling van historische teksten werd een door de vorige commissie gewenste oriëntatie gegeven. Wat ten slotte de opleiding Oude Geschiedenis betreft, is de gevraagde invoering van het kruissysteem, gangbaar binnen de richting Moderne Geschiedenis, weliswaar niet helemaal doorgevoerd, maar evolueert het toch in de gunstige zin. In het licentieprogramma is nu ook een duidelijkere gerichtheid op het problematiseren en verklaren van historische teksten aanwezig.
Voorstellen ter optimalisering Ten tweede wenst de commissie voor beide opleidingen enkele aanbevelingen uit te spreken. Wat de opleiding Moderne Geschiedenis betreft zag de commissie ten eerste dat de afstemming tussen de opleidingsonderdelen Algemene heuristiek, Historische methoden en Historische oefeningen in de eerste kandidatuur in het verleden voor vele studenten niet ideaal was. Dit is reeds verbeterd door het implementeren van het elektronisch leerplatform ‘Toledo’ waarin ook het opleidingsonderdeel Historische informatiekunde betrokken wordt. Het intensiever gebruik van de ICTmogelijkheden en het beter afstemmen van de Historische oefeningen en Historische methoden kan voor verdere verbetering zorgen. Deze opmerking geldt trouwens ook voor de gelijkaardige opleidingsonderdelen in de tweede kandidatuur. Ten tweede stelt ze tot haar tevredenheid vast dat een toenemende aandacht uitgaat naar het in stand houden en verbeteren van de taalkennis. Het ‘Centrum voor Levende Talen’ alsook het systematisch gebruik van teksten in vreemde talen en de lectuur van teksten in andere talen, blijken positief in te werken. Toch moet er voldoende aandacht blijven uitgaan naar de bevordering van de taalkennis, voornamelijk in de opleiding Moderne Geschiedenis. Ten derde observeert de commissie dat de evoluerende belangstellingssferen bij de studenten tot gevolg hebben dat sommige geschiedkundige perioden dreigen te ontvolken terwijl andere perioden tekenen van overbevolking beginnen te vertonen. In dat verband dringt de commissie er met klem op aan dat de moeilijke maar essentiële sector van de sociaal-economische geschiedenis niet in het gedrang zou komen en dat de Middeleeuwen, waar zich een gelijkaardige ontwikkeling aftekent, zijn volwaardige plaats zou behouden. Ten vierde ziet de commissie zich in verband met de werkcolleges van de opleiding Moderne Geschiedenis verplicht om vrijwel dezelfde bewoordingen te hanteren als eerdere evaluaties en te wijzen op een overdreven gebruik van literatuur in plaats van bronnen, de ongelijke werkdruk van werkcolleges en de loskoppeling van de licentiaatsverhandeling van de werkcolleges. Daarnaast wil de commissie aanduiden dat in de opleiding Oude Geschiedenis de verhouding tussen het aantal plicht- en keuzeopleidingsonderdelen voor verbetering vatbaar is. Het niveau van het programma is heel hoog maar de variatie van thematieken is beperkt.
Katholieke Universiteit Leuven
121
06/2004
Positieve vaststellingen Ten slotte geeft de commissie enkele positieve vaststellingen weer, waarbij in eerste instantie de opmerkingen die voor beide opleidingen gelden aan bod komen. De commissie deelt ten eerste de waardering van de studenten van beide opleidingen voor de evenwichtige opbouw van de opleiding, de relevantie van de opleidingsonderdelen en de waarde van hun inhoud. De toegeleverde opleidingsonderdelen zoals Fundamentele Wijsbegeerte, Sociologie, Economie, Geografie en Recht zijn ten tweede expliciet afgestemd op de noden van de studenten Geschiedenis en zijn onderworpen aan een regelmatige evaluatie van zowel de inhoudelijke als de methodologische component. De integratie van deze leerinhouden met geschiedkundige feiten en inzichten verloopt volgens de commissie naar wens. Verder stelt de commissie dat het elektronisch leerplatform ‘Toledo’ voor vele opleidingsonderdelen heel wat voordelen biedt. De commissie observeert dat het platform voor beide richtingen op kruissnelheid komt en heel binnenkort een on misbaar werkinstrument zal worden. De commissie stelt ten vierde vast dat de opleidingen, als reactie op interne bevragingen, op eigen kracht een zeer te waarderen aanpassing hebben doorgevoerd. In beide opleidingen worden nu de wijsgerige en de maatschappijwetenschappelijke opleidingsonderdelen toegeleverd door andere opleidingen. Hierdoor wordt de interdisciplinariteit van de opleidingen bevorderd en krijgen studenten les van docenten die in het betreffende domein sterk gespecialiseerd zijn. De commissie waardeert ten vijfde de mogelijkheden die studenten hebben om deel te nemen aan wetenschappelijke discussies in beide opleidingen. De commissie werd ten slotte getroffen door de grote inspanningen die beide opleidingen in het recente verleden hebben geleverd om een helder bamaplan te creëren, in het bijzonder om de opleidingen Moderne en de Oude Geschiedenis in eenzelfde opleiding onder te brengen, mits het behoud van het waardevolle van beide bestaande opleidingen. Ook de flexibele keuzemogelijkheden die de student de keuze laten tussen een tijdvakspecifieke of tijdvakoverschrijdende opleiding zijn zeer waardevol. De commissie waardeert in dit verband eveneens de uitgebreide keuzemogelijkheden die voor de studenten Oude Geschiedenis vooropgesteld worden. Wat de opleiding Moderne Geschiedenis betreft, stelt de commissie in eerste instantie vast dat voor de eerste cyclus de programma’s van Leuven en van KULAK goed op elkaar zijn afgestemd en in perfecte symbiose evolueren. Inzake de licenties neemt de commissie het positief oordeel van de vorige commissie over en stelt ze vast dat een ernstige poging werd ondernomen om het eurocentrisch karakter van de opleiding Moderne Geschiedenis te doorbreken, onder andere door de opleidingsonderdelen Geschiedenis van interculturele contacten, Eigentijdse geschiedenis en enkele optionele opleidingsonderdelen. Daarnaast moet vermeld worden dat, ondanks het bestaan van een brede waaier van keuzemogelijkheden, vooral in de licenties Moderne Geschiedenis, de ZAP-
06/2004
122
Katholieke Universiteit Leuven
leden zich inzetten om een verregaande versplintering van de individuele programma’s te voorkomen. Wat de opleiding Oude Geschiedenis betreft waardeert de commissie de niet aflatende inspanningen die geleverd worden om de kennis van de oude talen in stand te houden.
2.2. Werkvormen Beschrijving Blijkens de informatie in het zelfevaluatierapport maken beide opleidingen Geschiedenis werk van de implementatie van het concept ‘Begeleide zelfstudie’ (cf. paragraaf 1). Dit onderwijsconcept impliceert een uitbreiding van het aantal werkvormen die de activiteit en het zelfstandig denken van de student stimuleren. Voor de oefeningen en werkcolleges in de opleiding Moderne Geschiedenis wordt ook in kleine groepen gewerkt. In de opleiding Oude Geschiedenis zitten de studenten steeds in een kleinere groep. Daarnaast is de elektronische leeromgeving Toledo over de hele universiteit geïmplementeerd. De opleiding Geschiedenis integreerde het interactieve leerplatform Heurodot in Toledo, ten einde de verschillende historische vaardighedenin te oefenen. Toledo wordt volgens de informatie in de zelfevaluatie verder gebruikt om cursusmateriaal ter beschikking te stellen van de studenten.
Evaluatie Voor beide opleidingen gelden de volgende vaststellingen: De uitwerking van het onderwijsconcept ‘Begeleide Zelfstudie’ heeft in eerste instantie geleid tot een forse toename van het aantal papers en meteen tot de ontwikkeling van redactionele vaardigheden. Dit is een evolutie die de commissie ten zeerste weet te waarderen. Tegelijkertijd moet echter de studiebelasting van de studenten in het oog gehouden worden. De commissie is immers van oordeel dat er naar een juist evenwicht moet gezocht worden tussen werkvormen die veel en deze die weinig zelfwerkzaamheid vereisen. De commissie is vervolgens verheugd over de plannen om onder de vorm van teamteaching historische ateliers uit te bouwen. Ze waardeert hierbij ook de samenwerking met de K.U.Brussel. De historische ateliers zullen eveneens bijdragen tot een verscherping van de onderzoeksvaardigheden bij studenten. De commissie stipte ten slotte reeds eerder de toenemende betekenis van ‘Toledo’ aan. Ze spreekt zich positief uit over het gebruik van dit medium voor het onderwijs en oordeelt dat studenten voldoende computervaardigheden bezitten om hier op een goede wijze mee om te gaan. Ze vraagt om het (gebruik van het) leerplatform
Katholieke Universiteit Leuven
123
06/2004
vooral in de opleiding Oude Geschiedenis verder uit te breiden alsook studenten verder te motiveren om het te gebruiken. Ook vraagt zij om aan docentenzijde eenduidigheid te creëren in het gebruik van Toledo. Wat de opleiding Moderne Geschiedenis betreft stelt de commissie vast dat inzake de variatie aan werkvormen vooral deze opleiding een grondige facelift heeft ondergaan. Het overwicht aan hoorcolleges is flink verminderd. Het aantal werkcolleges/ discussiecolleges werd opgevoerd. In een aantal hoorcolleges werd ten slotte een probleemgerichte aanpak doorgevoerd. De commissie signaleert wel dat de verschillende werkcolleges meer op elkaar zouden moeten afgestemd worden qua opbouw en vormgeving, om zo ook naar de studenten toe duidelijkheid te creëren. Daarnaast vraagt ze dat in de opleiding Oude Geschiedenis de mogelijkheden van het les geven aan kleine groepen volledig benut zouden worden. Uit het ‘Globaal rapport 2000’ blijkt trouwens ook dat licentiestudenten Oude Geschiedenis meer interactiviteit wensen. De commissie is van oordeel dat in de opleiding Oude Geschiedenis nog steeds te veel hoorcolleges worden gegeven.
2.3. Toetsing en evaluatie Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven dat de examens over het algemeen mondeling van aard zijn en voorafgegaan worden door een schriftelijke voorbereidingstijd van tenminste 20 minuten. Er worden ook papers gemaakt, waardoor permanente evaluatie een steeds grotere plaats krijgt. De feedback van docenten vormt hierbij een cruciaal aspect. Sinds de invoering van het semestersysteem in 2001-2002 is er op het einde van elk semester een volwaardige examenperiode. In augustus-september is er een tweede zittijd. Volgens de informatie in het zelfevaluatierapport worden studenten duidelijk ingelicht over het examenreglement alsook over de specifieke verwachtingen naar een bepaald examen toe. Na het examen is er gelegenheid tot feedback. De kandidatuurstudenten kunnen de examenvragen van de vorige examenperiodes raadplegen. In de eerste kandidatuur wordt ook voor een aantal opleidingsonderdelen tussentijdse toetsen georganiseerd.
Evaluatie De commissie is – evenals de studenten van beide opleidingen – tevreden over de wijze waarop de examens en evaluatie verlopen. Er is een evenwicht tussen het peilen naar kennis en naar inzicht. De commissie vindt het positief dat in de eerste kandidatuur ondanks het semester-
06/2004
124
Katholieke Universiteit Leuven
systeem sommige tussentijdse toetsen behouden blijven. Dit wordt ook door de studenten als positief ervaren. Daarnaast stelt ze vast dat de semesterexamens geen onverwachte moeilijkheden hebben opgeleverd en bijgevolg zowel door de staf als de commissie gunstig worden beoordeeld. De commissie suggereert wel om het tijdspad van de Historische oefeningen in te passen in het semestersysteem en synchroon te laten verlopen met de theoretische opleidingsonderdelen.
3.
De eindverhandeling
Beschrijving De eindverhandeling heeft volgens de informatie in de zelfevaluatie tot doel dat een student op zelfstandige wijze historische kennis en vaardigheden toepast. De eindverhandeling heeft binnen de opleiding Oude Geschiedenis de waarde van 30 studiepunten, in Moderne Geschiedenis 34 studiepunten. Studenten kiezen een promotor en hebben ook de mogelijkheid een copromotor te nemen. Ook postdoctoraal onderzoekers kunnen optreden als promotor. De student bepaalt in samenspraak met de promotor een onderwerp. Het onderwerp moet samenhangen met de specialisatie van de student. De informatie in het zelfevaluatierapport geeft aan dat 65% van de studenten Moderne Geschiedenis voor een onderwerp uit de Nieuwste Tijd kiezen. Op het vlak van de deelgebieden boekt de cultuurgeschiedenis het meeste succes (40%), gevolgd door de politieke en institutionele geschiedenis (30%). Naast de individuele begeleiding door de promotor, volgen de studenten Moderne Geschiedenis ‘discussieseminaries’ en stellen ze zowel in de eerste als in de tweede licentie een voortgangsrapport op. In de opleiding Oude Geschiedenis vallen de kleine groepen studenten terug op de informele contacten met docenten. Een eindverhandeling wordt beoordeeld op de probleemstelling, de literatuur en het bronnenonderzoek, de moeilijkheidsgraad van de problematiek, de relevantie en het historisch belang van het onderwerp, de weergave van de resultaten, taal, stijl en afwerking. De verhandeling wordt gequoteerd door de promotor en twee lectoren.
Evaluatie De commissie oordeelt dat het niveau van de verhandelingen van de opleiding Moderne Geschiedenis behoorlijk is maar dringt erop aan de quotering steeds af te stemmen op de werkelijke kwaliteit. Gezien de uiteenlopende onderwerpen is het wenselijk dat de leden van de jury zich geregeld beraden over de beoordelingscriteria en deze dan consequent toepassen. De eindverhandelingen van Oude Geschiedenis beoordeelt de commissie als zijnde van een goed niveau.
Katholieke Universiteit Leuven
125
06/2004
De commissie oordeelt verder dat de eindverhandeling terecht een zeer belangrijk onderdeel in de opleiding vormt. De begeleiding ervan verloopt vlot en via uiteenlopende kanalen (persoonlijke contacten, e-mail, discussierondes). De commissie wil hierbij wel signaleren dat het voorstel van de vorige visitatiecommissie om in de opleiding Moderne Geschiedenis het thesisseminarie om te vormen tot werkcolleges geen onverdeeld succes blijkt te zijn. De huidige commissie suggereert bijgevolg om wijzigingen aan te brengen in het opzet van de werkcolleges en de studenten te betrekken in deze herziening. De commissie waardeert verder de tussentijdse evaluatie die zowel bij Oude als bij Moderne Geschiedenis plaatsvindt. Het zogenaamde thesisjaar blijft een complexe aangelegenheid. De commissie vraagt dat het slaagpercentage in het laatste jaar blijvend opgevolgd wordt.
De student en zijn/haar onderwijs1
4.
4.1. Instroom en totale aantallen studenten Beschrijving Tabel 13 Totaal aantal studenten Oude en Moderne Geschiedenis voor de periode 1993-1994 tot en met 2002-2003, K.U.Leuven, Leuven.
1.
06/2004
Academiejaar
Generatiestudenten
1ste kand.
2de kand.
1e lic.
2e lic
’93-’94
150
212
92
113
101
’94-’95
144
212
130
111
142
’95-’96
142
215
121
161
148 200
’96-’97
150
210
139
150
’97-’98
130
198
126
161
179
’98-’99
124
191
114
162
180
’99-’00
116
156
117
141
193
’00-’01
125
171
92
160
165
’01-’02
128
173
140
135
195
’02-’03
148
202
101
178
164
Onderdeel 4.1. en 4.2. zijn voor de periode 1992-2001 uitsluitend gebaseerd op de gegevens die afkomstig zijn uit de interuniversitaire databank inzake de Vlaamse interuniversitaire studentenbevolking die is gelokaliseerd op het VLIR-secretariaat. Vanaf het academiejaar 20012002 worden de gegevens aangeleverd door de universiteiten zelf.
126
Katholieke Universiteit Leuven
Tabel 14 Totaal aantal studenten Moderne Geschiedenis voor de periode 1993-1994 tot en met 2002-2003, K.U.Leuven, Kortrijk. 1ste kandidatuur
2de kandidatuur
Academiejaar
Generatiestudenten
’93-’94
13
23
13
’94-’95
21
30
15
’95-’96
18
25
25
’96-’97
28
35
14
’97-’98
18
22
23
’98-’99
31
37
16
’99-’00
28
34
31
’00-’01
30
39
17
’01-’02
27
37
21
’02-’03
43
44
24
Tijdens de periode 1993-2003 bleef het aantal generatiestudenten gemiddeld gezien stabiel te Leuven, er deed zich een globale groei voor te Kortrijk. In Leuven zijn er gemiddeld 136 generatiestudenten de voorbije 10 jaar, in Kortrijk 26. Voor beide campussen samen valt op dat er ongeveer evenveel mannelijke als vrouwelijke studenten zijn. Het aandeel niet-Belgische studenten blijft in Leuven beperkt tot maximum 3,33%. In Kortrijk zijn geen niet-Belgische studenten aanwezig. De K.U.Leuven voert een actief beleid om potentiële studenten aan te trekken.
Evaluatie De commissie spreekt zich positief uit over de studentenaantallen in Leuven en Kortrijk. De opvallende stijging te Kortrijk zal ongetwijfeld gevolgen hebben voor het aantal licentiestudenten te Leuven.
Katholieke Universiteit Leuven
127
06/2004
4.2. Slaagcijfers Beschrijving Tabel 15 Slaagpercentages van de studenten Oude en Moderne Geschiedenis voor de periode 1992-1993 tot en met 2001-2002, K.U.Leuven, Leuven. Academiejaar
Generatiestudenten
1ste kand. %
2de kand. %
1e lic. %
2e lic %
’92-’93
54.3
54,9
90,0
98,7
86,6
’93-’94
55.7
53,3
87,1
97,3
83,3
’94-’95
48,6
45,2
89,1
99,1
82,4
’95-’96
55,6
52,1
86,7
97,5
83,1
’96-’97
50,0
50,1
85,3
98,0
87,8
’97-’98
51,6
48,7
86,4
99,4
90,5
’98-’99
57,6
54,1
83,3
97,5
89,8
’99-’00
55,8
51,7
88,9
95,7
86,8
’00-’01
65,0
64,0
87,0
98,0
76,0
’01-’02
45,0
47,0
89,0
99,0
82,0
Tabel 16 Slaagpercentages van de studenten Moderne Geschiedenis voor de periode 1992-1993 tot en met 2001-2002, K.U.Leuven, Kortrijk.
06/2004
Academiejaar
Generatiestudenten
1ste kandidatuur
2de kandidatuur
’92-’93
52,2
50,0
100,0
’93-’94
69,2
56,5
84,6
’94-’95
76,2
80,0
100,0
’95-’96
66,7
56,0
91,7
’96-’97
64,3
57,1
92,9
128
’97-’98
72,2
65,2
95,5
’98-’99
86,2
85,7
93,8
’99-’00
66,7
68,0
93,5
’00-’01
48,0
50,0
100,0
’01-’02
70,0
62,0
95,0
Katholieke Universiteit Leuven
Het gemiddeld slaagpercentage in de eerste kandidatuur in Leuven ligt op 52%. In de tweede kandidatuur stijgt dit tot 87%, in de eerste licentie tot 98% en in de tweede licentie tot 84,5%. In KULAK slagen gemiddeld 68% van de generatiestudenten, in de eerste kandidatuur 60%, in de tweede kandidatuur 94%. In het zelfevaluatierapport wordt het grotere aantal geslaagden in Kortrijk toegeschreven aan het onderwijs in kleinere groep dat daar mogelijk is. Studenten worden beter opgevolgd en individueel gecoacht. De slaagcijfers van de eerste kandidatuurstudenten liggen volgens de informatie in het zelfevaluatierapport in de lijn van de meeste grotere studierichtingen van de Letterenfaculteit. De informatie in de zelfevaluatie geeft ook aan dat er op het einde van de eerste kandidatuur een noodzakelijke selectie gebeurt. Wie door de eerste kandidatuur geraakt, lijkt in het grootste deel van de gevallen ook voor de volgende jaren te slagen. Het hoge slaagpercentage in de eerste licentie wordt in het rapport verklaard door de keuzemogelijkheden die daar aanwezig zijn. Studenten krijgen op die wijze de kans opleidingsonderdelen te kiezen waarvoor zij bijzonder gemotiveerd zijn.
Evaluatie Het slaagpercentage blijft aanvaardbaar.
4.3. Gemiddelde studieduur Beschrijving Blijkens de informatie in het zelfevaluatierapport slaagde in de periode 1990-2001 gemiddeld 54,4% van de studenten er in om door te stromen naar de tweede kandidatuur na 1 jaar. 1 à 2% had hiervoor een bisjaar nodig. Uiteindelijk bereikte 65 % van de generatiestudenten de tweede kandidatuur. In de tweede kandidatuur bereikt 82,2% in één jaar de eerste licentie. Van wie in de tweede kandidatuur onmiddellijk slaagde bereikt in de eerste licentie 95.8% na één jaar de tweede licentie. Van de bissers in de kandidaturen, raakt de overgrote meerderheid zonder problemen de licenties door. In de groep studenten die de enige kandidatuur volgen, is de groep studiestakers volgens de informatie in de zelfevaluatie zeer hoog, nl. 35%. In het zelfevaluatierapport wordt als conclusie aangeduid dat voor de periode 19901999 de gemiddelde studieduur 4,48 jaar bedraagt. 23% van de studenten studeert niet op tijd af, onder andere omwille van de eindverhandeling.
Evaluatie De commissie oordeelt dat de gemiddelde studieduur behoorlijk is.
Katholieke Universiteit Leuven
129
06/2004
5.
Studeerbaarheid
5.1. Studietijd Beschrijving Uit een studentenbevraging van de opleidingen Moderne Geschiedenis en Oude Geschiedenis zelf omtrent de algemene studielast blijkt dat de kandidatuuropleidingen Moderne Geschiedenis in Leuven en Kortrijk als zwaarder worden beschouwd dan Oude Geschiedenis. Voor de licenties geldt het omgekeerde. De individuele opleidingsonderdelen werden niet in deze enquête opgenomen.
Evaluatie De commissie waardeert in eerste instantie de inspanningen van de opleidingen zelf om de studielast in kaart te brengen en in tweede instantie het vele en waardevolle onderzoek dat de centrale diensten uitvoeren rond de studietijd van de verschillende opleidingsonderdelen. Het verheugt haar vast te stellen dat deze materie zowel door de academische overheid als de opleidingen zelf ter harte wordt genomen.
5.2. Studievoorlichting en –begeleiding Beschrijving In de zelfevaluatie wordt aangeduid dat aspirant-studenten op verschillende wijzen geïnformeerd worden over het studieaanbod op de universiteit. De jongeren kunnen terecht bij de Dienst Studieadvies, ze krijgen brochures toegestuurd en verkrijgen informatie op SID-In’s en infodagen. Studenten met een handicap kunnen op de hiervoor gespecialiseerde dienst terecht voor meer informatie over hun studiekeuze. Daarnaast wordt aan aspirant-studenten de mogelijkheid geboden een individueel gesprek te hebben met de monitoren van het Departement Geschiedenis. De jongeren kunnen ten slotte vrijblijvend lessen bijwonen tijdens de ‘Open lesweek’. Ook studiekeuzebegeleiders uit het secundaire onderwijs en CLB’s worden door de universiteit ingelicht over de verschillende studierichtingen en de inhoud hiervan. Tijdens de studie kunnen studenten voor studiegerelateerde problemen terecht bij de drie monitoren van de opleiding Oude en Moderne Geschiedenis. Tijdens monitoraten worden de eerstejaars ingelicht over een zinvolle studiemethode voor bepaalde opleidingsonderdelen en de exameneisen van de docenten. De concrete leerstof van een bepaald opleidingsonderdeel wordt eveneens bediscussieerd. Beide opleidingen Geschiedenis hebben een ombuds die voor de opvang van studenten tijdens de examenperiodes zorgt. Deze taak wordt meestal vervuld door één van de monitoren.
06/2004
130
Katholieke Universiteit Leuven
De studenten hebben verder ook de mogelijkheid om introductiesessies te volgen met betrekking tot de elektronische leeromgeving Toledo. Voor specifieke leerpsychologische en motivationele problemen, alsook problemen met betrekking tot de studiemethodiek kunnen studenten terecht bij de Dienst Studieadvies. Faalangst e.d. worden in het Psychotherapeutisch centrum behandeld. Daarnaast bestaat er een studiebegeleider voor studenten met een handicap. De oriëntering van studenten op de arbeidsmarkt wordt door de Kerncel tewerkstelling begeleid.
Evaluatie De commissie spreekt zich positief uit over het monitoraat. Het monitoraat vervult in haar ogen een zeer belangrijke functie en de inzet van de monitoren moet buitengewoon gewaardeerd worden. De studenten blijken deze mening te delen. De commissie apprecieert de tussenkomst van monitoren bij het zoeken naar een oplossing van studentenproblemen. De monitoren functioneren als echte vertrouwenspersonen. De commissie apprecieert ook de opgang van studentenbegeleiding via ICT (e-mail, Toledo). Ze wenst wel te signaleren dat ook face-to-face-begeleiding belangrijk blijft. Ook de aandacht die wordt besteed aan het bijbrengen van schrijfvaardigheden wordt door de commissie gewaardeerd. De commissie stelt ten slotte vast dat vooral in de opleiding Oude Geschiedenis het contact met de docenten zeer goed verloopt en dat in het algemeen de begeleiding door het AAP/BAP positief wordt gewaardeerd.
6.
Afgestudeerden
6.1. Kwaliteit van de afgestudeerden Op basis van de gesprekken met de afgestudeerden oordeelt de commissie dat het niveau van de afgestudeerden goed is. De commissie stelt vast dat de afgestudeerden breed inzetbaar zijn.
6.2. Waardering van de afgestudeerden voor de opleiding Beschrijving In de zelfevaluatie wordt aangegeven dat het loopbaanonderzoek voor alle opleidingen aan de K.U.Leuven door een overkoepelende cel gebeurt. Deze stelde voor
Katholieke Universiteit Leuven
131
06/2004
de opleiding Geschiedenis vast dat voor de periode 1996-2001 41,51% tot 44,16% van de studenten in het jaar na afstuderen een aanvullende opleiding volgen. Van de historici die wel werk zochten, had 5,66% geen job gevonden na twaalf maanden. Veertig procent gaf aan het diploma Geschiedenis effectief nodig te hebben voor de job. De bevraging van de voorbije jaren duidt aan dat het merendeel van de afgestudeerde historici in het onderwijs terechtkomen. Openbare diensten staan op de tweede plaats, gevolgd door de socio-culturele sector. Uit een beperkte enquête2 van de opleiding Moderne Geschiedenis blijkt dat de afgestudeerden relatief tevreden waren over hun opleiding en dat de verworven kennis en vaardigheden nuttig bleken voor hun beroepsloopbaan. Ten slotte geeft de informatie in het zelfevaluatierapport aan dat er voor elk Departement een georganiseerde alumniwerking bestaat. De alumniwerking voor Oude Geschiedenis is dezelfde als deze van de klassieke filologen.
Evaluatie De groep afgestudeerden waarmee de commissie geconfronteerd werd, was in alle opzichten tevreden over de opleiding. De leden ervan waren vol lof over hun opleiding, lieten soms een licht kritische noot horen en zagen zich niet voor onoverkomelijke problemen geplaatst om een job te vinden. Het was opvallend dat drie van de twaalf personen hun professionele carrière waren gestart in de bank- en verzekeringssector, terwijl in het zelfevaluatierapport deze uitweg eerder als mogelijkheid werd uitgesloten.
7.
De opleiding als organisatie
Beschrijving Zoals eerder vermeld is de opleiding Geschiedenis verdeeld over twee Departementen: het Departement Geschiedenis en het Departement Klassieke Studies. Alle ZAP-leden zijn lid van de Faculteitsraad, waarin – zoals in alle raden aan de Faculteit en de opleiding – ook AAP/BAP en studenten zetelen. De Departementen staan in voor wetenschappelijke aangelegenheden en het verstrekken van onderwijs, evenals personeelszaken, logistiek, infrastructuur en het financieel beheer van het Departement. Naast een Departementsraad is er ook een Permanente Onderwijscommissie, die vanaf de invoering van de bama-
2.
06/2004
“Ter aanvulling en kwalificering van bovenstaande gegevens naar de inhoud van de opleiding toe werd in juni 2003 per e-mail een beperkte enquête gehouden onder de afgestudeerden MG, waarvan een e-mailadres bekend is.” (Zelfstudierapport Geschiedenis, 2003)
132
Katholieke Universiteit Leuven
structuur gemeenschappelijk zal zijn voor Oude en Moderne Geschiedenis. De POC ontwerpt het onderwijskundig referentiekader van de opleiding, het onderwijsprogramma en didactische vormgeving en legt deze voor aan de Faculteitsraad. De docenten en studenten van KULAK zijn vertegenwoordigd in de Leuvense bestuursorganen van de opleiding Geschiedenis. Zij maken ook deel uit van de Kortrijkse Subfaculteit Letteren die voor de campus Kortrijk instaat voor onderwijsen examenprogramma’s, toezicht op onderwijs en coördinatie van het onderzoek, aanwending van personeels- en materiële middelen en het doen van voorstellen tot personeelsformatie, begroting en de organisatie van de studiebegeleiding.
Evaluatie De organisatie van de opleidingen Geschiedenis tegen de achtergrond van de faculteit ziet er naar de mening van de commissie, als gevolg van de vele geïnstitutionaliseerde initiatieven, niet eenvoudig of transparant uit. Wel lijkt de communicatie vlot te verlopen. De commissie waardeert de innoverende inbreng van het ‘Maerlantcentrum’, een centrum dat de ontwikkeling van multimediatoepassingen voor historisch onderwijs op zich neemt, in bepaalde opleidingsonderdelen. Ze beveelt aan de ingeslagen weg verder te zetten en daarbij de positie en functie van dit centrum duidelijk te bepalen. De commissie oordeelt dat het bestaan van de campus Kortrijk geen problemen stelt op het vlak van programmatie, noch inzake probleemsignalering en overleg tussen beide campussen. De overlegorganen lijken naar mening van de commissie naar behoren te werken en bieden voldoende kansen voor organisationeel overleg. De studenten worden voldoende betrokken bij het overleg en hebben voldoende gelegenheid tot inspraak. De commissie oordeelt verder dat de studentenverenigingen Historia en Klio een zeer constructieve inbreng heeft. De commissie is ten slotte de mening toegedaan dat de opleidingen Oude en Moderne Geschiedenis voldoende werkingsmiddelen hebben. Wat de personeelsbezetting betreft beschikt de opleiding Moderne Geschiedenis wel over de kleinste omkadering van de faculteit (zie ook paragraaf 9).
8.
Gebouwen en infrastructuur
Beschrijving De informatie in het zelfevaluatierapport duidt aan dat het merendeel van de lessen in Leuven en Kortrijk op de campus van de (sub)faculteit Letteren zelf doorgaat. De studenten Geschiedenis te Leuven hebben een eigen bibliotheek binnen de faculteitsbibliotheek Letteren. Aangezien de opleiding Oude Geschiedenis deel uit-
Katholieke Universiteit Leuven
133
06/2004
maakt van het Departement Klassieke Studies, is haar bibliotheek dezelfde als deze van de Griekse en Latijnse Filologie. Daarnaast kunnen de studenten terecht in de Centrale Bibliotheek en de andere faculteitsbibliotheken. De bibliotheek van de campus te Kortrijk staat voor alle kandidatuuropleidingen ter beschikking. In de zelfevaluatie wordt aangegeven dat omwille van het relatief beperkte budget dat voorzien is voor de verwerving van wetenschappelijke literatuur een selectieve aankooppolitiek wordt gevoerd. Studenten kunnen immers gezochte publicaties vaak ook in een andere faculteitsbibliotheek vinden. Naast de universiteitsbibliotheken kunnen studenten voor hun oefeningen en verhandeling ook terecht in een aantal archief- en/of documentatiecentra te Leuven. Volgens de informatie in de zelfevaluatie is de ICT-infrastructuur voldoende uitgebouwd. Op beide campussen zijn PC-klassen aanwezig die specifiek voor de Letterenfaculteit bedoeld zijn. De studenten hebben ten slotte via de verschillende bibliotheken toegang tot meerdere (ook vakspecifiek historische) databases.
Evaluatie De commissie oordeelt dat de collegezalen en seminarielokalen zijn uitgerust met alle nodige didactische media. Ze spreekt daarnaast haar grote waardering uit voor de uitstekende inhoud van de bibliotheken. Deze bezitten een brede waaier aan tijdschriften en boeken. Ook de computerfaciliteiten die ter beschikking van de studenten staan zijn benijdenswaardig.
9.
Personeel en personeelsbeleid
Beschrijving De opleiding Moderne Geschiedenis beschikt over 13 fte ZAP-leden, 11,5 fte AAPleden en 2,5 fte ATP-leden. In totaal zijn dit 33 personen die door de werkingstoelagen bezoldigd worden. Dit aantal is gestegen ten opzichte van de vorige visitatie. Daarnaast zijn er 27,8 fte personeelsleden buiten de werkingstoelagen werkzaam in onderzoek. Docenten uit andere opleidingen leveren 24,5 jaaruren aan opleidingsonderdelen aan die in de eerste plaats voor Geschiedenisstudenten bedoeld zijn en 45,25 jaaruren aan opleidingsonderdelen die tot de keuzemogelijkheden van de studenten Geschiedenis behoren. De belasting van het Departement Geschiedenis is volgens de informatie in de zelfevaluatie vrij hoog omwille van de grote onderwijsbelasting van het geven van colleges aan het eigen alsook andere Departementen, het vervullen van beleids- en administratieve taken en het begeleiden van eindverhandelingen en doctoraten.
06/2004
134
Katholieke Universiteit Leuven
De leeftijdsstructuur van het personeel is volgens de informatie in het zelfevaluatierapport vrij evenwichtig. In de zelfevaluatie wordt aangeduid dat het AP een grote variatie aan onderzoeksspecialiteiten vertegenwoordigt. De competenties van de staf zijn volgens het rapport verdeeld over de drie historische perioden en vier thematische terreinen. De ZAP’ers van de Nieuwste Tijd hebben de grootste taakbelasting gezien het grote aantal eindverhandelingen dat zij moeten begeleiden. De ruimte voor het voeren van een eigen personeelsbeleid is beperkt binnen het Departement Geschiedenis omdat ze afhankelijk zijn van de budgettaire restricties op faculteitsniveau. Bij de aanwerving van personeelsleden wordt evenveel aandacht besteed aan didactische en wetenschappelijke kwaliteiten. Er wordt volgens de informatie in de zelfevaluatie streng op toe gezien dat enkel gepromoveerde AAPen BAP-leden onderwijsopdrachten krijgen. Voor AAP’ers mag het totaal van de opgelegde onderwijstaken niet meer dan een derde van hun tijd bedragen. Er bestaat ten slotte een aanbod van onderwijskundige professionalisering vanuit de Dienst voor Universitair Onderwijs. De AP-leden van de opleiding Oude Geschiedenis behoren tot het Departement Klassieke Studies. De afdeling Oude Geschiedenis telt 4,6 fte ZAP-leden, 0,7 fte AAP-leden en 6 fte BAP’ers. De onderwijsbelasting van de ZAP-leden is gedaald door de aanwerving van een deeltijds ZAP’er. De belasting blijft volgens de informatie in de zelfevaluatie toch erg groot. Het Departement ervaart de huidige bezetting als een strikt minimum om op wetenschappelijk en onderwijsniveau behoorlijk te blijven functioneren. Naar de bamastructuur toe verwachten de opleidingen dat de onderwijslast zal stijgen. Vier van de vijf ZAP-leden zijn ouder dan 56 jaar. Het aandeel van vrouwen blijft ook hier sterk beperkt bij de ZAP-leden. Binnen Oude Geschiedenis zijn er vier onderzoeksgroepen (Hellenisme, Antieke historiografie, Romeinse keizertijd, Christelijke periode). Het wetenschappelijk onderzoek is volgens het rapport sterk internationaal gericht.
Evaluatie De commissie oordeelt dat de personeelsomkadering goed is in verhouding met het aantal studenten, maar wel het laagste is in vergelijking met de andere opleidingen Letteren. De commissie vraagt dan ook dat dit onevenwicht zou weggewerkt worden. De drie nieuwe vacatures die werden uitgeschreven zullen alvast de omkadering verstevigen. De commissie is van mening dat de leeftijdsstructuur vooral binnen Oude Geschiedenis onevenwichtig is en vraagt waakzaam te zijn om alzo geen verworven specialisaties te laten verloren gaan. Het gelijke kansenbeleid laat volgens de commissie stilaan zijn invloed gelden, maar de man/vrouw-verhouding blijft vooral bij het ZAP onevenwichtig.
Katholieke Universiteit Leuven
135
06/2004
Momenteel is voor het ZAP het evenwicht tussen onderzoek en onderwijs verdwenen. Ook de administratieve belasting die op dit moment wordt veroorzaakt door innovaties en evaluaties moet beperkt worden. De commissie wil wel haar waardering uitspreken over de uitstekende kwaliteit van de wetenschappelijke publicaties van de staf. De staf beschikt in zijn totaliteit over voldoende onderzoeksspecialisaties om zo aan studenten een goede begeleiding te kunnen bieden bij het maken van de eindverhandeling. Ze vraagt ten slotte aandacht voor de taakbelasting van AAP/BAP-leden, vooral in de opleiding Oude Geschiedenis.
10. Internationalisering Beschrijving De opleiding Oude Geschiedenis geniet volgens de informatie in de zelfevaluatie, als enige in haar soort in België, van een grote internationale aantrekkingskracht en heeft bijgevolg een Erasmus-netwerk uitgebouwd. Een aanzienlijk aantal Leuvense, maar ook buitenlandse, studenten maken van deze mogelijkheden gebruik. De studieprogramma’s van de studenten worden in overleg met de gastuniversiteit vastgesteld en door de POC goedgekeurd. De informatie in de zelfevaluatie omschrijft het rendement van de uitwisseling als voortreffelijk. Ook bestaan er uitwisselingsprojecten van enkele weken voor docenten. In de zelfevaluatie wordt ten slotte aangeduid dat de opleiding Oude Geschiedenis het verminderde contact tussen de verschillende gastuniversiteiten betreurt. Door de omvorming naar Socrates wordt de internationalisering meer op een overkoepelend universitair niveau georganiseerd. Ten slotte draagt de wetenschappelijke onderzoeksgemeenschap ‘Maatschappij en Administratie in de Hellenistische en Romeinse Wereld’, met zetel in Leuven, bij tot de interuniversitaire wetenschappelijke samenwerking. De opleiding Moderne Geschiedenis heeft volgens de informatie in het zelfevaluatierapport eveneens een uitgebreid Erasmusnetwerk opgebouwd, waar tussen 1997 en 2003 118 Leuvense studenten gebruik van maakten. De student is hier vrij om een eigen programma met historische opleidingsonderdelen samen te stellen. Omgekeerd komt er slechts een zeer beperkt aantal buitenlandse studenten naar Leuven. Er bestaat binnen de opleiding ook een docentenuitwisseling met de University of Pennsylvania (Penn). Beide opleidingen vrezen dat de studentenmobiliteit zal bemoeilijkt worden door de bamahervorming.
06/2004
136
Katholieke Universiteit Leuven
Evaluatie De commissie oordeelt dat de internationalisering van beide opleidingen zeer positief verloopt voor wat betreft de internationale betrekkingen van het ZAP en AAP/BAP, zowel op onderwijs- als wetenschappelijk vlak. De commissie oordeelt met name dat de samenwerking met andere universiteiten, waarbij ze doelt op de docentenuitwisselingen en de samenwerkingsakkoorden in het kader van doctoraatsopleidingen, zeer positief te noemen zijn. De commissie is verder zeer tevreden over de Erasmusmogelijkheden van de studenten Oude Geschiedenis maar gelooft dat er voor Moderne Geschiedenis nog meer mogelijkheden kunnen gecreëerd worden voor uitwisselingsprojecten. Ze ondersteunt het initiatief van de opleiding Moderne Geschiedenis om de communicatie inzake de internationalisering te verbeteren.
11. Onderzoekscomponent van het onderwijs Deze paragraaf bundelt de uitspraken van de commissie over de onderzoekscomponent van het onderwijs in de opleidingen Oude en Moderne Geschiedenis. De commissie oordeelt dat de opleidingen Oude en Moderne Geschiedenis voldoende inspanningen leveren om het wetenschappelijk onderzoek te integreren in het onderwijs en studenten een onderzoeksattitude aan te leren. De student wordt via de verschillende opleidingsonderdelen geconfronteerd met wetenschappelijke historische vraagstellingen en discussies met betrekking tot historisch onderzoek. De inhoud van de opleidingsonderdelen is steeds gebonden aan de onderzoeksspecialiteit van de docent. Het onderzoek van de betreffende docent wordt ook systematisch geïntegreerd in de colleges, oefeningen en syllabi. Daarnaast krijgen de studenten door de Oefeningen en andere methodologische opleidingsonderdelen een grondige inleiding in het historisch onderzoek. Ten slotte vormt de eindverhandeling een gelegenheid voor de student om onder begeleiding de historische onderzoeksvaardigheden zich verder eigen te maken. De commissie is verder ook zeer tevreden over de onderzoeksvaardigheden die de studenten onder andere in de werkcolleges worden bijgebracht, evenals de presentatievaardigheden om dit onderzoek voor te stellen. Ze spreekt zich daarnaast positief uit over de doctoraatsseminaries waar doctorandi de kans krijgen hun onderzoek facultair en interfacultair voor te stellen evenals de mogelijkheden om hun onderzoek via colleges aan studenten kenbaar te maken. De commissie is ten slotte van oordeel dat de onderzoeksprestaties van de staf van beide opleidingen van hoog niveau zijn en een internationale reputatie genieten.
Katholieke Universiteit Leuven
137
06/2004
12. Interne kwaliteitszorg Beschrijving Blijkens de informatie in het zelfevaluatierapport zijn verschillende commissies op facultair én universitair niveau belast met de interne kwaliteitszorg. De Permanente Onderwijscommissies van beide opleidingen hebben er evenwel een zeer belangrijke rol in te spelen. Zij wordt bijvoorbeeld concreet belast met de uitwerking van het concept ‘Begeleide Zelfstudie’, dat als richtinggevend voor de kwalitatieve uitbouw van het onderwijs naar voor wordt geschoven. Verder werken de examencommissies op opleidingsniveau en de Dienst Universitair Onderwijs op universiteitsniveau mee aan de kwaliteit van het onderwijs. Door de verplichte docentenevaluatie (‘JaDe’), die tot begin 2004 bestond, worden alle opleidingsonderdelen jaarlijks door studenten geëvalueerd. Een meer inhoudelijke evaluatie van opleidingsonderdelen gebeurt ter gelegenheid van de vijfjaarlijkse hernieuwing van een leeropdracht. Ten slotte vinden er achtjaarlijkse interne curriculumevaluaties plaats, steeds ter voorbereiding van een externe visitatie. Hieruit blijkt volgens de informatie in de zelfevaluatie dat er slechts bij een zeer klein aantal opleidingsonderdelen een discrepantie is tussen de bedoelingen van de docent en de perceptie van de studenten. Het rapport dat de resultaten van de recente curriculumevaluatie aangeeft, duidt echter aan dat er in de opleidingen een ernstige evaluatiemoeheid optreedt. Studenten worden volgens de informatie in het zelfevaluatierapport zowel bij de programmering als de evaluatie van het onderwijs en examens betrokken. In tegenstelling tot Leuven heeft de campus KULAK geen eigen POC, sinds kort wel een ‘Onderwijs Management Team’.
Evaluatie De visitatie van de opleidingen Geschiedenis deed zich voor op een tijdstip dat de aandacht in alle geledingen uitging naar de bamahervorming. De commissie kon die overgangsfase volgen aan de hand van een zelfevaluatierapport dat glashelder, coherent, evenwichtig en volledig was opgebouwd en dat nauwkeurig de sterke en zwakke karakteristieken van de opleidingen Oude en Moderne Geschiedenis aanduidt. Het stelt haar in staat om naast de structuur van het oude concept reeds de contouren van het nieuwe te onderkennen. Ten tweede stelt de commissie vast dat de interne kwaliteitszorg tijdens de laatste jaren fel is opgedreven. Ze wil haar waardering uitdrukken voor de indrukwekkende en intensieve inspanning die zowel door de academische overheid als door alle geledingen van de opleidingen werden en worden geleverd voor het innoveren en het verbeteren van de opleiding Moderne en Oude Geschiedenis.
06/2004
138
Katholieke Universiteit Leuven
Ze stelt echter vast dat de docenten op dit domein overbevraagd werden/worden en signaleert hierbij het gevaar dat op deze wijze onvoldoende aandacht kan uitgaan voor de basisprocessen van de universiteit, met name onderwijs en onderzoek. In dit kader beoordeelt de commissie ‘JaDe’ (Jaarlijkse Docentenevaluatie) als een goed systeem, maar signaleert dat bij de herziening van het systeem moet rekening gehouden worden met de frequentie van de evaluatie. Door zijn hoge frequentie zou het niet alleen onnodig kwaad bloed kunnen zetten maar daarnaast ook aan doeltreffendheid kunnen inboeten. Deze doeltreffendheid blijkt ook nu nog niet duidelijk. De commissie vraagt dat de resultaten van de docentenevaluatie meer invloed zouden hebben op het onderwijs. Ten derde is de commissie zeer tevreden dat zowel studenten, staf, AAP/BAP als afgestudeerden waren betrokken bij de bamahervormingen. Iedereen erkent dat het een moeizame, maar vruchtbare discussie was. Ten vierde stelt de commissie vast dat er een goede doorstroom van (beleids)informatie naar de studenten en omgekeerd bestaat. De studentenvertegenwoordigers zijn zeer geëngageerd. De commissie pleit ervoor dat de studentenvertegenwoordigers blijvend op een formele en officiële wijze verkozen worden, zodat ook de betrokkenheid van de andere studenten verzekerd wordt. Ze waardeert het initiatief om ook in de campus KULAK een studentenvertegenwoordiger aan te stellen evenals een overlegplatform voor onderwijsaangelegenheden te creëren. Ten slotte is de commissie tevreden over het feit dat de mogelijkheden tot onderwijskundige professionalisering uitgebreid en divers zijn en dat deze mogelijkheden ook voor AAP/BAP-leden bestaan.
Katholieke Universiteit Leuven
139
06/2004
06/2004
140
Universiteit Gent De opleiding Geschiedenis in de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
1.
Onderwijsprofiel, doelstellingen en eindtermen
Beschrijving Volgens de informatie in de zelfevaluatie kan de algemene doelstelling van de opleiding Geschiedenis aan de Universiteit Gent omschreven worden als ‘het reflecteren over historische processen, waarbij een student in staat moet zijn op zelfstandige wijze historisch onderzoek te begrijpen, te beargumenteren, te ontwerpen en uit te voeren’. De opleiding wil daarbij veel aandacht besteden aan de ontwikkeling van een kritische houding bij de studenten met als doel een persoonlijke visie te creëren. De klemtoon ligt op het stimuleren van attituden en vaardigheden die studenten moeten toelaten zelfstandig wetenschappelijk onderzoek uit te voeren. Zo vermeldt de informatie in het zelfevaluatierapport het autonoom nemen van beslissingen, zelfstandig werken, een creatieve gerichtheid, zin voor samenwerking en het verwerven van sleutelvaardigheden. Waar tijdens de kandidatuurjaren het accent op kennisverwerving ligt, komt in de licentiejaren de nadruk op het zelfstandig kunnen verrichten van onderzoekswerk. In dit laatste tracht de opleiding zich te profileren ten aanzien van andere opleidingen. De bamaplannen van de opleiding beschrijven de doelstellingen die zij zowel voor de bachelor- als de masteropleiding voorzien. De eindtermen van de masteropleiding bouwen volgens een addendum bij het zelfevaluatierapport verder op deze van de bacheloropleiding. De klemtoon op zelfwerkzaamheid inzake wetenschappelijk onderzoek onderscheidt de masteropleiding in haar eindtermen radicaal van de bacheloropleiding.
Evaluatie De commissie stelt vast dat de onderwijsvisie van de opleiding Geschiedenis niet expliciet uitgaat van een door de universitaire overheid geconcipieerd beleidsplan.
Universiteit Gent
141
06/2004
Het vormt eerder het resultaat van een eigen bezinning. Deze visie wordt echter niet in het bredere kader van de onderwijsfilosofie van de universiteit geplaatst en is daardoor minder duidelijk voor de buitenwereld. De commissie oordeelt verder dat de doelstellingen en eindtermen adequaat ingedeeld zijn (in kennis, vaardigheden en attituden) en op een verantwoorde wijze werden ontwikkeld. De grote aandacht voor een onderzoeksgerichte attitude en het zelfstandig voeren van onderzoek is opvallend. De commissie meent echter dat een duidelijker conceptueel kader van doelstellingen en eindtermen de transparantie van de onderwijsfilosofie zou ten goede komen. Ze suggereert eveneens om de vertaling van eindtermen in het programma en opleidingsonderdelen preciezer te maken. Op dit ogenblik is niet duidelijk hoe deze vertaling gebeurd is. De commissie waardeert daarentegen het feit dat deze vertaling in het bamavoorstel wel op een goede wijze is gebeurd. De commissie stelt vervolgens vast dat de geformuleerde doelstellingen en eindtermen van de opleiding globaal gezien overeenkomen met de geformuleerde minimumeisen van haar referentiekader. De commissie waardeert ten slotte het feit dat de doelstellingen en eindtermen een ruime bekendheid genieten door de verspreiding via abituriëntendagen, SIDin’s, verscheidene informatiebrochures, het WWW en een CD-rom.
2.
Het programma
2.1. Opbouw en inhoud van het programma Beschrijving Het programma bestaat uit twee cycli van elk twee jaar (kandidaturen en licenties). In de kandidaturen worden er vijf opleidingsonderdelen aangeboden die gemeenschappelijk zijn voor alle studenten uit de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte. Verder volgen de studenten een reeks opleidingsonderdelen die specifiek voor studenten Geschiedenis bedoeld zijn, bestaande uit vier historische opleidingsonderdelen die een overzicht bieden, twee periodeoverschrijdende opleidingsonderdelen en een keuze van twee oefeningen uit de verschillende historische perioden. De tweede kandidatuur heeft dezelfde opbouw maar voorziet ook inleidende methodologische opleidingsonderdelen per periode, aanvullende historische overzichten (vb. Oude Nabije Oosten) en een set van vier opleidingsonderdelen in de maatschappijwetenschappen waaruit studenten er maximum drie kiezen. Keuzeopleidingsonderdelen worden hier nog niet aangeboden. Naar de licentiejaren toe worden de gemeenschappelijke opleidingsonderdelen stelselmatig afgebouwd. De licenties bevatten enkel algemene en keuzeopleidingsonderdelen, met als doel een verdieping in een bepaald tijdvak te realiseren. De studenten specialiseren zich in één periode (Oudheid, Middeleeuwen, Nieuwe Tijden,
06/2004
142
Universiteit Gent
Nieuwste Tijden). De eindverhandeling krijgt in dit verband een grote waarde toebedeeld. Daarnaast zijn ze verplicht opleidingsonderdelen te kiezen uit een ander tijdsvak. De opleiding wil het toegeleverd onderwijs een belangrijke plaats toekennen. Dit uit zich volgens de informatie in het zelfevaluatierapport onder andere in de gemeenschappelijke opleidingsonderdelen in de eerste kandidatuur.
Evaluatie Opvolging van het vorige visitatierapport De commissie merkt op dat de bij samenstelling van het huidige programma expliciet werd rekening gehouden met de opmerkingen van de vorige visitatiecommissie en de toenmalige bezwaren werden weggewerkt door nieuwe initiatieven. De volgende wijzigingen hebben zich voorgedaan: – de contacturen van de gemeenschappelijke opleidingsonderdelen zijn gehalveerd, – de cursussen Inleiding tot de economie en Praktische oefeningen van het nabije Oosten zijn geschrapt, – de gevraagde cursus Inleiding tot het recht is ingevoerd, – de opleidingsonderdelen Paleografie en Historische teksten zijn met elkaar versmolten en meer probleemgericht gemaakt, – het opleidingsonderdeel Problemen van de derde wereld is nu verplicht, – er is een nieuwe docent aangeworven voor het onderwijs in de methodologische opleidingsonderdelen, – het aantal studiepunten van het opleidingsonderdeel Methodologie van de geschiedenis is verdubbeld, – een viertal opleidingsonderdelen is ontdubbeld of ontkoppeld, – het aantal contacturen en studiepunten van de eindverhandeling zijn verhoogd (24 i.p.v. 21) – enkele nieuwe opleidingsonderdelen zijn ingevoerd, – de kritiek rond het europacentrisme is weggewerkt door het invoeren van mondiale opleidingsonderdelen, – de maatschappijwetenschappen werden helemaal geïntegreerd in het programma, – de methodologische opleidingsonderdelen zijn versterkt, – het onevenwicht tussen de verschillende clusters (gemeenschappelijke, opleidingsonderdelen, maatschappijwetenschappen) is weggewerkt. Het gevolg van deze ingrepen is dat het programma momenteel een bijna klassieke opbouw vertoont, doorzichtig is en enkel relevante opleidingsonderdelen bevat. Deze evolutie weet de commissie zeer te waarderen.
Universiteit Gent
143
06/2004
Daarentegen werd het voorstel van de vorige visitatiecommissie om de studie Preen protohistorie, Klassieke Oudheid en het Oude Nabije Oosten te groeperen niet opgevolgd. De commissie betreurt dit.
Voorstellen ter optimalisering Daarnaast stelt de commissie het voortbestaan van een aantal knelpunten in het programma vast. De integratie van opleidingscomponenten Moderne informatieverwerking en Historische kritiek is onontbeerlijk. De afwezigheid hiervan wordt door de commissie als een blijvend tekort ervaren. De voorgestelde alternatieven via modules zijn niet bevredigend. Dit euvel zou evenwel in de bamastructuur opgelost worden. De commissie stelde tijdens haar gesprekken vast dat hier en daar problemen zijn met individuele opleidingsonderdelen. Zij wil enkel deze vermelden die zij voldoende heeft kunnen toetsen bij studenten en de staf. Ze beperkt zich daarom tot de volgende conclusies en aanbevelingen: – De commissie waardeert ten eerste de aanwezigheid van gastcolleges in de overzichtscursus van de Middeleeuwen. Een mogelijk probleem dat ze hierbij ziet is het gevaar tot fragmentatie van het opleidingsonderdeel. Ze suggereert bijgevolg om de continuïteit in de colleges zo goed mogelijk te waarborgen. – Het opleidingsonderdeel Geschiedenis van de Klassieke Oudheid ervaart de commissie als te sterk op encyclopedische kennis gericht en te detaillistisch van aard. – De commissie suggereert om alle archieftaken in de kandidaturen te concentreren, om aldus de licenties vrij te houden voor de verhandeling. – De commissie stelt vast dat de oefeningen in de Klassieke Oudheid vrijwel exclusief voorbehouden blijven aan degenen die Latijn kennen waardoor de meeste belangstellenden zich vooral richten op de Oudste Tijden, waar geen enkele speciale competentie vereist wordt. Deze vorm van selectie zou vermeden moeten worden. De commissie waardeert wel dat in de eerste kandidatuur een snelcursus Latijn kan gevolgd worden. Positieve vaststellingen Ten eerste is de commissie verheugd dat de afwezigheid van taalopleidingsonderdelen in het programma wordt opgevangen door de nabijheid van het ‘Universitair Centrum voor Talenonderwijs’. De commissie stelt ten tweede vast dat er binnen het programma zeer veel aandacht wordt besteed aan het integreren van de resultaten van het lopend onderzoek van de staf in het onderwijs alsook aan het verwerven van een degelijke onderzoeksattitude. Dit is onder meer zichtbaar in de grote aandacht die aan de werkcolleges en oefeningen wordt besteed.
06/2004
144
Universiteit Gent
De commissie spreekt zich ten derde positief uit over de brede keuzemogelijkheden in de licenties en zeer algemeen ook over de toenemende aandacht voor mondelinge en schriftelijke vaardigheden. De commissie waardeert ten slotte het bamavoorstel dat de opleiding voorbereid heeft. De mogelijkheid binnen dit voorstel om ook psychologie te volgen evenals kwalitatieve en kwantitatieve methoden als verplichte opleidingsonderdelen te voorzien, ervaart de commissie als positief. De uitgebreide mogelijkheden met minorprogramma’s zullen volgens de commissie het gezichtsveld van de student verruimen en bieden de gelegenheid om zich verder te verdiepen in een vakgebied waar de interesse naar uitgaat.
2.2. Werkvormen Beschrijving Volgens de informatie in de zelfevaluatie komen zowel hoorcolleges, werkcolleges, individuele begeleiding als zelfstudie aan bod als werkvormen. Hoorcolleges nemen voor de gemeenschappelijke opleidingsonderdelen in de eerste kandidatuur een belangrijke plaats in. Aangezien de interactie hierbij beperkt blijft, streeft de opleiding naar een combinatie van hoorcolleges met taken en lees- en discussiegroepen. Werkcolleges komen zowel in de kandidaturen als in de licenties voor. Hun voornaamste doel is de zelfwerkzaamheid van de studenten te stimuleren. Drie praktische opleidingsonderdelen zijn volledig als werkcollege opgevat. Verschillende werkcolleges worden intensief begeleid door AAP-leden en bursalen. Voor zowel de hoor- als de werkcolleges wordt er van de studenten zelfstudie verwacht, al dan niet met het oog op het schrijven van een paper of het houden van een mondelinge presentatie. Internet wordt beschouwd als een belangrijk communicatiemiddel voor de begeleiding van studenten, evenals voor het ter beschikking stellen van notities en slides. Er wordt van de studenten verwacht dat zij het Internet gebruiken als bron voor het verzamelen van relevante informatie.
Evaluatie De commissie spreekt zich positief uit over de wijzigingen die in vergelijking met de vorige visitatie hebben plaatsgevonden. Er zijn initiatieven genomen om de zelfstandigheid van de studenten aan te scherpen zodat een zelfstandige leercultuur zijn intrede heeft gedaan. De opleiding doet daarnaast pogingen om het probleemoplossend vermogen te ontwikkelen en het kritisch en onafhankelijk denken te stimuleren. Daarnaast worden door verschillende werkvormen, onder andere debatten, scribentengroepen en rollenspelen, de zelfwerkzaamheid en activiteit van de studenten aangewakkerd.
Universiteit Gent
145
06/2004
Meer concreet doet de commissie de vaststelling dat de docenten zich inzetten om het aantal hoorcolleges waar mogelijk te verminderen en deze geheel of gedeeltelijk te vervangen door alternatieve werkvormen. De commissie beveelt aan om deze innovatie voor alle opleidingsonderdelen waar ze relevant voor is door te voeren. De organisatie van zinvolle werkcolleges lijkt vooral doorgedreven in de opleidingsonderdelen Algemene inleiding tot de geschiedbeoefening, Paleografie, de Oefeningen in de eerste kandidatuur en verschillende opleidingsonderdelen van Historische kritiek. Ook in andere opleidingsonderdelen wordt zelfstudie verder geïmplementeerd, een evolutie die de commissie naar waarde weet te schatten. De commissie waardeert ook het feit dat zowel voor de gemeenschappelijke opleidingsonderdelen als de algemene opleidingsonderdelen grotere groepen worden opgesplitst om op een interactieve wijze te kunnen werken. Vervolgens oordeelt de commissie dat het regelmatig gebruik van e-mail en vragensessies om de leernoden van de studenten te kunnen opvangen, zeer lovenswaardig is. De commissie beveelt aan het gebruik van ‘Claroline’(nu ‘Minerva’), het elektronische leerplatform dat in de ganse universiteit geïmplementeerd wordt, te veralgemenen en de websites van de verschillende Vakgroepen intensiever aan te wenden om informatie aan studenten mee te delen en op een interactieve manier met hen te discussiëren. Voor het welslagen van dit project blijven wel de verhoging van het aantal PC’s, de versoepeling in het toekennen van een account en het verminderen van de wachttijden noodzakelijk. De commissie stelt daarnaast vast dat voor de studenten voldoende syllabi en handboeken ter beschikking staan. Ze raadt wel aan om deze up-to-date te houden en regelmatig te vernieuwen, om zo aan de noden van de studenten en de wijzigingen in het programma te voldoen. Ook vraagt ze om de cursussen waarvoor dit relevant is bij aanvang van het semester ter beschikking te stellen van de studenten, hetgeen nu niet steeds gebeurt. De commissie oordeelt ten slotte dat de (didactische) kwaliteit van het onderwijs gehypothekeerd wordt door twee grote problemen. Ten eerste stellen de steeds stijgende studentenaantallen het personeel voor enorme didactische problemen. Door de verplichting met grotere groepen te werken, heeft de opleiding op didactisch vlak immers minder mogelijkheden. De commissie vindt echter wel dat het personeel hier op de best mogelijke wijze mee omspringt gezien de gegeven randvoorwaarden. Ten tweede zorgt een gebrek aan ondersteuning voor moeilijkheden. De commissie beschouwt het als een levensnoodzakelijk gegeven dat er voldoende algemeentechnische ondersteuning voor de audiovisuele apparatuur en ICT-ondersteuning wordt geboden. Deze is momenteel in onvoldoende mate aanwezig.
06/2004
146
Universiteit Gent
2.3. Toetsing en evaluatie Beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven dat, naarmate de opleiding vordert, studenten meer getoetst worden op inzicht en kritisch analyseervermogen en minder op gememoriseerde kennis. De opleiding hanteert zowel product- als procesevaluatie en quoteert met letters (A tot F). Bij de periodieke vorm van evalueren vinden de examens tijdens de examenperiode van juni (en/of september) plaats. Deze vorm wordt voornamelijk aangewend voor opleidingsonderdelen met een overwegend theoretische eigenheid. Bij de opleidingsonderdelen met een praktische gerichtheid worden de studenten ook tijdens het academiejaar geëvalueerd. De wijze van examineren wordt aan de start van het academiejaar bekendgemaakt aan de studenten.
Evaluatie De visitatiecommissie stelt met genoegen vast dat het toetsen van inzicht eerder dan van encyclopedische kennis aan betekenis wint en beveelt aan deze trend voor alle opleidingsonderdelen aan te houden. Daarnaast stelt ze vast dat er steeds meer aangepaste vormen zoals tussentijdse examens en permanente evaluatie worden toegepast en dat de exameneisen voldoende bekendheid krijgen bij de studenten. De commissie beveelt echter aan om de feedback die na de examens plaatsvindt niet te beperken tot het zwak becommentariëren van het aantal punten. Om het eigen leerproces te kunnen bijstellen hebben studenten nood aan een gefundeerde argumentatie en uitleg.
3.
De eindverhandeling
Beschrijving De studenten starten met hun eindverhandeling in de eerste licentie en werken deze af in de tweede licentie. De mogelijkheden op het gebied van onderwerpen worden via mondelinge bijeenkomsten verduidelijkt. De algemene doelstelling van de verhandeling bestaat erin om ‘een wetenschappelijke probleemstelling en onderzoeksvragen te formuleren, om relevante bronnen
Universiteit Gent
147
06/2004
en literatuur op te zoeken, om onderzoeksgegevens kritisch te analyseren en bij dit alles de timing aan te houden’. De rechten en plichten van student en promotor werden vastgelegd in de ‘scriptiebrochure’. De tijd die de verschillende promotoren besteden aan de begeleiding van zijn thesisstudenten, is echter zeer variabel. De verhandeling wordt beoordeeld op haar logische opbouw, wetenschappelijk karakter, oorspronkelijkheid, een goede aanwending van bronnen en de aanwezigheid van een persoonlijke en kritische reflectie. Op het einde van de eerste licentie wordt er een tussentijdse evaluatie gemaakt. De student heeft ook de mogelijkheid zijn/haar scriptie mondeling te verdedigen. Er wordt volgens het rapport slechts zeer weinig gebruikt gemaakt van deze optie.
Evaluatie Op basis van een steekproef van tien verhandelingen die de commissie heeft doorgenomen, oordeelt de commissie dat het niveau van de eindverhandelingen goed is. De visitatiecommissie deelt de mening van de opleiding dat de centrale rol van de eindverhandeling onder geen beding mag worden gewijzigd. Ook in de bamastructuur dient de masterproef eenzelfde waarde in te nemen om alzo de sterkte van de opleiding te handhaven, zoniet wordt één van de belangrijkste troeven van een historische opleiding weggenomen. De commissie waardeert de vele inspanningen van de staf om het groeiproces van elke verhandeling in ideale omstandigheden te doen verlopen. Ze oordeelt wel dat het grote aantal studenten in de optie Nieuwste Tijden de belasting van de begeleiding zeer zwaar maakt voor de staf. De commissie beveelt dan ook aan om de initiatieven tot groepsbegeleiding en tussentijdse evaluatie verder te zetten en uit te breiden. Ze vormen een adequaat hulpmiddel om de begeleiding kwaliteitsvol te houden.
06/2004
148
Universiteit Gent
4.
De student en zijn/haar onderwijs1
4.1. Instroom en totale aantallen studenten Beschrijving Tabel 17 Totaal aantal studenten Geschiedenis voor de periode 1993-1994 tot en met 2002-2003 Academiejaar
Generatiestudenten
1ste kand.
2de kand.
1e lic.
2e lic
’93-’94
135
205
79
89
66
’94-’95
138
215
104
73
96
’95-’96
177
245
116
107
102
’96-’97
180
259
128
124
122
’97-’98
201
279
162
133
140
’98-’99
185
294
173
162
167
’99-’00
192
265
196
157
192
’00-’01
191
274
128
192
187
’01-’02
216
334
194
149
218
’02-’03
206
330
209
167
193
Het aantal generatiestudenten bedraagt in de periode 1993-2003 gemiddeld 182. Het aantal instromers is sinds 1994 continu gestegen, met een uitschieter in 2001-2002 en een lichte terugval in het academiejaar 2002-2003. Het aandeel generatiestudenten Geschiedenis ten opzichte van het totale aantal generatiestudenten aan de UGent is met 1,5% gestegen sinds 1991. Sinds 1999 is er een overwicht aan mannelijke studenten. De generatiestudenten Geschiedenis zijn gemiddeld genomen ook iets ouder dan de gemiddelde UGent-generatiestudent. In de tweede kandidatuur zijn er bijna geen neveninstromers. De neveninstroom in de eerste licentie bestaat ongeveer voor 80% uit studenten van de UA.
1.
Onderdeel 4.1. en 4.2. zijn voor de periode 1992-2001 uitsluitend gebaseerd op de gegevens die afkomstig zijn uit de interuniversitaire databank inzake de Vlaamse interuniversitaire studentenbevolking die is gelokaliseerd op het VLIR-secretariaat. Vanaf het academiejaar 20012002 worden de gegevens aangeleverd door de universiteiten zelf.
Universiteit Gent
149
06/2004
Evaluatie De bruuske en moeilijk te verklaring stijging van het aantal studenten in deze opleiding vormt werkelijk één van de meest opmerkelijke gegevens die de commissie onder ogen kreeg. Tussen 1993 en 2003 steeg het aantal studenten van 439 naar 899 en in deze beweging kwam vooral het zwaartepunt Nieuwste Tijden onder druk te staan. Recent blijkt dezelfde evolutie ook in het zwaartepunt Nieuwe Tijden op te treden. De commissie kan de belangrijke repercussies van dit fenomeen niet negeren. Zowel de benutting van lokalen, de aangewende werkvormen en didactische middelen, inzet van het personeel en het gebruik van de seminariebibliotheek worden erdoor getroffen. De commissie is dan ook onder de indruk van de ongewone inzet en krachtdadigheid waarmee de opleiding de problemen tracht te bedwingen.
4.2. Slaagcijfers Beschrijving Tabel 18 Percentage geslaagden in de periode 1992-1993 tot en met 2001-2002 Academiejaar
Generatiestudenten
1ste kand. %
2de kand. %
1e lic. %
2e lic %
’92-’93
53,3
52,6
93,5
93,3
65,5
’93-’94
50,0
47,5
89,8
94,3
76,2
’94-’95
48,1
52,7
92,2
97,3
65,3
’95-’96
55,4
53,6
92,2
96,3
78,2
’96-’97
64,3
62,2
93,0
93,4
74,4
’97-’98
53,6
54,1
84,0
94,7
66,2
’98-’99
61,5
61,0
85,0
97,5
76,5
’99-’00
50,3
49,0
91,2
91,7
74,2
’00-’01
58,0
56,0
81,0
90,0
75,0
’01-’02
56,0
53,0
82,0
92,0
73,0
Het slaagpercentage van de eerstejaars ligt sinds 10 jaar op of licht boven 50%. Dit percentage is volgens de informatie in het zelfevaluatierapport iets hoger dan het gemiddelde van alle eerstejaars van de UGent. In de periode 1992-2002 zijn gemiddeld 55,6% van de generatiestudenten geslaagd, 54,9% van de studenten eerste kandidatuur en 88,5% van de studenten tweede kandidatuur. In de eerste licentie ligt het slaagpercentage gemiddeld op 94%, in de tweede licentie op 72,6%.
06/2004
150
Universiteit Gent
Evaluatie De commissie stelt vast dat de slaagcijfers in vergelijking met de vorige periode geen grote veranderingen hebben ondergaan en oordeelt dat ze voldoende zijn. Ze betreurt wel dat omwille van het niet tijdig afwerken van de eindverhandeling een kwart van de studenten een jaar langer studeert.
4.3. Gemiddelde studieduur Beschrijving Volgens de informatie in de zelfevaluatie behaalt 53,3% van de beginnende generatiestudenten een einddiploma geschiedenis. Hiervan behaalt 61,8% het diploma binnen de voorgeschreven studieduur van vier jaar. 26,8% overschrijdt de studieduur met één jaar en 11,4% met twee of meer jaren. De informatie in het zelfevaluatierapport geeft zelf geen aanduidingen over de gemiddelde duur waarin studenten de opleiding voltooien, maar uit de gegevens in het zelfevaluatierapport kan worden afgeleid dat de gediplomeerde generatiestudenten hun diploma in gemiddeld 4,5 jaar behaald hebben. Met bisstudenten inbegrepen bereikt 65% van de eerstejaarsstudenten de tweede kandidatuur. Van alle studenten gaan er 95,6% van de tweede kandidatuur over naar de eerste licentie. In de eerste licentie slaagt 90,5%, 6,2% gaat over naar een andere studierichting. In de tweede licentie slaagt 73,3% onmiddellijk.
Evaluatie De visitatiecommissie oordeelt dat de gemiddelde studieduur behoorlijk is. Zoals reeds vermeld in paragraaf 4.2. beveelt ze wel aan om het probleem met het groot aantal thesisjaren blijvend op te volgen en indien mogelijk maatregelen te nemen.
5.
Studeerbaarheid
5.1. Studietijd Beschrijving Volgens de informatie in de zelfevaluatie wordt de studietijd van de studenten Geschiedenis op twee wijzen gemeten. Enerzijds bevraagt de opleiding sinds 1993-1994 de studenten over de verhouding studiepunten/studiebelasting. Anderzijds worden er sinds het academiejaar 2002-2003 studietijdmetingen uitgevoerd.
Universiteit Gent
151
06/2004
Evaluatie De visitatiecommissie stelt in navolging van de opleiding vast dat het systeem van studietijdmeting niet waterdicht is. De methodologie die gehanteerd werd bij de studietijdmeting in 2002 moet bijvoorbeeld in vraag gesteld worden, aangezien het hier om een retrospectieve meting gaat en er een beoordeling moest gemaakt worden van opleidingsonderdelen die een jaar eerder waren gevolgd . De resultaten van deze bevraging gaven een aanzienlijk groot verschil weer tussen de studietijd zoals vastgesteld in de studiegids en de studietijd zoals gepercipieerd door de studenten. Hieruit bleek dat de studenten hun studietijd vooral in de licenties veel lager inschatten. Vanuit deze grote ontevredenheid van de studenten met het huidige systeem, alsook de twijfelachtige interpretatiemogelijkheden van de resultaten ondersteunt de commissie het initiatief om op zoek te gaan naar een alternatieve methode van studietijdmeting. Het is ook aangewezen om naar het bamaprogramma toe erop te letten dat de taakbelasting in alle jaren gelijklopend is. In het huidige programma ervaren de studenten de eerste licentie immers als relatief licht, terwijl de tweede licentie zeer zwaar is, als gevolg van taken die naast de eindverhandeling ook moeten afgewerkt worden.
5.2. Studievoorlichting en –begeleiding Beschrijving Er worden volgens de informatie in het zelfevaluatierapport veel initiatieven genomen om toekomstige studenten informatie aan te bieden over de opleiding. De instromers kunnen beroep doen op de studieadviseurs die overkoepelend voor de ganse universiteit werken. Ook binnen de faculteit is er een studiebegeleidster aangesteld. Zij zorgt voor de begeleiding van de gemeenschappelijke opleidingsonderdelen in de eerste kandidatuur. Voor de ouderejaars is de begeleiding minder van bovenaf gestructureerd. Er zijn wel twee facultaire ombudspersonen die klachten over het examen- en onderwijsgebeuren behandelen, alsook een institutioneel ombudspersoon.
Evaluatie De commissie oordeelt dat er voldoende mogelijkheden zijn om aspirant-studenten op de hoogte te brengen van de studie- en begeleidingsmogelijkheden aan de opleiding (Dienst studieadvies, brochures, SID-in’s, infodagen, de universitaire website en CD-rom). De commissie waardeert de inspanningen van de huidige studiebegeleidster op facultair niveau. Ook de doorverwijzing naar de centrale dienst voor studieadvies
06/2004
152
Universiteit Gent
verloopt vlot. Het zou echter aangewezen zijn om op opleidingsniveau ook een meer systematische inhoudelijke ondersteuning aan te bieden, en dit niet alleen voor de gemeenschappelijke opleidingsonderdelen. De commissie meent daarom dat de uitbouw van een monitoraat voor deze inhoudelijke ondersteuning aangewezen is. Ook het werk van de facultaire ombudspersoon wordt gewaardeerd door de commissie. Om de zwaardere problemen van de studenten Geschiedenis op te vangen, is de aanwezigheid van de institutionele ombudspersoon zeer goed. Ook op dit niveau verloopt de samenwerking tussen de facultaire en de institutionele ombudspersonen goed. De commissie stelt ten slotte vast dat zowel studenten als afgestudeerden de laagdrempelige toegang tot ZAP en AAP appreciëren. De commissie suggereert echter dat de docenten hun bereikbaarheid voor studenten nadrukkelijker bekend maken, om de drempel voor het stellen van vragen e.d. nog verder weg te werken.
6.
Afgestudeerden
6.1. Kwaliteit van de afgestudeerden Op basis van de steekproef van afgestudeerden met wie de commissie sprak, oordeelt de commissie dat het niveau van de afgestudeerden goed is. De commissie moest tot haar spijt wel vaststellen dat oud-studenten die nu in het secundair onderwijs werkzaam zijn, tot het besef zijn gekomen dat er tijdens hun opleiding onvoldoende referentiekaders aangereikt werden om historische problemen grondig te kunnen kaderen.
6.2. Waardering van de afgestudeerden voor de opleiding Beschrijving In het zelfevaluatierapport worden de resultaten weergegeven van een tewerkstellingsenquête die de opleiding uitvoerde bij de studenten die tussen 1995 en 2002 afstudeerden. Van de respondenten die voor 2001 waren afgestudeerd heeft ongeveer 90% een job. De overgrote meerderheid hiervan is in de tertiaire sector tewerkgesteld, in domeinen die al dan niet rechtstreeks van de overheid afhangen. De meerderheid is relatief tevreden over de opleiding als voorbereiding op het beroepsleven. Uit de enquête blijkt eveneens dat de afgestudeerden in hun job het meest van al moeten gebruik maken van algemene vaardigheden, terwijl volgens hen net deze vaardigheden minder sterk aan bod kwamen in de opleiding. De opleiding heeft een vereniging van afgestudeerden, de vereniging van Oudstudenten Geschiedenis Universiteit Gent (OSGG) die onder andere navormings-
Universiteit Gent
153
06/2004
dagen organiseert die de afgestudeerden de kans biedt kennis te nemen van de actuele ontwikkelingen in hun vakgebied. De opleiding voerde ook een bevraging bij een representatieve steekproef van werkgevers van de afgestudeerden uit. Wegens een kleine respons konden deze resultaten niet veralgemeend worden.
Evaluatie De commissie stelt vast dat de afgestudeerden hun opleiding waarderen, vooral wat betreft de aangeleerde zelfstandigheid, het kritisch inzicht en het analytisch en synthetisch vermogen. Hun kritieken over de opleiding komen overeen met deze die de studenten vermelden en betreffen individuele opleidingsonderdelen die onvoldoende diepgang of een onvoldoende overzicht bieden. De commissie waardeert verder de zeer actieve inbreng van de oud-studentenvereniging OSGG. Zij slaagt er in een uiterst precies adressenbestand aan te leggen van afgestudeerde historici/ae, wat betekent dat de contacten met de afgestudeerden groot blijven. De enquête die op basis van deze adressenlijst werd doorgevoerd leverde volgens de commissie zeer positieve resultaten op voor de opleiding.
7.
De opleiding als organisatie
Beschrijving Naast een Faculteitsraad beschikt de faculteit Letteren en Wijsbegeerte over een Kwaliteitscel Onderwijs. Deze geeft impulsen aan de faculteit met betrekking tot onderwijsvernieuwing en -verbetering. Naast de overkoepelende organen die voor de hele universiteit of voor de faculteit Letteren en Wijsbegeerte werkzaam zijn, beschikt de opleiding Geschiedenis over een Examencommissie, een Opleidingscommissie en vier Vakgroepen. De Opleidingscommissie neemt vakgroepoverschrijdende taken voor zich die niet binnen de taken van de examencommissie passen. Sinds 2002 maakt ook de bamahervorming deel uit van hun taak. Elke Vakgroep is voor zijn werkdomein verantwoordelijk voor de kerntaken (onderwijs, onderzoek en dienstverlening). Een Vakgroep wordt gecoördineerd door een voorzitter, die eveneens het voorzitterschap over de Vakgroepraad op zich neemt. De Vakgroepen krijgen van de faculteit geld toegewezen voor hun werking en beheren dit voor hun werkdomein. De opleiding als geheel beschikt zelf niet over een eigen financieel budget, noch over administratieve omkadering. De opleiding Geschiedenis moet dus voor financiële middelen ten rade bij de vier verschillende Vakgroepen. De opleiding heeft twee studentenverenigingen, met name VGK (Vlaamse Geschiedkundige Kring) en SoWeGe (Sociale Werkgroep Geschiedenis).
06/2004
154
Universiteit Gent
Evaluatie De commissie oordeelt dat de organisatiestructuur voldoende helder is. De commissie is tevreden over het dynamische karakter van de opleiding. Het werd haar duidelijk dat er een overlegcultuur aanwezig is en dat de problemen waarvoor de opleiding in het recente verleden geplaatst werd, voor een zeer reflectieve en collegiale houding gezorgd hebben. De commissie verheugt zich daarnaast over de verbeterde toenadering tussen de verschillende Vakgroepen. De commissie stelt wel vast dat de opleiding binnen de faculteit een beperkte inspraakmogelijkheid heeft. De commissie betreurt het feit dat de opleiding, ondanks haar groeiende verantwoordelijkheden, niet over eigen financiële middelen en een eigen administratieve ondersteuning kan beschikken. De commissie ziet zich daarnaast genoodzaakt te wijzen op de eerder gespannen verhoudingen tussen de opleiding en de faculteit enerzijds en het centrale niveau anderzijds. Ze kan zich niet van de indruk ontdoen dat een mank lopende communicatie de noodzakelijke samenwerking belemmert. De commissie betreurt dat de absolute cijfers omtrent de toewijzing en omvang van de geldmiddelen in het zelfevaluatierapport ontbraken. Ze werden op aanvraag wel geleverd maar misten voldoende duidelijkheid om een helder beeld te scheppen van de besteding en verdeling van de financiële omkadering van de opleiding. De commissie waardeert ten slotte de werking van de studentenvereniging van geschiedenis VGK. De vereniging stelt zich zeer positief op t.a.v het onderwijs en onderzoek in de opleiding. De commissie stelt echter vast dat de vereniging niet de infrastructuur ter beschikking heeft die zij nodig heeft om op een degelijke wijze te functioneren.
8.
Gebouwen en infrastructuur
Beschrijving De opleiding is gehuisvest in het faculteitsgebouw Letteren en Wijsbegeerte, waar kleine en grote auditoria aanwezig zijn. Elke Vakgroep heeft een seminariebibliotheek die eveneens als leslokaal wordt gebruikt. Daarnaast kunnen studenten terecht in de centrale bibliotheek van de universiteit. Het aankoopbeleid verloopt in samenspraak tussen de seminariebibliotheken en de centrale bibliotheek. De diverse Vakgroepen hebben sinds de vorige visitatie een belangrijk deel van hun werkingskredieten besteed aan de modernisering van leslokalen, bibliotheken en burelen, maar slagen er niet in het steeds uitdijend probleem van de studententoevloed adequaat en tijdig op te vangen.
Universiteit Gent
155
06/2004
Evaluatie Zeer algemeen kan gesteld worden dat het faculteitsgebouw op de Blandijnberg niet meer aan de noden voldoet. De commissie ziet zich verplicht de woorden van de opleiding in het zelfevaluatierapport te volgen, met name dat de verbetering ondermaats is gebleven aangezien het beleid hiervan universitair gecentraliseerd is en er op dat niveau weinig actie is ondernomen. Vermits de opleiding zelf weinig zeggingskracht heeft om hier wijzigingen in aan te brengen blijft ze kampen met infrastructurele problemen. Hier moet evenwel aan toegevoegd worden dat de vroegere, moeilijke financiële situatie van de UGent en de structurele onderfinanciering t.o.v. de andere Vlaamse universiteiten mede verantwoordelijk zijn voor de huidige toestand. Er moeten volgens de commissie dringend acties ondernomen worden om de opleiding te voorzien van meer auditoria van een zekere omvang. De commissie stelt wel vast dat in vrijwel alle auditoria audiovisuele middelen aangebracht werden (overhead, tv, documentenlezers, computer met Powerpoint) en dat deze lokalen onlangs een opfrisbeurt kregen. De commissie vraagt echter expliciet dat de universiteit zou zorg dragen voor deze apparatuur en voor vernieuwing of vervanging zou zorgen indien nodig. De commissie dringt met kracht aan op de vorming van een algemene opleidingsbibliotheek. De commissie beveelt aan om in afwachting daarvan voor de Vakgroepbibliotheken dringend een beveiligingssysteem te voorzien, zodat de diefstal van boeken wordt stopgezet. Ze vraagt te vermijden dat bepaalde werken voor een langere periode onbeschikbaar zouden zijn voor studenten. De bibliotheken zouden idealiter ook niet langer mogen gebruikt worden als leslokalen, omdat op deze wijze het gebruik van de bibliotheek wordt verhinderd. Ook het probleem van onderbemanning van deze bibliotheken moet dringend aangepakt worden. De decentralisatie van de geldmiddelen en het vlotte beleid met betrekking tot gezamenlijke aankopen met de centrale bibliotheek stellen de vakgroepen in staat het boeken- en tijdschriftenbestand up to date en op niveau te houden. De commissie wil verder het zeer acute probleem van het beheer van de auditoria aankaarten. Op centraal niveau moeten er dringend initiatieven genomen worden om dubbelboekingen te vermijden. Er moeten ook initiatieven genomen worden om het beheer van de auditoria verder af te stemmen op de aangroeiende studentenaantallen in de faculteit. Ten slotte is de commissie van oordeel dat ook de behuizing van de wetenschappelijk medewerkers te beperkt is en dat er – zoals de informatie in het zelfevaluatierapport reeds suggereerde – inderdaad een tekort is aan elektronisch apparatuur (zowel voor studenten als personeel).
06/2004
156
Universiteit Gent
9.
Personeel en personeelsbeleid
Beschrijving In de zelfevaluatie wordt weergegeven dat de opleiding op 1 februari 2003 over 15,05 fte ZAP-leden beschikt, 11,2 AAP-leden, 21,5 tijdelijke BAP-leden en 6,3 ATPleden. Het aantal ATP-leden tegenover 1994 is gedaald, het aantal tijdelijke wetenschappelijke medewerkers is verdubbeld en het AAP is gestaag gestegen in aantal evenals het ZAP. Het tijdelijke wetenschappelijke personeel wordt ingeschakeld om hun begeleidings- en onderwijsopdrachten te verlichten, wat niet altijd de juiste oplossing blijkt. Het ZAP ervaart dan weer dat te veel tijd naar onderwijs, hervormingen en administratieve opdrachten gaat, waardoor het wetenschappelijk onderzoek op de lange baan wordt geschoven. Er zijn in verhouding meer mannelijke dan vrouwelijke personeelsleden in de opleiding.
Evaluatie De commissie oordeelt dat – gezien het beschikbare potentieel – de staf maximaal wordt ingezet en de opleiding tracht te roeien met de riemen die ze heeft. Ze vraagt wel om waakzaam te zijn voor de taakbelasting die het onderwijs en de huidige innovaties veroorzaakt. De commissie stelt vast dat het aantal AP-leden niet in gelijke verhouding is gegroeid met het aantal studenten. Dit vormt zeker een probleem gezien de aard van het onderwijs – dat reeds lange tijd niet meer exclusief uit hoorcolleges bestaat – dringend meer personeel vereist. De werkdruk is voor iedereen daardoor sterk toegenomen. Bovendien is een oud zeer dat reeds door de vorige commissie gesignaleerd werd, met name dat de personeelsomkadering van de verschillende Vakgroepen niet in verhouding is met de onderwijsbelasting van de respectievelijke Vakgroepen, niet weggewerkt. De wanverhoudingen in de begeleiding van de studenten Nieuwe en Nieuwste Tijd zijn toegenomen. De commissie is tevreden over de man/vrouw-verhoudingen bij de staf evenals de leeftijdsstructuur. Er doet zich immers de laatste jaren een verjonging voor bij het ZAP. Zoals reeds eerder geformuleerd stelt de commissie vast dat er een tekort blijft bestaan aan ICT-ondersteuning. Hiervoor worden momenteel AAP en studenten ingeschakeld, een situatie die onmogelijk blijvend kan zijn, gezien het AAP nu reeds te kampen heeft met een zware taakbelasting en er een zekere deskundigheid vereist is om dergelijke ondersteuning te bieden. Wat het AAP betreft moet de opleiding immers bewaken dat de begeleidingstaak niet
Universiteit Gent
157
06/2004
te zwaar wordt en de goede afwerking van het doctoraat niet in het gedrang komt. Daarnaast is de commissie van oordeel dat het technisch personeel ook na de kantooruren permanent aanwezig zou moeten zijn om de docenten die ‘s avonds les geven te ondersteunen bij eventuele technische problemen. De commissie is verder van mening dat de staf op wetenschappelijk vlak zeer goede prestaties levert. De commissie waardeert de inspanningen die de staf doet om ondanks de taakbelasting een zeker evenwicht in stand te houden tussen onderwijs en onderzoek en goede onderzoeksprestaties neer te zetten. Ten slotte blijkt de in het zelfevaluatierapport geuite kritiek dat er bij benoemingen te veel rekening wordt gehouden met wetenschappelijke productiviteit en minder met kwaliteiten zoals onderwijscapaciteiten recent een ommekeer te maken. Dit is een evolutie die de commissie zeer waardeert. Ook de algemene docentenevaluatie op initiatief van de faculteit wordt positief onthaald door het ZAP zelf. Er blijken echter problemen te zijn met de opvolging van deze evaluatie door de betrokkenen zelf (zie ook paragraaf 12 van dit hoofdstuk).
10. Internationalisering Beschrijving De internationalisering wordt universitair gecoördineerd door de Afdeling Internationale Betrekkingen. Deze dienst streeft naar een internationalisering die de onderwijs- en onderzoekskwaliteit aan de UGent ten goede komt. Op universitair niveau wordt er deelgenomen aan een aantal uitwisselingen en interuniversitaire samenwerkingen. Op facultair niveau bestaat er een Facultaire Commissie voor Internationalisering, die de schakel vormt tussen de Afdeling Internationale Betrekkingen en de APleden die zich met internationalisering bezig houden. De examencommissie buigt zich dan weer over de ECTS-regeling2 van de Erasmusstudenten. Tussen de academiejaren 1989-1990 en 2000-2001 gingen gemiddeld 16 studenten naar het buitenland studeren. Het gemiddeld aantal buitenlandse studenten dat in de opleiding in Gent kwam studeren lag op 6 studenten per jaar. De taalbarrière en de ondermaatse huisvesting worden hier door de informatie in het zelfevaluatierapport als oorzaken aangeduid. De opleiding levert daarnaast inspanningen om in internationale onderzoeks- en onderwijsnetwerken te participeren, gastcolleges in het buitenland te geven en gastsprekers te ontvangen.
2. European Credit Transfer System
06/2004
158
Universiteit Gent
Evaluatie De commissie oordeelt dat er voldoende initiatieven genomen worden om internationalisering bij zowel professoren als studenten te promoten. Ondanks deze pogingen neemt het aantal Erasmusuitwisselingen van studenten eerder af dan toe, een evolutie die de commissie betreurt maar waar de opleiding weinig impact op blijkt te hebben. De commissie stelt ook vast dat de taakbelasting van het ZAP een negatieve invloed heeft op de internationalisering. Wegens deze taakbelasting blijven immers ook bij hen de internationale uitwisselingen beperkt.
11. Onderzoekscomponent van het onderwijs Deze paragraaf bundelt de uitspraken van de commissie over de onderzoeksgebondenheid van het onderwijs in de opleiding Geschiedenis. De commissie waardeert dat de opleiding eveneens aandacht besteed aan periodeen disciplineoverschrijdend onderzoek, hoewel de structuur van de opleiding een doorgedreven opsplitsing in Vakgroepen en specialiteiten weergeeft. De wetenschappelijke prestaties van de staf worden door de commissie als zeer positief beoordeeld. Ook waardeert ze dat de stafleden regelmatig gastlezingen of studiedagen verzorgen omtrent hun lopende onderzoek. De commissie wil hen ten slotte ondersteunen in het initiatief om de onderzoeksprojecten expliciet te laten aansluiten bij de opleidingsdoelstellingen. Verder is de commissie opgetogen over het plan om in de bamastructuur de afstudeertrajecten op flexibele wijze af te stemmen op het onderzoekswerk. De commissie stelt vervolgens vast dat de personeelsleden door hun grote onderwijsopdracht en administratieve belasting eerder weinig tijd over hebben om te investeren in onderzoek. In het zelfevaluatierapport wordt geschat dat per persoon per jaar ongeveer 10 tot 40% aan onderzoek besteed wordt, exclusief de deelname aan wetenschappelijke dienstverlening in commissies, stuurgroepen en redacties. De commissie is zeer tevreden over de wijze waarop docenten onderzoeksresultaten in hun onderwijs integreren en trachten om studenten bewuster te maken van de historische onderzoekscultuur. Zo worden studenten verplicht deel te nemen aan een congres, moeten ze zelf debatten voeren, worden ze voortdurend geconfronteerd met recente wetenschappelijke literatuur en wordt hen tijdens de ‘Oefeningen’ en de werkcolleges het zelfstandig onderzoek bijgebracht. Ook AAP en bursalen krijgen kansen om hun eigen onderzoeksresultaten te integreren in de colleges die ze geven.
Universiteit Gent
159
06/2004
12. Interne kwaliteitszorg Beschrijving Op niveau van de universiteit wordt het onderwijsbeleid gevoerd door de Onderwijsraad. Het Secretariaat neemt de uitvoerende taken op zich. De Onderwijsraad adviseert de academische overheid inzake de onderwijspolitiek van de universiteit. De Directie Onderwijsaangelegenheden die eveneens op centraal niveau moet gesitueerd worden houdt zich onder andere bezig met de verschillende onderwijsinnovaties, studentenadministratie, studieadvies en loopbaanbegeleiding,… Op opleidingsniveau neemt de Opleidingscommissie de onderwijsoptimalisering ter harte. De Opleidingscommissie werkt momenteel onder andere rond de bamahervorming. De facultaire Kwaliteitscel Onderwijs met aan het hoofd de facultaire onderwijsdirecteur ondersteunt en begeleidt de taken van de Opleidingscommissie zowel naar vorm als inhoud. De Kwaliteitscel Onderwijs coördineert onder andere de bevraging van de studenten waarbij de docenten jaarlijks geëvalueerd worden en maakt de terugkoppeling van deze resultaten naar de betrokken docenten.
Evaluatie De commissie is opgetogen over de wijze waarop het zelfevaluatierapport tot stand is gekomen. Zowel studenten, ZAP- als AAP-leden werden betrokken bij de opmaak van zelfevaluatierapport. Ook werd hun mening gehoord en gevolgd bij het uitwerken van het bamavoorstel. Het zelfevaluatierapport zelf mist volgens de commissie echter voornamelijk in de eerste hoofdstukken een zekere samenhang. Zoals eerder vermeld in paragraaf 1 zijn de doelstellingen onvoldoende in een conceptueel kader of onderwijsfilosofie ingebed en is de vertaling van de eindtermen in de opbouw van het programma minder duidelijk. Ook mist het rapport bepaalde concrete informatie, zoals cijfergegevens omtrent de financiële omkadering van de opleiding, de belasting van ZAP en AAP per vakgroep. De commissie oordeelt dat het visitatierapport van de vorige commissie vooral wat de inhoud en opbouw van het programma betreft zeer goed is opgevolgd. De commissie oordeelt dat de Opleidingscommissie goed functioneert en een belangrijke rol speelt in de opleiding. Studenten hebben voldoende kansen om hun inbreng te leveren. De studentenvertegenwoordigers zijn vooral op facultair niveau goed vertegenwoordigd. Op centraal niveau blijft deze vertegenwoordiging ondermaats, zeker omdat niet van elke faculteit een vertegenwoordiger is aangesteld in bijvoorbeeld de Onderwijsraad. De commissie waardeert het bestaan van het systeem van de ‘open vergaderingen’ van de Opleidingscommissie, waarop iedereen mag aanwezig zijn. De commissie betreurt echter de geringe betrokkenheid van niet-studentenvertegenwoordigers bij het opleidingsbeleid, Opleidingscommissie en de toekomstplannen van de op-
06/2004
160
Universiteit Gent
leiding. Wellicht moeten er meer initiatieven genomen worden die dit bewustzijn bij studenten stimuleren. Het verkiezen van de studentenvertegenwoordigers op een officiële en formele wijze door de ganse groep van studenten zou hiertoe reeds een eerste aanzet kunnen zijn. Op deze wijze wordt de ganse groep studenten meer betrokken bij de delegatie. Het dient in dat verband wel vermeld te worden dat de studentenvertegenwoordigers – en in het bijzonder de studentenvereniging VGK – de andere studenten op een zeer formele en gestructureerde wijze op de hoogte brengen van de genomen beslissingen. De commissie stelt vast dat er een goed systeem van docententraining bestaat en ondersteunt het initiatief om deze training uit te breiden naar het AAP. Om de effecten van de docententraining te vergroten, zou het nuttig zijn om de Opleidingscommissie te gebruiken als overlegplatform voor de thema’s die op de docententraining aan bod komen. De commissie waardeert daarnaast het bestaan van evaluaties van opleidingsonderdelen evenals de opvolging hiervan door de Kwaliteitscel Onderwijs van de faculteit. Ze raadt de opleiding wel aan om het systeem en het nut ervan naar de studenten toe transparanter te maken, aangezien zij noch in de methodologie, noch in de opvolging van de evaluaties vertrouwen hebben.
Universiteit Gent
161
06/2004
06/2004
162
Bijlagen
163
06/2004
06/2004
164
Bijlage 1
Personalia van de leden van de visitatiecommissie Prof. dr. Romain Van Eenoo (1934) is sedert oktober 1999 professor emeritus van de Universiteit Gent. Hij studeerde er Geschiedenis, verdedigde er zijn doctoraatsthesis in 1968, werd geassocieerd docent in 1971 en gewoon hoogleraar in 1973. Hij doceerde er Nieuwste Geschiedenis (Internationale Politieke Geschiedenis, Geschiedenis van de instellingen, Persgeschiedenis). Hij werd er, eerst alternerend met Prof. dr. H. Balthazar en vanaf 1985 alleen, voorzitter van het Seminarie – later ‘vakgroep’ – voor Nieuwste Geschiedenis. Hij was decaan van de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte in 1990-1992, lid van de Raad van Bestuur en plaatsvervangend vertegenwoordiger van de professoren-menswetenschappen in het Bestuurscollege (1992-1996). Hij publiceerde zelf en leidde onderzoek vooral op het gebied van de Belgische binnenlandse politiek, van de persgeschiedenis en de geschiedenis van Brugge (19de en 20ste eeuw). Hij was onder meer secretaris-penningmeester van het Interuniversitair Centrum voor Hedendaagse Geschiedenis, gedurende 18 jaar jury-lid van het staatsexamen voor diplomatie, van 1972 af (tot op heden) directeur van de jaarlijks verschijnende ‘Bibliografie van de Geschiedenis van België’ (Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis) en redactielid van verschillende wetenschappelijke tijdschriften.
Prof. dr. Claire Billen (1947) est professeur (hoogleraar) à l’Université Libre de Bruxelles depuis 2001, précédemment professeur associé, Docteur en philosophie et lettres depuis 1983 et historienne médiéviste. Elle s’oriente d’abord vers l’étude socio-économique des sociétés rurales et de leur rapport avec le monde urbain. Ses études de terrain en Wallonie la dirigent vers l’observation des milieux agraires puis des milieux naturels transformés par l’Homme. Chargée d’un cours d’histoire de l’environnement, à côté d’enseignements plus classiques en histoire économique du moyen âge et en critique historique, ses nombreuses collaborations avec les géographes et les biologistes de l’ULB lui permettent d’entrer dans l’équipe d’enseignement et de recherche de l’Institut de Gestion de l’Environnement et d’Aménagement du Territoire, dont elle est actuellement vice-présidente. Dans ce cadre elle
Bijlagen
165
06/2004
développe des études où l’histoire est appliquée à l’analyse des espaces urbains et ruraux. Elle est amenée dès lors à pratiquer une histoire diachronique dont la problématique est issue des questions d’aujourd’hui. Outre les cours déjà cités, elle enseigne l’histoire de Bruxelles, l’histoire du tourisme et la pratique de l’interprétation du patrimoine. Elle est partenaire d’un programme Pôles d’Attraction Interuniversitaire (PAI 5/10) initié par la politique Scientifique Fédérale, avec l’Université de Gand, d’Anvers, de Leyde et la KBR. Le sujet de la recherche vise la « société urbaine des Pays-Bas au bas moyen âge ». Claire Billen est membre de la commission scientifique Histoire, Histoire de l’art et archéologie du FWO.
Prof. dr. Claude Bruneel (1943) est professeur ordinaire à l’Université catholique de Louvain (Louvain-la-Neuve) où il enseigne depuis 1981. Il est également secrétairetrésorier de la Commission royale d’Histoire, président du Conseil scientifique des Archives de l’État et membre du Comité directeur de l’Institut historique belge de Rome. Docteur en philosophie et lettres (Histoire), il a défendu sa thèse à l’UCL en 1974. Il était alors conservateur à la Bibliothèque centrale de cette université avant d’en devenir le directeur des Bibliothèques (1984-1989), en cumul de sa charge d’enseignement. Durant les mêmes années, il a présidé la Conférence des Bibliothécaires en chef des universités belges. Il a enseigné également en qualité de professeur visiteur à l’Université officielle du Burundi de 1975 à 1977. Il a été doyen de la Faculté de philosophie et lettres de l’UCL de 1994 à 1997. Pendant dix ans, à partir de 1992, il a siégé au sein de la Commission d’histoire et d’histoire de l’art respectivement du FNRS et du NFWO, devenu FWO-Vlaanderen. À diverses reprises, il a élaboré des rapports d’expertise à la demande du Fonds zur Förderung des wissenschaftlichen Forschung (Autriche). Il est associé à des équipes de recherches de l’Université de Lille III (CRHNO), de l’Université d’Artois et à la Wetenschappelijk Onderzoeksgemeenschap FWO « FASTI » (Histoire des universités). Il préside le groupe de contact FNRS « Histoire des campagnes ». Il est membre du comité de rédaction ou du conseil d’administration de différentes revues et sociétés historiques belges. Son enseignement et ses recherches portent principalement sur les Temps modernes. Ces dernières ont plus particulièrement trait à l’histoire institutionnelle, l’histoire sociale, la démographie et la géographie historiques, la vie intellectuelle et l’histoire de l’ancienne université de Louvain.. Il est l’auteur de 14 livres, dont plusieurs en collaboration, et de 125 articles, chapitres de livres ou de communications à des colloques.
Prof. dr. Raf De Keyser (1938) is sedert oktober 2001 hoogleraar emeritus aan de Katholieke Universiteit Leuven. Hij is doctor in de Geschiedenis (1973, KU.Leuven) en behaalde het Diploma Middeleeuwse Geschiedenis (l967, Instituut voor middeleeuwse studies). Sedert 1982 is hij hoogleraar aan de K.U.Leuven en was hij er verantwoordelijk voor de lerarenopleiding Geschiedenis en belast met de colleges Algemene heuristiek,
06/2004
166
Bijlagen
Historische oefeningen en Geschiedenis van de middeleeuwen. Gedurende vele jaren was hij voorzitter van het Centrum voor de Aggregatie Letteren en van het Academisch Vormingsinstituut voor Leraren aan de K.U.Leuven. Raf De Keyser is medeoprichter (1980) en nog steeds bestuurslid van de International Society for History Didactics. Zijn onderzoeksgebieden zijn Geschiedenisdidactiek, Historisch besef en ICT en Geschiedenis van de kerk en van het geestesleven in de late middeleeuwen.
Prof. dr. Jean-Marie Hannick (1938) est depuis octobre 2003 professeur émérite de l’Université catholique de Louvain (Louvain-la-Neuve). Il a fait ses études d’Histoire (antiquité) à l’Université catholique de Louvain où il a obtenu le titre de Docteur en 1971. Nommé Chargé de cours en octobre 1971, Professeur ordinaire en 1987, il a enseigné aux étudiants d’Histoire, d’Archéologie & Histoire de l’art et de Philologie classique les matières suivantes: Histoire de l’antiquité, Exercices et Encyclopédie de l’histoire (antiquité), Institutions grecques et Épigraphie grecque. Il a été Secrétaire académique de la Faculté de Philosophie & Lettres de 1972 à 1977, Doyen de cette Faculté de 1984 à 1987, Président du Département d’Histoire de 1973 à 1975, de 1980 à 1982 et en 1993-1994. Il est membre de l’Association pour l’encouragement des études grecques en France (Paris). Ses recherches portent sur les institutions politiques de la Grèce ancienne et sur l’histoire de l’historiographie occidentale.
Bijlagen
167
06/2004
06/2004
168
Bijlagen
Bijlage 2
De bezoekschema’s Universiteit Antwerpen 4 - 5 november 2003 4 november 2003 9u - 11u
intern beraad visitatiecommissie
11u - 12u
gesprek visitatiecommissie met opleidingsverantwoordelijken, de opstellers van de zelfevaluatie, de facultaire coördinator en een student uit de onderwijscommissie
12u - 12u45
gesprek met studenten uit de onderwijscommissie
12u45 - 13u45
middagmaal
13u45 - 14u30
gesprek met leden van het academisch personeel uit de onderwijscommissie
14u30 - 15u15
gesprek met de eerstecyclusstudenten
15u15 - 16u
gesprek met assisterend academisch personeel en bursalen
16u00 - 16u15 pauze 16u15 - 17u15
gesprek met zelfstandig academisch personeel
17u15 - 18u
nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
18u - 19u
gesprek met afgestudeerden van de opleiding
19u
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20u
avondmaaltijd visitatiecommissie
Bijlagen
169
06/2004
5 november 2003 9u - 11u
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d.
11u - 11u45
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), verantwoordelijke interne kwaliteitszorg
11u45 - 12u30
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
12u30 - 13u
gesprek met het bestuur van de faculteit, facultaire coördinator, opleidingsverantwoordelijken
13u - 14u
middagmaal
14u - 17u
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
17u
mondelinge rapportering
Katholieke Universiteit Brussel 24 - 25 november 2003 24 november 2003 9u - 11u
intern beraad visitatiecommissie
11u - 12u
gesprek visitatiecommissie met opleidingsverantwoordelijken, de opstellers van de zelfevaluatie, de facultaire coördinator en een student uit de Afdelingsraad
12u - 12u45
gesprek met studenten uit de Afdelingsraad
12u45 - 13u45
middagmaal
13u45 - 14u30
gesprek met leden van het academisch personeel uit de Afdelingsraad
14u30 - 15u15
gesprek met de eerstecyclusstudenten
15u15 - 16u
gesprek met assisterend academisch personeel en bursalen
16u00 - 16u15 pauze 16u15 - 17u15
06/2004
170
gesprek met zelfstandig academisch personeel eerste cyclus
Bijlagen
17u15 - 18u
nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
18u - 19u
gesprek met afgestudeerden van de opleiding
19u
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20u
avondmaaltijd visitatiecommissie
25 november 2003 9u - 11u
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d.
11u - 11u45
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), verantwoordelijke interne kwaliteitszorg
11u45 - 12u30
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
12u30 - 13u
gesprek met het bestuur van de faculteit, facultaire coördinator, opleidingsverantwoordelijken
13u - 14u
middagmaal
14u - 17u
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
17u
mondelinge rapportering
Vrije Universiteit Brussel 9 - 10 - 11 december 2003 9 december 2003 17u00 - 18u30 intern beraad visitatiecommissie 19u
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20u
avondmaaltijd visitatiecommissie
Bijlagen
171
06/2004
10 december 2003 9u - 10u
gesprek visitatiecommissie met opleidingsverantwoordelijken, de opstellers van de zelfevaluatie en een student uit de opleidingsraad
10u - 10u45
gesprek met de studenten uit de opleidingsraad
10u45 - 11u30
gesprek met leden van het academisch personeel uit de opleidingsraad
11u30 - 11u45
pauze
11u45 - 12u30
gesprek met eerstecyclusstudenten
12u30 - 13u15
gesprek met tweedecyclusstudenten
13u15 - 14u15
middagmaal (broodmaaltijd)
14u15 - 15u
gesprek met assisterend academisch personeel, bursalen en technisch personeel
15u - 16u
gesprek met zelfstandig academisch personeel eerste cyclus
16u - 16u15
pauze
16u15 - 17u15
gesprek met zelfstandig academisch personeel tweede cyclus
17u15 - 18u
nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
18u - 19u
gesprek met afgestudeerden van de opleiding
19u
informele ontmoeting met het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20u
avondmaaltijd visitatiecommissie
11 december 2003
06/2004
9u - 11u
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d.
11u - 11u45
gesprek met verantwoordelijken studie-advies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), verantwoordelijke interne kwaliteitszorg
11u45 - 12u30
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
12u30 - 13u
gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken
172
Bijlagen
13u - 14u
middagmaal
14u - 17u
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
17u
mondelinge rapportering
Katholieke Universiteit Leuven 16 - 17 - 18 december 2003 16 december 2003 17u00 - 18u30 intern beraad visitatiecommissie 19u
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20u
avondmaaltijd visitatiecommissie
17 december 2003 9u - 10u
gesprek visitatiecommissie met opleidingsverantwoordelijken, de opstellers van de zelfevaluatie en een student uit de permanente onderwijscommissie
10u - 10u45
gesprek met de studenten uit de permanente onderwijscommissie
10u45 - 11u30
gesprek met leden van het academisch personeel uit de permanente onderwijscommissie
11u30 - 11u45
pauze
11u45 - 12u30
gesprek met eerstecyclusstudenten
12u30 - 13u15
gesprek met tweedecyclusstudenten
13u15 - 14u15
middagmaal
14u15 - 15u
gesprek met assisterend academisch personeel, bursalen en technisch personeel
15u - 16u
gesprek met zelfstandig academisch personeel eerste cyclus
16u - 16u15
pauze
16u15 - 17u15
gesprek met zelfstandig academisch personeel tweede cyclus
Bijlagen
173
06/2004
17u15 - 18u
nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
18u - 19u
gesprek met afgestudeerden van de opleiding
19u
informele ontmoeting met het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20u
avondmaaltijd visitatiecommissie
18 december 2003 9u - 11u
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d.
11u - 11u45
gesprek met verantwoordelijken studie-advies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), verantwoordelijke interne kwaliteitszorg
11u45 - 12u30
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
12u30 - 13u
gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken
13u - 14u
middagmaal
14u - 17u
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
17u
mondelinge rapportering
Bezoekschema UGent 19 - 20 - 21 januari 2004 19 januari 2004 17u00 - 18u30 intern beraad visitatiecommissie
06/2004
19u
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20u
avondmaaltijd visitatiecommissie
174
Bijlagen
20 januari 2004 9u - 10u
gesprek visitatiecommissie met opleidingsverantwoordelijken, de opstellers van de zelfevaluatie en een student uit de opleidingscommissie
10u - 10u45
gesprek met de studenten uit de opleidingscommissie
10u45 - 11u30
gesprek met leden van het academisch personeel uit de opleidingscommissie
11u30 - 11u45
pauze
11u45 - 12u30
gesprek met eerstecyclusstudenten
12u30 - 13u15
gesprek met tweedecyclusstudenten
13u15 - 14u15
middagmaal
14u15 - 15u.
gesprek met assisterend academisch personeel, bursalen en technisch personeel
15u - 16u
gesprek met zelfstandig academisch personeel eerste cyclus
16u - 16u15
pauze
16u15 - 17u15
gesprek met zelfstandig academisch personeel tweede cyclus
17u15 - 18u
nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
18u - 19u
gesprek met afgestudeerden van de opleiding
19u
informele ontmoeting met het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20u
avondmaaltijd visitatiecommissie
21 januari 2004 9u - 11u
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d.
11u - 11u45
gesprek met verantwoordelijken studie-advies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), verantwoordelijke interne kwaliteitszorg
11u45 - 12u30
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
Bijlagen
175
06/2004
06/2004
12u30 - 13u
gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken
13u - 14u
middagmaal
14u - 17u
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
17u
mondelinge rapportering
176
Bijlagen
Bijlage 3
Overzicht van de programma-inhoud in de Vlaamse Geschiedenisopleidingen Tabel 1 de kandidatuurprogramma’s van de betrokken universiteiten in vergelijkend perspectief Opleidingsonderdelen
UA
K.U.Brussel
Ja SP H
Ja SP H
VUB Ja SP H
K.U.Leuven Ja SP H
UGent Ja SP H
1. Historische overzichten 1.A. Chronologische Gesch. Wereldgesch., interna- 2k 5 tionale perspectieven
45
2
4
Pre- en Protohistorie
26 1 of 4 2
30
1
4
30
2
4
30
(Oude Griekenland) en 1 Oude Nabije Oosten
5
45
Klassieke Oudheid (Griekenland, Rome)
2
4
30
1
4
30 1
6
39 1
6
60
2
4
30
Middeleeuwen
1
6
45
1
7
45 1
6
39 1
5
45
1
4
30
Nieuwe of Moderne Tijden
2
6
30
1
7
45 1
6
39 1
5
45
1
4
30
Nieuwste of Hedendaagse Tijden
2
6
30
1
7
45 2
6
54 2
5
45
1
4
30
Eigentijdse Gesch.
2
6
30
2
4
30
1
4
30
1.B. Regionale Gesch. Problemen derde wereld
Bijlagen
177
06/2004
Opleidingsonderdelen
UA
K.U.Brussel
Ja SP H Gesch. der Nederlanden Gesch. België
2k 3
VUB
K.U.Leuven
Ja SP H Ja SP H Ja SP H 2 6 45 2 4 26 2 5 45
30
Stadsgeschiedenis
1
4
26
2
4
26
UGent Ja SP H 2 4 30
1.C. Thematische Gesch. Gesch. v. geografie/ ecologie Gesch. v. kunst en cultuur
1 6 2k 3
45 30
1
5
30
2
6
45
1+2 8
Gesch. v. kunst m.i.v. archeologie
1
4
26
Gesch. v. socio-econ. leven
2
4
26
2k 4
26
Gesch. v.d. communicatie
2k 3
60
Menswetenschappen en Gesch. 1
4
4
30
1
4
45
2k 3
30
2k 3
30
1
4
45
30
Gesch. v.d. godsdiensten
Geschiedenis van de filosofie
2
45
1
3
45 1
6
39 1
5
45
1of 5 2
60
1
5
45
2
6 60
1
4
30
1
6 60
1
4
45
Inl. Gesch.beoef. Oudste Tijden
2k 3
30
Inl. Gesch.beoef. Klassieke Oudheid
2k 3
30
2. Methodologie, heuristiek, historiografie, bibliografie Gesch. historiografie
2
5
30
Historische methode en heuristiek
1
4
45
Historische methode Heuristiek algemeen (ev. m.i.v. historische informatiekunde)
06/2004
1
3
30
Heuristiek ME, NT, NstT 1
9
45
Historische kritiek
4
30
178
1
1
4
41
Bijlagen
Opleidingsonderdelen
UA
K.U.Brussel
Ja SP H
Ja SP H
VUB Ja SP H
K.U.Leuven
UGent
Ja SP H
Ja SP H
Inl. Gesch.beoef. ME
2k
3 30
Inl. Gesch.beoef. NT
2k
3 30
Inl. Gesch.beof. NstT
2k
3 30
Oefn. Oudste Tijden
1k 2k
7 60 7 60
1k 2k
7 60 7 60
Oefn. Oudheid
1 +2 8 k 8
Oefn. Middeleeuwen
1
9
60
Oefn. Nieuwe Tijd
2
9
60
Oefn. Nieuwe Tijd en 19de E
2
2
Oefn. Nieuwste Tijd/ 2 Hedendaagse Periode
9
10 45 1+2 8 k 8
58 2k 9 58
45
1k 2k
7 60 7 60
1+2 8 k 8
58 2k 9 58
45
1k 2k
7 60 7 60
1+2 8 k 8
58 2k 9 58
45
1k 2k
7 60 7 60
10 45
60
Oefn. 20ste eeuw
1
58 58
12
45
Oefn. Ecologische Gesch.
1 k 7 60 2k 7 60
Oefn. comparatieve gesch.
2
4
30
Historische oefeningen Historische informatieverwerking (totaal aantal opleidingsonderdelen)
1+2 8
Kwantitatieve 2k 5 onderzoeksmethoden / 3 Statistiek (ev. m.i.v. 6 historische informatiekunde)
45 30 60
Paleografie
30
1
4
2
3
1
7
30
45
15
2
6
41 2
4
30
1
4
26 2
3
30
2k 4
26 1of 4 2
30
2k 4
26
2
5 45
2k
3 30
3. Algemene vorming (Bevolkings)geografie Antropologie
Bijlagen
1
4
30
179
06/2004
Opleidingsonderdelen
UA
K.U.Brussel
Ja SP H
Ja SP H
Archeologie (totaal aantal opleidingsonderdelen) Cultuurfilosofie en Europese identiteit
VUB Ja SP H 1+2 4 k
2k 3
30
Democratie en 2k 3 moderne samenleving
30
Economie/Economische groep en sociale implicaties
30 75
1 3 2k 8
1
4
30 1+2 4 k
2
Informatica menswetenschappen
2k 3
30
Literatuur
2k 3
30
3
3
Logica Moraalfilosofie
2
4
45
Psychologie
Ja SP H
Ja SP H
26
2
4
30
2
5
45
2
4
30
1
2k 6 60
45 1k
2
UGent
26
Ethiek Fundamentele filosofie
K.U.Leuven
4
43
30 2k
4
26
2k
4
26
2k
4
26
Recht
2
3
30 1+ 2k
4
26
1
4
30
Sociologie
2
3
30 1+
4
26
1of 4 2
30
Taal- en tekststructuren
1
Teksten over recht en staat
2k 3
30
Wetenschapsfilosofie
2
4
30
1k
3
30
4
4
45
45
4. Talen Duits
4
60
Engels
1+2 4 k
60
Frans
1+2 4 k
60
Inleiding tot het Grieks
1+2 8 k
60
1+2 8 k
60
Inleiding tot het Latijn 2k 3
06/2004
180
30
1k
Bijlagen
Opleidingsonderdelen
UA
K.U.Brussel
Ja SP H
Ja SP H
Italiaans Middeleeuws Frans
2k 3
30
Middeleeuws Latijn
2k 3
30
Middelnederlands
2k 3
30
VUB
Ja SP H Ja SP H 1+2 4 60 k
Spaans
1+2 4 k
60
Taal en cultuur francofonie
1+2 4 k
26
Verkl. Duitse oude teksten
1+2 4 k
26
Verkl. Engelse oude teksten
1+2 4 k
26
Verkl. Franse oude teksten
2
3
K.U.Leuven
30
Verkl. Griekse schrijvers
1+2 4 k
26
Verkl. Italiaanse teksten
1+2 4 k
26
1k
4
30
Verkl. Latijnse teksten
1k
4
30 1+2 4 k
26
1k
4
30
Verkl. Ned. oude teksten
1k
4
30 1+2 4 k
26
1k
4
30
1+2 4 k
26
Verkl. Spaanse teksten
UGent Ja SP H
Legende: Ja = studiejaar SP = aantal studiepunten H = aantal (college-, practicum)uren ‘k’ = dit opleidingsonderdeel is een keuzemogelijkheid
Verduidelijking bij tabel, verklaring van de keuzemogelijkheden: UA: In de tweede kandidatuur kiezen de studenten voor 12 studiepunten uit het gamma van keuzeopleidingsonderdelen (onder groep 1, 2, 3 en 4 aangeduid met ‘k’).
Bijlagen
181
06/2004
K.U.Brussel: In de eerste kandidatuur kiezen studenten één opleidingsonderdeel uit het voorgestelde aanbod van opleidingsonderdelen i.v.m. verklaring van historische teksten (onder ‘Groep 4: talen’ aangeduid met ‘k’). VUB: – In de eerste kandidatuur kiezen studenten: -
voor minimum 8 SP uit ‘Oefeningen’ (aangeduid in groep 2 met ‘k’)
- voor minimum 8 SP uit pakket Algemene vorming (aangeduid in groep 3 met ‘k’) -
voor minimum 4 SP uit pakket Talen (aangeduid in groep 4 met ‘k’)
– In de tweede kandidatuur kiezen studenten: -
voor minimum 16 SP uit ‘Oefeningen’ (aangeduid in groep 2 met ‘k’)
- voor minimum 8 SP uit pakket Algemene vorming (aangeduid in groep 3 met ‘k’) -
voor minimum 4 SP uit pakket Talen (aangeduid in groep 4 met ‘k’)
K.U.Leuven: In de eerste kandidatuur kiezen studenten twee van de drie voorgestelde opleidingsonderdelen i.v.m. de verklaring van historische teksten (aangeduid in groep 4 met ‘k’). In de tweede kandidatuur kiezen ze twee ‘Oefeningen’ uit de drie voorgestelde (aangeduid in groep 2 met ‘k’). UGent: In de eerste kandidatuur kiezen de studenten twee opleidingsonderdelen uit de ‘Oefeningen’ (oefeningen aangeduid in groep 2 met ‘k’). In de tweede kandidatuur kiezen de studenten eveneens twee opleidingsonderdelen uit de ‘Oefeningen’ (cf. supra). Ze kiezen ook twee opleidingsonderdelen uit de groep ‘inleiding tot de geschiedbeoefening’ (aangeduid in groep 2 met ‘k’). In de tweede kandidatuur kiezen ze ten slotte opleidingsonderdelen ter waarde van 9 SP uit een groep maatschappijwetenschappen: Economische groei en sociale implicaties, Menswetenschappen en geschiedenis, Culturele antropologie en Inleiding tot het recht (aangeduid in groep 1 en 4 met ‘k’).
06/2004
182
Bijlagen
Bijlage 4
Checklist, gebruikt bij de beoordeling van de opleidingen Toelichting bij het invullen van de checklist De kwaliteitsaspecten waarover de commissie zich een oordeel moet vormen, zijn uitgewerkt in onderstaande checklist. De checklist is gestructureerd zoals de zelfevaluatie van de opleidingen en biedt de commissieleden de mogelijkheid om zich meer in detail uit te spreken over de opleiding, enerzijds door een kwalitatieve uitspraak te doen en anderzijds door persoonlijke opmerkingen te formuleren. De commissieleden worden verzocht de verschillende kwaliteitsaspecten op een vijf-puntschaal te beoordelen. De volgende betekenis wordt aan de letterscores toegekend: A = zeer goed B = goed C = voldoende D = onvoldoende E = volstrekt onvoldoende Daarbij worden de leden tevens verzocht hun oordeel concreet toe te lichten en te argumenteren onder de hoofding ‘opmerkingen’. Deze toelichting en argumentatie is in het bijzonder van belang voor het opstellen van het rapport. Ook concrete aanbevelingen ter bevordering van de kwaliteit kunnen aldaar worden aangegeven. Men dient zich in zijn commentaar niet te beperken tot het formuleren van een antwoord op de gestelde vragen, maar men kan er alles te berde brengen wat met het aangegeven kwaliteitsaspect te maken heeft. Opmerkingen en aanbevelingen over items die niet in de checklist werden opgenomen, maar die in het kader van de gevisiteerde universiteit toch van belang zijn kunnen worden aangegeven aan het einde van de checklist.
Bijlagen
183
06/2004
1.
Onderwijsprofiel, doelstellingen en eindtermen
Score G volstrekt G onvoldoende alg.: onvoldoende E
D
G voldoende
G goed
G zeer goed
C
B
A
1.1.
Duidelijke en helder geformuleerde doelstellingen
1.2.
Overeenstemming van de doelstellingen en eindtermen met de door de commissie geformuleerde minimumeisen
1.3.
Typerende doelstellingen en eindtermen voor een universitaire opleiding
1.4.
Aandacht voor competentieontwikkeling (geïntegreerd verwerven van kennis, vaardigheden, houdingen) en academische vaardigheden
1.5.
Kennis van de doelstellingen, eindtermen en onderwijskundige principes door de studenten, de assistenten en de staf
1.6. Bereikbaarheid van de doelstellingen binnen de gegeven juridische en financiële randvoorwaarden 1.7.
Afstemming van de onderwijskundige principes op de vooropgestelde doelen en eindtermen
Opmerkingen:
06/2004
184
Bijlagen
2.
Opbouw en inhoud van het programma
Score G volstrekt G onvoldoende alg.: onvoldoende E 2.1.
G voldoende
G goed
G zeer goed
C
B
A
D
Vertaling van de doelstellingen en eindtermen in het programma
2.2. Sequentiële opbouw en coherentie van het programma 2.3. Onderlinge afstemming van de eerste en de tweede cyclus 2.4. Aansluiting van het programma bij de karakteristieken van de instroom 2.5. Verhouding tussen verplichte en keuze-opleidingsonderdelen 2.6. Niveau van het gehele programma 2.7.
Niveau en inhoud van de opleidingsonderdelen in de eerste cyclus (algemene, disciplinegebonden en keuzeopleidingsonderdelen)
2.8. Niveau en inhoud van de opleidingsonderdelen in de tweede cyclus (algemene, disciplinegebonden en keuzeopleidingsonderdelen) 2.9. Aansluiting van het programma bij recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied 2.10 Terugkoppeling van eigen onderzoek in het programma 2.11
Aandacht voor het bijbrengen van onderzoeksattitude en onderzoeksvaardigheden
2.12. Aandacht voor het bijbrengen van communicatievaardigheden 2.13. Aandacht voor het bijbrengen van ICT-vaardigheden 2.14. Aansluiting bij recente ontwikkelingen in het beroepsveld 2.15. Aanwezigheid van discipline-overschrijdende elementen in het programma 2.16. Stimuleren van een oriëntatie op levenslang leren Opmerkingen:
Bijlagen
185
06/2004
3.
Onderwijsleersituatie
Score G volstrekt G onvoldoende alg.: onvoldoende E 3.1.
G voldoende
G goed
G zeer goed
C
B
A
D
Aansluiting van de werkvormen en –middelen bij de doelstellingen en eindtermen (met speciale aandacht voor innovatieve onderwijsvormen)
3.2. Verhouding van in het onderwijs ingebedde zelfstudie, contacturen en andere onderwijsactiviteiten 3.3. Kwaliteit van het studiemateriaal 3.4. Doelmatigheid van de werkvormen Opmerkingen:
4.
Toetsing en evaluatie
Score G volstrekt G onvoldoende alg.: onvoldoende E 4.1.
D
G voldoende
G goed
G zeer goed
C
B
A
Niveau en relatieve moeilijkheidsgraad van de examens
4.2. Organisatie van toetsen en examens (tijdstippen, deeltoetsen, afsluitende examens, herkansingen) 4.3. Criteria en wijze van beoordelen tijdens de examens en bij de algemene beoordeling op het einde van een studiejaar 4.4. Functionaliteit van de gebruikte examenvormen (gerichtheid op kennis, inzicht en vaardigheden) Opmerkingen:
06/2004
186
Bijlagen
5.
Eindverhandeling
Score G volstrekt G onvoldoende alg.: onvoldoende E 5.1.
G voldoende
G goed
G zeer goed
C
B
A
D
Relatief gewicht van de eindverhandeling binnen de opleiding
5.2. Niveau en eisen gesteld aan eindverhandeling 5.3. Gebruik van gepaste onderzoeksmethoden 5.4. Begeleiding van de eindverhandeling 5.5. Beoordeling van de eindverhandeling (gebruikte criteria en wijze van beoordeling) Opmerkingen:
6.
Studentenprofiel en studentenaantallen
Score G volstrekt G onvoldoende alg.: onvoldoende E
G voldoende
G goed
G zeer goed
C
B
A
D
6.1. Omvang van de instroom 6.2. Evolutie van de instroom 6.3. Totaal aantal studenten/evolutie 6.4. Verhouding vrouwelijke/mannelijke studenten, demografische en sociale kenmerken van studenten 6.5. Aantal buitenlandse studenten/evolutie 6.6. Beleid van de opleiding ter zake Opmerkingen:
Bijlagen
187
06/2004
7.
Slaagcijfers en rendementen
Score G volstrekt G onvoldoende alg.: onvoldoende E
G voldoende
G goed
G zeer goed
C
B
A
G voldoende
G goed
G zeer goed
C
B
A
D
7.1.
Slaagcijfers in de eerste kandidatuur
7.2.
Slaagcijfers in het vervolg van de opleiding
7.3.
Doorstroomprofiel en studierendement
7.4. De gemiddelde studieduur 7.5.
Beleid van de opleiding ter zake
Opmerkingen:
8.
Studeerbaarheid
Score G volstrekt G onvoldoende alg.: onvoldoende E 8.1.
D
Studietijdmetingen
8.2. Overeenstemming tussen begrote en de reële studietijd 8.3. Verdeling van de studietijd over en binnen de studiejaren 8.4. Studiebelemmerende of –bevorderende factoren 8.5. Informatievoorziening aan abituriënten door opleiding/door universitaire diensten 8.6. Informatie en advisering tijdens de opleiding door opleiding/door universitaire diensten 8.7. Bruikbaarheid van de studiegids 8.8. Studiebegeleiding in de eerste kandidatuur door opleiding/door universitaire diensten 8.9. Studiebegeleiding tijdens het vervolg van de opleiding door opleiding/door universitaire diensten 8.10 ICT
06/2004
188
Bijlagen
Opmerkingen:
9.
Kwaliteit van de afgestudeerden
Score G volstrekt G onvoldoende alg.: onvoldoende E
D
G voldoende
G goed
G zeer goed
C
B
A
9.1. Mate van realisatie van doelstellingen en eindtermen van de opleiding Opmerkingen:
10. Waardering van de afgestudeerden vanuit het beroepenveld Score G volstrekt G onvoldoende alg.: onvoldoende E
D
G voldoende
G goed
G zeer goed
C
B
A
10.1. Voorbereiding van de afgestudeerden op het beroepenveld 10.2. Waardering van de afgestudeerden door het beroepenveld 10.3. Tevredenheid van de afgestudeerden over de opleiding 10.4. Contacten tussen de opleiding en de afgestudeerden Opmerkingen:
Bijlagen
189
06/2004
11. Opleiding als organisatie score G volstrekt G onvoldoende alg.: onvoldoende E
G voldoende
G goed
G zeer goed
C
B
A
D
11.1. Zelfstandigheid binnen de faculteit 11.2. Helderheid organisatiestructuur 11.3. Effectiviteit van de advies- en beslissingsorganen 11.4. Bekendheid van de staf met het beleid van de facultaire organen 11.5. Omvang van de ontvangen middelen 11.6. Interne allocatie van de middelen Opmerkingen:
12. Gebouwen en infrastructuur score G volstrekt G onvoldoende alg.: onvoldoende E
G voldoende
G goed
G zeer goed
C
B
A
D
12.1. Omvang en kwaliteit van de onderwijsruimten 12.2. Omvang en kwaliteit van de practicumruimten en laboratoria 12.3. Omvang en kwaliteit van de bibliotheekvoorzieningen 12.4. Omvang en kwaliteit van het boeken- en tijdschriftenbestand 12.5. Omvang en kwaliteit van de ICT-voorzieningen 12.6. Bereikbaarheid van de voorzieningen 12.7. Omvang en kwaliteit van de studieruimten Opmerkingen:
06/2004
190
Bijlagen
13. Personeel en personeelsbeleid score G volstrekt G onvoldoende alg.: onvoldoende E
G voldoende
G goed
G zeer goed
C
B
A
D
13.1. Omvang van het ZAP-bestand 13.2. Omvang van het AAP/BAP-bestand 13.3. Omvang van het ATP-bestand 13.4. Omvang van de staf in verhouding tot studentenaantal 13.5. Verhouding aantal leden AAP/ZAP 13.6. Verhouding voltijds/deeltijds personeel 13.7. Gelijkekansenbeleid 13.8. Leeftijdsstructuur 13.9. Onderwijsinbreng vanuit het beroepenveld 13.10. Waaier van specialisaties binnen de staf in relatie tot de afstudeerrichtingen/zwaartepunten 13.11. Onderzoekskwaliteit van de staf 13.12. Didactische kwaliteit van de staf 13.13. Inschakeling van stafleden op verschillende niveaus 13.14. Engagement ZAP voor het onderwijs 13.15. Engagement AAP/BAP voor het onderwijs 13.16. Onderwijsomvang ZAP 13.17. Onderwijsomvang AAP/BAP 13.18. Onderzoeksomvang ZAP 13.19. Onderzoeksomvang AAP/BAP 13.20.Verhouding onderwijs- en onderzoeksopdracht ZAP/AAP/BAP 13.21. Evaluatie-, benoemings- en beoordelingsbeleid en impact van onderwijstaken bij aanstelling en bevordering Opmerkingen:
Bijlagen
191
06/2004
14. Internationalisering score G volstrekt G onvoldoende alg.: onvoldoende E
D
G voldoende
G goed
G zeer goed
C
B
A
14.1. Internationale contacten van het ZAP en AAP die direct of indirect worden teruggekoppeld naar het onderwijs 14.2. Organisatie van de internationale uitwisseling van docenten 14.3. Deelname van studenten aan internationale uitwisseling 14.4 Organisatie van de internationale uitwisseling van studenten en begeleiding 14.5. Internationaliseringsbeleid Opmerkingen:
06/2004
192
Bijlagen
15. Onderzoekscomponent van het onderwijs score G volstrekt G onvoldoende alg.: onvoldoende E
D
G voldoende
G goed
G zeer goed
C
B
A
15.1. Globale onderzoeksfilosofie van de opleiding 15.2. Actieve betrokkenheid van de studenten bij het onderzoek Opmerkingen:
De volgende items moeten voor dit onderdeel eveneens in overweging genomen worden: 2.9.
Aansluiting van het programma bij recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied
2.10
Terugkoppeling van eigen onderzoek in het programma
5.3.
Gebruik van gepaste onderzoeksmethoden
13.10.
Waaier van specialisaties binnen de staf in relatie tot de afstudeerrichtingen/zwaartepunten
13.11.
Onderzoekskwaliteit van de staf
13.18.
Onderzoeksomvang ZAP
13.19.
Onderzoeksomvang AAP/BAP
13.20. Verhouding onderwijs- en onderzoeksopdracht ZAP/AAP/BAP Opmerkingen:
Bijlagen
193
06/2004
16. Interne kwaliteitszorg score G volstrekt G onvoldoende alg.: onvoldoende E
G voldoende
G goed
G zeer goed
C
B
A
D
16.1. Procedures voor curriculumherziening en –innovatie 16.2. Functioneren van de bij de interne kwaliteitszorg betrokken commissies en raden 16.3. Betrokkenheid van studenten bij de besluitvorming 16.4. Betrokkenheid van het ZAP/AAP/BAP bij de besluitvorming 16.5. Procedure voor de onderwijsevaluatie 16.6. Betrokkenheid van de studenten bij onderwijsevaluatie en curriculumvernieuwing 16.7. Betrokkenheid van de afgestudeerden bij onderwijsevaluatie en curriculumvernieuwing 16.8. Onderwijsprofessionalisering 16.9. Initiatieven in verband met onderwijsinnovatie 16.10.Kritisch en analytisch gehalte van de zelfevaluatie 16.11. Informatieve waarde van de zelfevaluatie Opmerkingen: Overige bedenkingen en Opmerkingen:
06/2004
194
Bijlagen
Bijlage 5
Lijst van in het rapport gebruikte afkortingen K.U.Brussel KULAK K.U.Leuven UA UFSIA UGent UCL ULB VUB
Katholieke Universiteit Brussel Katholieke Universiteit Leuven Campus Kortrijk Katholieke Universiteit Leuven Universiteit Antwerpen Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius Antwerpen Universiteit Gent Université catholique de Louvain Université Libre de Bruxelles Vrije Universiteit Brussel
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
AP ZAP AAP BAP ATP
Academisch Personeel Zelfstandig Academisch Personeel Assisterend Academisch Personeel Bijzonder Academisch Personeel Administratief en Technisch Personeel
ASO CLB ECTS fte JaDe ICT OSGG PC POC SID-in’s SoWeGe Toledo VGK WWW
Algemeen Secundair Onderwijs Centrum voor Leerlingenbegeleiding European Credit Transfer System fulltime equivalenten Jaarlijkse Docentenevaluatie Informatie- en communicatietechnologie Oud-studenten Geschiedenis Universiteit Gent Personal Computer Permanente Onderwijscommissie Studie-informatiedagen Sociale Werkgroep Geschiedenis Toetsen en Leren Doeltreffend Ondersteunen Vlaamse Geschiedkundige Kring World Wide Web
Bijlagen
195
06/2004
06/2004
196
Bijlagen
Bijlage 6
Opmerkingen van de K.U.Brussel op het vergelijkend overzicht van de opleidingen Geschiedenis in het ontwerp van het visitatierapport1 Vooreerst herneemt de K.U.Brussel de eerder geformuleerde opmerkingen die gemaakt werden op het deelrapport dat betrekking had op de K.U.Brussel, en waarnaar hier verwezen wordt. De K.U.Brussel kan zich niet verzoenen met de evaluaties gegeven bij de kwaliteitsaspecten 2 (Opbouw en inhoud van het programma), 7 (Studentenprofiel en studentenaantallen), 12 (Opleiding als organisatie), 14.3 (Personeelsbeleid) en 17 (Interne kwaliteitszorg). De beoordelingen dienen te vertrekken van het door de commissie op p. 5 tot 7 geschetste ‘gemeenschappelijk referentiekader’, zoals trouwens door de commissie zelf wordt voorop gesteld op p.33 (r.10-12). Geen enkel element in dit referentiekader laat toe het ‘studentenprofiel’ of de ‘studentenaantallen’ te evalueren. Nergens worden criteria bepaald waaraan deze worden getoetst. Het is dus volstrekt onduidelijk vanuit welk concept van geschiedenisonderwijs het studentenprofiel en de studentenaantallen in de kandidaturen Geschiedenis aan de K.U.Brussel als ‘onvoldoende’ zouden kunnen worden beschouwd, net zo min als er een basis is om hetzelfde te evalueren aan de andere universiteiten. Impliciet lijkt men er van uit te gaan dat een groot aantal studenten positief is en een klein aantal studenten negatief, zonder dat er één enkel objectief criterium is waarmee dit rechtstreeks gerelateerd kan worden aan de kwaliteit van de opleiding. Integendeel, geïndividualiseerd en kleinschalig onderwijs is nu eenmaal efficiënter en meer performant dan onderwijs aan grote groepen. Binnen de logica van het visitatierapport is er trouwens evenmin een coherentie in de beoordeling: de visitatiecommissie Geschiedenis beoordeelt een gemiddelde instroom van respectievelijk 182 (UGent), 162 (K.U.Leuven), 70 (UA) en 40 (VUB)
1.
De originele tekst werd hier weergegeven, wat tot gevolg heeft dat de vermelde paginering niet overeenkomt met de paginering van dit eindrapport.
Bijlagen
197
06/2004
generatiestudenten uniform als ‘zeer goed’ (A). Dat de K.U.Brussel dan met 29 generatiestudenten plots een ‘onvoldoende’ krijgt is moeilijk verdedigbaar. Trouwens, waar de KULAK op een aantal punten afzonderlijk wordt beoordeeld, worden de studentenaantallen samen genomen met die van de K.U.Leuven, terwijl de KULAK een gemiddelde instroom had over de laatste 10 jaar die nauwelijks afweek van die van de K.U.Brussel. Toch wordt dit globaal voor de K.U.Leuven & KULAK als ‘zeer goed’ beoordeeld, terecht overigens. Ook in vergelijking met de beoordeling in andere visitatierapporten is een ‘onvoldoende’ niet verdedigbaar. In het visitatierapport Biochemie (april 2003) krijgt de UA met een gemiddelde instroom van 20 studenten over de laatste drie jaar een voldoende (C), terwijl het hierbij dan nog om alle studenten lijkt te gaan en niet enkel de generatiestudenten (visitatierapport p.58 en 72). De visitatiecommissie Farmaceutische Wetenschappen oordeelde in mei 2003 dat een gemiddelde van 29 generatiestudenten (VUB) voldoende tot goed is (B/C) (visitatierapport p.31 en 47). Om coherent te zijn zou aan de K.U.Brussel op dit punt dus tenminste een voldoende (C) moeten worden toegekend. Er is tenslotte een duidelijke contradictie met wat de commissie schrijft op p.10 (regel 7 tot 12): daaruit blijkt dat enkel aan de K.U.Brussel het studentenaantal in overeenstemming is met de omkadering; “De andere groep zit in een zeer grote ademnood, deze opleidingen moeten continu strijd leveren om de kwaliteit van onderwijs en onderzoek te waarborgen gezien het weinig personeel en het stijgende of gewoonweg grote aantal studenten (K.U.Leuven, VUB, UA en UGent).” Deze evaluatie is overigens ook moeilijk verenigbaar met wat de commissie schrijft op p.4 (regel 5 tot 8): “Zo behoedde de commissie er zich voor om een opleiding met weinig studenten gelijk te stellen aan een opleiding met een groot aantal studenten en om een kandidatuuropleiding op dezelfde hoogte te zetten met een volledige opleiding.” Dit laatste geldt ook voor wat betreft de kritiek die de commissie formuleert op de relatieve afwezigheid van formele procedures en structuren, o.m. voor de studentenbegeleiding (p.23, r.9-11), en voor de kwaliteitszorg (p.30, r.13-14). De eigenheid van een kleinschalige kandidatuuropleiding vergt precies veel minder dergelijke geformaliseerde vorm van kwaliteitscontrole. Op p.19 (regel 35) is er sprake van “de dalende trend die zich in de K.U.Brussel voordoet” m.b.t. de studenteninstroom. Dit is materieel onjuist.2 Er is geen significante daling in de periode 1993-94 tot 2002-03. Tot 2001-02 lopen de aantallen trouwens opvallend gelijk met die aan de KULAK (zie grafiek 1 op p.20), waar de commissie nochtans een “sterke groei” (regel 42) vaststelt (die enkel gebaseerd blijkt op één academiejaar). De ontwikkeling van de studentenaantallen van de
2. Dit werd in de definitieve versie van het eindrapport aangepast, de bewoordingen ‘dalende instroom’ werden weggelaten.
06/2004
198
Bijlagen
K.U.Brussel loopt over de gehele periode sterk parallel met die aan de VUB. De daling tussen 2001-02 en 2002-03 loopt parallel met die aan de UGent, UA en VUB. Er is dus geen enkel significant verschil waarop de commissie haar negatieve commentaar en beoordeling zou kunnen baseren. Het is moeilijk om continuïteit te verzekeren in studentenverenigingen in opleidingen waar studenten amper twee jaar aan de instelling verblijven. Dit verklaart allicht de commentaar op p.25 (r. 14-15) m.b.t. de KUB (enkel kandidaturen) en de UA (waar de licenties nog maar pas waren gestart). Ook de kleinere groep studenten beperkt de mogelijkheden om jaar na jaar een actieve studentenvereniging te hebben. Dit probleem zal vanzelf verminderen of verdwijnen door de verruiming van de opleidingsduur (3 jaar bachelor aan de KUB en 4 jaar aan de UA).3 Men kan niet stellen dat het personeelsbeleid ‘onvoldoende’ is, wanneer terzelfder tijd appreciatie wordt uitgedrukt voor “de speciale functies die [voor de bamahervorming] gecreëerd worden, onder andere in de K.U.Brussel.” (p.32, r.41-42).4 Ook bij de beperkte AAP-omkadering moet rekening gehouden worden met het studentenaantal. Bij een beperkte groep kan een belangrijk deel van de taken die het AAP uitvoert door het ZAP gebeuren. Dit geldt des te meer waar vastgesteld wordt dat de KUB de beste ZAP omkadering heeft. Nergens wordt overigens duidelijk aangegeven op welk punt het personeelsbeleid tekort zou schieten. ‘Opbouw en inhoud van het programma’: de KUB krijgt als enige instelling C, terwijl alle andere B krijgen. Dit lijkt onvoldoende ondersteund door de commentaren op p.12-17: De KUB bereidt op een grondige wijze voor op de tweede cyclus (p.12, r.33-34). Wat de ‘methodologische’ opleidingsonderdelen betreft zijn de K.U.Brussel en de UGent de koplopers (p.14, r.13-14). Wat de algemene vorming betreft is de commissie van oordeel dat voornamelijk de K.U.Brussel en de K.U.Leuven een sterk, breed aanbod van verplichte opleidingsonderdelen hebben (p.14, r.13-14), evenals verplichte taalopleidingsonderdelen (p.14, r.31-32). Er wordt gradueel plaats gemaakt voor alternatieve, interdisciplinaire vormen van leren, waarvan het Historisch atelier van de K.U.Leuven en de K.U.Brussel een uitstekend voorbeeld vormen (p.17, r.14-16). Kritische opmerkingen zijn dat de K.U.Brussel minder aandacht besteedt aan de Oudheid dan aan de andere perioden (p.16, r.23), dat mondiale geschiedenis
3. De commissie heeft in de definitieve versie een aanpassing doorgevoerd onder de volgende bewoordingen: ‘De commissie begrijpt dat het voor kandidatuuropleidingen moeilijker is om een continuïteit in de studentenvertegenwoordiging te waarborgen, ze is echter van oordeel dat dit niets afneemt van de zinvolheid van het bestaan van een dergelijke vertegenwoordiging.’ 4. De commissie heeft de tekst aangepast als volgt:‘Interessante en uitdagende toekomstplannen die deze drie universiteiten maken zullen onmogelijk kunnen uitgevoerd worden met het AAPkader zoals dit ten tijde van de visitatie aanwezig was.’
Bijlagen
199
06/2004
ontbreekt (maar ook aan de K.U.Leuven) (p.14, r.7-9), en dat de K.U.Brussel nog meer inspanningen kan doen om haar onderwijs onderzoeksgericht te maken en aandacht te besteden aan onderzoeksvaardigheden bij studenten (p.17, r.8-11) Deze meer kritische elementen kunnen hoogstens de zeer positieve elementen compenseren, wat tot een beoordeling B moet leiden, en niet C, zeker waar de onderzoekscomponent in het onderwijs nog eens apart geëvalueerd wordt (kwaliteitsaspect 16), en daar overigens een B krijgt. In het licht van al het voorgaande en de vergelijking met de aan de andere opleidingen toegekende evaluaties meent de K.U.Brussel dat de evaluaties voor de bekritiseerde punten als volgt gecorrigeerd zouden dienen te worden: 2 (Opbouw en inhoud van het programma): B 7 (Studentenprofiel en studentenaantallen): A (maar in elk geval minstens C) 12 (Opleiding als organisatie): B 14.3 (Personeelsbeleid): B 17 (Interne kwaliteitszorg): C
06/2004
200
Bijlagen