DE NOTARIS EN DE ANTI‐WITWASWETGEVING. Ineke D’havé 20051492 Masterproef Notariaat 2011‐2012 Promotor: Prof. P. Beghin Commissaris: Inge Vandewoesteyne 1
1. Inhoud 2.
Inleiding. .......................................................................................................................................... 4
3.
Definities. ........................................................................................................................................ 5 3.1.
Witwassen van geld. ................................................................................................................ 5
3.2.
Financiering van terrorisme. ................................................................................................... 8
4.
Witwaswetgeving. ........................................................................................................................... 9
5.
De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het
witwassen van geld en de financiering van terrorisme ......................................................................... 10 5.1.
Toepassingsgebied ratione personae .................................................................................... 10
5.1.1. 5.2.
Artikel 37 §4 Witwaswet ............................................................................................... 11
Verplichtingen van de notarissen .......................................................................................... 11
5.2.1.
Identificatie .................................................................................................................... 11
5.2.2.
Waakzaamheidsverplichting ......................................................................................... 29
5.2.3.
Organisatie van de interne controle .............................................................................. 31
5.2.4.
Opleiding van het personeel ......................................................................................... 32
5.2.5.
Beperking van betalingen in contanten ........................................................................ 33
5.2.6.
Melding aan de CFI ........................................................................................................ 35
6.
Controles ....................................................................................................................................... 49
7.
Sancties voor het niet naleven van de verplichtingen .................................................................. 50
8.
Notariële witwastypologieën ........................................................................................................ 52 8.1.
Investering in onroerende goederen .................................................................................... 52
8.1.1.
Betaling van onroerend goed in contanten .................................................................. 52
8.1.2.
Aankoop van een onroerend goed van grote waarde .................................................. 52
8.1.3.
Verkoop of aankoop van een onroerend goed voor een bedrag hoger of lager dan de
marktwaarde ................................................................................................................................. 53 8.1.4.
Gebruik van stromannen ............................................................................................... 53
2
8.1.5.
Gebruik van schermvennootschappen en offshores..................................................... 53
8.1.6.
Gebruik van doorsluisrekeningen .................................................................................. 54
8.2. 9. 10.
Vennootschapsverrichtingen ................................................................................................ 54
Conclusie. ...................................................................................................................................... 55 Bibliografie ................................................................................................................................ 56
3
2. Inleiding. In de huidige maatschappij worden we meer en meer geconfronteerd met het witwassen van geld. In tijden van crisis willen de mensen zoveel mogelijk verdienen zonder daar op enige manier op belast te worden daarom grijpen de mensen terug naar de illegale economie. In die illegale zaken verdient men het meest omdat men daar een groter risico loopt om financiële middelen te verliezen wanneer men ontdekt wordt. Om deze gelden te kunnen gebruiken moet men deze zwarte gelden op de een of andere manier zien wit te wassen. De witwassers gebruiken een verschillend aantal technieken om hun criminele gelden non‐crimineel te krijgen. Daarvoor maken ze ook misbruik van de diensten die de notaris levert. Het is namelijk zo dat de notaris in verschillende procedures moet tussenkomen die men gebruikt om geld wit te wassen. De notaris zal voornamelijk geconfronteerd worden met witwassen in het kader van een oprichting van lege vennootschappen en de aankoop van onroerende goederen met gelden op off‐shore rekeningen1. Vroeger werd er meer gebruik gemaakt van de financiële sector als tussenschakel om de gelden wit te wassen. Maar er heeft zich een verschuiving plaatsgevonden naar de niet‐financiële sector. In het kader van het tegengaan van de witwaspraktijken wordt de notaris dan ook ingeschakeld in de eerste stap in de strijd tegen het witwassen2.
1
G.D. GOYVAERTS, “Enkele aandachtspunten inzake de anno 2010 gewijzigde preventieve witwaswet en de impact hiervan voor het notariaat”, Notariaat 2010, nr. 18, 4. 2 C. MEERT, “Het notariaat en de witwaswetgeving”, Notariaat nieuwsbrief 2004, nr. 09, 1.
4
3. Definities. 3.1. Witwassen van geld. Art. 5,§1 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme3 geeft een definitie van wat moet verstaan worden onder het witwassen van geld: “Het gaat hem in de eerste instantie om de omzetting of overdracht van geld of activa met de bedoeling de illegale herkomst ervan te verbergen of te verdoezelen of een persoon die betrokken is bij een misdrijf waaruit dit geld of deze activa voorkomen, te helpen ontkomen aan de rechtsgevolgen van zijn daden. Daarnaast kan men er ook onder verstaan het verhelen of verhullen van de aard, oorsprong, vindplaats, vervreemding, verplaatsing of eigendom van geld of activa waarvan men illegale herkomst kent. Vervolgens is witwassen ook de verwerving, het bezit of gebruik van geld of activa waarvan men de illegale herkomst kent. Ten slotte ziet men als witwassen ook de deelneming aan, de medeplichtigheid tot, de poging tot, de hulp aan, het aanzetten tot, het vergemakkelijken van of het geven van raad betreffende een van de in de drie voorgaande gegeven definities van witwassen4.” Kortom kan gezegd worden dat het gaat om de bron van op illegale wijze verkregen gelden te verduisteren door middel van een reeks transacties zodat dit geld uiteindelijk legaal geld wordt. M.a.w. kan men zeggen dat het gaat om het zwarte geld omzetten in legaal of wit geld via een aantal transacties5. We kunnen concluderen dat er drie elementen van belang zijn bij de definiëring van witwassen: de omzetting van de goederen, het verbergen van de ware eigenaar of herkomst en het creëren van een legitieme schijn6. Een belangrijk kernwoord bij de definitie van witwassen is toch “gelden met een illegale herkomst”. Art. 3, § 2 van de Witwaswet geeft een lijstje met wat als illegale herkomst van gelden kan gezien worden7:
Een misdrijf dat verband houdt met: o
Terrorisme of financiering van terrorisme
o
Georganiseerde misdaad
o Illegale drugshandel 3
Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, B.S. 9 februari 1993. Hierna Witwaswet genoemd. 4 C. MEERT, “Het notariaat en de witwaswetgeving”, Notariaat 2004, nr. 09, 4. 5 J. ROBISON, De witwassers. Achter de schermen van ’s werelds op twee na grootste industrie. Praktisch elke dollar in omloop is wel eens gebruikt bij een drugsdeal, Rijswijk. Elmar BV, 1994, 9. 6 G. STESSENS, De nationale en internationale bestrijding van het witwassen. Onderzoek naar een meer effectieve bestrijding van de profijtgerichte criminaliteit, Antwerpen, Intersentia, 1997, 103. 7 C. MEERT, “Het notariaat en de witwaswetgeving”, Notariaat nieuwsbrief 2004, nr. 09, 4.
5
o
Illegale handel in wapens, goederen en koopwaren
o
Handel in clandestiene werkkrachten
o
Mensenhandel
o
Exploitatie van de prostitutie
o
Illegaal gebruik bij dieren van stoffen met hormonale werking of illegale handel in dergelijke stoffen
o
Illegale handel in menselijke organen of weefsel
o
Fraude ten nadele van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen
o
Ernstige en georganiseerde fiscale fraude waarbij bijzonder ingewikkelde mechanismen of procédes van internationale omvang worden aangewend
o
Verduistering door personen die een openbare functie uitoefenen en omkoping
o
Ernstige milieucriminaliteit
o
Namaak van muntstukken of bankbiljetten
o
Namaak van goederen
o
Zeeroverij.
Een beursmisdrijf, het onwettig openbaar aantrekken van spaargelden of het verlenen van beleggingsdiensten, diensten van valutahandel of van geldoverdracht zonder vergunning
Oplichting, misbruik van vertrouwen, misbruik van vennootschapsgoederen, een gijzeling, een diefstal of afpersing met geweld of bedreiging, of een misdrijf dat verband houdt met de staat van een faillissement8.
Alleen wanneer het geld voortkomt uit één van voorgaande misdrijven is er sprake van crimineel geld en dus alleen in deze gevallen kan er gesproken worden van witwassen van geld9. In de eerste Witwasrichtlijn werd het witwassen van geld zeer beperkt gedefinieerd. Men verwees voor de definitie naar artikel 3 van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen sluikhandel in verdovende stoffen10. Het gevolg hiervan was dat het materiële toepassingsgebied van de Witwasrichtlijn beperkt bleef tot vermogensvoordelen afkomstig uit drugsmisdrijven. Heel wat witwasmisdrijven bleven dan ook buiten het toepassingsgebied van de Witwasrichtlijn11.
8
C. MEERT, “Het notariaat en de witwaswetgeving”, Notariaat nieuwsbrief 2004, nr. 09, 4. C. MEERT, “Het notariaat en de witwaswetgeving”, Notariaat nieuwsbrief 2004, nr. 09, 4. 10 Opgemaakt te Wenen op 20 december 1988, goedgekeurd door de wet van 6 augustus 1993, BS 21 maart 1996. 11 G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 70. 9
6
Met de tweede Witwasrichtlijn werd het toepassingsgebied toch ietwat uitgebreid naar o.a. activiteiten van criminele organisaties, EG‐fraude, corruptie,…12 De derde Witwasrichtlijn zorgde ervoor dat nu alle feiten die strafbaar zijn gesteld met een maximale vrijheidsstraf of detentiemaatregel van meer dan een jaar of, voor staten die in hun rechtsstelsel een minimumstraf voor strafbare feiten kennen, alle feiten die strafbaar zijn gesteld een minimale vrijheidsstraf of een detentiemaatregel van meer dan zes maanden onder de witwasrichtlijn vielen. Met de derde Witwasrichtlijn werd het ook voor de lidstaten zelf mogelijk om het toepassingsgebied van de nationale wet ruimer te maken dan wat de Witwasrichtlijn voorziet. Toch had België dit reeds gedaan bij de tweede Witwasrichtlijn en werd er op het punt van materieel toepassingsgebied in België geen verandering meer aangebracht met de Wet van 18 januari 201013. In de huidige Belgische wetgeving heeft de wetgever ervoor gekozen om in de preventieve witwaswetgeving (de Witwaswet) niet te verwijzen naar de strafrechtelijke bepalingen in artikel 505 Sw. Nochtans had de Raad van state het advies gegeven om toch een verwijzing te maken naar de strafrechtelijke bepalingen. De wetgever had verschillende redenen om dit toch niet te doen. Een van de grootste redenen was de bekommernis van de wetgever het niet te zwaar belasten van de meldingsplichtigen en zo hun medewerking te verzekeren14. Op deze manier is het voor de meldingsplichtige niet vereist dat zij de strafbaarstelling van de verdachte operatie nagaan15. Wanneer de definitie gevormd wordt op basis van de strafwet, dan zouden zij dit wel moeten nagaan.
12
G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 70. 13 G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 70. 14 MvT, Parl.St. Senaat (BZ) 1991‐92, nr. 468/1, 7‐8. 15 G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 72.
7
3.2. Financiering van terrorisme. Art. 5§2 van de Witwaswet bepaalt dat onder financiering van terrorisme het volgende moet verstaan worden: “de verstrekking of verzameling van fondsen, op welke wijze ook, rechtstreeks of onrechtstreeks, met de bedoeling of wetende dat deze geheel of gedeeltelijk zullen worden gebruikt door een terrorist of een terroristische organisatie of voor het plegen van een of meerdere terroristische daden”. Net zoals bij de definitie van het witwassen van geld heeft de wetgever hier geopteerd om niet meer te verwijzen naar specifieke regels i.v.m. de strafbaarstelling. Voor de wet van 18 januari 2010 deed men dit wel. Men verwees naar de internationale instrumenten met betrekking tot dit onderwerp: het Kaderbesluit van 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding16 en het Internationaal verdrag ter bestrijding van de financiering van het terrorisme. Nu heeft de wetgever gekozen voor een definitie die verwijst naar de karakteristieke elementen van dit misdrijf17. In deze masterproef gaan we niet verder in op de financiering van terrorisme.
16
Pb.L. 22 juni 2002, afl. 164,3. Gewijzigd door kaderbesluit 2008/919/JBZ van de Raad van 28 november 2008 tot wijziging van kaderbesluit 2002/475/JBZ inzake terrorismebestrijding, PB.L. 9 december 2008, afl. 330, 21. 17 G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 74.
8
4. Witwaswetgeving. Er zijn een aantal wetten en richtlijnen die in acht moeten genomen worden wanneer men spreekt over witwassen. Hierna een kort overzicht van de belangrijkste:
Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van het terrorisme, hierna Witwaswet genoemd;
Eerste Europese witwasrichtlijn van 1991 (richtlijn 91/308/EG);
Tweede Europese witwasrichtlijn van 4 december 2002 (richtlijn 2001/97/EG);
de derde witwasrichtlijn van 26 oktober 2005 (richtlijn 2005/60/EG);
de uitvoeringsrichtlijn van 1 augustus 2006 (richtlijn 2006/70/EG).
De Dede Witwasrichtlijn moest in de nationale wetgeving omgezet zijn tegen 15 december 2007, maar ons Belgenlandje is op dat vlak gefaald. De nationale wetgeving kwam pas tot stand met de nieuwe wet van 18 januari 2010 die de oorspronkelijke wet van 11 januari 1993 aanpaste18. De eigenlijke witwaswetgeving kunnen we opdelen in een preventief luik en een repressief luik. In het preventieve luik tracht men informatie te verzamelen om zo de criminele witwasactiviteiten aan het licht te brengen. De basis voor het verzamelen van de informatie rond de witwassers is te vinden in de Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, ook beter gekend als de Witwaswet. En eens genoeg bewijzen gevonden via het preventieve luik kan men de witwassers bestraffen via het repressieve luik19. Het repressieve luik van de witwaswetgeving is vooral te vinden in het Strafwetboek.
18
G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 40. 19 C. MEERT, “Het notariaat en de witwaswetgeving”, Notariaat 2004, nr. 09, 2.
9
5. De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme20 De notaris speelt eigenlijk alleen een rol in de preventieve wetgeving. Daarom zullen we verder alleen ingaan op de wet van 11 januari 1993. De repressieve wetgeving heeft weinig belang voor de notaris. 5.1. Toepassingsgebied ratione personae Het toepassingsgebied ratione personae van de Witwaswet kan men terugvinden in een aantal artikels vermeldt in de wet nl. de artikelen 2, 3 en 4. Artikel 3, 1° van de wet vermeldt uitdrukkelijk dat de wet van toepassing is op notarissen. Evenwel is de wet maar van toepassing wanneer een artikel daarin uitdrukkelijk voorziet21. Opdat een specifiek artikel dus van toepassing zou zijn, zal dit artikel uitdrukkelijk moeten vermelden dat de personen onder artikel 3,1° eronder vallen. De wet is niet van in het begin van zijn bestaan van toepassing geweest op notarissen en de andere categorieën van artikel 3. Deze bepaling werd pas voor de eerste keer ingevoerd met de wet van 10 augustus 1998. Toch zou men kunnen zeggen dat er reeds voorheen een mogelijkheid bestond om notarissen onder de wet te laten vallen. Artikel 12 van de witwasrichtlijn maakte het mogelijk om de wet uit te breiden tot ‘andere beroepen en categorieën ondernemingen die bijzonder geschikt zijn om voor het witwassen van geld misbruikt te worden’. Net zoals een aantal andere landen van de Europese Unie, had België van deze mogelijkheid gebruik gemaakt om de wet uit te breiden tot een aantal andere beroepen. Toch heeft de wetgever pas in 1998 de notarissen onder de wet laten vallen22. De andere personen of instellingen die vermeld worden in de artikelen 2, 3 en 4 zijn o.a.:
De Nationale Bank van België;
De Deposito‐ en Consignatiekas;
De Post voor haar financiële postdiensten;
De kredietinstellingen naar Belgisch Recht bedoeld in artikel 1 van de wet van 22 maart 1993;
Bepaalde vereffeningsinstellingen;
20
Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, B.S. 9 februari 1993. 21 Artikel 3 Witwaswet. 22 G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 61.
10
Bepaalde betalingsinstellingen;
…
De categorieën die vermeld zijn in artikel 2 vallen altijd onder de witwaswet ongeacht het bepaalde artikel vermeldt dat het van toepassing is op deze categorie. 5.1.1.Artikel 37 §4 Witwaswet Naast de artikelen 2, 3 en 4 is er ook nog artikel 37 §4 die deels het personeel toepassingsgebied van de wet bepaalt. Op basis van artikel 37 §4 heeft de Koning, op advies van de Cel voor financiële informatieverwerking, de mogelijkheid om bij Koninklijk Besluit de lijst van categorieën ondernemingen of personen uit te breiden tot categorieën die niet reeds onder het toepassingsgebied van de wet vallen. Opgemerkt moet wel worden dat wanneer dit KB betrekking heeft op personen, ondernemingen of materies die onder de controle van de Bank en de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten vallen, er een advies nodig is van voorvermelde instelling23. 5.2. Verplichtingen van de notarissen 5.2.1.Identificatie Met de invoering van de nieuwe wetgeving in 2010 hebben zich ook een aantal belangrijke wijzigingen voorgedaan op het vlak van de identificatieverplichting. Er wordt nu gekozen voor een ‘risicogeoriënteerde benadering’. Voordelig hieraan is dat er strengere of soepelere regels toegepast worden afhankelijk van het profiel van de cliënt of de verrichting24. Een strengere aanpak, en dus een verscherpt klantenonderzoek, is vereist wanneer de cliënt zich niet fysiek aanbiedt of wanneer er politiek prominente personen bij betrokken zijn die in het buitenland wonen25.
23
Art. 37 §4, 2e lid Witwaswet. E. JANSSENS, “Preventief luik witwaswetgeving volledig herschreven”, Balans 2010, nr. 623, 4. 25 Art. 12 Witwaswet. 24
11
5.2.1.1.
Van de cliënten en de lasthebber.
Met de wetswijziging van 12 januari 2004 is de notaris aan de identificatieverplichting onderworpen. Toch was de notaris reeds voor de Wet van 12 januari 2004 verplicht om te identificeren. Hij had deze verplichting op basis van andere wetgeving. Deze verplichting vind je o.a. terug in de artikelen 11 en 12 van de Wet op het notarisambt en de artikelen 139 en 140 van de Hypotheekwet. Uit de Wet op het notarisambt leiden we af dat de identiteit in de notariële akten dient nagegaan te worden via identiteitsbewijzen of door een attest van bekendheid afgelegd door twee personen die de ondertekenende partij gekend zijn. De hypotheekwet voorziet andere mogelijkheden om de identiteit te waarmerken nl. gegevens uit het rijksregister, identiteitskaart, trouwboekje of registers van de burgerlijke stand. De mogelijkheden uit de Hypotheekwet gelden alleen maar wanneer het gaat om een akte die dient te worden overgeschreven of ingeschreven in de registers van het hypotheekkantoor. De notaris zijn taak blijft in dit kader niet beperkt tot de identificatie van de cliënt, maar zal ook moeten overgaan tot controle van de bekwaamheid. Nu geldt de identificatieverplichting niet enkel meer op basis van de Wet op het notarisambt en de Hypotheekwet, maar ook op basis van de Witwaswet. Het is artikel 7, §1 van de Witwaswet die bepaalt in welke gevallen de identificatieverplichting in de zin van de Witwaswet moet worden nageleefd. <<de in de artikelen 2 § 1 en 3 bedoelde ondernemingen en personen moeten hun cliënten identificeren en hun identiteit verifiëren aan de hand van een bewijsstuk waarvan een afschrift wordt gemaakt op papier of op een elektronische informatiedrager: 1° wanneer de cliënt een zakelijke relatie wenst aan te gaan waardoor hij een gewone cliënt wordt; 2° wanneer de cliënt, buiten een zakelijke relatie als bedoeld in de bepalingen onder 1° hierboven, wenst over te gaan tot het voeren van een verrichting: a. voor een bedrag van 10.000 euro’s of meer, ongeacht of zij wordt uitgevoerd in één of meerdere verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan; of b. die bestaat in een geldovermaking in de zin van Verordening (EG) nr. 1781/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie over de betaler; 3° wanneer, er in de andere gevallen dan bedoeld in de bepalingen onder 1° en 2° hierboven, een vermoeden van witwassen van geld of financiering van terrorisme bestaat;
12
4° wanneer wordt betwijfeld of de eerder verkregen identificatiegegevens over een reeds geïdentificeerde cliënt waarheidsgetrouw of juist zijn.>> De Wet van 12 januari 2004 heeft naast het invoeren van de identificatieplicht ook de bedoeling om de identificatieplicht verder te verduidelijken. Deze identificatieplicht is er gekomen naar aanleiding van werkzaamheden van de FAG26 die verschillende leemtes aan het licht heeft gebracht in de wet. De notaris moet nu een soort Due Diligence uitvoeren ten opzichte van de cliënt27. Met de identificatieplicht beoogt men twee doelstellingen. In de eerste plaats wil men op die manier de potentiële witwassers afschrikken. Zo heeft de identificatie dus een preventieve werking, maar daarnaast heeft het ook een repressieve werking. De stukken waarmee men de cliënten identificeert kunnen later bij een eventuele strafrechtelijke opsporing en vervolging nog als bewijs dienen28. De wet schrijft een aantal gevallen voor waarin er een verplichte identificatie is29. In de volgende vier gevallen dient de notaris over te gaan tot identificatie:
Gewone cliënt: Hiermee wordt bedoeld de cliënt waarvoor de notaris effectief een dienstverlening moet doen30.
Occasionele cliënt: Hiermee bedoelt men de cliënt die een alleenstaand advies komt vragen en waarvoor de notaris niet dient over te gaan tot verdere dienstverlening.
Vermoeden van witwassen en financiering van terrorisme
Twijfel over de correctheid van de gegevens.
Meestal zal het wel duidelijk zijn wie de cliënt is, toch heeft de wet en de Witwasrichtlijn nagelaten een definitie te geven van het begrip de cliënt. De circulaire van de Commissie voor Bank‐, Financie‐ en Assurantiewezen meent dat de term cliënt ruim moet gedefinieerd worden31. Specifiek voor de notaris heeft de Nationale Kamer van notarissen een reglement opgesteld inzake het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. Met betrekking tot de identificatie van de cliënten maakt art. 3 e.v. van dit reglement ons het een en ander duidelijk. In principe is het zo dat de
26
De Financiële Actiegroep of FATF (Financial Action Task Force). C. GRIJSSEELS, De verplichtingen van de notarissen in de strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, tekst gebpubliceerd op www.ctif‐cfi.be, 7. 28 G. STESSENS, De nationale en internationale bestrijding van het witwassen, Antwerpen, Intersentia, 1997, 198‐ 1999. 29 Art. 7 Witwasrichtlijn en Art. 7 Witwaswet. 30 C. GRIJSSEELS, De verplichtingen van de notarissen in de strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, tekst gebpubliceerd op www.ctif‐cfi.be, 9. 31 G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 93. 27
13
notaris deze identificatie zo snel mogelijk dient te doen, in ieder geval voor de ondertekening van de akte. In de praktijk zullen de meeste notarissen pas overgaan tot voorbereiden van de akte nadat de cliënt geïdentificeerd werd. Toch wordt er aanvaard dat notarissen de identiteit mogen verifiëren tijdens de voorbereidingen en dit om de dossiers niet onnodig te laten vertragen. Die identificatie tijdens het voorbereiden is slechts toegelaten voor zover32:
Er een laag risico is op witwassen van geld of de financiering van terrorisme, rekening houdend met de hoedanigheid van de partijen en de aard van de verrichting.
De identificatie zo snel mogelijk gebeurt en in elk geval voor het verlijden van de notariële akte.
Er een verhoogde waakzaamheid is voor de betrokken personen totdat zij geïdentificeerd zijn.
De identificatieverplichting van de cliënt of zijn lasthebber is een resultaatsverbintenis. Wanneer er dus een onmogelijkheid bestaat om de cliënt of zijn lasthebber te identificeren, is men verplicht de zakelijke relatie te weigeren. De notaris zal dus niet mogen overgaan tot de verrichting33. 5.2.1.1.1.
Identificatie van een natuurlijk persoon
Met betrekking tot natuurlijke personen moet er gekeken worden naar artikel 5 van voornoemd reglement en artikel 7, 3e lid Witwaswet. Daarin staat vermeld dat de identificatie moet slaan op volgende elementen:
de naam,
de voornaam,
de geboorteplaats34
en geboortedatum.
Voor zover het mogelijk is moet er ook identificatie gebeuren van de woonplaats of de verblijfplaats35.
32
Art. 4 Reglement van de Nationale Kamer van Notarissen inzake het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (hierna Reglement inzake witwassen genoemd). 33 J. VANSTEENE, “Anti‐witwaswet: strenger klantenonderzoek in strijd tegen witwassen”, Vastgoed info 2010, nr. 8, 1. 34 De verplichting de geboortedatum en –plaats te vermelden is er pas gekomen met de wet van 18 januari 2010. (G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 94). 35 Dit is geen absolute verplichting omdat het gebeurt dat dit niet altijd vermeld staat op de bewijsstukken en het adres van de betrokkene kan wijzigen. (G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het
14
Ook bepaalt het reglement welke documenten gebruikt dienen te worden voor de identificatie. Het gaat hem om de volgende documenten:
rijksregister,
identiteitskaart,
trouwboekje,
uittreksel uit de geboorteakte,
paspoort,
attest van verklaring van wettelijk samenwonen
of een authentieke akte van bekendheid36.
Indien het niet mogelijk is om de identificatie te doen aan de hand van voormelde documenten, kan men gebruik maken van een bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister, een rijbewijs, sociale zekerheidskaart, verblijfsvergunning of een ander document ter identificatie van natuurlijke personen37.
Eventueel kan de identificatie gebeuren op basis van artikel 11 van de notariswet nl. door middel van attesterende getuigen38.
Het kan nu eenmaal gebeuren dat de cliënt niet in de mogelijkheid is om persoonlijk aanwezig te zijn bij de identificatie. In zo’n geval moet de notaris de nodige maatregelen nemen, want hier ontstaat er een groter risico op witwassen van geld39. Het kan namelijk gebeuren dat de cliënt het persoonlijk contact wil vermijden om zo zijn ware identiteit te verbergen en het zo makkelijker te maken geld wit te wassen. Wanneer de notaris zo’n vermoeden heeft, dan zal hij weigeren zijn diensten te verlenen40. 5.2.1.1.2.
Rechtspersonen
De term rechtspersonen die hier gebruikt wordt, moet ruim geïnterpreteerd worden. Hierdoor vallen niet alleen kapitaals‐ en personenvennootschappen onder deze bepaling, maar ook stichtingen en verenigingen41. gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 94). 36 Art. 5, 2e lid Reglement inzake witwassen. 37 Art. 5, 3e lid Reglement inzake witwassen. 38 Art. 5, 4e lid Reglement inzake witwassen. 39 Art. 7, 1e lid Reglement inzake witwassen. 40 Art. 7, 2e lid Reglement inzake witwassen. 41 Parl.St. Kamer 2003‐04, nr. 383/001, 32.
15
De rechtspersoon naar Belgisch recht dient geïdentificeerd te worden aan de hand van42:
zijn benaming,
juridische vorm,
maatschappelijke zetel,
ondernemingsnummer,
bestuurders, zaakvoerders of vereffenaars en de statutaire bepalingen omtrent de bevoegdheid om de rechtspersoon te verbinden,
het doel,
de geplande aard van de relatie, akte of verrichting.
Een rechtspersoon naar buitenlands recht zijn identificatie slaat op dezelfde elementen. De identificatie van een rechtspersoon naar Belgisch recht wordt gedaan aan de hand van43:
een uittreksel uit de bijlagen van het Belgisch Staatsblad,
en/of de publicatie van de statuten of op basis van een eensluidend verklaarde kopie van de statuten,
en/of de meest recente versie van de gecoördineerde statuten,
en de lijst van de bestuurders van de rechtspersoon en de bekendmaking van hun benoeming in het Belgisch Staatsblad of enig ander bewijsstuk dat hun hoedanigheid als bestuurder kan bewijzen. Dit kan om het even welke publicatie in het Belgisch Staatsblad zijn waarin de personen als bestuurders worden vermeld of de neergelegde jaarrekening44.
De bewijsvoering van die identificatie van een rechtspersoon naar buitenlands recht wordt eveneens op de manier gedaan zoals dat is voor de rechtspersoon naar Belgisch recht. De bewijsvoering kan dus gebeuren aan de hand van gelijkaardige stukken. Er zal wel een vertaling moeten gebeuren naar een van de landstalen of het Engels45.
42
Art. 8 Reglement inzake witwassen. Art. 8 Reglement inzake witwassen. 44 G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 96. 45 G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 96. 43
16
5.2.1.1.3.
Juridische structuren zonder rechtspersoonlijkheid
Onder de juridische structuren zonder rechtspersoonlijkheid moet verstaan worden de trusts, feitelijke verenigingen, fiducieën en andere. Hier neemt de notaris kennis van volgende elementen46:
Het bestaan,
De aard,
Het nagestreefd doel,
Modaliteiten van beheer,
Modaliteiten van vertegenwoordiging.
De identificatie van voornoemde structuren zal gebeuren aan de hand van alle documenten die als bewijs kunnen dienen47. 5.2.1.1.4.
Cliënt is een onverdeeldheid
De verplichting van identificatie heeft betrekking op elke mede‐eigenaar. Bij de verdeling van de eigendom, hebben deze verplichtingen betrekking op de vruchtgebruikers en de blote eigenaars, maar ook op de erfpachters of opstalhouders en de eigenaar zelf48. 5.2.1.1.5.
Lasthebbers
Net zoals de personen zelf dienen de lasthebbers eveneens geïdentificeerd worden. Deze verplichting is ingevoerd met de wet van 18 januari 2010 meer bepaald via artikel 7. Dit artikel bepaalt
dat
de
lasthebbers,
vooraleer
ze
kunnen
gebruik
maken
van
hun
vertegenwoordigingsbevoegdheid, zij moeten geïdentificeerd worden49. Ook de organen of vertegenwoordigers zijn onderworpen aan deze identificatieplicht. In dit kader heeft de identificatie betrekking op50:
Naam,
Voornaam,
Woonplaats of verblijfplaats.
46
Art. 9, 1e lid Reglement inzake witwassen. Art. 9, 1e lid Reglement inzake witwassen. 48 Art. 10 Reglement inzake witwassen. 49 G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 93. 50 Art. 11 Reglement inzake witwassen. 47
17
De identificatie gebeurt op dezelfde manier als bij de cliënten en dus afhankelijk van het feit of het gaat om een natuurlijk persoon, rechtspersoon,… De notaris moet ook nagaan of de personen die zich voordoen als lasthebber wel degelijk de bevoegdheid hebben om als lasthebber op te treden voor de persoon. Van het bewijsmiddel hiervan dient hij een kopie te nemen. 5.2.1.1.6.
Verscherpt klantenonderzoek
Eerst en vooral moet er onderscheid gemaakt worden tussen de algemene verplichting tot verscherpt klantenonderzoek en de drie bijzondere gevallen van verscherpt klantenonderzoek51. De algemene verplichting tot verscherpt klantenonderzoek zal van toepassing zijn telkens wanneer er een situatie ontstaat die omwille van de aard een hoger risico op witwassen en financiering van terrorisme inhoudt52. Er is een lijst opgesteld door de CFI53 met de mogelijke indicatoren van witwaspraktijken. De CFI heeft zich hiervoor gebaseerd op haar ervaringen opgedaan bij het behandelen van dossiers. Het gaat hem o.a. om volgende indicatoren54:
Betrokkenheid van banken uit landen gekend voor een streng bankgeheim of landen bekend omwille van hun naam als drugsland of fiscaal paradijs, zonder dat duidelijk is wie de vennootschap of entiteit controleert op wiens naam de rekening staat
Cliënten die uit een geheel andere regio of cliëntenkring komen dan de normale klanten zonder dat daar enige aannemelijke reden voor is
Gebruik van schermvennootschappen, zonder financiële, commerciële of juridische reden
Oprichting of overname van een vennootschap met twijfelachtig doel of wanneer doel niet overeenstemt met de werkelijke activiteit
Een ongewone transactie vergeleken met de gewone activiteiten van de cliënt
51
G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 129. 52 G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 129. Art. 38 Reglement inzake witwassen. 53 =De cel voor financiële informatieverwerking. Dit is de centrale schakel binnen het stelsel ter bestrijding van het witwassen van geld van criminele oorsprong en de financiering van terrorisme. Deze instelling is belast met de behandeling van verdachte financiële feiten en verrichtingen die verband houden met het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en gemeld worden door o.a. notarissen. (bron: www.ctif‐cfi.be ) 54 C. MEERT, “Het notariaat en de witwaswetgeving”, Notariaat 2004, nr. 09, 5.
18
Het meermaals verkopen van onroerende goederen met vaak ongewone hoge of lage winstmarges zonder aannemelijke reden
Een stroman gebruiken zonder een valabele reden
Forumshopping qua notaris
Niet willen betalen via overschrijving of cheque
De notaris zal de cliënten moeten onderverdelen in verschillende risicocategorieën op basis van de voorgaande criteria. Wanneer men te maken krijgt met een risicovolle cliënt zal deze pas als cliënt mogen aanvaard worden na een grondig onderzoek en nadat een beslissing genomen is op een passend hiërarchisch niveau. Naast deze algemene verplichting zijn er nog drie specifieke gevallen nl. identificatie op afstand, politieke prominente personen en grensoverschrijdende correspondentiebankrelaties. Deze laatste is niet van belang voor de notaris. Het eerste bijzondere geval is wanneer de cliënt niet fysiek aanwezig is bij de identificatie. In dat geval zal men bijkomende voorzorgen moeten nemen om de exacte identiteit van de cliënt te achterhalen door bijkomende bewijsstukken te vragen, aanvullende verificatiemaatregelen op te nemen, certificering van de voorgelegde documenten vragen of eisen dat er een rekening geopend wordt op naam van de cliënt voor het doen van de betalingen55. De wet van 2010 heeft een nieuwe oorzaak ingevoerd voor het voeren van een verzwaarde identificatie nl. wanneer het gaat om een dienstverlening aan buitenlandse prominente politieke personen56. De FAFT57 heeft hiervoor aanbevelingen gemaakt. Ze stelde dat er maatregelen moeten getroffen worden om de oorsprong van de fondsen en het vermogen van de betrokkene politiek prominente personen na te gaan en de zakenrelatie met deze personen met grotere waakzaamheid op te volgen58. Deze bepaling veronderstelt een grotere waakzaamheid ten opzichte van drie personen, nl. de politiek prominente personen in het buitenland wonend, hun directe familieleden en hun naaste geassocieerden.
55
C. GRIJSEELS, “De verplichtingen van de notarissen in de strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, Not.Fisc.M. 2006, afl. 1, 8. 56 “Pollitically exposes persons”: Art. 12, §3 Witwaswet. 57 “Financial Action Task Force” = FAG 58 G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 135.
19
De wet zelf geeft een beschrijving wat onder die omschrijving moet verstaan worden en geeft ook een lijst met personen die onder die omschrijving vallen:
Politiek prominente personen die in het buitenland wonen zijn natuurlijke personen die ene prominente publieke functie bekleden of hebben bekleed. Dit zijn: staatshoofden, regeringsleiders, ministers, afgevaardigde ministers, staatssecretarissen, parlementsleden, leden van hooggerechtshoven, grondwettelijke hoven en andere hoge rechterlijke instanties die doorgaans beslissingen nemen waartegen geen verder beroep mogelijk is, leden van rekenkamers en van directies van centrale banken, ambassadeurs, zaakgelastigden en hoge leger‐ officieren en leden van bestuursorganen, leidinggevende of toezichthoudende organen van overheidsbedrijven59. Functies van een lager niveau worden niet als prominent gezien en vallen dus niet onder deze verzwaarde identificatieplicht, maar onder de normale identificatieplicht60.
Onder directe familieleden van de politiek prominente personen moet verstaan worden: de echtgenoot of echtgenote, partner die naar nationaal recht van de PPP61 als gelijkwaardig met de echtgenoot of echtgenote moet worden beschouwd en de kinderen en hun echtgenoten of partners62.
De naaste geassocieerden van de PPP zijn de natuurlijke personen van wie bekend is dat deze met de PPP de gezamenlijke uiteindelijke begunstigde is van juridische entiteiten of juridische constructies, of met de PPP verbonden is door ander nauwe zakenrelaties en ook de natuurlijke personen die de enige uiteindelijke begunstigde is van een rechtspersoon of juridische constructie waarvan men weet dat deze in feite werd opgericht door een PPP63.
De opsomming in dit artikel is, in tegenstelling tot de opsomming m.b.t. het vereenvoudigd klantenonderzoek, niet limitatief64. De wet spreekt dat in zulke gevallen er passende maatregelen moeten genomen worden. Art. 12, §2 somt vier van die specifieke maatregelen op die moeten worden gevolgd wanneer verrichtingen
59
Art. 12, §3, 2e lid witwaswet. MvT, Parl. St. Kamer 2008‐09, nr. 1988/001, 45‐46. 61 Politiek prominente persoon. 62 Art. 12, §3, 4e lid Witwaswet. 63 Art. 12, §3, 5e lid Witwaswet. 64 A. CLAES, “Cijferberoepen moeten hun interne procedures aanpassen”, Fisc. Act. 2010, afl. 9, 4. 60
20
worden uitgevoerd met of voor rekening van prominente personen, hun familieleden of geassocieerden. Het gaat om de volgende maatregelen65:
Passende en geschikte procedures opstellen afhankelijk van het risico om zo te weten te komen of een cliënt of zijn uiteindelijke begunstigde een politiek prominent persoon is,
Verkrijgen van de toestemming van personen op een passend hoog hiërarchisch niveau vooraleer een zakelijke relatie aan te gaan,
Naargelang de risicogevoeligheid passende maatregelen nemen om de herkomst van de gelden en de fondsen te kunnen bepalen,
Een voortdurende verscherpte controle van de zakelijke relatie. 5.2.1.2.
Van de verrichting
Naast de personen die de handeling willen stellen, moet de handeling zelf ook geïdentificeerd worden66. De notaris moet nagaan wat het doel en de verwachte aard van de verrichting of de akte is67. Daarnaast moet de notaris ook nagaan waar de fondsen vandaan komen die de cliënt gebruikt om de verrichting te doen68. Deze verplichting wordt ook wel eens de waakzaamheids of onderzoeksplicht genoemd. 5.2.1.3.
Van de begunstigden
De cliënt die langskomt bij de notaris kan de verrichting stellen voor rekening van een ander en dus niet voor eigen rekening. Daarom moet de notaris dit steeds nagaan. Wanneer blijkt dat het gaat om een verrichting dit gesteld wordt voor rekening van iemand anders, zal de notaris moeten nagaan wie dit is. De identificatieplicht geldt hier ook, de notaris zal dus de uiteindelijke begunstigde of begunstigden van de cliënt ook moeten identificeren in de zin van artikel 8, §1 Witwaswet69. Met de nieuwe wet is hier meer aandacht aan besteed dan voorheen werd gedaan. De notaris zal zich telkens de vraag moeten stellen of de cliënt wel de uiteindelijke begunstigde is. Voorheen diende deze vraag alleen gesteld te worden wanneer er twijfel was over het feit of de cliënt wel voor zichzelf handelde dan wel voor rekening van iemand anders of wanneer de cliënt een
65
G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 136. 66 Art. 8 Witwaswet. 67 Art. 13 Reglement inzake witwassen. 68 G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 95. C. MEERT, “Het notariaat en de witwaswetgeving”, Notariaat 2004, nr. 09, 8 69 Art. 14 Reglement inzake witwassen.
21
rechtspersoon of trust was. Als uit de vraag blijkt dat er iemand anders dan de cliënt zelf de uiteindelijke begunstigde is, dan zal deze laatste eveneens moeten geïdentificeerd worden net zoals dat bij de cliënt gedaan wordt70. Om te weten van wie men de identiteit moet nagaan, dient er een definitie gevormd te worden van de term ‘uiteindelijke begunstigde’. De wet geeft volgende definitie:
“1° indien de cliënt een vennootschap is: a. De natuurlijke persoon of personen die de uiteindelijke eigenaar zijn van meer dan 25% van de aandelen of stemrechten van die vennootschap, of die dit percentage rechtstreeks of onrechtstreeks houden; b. De natuurlijke persoon of personen die op een andere wijze de controle hebben over het bestuur van de vennootschap.” “2° indien de cliënt een rechtspersoon is, met uitzondering van een vennootschap, zoals een stichting of een vereniging zonder winstoogmerk, dan wel een trust, een fiducie of een soortgelijke juridische constructie die gelden beheert of uitkeert: a. Als toekomstige begunstigden reeds werden aangewezen, de natuurlijke persoon of personen die de begunstigden zijn van 25% of meer van het vermogen van de rechtspersoon of van de juridische constructie; b. Als de natuurlijke personen die de begunstigden van de rechtspersoon of van de juridische constructie zijn, nog niet zijn aangewezen, de in abstracto gedefinieerde groep van personene in wier belang de rechtspersoon of de juridische constructie hoofdzakelijk werd opgericht of hoofdzakelijk werkzaam is; c. De natuurlijke persoon of personen die de controle hebben over 25% of meer van het vermogen van de rechtspersoon of de juridische constructie”
De begunstigde moet men zien als iemand ten voordele van wie een verrichting wordt aangegaan, of die de eigenaar is of de controle heeft over de cliënt71. Als de cliënt een gewone vennootschap is, dan is de uiteindelijke begunstigde de natuurlijke persoon met meer dan 25% van de aandelen of stemrechten in handen of de persoon die op een andere manier controle heeft over het bestuur van de vennootschap.
70
E. JANSSENS, “Preventief luik witwaswetgeving volledig herschreven”, Balans 2010, nr. 623, 4. C. GRIJSSEELS, De verplichtingen van de notarissen in de strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, tekst gebpubliceerd op www.ctif‐cfi.be, 11. 71
22
Nagaan wie de uiteindelijke begunstigde van de vennootschap is bij een vennootschap met een persoonlijk karakter of een vennootschap met enkel aandelen op naam, is dit niet zo problematisch. De reden hiervoor is dat de bestuurders van zo’n vennootschap steeds inzicht hebben in de aandeelhoudersstructuur. Zij kunnen zich dus niet verbergen achter het feit dat zij niet weten wie de aandeelhouders zijn wanneer hen gevraagd wordt wie de uiteindelijke begunstigde is72. Bij een vennootschap met effecten aan toonder of gedematerialiseerde effecten is dit geen echte sinecure. Bij deze vennootschappen moet er een onderscheid gemaakt worden tussen de vennootschappen die vallen onder de transparantiewetgeving en deze die daar niet onder vallen. De reden hiervoor is dat bij vennootschappen vallende onder de transparantiewetgeving73 er een verplichting bestaat voor de aandeelhouders om de raad van bestuur in te lichten over hun deelneming wanneer er een bepaalde drempel wordt bereikt74. Voor de vennootschappen die niet vallen onder de transparantiewetgeving is het wat moeilijker om de uiteindelijke begunstigden te identificeren. Om het toch wat te vergemakkelijken om te identificeren heeft de wet van 2010 twee bijkomende maatregelen ingevoerd om deze identificatie te vergemakkelijken:
In eerste instantie is het nu zo dat de niet‐genoteerde vennootschappen, rechtspersonen of juridische constructies die een dienst van de notaris willen verkrijgen, verplicht zijn zelf de identiteit van de uiteindelijke begunstigden mee te delen. De notaris zal zelf de stelligheid en de geloofwaardigheid van deze inlichtingen controleren en eventueel actualiseren. De notaris kan de geactualiseerde versie van de informatie opvragen aan de vennootschap die deze informatie moet bezorgen75.
In tweede instantie moeten de aandeelhouders van niet‐genoteerde NV’s zelf aangeven aan de vennootschap wanneer ze 25% of meer verwerven in die vennootschap en op die manier dus een uiteindelijke begunstigde worden76. Deze melding moet gedaan worden binnen de
72
D. BRULOOT en K. MARESCEAU, “Recente hervormingen in het Belgische vennootschapsrecht”, in X (ed.), Rechtskroniek voor het Notariaat deel 18, Brugge, die Keure, 2011, 37. 73 Wet van 2 mei 2007 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in emittenten waarvan aandelen zijn toegelaten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt en houdende diverse bepalingen, BS 12 juni 2007 en verder uitgevoerd door het Koninklijk Besluit van 14 februari 2008 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen, BS 4 maart 2008. 74 C. GRIJSEELS, “De verplichtingen van de notarissen in de strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, Not.Fisc.M. 2006, afl. 1, 7 en D. BRULOOT en K. MARESCEAU, “Recente hervormingen in het Belgische vennootschapsrecht” in X (ed.), Rechtskroniek voor het Notariaat deel 18, Brugge, die Keure, 2011, 37. 75 Art. 8, §3 Witwaswet. E. JANSSENS, “Preventief luik witwaswetgeving volledig herschreven”, Balans 2010, nr. 623, 5. 76 Cf. art. 515bis Wetboek Vennootschappen. E. JANSSENS, “Preventief luik witwaswetgeving volledig herschreven”, Balans 2010, nr. 623, 5.
23
vijf werkdagen volgend op de dag van de verwerving. Op die manier kunnen de vennootschappen aan de meldingsplichtige meedelen wie er een 25% of meer aandeelhouder is77. Daarnaast is het bij beursgenoteerde vennootschappen, in de zin van richtlijn 2004/39/EG, waar openbaarmakingsvereisten gelden die overeenstemmen met de Gemeenschapswetgeving zo dat de aandeelhouders niet moeten worden geïdentificeerd78. De reden hiervoor is dat de beursgenoteerde vennootschappen al onderworpen zijn aan een eigen transparantieregeling. De aandeelhouders van zo’n vennootschap moeten dus niet aanzien worden als een uiteindelijke begunstigde79. Gaat het om een cliënt die een feitelijke vereniging is of een andere entiteit zonder enige rechtspersoonlijkheid80 dan is een begunstigde de natuurlijke persoon of personen die de controle hebben over 25% of meer van het vermogen van de juridische constructie81. Het gaat hem evenwel over personen andere dan deze die gemachtigd zijn om de vereniging te vertegenwoordigen, maar die het beheer van de vereniging kunnen beïnvloeden82. De gegevens die de notaris zijn meegedeeld, moet hij op basis van artikel 5, §1, 5e lid van de Witwaswet op passende en op het risico afgestemde manier controleren. Deze verbintenis is een inspanningsverbintenis83. Welke deze maatregelen zijn is evenwel nog niet bepaald in de wet. Dit is een taak voor de nationale kamer van notarissen die bevoegd is om een reglement op te maken. Het huidig reglement van notarissen maakt hier nog geen melding van. De notaris moet weigeren over te gaan tot het vormen van de zakelijke relatie of het verbreken ervan wanneer er twijfel ontstaat over de pertinentie en de geloofwaardigheid van de inlichtingen die hem meegedeeld zijn over de uiteindelijke begunstigden84. Wanneer de cliënt de bedoeling heeft om de uiteindelijke begunstigde te verbergen en daarom niet de juiste of beperkte informatie over
77
G.D. Goyvaerts, “Enkele aandachtspunten inzake de anno 2010 gewijzigde preventieve witwaswet en de impact hiervan voor het notariaat”, Notariaat 2010, nr. 18, 2. 78 G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 104. 79 E. JANSSENS, “Preventief luik witwaswetgeving volledig herschreven”, Balans 2010, nr. 623, 4. 80 Voorbeeld: trust of fiducie. 81 Art. 8, §1, 3e lid, 2° Witwaswet. E. JANSSENS, “Preventief luik witwaswetgeving volledig herschreven”, Balans 2010, nr. 623, 4. 82 Art. 15, 3e lid Reglement inzake witwassen. 83 G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 106. 84 Art. 22 Reglement inzake witwassen.
24
de identificatie doorgeeft, dan zal de notaris ook moeten weigeren85. Indien de notaris meent dat er redenen genoeg zijn, zal hij een melding doen aan de CFI86. Het kan gebeuren dat de identificatie niet goed kan worden uitgevoerd. In dat geval moet de notaris de nodige maatregelen nemen om dit toch te proberen. Wanneer dit niet lukt maakt hij een nota van de maatregelen die hij genomen heeft en bewaart dit in het dossier. De notaris kan dan ook weigeren om over te gaan tot het vormen van de zakelijke relatie87. Er gaan eveneens stemmen op voor de situatie waarin de notaris wel nog mag overgaan tot een zakenrelatie met de cliënt of het doen van verrichtingen wanneer de notaris de identificatie niet kan uitvoeren maar daar toch alle nodige maatregelen voor genomen heeft88. De auteurs die deze stelling aannemen, baseren zich hiervoor op de memorie van toelichting89. Er wordt namelijk gesteld dat de identificatievereiste van de uiteindelijke begunstigde een inspanningsverbintenis is90. Toch moet wanneer het risico van witwassen van geld of financiering van terrorisme bovenmatig groeit de notaris weigeren de verrichting te doen of de zakenrelatie aan te gaan91. 5.2.1.4.
Door een derde zaakaanbrenger
Artikel 10 van de Witwaswet bepaalt dat: “onverminderd de gevallen waarin een beroep wordt gedaan op lasthebber en onderaannemers die volgens hun instructies, alsook onder hun toezicht en verantwoordelijkheid handelen, mogen de in de artikelen 2,§1, 3 en 4 bedoelde ondernemingen en personen een klantenonderzoek bedoeld in de artikelen 7, §§1, 2en 3, 8, §§1 en 2 en 9 laten uitvoeren door een derde zaakaanbrenger…” Hieruit kunnen we afleiden dat de notaris niet altijd zelf de identificatieverplichting moet uitvoeren, maar hij dit ook kan doorschuiven naar iemand anders. De meldingsplichtigen kunnen beroep doen op een derde om de identificatieplicht na te komen. 85
Art. 23 Reglement inzake witwassen. G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl.,107. 87 C. GOVAERT, “Strenger klantenonderzoek in strijd tegen witwassen”, Notariaat 2010, nr. 6, 5. 88 G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 107. 89 MvT, Parl.St. Kamer 2008‐09,nr. 1988/001, 36. C. GRIJSSEELS, De verplichtingen van de notarissen in de strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, tekst gebpubliceerd op www.ctif‐cfi.be, 27. 90 J. VANSTEENE, “Anti‐witwaswet: strenger klantenonderzoek in strijd tegen witwassen”, Vastgoed info 2010, nr. 8, 2. 91 G. STESSENS, Commentaar bij wet van 11 januari 1993, 2011, afl. 36, losbl., 108. 86
25
Om beroep te kunnen doen op een derde zaakaanbrenger is vereist dat deze zelf onderworpen is aan dezelfde of gelijkwaardige verplichtingen m.b.t. het verrichten van een klantenonderzoek. Daardoor is de groep van personen die kunnen fungeren als derde zaakaanbrenger beperkt. Het gaat hem om volgende personen:
Kredietinstellingen of financiële instellingen gevestigd in een EER‐land of in een FAG‐lidstaat;
Bedrijfsrevisoren, externe accountants, externe belastingconsulenten, externe boekhouders(‐fiscalisten), notarissen of andere onafhankelijke beoefenaars van juridische beroepen zoals advocaten gevestigd in een EER‐land92.
Naast de voorwaarden met betrekking tot de persoon zelf zijn er nog andere bijkomende voorwaarden die moeten voldaan zijn:
Eerst en vooral moet de notaris op voorhand verifiëren dat de derde zaakaanbrenger voldoet aan de voorwaarden gesteld in de wet. De bewijzen hiervan moet hij bewaren,
Daarnaast moet de derde zaakaanbrenger er zich schriftelijk en op voorhand toe verbinden om de notaris de identificatiegegevens van de cliënten te verschaffen of van de uiteindelijke begunstigden en eveneens een kopie van de documenten op basis waarvan hij hun identiteit kan verifiëren93,
De derde zaakaanbrenger moet de identificatie face‐to‐face doen. Dit houdt in dat hij de cliënten persoonlijk moet geïdentificeerd hebben en niet van op afstand of via een andere derde zaakaanbrenger. Wanneer de derde zaakaanbrenger dus face‐to‐face gehandeld heeft, dan mag de notaris handelen alsof hij de cliënt zelf face‐to‐face geïdentificeerd heeft. Op die manier zijn de regels met betrekking tot verhoogde waakzaamheid niet nodig94.
Deze voorwaarden zijn zowel opgenomen in de wet zelf als in het reglement opgesteld door de nationale Kamer van Notarissen.
92
X., Toelichtingsnota betreffende de verplichtingen inzake identificatie en kantoororganisatie in toepassing van het Reglement van het BIBF betreffende de toepassing van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, www.bibf.be 209‐11, 20(54). 93 Art. 25 Reglement inzake witwassen. 94 Art. 26 Reglement inzake witwassen. G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl.,115.
26
De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de identificatie blijft nog steeds bij de notaris95. De notaris zal zich er dus van moeten vergewissen dat de identificatie volledig en correct uitgevoerd zijn en mag er dus niet zomaar van uitgaan dat alles in orde is. Eventueel wanneer de identificatie niet volledig is, zal de notaris zelf nog een aantal opzoekingen moeten doen96. Het principe van derde zaakaanbrenger is vooral nuttig wanneer er verschillende confraters in eenzelfde dossier werken of een college vormen m.b.t. eenzelfde dossier 5.2.1.5.
Hoe identificeren
De identificatie wordt gedaan op basis van het risico op witwassen. Het gaat hier om het risicobenaderingsprincipe97. Cliënten en de verrichtingen zullen niet allemaal op dezelfde manier geïdentificeerd dienen te worden. Voor de ene zal er een vereenvoudigd klantenonderzoek plaatsvinden en voor andere cliënten zal er sprake zijn van een verscherpt klantenonderzoek98. Het is wel aan te raden om in het dossier een document op te nemen waarmee men het bewijs kan leveren van het lagere dan wel hogere risicoprofiel. Het onderzoek dat dient te worden gedaan is afhankelijk van het risicoprofiel. Dit risicoprofiel dient te worden bepaald aan de hand van een aantal criteria, zoals:
Type cliënt (customer risk)
Type zakelijke relatie
Product of transactie (service risk)
Land van herkomst en maatschappelijke omgeving van de cliënt (country risk). 5.2.1.5.1.
Geen identificatie van de cliënt en de verrichting vereist
De wet van 2010 heeft de lijst met personen, ondernemingen en verrichtingen waarvoor niet moet overgegaan worden tot identificatie, uitgebreid. Artikel 11, §1 geeft een limitatieve lijst van de cliënten die hieronder vallen. Het gaat hem o.a. om De Belgische overheidsinstanties, beursgenoteerde vennootschap waarvan de effecten in een land van de Europese Economische Ruimte zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt, de uiteindelijke begunstigden van gezamenlijke rekeningen aangehouden door notarissen en andere beoefenaren van 95
G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl.,114. 96 Art. 27 Reglement inzake witwassen. 97 “risk‐based approach” 98 G.D. GOYVAERTS, “enkele aandachtspunten inzake de anno 2010 gewijzigde preventieve witwaswet en de impact hiervan voor het notariaat”, Notariaat 2010, afl. 18, 3 en X., “Preventief luik witwaswetgeving”, in A. Thigberghien, Handboek voor fiscaal recht 2011‐2012, Mechelen, Kluwer, 2011, 1754.
27
onafhankelijke juridische beroepen die gevestigd zijn in België, in een ander land van de EER of in een derde land aangeduid door de Koning krachtens artikel 37, §2, 1e lid, 4°,…99 Daarnaast is het ook zo dat voor een bepaald aantal verrichtingen of transacties geen identificatievereiste is
100
. De reden hiervoor is dat er een laag risico op witwassen of
terrorismefinanciering is. Het gaat o.a. om bepaalde levensverzekeringovereenkomsten met lage premies, elektronisch geld van beperkte omvang of verrichtingen door de Koning aangeduid krachtens artikel 37, §2, 1e lid, 7°101. Er zijn dus twee reeksen uitzonderingen nl. een reeks cliëntgebonden uitzonderingen en een reeks verrichtinggebonden uitzonderingen. Voor beide reeksen is het zo dat de uitzondering maar geldt voor zover er geen vermoeden van witwassen of financiering van terrorisme is. Daarnaast moet de notaris over genoeg informatie beschikken over de cliënten om de uitzonderingen te verantwoorden102. 5.2.1.6.
Bewaring van de identificatiegegevens
Het is niet voldoende om te identificeren, maar de wet schrijft ook voor dat de gegevens die men uit de identificatie haalt gedurende minimum vijf jaar na de beëindiging moet bewaren103. Niet alleen de gegevens met betrekking tot de cliënten en de uiteindelijke begunstigden moeten bewaard worden, maar ook de gegevens met betrekking tot de verrichtingen104. Notarissen zijn maar verplicht tot bewaring van deze gegevens sinds de wetswijziging van 2004. De reden hiervoor was dat voordien de notaris niet verplicht was om tot identificatie over te gaan op basis van deze wet. Het was dan ook niet nodig om de verplichting tot bewaring in te voeren als men niet verplicht was tot identificatie105. Met betrekking tot de bewaring van de identificatiegegevens van de cliënten, de lasthebbers of de uiteindelijke begunstigden, is het mogelijk dat de notaris de bewaring van de gegevens op een informatiedrager vervangt door de inschrijving en de bewaring van
99
G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 120. 100 Art. 11, §2 Witwaswet. 101 A. CLAES, “Cijferberoepen moeten hun interne procedure aanpassen”, Fisc. Act. 2010, afl. 9, 5 en J. STEVENS, “Nieuwe witwaspreventiewet. Meer lasten, minder zorgen?”, Ad rem 2010, afl. 2, 15. 102 G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 123‐124. 103 Art. 13 Witwaswet. 104 Art. 15 Witwaswet. 105 MvT Parl. St. Kamer 2003‐04, nr. 383/1, 37. C. GRIJSEELS, “De verplichtingen van de notarissen in de strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, tekst gebpubliceerd op www.ctif‐cfi.be, 14.
28
de referenties naar deze bewijsstukken106. Dit is alleen mogelijk wanneer de referenties van deze documenten de notaris het mogelijk maken om onmiddellijk op verzoek van de CFI of andere bevoegde overheden, de documenten voor te leggen. Op welke drager de gegevens moeten bewaard worden maakt niet uit. De wet zegt uitdrukkelijk dat het mag gaan om het even welke informatiedrager. De gegevens kunnen bewaard worden zowel op papier als op een elektronische informatiedrager107. Deze bewaarplicht is niet alleen van belang voor de preventie van witwassen, maar is ook van belang voor de strafrechtelijke vervolging. Om een goed beeld te kunnen vormen van het misdrijf en een reconstructie mogelijk te maken, heeft men nood aan alle mogelijke informatie en bewijsstukken. Het is dus de bedoeling dat er een spoor van bewijsmiddelen gevormd wordt, de zogenaamde “paper trail”108. De bewaarplicht impliceert dan ook dat telkens de CFI of een rechterlijke overheid verzoekt om informatie te geven, de notaris op een snelle wijze kan ingaan op dit verzoek109. 5.2.2. Waakzaamheidsverplichting Nadat de identificatie heeft plaatsgevonden, blijft er een waakzaamheidsplicht bestaan110. Hier moet rekening gehouden worden met de evaluatie van de situatie van zowel de cliënt als de verrichting en het eventueel opduiken van nieuwe risico’s. Deze verplichting zit vervat in art. 14 van de Witwaswet. De identificatieverplichting is dus een ‘doorlopende verplichting’. Als de meldingsplichtige merkt dat de identificatiegegevens niet meer up to date zijn dan dient deze over te gaan tot actualisering van de gegevens111. Deze verplichting geldt zowel ten opzichte van de identificatiegegevens van de cliënt112 als van de uiteindelijke begunstigde113. De nieuwe wet heeft hier een overgangsmaatregel ingevoerd114. Deze overgangsmaatregel liep tot 05 februari 2012. De meldingsplichtigen hadden een termijn van twee jaar vanaf de inwerkingtreding
106
Art. 29 Reglement inzake witwassen. Art. 28 Reglement inzake witwassen. 108 G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 139. 109 MvT Parl. St. Kamer 2003‐04, nr. 383/001, 37. D. DEWANDELEER, Het preventief stelsel inzake het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, Mechelen, Kluwer, 2005, 52. 110 C. GRIJSEELS, “De verplichtingen van de notarissen in de strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, Not. Fisc. M. 2006, nr. 1, 6. 111 E. Janssens, “Preventief luik witwaswetgeving volledig herschreven”, Balans 2010, nr. 623, 4. 112 Art. 7, §3 Witwaswet. 113 Art. 8, §2 Witwaswet. 114 Art. 44, 2e lid Witwaswet. 107
29
van de nieuwe wet en in functie van het risico om de identificatiegegevens van de uiteindelijke begunstigden met wie ze reeds op 05 februari 2010 een zakelijke relatie aangegaan hadden, te actualiseren115. Wanneer de kans op witwassen groot is, zal de update sneller moeten gebeuren116. De waakzaamheidsverplichting omvat ook de verplichting voor de notaris om via aandachtig onderzoek te controleren of de uitgevoerde verrichtingen stroken met de kennis die de cliënten hebben van de verrichting. In dit kader spreekt men van de ‘bestendige waakzaamheid’. De ‘know your customer’‐verplichting is dus meer dan alleen de eenmalige louter formele identificatie117. Naaste deze bestendige waakzaamheid bestaat er ook zoiets als ‘bijzondere waakzaamheid’ voor ongebruikelijke transacties. Deze verplichting zit vervat in art. 14, §1, 2e lid van de Witwaswet. Hierdoor moeten de notarissen alle verrichtingen of feiten die zij bijzonder vatbaar achten voor het witwassen van geld of voor de financiering van terrorisme, wegens hun aard of ongebruikelijk karakter gelet op de activiteiten van de cliënt, dan wel de begeleidende omstandigheden of hoedanigheid van de betrokken personen met bijzondere aandacht onderzoeken118. Met de wet van 2010 is het voor notarissen verplicht geworden om een schriftelijk verslag op te stellen telkens zij geconfronteerd worden met zo’n verrichting waarvan zij menen dat ze vatbaar is voor witwassen119. Dit verslag moet net zoals de identificatiegegevens gedurende vijf jaar bewaard worden. Daarnaast moet het ook doorgestuurd worden naar de anti‐witwasverantwoordelijke binnen het kantoor120. Wat moet verstaan worden onder een ‘ongebruikelijke transactie’ is niet bepaald in de Witwasrichtlijn. De FATF geeft wel een omschrijving van het concept ‘ongebruikelijke transactie’ in zijn aanbevelingen: ‘de aard of het ongebruikelijk karakter van de transactie gelet op de activiteiten van de cliënt, de begeleidende omstandigheden of de hoedanigheid van de betrokken personen’121. Er 115
E. Janssens, “Preventief luik witwaswetgeving volledig herschreven”, Balans 2010, nr. 623, 5. Parl.St. Senaat, 2009‐10, nr. 4‐1412/4, 27. 117 D. DEWANDELEER, Het preventief stelsel inzake het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, Mechelen, Kluwer, 2005, 43. 118 G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 142. 119 Voor de financiële beroepen was dit reeds het geval met de wet van 12 januari 2004. G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 142‐143. 120 G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl.,143. 121 The FATF Recommendations, International standards on combating money laundering and financing of terrorism and proliferation, februari 2012, 65. 116
30
moet dus niet alleen naar de verrichting zelf worden gekeken, maar eveneens naar de cliënt die de verrichting doet evenals de omstandigheden waarin de verrichting gebeurt. De Memorie van Toelichting bij de Wet van 12 januari 2004 geeft een aantal beoordelingscriteria waarmee men rekening kan houden om na te gaan of het al dan niet gaat om een ongebruikelijke transactie122:
Verrichtingen die als bijzonder gevoelig moeten worden beschouwd voor banden met witwassen of financiering van terrorisme wegens hun aard. Het kan gaan om zowel verrichtingen die op zich abnormaal zijn als verrichtingen die in combinatie met de cliënt abnormaal zijn.
Het FAG123heeft een indicatieve lijst gemaakt met indicatoren die aangeven wanneer moet overgegaan worden tot een versterkte waakzaamheid.
De beoordeling van de aard van de verrichting mag niet beperkend geïnterpreteerd worden.
Wanneer deze waakzaamheidsverplichting niet kan worden nagegaan, dient te notaris de zakenrelatie af te breken en eventueel overgaan tot een melding aan de CFI124. 5.2.3.Organisatie van de interne controle Naast de controle van bovenaf, wat later wordt besproken, dient er binnen het notariskantoor passende maatregelen en een interne structuur opgesteld te worden om zelf al een eerste controle te kunnen uitvoeren op het naleven van de witwaswetgeving125. Ook zullen er maatregelen moeten genomen worden om het opsporen van witwassen van geld te vergemakkelijken om op die manier beter hun plichten die voortvloeien uit de wet te kunnen naleven. Ook het aanstellen van een anti‐witwasverantwoordelijke is een deel van de interne controle. Op deze functie wordt later dieper ingegaan.
122
D. DEWANDELEER, Het preventief stelsel inzake het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, Mechelen, Kluwer, 2005, 55. 123 = FATF 124 C. GRIJSEELS, “De verplichtingen van de notarissen in de strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, Not. Fisc. M. 2006, nr. 1, 6. H. CASMAN, “De beroepsaansprakelijkheid van de notaris, Enkele ontwikkelingen”, in H. Vandenberghe, De professionele aansprakelijkheid, Brugge, die Keure, 2004, 190. 125 Art. 37 Reglement van de Nationale Kamer van notarissen inzake witwassen van geld en financiering van terrorisme.
31
5.2.4.Opleiding van het personeel Een werkgever die onderworpen is aan deze wetgeving is verplicht om zijn werknemers op te leiden. Deze verplichting ligt vervat in art. 17 van de Witwaswet. De werkgevers moeten passende maatregelen nemen om hun personeel en vertegenwoordigers te sensibiliseren voor deze wetgeving. Hieronder verstaat men dat de werkgever maatregelen neemt waardoor de werknemers en vertegenwoordigers deelnemen aan opleidingen en infodagen waar men leert feiten te onderkennen die met witwassen van geld of de financiering van terrorisme te maken hebben126. Deze opleidingen en infodagen worden periodiek georganiseerd door de Nationale Kamer van notarissen en de provinciale Kamers. De opleidingen georganiseerd door deze kamers zijn zowel gericht op het personeel en de vertegenwoordigers van de notarissen als op de notarissen zelf127. Naast deze opleidingen is de notaris zelf ook verplicht na te gaan bij de aanwerving van werknemers of deze blijk geven van passende betrouwbaarheid voor het uitoefenen van de functie waarvoor zij aangenomen worden128. De toekomstige werknemers moeten dus een soort ‘fit and proper test’ ondergaan129. Deze verplichting vloeit niet voort uit de Derde Witwasrichtlijn maar vloeit voort uit de aanbeveling van FATF130. Deze verplichting is een dwingende verplichting en kan dus gesanctioneerd131 worden in tegenstelling tot wat de Raad van State beweerde in haar advies132.
126
G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 159. 127 Art. 49 Reglement inzake witwassen. 128 Art. 50 Reglement inzake witwassen. 129 G.D. GOYVAERTS, “Enkele aandachtspunten inzake de anno 2010 gewijzigde preventieve witwaswet en de impact hiervan voor het notariaat”, Notariaat 2010, nr. 18, 3. 130 G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 161. 131 MvT, Parl. St. Senaat 1991‐92, nr. 468/1, 12. 132 Advies Raad van State, Parl. St. Senaat 1991‐92, nr. 468/92, 53.
32
5.2.5.Beperking van betalingen in contanten Met de wet van 12 januari 2004 werd in artikel 20 van de Witwaswet gesteld dat de verkoop van een onroerend goed alleen mag worden betaald door middel van een overschrijving of een cheque. Toch zijn op dit nieuwe principe een aantal uitzonderingen133. Zo moet dit niet voor een bedrag tot 10% van de prijs van de verkoop en voor zover dit bedrag niet hoger is dan 15.000€. Wat moet nu onder de prijs van de verkoop van het onroerend goed verstaan worden? Aangezien de aktekosten, erelonen, registratierechten en andere kosten verbonden aan de verkoop nodig zijn om uiteindelijk eigenaar te worden van het goed, zal de beperking in betaling van contanten slaan op zowel de prijs van het goed als de kosten die gepaard gaan met de verkoop. In de wet staat immers niet geschreven dat het gaat om de waarde van het onroerend goed. Toch wordt in de praktijk aanvaard dat het gaat om het bedrag van de rekening van de notaris overgeschreven wordt naar de rekening van de verkoper en dus de eigenlijke verkoopprijs134. Om de oorsprong van de gelden te kunnen nagaan dient in de authentieke akte die verleden wordt voor de notaris en bij de onderhandse akte de melding gemaakt worden van het nummer van de bankrekening vanwaar de gelden worden overgeschreven135. Ook het nummer van de cheque moet vermeld worden. De wet stelt duidelijk dat het alleen gaat om eigenlijke verkoop van onroerende goederen en niet om een andere overdracht van een onroerend goed136. Er moet dus sprake zijn van een betaling van een koopprijs. Wanneer de notaris in dit kader merkt dat de bepalingen niet nageleefd worden, dan zal hij hiervan melding moeten doen bij de Cel voor financiële informatieverwerking137. De wetgever wilde vooral met de wet van 2004 een aantal gangbare praktijken tegengaan. Zo was het voorheen zo dat de beperkte betaling alleen gold bij de authentieke akte. Men trachtte dit te omzeilen dor reeds bij de onderhandse akte een groot deel van de betaling in contanten te doen. Zo omzeilde men de controlerende functie van de notaris. En aangezien de wet niet verbood om dit te
133
G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 169. 134 C. MEERT, “Het notariaat en de witwaswetgeving”, Notariaat 2004, nr. 09, 10. 135 B.SPRIET, “Hoofdstuk 1. Preventieve en repressieve witwaswetgeving, mede voor de notaris” in L. WEYTS en C. CASTELEIN (eds.), Notariële nieuwigheden 2004‐2005, Leuven, Universitaire Pers, 2005, 27. 136 CEL VOOR FINANCIËLE INFORMATIEVERWERKING, 11e Activiteitenverslag 2004, 11‐12. 137 Art. 20 lid 2 Witwaswet.
33
doen, kon de notaris niets anders doen dan de akte te verlijden zelfs al werd er een groter bedrag contant betaald dan eigenlijk toegelaten138. Om dit verbod te omzeilen zou men gebruik kunnen maken van het principe dat men de handeling opsplitst in verschillende handelingen. Op die manier zou men de betaling van de prijs in verschillende keren kunnen doen en zo dus de beperkte betaling in contanten omzeilen. De wetgever zag dit probleem ook en heeft daarom in 2010 de wet aangepast. De wet zegt nu ook dat dit verbod ook geldt wanneer er verschillende rechtshandelingen plaatsvinden die in verband staan met elkaar139. In de toekomst wil men de drempel nog verlagen. Vanaf 1 januari 2014 is het zelfs zo dat de verkoopprijs van een onroerend goed in geen geval meer contant mag betaald worden. De betaling mag alleen nog gebeuren via overschrijving of cheque met de vermelding van het nummer van de financiële rekening vanwaar de gelden worden overgeschreven140. In het verleden ontstond er ook wel eens discussie over de ongelijke behandeling van de betaling bij verkoop van onroerende goederen en de verkoop van roerende goederen. Het is namelijk zo dat bij de verkoop van roerende goederen een hogere prijs cash betaald mag worden. Met het arrest van het Grondwettelijk Hof van 11 mei 2005 werd een einde gesteld aan deze discussie. Het Hof oordeelde dat het verschil in behandeling rust op een objectief criterium nl. de aard van het verkochte goed. Evenmin is het gebruikte middel om dit doel te bereiken niet onevenredig. Daarom besliste het Hof om het annulatieberoep te verwerpen141. De beperkte betaling in contanten is problematisch voor de ontheffing van ambtshalve inschrijving van het voorrecht van de onbetaalde verkoper. In principe is het zo dat wanneer een onroerend goed wordt verkocht en de prijs niet volledig betaald werd bij de verkoop, dat er dan een voorrecht is op het verkochte goed voor de verkoper. Dit houdt in dat wanneer de prijs niet op tijd betaald wordt, hij beslag kan laten leggen op het onroerend goed en dan gedwongen kan laten verkopen. Met de opbrengst van die verkoop wordt hij dan uitbetaald. Wanneer de prijs onmiddellijk betaald wordt bij het verlijden van de authentieke akte, dan zal er niet zo’n voorrecht ontstaan. En zal de hypotheekbewaarder niet overgaan tot inschrijving van dat voorrecht. Aangezien de wet nu voorziet dat er betaling moet gebeuren via cheque of overschrijving 138
Parl. St. Kamer 2003‐04, nr. 383/001,40. X., “Strijd tegen witwaspraktijken en terrorismefinanciering wordt opgevoerd”, Notariaat 2010, afl. 5, 5. 140 C. VAN GEEL, “Contant betalen bij aankoop onroerend goed mag niet meer vanaf 2014 (art. 170 en 177 PW (I))”, www.jura‐notariaat.be 141 GwH 11 mei 2005, nr. 89/2005, TBP 2006, afl. 6, 366‐367. 139
34
kan dit tot wat discussie leiden. Wanneer de cheque overhandigd wordt op moment van het verlijden van de akte, dan zal dit door de hypotheekbewaarder niet gezien worden als en betaling en zal hij dus overgaan tot inschrijving van dit voorrecht. De reden hiervoor is dat het geld dan nog niet op de rekening van de begunstigde staat. Dit kan men dan oplossen door in de akte op te nemen dat er ‘ontslag van ambtshalve inschrijving’ is. Dit kan evenwel tot problemen leiden, aangezien je zelf nog niet zeker bent dat de cheque gedekt is en er dus een kans bestaat dat je het geld nooit zal zien en langs de andere kant heb je de veiligheid van je voorrecht niet meer omdat er vrijstelling van inschrijving gegeven is. 5.2.6.Melding aan de CFI 5.2.6.1.
Melding naar aanleiding van problemen bij het uitvoeren van
klantenonderzoek Zoals eerder vermeld is de notaris verplicht om een klantenonderzoek te verrichten met betrekking tot de cliënt, zijn lasthebber en eveneens de uiteindelijke begunstigde. Het kan zijn dat dit klantenonderzoek onmogelijk is en zullen zij moeten weigeren de zakelijke relatie aan te gaan of de verrichting uit te voeren of zelfs de reeds ontstane zakelijke relatie af te breken. In dat geval kan de notaris beslissen om over te gaan tot een melding aan de Cel wanneer hij meent dat deze melding zich opdringt142. 5.2.6.2.
Melding naar aanleiding van vermoeden van witwassen
Art. 26, §1 bepaalt dat notarissen moeten melden aan de Cel wanneer zij geconfronteerd worden met het witwassen van geld in het kader van de uitoefening van hun beroep. Voorheen diende de notaris over een versterkt vermoeden te beschikken, dit is nu niet meer nodig. Onder een versterkt vermoeden van witwassen verstond de CFI het geval waarbij op grond van een geheel van feiten en gegevens het de meest plausibele uitleg was dat het om een witwaspraktijk ging. Sinds de wet van 2004 is het zo dat het voldoende is dat de notaris een gewoon vermoeden van witwassen heeft. Dit houdt in dat de notaris het witwassen van geld niet kan uitsluiten, maar ook niet met zekerheid kan zeggen dat het wel degelijk om witwassen van geld gaat143. De notaris is in principe op basis van artikel 458 Sw. verplicht zich te houden aan het beroepsgeheim. Dit beroepsgeheim houdt in dat hij de informatie die hij bij de uitoefening van zijn ambt verneemt 142
Toelichtingsnota van de CFI voor notarissen: http://www.ctif‐cfi.be/website/images/NL/T1001_notarissen‐ NL.pdf, 9. 143 B.SPRIET, “Hoofdstuk 1. Preventieve en repressieve witwaswetgeving, mede voor de notaris” in L. WEYTS en C. CASTELEIN (eds.), Notariële nieuwigheden 2004‐2005, Leuven, Universitaire Pers, 2005, 23.
35
moet beschouwen als geheime informatie en deze moet hij dus in principe voor zichzelf houden144. Hij mag deze informatie niet openbaar maken. Het beroepsgeheim van artikel 458 Sw. heeft geen absoluut karakter. Dit houdt in dat er een aantal uitzonderingen zijn waarbij de notaris niet verplicht is om de informatie die hij kent geheim te houden. Zo zal de notaris in een aantal gevallen die in de wet zijn opgesomd, verplicht zijn om de informatie prijs te geven aan bepaalde personen. Daarnaast heeft de notaris ook het recht om geheimen bekend te maken wanneer ze worden opgeroepen om in rechte een getuigenis af te leggen145. Deze laatste houdt in dat hij niet verplicht is om het geheim prijs te geven, maar hij heeft hiertoe wel de mogelijkheid. Op dit vlak verschilt de tweede uitzondering van de eerste. Opdat de notaris gehouden zou zijn tot deze meldingsplicht moet hij nagaan in welke mate er zekerheid is van de witwasfraude. Oorspronkelijk moest er sprake zijn van een “versterkt” vermoeden van witwassen. Wanneer de notaris geconfronteerd werd met een gewoon vermoeden, was er nog geen sprake van meldingsplicht146. Ondertussen is het zo dat notarissen verplicht zijn deze melding te doen wanneer ze nog maar een klein vermoeden hebben van witwassen. Reeds in de Tweede Witwasrichtlijn had men de mogelijkheid ingevoerd om een vrijstelling van meldingsplicht te voorzien. Toch had de Belgische wetgever in 2004 hiervan geen gebruik gemaakt. Wanneer advocaten geconfronteerd werden met informatie van een cliënt bij het bepalen van de rechtspositie van deze cliënt, gold er wel een uitzondering147 en kon de advocaat dus zijn beroepsgeheim inroepen. De wetgever had dus alleen voor advocaten een vrijstelling ingevoerd. Op die manier bleven notarissen na de wet van 2004 volledig onderworpen aan de meldingsplicht en dit tot veel tegenzin van de Raad van State148. Op 23 januari 2008 heeft het Grondwettelijk Hof een arrest geveld waarin er beslist werd dat de vrijstelling die gold voor de advocaten eveneens moest toegepast worden op notarissen. De reden
144
M. MAUS, “ Het beroepsgeheim van de notaris en de fiscale controle in de inkomstenbelasting”, Not.Fisc.M. 2006, afl. 7, 211. 145 M. MAUS, “ Het beroepsgeheim van de notaris en de fiscale controle in de inkomstenbelasting”, Not.Fisc.M. 2006, afl. 7, 217. 146 J. SPREUTELS en C. GRIJSSEELS, “Weer een stap verder in de strijd tegen het witwassen”, TBH 1999, 472. 147 A. THIGBERGHIEN, “Preventief luik witwassen”, in X. Handboek voor fiscaal recht 2011‐2012, Antwerpen, Kluwer, 2011, 1748. 148 G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 201. G.D. GOYVAERTS, “Enkele aandachtspunten inzake de anno 2010 gewijzigde preventieve witwaswet en de impact hiervan voor het notariaat”, Notariaat 2010, nr. 18, 3.
36
hiervoor was dat notarissen149 vergelijkbare diensten verstrekten als advocaten. Het ging hem namelijk om het geven van juridisch advies. Het geven van juridisch advies valt dus onder het beroepsgeheim, met uitzondering van de situatie waarin de notaris deelneemt aan witwasactiviteiten of activiteiten voor de financiering van terrorisme, juridisch advies geeft over witwasdoeleinden of de financiering van terrorisme, of wanneer de notaris weet dat zijn cliënt juridisch advies wil verkrijgen voor witwasdoeleinden of de financiering van terrorisme. In voorgaande gevallen blijft de notaris wel onderworpen aan de meldingplicht150. Deze vrijstelling is met de wetswijziging van 2010 expliciet opgenomen in de wet151. 5.2.6.3.
Verruimde meldingsplicht
Er zijn altijd een aantal landen die bekend staan om hun witwaspraktijken. Daarom heeft de wet hier voorzien dat via een K.B. kan bepaald worden dat er een uitbreiding van de kennisgevingsplicht is bij deze landen. In dit K.B. kan dan een lijst opgenomen worden met de landen die men ziet als gevaarlijk voor witwaspraktijken. Het gaat hem vooral over landen die de aanbevelingen van de FATF niet naleven152. Naast de bepaling van de landen die onder deze verruimde meldingsplicht vallen, kan de Koning in dat K.B. ook bepalen om welke verrichtingen en feiten het moet gaan evenals het minimumbedrag van de verrichting153. De notaris zal dus een melding moeten doen wanneer hij te maken krijgt met een verrichting of feit waarin een natuurlijke‐ of rechtspersoon betrokken is die gedomicilieerd, geregistreerd of gevestigd is in een staat of een gebied waarvan de wetgeving als ontoereikend wordt beschouwd door de bevoegde internationale instantie voor overleg en coördinatie of waarvan wordt aangenomen dat hun gebruiken een obstakel vormen voor de correcte toepassing van de anti‐witwaswetgeving. Deze melding dient te gebeuren ongeacht de notaris een vermoeden van witwassen heeft. Er kan dus gesproken worden van een automatische meldingsplicht154. 149
Maar ook bedrijfsrevisoren, accoutants, belastingsconsulenten, erkende boekhouders en erkende boekhouderfiscalisten. 150 G.D. GOYVAERTS, “Enkele aandachtspunten inzake de anno 2010 gewijzigde preventieve witwaswet en de impact hiervan voor het notariaat”, Notariaat 2010, nr. 18, 3. 151 Art. 26, §1, 2e lid Witwaswet. 152 G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 203. 153 Art. 27 Witwaswet. 154 G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 205.
37
De Koning heeft in 2002 van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Met het K.B. van 10 juni 2002155 werd het land Nauru op deze lijst gezet. Reeds in 2003 werd dit K.B. gewijzigd door het K.B. van 15 december 2003156. Door deze wijziging werd naast Nauru ook Myanmar op de lijst geplaatst. Tot 2005 had dit tot gevolg dat verrichtingen en feiten waarin natuurlijke of rechtspersonen betrokken waren die in één van deze landen gevestigd, geregistreerd of gedomicilieerd waren vermoed werden betrekking te hebben op een witwaspraktijk. Dit vermoeden was een onweerlegbaar vermoeden. Het K.B. van 16 maart 2005157 heeft deze maatregel opgeheven en sindsdien staat geen enkel land op de lijst door de Koning opgesteld. Ook de FATF heeft zo’n zwarte lijst of ‘public statement’ opgemaakt. De meest recente lijst dateert van februari 2012 en bevat volgende landen:
Bolivia;
Ethiopië;
Kenia;
Myanmar;
Nigeria;
Sao Tome;
Sri Lanka;
Syrië;
Turkije;
Ghana;
Indonesië;
Pakistan;
Tanzania;
Thailand;
Cuba
Ook werden Iran en Korea in de laatste lijst opgenomen als landen waartegen maatregelen moeten genomen worden. Deze landen vormen een aanzienlijk risico voor het internationale financiële stelsel omdat zij geen allesomvattend stelsel ter bestrijding van witwassen en financiering van terrorisme hebben158.
155
K.B. 10 juni 2002, B.S. 29 juni 2002. K.B. 15 december 2003, B.S. 30 december 2005. 157 K.B. 16 maart 2005, B.S. 19 april 2005. 158 Mededeling van 16 februari 2012: http://www.ctif‐ cfi.be/website/index.php?option=com_content&view=article&id=166&Itemid=163&lang=nl 156
38
Er is nog een tweede lijst die door de FATF is opgesteld, dit is de zogenaamde ‘grijze lijst’. Dit zijn de landen die belangrijke tekortkomingen hebben, maar wel meewerken om deze tekortkomingen weg te werken. 5.2.6.4.
Melding naar aanleiding van witwassen van geld afkomstig uit ernstige en
georganiseerde fiscale fraude De notaris moet net zoals de andere beroepen die onder de preventieve witwaswetgeving vallen een melding doen aan de CFI159, wanneer hij bij het uitoefenen van zijn beroep kennis krijgt van het witwassen van geld afkomstig uit ‘ernstige en georganiseerde fiscale fraude’160. Op die manier kunnen notarissen een belangrijke bron zijn voor de bestrijding van het witwassen van geld161. Een moeilijk punt in deze witwaswetgeving is het onderscheid tussen gewone fiscale fraude en de ernstige en georganiseerde fiscale fraude. Dit onderscheid is wel van belang aangezien er slechts een meldingsplicht is inzake ernstige en georganiseerde fiscale fraude. Det wetgever definieert als ernstig en georganiseerde fiscale fraude “het onwettig ontwijken of een onwettige terugbetaling van belastingen door middel van valsheid in geschrifte, gepleegd ter uitvoering van een constructie die hiervoor in het leven werd geroepen, met een opeenvolging van verrichtingen en/of de tussenkomst van een of meerdere tussenpersonen, alsook het aanwenen, op nationaal of internationaal niveau, van simulatie‐ of verbergingsmechanismen zoals vennootschapstructuren of juridische constructies”. De programmawet van 27 april 2007 voegde in de Witwaswet de mogelijkheid voor de Koning om bij KB een lijst van indicatoren op te stellen om ernstige en georganiseerde fiscale fraude te herkennen. Met het KB van 03 juni 2007162 heeft men dan van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Het gaat hem om volgende indicatoren163:
De tussenkomst van opgerichte of overgenomen schermvennootschappen met maatschappelijke zetel in een fiscaal paradijs of een offshore centrum of op het privéadres van een stroman, of die atypische verrichtingen uitvoeren gelet op hun maatschappelijke doel, of die een onzeker of een incoherent maatschappelijk doel hebben.
Het gebruik van vennootschappen waarin kort voor het uitvoeren van de verdachte financiële verrichtingen verscheidene statutaire wijzigingen opgetreden zijn, zoals de aanduiding van een nieuwe bestuurder, de wijziging van de maatschappelijke benaming, de
159
Cel voor Financiële Informatieverwerking. J. VANSTEENE, “Anti‐witwaswet: makelaars melden vier zaken in vier jaar”, Vastgoed info 2007, nr. 21, 3. 161 C. MEERT, “Het notariaat en de witwaswetgeving”, Notariaat 2004, nr. 09, 8. 162 B.S. 13 juni 2007. 163 Art. 2 K.B. 03 juni 2007. 160
39
uitbreiding of de wijziging van het maatschappelijke doel of de verplaatsing van de maatschappelijke zetel.
De tussenkomst van tussenpersonen (stromannen) die optreden voor rekening van vennootschappen die betrokken zijn bij de financiële verrichtingen.
De uitvoering van financiële verrichtingen die verdacht of atypisch zijn gelet op de gewoonlijke uitoefening van de activiteiten van de onderneming in sectoren die zeer concurrentieel zijn of die bijzonder gevoelig zijn voor BTW carrouselfraude, zoals bijvoorbeeld de sectoren voor computerapparatuur, voertuigen, telefonie (gsm’s), textiel, hifi, video en elektronica.
De zeer forse stijging in een korte tijdspanne van de omzet op (een) recentelijk geopende bankrekening(en) die tot dan toe weinig of niet gebruikt werd(en) door een exponentiële toename van het aantal verrichtingen en hun omvang.
De vaststelling van onregelmatigheden in de facturen die voorgelegd worden ter rechtvaardiging van de financiële verrichtingen, zoals het ontbreken van een BTW‐nummer, het nummer van een financiële rekening, het factuurnummer, het adres of andere data of wanneer deze gegevens niet verstrekt kunnen worden.
Het gebruik van doorsluisrekeningen en de opeenvolging van meerdere verrichtingen, waaronder desgevallend zelfs beperkte opnames in contanten (het afhouden van commissies) voor een omvangrijk totaalbedrag, terwijl er vaak nauwelijks enig positief saldo op de rekeningen staat.
Het gebruik van tussenrekeningen of rekeningen van titularissen van nietfinanciële beroepen als doorsluisrekening, waardoor de identificatie van de werkelijke economische begunstigde en van de banden tussen de oorsprong en de bestemming van de fondsen bemoeilijkt wordt. Dit gebruik kan ook gekenmerkt worden door het aanwenden van complexe vennootschapsstructuren en juridische en financiële constructies die de beheers‐ en de bestuurmechanismen weinig transparant maken.
De internationale dimensie van de financiële verrichtingen, waardoor hun economische en hun financiële rechtvaardiging moeilijk begrepen kan worden daar ze zich meestal beperken tot het louter transiteren van fondsen die uit het buitenland komen en er weer naartoe vertrekken.
De weigering van de cliënt of zijn onmogelijkheid om de onderliggende stukken voor te leggen aangaande de herkomst van de ontvangen fondsen of de voorgehouden grondslag van de betaling.
De organisatie van insolvabiliteit door de snelle verkoop van activa aan verbonden natuurlijke of rechtspersonen of tegen niet‐marktconforme voorwaarden. 40
Het gebruik van back‐to‐back leningen die erin bestaan om fondsen naar het buitenland te transfereren voor een kredietaanvraag bij een bankinstelling in dat land waarbij de fondsen als garantie in bewaring gegeven worden om de geleende fondsen daarna naar het land van oorsprong te repatriëren, waardoor het proces voltooid wordt daar de vennootschap in werkelijkheid aan zichzelf leent.
De betaling van commissielonen aan buitenlandse vennootschappen zonder commerciële activiteit, evenals de storting of de overschrijving naar België vanuit dergelijke vennootschappen.
Van zodra men te maken heeft met een van deze indicatoren dient men het CFI onmiddellijk op de hoogte te brengen. Dit is toch zo volgens een eerste strekking auteurs164. Andere auteurs zijn dan weer de mening toegedaan dat deze indicatoren slechts “symptomatisch” zijn en dus niet automatisch leiden tot een meldingsplicht165. Het Grondwettelijk Hof heeft in haar arrest van 10 juli 2008 beslist dat de lijst slechts een hulpmiddel is en dat er dus geen automatische meldingsplicht is wanneer men met een van deze indicatoren geconfronteerd wordt166. Normaal dient de melding te gebeuren nog voor de verrichting is doorgegaan. Toch is het mogelijk dat de melding pas na de verrichting zelf kan gebeuren167:
Omwille van de aard van de verrichting is het niet mogelijk de uitvoering ervan uit te stellen,
Of het uitstel kan de vervolging van de begunstigden van het vermoedelijke witwassen beletten.
De melding op zich houdt de verrichting zelf niet tegen. Geen enkele bepaling in de witwaswet stelt dat de notaris niet meer mag overgaan tot het verlijden van een akte wanneer hij een melding gedaan heeft. Toch moet de notaris rekening houden dat hij zich niet schuldig mag maken aan strafbare deelneming door het verlijden van de akte168.
164
K. JANSSENS, “Meldingsplicht witwassen: indicatoren‐KB is alleen indicatief”, Fisc.Act. 2010, afl. 14, (7) 7. G. GOYVAERTS, “Preventief luik van de antiwitwaswetgeving” in A. TIBERGHIEN (ed.), Handboek voor Fiscaal Recht 2010‐2011, Antwerpen, Kluwer, 2010, 1692. 166 GwH 10 juli 2008, Fiscoloog 2008, afl. 1125, 12 en JT 2008, afl. 6320, 512‐514. 167 J. VANSTEENE, “Anti‐witwaswet: makelaars melden vier zaken in vier jaar”, Vastgoed info 2007, nr. 21, 3. 168 I. VOETEN, “De antiwitwaswetgeving en het notariaat: een stand van zaken”, W.Akte 2004, afl. 4, 9. 165
41
5.2.6.5.
Melding naar aanleiding van betaling in contanten
Zoals eerder uiteengezet geldt er een verbod om een bepaalde betaling te doen met cash geld. Indien de notaris geconfronteerd wordt met personen die deze bepaling niet naleven en dus toch te veel geld cash willen betalen, dient hij de Cel hiervan op de hoogte te brengen. Hij zal de partijen eveneens moeten meedelen dat hij in het kader van de Witwaswetgeving niet kan tussenkomen bij het verlijden van de akte. Deze meldingsplicht is er zonder dat de notaris enig vermoeden van witwassen dient te hebben. Het betalen van een bedrag groter dan wat toegelaten is een voldoende reden om een aangifte te doen bij het CFI169. Het kan daarnaast gebeuren dat de verrichting doorgaat en er een betaling gebeurt met cash geld zonder dat de notaris daarvan op de hoogte is, maar pas na verloop van tijd en nadat de verrichting werd uitgevoerd merkt dat het verbod op cash betaling niet werd nageleefd, dan zal de notaris op dat moment de CFI in kennis moeten brengen170. 5.2.6.6.
Principes van toepassing op elke meldingsplicht
5.2.6.6.1.
Tipping‐off verbod171
Ondanks het feit dat de notaris zijn partijen op een redelijke manier moet inlichten over de gevolgen van de rechtshandelingen en rechtsfeiten die zij stellen, mag de notaris in het kader van de antiwitwaswet enkel op een algemene waarschuwende manier de partijen inlichten over de antiwitwasregelgeving. De notaris mag de partijen niet op de hoogte brengen dat er een melding is gebeurd. Evenmin mag hij derden daarvan in kennis brengen. Zoals net gezegd is het gewoon afraden van de cliënten om deel te nemen aan illegale activiteiten en hen er op wijzen wat de wettelijke verplichtingen zijn van de notaris in het geval hij er kennis van zou krijgen, geen verboden kennisgeving. Dit is nochtans niet altijd zo geweest. Met de wetswijziging van 2010 zegt art. 30 §1, 2e lid van de Witwaswet nu het volgende: “Wanneer personen bedoeld in artikel 3, 1° en 3° tot 5°, een cliënt trachten te ontraden deel te nemen aan een illegale activiteit is er geen kennisgeving in de zin van het eerste lid”. Voor 2010 had de notaris deze mogelijkheid dus nog niet,
C. MEERT, “Het notariaat en de witwaswetgeving”, Notariaat 2004, nr. 09, 10.
169 170
Toelichtingsnota van het CFI voor notarissen: http://www.ctif‐cfi.be/website/images/NL/T1001_notarissen‐ NL.pdf, 10. 171 G. DELRUE, Witwassen, Maklu, Antwerpen, 2010, 67.
42
hoewel de Raad van State reeds in 1998 de zwijgplicht van de notaris moeilijk verenigbaar vond met het vertrouwen die een notaris moest opwekken bij zijn cliënten172. Slechts in uitzonderlijke gevallen, wanneer de voorwaarden hiervoor zijn nageleefd, mag de notaris de partijen op de hoogte brengen van een melding of een eventueel onderzoek173. Met betrekking tot de wettelijke uitzonderingen is vooral punt 3° van artikel 30, §3 van belang voor het notariaat. In dit artikel staat dat de uitwisseling van informatie toegelaten is tussen notarissen, accountants, belastingconsulenten, bedrijfsrevisoren en advocaten wanneer zij (a) hun beroepsactiviteiten uitoefenen in dezelfde juridische entiteit of in dezelfde structuur of wanneer zij (b) tussenkomen in verband met eenzelfde cliënt en in het kader van eenzelfde verrichting, als de uitgewisselde informatie betrekking heeft op die cliënt of de verrichting, en dat die informatie alleen gebruikt wordt om het witwassen van geld of de financiering van terrorisme te voorkomen174. Dit geheimhoudingsverbod is er niet zomaar. Het heeft een dubbele doelstelling175. In eerste instantie wil men op die manier vermijden dat het onderzoek naar mogelijke witwashandelingen zou worden geschaad doordat de betrokkene hiervan weet heeft. Daarnaast wil men de reputatie van de betrokkene beschermen. Hierbij kan ook vermeld worden dat de CFI eveneens een beroepsgeheim heeft en niet mag meedelen aan de meldingsplichtige welke informatie men reeds verworven heeft in het kader van haar onderzoek naar de cliënten van de meldingsplichtige. De Procureur des Konings of de federale procureur daarentegen kunnen wel beslissen of het gepast is om de notaris in te lichten over de geseponeerde dossiers176.
172
Parl.St. Kamer 1997‐1998, nr. 1335/1, 49. G. GOYVAERTS, “Enkele aandachtspunten inzake de anno 2010 gewijzigde preventieve witwaswet en de impact hiervan voor het notariaat”, Notariaat 2010, afl. 18, 3. 174 X., “Strijd tegen witwaspraktijken en terrorismefinanciering wordt opgevoerd”, Notariaat 2010, afl. 5, 6 en G. Stessens, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 218. 175 G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 230. 176 Toelichtingsnota van het CFI voor notarissen: http://www.ctif‐cfi.be/website/images/NL/T1001_notarissen‐ NL.pdf 173
43
5.2.6.6.2.
Hoe melden
De notarissen die een vermoeden krijgen van het witwassen van geld, dienen het CFI onmiddellijk schriftelijk of elektronisch op de hoogte te brengen. Voor deze schriftelijke of elektronische kennisgeving kan gebruik gemaakt worden van een modelformulier ter beschikking gesteld door het CFI177. Men is evenwel niet verplicht om dit formulier te gebruiken, hoewel het sterk aan te raden is. Sinds 1 september 2006 is het ook mogelijk om online een melding te doen. De verdachte verrichtingen zullen dan via een geautomatiseerd systeem rechtstreeks via het internet worden verstuurd. De melders die ingeschreven zijn als melder zullen dan via de portaalsite kunnen aanmelden via hun gebruikersnaam en hun wachtwoord178. Wanneer de CFI kennis krijgt van deze melding, dan moet zij de ontvangst hiervan bevestigen179. Nadien kan de CFI nog bijkomende inlichtingen vragen aan de meldingsplichtige welke zij nuttig acht voor de vervulling van haar opdracht180. Hier geldt ook weer dat de notaris zijn beroepsgeheim speelt wanneer hij louter juridisch advies verleent aan zijn cliënt en in het kader daarvan informatie over witwassen verkrijgt181. Wanneer de notaris daartoe wordt aangesproken, dient hij de informatie, binnen de termijn die de CFI hem oplegt, over te brengen. Ook andere overheidsinstellingen kunnen opgelegd worden om informatie door te spelen aan het CFI. Het gaat o.a. om alle politiediensten, alle administratieve diensten van de Staat en de gerechtelijke overheden182. Wanneer duidelijk is dat er ernstige aanwijzingen zijn van witwassen van geld dan zal de informatie doorgegeven worden aan de Procureur des Koning of de federale procureur183. In dit kader speelt de CFI een soort ‘filterfunctie’. Zij zal enkel de informatie van de zaken doorgeven waar er een ernstig
177
http://www.ctif‐cfi.be/website/images/NL/Meldingsformulier_Notarissen.pdf http://www.ctif‐cfi.be/website/index.php?option=com_content&view=article&id=32&Itemid=49&lang=nl 179 Toelichtingsnota van het CFI voor notarissen: http://www.ctif‐cfi.be/website/images/NL/T1001_notarissen‐ NL.pdf 180 Art. 33, 2e lid Witwaswet. 181 Toelichtingsnota van het CFI voor notarissen: http://www.ctif‐cfi.be/website/images/NL/T1001_notarissen‐ NL.pdf 182 G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 235. 183 G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 240. 178
44
vermoeden van witwassen, in de zin van artikel 5 van de Witwaswet, is184. Dit heeft dus tot gevolg dat de gewone fiscale fraude die aan de oren van de CFI komt niet zal doorgemeld mogen worden aan de Procureur des Konings of de federale procureur185. Toch mag de PdK of de federale procureur vervolgen voor andere misdrijven op basis van rechtmatig verkregen informatie186. 5.2.6.6.3.
Anti‐witwasmeldingsplichtige.
Art. 18 van de witwaswet bepaalt dat de personen in artikel 2, §1 en artikel 4 verplicht zijn om een verantwoordelijke aan te stellen die belast is met het toezicht op de naleving van deze wet. Dit houdt ook in dat deze persoon de meldingen doet wanneer deze moeten gebeuren. Met betrekking tot notarissen vermeld de wet dat deze niet verplicht zijn om zo’n witwasverantwoordelijke aan te stellen, tenzij dit verantwoord is in het licht van de omvang van de structuur waarbinnen zij hun activiteiten uitoefenen187. Artikel 32 van het Reglement inzake witwassen opgesteld door de Nationale Kamer van Notarissen bepaalt de grens wanneer men verplicht is een verantwoordelijke aan te stellen. Het gaat om de situatie waarin er minstens drie vennoten of twintig medewerkers binnen het kantoor werken. Wanneer er minder personen worden tewerkgesteld zal de notaris zelf de verantwoordelijke zijn en moet er dus niet specifiek iemand aangeduid worden. Voorheen waren het enkel de instellingen uit de banksector die verplicht waren om een schriftelijk verslag op te stellen naar aanleiding van het onderzoek in verband met het witwassen. Sinds de wijziging in 2010 werd deze verplichting ook uitgebreid naar de niet financiële instellingen die onder de Witwaswet vallen op voorwaarde dat zij met zo’n Anti‐witwasverantwoordelijke werken188. Eveneens voor de wet van 2010 was het vaak zo dat een werknemer van de notaris de melding deed omdat de notaris dit zelf niet kon of wou doen omwille van het beroepsgeheim189. Hieromtrent was
184
G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 240. 185 G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 241. 186 Cass. 20 juni 2006, P.06.0527.N en J.P. SPREUTELS, “Droit pénal des affaires‐Chronique de jurisprudence (1993‐1996)”, TBH 1997, 152‐153. G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 242. 187 Art. 18, 2e lid Witwaswet. 188 G. GOYVAERTS, “Enkele aandachtspunten inzake de anno 2010 gewijzigde preventieve witwaswet en de impact hiervan voor het notariaat”, Notariaat 2010, afl. 18, 3. 189 G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 216.
45
er toch ietwat discussie en is het Grondwettelijk Hof moeten tussenkomen190. In het arrest van het Grondwettelijk Hof ging het over het beroepsgeheim van de advocaat, maar in deze materie kunnen we dit gelijktrekken met alle niet‐financiële beroepen die vallen onder de Witwaswet. Het Hof was de mening toegedaan dat wanneer de medewerkers de mogelijkheid hadden om een melding te doen het beroepsgeheim van de advocaat op een niet gerechtvaardigde manier doorbroken werd. Om die reden heeft de wet van 18 januari 2010 die mogelijkheid afgeschaft. Het is ofwel de speciaal aangestelde persoon of wel de persoon die het beroepsgeheim draagt die de melding moet doen. Niet iedereen kan aangesteld worden als een verantwoordelijke. Net zoals bij de financiële instellingen moet het gaan om iemand die de nodige beroepservaring heeft en kennis van het Belgisch wettelijk en reglementair kader inzake voorkoming witwassen. Daarnaast moet de persoon ook voldoende beschikbaar zijn om zijn functie uit te oefenen en blijk geven van voldoende betrouwbaarheid191. Naast de melding aan het CFI heeft de (anti)witwasverantwoordelijke nog andere taken192:
Toezien op het feit dat het kantoor zijn verplichtingen nakomt met betrekking tot het voorkomen van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme,
Zorgen voor een passende administratieve organisatie en interne controle,
Op eigen initiatief alle ter zake nodige of nuttige maatregelen voor te stellen aan de notaris,
Werken procedures uit met betrekking tot de analyse van de schriftelijke verslagen die worden opgesteld inzake ongebruikelijke transacties en voor de meldingen aan de Cel evenals de tenuitvoerlegging van de procedures,
Zien toe op de opleiding en de sensibilisering van het personeel,
Zijn de contactpersoon van de CFI voor alle vragen.
Een jaarverslag dient een keer per jaar opgesteld te worden door deze verantwoordelijke193. Dit verslag dient te worden overgelegd aan het orgaan dat belast is met de effectieve leiding van de onderneming, dit zal dus de notaris zelf zijn. Dit verslag moet de notaris een beeld geven van omvang
190
Grondwettelijk Hof 23 januari 2008, arrest nr. 10/2008, http;//www.const‐court.be. G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 164. 192 Art. 34 Reglement inzake Witwassen. G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 164. 193 Art. 35 Reglement inzake witwassen. 191
46
van de opgespoorde pogingen tot witwassen, over de maatregelen die genomen werden,…194. Dit verslag kan ook van belang zijn voor de strafrechtelijke kant van het witwasfenomeen. Uit dit verslag kan namelijk blijken of er al dan niet aan strafbare deelneming is gebeurd195. Door dit verslag kan men zijn aansprakelijkheid inperken. 5.2.6.6.4.
Bescherming van de melder
Door de wetswijziging van 18 januari 2010 zijn degene die witwaspraktijken melden sinds 5 februari 2010 beschermd door de invoering van de anonimiteit196. Het is aan de overheden die met het onderzoek en de vervolging van witwaspraktijken belast zijn, om de nodige maatregelen te nemen om de anonimiteit te garanderen van degene die witwaspraktijken melden197. Die anonimiteit houdt ook een belangenafweging in tussen het belang van de melder om anoniem te blijven en het belang van het onderzoek om de melder op te roepen als getuige. Binnen de CFI zijn al een aantal van deze maatregelen genomen198. De gegevens die de CFI doormeldt aan de gerechtelijke overheden zijn zo gestructureerd dat de oorsprong van een dossier nooit achterhaald kan worden en de melders evenmin geïdentificeerd kunnen worden. Daarnaast zal het meldingsformulier zelf nooit doorgegeven worden bij de doormelding. Het enige wat wel bekend moet zijn is het adres van de betrokken melder199. In de praktijk bestond dit al voor de wijziging van 2010200. Toch wordt deze anonimiteit pas wettelijk gegarandeerd sinds 5 februari 2010201. Het feit dat er geen burgerlijke rechtsvordering, straf‐ of tuchtvordering kan worden ingesteld en geen enkele professionele sanctie kan worden uitgesproken tegen de notaris, zijn werknemers of
194
G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 165. 195 G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 166. 196 J. DE NOLF, “Reglementering. Betere bescherming voor melders van witwaspraktijken”, Vastgoed info 2010, nr. 1, 6. 197 J. DE NOLF, “Reglementering. Betere bescherming voor melders van witwaspraktijken”, Vastgoed info 2010, nr. 1, 7. 198 G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 223. 199 C. GRIJSEELS, Artikelsgewijze overzicht en bespreking van de door de wet van 18 januari 2010 tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, en het Wetboek van vennootschappen aangebrachte wijzigingen aan het preventief anti‐witwasdispositief, tekst gepubliceerd op http://www.ctif‐cfi.be/, 69‐70. 200 E. JANSSENS, “Preventief luik witwaswetgeving volledig herschreven”, Balans 2012, nr. 623, 7. 201 J. DE NOLF, “Reglementering. Betere bescherming voor melders van witwaspraktijken”, Vastgoed info 2012, nr.1, 6.
47
vertegenwoordigers wegens een te goeder trouw verstrekte inlichting202, kunnen we als een aspect van de bescherming zien203. De bescherming houdt niet alleen in dat de identiteit van de melders niet zal meegedeeld worden, maar de overheden die het onderzoek en de vervolging van witwas‐ en terrorismemisdrijven voor zich nemen moeten ook de nodige maatregelen nemen om die melders te beschermen tegen mogelijke bedreigingen204. Zo kan de melder gedurende het strafproces toch ondervraagd worden door het Openbaar Ministerie. In het kader hiervan kan artikel 75ter Sv. vermeld worden, betreffende de anonimiteit van de getuigen. Dit artikel geeft de mogelijkheid dat de melders hun woonplaats kiezen op het adres waar ze hun beroep uitoefenen. Alleen het verhoor door de onderzoeksrechter of de zittingsrechter vallen onder deze beschermmaatregel. Toch heeft de PdK van Brussel via een omzendbrief de politiediensten aangespoord om deze maatregel toe te passen in hun verhoren205.
202
Art. 32 Witwaswet. P. TRAEST, “De notaris en het strafrecht” in X (ed.), Rechtskroniek voor het Notariaat deel 7, Brugge, die Keure, 2005, 32. 204 J. DE NOLF, “Reglementering. Betere bescherming voor melders van witwaspraktijken”, Vastgoed info 2010, nr. 1, 7. 205 G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 256. 203
48
6. Controles De Kamer van Notarissen heeft op basis van artikel 38 Witwaswet de bevoegdheid gekregen om een reglement op te stellen waarin ze de verplichtingen uit deze wet kan verduidelijken en eventueel de verplichtingen aan te passen in functie van het risico verbonden aan het soort betrokken cliënt, zakelijke relatie, product of verrichting. De Nationale Kamer van Notarissen heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt in haar algemene vergadering van 26 april 2011206. Naast deze mogelijkheid heeft de wetgever ook ingevoerd dat de controle op de naleving van de witwaswetgeving dient te gebeuren door de toezichthoudende overheden, in casu de Nationale Kamer van Notarissen. In haar reglement heeft de Kamer dan ook de bepaling ingevoerd dat er om de drie jaar een controle op de naleving van de verplichtingen zal gebeuren door de provinciale kamers. Deze controle zal gebeuren op basis van steekproeven207. Deze bevoegdheidsuitbreiding werd pas ingevoerd met de wetswijziging van 2010. Voorheen had de Kamer slechts de bevoegdheid om bij de niet‐naleving over te gaan tot bestraffing208.
206
Reglement van de Nationale Kamer van Notarissen inzake het witwassen van geld en de financiering van terrorisme: http://www.notaris.be/admin/files/assets/subsites/1/documenten/1309348182_reglement‐ witwaswetgeving‐26‐04‐2011.pdf 207 Art. 53 Reglement van de Nationale kamer van notarissen inzake het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. 208 G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl., 270.
49
7. Sancties voor het niet naleven van de verplichtingen Artikel 40 van de Witwaswet voorziet expliciet dat er sancties kunnen toegepast worden wanneer de notarissen en andere aan deze wet onderworpen personen en rechtspersonen de verplichtingen in de artikelen 7 tot 20, 23 tot 30 en 33 van de Witwaswet niet naleven. Het is de toezichthoudende en tuchtoverheid die deze sancties uitdeelt. De reden hiervoor is dat zij ook de controle op de personen uitvoeren. Naast de sancties die de Witwaswet zelf oplegt blijven de in andere wetgeving voorziene sancties ook gelden. Zo blijven dus de tuchtsancties in de notariswet ook van toepassing209. De witwaswet legt twee sancties op die de Nationale Kamer van notarissen kan opleggen:
Openbaarmaking van beslissingen,
Administratieve boete.
Met de openbaarmaking van beslissingen bedoelt men dat de Kamer van Notarissen waaronder de notaris ressorteert of de burgerlijke rechtbank van zijn verblijfplaats de beslissingen en maatregelen die ze neemt openbaar kan maken210. De administratieve boete die opgelegd kan worden kan niet minder dan 250€ bedragen maar ook niet meer dan 1.250.000€. Dit bedrag wordt geïnd in het voordeel van de Schatkist. Over het feit dat notarissen aan deze administratiefrechtelijke sanctie onderworpen zijn, heeft toch een en ander van stof doen opwaaien. Zo is de Raad van State van oordeel dat notarissen geen administratieve overheden zijn, maar aan een eigen tuchtregeling onderworpen zijn. De tuchtregeling wordt geregeld door de arrondissementele Kamer waar de notaris onder ressorteert. Maar schorsing, afzetting en veroordeling tot geldboete of schadevergoeding worden uitgesproken door de burgerlijke rechtbank van de standplaats van de notaris211. De overheid rechtvaardigt deze regel door te verwijzen naar het belang van een eenvormige regel omtrent de sancties en wijst ook op het feit dat de tuchtrechtelijke sancties blijven gelden212. Er moet ook bijzondere aandacht verleend worden aan de strafbare deelneming. Zoals reeds eerder vermeld werd, heeft de notaris niet altijd de plicht om het vermoeden van witwassen te melden namelijk wanneer hij de juridische positie van zijn cliënt bepaalt. In dit kader is het gevaarlijk om zich schuldig te maken aan strafbare deelneming. Ondanks het feit dat men niet moet melden, kan men
209
Art. 95 Notariswet. C. MEERT, “Het notariaat en de witwaswetgeving”, Notariaat 2004, nr. 09, 11. 211 Art. 53 van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt. 212 G. STESSENS, “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl.,278‐279. 210
50
bepaalde verrichtingen toch niet vrij stellen als meldingsplichtige. Een volledige uiteenzetting van wat strafbare deelneming is, zou hier te ver leiden. Daarom ga ik kort in op de hoofdzaken van strafbare deelneming. Eerst en vooral moet er wetens en willens gehandeld zijn213. Er moet met andere woorden een materieel en moreel element zijn. De notaris moet enerzijds zelf een handeling hebben gesteld om te kunnen spreken van strafbare deelneming, dit kan bijvoorbeeld het verlijden van een akte zijn214. Deze handeling moet hij in feite stellen voor of tijdens het strafbaar feit215. Eens het strafbaar feit gesteld werd en dus tot stand is gekomen zonder tussenkomst van de notaris zal er geen sprake zijn van strafbare deelneming216. Daarnaast moet de notaris op de hoogte zijn van zijn medeplichtigheid of hij had op de hoogte moeten zijn. Er moet dus een zekere ter kwader trouw zijn. Wanneer de notaris bijvoorbeeld gelden ontvangt van illegale oorsprong zonder dat hij weet heeft van het illegale karakter, dan zal er evenmin strafbare deelneming zijn217.
213
P. HELSEN, “De strafbare deelneming van de notaris aan een misdrijf”, Not. Fisc. M. 2004, 47. Cass. 19 januari 1937, Pas. 1937, I, 20 en Cass. 29 september 1992, Arr. Cass. 1991‐92, nr. 634. 215 B. SPRIET, ”Het materieel en moreel bestanddeel van een strafbare deelneming aan diefstal”, R.W. 1994‐95, 360. 216 P. HELSEN, “De strafbare deelneming van de notaris aan een misdrijf”, Not. Fisc. M. 2004, 48. 217 P. HELSEN, “De strafbare deelneming van de notaris aan een misdrijf”, Not. Fisc. M. 2004, 49. 214
51
8. Notariële witwastypologieën Hieronder een kort overzicht van de handelingen die de notaris stelt waarin hij vaak geconfronteerd wordt met witwaspraktijken. 8.1. Investering in onroerende goederen De notaris wordt vooral geconfronteerd met witwaspraktijken als het gaat om investeringen in onroerende goederen. De aankoop van vastgoed is een van de manieren bij uitstek om grote bedragen van het zwarte milieu naar de legale economie te brengen. 8.1.1.Betaling van onroerend goed in contanten Zoals daarnet uiteengezet was het vroeger mogelijk om voor het verlijden van de akte een bepaalde som te betalen en zo het verbod van betaling in contanten te omzeilen. Men probeert het betalen in contanten meer en meer te vermoeilijken. Zo zal men vanaf 1 januari 2014 geen enkele betaling van een onroerend goed nog in cash geld mogen doen. Op die manier zullen deze soort meldingen in de toekomst verminderen. 8.1.2.Aankoop van een onroerend goed van grote waarde Het kan gebeuren dat de waarde die de partijen overeenkomen van een zodanig grote waarde is dat deze niet in verhouding is met de economische toestand van de koper. De notaris die met zo’n geval geconfronteerd wordt, moet hij toch extra voorzichtig zijn. Zo was er een geval waar X een aantal onroerende goederen kocht van een aanzienlijke waarde, maar zelf werkloos was. Na inwinnen van informatie bij verschillende diensten bleek dat X bovendien geen bestuurder van een vennootschap was en dus niet kon kopen voor de vennootschap en evenmin was zij BTW‐plichtig. De aankoop van de goederen werden deels gefinancierd met een cheque die zij verkreeg uit een hypothecaire lening en het resterend bedrag werd betaald via een overschrijving van een rekening op naam van C. De rekening op naam van C werd gespijsd door stortingen van contant geld dat bleek afkomstig te zijn van illegale activiteiten. Op die manier werd het zwart geld omgezet in wit geld218.
218
X, “Notarissen en de strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, http://www.ctif‐cfi.be/website/images/NL/typo_ctifcfi/notarisnl.pdf , 3‐4.
52
8.1.3.Verkoop of aankoop van een onroerend goed voor een bedrag hoger of lager dan de marktwaarde Een andere witwastechniek die men in het notariaat vaak tegenkomt is het verkopen of aankopen van onroerende goederen voor een bedrag hoger of lager dan de marktwaarde. Daarnaast is de herhaalde verkoop van onroerende goederen met ongewone winstmarges zonder enige verklaring ook een mogelijke techniek219. Een voorbeeld dat hier kan aangehaald worden is dat van een persoon die een rekening geopend had op naam van een vennootschap waar hij bestuurder van was. Daarop vonden overschrijvingen vanuit het buitenlang plaats met de vermelding dat deze van hun cliënten kwamen. Met die gelden werd nadien een cheque uitgeschreven voor de aankoop van een onroerend goed. Kort na de aankoop werd de vennootschap vereffend. Dit was iets wat de notaris in kwestie verdacht vond. Dat de prijs die betaald werd door de vennootschap aanzienlijk hoger lag dan de oorspronkelijke prijs was nog iets verdachts. Op die manier probeerde men geld wit te wassen dat afkomstig was van georganiseerde misdaad220. 8.1.4.Gebruik van stromannen Nog een andere techniek die men kan gebruiken is het gebruiken van stromannen om onroerende goederen aan te kopen. De persoon die optreedt als koper koopt het goed voor naam van een derde zonder dat er een band bestaat tussen de handelende persoon en de derde. Op die manier tracht men het verband tussen de eigenaar van het ‘zwarte’ geld en de verrichting weg te werken. 8.1.5.Gebruik van schermvennootschappen en offshores Na onderzoek door de CFI blijkt dat in sommige gevallen schermvennootschappen en offshores worden gebruikt om beleggingen te doen in onroerende goederen. Zo trachten ze de oorsprong en de bestemming van het geld te verdoezelen en de anonimiteit van de begunstigden te bevorderen221. Een voorbeeld kan hier verduidelijking brengen. Een buitenlander zonder adres in België had bij een notaris een vennootschap opgericht, X genaamd. Deze vennootschap had tot doel de aan‐ en verkoop van onroerende goederen. Er was slechts een aandeelhouder, een familielid van de 219
X. “Notarissen en de strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, http://www.ctif‐cfi.be/website/images/NL/typo_ctifcfi/notarisnl.pdf , 5. 220 X. “Notarissen en de strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, http://www.ctif‐cfi.be/website/images/NL/typo_ctifcfi/notarisnl.pdf , 6. 221 X. “Notarissen en de strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, http://www.ctif‐cfi.be/website/images/NL/typo_ctifcfi/notarisnl.pdf , 6.
53
oprichter, die eveneens in het buitenland verbleef. Na de oprichting kocht de vennootschap een onroerend goed in België. De betaling op rekening van de notaris werd gedaan door verschillende overschrijvingen van een andere buitenlandse vennootschap. Deze vennootschap stond bij het gerecht bekend als een vennootschap die zich bezig hield met oplichting. Het was dan ook duidelijk dat de gelden die betaald werden door die vennootschap gelden waren verkregen uit oplichting222. 8.1.6.Gebruik van doorsluisrekeningen Het gebruik van een Belgische rekening waar gelden worden op gestort en waarvan het de bedoeling is dat die gelden niet lang op die rekening blijven staan maar al snel worden doorgestort op een andere rekening, is eveneens een manier die gebruikt wordt als witwastechniek. Er ontstaat dan een opeenvolging van financiële verrichtingen die bedoeld is om de sporen van de oorsprong van de gelden te wissen223. 8.2. Vennootschapsverrichtingen Het witwassen van geld is niet alleen terug te vinden bij verrichtingen in verband met onroerende goederen, maar ook vennootschapsverrichtingen ontsnappen niet aan deze vorm van criminaliteit. Zo zal het aankopen van aandelen ook als techniek kunnen gebruikt worden om geld wit te wassen224.
222
X. “Notarissen en de strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, http://www.ctif‐cfi.be/website/images/NL/typo_ctifcfi/notarisnl.pdf , 7. 223 X. “Notarissen en de strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, http://www.ctif‐cfi.be/website/images/NL/typo_ctifcfi/notarisnl.pdf , 8. 224 X. “Notarissen en de strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, http://www.ctif‐cfi.be/website/images/NL/typo_ctifcfi/notarisnl.pdf , 10‐11.
54
9. Conclusie. Het witwassen van geld blijft nog altijd een veel voorkomende zaak binnen de financiële sector, maar toch mag de rol van de notaris niet onderschat worden. Vooral in het preventieve luik speelt de notaris een rol. In het kader van zijn functie bij het verlijden van akten in verband met investeringen in onroerend goed en vennootschappen moet hij zijn aandacht erbij houden. Net zoals GOYVAERTS ben ik de mening toegedaan dat het aan te raden is om een “anti witwasdossier” aan te leggen per cliënt. In dit dossier moet men alle documenten die ter zake belang hebben bewaren. Men zal daarin niet alleen de identificatie van de cliënt en de verrichtingen bijhouden, maar eveneens de oorsprong van de fondsen en de documenten nodig voor het opmaken van het risicoprofiel225. Het bijhouden van zo’n dossier is niet alleen van belang voor het onderzoek naar en de veroordeling van witwassen en financiering van terrorisme, maar ook om zichzelf in te dekken tegen aansprakelijkheid. Het is dus aan te raden om daarin ook de documenten op te nemen waaruit blijkt dat de notaris alle mogelijke maatregelen heeft genomen om te achterhalen of er sprake is van witwassen van geld of financiering van terrorisme. Het aanleggen van een anti witwasdossier per klant verhoogt de werklast voor het notariaat in zekere zin. Het vergt een zekere organisatie en aanmaken van een structuur in de dossiers om alles op een snelle manier terug te vinden en te voldoen aan de wettelijke verplichtingen.
225
G. D. GOYVAERTS, “Enkele aandachtspunten inzake de anno 2010 gewijzigde preventieve witwaswet en de impact hiervan voor het notariaat”, Notariaat 2010, nr. 18, 6.
55
10. Bibliografie WETGEVING Wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt, B.S. 16 maart 1803 Richtlijn 91/308/EEG van de Raad van 10 juni 1991 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld, Pb.L. 28 juni 1991, afl. 166, 77‐83. Wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, B.S. 9 februari 1993. Wet van 7 april 1995 tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld, B.S. 10 mei 1995. Wet van 10 augustus 1998 tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en van de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs, B.S. 15 oktober 1998. Richtlijn 2001/97/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2001 tot wijziging van Richtlijn 91/308/EEG van de Raad tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld, Pb.L. 28 december 2001, afl. 344, 76‐82. K.B. 10 juni 2002 tot uitvoering van artikel 14ter van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en tot wijziging van het koninklijk bestluit van 27 december 1994 betreffende de wisselkantoren en de valutahandel, B.S. 29 juni 2002. K.B. 15 december 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 10 juni 2002 tot uitvoering van artikel 14ter van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en tot wijziging van het koninklijk besluit van 27 december 1994 betreffende de wisselkantoren en de valutahandel, B.S. 30 december 2003. Wet van 12 januari 2004 tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld, de wet van 22 maart 1993 op het statuut en het toezicht op de kredietinstellingen en de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs, B.S. 23 januari 2004.
56
K.B. 16 maart 2005 tot opheffing van artikel 1 van het koninklijk bestluit van 10 juni 2002 tot uitvoering van artikel 14ter van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en tot wijziging van het koninklijk besluit van 27 december 1994 betreffende de wisselkantoren en de valutahandel, gewijzigd door het koninklijk besluit van 15 december 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 10 juni 2002 tot uitvoering van artikel 14 ter van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en tot wijziging van het koninklijk besluit van 27 december 1994 betreffende de wisselkantoren en de valutahandel, B.S. 19 april 2005. Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, PB.L. 25 november 2005, 309, 15‐36. Wet van 2 mei 2007 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in emittenten waarvan aandelen zijn toegelaten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt en houdende diverse bepalingen, BS 12 juni 2007 en verder uitgevoerd door het Koninklijk Besluit van 14 februari 2008 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen, BS 4 maart 2008. KB van 3 juni 2007 tot uitvoering van artikel 28 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, B.S. 13 juni 2007.
Wet van 18 januari 2010 tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en van het Wetboek van Vennootschappen, B.S. 26 januari 2010. Programmawet (I) van 29 maart 2012, B.S. 06 april 2012 Voorbereidende stukken wetgeving MvT, Parl.St. Senaat (BZ) 1991‐92, nr. 468/1, 7‐8. Parl. St. Senaat 1991‐92, nr. 468/92, 53. Parl.St. Kamer 1997‐1998, nr. 1335/1, 49 MvT Parl. St. Kamer 2003‐04, nr. 383/001, 37. MvT, Parl. St. Kamer 2008‐09, nr. 1988/001, 45‐46 Parl.St. Senaat, 2009‐10, nr. 4‐1412/4, 27 57
RECHTSPRAAK GwH 11 mei 2005, nr. 89/2005, TBP 2006, afl. 6, 366‐367. GwH 23 januari 2008, arrest nr. 10/2008, JT 2008, afl. 6298, 102‐106 en RW 2007‐08, afl. 26, 1094. GwH 10 juli 2008, Fiscoloog 2008, afl. 1125, 12 en JT 2008, afl. 6320, 512‐514. Cass. 19 januari 1937, Pas. 1937, I, 20 en Cass. 29 september 1992, Arr. Cass. 1991‐92, nr. 634. Cass. 20 juni 2006, P.06.0527.N.
58
RECHTSLEER BRULOOT, D. en MARESCAU, K., “Recente hervormingen in het Belgische vennootschapsrecht”, in X (ed.), Rechtskroniek voor het Notariaat deel 18, Brugge, die Keure, 2011, 37‐87. CASMAN, H., “De beroepsaansprakelijkheid van de notaris, Enkele ontwikkelingen”, in H. VANDENBERGHE, De professionele aansprakelijkheid, Brugge, die Keure, 2004, 190. CLAES, A., “Cijferberoepen moeten hun interne procedures aanpassen”, Fisc. Act. 2010, afl. 9, 3‐9. DELRUE, G., Witwassen, Maklu, Antwerpen, 2010, 560. DE NOLF, J., “Reglementering. Betere bescherming voor melders van witwaspraktijken”, Vastgoed info 2010, nr. 1, 6‐7. DEWANDELEER, D., Het preventief stelsel inzake het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, Mechelen, Kluwer, 2005, 120. GOVAERT, C., “Strenger klantenonderzoek in strijd tegen witwassen”, Notariaat 2010, nr. 6, 4‐7. GOYVAERTS, G., “Enkele aandachtspunten inzake de anno 2010 gewijzigde preventieve witwaswet en de impact hiervan voor het notariaat”, Notariaat 2010, nr. 18, 1‐7. GOYVAERTS, G., “Preventief luik witwassen”, in A. TIBERGHIEN, Handboek voor fiscaal recht 2011‐2012, Antwerpen, Kluwer, 2011, 1685‐1698. GRIJSEELS, C., Artikelsgewijze overzicht en bespreking van de door de wet van 18 januari 2010 tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, en het Wetboek van vennootschappen aangebrachte wijzigingen aan het preventief anti‐witwasdispositief, tekst gepubliceerd op http://www.ctif‐cfi.be/ . GRIJSSEELS, C., De verplichtingen van de notarissen in de strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, Not.Fisc.M. 2006, afl. 1, 1‐18; tekst gebpubliceerd op www.ctif‐cfi.be. HELSEN, P., “De strafbare deelneming van de notaris aan een misdrijf”, Not. Fisc. M. 2004, 46‐51. MAUS, M., “ Het beroepsgeheim van de notaris en de fiscale controle in de inkomstenbelasting”, Not.Fisc.M. 2006, afl. 7, 210‐220. MEERT, C., “Het notariaat en de witwaswetgeving”, Notariaat 2004, nr. 09, 1‐12.
59
JANSSENS, E., “Preventief luik witwaswetgeving volledig herschreven”, Balans 2010, nr. 623, 3‐7. JANSSENS, K., “Meldingsplicht witwassen: indicatoren‐KB is alleen indicatief”, Fisc.Act. 2010, afl. 14, 7.
ROBISON, J., De witwassers. Achter de schermen van ’s werelds op twee na grootste industrie. Praktisch elke dollar in omloop is wel eens gebruikt bij een drugsdeal, Rijswijk. Elmar BV, 1994, 352. SPREUTELS, J., “Droit pénal des affaires‐Chronique de jurisprudence (1993‐1996)”, TBH 1997, 152‐153. SPREUTELS, J. en GRIJSSEELS, C., “Weer een stap verder in de strijd tegen het witwassen”, TBH 1999, 464‐474. SPRIET, B., ”Het materieel en moreel bestanddeel van een strafbare deelneming aan diefstal”, R.W. 1994‐95, 360. SPRIET, B., “Hoofdstuk 1. Preventieve en repressieve witwaswetgeving, mede voor de notaris” in L. WEYTS en C. CASTELEIN (eds.), Notariële nieuwigheden 2004‐2005, Leuven, Universitaire Pers, 2005, 15‐ 49. STESSENS, G., De nationale en internationale bestrijding van het witwassen. Onderzoek naar een meer effectieve bestrijding van de profijtgerichte criminaliteit, Antwerpen, Intersentia, 1997, 103. STESSENS, G., “De wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, in X., Commentaar Financieel recht, Antwerpen, Kluwer, 2011, losbl.,291. STEVENS, J., “Nieuwe witwaspreventiewet. Meer lasten, minder zorgen?”, Ad rem 2010, afl. 2, 6‐25. TRAEST, P., “De notaris en het strafrecht” in X (ed.), Rechtskroniek voor het Notariaat deel 7, Brugge, die Keure, 2005, 15‐45. VAN GEEL, C., “Contant betalen bij aankoop onroerend goed mag niet meer vanaf 2014 (art. 170 en 177 PW (I))”, www.jura‐notariaat.be VANSTEENE, J., “Anti‐witwaswet: strenger klantenonderzoek in strijd tegen witwassen”, Vastgoed info 2010, nr. 8, 1‐3. VOETEN, I., “De antiwitwaswetgeving en het notariaat: een stand van zaken”, W.Akte 2004, afl. 4, 5‐9. X, “Notarissen en de strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme”, http://www.ctif‐cfi.be/website/images/NL/typo_ctifcfi/notarisnl.pdf , 13.
60
X., “Strijd tegen witwaspraktijken en terrorismefinanciering wordt opgevoerd”, Notariaat 2010, afl. 5, 5‐7.
61
ANDERE INFORMATIE The FATF Recommendations, International standards on combating money laundering and financing of terrorism and proliferation, februari 2012, http://www.fatf‐ gafi.org/media/fatf/documents/recommendations/pdfs/FATF%20Recommendations%20approved% 20February%202012%20reprint%20March%202012.pdf CEL VOOR FINANCIËLE INFORMATIEVERWERKING, 11e Activiteitenverslag 2004. Toelichtingsnota betreffende de verplichtingen inzake identificatie en kantoororganisatie in toepassing van het Reglement van het BIBF betreffende de toepassing van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, http://www.bibf.be/uploads/documents/doc_3147.pdf Toelichtingsnota van de CFI voor notarissen: http://www.ctif‐ cfi.be/website/images/NL/T1001_notarissen‐NL.pdf, Mededeling van 16 februari 2012: http://www.ctif‐ cfi.be/website/index.php?option=com_content&view=article&id=166&Itemid=163&lang=nl Reglement van de Nationale Kamer van Notarissen inzake het witwassen van geld en de financiering van terrorisme: http://www.notaris.be/admin/files/assets/subsites/1/documenten/1309348182_reglement‐ witwaswetgeving‐26‐04‐2011.pdf
62