De multi-vector diplomatie van Oekraïne
De wisselwerking tussen externe en interne factoren in het Oekraïense buitenlands beleid
Ma thesis in Oost-Europese studies Universiteit van Amsterdam Auteur: Studentnummer: Scriptiebegeleider: Tweede lezer: Plaats en datum:
INHOUDSOPGAVE Lijst van afkortingen
I
Lijst van tabellen
II
Lijst van figuren
II
Inleiding Introductie
1 1
Theorie: soevereiniteit, buitenlands beleid en multi-vector diplomatie Soevereiniteit Buitenlands beleid Multi-vector diplomatie
3 3 5 9
Vraagstelling
13
Methodologie en structuur
15
1. De totstandkoming van de multi-vector diplomatie 1.1 Inleiding 1.2 De hoofdlijnen van het buitenlands beleid: oriëntatie en prioriteiten 1.3 Geografie 1.4 Internationale omgeving: betrekkingen tussen Rusland en het Westen: 1991-2004 1.5 De Russische factor 1.5.1 Territoriale kwesties 1.5.2 Militair-industriële factoren 1.5.3 Economische- en energieafhankelijkheid 1.6 Nationale identiteit en regionalisme 1.6.1 De gespleten identiteit van Oekraïne: historische achtergrond 1.6.2 Regionalisme 1.7 Politieke elites en media 1.7.1 Het tijdperk Kravtsjoek: 1991-1994 1.7.2 Het tijdperk Koetsjma: 1994-1999 1.7.3 Het tijdperk Koetsjma: 1999-2004 1.8 De westerse factor 1.9 Samenvattend
17 17 18 21 22 25 26 28 31 34 35 36 39 40 41 43 45 49
2. De Oranje Revolutie en de Euro-Atlantische aspiraties van Joesjtsjenko 2.1 Inleiding 2.2 De Oranje Revolutie 2.3 De westerse koers van Joesjtsjenko 2.4 Internationale omgeving: betrekkingen tussen Rusland en het Westen: 2004-2006 2.5 Publieke opinie en regionalisme 2.6 Politieke ontwikkelingen 2.7 Het Westen en de Oranje Revolutie 2.7.1 De NAVO 2.7.2 De Europese Unie 2.7.3 De Verenigde Staten
53 53 53 58 60 61 64 65 66 66 69
2.8 Rusland en de Oranje Revolutie 2.9 Samenvattend 3. Een terugkeer naar de multi-vector diplomatie 3.1 Inleiding 3.2 Internationale omgeving: betrekkingen tussen Rusland en het Westen: 2004-2006 3.3 Politieke ontwikkelingen 3.4 De westerse factor 3.4.1 De NAVO en de Verenigde Staten 3.4.2 De Europese Unie 3.5 Publieke opinie en regionalisme 3.6 De Russische factor 3.6.1 Energiepolitiek 3.6.2 Het Georgische conflict en de Krim kwestie 3.7 Samenvattend
70 71 74 74 74 76 82 82 84 86 88 89 90 91
4. Conclusie 4.1 Terugkoppeling naar de theorie 4.2 Factoren in het buitenlands beleid 4.3 Het buitenlands beleid na 2010: multi-vector diplomatie of russificatie?
94 94 98 102
Bibliografie
104
Lijst van afkortingen
CSTO
Collective Security Treaty Organization
DIF
Democratic Initiatives Foundation
EaP
Eastern Partnership
ENP
European Neighbourhood Policy
EU
Europese Unie
GOS
Gemenebest van Onafhankelijke Staten
GUAM
Georgia, Ukraine, Armenia, Moldova
MAP
Membership Action Plan
NAVO
Noord-Atlantische Verdrags Organisatie
PCA
Partnership for Cooperation Agreement
PfP
Partnership for Peace
SES
Single Economic Space
SPU
Socialist Party of Ukraine
VN
Verenigde Naties
WTO
World Trade Organization
Lijst van tabellen
Tabel 1.
Tabel 2.
Tabel 3.
Tabel 4.
Regionale verschillen in Oekraïne betreffende het buitenlands beleid in 2005
61
Regionale verschillen in Oekraïne betreffende het buitenlands beleid in februari 2008
86
Regionale verschillen: positie van de bevolking ten opzichte van een NAVO lidmaatschap van Oekraïne voor de oorlog in Georgië
87
Regionale verschillen: positie van de bevolking ten opzichte van een NAVO lidmaatschap van Oekraïne na de oorlog in Georgië
87
Lijst van figuren Figuur 1.
Factoren in buitenlands beleid
7
Inleiding
Introductie Het einde van de twintigste eeuw werd gekenmerkt door radicale veranderingen in het Euraziatische politieke en geografische landschap. De jaren 1988-1991 waren getuige van zowel de ontmanteling van de voornaamste karakteristieken van het Communisme als de tegelijkertijd en daarmee verbonden beëindiging van de Koude Oorlog. De vreedzame transformatie in Oost-Europa in combinatie met de liberalisering en gedeeltelijke democratisering van het Sovjetsysteem versterkte het onafhankelijkheidstreven van voornamelijk de westelijke Sovjetrepublieken.1 In december 1991 kwam er een definitief einde aan de bipolaire wereldorde nadat de leiders van de Sovjetrepublieken tijdens een bijeenkomst in de Kazachstaanse hoofdstad Almaty verklaarden dat de Sovjet-Unie aan het einde van die maand zou ophouden te bestaan. Na de onafhankelijkheidsverklaring op 24 augustus 1991werd Oekraïne juridisch gezien een soevereine staat, waarmee een einde kwam aan een eeuwenlange periode van overheersing. Oekraïne moest vanaf dat moment haar eigen territorium verdedigen en zich een gunstige positie zien te verwerven binnen de internationale gemeenschap door het aangaan van diplomatieke relaties. Met andere woorden, de Oekraïense politieke elite moest een buitenlands beleid ontwikkelen, met de verdediging en realisatie van bepaalde belangen als doel. Sinds begin jaren negentig, en in het bijzonder na 1994, is Oekraïne op het internationale toneel met vele andere landen bilateraal relaties aangegaan en multilateraal via bestaande internationale organisaties. Daarnaast heeft Oekraïne in samenwerking met naburige landen ook zelf nieuwe regionale organisaties gevormd en heeft het de ambitie uitgesproken lid te willen worden van andere internationale organisaties. Het is door deze verscheidenheid aan beleidsacties en overeenkomsten dat een jonge staat als Oekraïne zich een veilige internationale positie verwerft of probeert te verwerven. Bij de bepaling van het buitenlands beleid spelen een diversiteit aan factoren een rol waar Oekraïne rekening mee moet houden. Zowel binnenlandse factoren als mede de geopolitieke en geo-economische belangen en acties van andere actoren binnen de internationale gemeenschap zijn doorslaggevend voor de te volgen buitenlandse koers. Het gaat hierbij om een interstatelijk proces van wederzijdse beïnvloeding en interdependentie.
1
A. Brown, De Opkomst en ondergang van het Communisme, Antwerpen: Het Spectrum 2011, p. 663.
1
De geostrategische positie tussen Rusland en Europa gaf Oekraïne de mogelijkheid haar buitenlands beleid te ontwikkelen in vele richtingen – naar Rusland en de andere voormalige Sovjetrepublieken, naar de Oost-Europese staten of naar de Euro-Atlantische structuren van het Westen. Van deze buitenlandse relaties – ofwel „vectoren‟, volgens de officiële terminologie, werden de betrekkingen met Rusland en het Westen - de Europese Unie (EU) en de Verenigde Staten - om diverse redenen de belangrijkste bevonden. Hiermee werd Oekraïne met een aantal serieuze uitdagingen geconfronteerd, niet in de laatste plaats als gevolg van de complexe geschiedenis van het land met buurland Rusland. Door het gezamenlijke verleden van beide landen was het onontkoombaar dat Rusland een centrale rol zou gaan spelen in het te vormen Oekraïense buitenlands beleid. Aan de andere kant betekende de ligging van het land aan de rand van Europa dat van een gemakkelijke integratie in Europese politieke, economische of veiligheidsstructuren geen sprake kon zijn. In navolging op de onafhankelijkheid hebben president Leonid Kravtsjoek (1991-1994) en zijn opvolger Leonid Koetsjma (1994-2004) getracht een middenweg te vinden in het buitenlands beleid. Dit betekende het vermijden van een definitieve keuze voor Rusland (de Wit-Rusland optie) dan wel het Westen (de Baltische optie). Volgens toenmalig hoofd nationale veiligheid Volodymyr Horbulin was het volgen van een balanspolitiek “dé manier om de geopolitieke belangen van Oekraïne het beste te verwezenlijken”.2 Na de Oranje Revolutie van eind 2004 wilde de nieuwe president Viktor Joesjtsjenko afrekenen met deze zogeheten multi-vector diplomatie van zijn voorganger(s). De nieuwe leider benadrukte Euro-Atlantische integratie als prioriteit voor Oekraïne, maar wilde tegelijkertijd goede relaties blijven onderhouden met Rusland. Om een geopolitieke verschuiving naar het Westen te realiseren zou een omslag van de binnenlandse condities ten opzichte van het tijdperk Koetsjma noodzakelijk zijn. Ook was het van belang dat de westerse actoren hun positie zouden aanpassen aan de nieuwe situatie van Oekraïne. Tenslotte was het de vraag hoe Rusland op de herpositionering van Oekraïne zou reageren. Het succes van Joesjtsjenko‟s buitenlandpolitiek was dus afhankelijk van de mate waarin de binnenlandse en internationale omstandigheden een koerswijziging zouden toestaan. In deze scriptie worden de factoren die het Oekraïense buitenlands beleid tussen 1991 en 2010 bepaald en beïnvloed hebben beschreven en is geprobeerd de betekenis van de multi-vector diplomatie voor Oekraïne te verklaren.
2
Interview in Vechirnyi Kyiv, 17 Januari 1997. In: T. Kuzio, „Slawophiles versus Westernizers: Foreign Policy Orientations in Ukraine‟, in: K. Spillmann, A. Wenger, D. Müller eds., Between Russia and the West: foreign and security policy of independent Ukraine, Bern: Peter Lang 1999, p. 53.
2
Theorie: soevereiniteit, buitenlands beleid en multi-vector diplomatie Deze scriptie behandelt het buitenlands beleid van Oekraïne en de wijze waarop het land relaties onderhoudt met andere staten. De scriptie is dan ook onder te brengen bij de Leer der Internationale Betrekkingen, een vakgebied dat doorgaans gedefinieerd wordt als de studie van interstatelijke relaties, voornamelijk gesteld in diplomatieke, militaire en strategische termen.3 Binnen de Leer der Internationale Betrekkingen is de analyse op het buitenlands beleid de studie die zich bezig houdt met het verklaren van de externe relaties en activiteiten van staten. Het buitenlands beleid is één van de kerntaken van soevereine staten. Onderstaand zullen achtereenvolgens de begrippen „soevereiniteit‟, „buitenlands beleid‟ en „multi-vector diplomatie‟ nader verklaard worden.
Soevereiniteit Een soevereine staat is een staat met een duidelijk afgebakend territorium waarover het zowel intern als extern soevereiniteit uitoefent. In hun boek „Introduction to International Relations‟ definiëren Jackson en Sørensen achtereenvolgens de interne en externe soevereiniteit als volgt: “As applied to the state, sovereignty includes both ultimate internal authority and external recognition. Internally a state is sovereign when it exercises supreme authority over the affairs and people within its territory; externally, a state is sovereign when it is recognized as such by the international community.”4
De voorwaarde van soevereiniteit houdt in dat er sprake is van een hoogste gezag dat geen verantwoording schuldig is aan een ander orgaan. Het staatshoofd is de verpersoonlijking van dit gezag. In de praktijk is het de regering, vertegenwoordigd door een president en/of premier en ministers, die het staatsgezag uitoefent en het geweldsmonopolie heeft om rechtsorde te handhaven. De externe soevereiniteit is van belang aangezien het enerzijds een staat toestaat politieke beslissingen te nemen binnen de eigen grenzen zonder dat deze worden beïnvloed door buitenlandse krachten en anderzijds om als een geaccepteerd lid te acteren binnen het internationale systeem.5 Robert Jackson stelt het soevereiniteitsvraagstuk centraal in een studie over de internationale positie van voormalige derde wereld koloniën. Jackson meent dat dit soort staten na hun onafhankelijkheid niet als naties te omschrijven zijn. Deze staten kenmerken zich door: een beperkte graad aan „empirical statehood‟; het ontbreken van een gezamenlijke 3
R. Coolsaet, e.a., Anarchie, orde, dominantie, Gent: Academia Press 2006, p. 5. J. Jackson, G. Sørensen, Introduction to International Relations, Oxford: Oxford University Press 2010, p. 307. 5 R. Hague, M. Harrop, S. Breslin, Comparative Government and Politics. An Introduction, Basingstoke: Macmillan 1998, p. 7. 4
3
identiteit; een kwetsbare of onderontwikkelde economie, en de afwezigheid van een succesvolle constitutionele integratie. Deze staten noemt Jackson „quasi-staten‟: “Ex-colonial states that have been internationally enfranchised and possess the same external rights and responsibilities as all other sovereign states: juridical statehood. (…) Their governments are often deficient in the political will institutional authority, and organized power to protect human rights or provide socioeconomic welfare”.6
Jackson‟s beschrijving over de problematiek van de voormalige koloniale staten kan grotendeels vergeleken worden met de situaties van de meeste opvolgersstaten van de SovjetUnie. Deze staten kenmerken zich door een gebrek aan positieve soevereiniteit: “A positive sovereign government is one which not only enjoys rights of non-intervention and other international immunities, but also possesses the wherewithal to provide political goods for its citizens”.7
Met andere woorden, deze staten kennen een negatieve soevereiniteit en zijn in feite internationale protectoraten, welke niet in staat zijn zichzelf te verdedigen en afhankelijkheid zijn van internationale instituties. De groei van positieve soevereiniteit door middel van staats- en natievorming vindt meestal plaats in de eerste jaren na de onafhankelijkheid. De staat probeert hierbij zoveel mogelijk afstand te nemen van de voormalige imperialistische overheerser. In de praktijk blijkt het proces dat moet leiden tot volledige soevereiniteit een moeilijk en soms onmogelijk streven. Het is onvermijdelijk dat Oekraïne begin jaren negentig over een aantal interne zwakheden beschikte, zoals deze kenmerkend zijn voor quasi-staten. In deze scriptie zal onderzocht worden welke elementen van een quasi-staat van toepassing waren of nog zijn op Oekraïne. Vervolgens moet worden bekeken of en zo ja, op welke wijze, deze (negatieve) elementen zijn aangepakt door de autoriteiten in Kiev. Het gaat er om in hoeverre de erfenissen en bemoeienissen van voormalig overheerser Sovjet-Rusland een rol hebben gespeeld (of nog spelen) in het ontwikkelingsproces van Oekraïne van een negatieve naar een positieve soevereine staat.
6
R. Jackson, Quasi-States: Sovereignty, International Relations and the Third World, Cambridge: CUP 1990, p. 21. 7 Ibidem, p. 25.
4
Buitenlands beleid Een staat als Oekraïne probeert bepaalde belangen na te streven, onder meer via buitenlands beleid. Voordat er dieper wordt ingegaan op het buitenlands beleid van staten is het nuttig om na te gaan wat buitenlands beleid in het algemeen inhoudt. Walter Carlsnaes geeft in het „Handbook of International Relations‟ de volgende definitie: “Foreign policies consist of those actions which, expressed in the form of explicitly stated goals, commitments and/or directives, and pursued by governmental representatives acting on behalf of their sovereign communities, are directed toward objectives, conditions and actors – both governmental and non-governmental – which they want to affect and which lie beyond their territorial legitimacy.”8
Buitenlands beleid is dus het totaal van officiële externe betrekkingen, onderhouden door een onafhankelijke actor (gewoonlijk een staat) binnen de internationale betrekkingen. Nationale regeringen onderhouden internationale relaties met andere staten, maar tevens met internationale organisaties en non-gouvermentele actoren via een verscheidenheid aan opties, waaronder strategieën, maatregelen, methodes, richtlijnen, overeenkomsten en begripsvermogen. Op deze wijze trachten regeringen bepaalde doelen en activiteiten van andere actoren te beïnvloeden, welke zij niet volledig kunnen controleren omdat deze actoren bestaan en opereren buiten de eigen soevereiniteit.9 Binnen de Leer der Internationale Betrekkingen is debat gevoerd over de vraag op welk analyseniveau het gedrag van staten moet worden bestudeerd. Het gaat hierbij dus om de vraag of het buitenlands beleid van staten in hoofdzaak wordt bepaald door hun positie in het internationaal systeem (externe factoren) of in hoofdzaak door binnenlandse verhoudingen (interne factoren).10 “Global or external influences (…) include all activities occuring beyond a state‟s borders that affect the choices its officials and the people they govern make. Internal or domestic influences are those that exist at the level of the state, not the global system”. 11
Het toepassen van externe en interne factoren op een staat is een gecompliceerde taak aangezien buitenlands beleid niet wordt bepaald door gegeven factoren. Vooral binnenlandse 8
W. Carlsnaes, „Foreign Policy‟, in: W. Carlsnaes, T. Risse, B. Simmons eds., Handbook of International Relations, London: Sage 2002, p. 335. 9 Ibidem. 10 De betekenis van interne en externe factoren bij de bepaling van buitenlands beleid is uitgebreid belicht in de literatuur. Zie: P. Katzenstein, „International Relations and Domestic Structures: Foreign Economic Policies of Advanced Industrial States‟, International Organization, nr. 52 (1976), pp. 919-941; S. Saideman, R. William, „Pie Crust Promises and the Sources of Foreign Policy: The Limited Impact of Accession and the Priority of Domestic Constituencies‟, Foreign Policy Analysis, nr. 3 (2007), pp. 189-210; G. Alons, „Predicting a State‟s Foreign Policy: States Preferences between Domestic and International Constraints‟, Foreign Policy Analysis, nr. 3 (2007), pp. 211-232; C. Kegley, World Politics:Trends and Transformation, Belmont: Wadsworth 2009. 11 Kegley, p. 75.
5
omstandigheden wisselen elkaar snel af en vragen om een uitgebreide analyse. Het omzetten van externe en interne factoren in politiek beleid leidt tot een formule waarin interne capaciteiten, middelen en politieke wil in combinatie met externe bedreigingen en kansen resulteren tot een veelzijdigheid aan politieke opties. De relatie tussen extern en intern kan dan ook worden omschreven als asymmetrisch bi-directioneel. Dit houdt in dat beide dimensies nauw met elkaar verbonden staan, echter met een verschil in importantie.12 Analyses over het buitenlands beleid zijn voornamelijk gebaseerd op het idee dat het de interne factoren zijn die beslissingen aangaande het buitenlands beleid beïnvloeden en bepalen. Peter Gourevitch stelt dat deze theorie niet altijd opgaat en ontwikkelde een concept op buitenlands beleid, een „second image reverse‟, waarin hij het effect van internationale factoren op de binnenlandse politiek bespreekt op twee verschillende niveaus: de internationale economie en het internationale statensysteem. Volgens Gourevich is het juist de regionale en internationale dynamiek welke een onstandvastig effect heeft op het buitenlands beleid van een staat.13 Gezien de diversiteit van staten en de verschillende locaties en posities die staten innemen binnen het huidige internationale systeem is het onmogelijk om vast te stellen welke interne en externe factoren, of een combinatie hiervan, van doorslaggevend belang worden geacht. Het is echter wel mogelijk om bepaalde basisfactoren te identificeren welke staten in acht nemen bij de bepaling van het buitenlands beleid. Peu Gosh somt een aantal van de meeste relevante factoren op die beleidsmakers beïnvloeden bij nagenoeg elke keuze in het buitenlands beleid (zie figuur 1).14 Een nuttig model dat veel gebruikt wordt in de literatuur over het buitenlands beleid van een staat is het besluitvormingsmodel van Michael Brecher. Volgens Brecher is buitenlands beleid: “the product of a system which incorporates an environmental setting, a group of actors, structures and institutions through which the actors make decisions and dynamic processes working on these variables.”15
12
M. Freire, „Ukraine‟s Multi-vector Foreign Policy: Looking West while not overlooking its Eastern Neighbour‟, UNISCI, nr. 20 (2009), p. 234. 13 P. Gourevitch, „The Second Image Reversed: The International Sources of Domestic Politics‟, International Organization, nr. 32 (1978), p. 911. 14 P. Gosh, International Relations, New Delhi: PHI 2009, pp. 97-101. 15 M. Nordberg, „Domestic factors influencing Ukrainian foreign policy‟, European Security, nr. 3 (1998), p. 66.
6
Figuur 1. Factoren in buitenlands beleid.
Domestic/Internal Determinants
1. Geography: location, size, topography, climate, natural resources 2. History and Culture 3. Economic development 4. National Interest 5. National Character and National Morale (patriotism) 6. Political Structure 7. Social Structure 8. Ideology 9. Public Opinion
External Determinants
1. The presence of Internationals Regimes and Organization 2. World Public Opinion 3. Formulation and operation of foreign policies of other states
Aan de basis van dit systeem ligt volgens Brecher de „operationele omgeving‟, een reeks van externe en interne factoren die het buitenlands beleid beïnvloeden. De vijf externe factoren die Brecher benoemt zijn: relaties binnen het internationale systeem, ondergeschikt systeem (de geografische verhoudingen van tenminste twee staten binnen het internationale systeem), ondergeschikt systeem „anders‟(de organisatorische verhoudingen van tenminste twee staten binnen het internationale systeem, bilateraal (betrekkingen tussen twee staten, waarbij geen grootmacht betrokken is) en dominant bilateraal (betrekkingen tussen een niet-grootmacht en een grootmacht).16 De interne factoren zijn: militaire capaciteit, economisch vermogen, politieke structuur, belangengroeperingen en competitieve elites.17 Deze interne factoren zijn door wetenschappers veelvuldig toegepast op een verscheidenheid aan staten en zullen daarom kort worden toegelicht.18 Militaire capaciteit en economische vermogens zijn relatief concreet en daardoor niet moeilijk om te beschrijven. Zij omvatten simpelweg de militaire en 16
M. Brecher, B. Steinberg, J. Stein, „A Framework for Research on Foreign Policy Behaviour‟, Journal of Conflict Resolution, nr. 13 (1969), p. 83. 17 Ibidem, p. 80. 18 Het model van Brecher is bijvoorbeeld toegepast op Rusland. Zie onder andere: N. Malcolm, A. Pravda, R. Allison and M. Light, Internal Factors in Russian Foreign Policy, New York: OUP 1996.
7
economische middelen die een staat ter beschikking staan. De politieke structuur bestaat uit de groepen politieke instituties, het type van het politieke systeem (autoritair of consensueel), het karakter van het partijensysteem (twee partijen of meerdere partijen) en de mate van continuïteit en stabiliteit van de politieke autoriteiten. Belangengroeperingen oefenen invloed uit op politieke elites. Aan de andere kant verschaffen zij informatie vanuit de maatschappij aan dezelfde elites. De competitieve elites tenslotte, bestaan uit vermogende individuen die invloed uitoefenen op het buitenlands beleid en overlappen politieke structuren en belangengroeperingen.19 In de literatuur is veel onderzoek verricht naar de factoren die het Russische buitenlands beleid bepalen. Toepassing van besluitvormingsmodellen op Oekraïne is beperkter, maar niet onderbelicht. Westerse wetenschappers en politici zijn het er over eens dat het Oekraïense buitenlands beleid bovenal een product is van rivaliserende en tegenstrijdige binnenlandse invloeden. Volgens Taras Kuzio, die het buitenlands beleid van Oekraïne sinds de onafhankelijkheid nauwkeurig volgt, behoren „nationale identiteit‟, „macht van elites‟, „energiepolitiek‟,„economische verhoudingen‟ en „politieke verhoudingen/gezagsstructuur‟ tot deze binnenlandse factoren.20 James Sherr ziet „culturele‟ en „historische‟ factoren als belangrijkste indicatoren voor de duale koers van het land.21 Stephen Shulman benadrukt het „regionalisme‟ (de nationaliteitskwestie tussen etnische Oekraïners en Russen).22 In deze scriptie zal op basis van de theorieën zoals deze door Gourevitch en Brecher zijn ontwikkeld het buitenlands beleid van Oekraïne worden benaderd. Als aanvulling zal gebruik worden gemaakt van de door Gosh uiteengezette factoren.
19
Brecher, pp. 83-85. T. Kuzio, „The Domestic Sources of Ukrainian Security Policy‟, Journal of Strategic Studies, nr. 4 (1998), p. 18. 21 J. Sherr, „Ukrainian Security Policy: The Relationship between Domestic and External Factors‟, in: T. Kuzio ed., Dynamics of Post-Soviet Transformation: Contemporary Ukraine, New York: Sharpe 1998, p. 247. 22 S. Shulman, „The Internal-External nexus in the Formation of Ukranian National Identity: The Case for Slavic Integration‟, in: T. Kuzio, P. D'Anieri eds., Dilemmas of State-led Nation Building in Ukraine, Westport: Praeger 2002, p. 197. 20
8
Multi-vector diplomatie De term multi-vector als zodanig werd voor het eerst gebruikt door de politieke leiders van Oekraïne (Koetsjma) en Kazachstan (Nazarbayev) sinds midden jaren negentig. Met deze term beschreven zij het proces waarbij geprobeerd werd gelijkwaardige relaties op te bouwen met de wereldwijde „center of powers‟.23 Zowel binnen- als buitenlandpolitiek analisten accepteerden de term als een onderscheidend aspect van het buitenlands beleid van de nieuwe onafhankelijke staten. Hoewel de term veelvuldig wordt gebruikt door zowel politieke beleidsmakers als wetenschappers binnen de Leer der Internationale Betrekkingen is het aantal definities in de literatuur zeer beperkt. Het is dus eerst noodzakelijk om na te gaan welke specifieke eigenschappen deze vorm van buitenlands beleid met zich meebrengt. Een aanduiding van het begrip multi-vector diplomatie en de componenten ervan wordt gegeven door hoogleraar geografie Reuel Hanks. Hij stelt dat: “The term ‘multi-vectorism’ refers to a policy that develops foreign relations through a framework based on a pragmatic, non-ideological foundation. Multivector foreign policy then essentially is motivated solely by the perceived interests of the state in achieving its policy objectives. The character of government and internal policies of potential partners, and their geopolitical relationship with other states are not variables that direct or even inform the multi-vector approach.”24
Volgens Hanks worden bij het aangaan van betrekkingen met andere staten de potentiële kosten en baten van deze betrekkingen als uitgangspunt genomen. Zelfbelang en zelfbescherming zijn hierbij de primaire motieven voor interactie voor de betreffende staat. De factoren die ten grondslag liggen aan politieke beslissingen zijn niet per definitie exclusief extern, maar kunnen eveneens gebaseerd zijn op een binnenlandse dynamiek die voordeel oplevert op de korte of lange termijn.25 Mikhail Molchanov, specialist in internationale betrekkingen binnen Eurazië, gaat mee in de definitie van Hanks. In de context van het buitenlands beleid van de voormalige Sovjetrepublieken stelt hij dat:
23
Het meest succesvolle voorbeeld is Kazachstan, dat door zijn overvloed aan energiebronnen en gunstige geografische ligging een sterke positie inneemt en er in is geslaagd goede relaties met zowel Rusland, China de EU en de Verenigde Staten op te bouwen. Vanwege de succesvolle multivectorale politiek is Kazachstan een baken van stabiliteit in Centraal-Azië en heeft het land internationale erkenning afgedwongen. Andere staten die in meer of mindere mate een multi-vector diplomatie belijden zijn Armenië, Azerbeidjaan en Kirgizië. In: R. Hanks, „Multi-vector politics‟ and Kazakhstan‟s emerging role as a geo-strategic player in Central Asia‟, Journal of Balkan and Near Eastern Studies, nr. 3 (2009), p. 259. 24 Ibidem. 25 Ibidem, pp. 259-260.
9
“Multivectorism is (…) the drive to universalize and streamline international relations of a country on a non-preferential basis. Such a universalization, or globalization of the country‟s foreign policy in the post-Soviet context demanded certain distancing from Russia. Equally, new ties to the USA and the West generally speaking had to be developed and fostered.” 26
Een definitie met een andere invalshoek op het multi-vector model wordt gegeven door Galymzhan Kirbassov, kenner van de buitenlandse betrekkingen van de Centraal-Aziatische staten. Kirbassov somt een viertal voorwaarden op die aanwezig dienen te zijn alvorens er van een multi-vector diplomatie gesproken kan worden. Ten eerste moet het gaan over het buitenlands beleid van „kleine staten‟; ten tweede dient het buitenlands beleid te zijn gericht op ten minste twee grootmachten; ten derde moet deze „kleine staat‟ in eerste instantie betrekkingen onderhouden met een grootmacht, en later betrekkingen aangaan met andere grootmachten ter diversificatie van het buitenlands beleid. Tenslotte dienen de „kosten‟ die samenhangen met het bewust aangaan van betrekkingen met de „nieuwe‟ grootmacht(en) hoger te zijn dan de „kosten‟ die samenhangen met de betrekkingen van de initiële grootmacht.27 Kirbassov koppelt met deze definitie dus het multi-vector concept los van het algemene buitenlands beleid door te stellen dat het voeren van een multi-vector diplomatie alleen mogelijk is door kleine staten. In Kirbasov‟s definitie staat de verhouding tussen grootmachten en kleine staten centraal. Duidelijk is dat „quasi-staat‟ Oekraïne binnen het internationale systeem niet als grootmacht kan worden beschouwd. Het is wel relevant om na te gaan in hoeverre de eigenschappen van een „kleine staat‟ toepasbaar zijn op Oekraïne en welke rol een grootmacht inneemt binnen het internationale systeem. Het toekennen van een concrete definitie aan het begrip „kleine staat‟ is voor wetenschappers geen gemakkelijke taak gebleken, door de diversiteit aan eigenschappen die toe te kennen zijn aan kleine staten onder „bepaalde‟ omstandigheden. Wetenschappers die het buitenlands beleid van kleine staten analyseren hebben wel een reeks aan gedragingen geïdentificeerd die kleine staten uitvoeren, of zouden moeten uitvoeren binnen het internationale systeem. Jeanne Hey somt een aantal gedragingen op die in de literatuur betreffende kleine staten doorgaans worden geciteerd.
26
M. Molchanov, „Success and failure of multivectorism in Kazakhstan and Ukraine‟, paper prepared for the Annual Convention, Montreal 2011, p. 1. 27 G. Kirbassov, „Multi-Vector Foreign Policy as a Commitment Problem‟, paper for the International Studies Association Annual Convention 2011, pp. 8-9.
10
Kleine staten: -
participeren in beperkte mate in globale betrekkingen;
-
begrenzen hun gedrag tot hun directe geografische arena;
-
benutten diplomatieke en economische instrumenten van buitenlands beleid in plaats van militaire instrumenten;
-
benadrukken internationale principes, internationaal recht, en overige morele idealen;
-
beroepen zich op multinationale overeenkomsten en streven lidmaatschap na bij multinationale instituties, waar mogelijk;
-
steunen op grootmachten voor bescherming, partnerschap en (economische) middelen;
-
streven naar samenwerking en vermijden conflicten met andere staten;
-
spenderen een disproportionele hoeveelheid aan middelen van buitenlands beleid om fysieke en politieke veiligheid te garanderen.28
Het strategische gedrag van kleine staten wordt dus gekarakteriseerd door afhankelijkheid. Kleine staten erkennen dat zij niet bij machte zijn hun eigen veiligheid te garanderen op basis van hun eigen capaciteiten. Zij zijn individueel niet in staat het internationale systeem daadwerkelijk te beïnvloeden, maar kunnen middels gezamenlijke inspanning impact hebben op de wijze waarop het internationale systeem werkt. Een kleine staat voert geen essentiële en beslissende invloed uit op de politieke of militaire middelen van een grootmacht. Om deze redenen neigen zij naar strikte neutraliteit dan wel een alliantie.
Een definitie van grootmachten wordt gegeven door Daniel Flemes. Grootmachten: “Are those states that, through their great economic, political and military strength, are able to exert power over world diplomacy. Their opinions must be taken into account by other nations before diplomatic or military action is taken.”29
Andrew Hurrel noemt vervolgens vier criteria die een grootmacht karakteriseren: “(1) the capacity to contribute to the international order; (2) internal cohesion to allow effective state action; (3) economic power, such as high levels of economic growth of a large market; and (4) military power, with the ability to compete with other dominant powers in a conventional war.”30
28
J. Hey, „Introducing Small States Foreign Policy‟, in: J. Hey ed., Small States in World Politics: Explaining Foreign Policy Behavior, London: Lynne Rienners 2003, p. 5. 29 D. Flemes, Regional Leadership in the Global System: Ideas Interest and Strategies of Regional Powers, Farnham: Ashgate Publishers 2010, p. 5. 30 A. Hurrel, „Hegemony, Liberalism and global order: what space for would-be great powers?‟ International Affairs, nr. 82 (2006), pp. 12-17, zoals geciteerd bij Flemes, p. 5.
11
Op basis van deze definitie kunnen- en worden - Rusland en de Verenigde Staten binnen het internationale statensysteem als een grootmacht gezien. Hetzelfde gaat op voor Duitsland, Groot-Brittannië en Frankrijk. Omdat deze drie staten verruit de meest bepalende staten zijn binnen de EU, is het mogelijk de EU ook als grootmacht aan te merken. Een grootmacht is dus in staat invloed uit te oefenen op wereldwijde schaal door gebruik te maken van zowel hard power – de militaire kant van het machtsinstrument als soft power – diplomatieke en economische machtsinstrumenten. Het is hierdoor dat kleine staten vaker geneigd zijn opvattingen van grootmachten in beraad te nemen voordat zij zelf over gaan tot handelen. Grootmachten (sterke staten) zullen daarom altijd anders de onderhandelingen ingaan dan kleine (zwakke) staten. Al eerder is geconstateerd dat Oekraïne direct na de onafhankelijkheidsverklaring te typeren viel als een quasi-staat. Hierbij draait het om de afhankelijkheidspositie ten opzichte van de voormalige overheerser. In de door Hey genoemde gedragingen draait het voornamelijk om de afhankelijkheid van kleine staten van zowel grootmachten als internationale instituties. In deze scriptie zal dan ook onderzocht worden op welke terreinen Oekraïne afhankelijk was van „vector‟ Rusland nadat het land onafhankelijkheid verwierf in 1991. Vervolgens is het nodig na te gaan op welke wijze Oekraïne als kleine zwakke staat zich een sterkere positie probeerde te bemachtigen ten opzichte van Rusland. Dit proces zou alleen gerealiseerd kunnen worden door het aangaan van partnerschappen met westerse staten en multinationale instituties.
12
Vraagstelling Het doel van deze scriptie is om na te gaan welke factoren het buitenlands beleid van Oekraïne bepaald hebben tussen 1991 en 2010. Na aanleiding van de cyclussen die Oekraïne heeft doorlopen in haar buitenlands beleid is een onderzoeksvraag geformuleerd, evenals een aantal deelvragen, welke helpen de centrale onderzoeksvraag te beantwoorden. De onderzoeksvraag is als volgt verwoord:
In hoeverre is het buitenlands beleid van Oekraïne in staat af te wijken van een multi-vector diplomatie waarin het de relaties tussen enerzijds Rusland en anderzijds de Euro-Atlantische alliantie in evenwicht houdt?
Voor het beantwoorden van deze vraag komen verschillende deelvragen aan bod. Ten aanzien van het tijdperk Kravtsjoek en Koetsjma (1991-2004) zijn de volgende deelvragen relevant:
Wat betekende de geopolitieke positie van Oekraïne voor de betrekkingen met Rusland en het Westen?
Welke externe en interne factoren deden Koetsjma besluiten een multi-vector diplomatie te voeren in het buitenlands beleid?
Was er onder Koetsjma daadwerkelijk sprake van een stabiele multi-vector diplomatie of was er sprake van een wisseling in oriëntatie?
Het tweede deel heeft betrekking op het revolutionaire tijdperk onder Joesjtsjenko (20042005):
Welke ontwikkelingen maakten het mogelijk dat Joesjtsjenko uiteindelijk president kon worden van Oekraïne?
Welke acties werden door de Joesjtsjenko-administratie ondernomen om EuroAtlantische integratie mogelijk te kunnen maken en welke interne factoren vormden een belemmering in dit proces?
Op welke wijze reageerden Rusland en het Westen op het revolutionaire Oekraïne en in hoeverre had de Oekraïense heroriëntatie gevolgen voor de onderlinge relatie tussen de beide actoren?
13
Het derde deel heeft betrekking op de periode waarin zowel anti-revolutionaire (2006-2007) als revolutionaire (2008-2009) actoren de buitenlandse koers beïnvloedde:
In hoeverre beïnvloedde de internationale omgeving het buitenlands beleid van Oekraïne?
Welke interne factoren beïnvloedde de koers van het buitenlands beleid?
In welke mate werden door Rusland en het Westen acties ondernomen om Oekraïne binnen hun invloedssfeer te krijgen?
Aan het einde van elk hoofdstuk volgt een samenvatting waarin zal worden teruggekoppeld naar de bovengenoemde deelvragen. Opbouw De deelvragen in deze scriptie zullen primair vanuit het perspectief van Oekraïne benaderd worden en analyseren de ontwikkelingen op het gebied van het buitenlands beleid. Daarnaast zullen ook de betrekkingen tussen het Westen en Rusland worden uiteengezet. Gezien de veelzijdigheid van de betrekkingen tussen deze beide geopolitieke actoren, zullen alleen die ontwikkelingen beschreven worden die direct invloed hebben gehad op Oekraïne zelf. De hoofdstukken volgen een logische en chronologische benadering waarbij het buitenlands beleid van Oekraïne per periode geanalyseerd zal worden. Hoofdstuk één begint met een beschrijving van de wijze waarop het buitenlands beleid van Oekraïne vorm kreeg in de eerste jaren na de onafhankelijkheid. Hierbij wordt gekeken hoe de hooflijnen in het buitenlands beleid uiteen werden gezet. Vervolgens zullen de interne en externe factoren worden beschreven die vorm hebben gegeven aan het multipolaire buitenlands beleid in de jaren 1991-2004. Aan het einde van het hoofdstuk zal vervolgens beschreven worden wat de multi-vector diplomatie onder Koetsjma nu daadwerkelijk betekende. In hoofdstuk twee zal worden ingegaan op de zogeheten revolutionaire periode die begon met de Oranje Revolutie eind 2004. Om te beginnen wordt beschreven wat de Oranje Revolutie precies inhield en hoe Joesjtsjenko uiteindelijk aan de macht kon komen. Vervolgens zal worden bekeken hoe Joesjtsjenko invulling gaf aan zijn westerse koers en welke interne factoren de president in zijn traject belemmerde. Tevens is het van belang om te kijken op welke wijze Rusland en het Westen op revolutionair Oekraïne reageerden. Tenslotte wordt aandacht besteed aan de implicaties die de Oranje Revolutie had voor de relaties tussen Rusland en het Westen. 14
Hoofdstuk drie beschrijft de interne en externe factoren die tussen 2006 en 2010 - het jaar dat Viktor Janoekovitsj president werd - het Oekraïense buitenlands beleid beïnvloed hebben. De politieke ontwikkelingen in 2006 en 2007, in het bijzonder rondom de parlementsverkiezingen in deze jaren, zullen hierbij veel aandacht krijgen aangezien deze belangrijke consequenties hadden voor de buitenlandse koers. Anderzijds wordt geanalyseerd hoe de Russische en de Westerse factor het Oekraïense buitenlands beleid hebben beïnvloed. Vervolgens wordt beschreven op welke wijze interne en externe factoren de publieke opinie aangaande het buitenlands beleid hebben beïnvloed en of de publieke opinie op haar beurt van invloed was op het buitenlands beleid. Aan het einde van dit hoofdstuk zal worden nagegaan in hoeverre Joesjtsjenko er in was geslaagd af te rekenen met de multi-vector diplomatie.
Methodologie en structuur Afbakening Het beschrijven van het buitenlands beleid van een strategisch gelegen land als Oekraïne vraagt om een duidelijke afbakening. Als eerste zal deze scriptie worden afgebakend met betrekking tot tijd. Hoewel de gehele periode vanaf de onafhankelijkheid tot en met de huidige situatie zal worden geanalyseerd zal de focus liggen op de periode die start met het aantreden van president Koetsjma in juli 1994 en eindigt in februari 2010, het moment dat president Joesjtsjenko afgelost werd door Janoekovitsj. Het was Koetsjma die zijn buitenlands beleid in de midden jaren negentig definieerde als een multi-vector diplomatie en pogingen deed hier vorm aan te geven. Er kan echter gesteld worden dat de multi-vector diplomatie aan het eind van het tijdperk Kravtsjoek is ontstaan. Onder zijn leiding werden de Oekraïense belangen aangaande het buitenlands beleid geformuleerd, waarbij sterke betrekkingen met Rusland en het Westen de hoogste prioriteit kregen. Het is dan ook noodzakelijk om de belangrijkste ontwikkelingen in het tijdperk Kravtsjoek te beschrijven. Het gaat hierbij voornamelijk om de erfenissen die Oekraïne meekreeg als gevolg van de desintegratie van de Sovjet-Unie. Aangezien de huidige president Janoekovitsj nog midden in zijn eerste ambtstermijn zit, is het niet relevant om deze periode mee te nemen in de analyse. Ten tweede zijn er keuzes gemaakt in de vectoren waarmee Oekraïne banden onderhoudt. Hoewel de internationale betrekkingen van Oekraïne verder reiken, zal deze scriptie betrekking hebben op de twee door Oekraïne zelf als belangrijkste gedefinieerde vectoren. Enerzijds is dit Rusland, ook wel de „oostelijke vector‟ genoemd. Aan de andere 15
kant wordt de „westelijke vector‟ vertegenwoordigd door de Euro-Atlantische alliantie. Hiermee wordt de Trans-Atlantische link bedoeld tussen Europa, vertegenwoordigd door de EU, en de Verenigde Staten. In deze alliantie speelt tevens de NAVO een centrale rol, waardoor er ook wel wordt gesproken over een Euro-Atlantische veiligheidsstructuur waarbij de veiligheid van de Verenigde Staten permanent verbonden is met de veiligheid van Europa.31
Methode van onderzoek Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden zal een empirisch onderzoek in de vorm van een literatuurstudie de basis vormen. In deze scriptie zullen een aantal theorieën en interne en externe factoren, zoals benoemd in de theorie, worden toegepast op Oekraïne. Er zal worden beschreven welke factoren van dusdanig belang zijn geweest, dat zij van invloed waren op de koers van het Oekraïense buitenlands beleid. Door het analyseren van het buitenlands beleid tussen 1991 en 2010 is het mogelijk om na te gaan in hoeverre bepaalde factoren in der loop der tijd aan invloed hebben verloren dan wel gewonnen.
Relevantie Sinds het uiteenvallen van de Sovjet-Unie is er veel onderzoek gedaan naar, en geschreven over, de transformatieprocessen van de opvolgerstaten. Oekraïne is één van de voormalige Sovjetstaten die zich nog midden in dit transitieproces bevindt, zowel op politiek, economisch als cultureel vlak. Er zijn verschillende motieven aan te brengen waarom een onderzoek naar het buitenlands beleid van Oekraïne relevant is. Ex-Sovjetrepubliek Oekraïne grenst, als één van de grootste landen van Europa, sinds 2004 aan de EU. Daarnaast maken een aantal buurlanden van Oekraïne deel uit van het NAVO-bondgenootschap. Sinds begin jaren negentig is er discussie gaande of Oekraïne deel uit moet maken van deze organisaties. De spanningen die dit vraagstuk met zich brengt heeft regelmatig geleid tot conflicten die niet alleen consequenties hadden voor de direct betrokkenen. Door de gasconflicten tussen Oekraïne en Rusland werden grote delen van Centraal- en Oost Europa in meer of mindere mate geconfronteerd met beperkte gasleveringen uit Oekraïne. De belangrijke, maar lastige geopolitieke en geo-economische positie die Oekraïne inneemt tussen Europa en Rusland maakt het interessant om te analyseren in hoeverre de Oekraïense politieke elite betrekkingen met beide actoren in stand houdt. 31
J. Bugajski, I. Teleki, America's New Allies: Central-eastern Europe And the Transatlantic Link, Washington D.C.: Center for Strategic and International Studies 2006, pp. 10-12.
16
1
De totstandkoming van de multi-vector diplomatie
1.1
Inleiding
Aan het einde van de jaren tachtig en begin jaren negentig werd de binnenlandse situatie van de Sovjet-Unie gekenmerkt door een politieke en economische crisis. De door Sovjetleider Mikhail Gorbatsjov geïntroduceerde hervormingen bleken niet succesvol genoeg te zijn om het verval van het imperium een halt toe te brengen. Het proces van desintegratie cumuleerde ten tijde van de augustus coup in 1991. Leiders van de nationaaldemocratische bewegingen binnen Oekraïne benutte deze chaotische periode door een onofficiële alliantie te vormen met het nationalistische deel van de Oekraïense Communistische Partij. Op 24 augustus 1991 riep het parlement in Kiev de onafhankelijkheid uit. Oekraïne speelde in de laatste maanden van 1991 een belangrijke rol in de definitieve ontbinding van de Sovjet-Unie. Partijleider Kravtsjoek blokkeerde samen met de Russische leider Boris Jeltsin en de Wit-Russische leider Stanislav Sjoeskevitsj pogingen van Gorbatsjov en medestanders om een Unie van Soevereine Staten te creëren.32 Kravtsjoek werd hierin gesteund door zijn bevolking toen Oekraïne op 1 december een referendum over onafhankelijkheid hield. Terwijl in maart 1991 driekwart van het Oekraïense electoraat voor een „hernieuwde federatie‟ had gestemd, koos nu bijna 92 procent voor onafhankelijkheid. De definitieve Oekraïense onafhankelijkheid werd uiteindelijk bekrachtigd door samen met Rusland en Wit-Rusland op 21 december 1991 de Sovjet-Unie te ontbinden. Tevens werd besloten, in samenspraak met andere voormalige Sovjetrepublieken, het GOS op te richten.33 Deze beslissing betekende voor Oekraïne het begin van het staatsvormingsproces. Als onderdeel hiervan diende de nieuwe staat zich een plaats te verwerven binnen de internationale gemeenschap. Dit betekende voornamelijk het ontwikkelen van een buitenlands beleid. De Russische hegemonie in de regio stelde Oekraïne voor twee fundamentele keuzes: of partij kiezen voor Rusland, of diens regionale hegemonie bestrijden door middel van het aangaan van allianties met andere staten of machtsblokken die veiligheid en bescherming zouden moeten bieden tegen vijandige acties. Het Westen, de Verenigde Staten in het
32
A. Åslund, How Ukraine Became a Market Economy and Democracy, Washington D.C.: Carnegie Endowment for International Peace 2006, pp 31-32. 33 S. Galaka, „Nuclear-weapon-free Ukraine: between the two poles of power‟, in: A. Cottey, D. Averre eds., New Security Challenges in Postcommunist Europe: Securing Europe's East, Manchester: Manchester University Press 2002, pp. 84-85.
17
bijzonder, was hierbij de alternatieve optie aangezien zij sinds de desintegratie van de SovjetUnie de opvolgersstaten via een stelsel van politieke en economische hervormingen probeerde te omarmen. Oekraïne werd zodoende de mogelijkheid geboden te integreren in de belangrijkste westerse instituties: de EU en de NAVO. Onder Koetsjma ontwikkelde zich een buitenlands beleid dat de president omschreef als een multi-vector diplomatie. Volgens Koetsjma zouden de belangen van een etnisch verdeelde staat als Oekraïne, gelegen tussen Rusland en Europa, het best worden behartigd door zowel warme relaties met Rusland als zowel het Westen te onderhouden.34 Ondanks dat de term multi-vector diplomatie pas laat in de jaren negentig door Koetsjma officieel werd verwoord, was het buitenlands beleid sinds het tijdperk Kravtsjoek al gericht op evenwichtige betrekkingen tussen Rusland en het Westen. In dit hoofdstuk zal worden onderzocht welke factoren er toe hebben geleid dat beide presidenten een multi-vector diplomatie als beste optie zagen voor het Oekraïense buitenlands beleid. Hoewel de focus op de twee ambtstermijnen van Koetsjma zal liggen is het onvermijdelijk om tevens het tijdperk Kravtsjoek te analyseren. Allereerst volgt een beschrijving van de wetgevende en institutionele fundamenten van het Oekraïense buitenlands beleid. Vervolgens zullen de factoren besproken worden die naar verwachting het buitenlands beleid beïnvloeden. Dit zijn: geografische ligging, de internationale omgeving, de Russische factor (zijnde cultureel, territoriaal en economisch), politieke structuren en elites. Aan de hand van deze factoren zal beschreven worden wat de multi-vector diplomatie onder Koetsjma daadwerkelijk betekende.
1.2
De hoofdlijnen van het buitenlands beleid: oriëntatie en prioriteiten
In tegenstelling tot de vrijwel alle andere Sovjetrepublieken leek Oekraïne enigszins voorbereid om de kaders voor een buitenlands beleid uiteen te zetten met het oog op de nieuwe omstandigheden. In 1945 kreeg Oekraïne (samen met Wit-Rusland) de mogelijkheid een eigen gelimiteerde vorm van buitenlands beleid te voeren nadat Moskou de republiek had toegestaan lid te worden van de Verenigde Naties (VN). Via een klein Ministerie van Buitenlandse Zaken deden enige honderden gespecialiseerde diplomaten ervaring op in relaties met de VN, UNESCO en overige internationale organisaties. Aangezien het nemen
34
M. Shmelova, „Ukraine‟s Multi-vector Foreign Policy: Attempt at Summary‟, The Polish Quarterly of International Affairs, nr. 2 (2008), pp. 26-27.
18
van politieke beslissingen louter het privilege was van Moskou kon van een Oekraïens buitenlands beleid echter geen sprake zijn.35 Met de onafhankelijkheid werden de instituties van Buitenlandse Zaken geconfronteerd met problemen van geheel andere dimensies. Het ontbrak Oekraïne aan gespecialiseerd personeel dat ingezet diende te worden om diplomatieke posten en het ministerie van Buitenlandse Zaken te bemannen. De ontstane vacatures werden ingevuld door personen uit academische instituties, maar ook door onervaren personen die er vaak een dubbele agenda op nahielden.36 Daarnaast had de nieuwe staat geen toegang tot invloedrijke lobby‟s en genootschappen in politieke instituties in het Westen en ontbrak het aan een alomvattende lange termijn concept aangaande het buitenlands en veiligheidsbeleid.37 Het Oekraïense buitenlandse beleid werd de primaire competentie van de president. Volgens de Oekraïense grondwet, welke uiteindelijk werd geratificeerd in juni 1996, wordt de president gezien als „hoeder van de soevereiniteit van de staat‟ en heeft de president de taak de nationale belangen veilig te stellen als mede het buitenland- en veiligheidsbeleid aan te voeren. Daarnaast is hij formeel opperbevelhebber van het nationale leger en hoofd van de Nationale Veiligheids- en Defensie Raad. Het parlement kreeg op het terrein van het buitenlands beleid een controlerende functie. Belangrijkste taken werden hierbij het ratificeren van internationale verdragen en het goedkeuren van het staatsbudget. 38 De concepten van het Oekraïense buitenlands beleid waren in grote lijnen al uitgezet in 1990 in de „Declaration on State Sovereignty of Ukraine‟. Een reeks aan zowel korte als lange termijn doelen waren in deze verklaring gedefinieerd. De belangrijkste doelen op korte termijn waren: het verkrijgen van internationale erkenning van Oekraïne als soevereine staat; het vestigen van bilaterale relaties met zoveel mogelijk landen; en een actieve rol spelen binnen internationale organisaties. Op veiligheidsgebied streefde Oekraïne naar het verkrijgen van erkenning door buurlanden betreffende haar grenzen en vervolgens de afbakening en markering ervan. In dit stadium werd tevens de volledige integratie binnen de Europese structuren als lange termijn doel gedefinieerd.39
35
Galaka, p. 85. Ibidem. 37 O. Alexandrova, „The Premises of Ukrainian Foreign and Security Policy‟, in: K. Spillmann, A. Wenger, D. Müller eds., Between Russia and the West: foreign and security policy of independent Ukraine, Bern: Peter Lang 1999, p. 31. 38 K. Spillmann, A., Wenger, D. Müller, ʻThe Principles of Foreign and Security Policy‟, in: K. Spillmann, A. Wenger, D. Müller eds., Between Russia and the West: foreign and security policy of independent Ukraine, Bern: Peter Lang 1999, p. 21. 39 Alexandrova, pp. 31-32. 36
19
In juli 1993 werd het eerste officiële document gepresenteerd waarin het concept van het buitenlands beleid was vastgelegd: „Guidelines of the Foreign Policy‟ of Ukraine. In het document werden de drie belangrijkste staatsbelangen geïdentificeerd. Ten eerste de strategische en geopolitieke belangen, welke betrekking hebben op behoud van de nationale veiligheid en politieke zelfstandigheid. Ten tweede economische belangen, waarbij integratie in het globale economische systeem centraal staat. Het gaat hierbij in eerste instantie om de diversificatie van de bronnen van import (dit punt heeft hoofdzakelijk betrekking op het probleem van energieafhankelijkheid van Rusland) en bestemmingen van de export, ten einde de veiligheid en onafhankelijkheid te kunnen blijven garanderen. Ten derde worden regionale, subregionale en lokale belangen genoemd.40 Het document benadrukt daarnaast vier elementaire richtingen aangaande buitenlands beleid: ten eerste, het vergroten en verdiepen van het „speciale partnerschap‟ met Rusland; ten tweede, participatie in internationale samenwerkingsverbanden, vooral met de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) en de VN; ten derde, het vergroten van samenwerking binnen het GOS; en ten vierde, het ontwikkelen van bilaterale relaties met regionale staten, EU-lidstaten, Azië, Afrika, Latijns-Amerika en de NAVO. Tenslotte werd benadrukt dat Oekraïne: geen territoriale claims heeft op enig buurland; tegen de aanwezigheid van buitenlandse troepen op haar grondgebied is; het neutraliteitsprincipe nastreeft; en de centrale rol erkend van Rusland in de Oekraïense politiek. Na 1994 zouden deze richtlijnen worden aangepast. Sterke relaties met Rusland en integratie in de EuroAtlantische politieke (EU), economische (WTO) en veiligheidsstructuren (NAVO) kregen de hoogste prioriteit.41 Kravtsjoek en zijn opvolger Koetsjma zouden zodoende, naast het primaire belang om de soevereiniteit te waarborgen, een buitenlands beleid moeten ontwikkelen dat enerzijds Rusland niet tegen het hoofd zou stoten en anderzijds nauwe samenwerking met het Westen mogelijk moeten maken. Het beleid zou flexibel genoeg moeten zijn om veranderingen in betrekkingen met zowel Rusland, de westerse buren en internationale organisaties op te kunnen vangen.
40 41
Alexandrova, pp. 39-40. Ibidem, pp. 33-34.
20
1.3
Geografie
Om na te kunnen gaan binnen welke marges Oekraïne kan opereren en invloed kan uitoefenen is het allereerst nodig om de geografische omstandigheden van Oekraïne te beschrijven. De factor geografie wordt doorgaans gezien als een van de meest stabiele en permanente factoren aangaande het buitenlandse beleid. Geografie gaat primair om de omvang, topografie en overige geografische en natuurlijke aspecten zoals aanwezige grondstoffen en klimaat. Naast omvang is de geopolitieke locatie van een staat van groot belang. De ligging van een staat in relatie tot andere staten beïnvloed bovenal de cultuur, economie en defensie van deze staat.42 De geografische eigenschappen krijgen echter pas betekenis in het licht van de wereldeconomische en politieke verhoudingen. Een staat maakt immers deel uit van een internationale machtstructuur die nauw samenhangt met de internationale verhoudingen op economisch terrein. Geografisch gezien was de verschijning van Oekraïne als nieuwe staat in Europa om verschillende redenen van aanzienlijk belang. Ten eerste is Oekraïne met een omvang van 603.700 vierkante kilometer één van de grootste staten van Europa. Ten tweede heeft het één van de omvangrijkste bevolkingen, ondanks de afname van ruim 50 miljoen in 1991 naar ongeveer 44 miljoen in 2010. Ten derde beschikt het land over een aanzienlijk percentage minerale grondstoffen. De vierde en belangrijkste reden is echter de geopolitieke situatie van Oekraïne, gepositioneerd tussen „oost en west‟ of tussen Europa en Eurazië.43 Oekraïne grenst in het oosten en noordoosten aan Rusland, in het westen en zuidwesten aan Polen, Slowakije, Hongarije, Roemenië en Moldavië; in het noorden aan Wit-Rusland. De zuidgrens wordt gevormd door de Zwarte Zee en de Zee van Azov.44 Door de geografische positie vervult Oekraïne een belangrijk positie op economisch gebied. Zij is een doorvoerland als het gaat om Russisch gas bestemd voor Europa (zie paragraaf 1.5.3). Daarnaast speelt het land een belangrijke rol betreft de veiligheidssituatie voor Europa. De voornaamste geografische factor die als mogelijke brandhaard wordt gezien en daarmee de veiligheidssituatie van Oekraïne en de gehele regio in gevaar brengt is het zuidelijk gelegen schiereiland Krim. De Krim speelt een belangrijke rol in het Russische buitenlandse beleid en heeft in de loop der tijd in meer of mindere mate tot spanningen geleid (zie paragraaf 1.5.1 en 3.6.2).
42
Gosh, p. 97. R. Wolczuk, Ukraine’s Foreign and Security Policy 1991-2000, London: Routledge 2003, p. 3. 44 B. Nygren, The rebuilding of Greater Russia: Putin's foreign policy towards the CIS countries, Abingdon: Routledge 2008, p. 49. 43
21
In deze scriptie zal diverse malen duidelijk worden dat de geografische positie van Oekraïne implicaties heeft gehad voor de economische- en veiligheidsstatus van het land. Zoals zal blijken is de geografische positie van Oekraïne als overgangsland tussen het westerse Europa en het Euraziatische oosten een niet te vermijden factor, maar geen doorslaggevende factor in de bepaling van het buitenlands beleid.
1.4
Internationale omgeving: betrekkingen tussen Rusland en het Westen: 1991-2004
Het einde van de Koude Oorlog betekende het einde van een competitie tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. De Verenigde Staten moest haar buitenlands beleid gaan aanpassen aan Rusland, als voornaamste opvolger van de Sovjet-Unie. Rusland zelf diende een geheel nieuw buitenlands beleid te vormen. Een beschrijving van de ontwikkelingen in de betrekkingen tussen Rusland en het Westen is van groot belang voor Oekraïne, simpelweg omdat deze betrekkingen het algemene strategische raamwerk bepalen waarbinnen Oekraïne haar buitenlands beleid kan voeren. Onder leiding van de Verenigde Staten werden onder president George Bush sr. (1989-1992) de betrekkingen met Rusland sterk aangehaald. Rusland was niet alleen verruit de belangrijkste voormalige Sovjetrepubliek, maar was tevens het enige land met een hervormingsgezinde president. Bill Clinton zou in zijn eerste termijn (1993-1997) het proRussische beleid continueren en zette zich volledig in om het transformatieproces naar democratie en markteconomie te realiseren. Het aan de macht blijven van Jeltsin was volgens hem dan ook cruciaal.45 Het Russische buitenlands beleid was begin jaren negentig primair gericht op het Westen en dan vooral op de Verenigde Staten. De heersende gedachte was dat als de contacten met de Verenigde Staten goed waren dit automatisch ook goede relaties met Europa impliceerde. Ondanks dat een deel van de Russische politieke elite deze pro-westerse koers sterk bekritiseerden, steunde een meerderheid Jeltsin‟s toenadering tot de voormalige vijand, niet in de laatste plaats vanwege de financiële en technologische hulpmiddelen die het land ontving. Als gevolg van deze westerse focus werd er weinig aandacht geschonken aan de relaties met de voormalige Sovjetrepublieken. Na 1994 kwam verandering in deze situatie. Vormen van geopolitieke krachtsuitingen verdrongen langzaam maar zeker het liberalistische universalisme van de eerste jaren. Jeltsin‟s verklaring in april 1994 dat “de ideologische 45
P. Rutland, G. Dubinsky, „U.S.-Russian Relations: Hopes and Fears‟, in: M. Cox, D. Stokes eds., US Foreign Policy, Oxford: Oxford University Press 2008, pp. 241-244.
22
confrontatie was vervangen door een strijd voor invloedsfeer in geopolitiek” was een bevestiging van deze verschuiving.46 Clintons tweede ambtstermijn (1997-2001) betekende het einde van wat bekend stond als het „Russia first‟ beleid. Deze periode werd gekenmerkt door een reeks aan internationale kwesties waarin de samenwerking tussen Rusland en het Westen onder spanning kwam te staan. De voornaamste disputen hadden betrekking op de (geplande) uitbreiding van de NAVO met Centraal- en Oost-Europese landen, de oorlog in voormalig Joegoslavië en het Tsjetsjeense conflict.47 De Verenigde Staten was militair gezien dusdanig superieur ten opzichte van Rusland, dat Washington steeds minder aandacht gaf aan Russische bezwaren en steeds meer onafhankelijk opereerde op het wereldtoneel.48 Moskou zag de bemoeienissen in Oost-Europa als een (agressief) Amerikaans streven naar een uni-polaire wereldorde. Het feit dat Rusland‟s status en rol als grootmacht werd genegeerd was een belangrijke reden om de pro-Amerikaanse oriëntatie te beëindigen.49 Tijdens de laatste jaren van het tijdperk Jeltsin zou Rusland in toenemende mate een assertief beleid voeren ten opzichte van de Verenigde Staten. De gedachte was dat alleen door een verschuiving van een uni-polaire naar een multipolaire wereldorde Rusland zijn internationale status en invloed kon vergoten. Eind jaren negentig onderscheidde Moskou het Westen in „slecht‟(NAVO en de Verenigde Staten) en „goed‟ (de EU), een onderscheid dat toenadering tussen Rusland en de EU aangaande de oplossing van veiligheidskwesties in de weg stond.50 De terroristische aanslagen in 2001 veranderde deze antiwesterse perceptie voor enige tijd. Rusland begon onder haar nieuwe president Vladimir Poetin het Westen meer amicaal te benaderen. Zoals gesteld was deze perceptie van tijdelijke duur, aangezien het Westen de wijze waarop Rusland zijn oorlog tegen het terrorisme in Tsjetsjenië sterk afkeurde. Poetin zag in de „War on Terrorism‟ juist een middel om enerzijds de relaties met de Verenigde Staten te verbeteren en anderzijds de westerse aandacht op zijn binnenlandpolitiek te reduceren.51 46
Sherr, p. 251. Rusland was vooral diep gefrustreerd dat het niet bij machte was de NAVO bombardementen op Joegoslavië te stoppen. Het vreedzame karakter van de NAVO zou nog meer worden betwijfeld na de Kosovo operatie in 1999. Een eventuele NAVO interventie in de Russische periferie werd door Moskou dan ook voor mogelijk gehouden. Zie: E. Kropatcheva, Russia’s Ukraine Policy against the Background of Russian-Western Competition, Baden-Baden: Nomos 2010, pp. 78-79. 48 Rutland, Dubinsky, pp. 246-251. 49 L. Shevtsova, Lonely Power: Why Russia Has Failed to Become the West and the West Is Weary, Baltimore: Carnegie Endowment 2010, p. 129. 50 Kropatcheva, p. 127. 51 Ibidem, p. 128. 47
23
Een andere belangrijke ontwikkeling die van invloed was op de betrekkingen met het Westen was het buitenlands beleid van Poetin. In januari 2000 werd het National Security Concept gepresenteerd waarin de belangen van Rusland in de internationale arena omschreven werden. Het concept benadrukte onder meer: de ontwikkeling van de positie van Rusland tot grootmacht en één van de invloedrijkste centra in de multipolaire wereld; het ontwikkelen van gelijke en wederzijds voordelige betrekkingen met alle landen, voornamelijk met omringende landen; en het beëindigen, of voorkomen van conflicten in nabijgelegen regio‟s.52 De geografische oriëntatie van het hernieuwde Russische buitenlands beleid werd gerangschikt in prioriteit. Het verbeteren van de betrekkingen met voormalige Sovjetrepublieken, (de „near abroad‟) werd als belangrijkste beschouwd. Als tweede werden de relaties met Europa genoemd, met de nadruk op EU-staten en als derde prioriteit Azië.53 Het Rusland van Poetin beschouwde zichzelf als grootmacht (de omvangrijke olie- en gasopbrengsten droegen bij aan dit zelfvertrouwen), waar rekening mee moest worden gehouden. Dit impliceerde dat Rusland zowel soeverein kon handelen in zowel de binnenlandse als de internationale politiek. Een drietal factoren leidde tot toenemende spanningen tussen Rusland en het Westen in de periode 2002-2004. Ten eerste was er de uitbreiding van de NAVO in maart 2004, waaronder met de drie Baltische staten. Deze uitbreiding werd in Rusland geïnterpreteerd als het vergroten van de Amerikaanse invloed in de voormalige Sovjetrepublieken en resulteerde in een versterkt gevoel van animositeit ten opzichte van de NAVO. Ten tweede, de uitbreiding van de EU op 1 mei 2004, welke de relaties tussen Rusland en EU verzwakten. Een belangrijke factor hierin was dat de Russische enclave Kaliningrad nu in EU-grondgebied kwam te liggen.54 Ten derde, de actieve steun van het Westen (vooral de Verenigde Staten) aan de pro-westerse oppositieleider Michail Saakasjvili tijdens de Rozen Revolutie in Georgië in 2003.55 De oostwaartse verschuiving van Westerse invloeden gaf het Kremlin twee opties: of de westerse dominantie aanvaarden of de positie van Rusland op het wereldtoneel opeisen via een eenzijdige strategie waarin de Russische belangen de hoogste prioriteit zouden krijgen. Poetin koos voor de laatste optie. Met het energiewapen achter de hand werden kansen gezien om de banden met de voormalige Sovjetrepublieken te versterken en hiermee de strategische positie van het Westen, haar politiek-militaire organisaties in het bijzonder, in de regio te verzwakken. Samen met Wit-Rusland en Moldavië zou Oekraïne als bufferzone moeten 52
Nygren, p. 20. Ibidem, pp. 20-21. 54 Kropatcheva, p. 80. 55 Rutland, Dubinsky, p. 14. 53
24
dienen tegen de oostwaarste expansies van de door Moskou meest gevreesde organisaties: de NAVO en de EU.56
1.5
De Russische factor
De Oekraïense politieke elite besefte dat ook na de onafhankelijkheidsverklaring Rusland een dominante rol zou blijven spelen in de Oekraïense politiek en samenleving. Het Kremlin geloofde niet in een serieuze breuk met Oekraïne en zag het Oekraïense streven naar vrijheid en zelfidentificatie als een vergankelijk fenomeen. Zoals Jeltsin stelde: “Where would they [the Ukrainians] go? They will crawl back to us by themselves.”57 Kravtsjoek en Koetsjma probeerde daarentegen een zo onafhankelijk mogelijke politiek te voeren ten opzichte van Rusland. Zij beseften daarbij wel dat dit een moeilijke, zo niet onmogelijke, taak zou worden. Naast de gezamenlijke geschiedenis en de identiteitslink met Rusland speelde en speelt de wederzijdse afhankelijkheid na de val van de Sovjet-Unie een belangrijke rol. Het oplossen van de lange en complexe agenda van disputen aangaande de breuk met de Sovjet-Unie was voor Oekraïne van essentieel belang bij het bewerkstelligen van de korte termijndoelen. Alleen door de voltooiing hiervan zou Kiev op consequente wijze een buitenlands beleid kunnen uiteenzetten. Normalisatie van betrekkingen met Rusland zou de weg open maken tot participatie in Westerse structuren.58 Aan de andere kant zouden beiden presidenten door Rusland onder druk worden gezet om toe te treden tot diverse door Rusland gedomineerde organisaties (op economisch en militair gebied) binnen het GOS. Het doel van Moskou was om het GOS te transformeren van een intergouvermenteel samenwerkingsverband naar een supranationale structuur om zo haar invloed in de post-Sovjetregio te vergroten.59 Kravtsjoek en Koetsjma werden met een verscheidenheid aan „Russische factoren‟ geconfronteerd, die onvermijdelijk van invloed zouden zijn bij de bepaling van het buitenlands beleid. Territoriale kwesties, de militairindustriële samenhang en de (wederzijdse) afhankelijkheid in de economische en energie sector vormden hierbij de belangrijkste factoren.
56
Nygren, p. 46. H. Golani, „Two Decades of the Russian Federation‟s Foreign Policy in the Commonwealth of Independent States: The Cases of Belarus and Ukraine‟, working paper for the European Forum at the Hebrew University of Jerusalem, 2011, p. 40. 58 Wolczuk (2003), p. 27. 59 Sherr, p. 255. 57
25
1.5.1 Territoriale kwesties De waarborging van de externe soevereiniteit bracht een reeks aan uitdagingen met zich mee. Om in het internationale systeem een rol van betekenis te kunnen spelen was het van primair belang dat alle landen de Oekraïense soevereiniteit zouden erkennen. Erkenning van de grenzen was hierbij essentieel. Grenzen spelen een strategische binnenlandse en buitenlandse rol in staats- en natievorming. Ten eerste helpen zij om zowel een binnenlandse eenheid, nationale identiteit en politieke gemeenschap te bevorderen. Ten tweede zorgen zij voor afbakening van de buitenlandse „ander‟.60 Doordat Rusland niet onvoorwaardelijk de grenzen van Oekraïne erkende bleef het land alleen juridisch gezien soeverein. Moskou erkende alleen de grenzen binnen het raamwerk van de Sovjet-Unie en voelde zich gemachtigd de grenzen waar nodig te herzien. De voornaamste reden dat Rusland ervan weerhield de grenzen van Oekraïne te erkennen had betrekking op de status van het schiereiland Krim. Technisch gezien was Krim onbetwistbaar Oekraïens grondgebied. Het gebied werd door Nikita Chroesjtjov in 1954 ter ere van het 300jarig bestaan van het Perejaslav-verdrag aan Oekraïne geschonken. De val van de Sovjet-Unie maakte een einde aan de eenheid van beide landen waardoor het Perejaslav verdrag ter discussie kwam te staan. De Oekraïense machthebbers waren van mening dat het schiereiland bij Oekraïne hoorde en voelden zich hierin gesteund doordat de bevolking van de Krim, zij het met een krappe meerderheid van 54 procent, in 1991 voor onafhankelijkheid stemde.61 Rusland claimde het landsdeel juist vanwege de omvangrijke Russische bevolking in het gebied (ongeveer twee derde deel). Havenstad Sevastopol zou daarbij een belangrijke geoeconomische als geopolitieke functie kunnen vervullen in het Zwarte Zee gebied. De stad werd gezien als toegangspoort naar de omliggende Zwarte Zee landen. Belangrijker was echter dat Sevastopol de thuisbasis was van de Sovjet Zwarte Zee vloot, waardoor Rusland de stad tevens als een militair steunpunt zag. Om deze redenen was het merendeel van de Russische politici en bevolking van mening dat Rusland aanspraak maakte op Sevastopol. Al gelijk na de Oekraïense onafhankelijkheid lanceerde het Russische parlement (zonder de input van Jeltsin , die geen voorstander was separatisme van de Krim) een campagne waarin met morele en ethische argumenten geprobeerd werd de Oekraïense bezitting van Krim te betwisten.62
60
T. Kuzio, Ukraine: State and Nation Building, New York: Routledge 2002, p. 100. Wolczuk (2003), p. 28. 62 Ibidem, p. 29. 61
26
Het vinden van een oplossing voor de „Krim-Sevastopol‟ kwestie werd mede bemoeilijkt door de opstelling van de bevolking van het schiereiland. Leiders van de Krim verlangden eind 1991 soevereiniteit, echter binnen de grondwet van de Oekraïense staat. Ruim 90 procent stemde voor deze vorm van autonomie. Vooral door de algemene verslechterende economische situatie in Oekraïne, kregen de radicale separatistische en pro-Russische partijen meer steun. Yuri Mesjhkov, leider van de „Republikeinse Beweging van de Krim‟ (RDK) en voorstander van afscheiding van de Krim en aansluiting bij Rusland, stelde voor met een referendum de onafhankelijkheid van het schiereiland af te dwingen. Kiev wilde een dergelijks situatie vermijden en sloot begin 1992 een compromis waarbij Krim meer autonomie werd toegekend. De verkrijging van een autonome status betekende weliswaar een afzwakking van het conflict, maar separatistische krachten bleven bestaan en de kwestie bleef een sterk pressiemiddel om bepaalde doelen te bereiken.63 De druk van de separatisten verminderde na 1995 als gevolg van externe en interne ontwikkelingen in Rusland. De Russische positie werd ondermijnd door de situatie in Tsjetsjenië, waar Rusland oorlog voerde om gebied terug te krijgen dat juist autonomie had geclaimd van Rusland.64 Rusland kon zich dan ook nauwelijks veroorloven om in een andere staat de rechten van separatisten aan te moedigen, terwijl tegelijkertijd separatisten op eigen grondgebied op gewelddadige wijze werden bestreden. Daarnaast werd de herverkiezing van Jeltsin als politieke klap gezien door de separatisten, die hun hoop hadden gevestigd op de Communistische leider Gennadiy Zjoeganov.65 Intern slaagde Koetsjma er in de separatistische beweging van binnenuit te verzwakken. Dit leidde onder meer tot het vervallen van de functie van president van de Krim, welke nog door Kravtsjoek was ingevoerd.66 Met het Vriendschaps- en Samenwerkingsverdrag dat getekend werd op 31 mei 1997 leek er een einde te komen aan de deze territoriale kwesties. Overeengekomen werd dat Rusland juridisch de territoriale integriteit van Oekraïne erkende - een toezegging welke door Kiev als een succes werd gezien met het oog op internationale acceptatie. (zie ook: paragraaf 1.5.3). Ondanks de relatieve rust rondom de Krim kwestie sinds het Vriendschaps- en Samenwerkingsverdrag was er nog steeds geen akkoord bereikt over de afbakening van de 2000 kilometer lange grens. Na ruim tien jaar onderhandelingen zouden Koetsjma en Poetin 63
E. Mizrokhi, „Russian „separatism‟ in Crimea and NATO: Ukraine‟s big hope, Russia‟s grand gamble‟, paper for Laval University 2009, pp. 5-7. 64 L. Hajda, Ukraine in the World, Harvard: Harvard University Press 1998, p. 37. 65 Mizrokhi, p. 12. 66 T. Kuzio, „Strident, Ambiguous and Duplicitous: Ukraine and the 2008 Russia-Georgia War‟, Demokratizatsiya, nr. 4 (2009), p. 357.
27
in januari 2003 uiteindelijk een overeenkomst tekenen waarin beide landen de grenzen definitief erkende. Ondanks deze overeenkomst erkende Rusland niet de grens in de straat van Kerch, een zeestraat die de verbinding vormt tussen de Zwarte Zee en de Zee van Azov. Enkele maanden later, in oktober 2003, werden de zwakheden van de grensovereenkomst zichtbaar toen onenigheid uitbrak over het eigendom van het eiland Tuzla in de straat van Kerch. Regionale Russische autoriteiten hadden voornemens een dam aan leggen om het eiland met Rusland te verbinden. Het Oekraïense ministerie van Buitenlandse Zaken waarschuwde hierop Moskou dat realisatie ervan een schending zou betekenen van de Oekraïense territoriale integriteit. Koetsjma sprak van een „onvriendelijke actie‟ en nam maatregelen om de scheidingslijn in de straat van Kerch te markeren.67 Ondanks de spanningen (in diverse media werd zelf gesproken over een mogelijke oorlog) besloten Koetsjma en Poetin het conflict niet uit te hand te laten lopen. Premier Janoekovitsj en zijn Russische tegenhanger kwamen eind oktober overeen dat de bouw van de dam zou worden stopgezet en dat Oekraïense grenswachten van Tuzla zouden worden teruggetrokken. Op 30 oktober werd besloten de Tuzla kwestie en overige problemen aangaande de Zee van Azov en de straat van Kerch verder op te laten lossen door werkgroepen van beide landen. In december werd een definitief akkoord gesloten, wat het einde betekende van een lange en moeilijke periode van onderhandelingen. Oekraïne meende dat het conflict door Rusland was uitgelokt met als doel de Oekraïense integratie in Europa en de NAVO te vertragen. Over het algemeen wordt gesteld dat de goede afloop van het conflict hoofdzakelijk te danken was aan de warme persoonlijke relaties tussen Koetsjma en Poetin.68
1.5.2 Militair-industriële factoren Op militair gebied erfde Oekraïne circa 720.000 manschappen, 6.400 tanks, 1.400 gevechtsvliegtuigen en de gehele Zwarte Zee vloot van Sovjetschepen. Daarbij kwam dat ongeveer 14 procent van het nucleaire wapenarsenaal op Oekraïens grondgebied geplaatst was. Deze aantallen betekende dat het land - op Rusland na - over het grootste leger van Europa beschikte.69 De kwaliteit en de bruikbaarheid stonden om diverse redenen echter ter discussie. Buiten het feit dat de Oekraïense economie niet bij machte was om de kosten van deze militaire activa te kunnen dekken was de afhankelijkheid van Rusland het grootste probleem. De meerderheid van het officierenkorps bestond uit Russen hetgeen een loyaliteitsvraagstuk
67
Nygren, p. 56. Ibidem, p. 57. 69 M. Smith, M. Webber, Foreign Policy in a Transformed World, Harlow: Pearson 2002, p. 162. 68
28
teweeg bracht. Nieuwe strategieën en trainingsmethoden dienden te worden ontwikkeld.70 Een ander probleem was dat de benodigde onderdelen om de militaire activa (bijvoorbeeld tanks en gevechtsvliegtuigen) te kunnen onderhouden voornamelijk afkomstig waren uit Rusland. De strategische kwesties aangaande het nucleaire arsenaal en de Zwarte Zee vloot in Sevastopol zouden echter de meeste invloed uitoefenen op het Oekraïense buitenlands beleid en vormden net als het territoriale dispuut testcases betreffende de soevereiniteit en territoriale integriteit van beide landen. Bij de onafhankelijkheid was Oekraïne, na de Verenigde Staten en Rusland, de derde kernmogendheid in de wereld, een positie die door alle drie de staten onwenselijk werd bevonden. Oekraïne had direct na de onafhankelijkheidsverklaring aangegeven het aanwezige nucleaire arsenaal zo snel mogelijk terug te willen sturen naar Rusland. De onderhandelingen tussen Jeltsin en Kravtsjoek verliepen echter moeizaam. Dit had vooral te maken met het feit dat Kravtsjoek veiligheidscompensaties wilde van het Westen. Op Oekraïens initiatief werd dan ook de Verenigde Staten in het proces betrokken. Moskou gingen akkoord met Amerikaanse betrokkenheid aangezien zij, net als Washington, de voorkeur gaven aan verwijdering van kernwapens op Oekraïense grondgebied, vooral met het oog op de eigen veiligheid. Uiteindelijk werd in januari 1994 een trilateraal akkoord gesloten.71 In ruil voor de verplaatsing van de nucleaire wapens naar Rusland voor ontmanteling, verkreeg Oekraïne niet alleen de verlangde westerse veiligheidsgaranties, maar tevens meer toegang tot westerse instituties met het oog op (economische) hulp.72 De erfenis van de Zwarte Zee vloot was het andere belangrijke verdelingsvraagstuk tussen Oekraïne en Rusland. Zoals eerder gesteld vormde de havenstad Sevastopol met zijn militaire infrastructuur en de Zwarte Zee vloot de kern van het probleem dat betrekking had op de niet-erkenning van de Krim door Moskou.73 Indien Kiev weigerde om de vloot en de marinebasis te verdelen, was het volgens Moskou ook niet mogelijk een akkoord te bereiken over de erkenning van de Krim als deel van een Oekraïense staat. Aan de andere kant betekende een akkoord over verdeling van de vloot automatisch een legitimatie van Russische militaire aanwezigheid op Oekraïens grondgebied. Beide situaties waren dus in het nadeel van Oekraïne. Het behouden van de vloot en de marinebasis was van groot belang voor Oekraïne gezien de opbouw van een nieuwe eigen zeevloot. Rusland zou met het behouden van de 70
Nordberg, pp. 67-68. S. Pifer, „Ukraine‟s Geopolitical Choice‟, Eurasian Geography and Economics, nr. 4 (2009), p. 388. 72 Nordberg, p. 68. 73 De vloot van de voormalige Sovjet-Unie bestond in 1991 uit ongeveer 320 schepen, 187 vliegtuigen, 90 helikopters, en telde ruim 50.000 manschappen. Zie: Kropatcheva, p. 87-88. 71
29
havenfaciliteiten de bouw van een marinebasis elders kunnen voorkomen. Daarnaast was de Russische (militaire) aanwezigheid in de Zwarte Zee van symbolische waarde. Het terugtrekken van de Zwarte Zee vloot en de eventuele komst van een NAVO-basis werd niet alleen als een bedreiging gezien, maar betekende tevens een verlies vis-à-vis het Westen en een bewijs van verdere inkrimping van de Russische militaire capaciteiten.74 Het eerste half jaar van 1992 kende veel bijeenkomsten. Een definitieve oplossing bleef echter uit, vooral vanwege het niet ratificeren van overeenkomsten. In augustus 1992 leek vooruitgang te worden geboekt nadat Kravtsjoek een overeenkomst met Jeltsin tekende in Jalta. Het verdrag hield in dat er voorlopig een gelijke verdeling zou zijn van de vloot en de bijbehorende infrastructuur. Tijdens de Massandra-bijeenkomst in september 1993 werd deze fragiele overeenkomst overvleugeld door Jeltsin‟s beslissing zowel de gehele vloot en Sevastopol op te eisen, een beslissing die gesteund werd door het Russische parlement. De reden voor deze omslag was het gevolg van een ander groot probleem tussen beide landen, namelijk de energieafhankelijkheid. Oekraïne had een schuldenlast voor de gaslevering van ruim 1 miljard euro opgebouwd. Kravtsjoek ging niet zonder meer akkoord met het voorstel, maar de onderhandelingspositie van zijn land was zwak.75 In navolging van de succesvolle overeenkomst aangaande het nucleaire arsenaal bood de Verenigde Staten aan ook in deze kwestie te bemiddelen. Rusland weigerde echter buitenlandse inmenging, in tegenstelling tot Oekraïne. De kans op succes in conflictoplossing, zoals met het trilateraal akkoord was behaald, werd zodoende gereduceerd.76 Mede door de constante verslechtering van de economische situatie, werd Kiev min of meer gedwongen een akkoord te sluiten. In juni 1995 tekende Koetsjma het Sochi-akkoord, wat inhield dat Rusland 81.7 procent kreeg van de Zwarte Zee vloot en Oekraïne 18.3 procent. Om Oekraïne enigszins tegemoet te komen zou Rusland een deel van de energieschulden „opkopen‟. Er was echter nog onduidelijkheid over het gebruik van Sevastopol als basis voor de Oekraïense en/of Russische marine. Op basis van de Oekraïense grondwet werden geen buitenlandse strijdkrachten toegestaan op Oekraïens territorium. Dit betekende dat de Russische marine geen gebruik kon maken van de havenstad.77 De wijziging van de Oekraïense grondwet op 28 juni 1996, die het mogelijk maakte dat er tijdelijk buitenlandse groepen op Oekraïense grondgebied mochten worden 74
V. Zaborsky, „Crimea and the Black Sea Fleet in Russian-Ukrainian Relations‟, Discussion Paper, Center for Science and International Affairs, John F. Kennedy School of Government, Harvard University November 1995. 75 Wolczuk (2003), p. 30. 76 Pifer, p. 388. 77 Kropatcheva, p. 89.
30
gestationeerd, bracht de onderhandelingen in een nieuwe fase. Koetsjma meende dat de sleutel tot conflictresolutie lag bij de presidenten van beide landen zelf. Samen met de in 1996 herkozen Jeltsin werd toegewerkt naar het Vriendschaps- en Samenwerkingsverdrag van 1997. In ruil voor de erkenning van de grenzen van Oekraïne werd voor een periode van twintig jaar een deel van de haven en de infrastructuur verhuurd aan Rusland tegen een jaarlijkse betaling van honderd miljoen dollar.78 Ondanks het politieke succes dat het Vriendschaps- en Samenwerkingsverdrag met zich mee bracht voor Oekraïne, moest de waarde ervan niet worden overschat. De verdeling van de vloot betekende een aanzienlijke verkleining van de vloot. Daarnaast betekende de „tijdelijke‟ accommodatie van de Russische Zwarte Zee vloot een Russische militaire aanwezigheid, wat een rechtstreekse buitenlandse inmenging betekende in de soevereiniteit van Oekraïne.
1.5.3 Economische- en energie afhankelijkheid Om als staat een assertief onafhankelijk buitenlands beleid te kunnen voeren is het noodzakelijk om over adequate economische capaciteiten te beschikken. De economie van een staat dient dusdanig sterk te zijn dat zij weerbaar is ten opzichte van nadelige acties van andere staten en dient over voldoende middelen te beschikken om eigen belangen en doelen te kunnen realiseren. Na de val van de Sovjet-Unie zou de factor economie, en in het bijzonder de factor energie, een belangrijke rol gaan spelen in de Oekraïense politiek. De link tussen de Oekraïense binnenlandse economie en het buitenlands beleid was na de onafhankelijkheid tweevoudig. Ten eerste zou Oekraïne via buitenlands beleid geïntroduceerd moeten worden in de internationale marktinstituties, onder andere door het verkrijgen van een lidmaatschap van de World Trade Organisation (WTO) en de Central European Free Trade Agreement (CEFTA). Ten tweede zou de economie moeten worden geherstructureerd via politieke en economische hervormingen.79 Diverse problemen verhinderden echter de ontwikkeling van een onafhankelijk buitenlands beleid. Een drietal relevante economische dimensies zijn te benoemen die hierbij van grote invloed waren: asymmetrie van wederzijdse afhankelijkheid, de Oekraïense energieonafhankelijkheid en het transport van Russische energie via Oekraïens grondgebied.80 Gedurende de jaren negentig bleef Rusland veruit de belangrijkste handelspartner.
78
Wolczuk (2003), pp. 32-34. Kuzio (1998), p. 24. 80 Wolczuk (2003), p. 38. 79
31
In het Sovjettijdperk was de Oekraïense economische markt en infrastructuur sterk vervlochten geraakt met die van Rusland.81 Hoewel Oekraïne in der loop der jaren er in slaagde de landen van import en export te diversifiëren bleef de afhankelijkheid cruciaal. Onder Kravtsjoek werden weinig pogingen ondernomen om de binnenlandse economie te hervormen dan wel enigszins los te koppelen van Rusland. De Russische roebel bleef daarnaast een wettig betaalmiddel, waardoor het financiële stelsel nog gedeeltelijk afhankelijk bleef van Rusland.82 Een wijdverspreide belastingontduiking door ruim de helft van de binnenlandse ondernemingen, vooral dankzij de aanzienlijke schaduweconomie, kostte de staat veel inkomsten.83 De import van Russisch gas en olie vormden veruit de belangrijkste factor in de Oekraïense afhankelijkheid. In 1992 was 89 procent van de geïmporteerde olie en 56 procent gas afkomstig uit Rusland. In tegenovergestelde richting was Rusland veel minder afhankelijk van Oekraïne. Deze verhoudingen betekende dat de Oekraïens-Russische handelsrelaties een asymmetrisch karakter vertoonde.84 De afhankelijkheid van gas en olie is direct verbonden met het transport ervan door een systeem van pijplijnen dat hoofdzakelijk nog stamt uit de Sovjetperiode. Oekraïne speelt een belangrijke rol als intermediair tussen Rusland en de gas- en oliemarkten in Europa. Volgens het Russische aardgasbedrijf Gazprom gaat ongeveer 90 procent van de Russische gas en olie export naar Centraal- en Oost-Europa door pijplijnen die Oekraïens grondgebied doorkruisen. Deze geo-economische positie geeft Kiev de mogelijkheid om de gasdruk naar Europa te verminderen of zelfs stop te zetten. Oekraïne speelt dus een belangrijke rol voor Rusland als doorvoerland. Het is dan ook op dit terrein dat Kiev mogelijkheden zou krijgen om enige vorm van tegendruk uit te oefenen in onderhandelingen met Moskou.85 De asymmetrische wederzijdse afhankelijkheid gaf Rusland echter een dusdanig strategisch voordeel dat het de mogelijkheid had de Oekraïense soevereiniteit aan te tasten. Daarnaast begreep Moskou dat het door de bouw van nieuwe pijpleidingen, welke het Oekraïense grondgebied zouden omzeilen en door het opkopen van delen van het Oekraïense
81
Door de val van de Sovjet-Unie viel een groot deel van het handelsnetwerk weg, hetgeen resulteerde in een daling van de industriële productie. Doordat veel Oekraïense producten vanwege gedateerde productiesystemen niet voldoende konden concurreren op de internationale markt, oriënteerde men zich op handelsmarkt van Rusland en andere voormalige Sovjetrepublieken. 82 P. Hare, M. Ishag, S. Estrin, „Ukraine: The Legacies of Central Planning and the Transition to a Market Economy‟, in: T. Kuzio ed., Dynamics of Post-Soviet Transformation: Contemporary Ukraine, New York: Sharpe 1998, pp. 181-184. 83 Nordberg, p. 71. 84 Kropatcheva, pp. 175-176. 85 Wolczuk (2003), p. 42.
32
pijplijnennetwerk, de druk op Kiev zou kunnen verhogen. In de gehele post-Sovjetperiode zou de factor energie een constante spanningsfactor zijn in de bilaterale verhoudingen tussen beide landen. Oekraïens-Russische bilaterale energieconflicten, ook wel „gasoorlogen‟ genoemd, hadden vaak betrekking op achterstallige betalingen en/of prijsverhogingen van gas. De „gasoorlogen‟ zouden vooral na 2000 effect hebben op westerse actoren, waardoor de Oekraïens-Westerse en Russisch-Westerse betrekkingen negatief beïnvloed werden. 86 Tijdens de eerste termijn van Koetsjma zou het energiewapen diverse malen door Moskou worden ingezet om de Oekraïense politiek te beïnvloeden, mede vanwege de snel oplopende energieschulden. In 1994-1995 dreigde Rusland een accijnsheffing op te leggen op de olie-export naar Oekraïne, met als doel het land te dwingen lid te worden van de Douane Unie binnen het GOS. Midden jaren negentig werd energie als drukmiddel gebruikt om meer controle te verkrijgen over het Oekraïense (gas)pijplijnennetwerk, waardoor het Kiev onmogelijk zou worden gemaakt om druk uit te oefenen op Rusland. Ondanks de continue Russische druk mislukte deze poging door hevig verzet vanuit het Oekraïense parlement.87 Eind 1994 nam de Russische druk tijdelijk af omdat Oekraïne meer in staat was haar schulden af te betalen. Een belangrijke reden hiervoor was Koetsjma‟s toenadering tot het Westen. In ruil voor hervormingen verkreeg het land toegang tot westerse financiële instituties zoals het International monetair Fonds (IMF) en de Wereldbank. Energie als onderhandelingscomponent speelde vervolgens een belangrijke rol tijdens de onderhandelingen over de Zwarte Zee vloot in de periode 1995-1997.88 Tijdens Koetsjma‟s tweede termijn was Rusland meer in staat om energie als drukmiddel te gebruiken als gevolg van de toenemende geïsoleerde positie van Oekraïne binnen het internationale systeem (zie paragraaf 1.7.3 voor de oorzaken van deze isolatie). Deze toenemende afhankelijkheid betekende een Oekraïense verzwakking ten opzichte van Moskou en dus ook een verzwakking van Kiev‟s onderhandelingspositie aangaande energiekwesties. Zonder internationale steun kon Koetsjma weinig anders doen dan de verzoeken en wensen van Rusland te respecteren, ook op het gebied van energiepolitiek. De toenemende oriëntatie op Rusland kwam tot uitdrukking in een aantal Oekraïens-Russische bilaterale overeenkomsten en coördinatieprogramma‟s betreffende het buitenlandse beleid, waaronder een verdere koppeling van het energienetwerk tussen beide landen. Van meer belang waren 86
Kropatcheva, p. 190. M. Balmaceda, Energy Dependency, Politics and Corruption in the Former Soviet Union: Russia’s power, oligarchs’ profits and Ukraine’s missing energy policy 1995-2006, New York: Routledge 2008, pp. 27-28. 88 Het Vriendschaps- en Samenwerkingsverdrag betekende een verdere reductie van de schuld aan Gazprom van ruim 700 miljoen dollar. In: Ibidem, p. 28. 87
33
een reeks van energieovereenkomsten tussen 2000 en 2004. Zo werd in oktober 2002 een verdrag getekend, waarin beide partijen instemden met de creatie van een consortium aangaande de energiedoorvoer. Rusland verkreeg hiermee in feite een veto in het Oekraïense doorvoerbeleid en doorvoerrelaties met Europa. Daarnaast werden deals gesloten waarbij Russische bedrijven controle verkregen over delen van het Oekraïense energienetwerk. In 2002 controleerden Russische bedrijven al vier van de zes belangrijkste olieraffinaderijen.89 Naast de geïsoleerde positie van Oekraïne in het internationale systeem leidde een aantal andere omstandigheden er toe dat de Russische positie ten opzichte van Oekraïne werd versterkt. Op binnenlands gebied nam na 1999 de economische en politieke invloed van Oekraïense groeperingen met hechte economische banden met Rusland aanzienlijk toe. Internationaal betekende de aanstelling van Poetin het begin van een meer assertieve energiepolitiek. Daarnaast had de toenadering tot Rusland gevolgen voor de Oekraïense energiepolitiek in GUAM, een regionale organisatie opgericht in 1997, bestaande uit Georgië, Oekraïne, Azerbeidjaan en Moldavië. Via participatie in GUAM wilde deze staten, onder leiding van Oekraïne, een tegenwicht vormen aangaande de Russische dominantie in de regio. Daarnaast wilde zij een „transit corridor‟ vormen voor internationale actoren, waarmee de Europese landen een alternatieve, niet door Rusland gecontroleerde, (energie)doorvoerstructuur zou worden aangeboden.90 Door Russische druk zou de Oekraïense steun voor GUAM afnemen, maar leek ook het idee van integratie in de EuroAtlantische structuren van de agenda worden geschoven. Over het algemeen kan gesteld worden dat onder Koetsjma een aanmerkelijk deel van de soevereiniteit op het gebied van de energiepolitiek werd opgegeven.91
1.6
Nationale identiteit en regionalisme
Voor regeringsleiders is het van belang dat het buitenlands beleid correspondeert met de identiteit van de bevolking. Hierdoor verkrijgen zij de legitimiteit om beslissingen te nemen binnen het internationale systeem die het belang van het volk verdedigen. Om de integratie in het internationale systeem te bevorderen is het voor een staat daarom belangrijk om een eigen identiteit te vormen. Gezien de complexe en diverse ideologische achtergrond van het land was er in Oekraïne geen sprake van het bestaan van één volk. De veruit belangrijkste factor 89
Balmaceda, pp. 29-30. S. Fischer, „Ukraine as a regional actor‟, in: S. Fischer ed., Ukraine Quo Vadis?, Paris: Institute for Security Studies 2008, p. 127. 91 Balmaceda, p. 30. 90
34
die ten grondslag ligt aan de Oekraïense culturele deling is de eeuwenlange dominantie van Rusland. Zoals later in deze scriptie zal blijken speelde het verschil tussen de Oost-Slavische identiteit en de etnisch nationale identiteit door in de buitenlandse politiek.
1.6.1 De gespleten identiteit van Oekraïne: historische achtergrond De eerste staatkundige eenheid waar een deel van het huidige grondgebied van Oekraïne toe behoorde was het Kievse Rijk. In de daaropvolgende eeuwen heeft imperiale overheersing de ontwikkeling van de Oekraïense staat in meer of mindere mate beïnvloed. Het Kievse Rijk viel in het midden van de 13e eeuw ten prooi aan invallen van de Mongolen, welke het gebied lange tijd zouden overheersen. Het westen van Oekraïne bleef enige tijd vrij, maar kwam in de loop van de 14e eeuw onder heerschappij van het Litouwse Rijk, dat later met Polen het Pools-Litouwse Gemenebest vormden. Vervolgens zou West-Oekraïne deel uitmaken van het Habsburgse Rijk (1772-1918) en van de eerste Poolse Republiek (19181939) voordat het definitief werd ingelijfd door de Sovjet-Unie in 1945.92 Het Oosten van Oekraïne kwam al in de 17e eeuw onder Russische heerschappij te staan als gevolg van het verdrag van Pereyaslav in 1654. Het gebied ten oosten van de rivier de Dnjepr, welke stroomt van Noord-Centraal Oekraïne naar Zuid-Centraal Oekraïne met een oostelijke bocht in het midden van het land, werd langzaamaan gerussificeerd.93 Rusland annexeerde in de loop van de 18e eeuw meer grondgebied westwaarts en kreeg in 1784 het zuidelijke schiereiland Krim in handen. De oostelijke en zuidelijke gebieden zouden in de 19e eeuw in toenemende mate geconfronteerd worden met een groeiende stroom van Russische migratie en industrialisatie.94 Als gevolg van het nationalisme dat opkwam in de 19e eeuw werd de roep om een onafhankelijke staat, de hereniging van de oostelijke en westelijke Oekraïense gebieden, steeds groter. In het midden van de 19e eeuw ontstond er een politisering van de nationalistische ontwikkelingen en vormden er zich nationale bewegingen en organisaties die zich onder meer afzetten tegen buitenlandse overheersing. Deze ideeën werden voornamelijk
92
M. Collet, „Ukraine: From past to future, the choice of Europe, definitely? A political and historical perspective of the challenge of Russian influence for a non-achieved Europe‟, Euros du village, (2005), pp. 5-6. 93 Het proces van russificatie kan worden onderscheiden in drie typen: ongeplande russificatie (natuurlijke verspreiding van de Russische cultuur); administratieve russificatie (afdwingen van centralisatie en het gebruik van de Russische taal); culturele russificatie (het „absorberen‟ van niet-Russen in de Russische cultuur door middel van dwingende maatregelen als bijvoorbeeld het volgen van Russisch onderwijs. Zie: T. Weeks, „Managing empire: tsarist nationalities policy‟, in: D. Lieven ed., Russia: Imperial Russia, New York: Cambridge University Press 2006, p. 37. 94 Collet, p. 6.
35
gesteund door de bevolking in het westen en het midden van het land. Het nationale bewustzijn leefde aanzienlijk minder in de Russische gebieden van Oekraïne.95 Tussen 1917 en 1921 zouden diverse onsuccesvolle pogingen worden ondernomen om een onafhankelijke staat te creëren. In jaren 1920-21 werd het Oekraïense land verdeeld tussen vier staten. Het grootste deel, het midden en oosten, werd bij Sovjet-Rusland gevoegd, Galicië en Volhynia kwamen bij het nieuwe onafhankelijke Polen, Noord-Boekovina bij Roemenie en Transkarpatië bij Tsjecho-Slowakije. De in 1917 gecreëerde Oekraïense Socialistische Sovjetrepubliek werd in 1922 onderdeel van de Sovjet-Unie. Gedurende het Sovjettijdperk zou het Oekraïense grondgebied twee maal worden vergroot. De eerste keer aan het einde van de Tweede Wereldoorlog, toen West-Oekraïne (Galicië, Volhynia, NoordBoekovina en Transkarpatië) werd geannexeerd. Het schiereiland Krim werd in 1954 door de Russische Socialistische Federatieve Sovjetrepubliek afgestaan aan de Oekraïense SSR. Het Sovjetregime was zodoende verantwoordelijk voor de vereniging van gebieden met etnische Oekraïense meerderheden tot één staat.96
1.6.2 Regionalisme Door de gevormde oost-west tegenstellingen is het Oekraïense landschap verdeeld geraakt in twee sociaal-demografische culturen die er, sterk uitgedrukt, elk een verschillende wereldvisie op nahouden. Naast verschillen in educatie en religie zijn de taal en etniciteit de voornaamste redenen die er voor zorgen dat het land geen eenheid vormt. Hoewel het verdelen van een bevolking in groepen doorgaans generaliserend is, kan gesteld worden dat het westen en het centrum van Oekraïne merendeels uit etnische Oekraïners bestaat die het Oekraïens gebruiken als eerste taal en de Russische taal als een gevaar beschouwen voor de Oekraïense soevereiniteit. Het (zuid)oosten van Oekraïne bestaat over het algemeen uit Russischtalige Oekraïners die het Russisch als eerste taal gebruiken en zich zowel Oekraïens als Russisch voelen. Het merendeel van de circa 11 miljoen etnische Russen is vooral gevestigd in de oostelijke Donetsk regio en op het zuidelijke schiereiland Krim.97 De diverse regio‟s hebben dan ook verschillende ideeën over het Oekraïense buitenlands beleid. De bevolking in het westen en het centrum van Oekraïne ziet zichzelf als onderdeel van Europa en streven integratie in westerse structuren na. De oostelijke en 95
O. Ilnytzkyj, „‟Imperial Culture‟ and Russian-Ukrainian Unity Myths‟, in: S. Velychenko ed., Ukraine, The EU and Russia: History, Culture and International Relations, New York: Palgrave Macmillan 2007, pp. 52-55. 96 T. Kuzio, „Muddling Along‟ in: S. Wolchik, J. Curry eds., Central and East European Politics: From Communism to Democracy, Plymouth: Rowan & Littlefield Publishers 2011, p. 336. 97 F. Proedrou, „Ukraine‟s foreign policy: accounting for Ukraine‟s indeterminate stance between Russia and the West‟, Southeast European and Black Sea Studies, nr. 4 (2010), p. 452.
36
zuidelijke regio‟s zijn weliswaar geen voorstander van een hereniging met Rusland, maar een breuk in de betrekkingen met Rusland wordt als onmogelijk gehouden. Een warme relatie met Rusland wordt als een topprioriteit gezien en relaties met het westen dienen zich te parallel te ontwikkelen met, en niet als tegengewicht aangaande relaties met Rusland.98 Als gevolg van deze gemengde identiteit kan gesteld worden dat de bevolking in het zuiden en oosten een andere motivatie heeft dan de bevolking in het westen als het gaat om het politieke stemgedrag in de jaren 1991-2004. Waar in de westerse regio‟s onafhankelijkheidskwesties centraal stonden, werd dit in het zuiden en oosten als minder urgent gezien. Politieke activiteit kwam in deze regio‟s meer voort uit economische ontevredenheid of het streven naar lokale zelfbeschikking.99 De aanwezigheid van de Russische minderheid en de Russischtaligen beperken de Oekraïense politiek in het algemeen op drie punten. Ten eerste, de mate waarin radicale nationalistische projecten kunnen worden ondernomen. Ten tweede, de hechte banden die bestaan tussen Oekraïners uit het (zuid)oosten en de etnische Russen in Oekraïne en Rusland verhindert een radicale breuk tussen Oekraïne en Rusland. Het merendeel van de bevolking in (zuid)oost Oekraïne heeft familiebanden in Rusland. Tenslotte is het onmogelijk de betrekkingen met Rusland serieus tot conflictniveau te brengen, aangezien dit de binnenlandse cohesie zwaar zal beschadigen. Indien Oekraïense leiders spreken over een potentieel Russisch gevaar, zal een aanzienlijk deel van de bevolking dit niet zo zien.100 Het is duidelijk dat Kravtsjoek en Koetsjma waren gedwongen om de belangen van de verschillende regio‟s te balanceren en goede relaties te onderhouden met Rusland. Indien dit slechts deels gerealiseerd kon worden, was het noodzakelijk om aan te tonen dat de Oekraïense politieke elite zich sterk inspande om goede relaties met Rusland te onderhouden dan wel kwesties met Rusland op te lossen.101 Beide groepen hielden er verschillende ideeën op na aangaande het buitenlands beleid. In een opiniepeiling in 1995 werd gevraagd welke oriëntatie Oekraïne diende te volgen in haar buitenlands beleid. Hierbij gaf in totaal 40.7 procent de voorkeur aan het GOS en 17.5 procent de voorkeur aan Rusland alleen. Van deze 17.5 procent was 19 procent afkomstig uit het oosten en 35.6 procent uit de Krim (37 procent van de Krim-bevolking gaf de voorkeur aan het GOS). In West-Oekraïne lag dit percentage rond de 11 procent. Aan de andere kant was 13.4 procent van de totale bevolking voorstander van een westerse oriëntatie. In het 98
Nordberg, p. 79. Ibidem. 100 Kuzio (1998), p. 34. 101 Ibidem, p. 35. 99
37
westen van Oekraïne lag het percentage op 29 procent, in het oosten en op de Krim op respectievelijk 8.8 en 2.2 procent. Ondanks deze regionale verschillen was het meest opvallende aan deze peiling was dat de meeste Oekraïners geen duidelijke voorkeur gaven aan of Rusland of wel het Westen.102 Een meerderheid gaf de voorkeur aan samenwerking binnen het GOS of had geen duidelijke mening. In 1997 werd aan respondenten gevraagd hoe zij tegenover een eventueel Oekraïens NAVO-lidmaatschap stonden. Ongeveer 38 procent steunde een lidmaatschap, 21 procent was volledig tegen en 42 procent kon niet kiezen. Twee jaar later, na de bombardementen op Servië, was slechts 25 procent voorstander en 33 procent tegen. Het aantal „besluitlozen‟ bleef echter nagenoeg gelijk, tussen de 41 en 44 procent. De voorstanders kwamen hoofdzakelijk uit het westen en noordwesten van Oekraïne (inclusief Kiev), tegenstanders voornamelijk uit het zuiden. Ondervraagden uit het oosten, zuidwesten en centrale deel waren verdeeld waren of hadden geen mening.103 Volgens de Democratic Initiative Foundation (DIF) steunde 56 procent van de Oekraïners een EU-lidmaatschap in 2000 en 2001. Het percentage tegenstanders lag op 10 procent en 8 procent. De populariteit voor een NAVO-lidmaatschap bleef ook in deze jaren laag: 25 procent en 23 procent. Het percentage tegenstanders lag op respectievelijk 34 procent en 33 procent.104 Hoewel het aantal voorstanders van een NAVO-lidmaatschap sinds Koetsjma‟s eerste termijn niet drastisch was veranderd, was aan het einde van Koetsjma‟s tweede termijn de afkeer tegen de NAVO opvallend toegenomen. In mei 2004 was 27 procent voorstander, maar het aantal tegenstanders van de NAVO was gegroeid tot 49 procent. Een drietal factoren verklaarden deze groeiende weerstand: het promoten van antiAmerikanisme door de Janoekovitsj-regering, de beslissing om Oekraïense troepen naar Irak te sturen in een poging relaties met de Verenigde Staten te verbeteren en het ontbreken van een positieve campagne om de bevolking te informeren over de NAVO. De publieke opinie heeft nooit enige invloed gehad op de beslissing troepen te sturen naar Irak, hoewel een merendeel hier op tegen was. De troepenmacht zou pas onder Joesjtsjenko worden teruggehaald.105 102
Kuzio (1998), pp. 41-42. M. Riabchuk, „Ambivalence or Ambiguity? Why Ukraine Is Trapped Between East and West‟, in: S. Velychenko ed., Ukraine, the EU and Russia: History, Culture and International Relations, New York: Pallgrave Macmillan 2007, p. 80. 104 O. Shumylo, „The debate of the EU Membership Prospects of Ukraine‟, International Centre for Policy Studies, Kiev, http://www.europeum.org/doc/pdf/859.pdf, geraadpleegd op 18 juni 2013, p. 7. 105 T. Kuzio, „Ukraine‟s “Orange-Blue” Foreign and Security Policy‟, in: D. Asmus ed., Next Steps in Forging a Euroatlantic Strategy for the Wider Black Sea, Washington D.C.: The German Marshall Fund of the United States 2006 (a), pp. 201-202. 103
38
Hoewel uit opiniepeilingen bleek dat de diverse regio‟s er verschillende standpunten op nahielden betreffende integratie in het westen of nauwe samenwerking met Rusland, was deze opinie volgens Chudowsky en Kuzio “not very intense”.106 Dit valt te verklaren door een aantal factoren. Ten eerste vormde het buitenlands beleid voor het overgrote deel van de bevolking geen prioriteit. Doorgaans bevonden zij zich in een moeilijke financiële situatie waardoor materialisme en „overleven‟ veel belangrijker werd bevonden. Sociaal-economische kwesties waren zo dominant dat de Oekraïense bevolking zich nauwelijks bezig hield met het buitenlands beleid.107 Daarnaast was er vergeleken met West-Europese staten een grotere kloof tussen de bevolking en de politieke elite. De bevolking had weinig vertrouwen in, of een aversie tegen de overheid en had niet het idee dat zij invloed kon uitoefenen op de politiek.108 Deze factoren verklaarden grotendeels het feit dat een grote groep geen duidelijke mening had. Als gevolg van de verdeeldheid, politieke passiviteit en de lage prioriteit aangaande het buitenlands beleid was de factor regionalisme/identiteit van gering belang bij de bepaling van het Oekraïense buitenlands beleid in het tijdperk Kravtsjoek en Koetsjma.
1.7
Politieke elites en media
De politieke elite van een land is altijd van doorslaggevend belang, simpelweg omdat zij de beslissingen aangaande het te voeren beleid nemen. Binnen het politieke stelsel van Oekraïne zijn het de president en de organen die hij vertegenwoordigt die de meeste invloed kunnen uitoefenen op het buitenlands beleid. De president is verantwoordelijk voor het uiteenzetten van de lijnen van het buitenlands beleid.109 De president wordt op zijn beurt weer beïnvloed door het parlement. Het is dus noodzakelijk om na te gaan welke politieke stromingen in de periode 1991-2004 het politieke debat bepaalden. Het politieke stelsel onder de partijloze Kravtsjoek en Koetsjma kan ruwweg worden verdeeld in drie stromingen: rechts, links en centristisch. De rechtse partijen, over het algemeen nationalisten en afkomstig uit regio‟s met een hoog nationaal bewustzijn (west en centraal Oekraïne), streefden traditioneel naar integratie in Europese en Trans-Atlantische structuren. Om dit doel te bewerkstelligen steunden zij, in verschillende mate, de opbouw van de natiestaat en politiek-economische hervormingen.
106
V. Chudowskya, T. Kuzio, „Does public opinion matter in Ukraine? The case of foreign policy‟, Communist and Post-Communist Studies, nr. 36 (2003), p. 287. 107 Ibidem, p. 288. 108 Ibidem, p. 278. 109 Kuzio (1998), pp. 34-35.
39
De nationalisten zagen integratie in het Westen als onderdeel van de terugkeer van Oekraïne naar de „Europese civilisatie‟. Binnen de nationalistische stroming waren het de nationaaldemocratische partijen, geleid door Rukh, welke zich volledig verzetten tegen elke vorm van politieke en militaire integratie in het GOS of in Rusland. Elke door Rusland geïnitieerde unie werd opgevat als een poging tot de creatie van een hernieuwd Groot-Rusland. Rechtse partijen met een meer pragmatische karakter, zoals de liberalen en sociaal-democraten, stelden dat het GOS nog steeds nuttig was voor Oekraïne in economisch opzicht. Europese integratie zagen zij in samenhang met een strategisch partnerschap met Rusland.110 Binnen het linkse spectrum bevonden zich voornamelijk communisten, progressiefsocialisten en partijen met een agrarisch agenda. Hoewel een klein deel van de aanhang van deze partijen Oekraïne het liefst zag opgaan in een herleefde Sovjet-Unie, steunde het merendeel de Oekraïense onafhankelijkheid. Hierbij werd een sterke voorkeur gegeven aan hechte samenwerking met Rusland, al betekende dit niet automatisch dat zij tegen samenwerking met het Westen waren.111 De centristen tenslotte, vormden een non-ideologische groep en hadden geen duidelijke opvatting als het ging om Euro-Atlantische integratie of integratie met Rusland en het GOS. Centristen waren doorgaans voorstander van gematigde, maar positieve samenwerking met het GOS en de EU, waarbij vooral werd gekeken naar de regionale en zakelijke (privé)belangen.112
1.7.1 Het tijdperk Kravtsjoek: 1991-1994 In het parlement dat gekozen werd in 1990 behaalde het Democratische Blok (een alliantie van kleine „rechtse‟ partijen) ongeveer 25 procent van de stemmen. De rest van de stemmen ging hoofdzakelijk naar de communisten en de hieraan ideologisch verbonden partijen. Ondanks dat het politieke landschap onder Kravtsjoek werd gedomineerd door de communisten, konden rechtse partijen zoals Rukh invloed uitoefenen op de politieke agenda. In 1992 probeerden leiders van Rukh met steun van de ministeries van Buitenlandse Zaken en Veiligheid lidmaatschap tot de Visegradgroep te bewerkstelligen.113 Kravtsjoek verwierp in eerste instantie dit verzoek, maar ging kort daarna akkoord en vroeg een lidmaatschap aan. Hoewel verworpen (onder andere vanwege de slechte Oekraïense economische positie ten 110
Kuzio (1999), pp. 72-73. Ibidem, p. 73. 112 Nordberg, p. 82. 113 De Visegradgroep is een in 1991 opgericht samenwerkingverband tussen Polen, Hongarije, Tsjechië en Slowakije om het proces van Europese integratie te bevorderen. Zie: Wolczuk, p. 100. 111
40
opzichte van de Visegrad-lidstaten), impliceerde het verzoek een anti-Russisch standpunt, namelijk een Oekraïens vertrek uit het GOS.114 Een ander voorbeeld van rechtse invloed was zichtbaar in het debat over het nucleaire wapenarsenaal. Nationalistische krachten zagen, tegen de wil in van Kravtsjoek, de aanwezigheid van nucleaire wapens als essentieel element van de Oekraïense staat. Een voorstel voor behoud van het arsenaal werd met een kleine meerderheid aangenomen door het parlement. Hierdoor werd de onderhandelingspositie van Kravtsjoek met het Westen en Rusland bemoeilijkt. Uiteindelijk werd overeengekomen dat alleen in ruil voor voldoende compensatie van de onderhandelingspartners Kravtsjoek zijn antinucleaire beleid kon voorzetten.115 Ondanks zijn communistische achtergrond was de politiek van Kravtsjoek het meest verbonden aan de centristische visie. Deelname aan een militaire unie werd afgewezen, terwijl deelname aan een economische unie beperkt bleef en gebaseerd was op de omvangrijke wederzijdse afhankelijkheid met Rusland. Oekraïne zag af van officiële deelname in de in 1993 opgerichte Economische Unie binnen het GOS. Samenwerking met deze Unie was er op gericht dat beslissingen binnen dit lichaam niet bindend waren voor Oekraïne.116
1.7.2 Het tijdperk Koetsjma:1994-1999 In 1994 werden zowel parlement- als presidentsverkiezingen gehouden in een periode waarin Oekraïne getroffen werd door hyperinflatie. De parlementsverkiezingen werden ruimschoots gewonnen door de communisten en betekende een verlies voor het Democratische Blok. Nieuwe (centristische) partijen, gevormd door zakenmannen, zouden hun entree maken in de politieke arena. Zij waren echter nog niet invloedrijk genoeg om in het parlement een rol van betekenis te kunnen spelen.117 Enkele maanden later volgden de presidentsverkiezingen, waarin Kravtsjoek het opnam tegen zijn voormalige premier Koetsjma. Net als zijn voorganger was de excommunist Koetsjma voorstander van gelijkwaardige betrekkingen met zowel Rusland als het Westen. Speerpunt van Koetsjma‟s verkiezingsagenda was het gebrekkige economische beleid van Kravtsjoek. Een tweede thema was het verbeteren van de betrekkingen met Rusland. Door deze pro-Russische agenda kon Koetsjma rekenen op aanzienlijke steun van machtige industriëlen in het oosten van het land, de communisten en enkele centristische 114
Wolczuk, p. 100. Nordberg, p. 82. 116 Ibidem, p. 83. 117 Åslund, pp. 63-65. 115
41
partijen. Kravtsjoek werd het symbool van het nationalistische westen. Na twee verkiezingsrondes werd Koetsjma met een kleine meerderheid gekozen.118 De parlementsverkiezingen van 1998 veranderde het beeld van de verkiezingen in 1994 niet noemenswaardig. Partijen die afkeurend stonden ten opzichte van westerse integratie bleven sterk vertegenwoordigd. Links verzamelde ruim 40 procent van de stemmen, het rechtse blok vormde met 22 procent de tweede groep. Centristische partijen maakte nu definitief hun entree in de politieke arena en vormden gelijk met 14 procent een factor waar rekening mee moest worden gehouden.119 Een aantal oligarchen, of handlangers van deze oligarchen, waren toegetreden tot deze partijen, vooral om hun eigen zakelijke belangen te behartigen. Enerzijds namen de oligarchen al bestaande politieke partijen over, anderzijds richtten zij nieuwe partijen op, waaronder de Partij van de Regio‟s. Door hun deelname in het parlement was het voor de oligarchen mogelijk om meer controle te krijgen over de energiesector, maar ook over de nationale mediasector. Het zou voor Koetsjma moeilijk worden zijn pro-Russische agenda uit te voeren. Nauwere samenwerking met Rusland en het GOS werd gedwarsboomd door een aantal factoren. Ten eerste was dit het gevolg van de kritische perceptie van de oligarchen op nauwe betrekkingen met Rusland. Het proces van kapitaalvorming was later begonnen dan in Rusland en mede hierdoor was het kapitaal van de Oekraïense oligarchen kleiner dan hun Russische tegenhangers. De leidende oligarchen waren dan ook voorstander van protectionistische maatregelen en tegen Russische investeringen.120 Ten tweede bleef, ondanks het verlies in de parlementsverkiezingen, de nationalistische oppositie een aanzienlijke factor. Het feit dat Rusland bleef weigeren de soevereiniteit van Oekraïne te erkennen, werkte hierbij in het voordeel van de nationalisten. Ten derde, streefde Koetsjma er naar om meer bevoegdheden over te dragen naar de president. Hij ging er van uit dat linkse en centristische partijen zich zouden verzetten tegen een sterk presidentieel systeem, waardoor hij wel steun moest zoeken bij rechts. Ten vierde botste Koetsjma hevig met links over de te nemen hervormingen. In deze strijd bleek Koetsjma terughoudend in de aanname van linkse politieke programma‟s.121
118
Åslund, pp. 66-68. N. Rausch, Voter's Choice in Ukraine's Presidential and Parliamentary Elections since 1994, Norderstedt: Grin Verlag 2007, p. 14. 120 T. Kuzio, „Neither East Nor West: Ukraine‟s Security Policy Under Kuchma‟, Problems of Post-Communism, nr. 5 (2005a), p. 64. 121 V. Chudowsky, „The Limits of Realism: Ukrainian Policy towards the CIS‟, in: J. Moroney, T. Kuzio, M. Molchanov eds., Ukrainian Foreign Policy and Security Policy: Theoretical and Comparitive Perspectives, Westport: Praeger Publishers 2002, pp. 28-29. 119
42
1.7.3 Het tijdperk Koetsjma: 1999-2004 Koetsjma was door zijn hervormingen op economisch gebied en zijn relatief succesvolle optreden in de onderhandelingen met het dwarse Rusland een populaire politicus geworden, hetgeen de kans op een tweede termijn reëel maakte. Vanwege de moeizame betrekkingen met Rusland richtte Koetsjma zich voornamelijk op het versterken van de relaties met het Westen. In zijn verkiezingscampagne voor de presidentsverkiezingen van 1999 werd hij aanzienlijk gesteund door de centristische partijen, welke nu volledig gedomineerd werden door de oligarchen. Eind jaren negentig was Koetsjma sterk geëngageerd geraakt met diverse groeperingen binnen deze klasse. Zijn relatie met de oligarchen was symbiotisch. De oligarchen hadden staatssteun nodig voor hun ondernemingen, terwijl Koetsjma omvangrijke financieel steun verlangde met het oog op zijn verkiezingscampagne. De kansen van Koetsjma op een overwinning werden daarbij vergroot door de dominantie van de oligarchen over de belangrijkste televisie- en radiozenders van het land. Onder deze omstandigheden was het dan ook geen verrassing dat Koetjsma, ditmaal op een pro-Europees integratie-platform werd herkozen in oktober 1999. Koetsjma zou zijn pro-Europese koers nog binnen het jaar verlaten en zich richten op betere betrekkingen met Rusland. Enerzijds was dit het gevolg van de machtswisseling in Rusland. Twee weken na Poetin‟s verkiezing ontmoette beide presidenten elkaar om hun strategische partnerschap te versterken.122 In september 2000 zou Koetsjma zijn minister van Buitenlandse Zaken Borys Tarasjoek ontslaan, wegens het volgen van een te sterke EuroAtlantische koers. In minder dan een jaar waren de Oekraïens-Russische betrekkingen dusdanig verbeterd dat er een einde was gekomen aan een decennia lange dynamiek van negatieve relaties. Anderzijds waren de belangen van de oligarchen in tegenstelling tot in Koetsjma‟s eerste termijn meer gebaat bij betere betrekkingen met Rusland. De Russische oligarchen werden niet meer als een gevaar gezien voor hun eigen positie. Hun Russische tegenhangers werden nu als een bondgenoot gezien om de eigen machtspositie te behouden.123 De politieke steun van Koetsjma en de oligarchische elite zou echter snel afbrokkelen nadat een aantal schandalen aan het licht kwamen, waaronder de Koetsjmagate. De Koetsjmagate crisis begon in november 2000 nadat een lijfwacht geluidstapes had laten uitlekken waarop Koetsjma moord, fraude, onderdrukking en illegale deals autoriseerde. Om hun positie te beschermen werd door de staatsmedia een tegenoffensief ingezet. Op diverse 122 123
Nygren, p. 51. Kuzio (2005a), p. 64.
43
tv-kanalen werd verkondigd dat de opgenomen geluidsbanden een onderdeel waren van een samenzwering van de Verenigde Staten die erop uit waren Koetsjma te vervangen door een pro-Amerikaans regime. De uitwerking van dit tegenoffensief was dusdanig dat Koetsjma, hoewel duidelijk beschadigd, nog in staat was zijn termijn te kunnen uitzitten.124 Een tweede schandaal had betrekking op Koetsjma‟s plannen defensieve radar apparatuur te verkopen aan Irak ten tijde van de Irakoorlog. De schandalen resulteerden niet alleen in een verslechtering van de betrekkingen met het Westen, maar ook op het politieke vlak zou Koetsjma onder druk komen te staan.125 Daarnaast leek Oekraïne een speelbal te worden van Rusland, dat profiteerde van de geïsoleerde Oekraïense positie. Naar aanleiding van de schandalen keerden een deel van de bevolking en politici zich tegen Koetsjma. Een belangrijke criticus van Koetsjma was daarbij Joesjtsjenko, die eind jaren negentig door Koetsjma was aangesteld als premier. Joesjtsjenko‟s prioriteit was het doorvoeren van economische hervormingen wat onder meer zou resulteren in de aanpak van de illegale energiehandel van de oligarchen. Het beleid van Joesjtsjenko stuitte dan ook op grote weerstand van de oligarchen. Koetsjma vreesde dat zijn premier, die juist onder een groot deel van de bevolking populair was geworden, een geduchte concurrent van zijn nog te benoemen opvolger zou vormen bij de volgende presidentsverkiezingen. Het wantrouwen in Joesjtsjenko leidde ertoe dat hij in november 2001 uit zijn functie werd gezet.126 In de aanloop naar de parlementaire verkiezingen van 2002 werd door een aantal rechtse en centrale krachten de politieke alliantie Nasha Ukraina, oftewel „Ons Oekraïne‟, opgericht. Deze alliantie werd gevormd om een blok te vormen tegen Koetsjma en werd geleid door Joesjtsjenko. Ondanks interventie van de pro-presidentiële (Russische) media, welke Joesjtsjenko‟s partij aanduidde als een anti-Russiche partij, zou Ons Oekraïne met 24 procent van de stemmen de verkiezingen winnen, wat een aanzienlijke breuk betekende met de dominantie van de linkse partijen.127 Een andere criticus van Koetsjma was Joelija Tymosjenko, die vice-premier was geweest onder Joesjtsjenko. De door haar opgerichte partij Blok Tymosjenko zou de vierde partij worden. Beide oppositiepartijen waren opvallend succesvol en ontvingen samen 221 van de in totaal te verdelen 449 zetels. De propresidentiële partijen, samengevoegd het blok „Verenigd Oekraïne‟ behaalden 148 zetels.
124
T. Kuzio, „Russian Policy toward Ukraine during Elections‟, Democratizatziya, nr. 13 (2005b), p. 492. Balmaceda, p. 29. 126 Åslund, pp. 145-146. 127 Kuzio (2011), p. 342. 125
44
De overige veelal individuele 80 zetels gingen naar vertegenwoordigers van de oligarchische klasse.128 In vele opzichten was de overwinning van Joesjtsjenko een verlies voor Koetsjma. Door zijn sterke controle over de staatsorganen wist Koetsjma echter deze overwinning te marginaliseren. Vrijwel alle zetels van de individuen kwamen door omkoping of intimidatie terecht in het kamp van de president, zodat de oppositie er niet in slaagde een absolute meerderheid te halen. Op 29 mei 2002 zou een pro-presidentiële meerderheidscoalitie worden gepresenteerd, wat Koetsjma in staat stelde zijn politiek nog ruim een jaar zonder noemenswaardige belemmeringen voort te zetten. In november 2002 zou Janoekovitsj, een eventuele opvolger van Koetsjma, als premier worden aangesteld.129 De wijze waarop de parlementsverkiezingen waren verlopen had tot dusdanige irritatie geleid bij de oppositie, dat de partijen van Joesjtsjenko en Tymosjenko begrepen dat in aanloop naar de presidentsverkiezingen van 2004 nauwere samenwerking noodzakelijk was.
1.8
De westerse factor
De onafhankelijkheid van Oekraïne bracht grote verwachtingen met zich mee aangaande integratie in Westerse economische en veiligheidsstructuren. De Euro-Atlantische structuren zouden een tegengewicht moeten vormen tegen de Russische invloeden op militair en economisch vlak. Het verklaren van westerse integratie als primaire doelstelling door de Oekraïense politieke elite was echter alleen mogelijk met aanzienlijke steun van de westerse staten en de NAVO.130 Het zou tot midden jaren negentig duren voordat het Westen zich actief ging bemoeien met het strategische Oekraïne. Zoals in paragraaf 1.4 beschreven, was de Verenigde Staten na de val van de Sovjet-Unie in eerste instantie gericht op goede betrekkingen met Rusland. Rusland kende als enige opvolgersstaat een hervormingsgezinde president, wat voor Washington onder meer belangrijk was met het oog op de diverse veiligheidskwesties. De EU was voornamelijk gericht op de transformatieprocessen van de post-communistische staten in Centraal-Europa en de Balkan. Daarnaast vroegen de oorlogen die uitbraken na het uiteenvallen van Joegoslavië in 1991 om de volledige aandacht van het Westen. De algemene gedachtegang in het Westen was dat als gevolg van de hechte culturele en economische
128
Åslund, pp. 155-156. Kuzio (2005a), p. 65. 130 S. Khrychikov, ‘The Effect of NATO Partnership with Ukraine on Inter-Ethnic Relations within the Country‟, NATO - EAPC Research Fellowship 1998-2000, Final Report, p. 10. 129
45
relaties, Oekraïne uiteindelijk min of meer gedwongen zou zijn een bondgenootschap te vormen met Rusland. De westerse staten zouden in de periode 1991-1993 slechts op bescheiden wijze het Oekraïense transformatieproces ondersteunen (zeker vergeleken met de hulp die landen als Polen, Hongarije en andere Centraal-Europese staten ontvingen). Door het gebrek aan westerse steun moest Oekraïne dus extra voorzichtig zijn bij het formuleren van haar internationale beleid, waardoor het nemen van voorzichtige maatregelen op het buitenlands terrein de enige optie was.131 De geleidelijke verslechtering van de Westers-Russische betrekkingen resulteerde in een toenemende aandacht van het Westen in Oekraïne. Vanaf 1994 zouden in korte tijd de contacten tussen Oekraïne en westerse staten en organisaties verbeteren. Met het tekenen van de Nuclear Non-Proliferation Treaty en de verkiezing van de hervormingsgezinde Koetsjma werd de weg geopend voor diepergaande samenwerking tussen de Verenigde Staten en Oekraïne. Washington wilde Oekraïne steunen, bilateraal via een strategisch partnerschap, multilateraal via de NAVO ter versterking van de Europese veiligheid.132 Koetsjma was in eerste instantie huiverig voor te warme banden met de NAVO, aangezien hij zich realiseerde dat een verdere oostwaartse expansie op hevig verzet van Rusland zou stuiten. Aan de andere kant begreep Koetsjma dat nauwe samenwerking met westerse staten en de organisaties als NAVO de manier zou zijn om de nationale veiligheid van Oekraïne ten opzichte van Rusland te garanderen.133 Hij benadrukte na zijn verkiezing dan ook de neutrale positie van zijn land en weigerde dan ook mee te werken aan de opbouw van een militaire alliantie binnen het raamwerk van het GOS. Koetsjma vreesde dat Rusland een te nadrukkelijke rol zou gaan spelen in deze organisatie om zo haar invloed in de regio te vergroten.134 In de loop van de jaren negentig zag de president dat vrijwel alle voormalige communistische Oost-Europese staten de voorkeur uitspraken om toe te treden tot de NAVO.135 Al tijdens het tijdperk Kravtsjoek werden de contacten met de NAVO aangehaald. Oekraïne zou in februari 1994 de eerste staat binnen het GOS zijn die zou deelnemen aan het Partnership for Peace (PfP) programma van de NAVO.136 In navolging hierop werd in 131
Khrychikov, pp. 10-11. T. Kuzio, „Ukraine's Relations with the West: Disinterest, Partnership, Disillusionment‟, European Security, nr. 2 (2003), p. 22. 133 Sherr, pp. 256-259. 134 C. Lapychak, „Ukraine: Good Intensions remain hobbled by political wrangling‟, in: J. Schmidt ed., Building democracy: The Omri Annual Survey of Eastern Europe and the Former Soviet Union 1995, New York: Open Media Research Institute 1996, p. 98. 135 Sinds het uiteenvallen van de Sovjet-Unie was de NAVO er voornamelijk op gericht om stabiliteit in de postcommunistische staten te waarborgen en de nog prille democratieën te garanderen. Zie: R. Asmus, „Europe's Eastern Promise Rethinking NATO and EU Enlargement‟, Foreign Affairs, nr. 87 (2008), pp. 95-96. 136 Sherr, pp. 256-257. 132
46
juli 1997 de Charter on a Distinctive Partnership getekend. Met dit veiligheidsverdrag werd de basis gelegd voor verdergaande samenwerking tussen Oekraïne en de NAVO. Sinds 1994 zou Oekraïne in diverse NAVO-operaties participeren onder de NAVO vlag. Door de voorspoedige samenwerking was het voor Oekraïne mogelijk langzaam uit de schaduw van Rusland te kruipen.137 Aan de andere kant kregen ook de betrekkingen tussen Oekraïne en de EU vorm. Dit proces begon met het tekenen van het Partnership and Cooperation Agreement (PCA) in 1994, waarmee een eerste stap werd gezet naar een eventuele toekomstige toetreding tot dit statenverband. De overeenkomst betekende het begin van toenemende financiële steun vanuit de EU via het Technical Assistance to the Commonwealth of Indepenent States (TACIS) programma. Tussen 1992 en 1998 ontving Oekraïne 3.9 miljard euro aan technische en financiële hulp van de EU, waarmee Brussel de grootste financiële donor van Oekraïne werd (hierbij gevolgd door de Verenigde Staten). Aangezien er geen consequenties waren verbonden aan het toekennen van de financiële hulp, bijvoorbeeld door middel van het stellen van bepaalde criteria, was het Westen nauwelijks in staat om met behulp van dit financiële instrument politieke veranderingen en hervormingen door te voeren in het land. In maart 1998 trad de PCA in werking. Deze overeenkomst legde een juridische basis voor de EU-Oekraïne betrekkingen en vormde een basis voor samenwerking op het gebied van politiek, handel en economisch beleid.138 Nog in het hetzelfde jaar kondigde Koetsjma aan dat Oekraïne de nodige hervormingen zou ondernemen om op de lange termijn aanspraak te kunnen maken op een EU-lidmaatschap.139 Het verdiepen van de betrekkingen met het Westen onder Koetsjma‟s eerste termijn was een goede start en betekende een normalisatie van de betrekkingen tussen Oekraïne en de EU en NAVO. Koetsjma had meer succesvolle relaties opgebouwd dan met Rusland op dat moment. Dit betekende echter niet dat Koetsjma zich volledig oriënteerde op een westerse koers. In de praktijk bleek hij geen voorstander van te hechte betrekkingen, waardoor maatregelen die daadwerkelijke integratie moesten bevorderen achterwege beleven.140 De EU- overeenkomst (PCA 1994/98) en het NAVO-verdrag (1997) waren in principe niet meer dan algemene overeenkomsten, in die zin dat er geen sprake was van een concreet
137
Kropatcheva, pp. 57-59. Wolczuk, pp. 111-112. 139 M. Molchanov, „Ukraine and the European Union: a Perennial Neighbour?‟, European Integration, nr. 26 (2004), p. 460. 140 S. Larrabee, „Ukraine and the West‟, Survival, nr. 48 (2006), p. 96. 138
47
uitgewerkt plan waarin Oekraïne kon toewerken naar een Membership Action Plan (MAP) of een kandidaat-status voor een EU-lidmaatschap. Tijdens Koetsjma‟s tweede termijn zou het Westen in toenemende mate teleurgesteld raken in de wijze waarop Oekraïne zich op binnenlands en buitenlands terrein ontwikkelde. Het Westen raakte getergd door de toenemende kloof tussen de retoriek en realiteit in het Oekraïense binnenland- en buitenlands beleid.141 Na zijn herverkiezing leek Koetsjma daadwerkelijk Europese integratie te willen realiseren. Hij promootte actief het idee van een EU- en NAVO-lidmaatschap en beloofde politieke en economische hervormingen door te voeren. Koetsjma‟s enthousiasme werd door de EU verwelkomd en resulteerde in de aanname van het Common Strategy Policy document in december 1999, waarmee de Europese aspiraties van Oekraïne officieel werden erkend.142 Het document omvatte een aantal intenties, waaronder het steunen van de door Oekraïne uitgesproken democratische en economische hervormingen. Ondank de status van Oekraïne als strategisch partner bleef de EU uiterst terughoudend met het oog op een toekomstig lidmaatschap, waardoor van concrete toezeggingen geen sprake was.143 De betrekkingen tussen Oekraïne en de EU en de Verenigde Staten zouden na 1999 in een neergaande spiraal komen. De Oekraïne politieke elite was hoofdzakelijk verantwoordelijk voor deze terugval. De door het Westen gewenste hervormingen op economisch en politiek vlak bleven uit en de corruptie nam toe. Daarnaast bekritiseerde het Westen de president vanwege de groeiende onderdrukking van de media. De „Kuchmagate‟ en de door Koetsjma geautoriseerde verkoop van vier Kolchuga radar systemen aan Irak betekende het dieptepunt voor de Oekraïens-Westerse dialoog.144 Voor de EU was het duidelijk dat van een Oekraïens lidmaatschap in de nabije toekomst geen sprake kon zijn. President van de Europese Commissie (EC), Romano Prodi, zinspeelde dat Oekraïne er beter aan zou doen te integreren in de instituten van het GOS.145 De tegenstrijdigheden tussen de binnenlandse politiek en de doelstellingen die gesteld werden op het terrein van het buitenlands beleid gecombineerd met de continue verschuiving van deze doelstellingen betekende dat de EU en de Verenigde Staten het buitenlandse beleid van Oekraïne niet meer op een serieuze wijze benaderden. De leiders van Oekraïne werd dusdanig onbetrouwbaar 141
Kuzio (2011), p. 361. V. Dubovyk, „Ukraine and Europe: from neighborhood to membership?‟, paper for the Odessa University, 2005, p. 2. 143 D. Kuzmin, I. Maksymenko, „Analysis of the EU-Ukraine: Relations in the context of the association agreement and related documents and the EU 2014-2020 financial perspective‟, Bridge, Center for International Studies, Odessa 2012, pp. 14-17. 144 Kuzio (2003), p. 23. 145 Ibidem, p. 28. 142
48
bevonden dat het aangaan van diepergaande samenwerking niet voor handen lag. Aan de andere kant beschuldigde Kiev het Westen van een gebrek aan interesse en daadkracht.146 De groeiende kloof met het Westen en de toenemende invloed van Rusland werd door Koetsjma steeds meer als ongemakkelijk ervaren. In de loop van 2002 probeerde hij de relaties te herstellen, onder meer door een maximale bijdrage te leveren aan de militaire en humanitaire operaties die door de NAVO werden aangeboden.147 Daarnaast verklaarde Koetsjma tegen ieders verwachting in dat een lidmaatschap van de NAVO het ultieme doel was van Oekraïne en verscheen zonder uitnodiging op de NAVO-top in Praag in november 2002. De Janoekovitsj-regering zou de NAVO politiek van Koetsjma niet belemmeren.148 Ondanks Koetsjma‟s wanhopige toenaderingen was duidelijk dat alleen een verandering van de binnenlandse politieke verhoudingen een omwenteling kon betekenen in de betrekkingen tussen Oekraïne en het Westen.
1.9
Samenvattend
Na de onafhankelijkheid van Oekraïne startte president Kravtsjoek een proces met als doel „quasi-staat‟ Oekraïne te transformeren tot een staat met een „positieve soevereiniteit‟. Als zwakke staat wilde Oekraïne bovenal nationale veiligheid en politieke zelfstandigheid realiseren ten opzichte van voormalig overheerser Sovjet-Rusland door betrekkingen aan te gaan met bevriende staten en internationale instituties. Deze belangen zouden niet gerealiseerd kunnen worden in Eurazië aangezien het snel duidelijk werd dat Rusland de intentie had om het GOS samenwerkingsverband om te vormen tot een supranationale structuur, welke door Moskou gedomineerd zou worden. Via neutraliteit en „non-bloc‟ status wilde Oekraïne de Russische druk tegengaan en contacten leggen met westerse actoren als de Verenigde Staten en de NAVO, welke Oekraïne bescherming boden ten opzichte van Rusland. Dit resulteerde onder andere in de aanname van het NAVO PfP-programma in 1994. Op het gebied van veiligheid dienden verschillende verdelingsvraagstukken tussen Rusland en Oekraïne te worden opgelost, onder andere over kernwapens, het schiereiland Krim en de Zwarte Zeevloot. Pas aan het eind van de jaren negentig ondertekenden Rusland en Oekraïne een Samenwerkings- en Vriendschapsverdrag welke in 1999 werd geratificeerd. Het is vanaf dit jaar dat Rusland formeel de Oekraïense grenzen en haar onafhankelijkheid erkende. Het akkoord betekende wel dat Russische militaire krachten voor onbepaalde tijd 146
Kuzio (2003), p. 29. Pifer, p. 389. 148 Kuzio (2006a), pp. 201-202. 147
49
gestationeerd zouden blijven op Oekraïens grondgebied. Hiermee werd de Oekraïense politiek binnen de eigen grenzen beïnvloed door buitenlandse krachten wat een inbreuk betekende op de soevereiniteit van het land. Aan de andere kant was Oekraïne vooral op economisch vlak nog steeds zeer afhankelijk van Rusland. Het onderhouden van een nauwe samenwerkingsrelatie met haar voormalige overheerser was daardoor onontkoombaar. Door het aangaan van relaties met westerse organisaties zoals de EU wilde Oekraïne deze afhankelijkheid van Rusland en de invloed van de Russische economie op de eigen economie beperken. Aan de andere kant had Oekraïne in het algemeen ook belang bij goede economische relaties met Rusland en overige GOS-staten. Economische samenwerking binnen een door Rusland geleide economische unie werd echter verworpen. De publieke opinie was verdeeld als het ging om de te volgens koers in het buitenlands beleid. Warmere relaties met Rusland werden gesteund door een groot deel van de bevolking in het zuiden en oosten van land en hun pro-Russische partijen. Deze groepen waren krachtig genoeg om niet te worden genegeerd en maakten duurzame betrekkingen met Rusland dan ook noodzakelijk. De nationalistische groepering en partijen in het westen en midden van het land daarentegen probeerden Oekraïne zoveel mogelijk te integreren in Europa. Ondanks deze tegenstellingen beschikten beide groepen niet over voldoende politieke krachten om een „WitRusland optie‟ of „Baltische optie‟ te promoten, zodat zij geen bedreiging vormden voor de territoriale integriteit van Oekraïne. Onderstaand volgt een samenvatting van de karakteristieken van de door Koetsjma gevolgde multi-vector diplomatie in zijn presidentstermijnen. Hierbij zal duidelijk worden welke factoren de drijvende kracht waren van het multipolaire beleid van de president.
De multi-vector diplomatie van Koetsjma: eerste termijn Tijdens Koetsjma‟s eerste termijn was zijn pro-Russische platform onwerkbaar. Dit was onder andere een gevolg van de moeizame betrekkingen met Rusland. Tot aan 1999 werd de Oekraïens-Russische relatie gekarakteriseerd door permanente politieke conflicten, voornamelijk over veiligheidskwesties. Beide partijen waren echter bereid tot het vreedzaam oplossen van diverse kwesties. Door het afsluiten van diverse overeenkomsten kon er een raamwerk worden gecreëerd voor verdergaande samenwerking. Daarnaast had de partijloze Koetsjma, ook maar weinig echte partners om een proRussisch beleid te volgen door de afwezigheid van de centristen. Dit betekende dat hij moest leunen op de nationaal-democraten voor politieke steun, een factor die zijn pro-Russische 50
beleid belemmerde. De binnenlandse dreiging van de Oekraïense Communistische Partij werd doorstaan, ondanks dat deze partij de grootste factie vormde in de parlementen van 1994-1998 en 1998-2002. Een andere bedreiging waar Koetsjma regelmatig mee werd geconfronteerd waren de door Rusland gesteunde separatisten op de Krim. Hij slaagde er echter in deze spanningen te reduceren. Aan de andere kant had Koetsjma, deels door de problematische relatie met Rusland, warme relaties opgebouwd met het Westen in de economische- en veiligheidssfeer. Het Westen verwelkomde Oekraïne om uiteenlopende redenen als nieuwe partner (Oekraïne als doorvoerland, economische markt en geopolitieke buffer tegen Rusland). In de late jaren negentig stelde Koetsjma dan ook regelmatig dat zijn land zou moeten integreren in de EU als de NAVO.
De multi-vector diplomatie van Koetsjma: tweede termijn Aan het einde van zijn eerste termijn verschoof Koetsjma‟s buitenlands beleid van een prowesters platform, waarop hij was herkozen, naar een pro-Russisch beleid. Zijn pro-westerse koers zou vastlopen als gevolg van twee factoren. Ten eerste werd zijn positie beschadigd door diverse schandalen, vooral door Koetsjma-gate. Ten tweede zou het Westen, onder leiding van de Verenigde Staten, zich na de aanslagen van 11 september richten op goede relaties met Rusland, wat ten koste ging van de aandacht voor Oekraïne. Het was Poetin‟s Rusland dat op de geïsoleerde internationale positie van Oekraïne inspeelde. Enerzijds leidde dit tot positieve ontwikkeling in de bilaterale relaties, anderzijds leidde de houding van Rusland tot een continue groeiende tegenbeweging onder een groot deel van de politieke elite en bevolking van Oekraïne. Een aantal redenen maakte het Koetsjma mogelijk flexibel te zijn in het buitenlands beleid. Ten eerste werden de president en zijn centristische politieke bondgenoten niet gedreven door ideologie. Ten tweede veranderde de perceptie van de oligarchen betreffende Rusland aan het eind van de jaren negentig in positieve zin. Deze twee factoren zijn veruit het meest bepalend geweest in de bepaling van het Oekraïense buitenlands beleid in Koetsjma‟s tweede termijn. De invloed van de publieke opinie bleef minimaal. De Oekraïense bevolking bleek te verdeeld, politiek passief en had andere (economische) prioriteiten dan het buitenlands beleid. Hoewel Koetsjma zijn multi-vector diplomatie zag als pro-Oekraïens, zonder een voorkeur voor Rusland of het Westen, zou zijn buitenlands beleid in toenemende mate te omschrijven zijn als pro-Koetsjma. De nationale belangen van Oekraïne hingen nauw samen 51
met de belangen van de president en zijn oligarchische bondgenoten. Het buitenlands beleid was zodoende ingesteld op de korte termijn doelen van een kleine dominante elite en niet op strategische belangen op de midden- of lange termijn. Vooral in de betrekkingen met het Westen resulteerde dit in een „virtuele politiek‟. De pro-westerse retoriek van Koetsjma aangaande Euro-Atlantische integratie werd niet omgezet in overeenkomstige daden. De door het Westen gewenste hervormingen werden uit onmacht, maar zeker ook uit onwil, niet geïmplementeerd. Al met al kan de multi-vector diplomatie van Koetsjma dan ook bovenal als tegenstrijdig worden gekarakteriseerd.
52
2
De Oranje Revolutie en de Euro-Atlantische aspiraties van Joesjtsjenko
2.1
Inleiding
De Oranje Revolutie eind 2004 begon nadat oppositiekandidaat Joesjtsjenko met een klein verschil de tweede ronde van de presidentiële verkiezingen verloor van de zittende premier Janoekovitsj, de kandidaat die door Koetsjma en Rusland werd gesteund. Doordat de verkiezingen werden gekenmerkt door fraude, intimidatie en omkoping, riep Joesjtsjenko zijn aanhang op niet akkoord te gaan met de uitslag. Na massale vreedzame protesten tegen zowel de frauduleuze verkiezingen als het politieke beleid van Koetsjma, won Joesjtsjenko de derde verkiezingsronde. Zowel een deel van de Oekraïense bevolking als het Westen hoopte dat Oekraïne onder Joesjtsjenko een definitieve stap zou zetten richting westerse integratie na het onduidelijke en teleurstellende beleid gedurende het tijdperk Koetsjma. In dit hoofdstuk staan de ontwikkelingen tussen eind 2004 en de parlementsverkiezingen in maart 2006 centraal. Om te beginnen zal aandacht worden besteed aan de gebeurtenissen voorafgaande en tijdens de Oranje Revolutie. Vervolgens zal bekeken worden op welke wijze de Joesjtsjenko-administratie invulling gaf aan de Euro-Atlantische koers en welke binnenlandse ontwikkelingen deze westerse koers dreigden te verstoren. De overwinning van Joesjtsjenko werd internationaal gezien als een belangrijk keerpunt voor Oekraïne in de internationale betrekkingen van het land. Het was duidelijk dat de verwachtte geopolitieke verschuiving naar het Westen implicaties zou hebben voor de betrekkingen met zowel als Rusland als het Westen. Het is dan ook van belang na te gaan in hoeverre Rusland en het Westen de Oekraïense heroriëntatie aangaande het buitenlandse beleid verwelkomden ofwel afwezen en welke consequenties deze heroriëntatie had voor de onderlinge betrekkingen.
2.2
De Oranje Revolutie
De parlementsverkiezingen van 2002 en de nasleep hiervan resulteerden in een duidelijke polarisatie van het politieke landschap. Het flagrante gebruik van staatsorganen en de corrupte acties hadden duidelijk gemaakt dat Oekraïne onder Koetsjma hard op weg was een autoritaire staat te worden. Deze ontwikkeling spoorde vele oppositionele krachten aan om achter Joesjtsjenko te gaan staan, die door zijn overwinning in de parlementsverkiezingen van
53
2002 als de ultieme oppositiekandidaat gezien werd voor de presidentsverkiezingen.149 Diverse leiders van anti-presidentiële partijen spraken hun steun uit voor Joesjtsjenko en potentieel concurrente Tymosjenko besloot af te zien van deelname aan de presidentsverkiezingen.150 Deze omvangrijke politieke steun binnen de oppositie deed Joesjtsjenko dan ook het kandidaatschap accepteren. Onder zijn aanhang bevonden zich veel jongeren en nationalisten uit het westen en midden van het land.151 President Koetsjma en zijn politieke medestanders begrepen dat hun populariteit tanende was en hielden serieus rekening met een overwinning van Joesjtsjenko. Om dit te voorkomen werden drie alternatieven overwogen: grondwettelijke aanpassingen om belangrijke bevoegdheden van de president te ontnemen en over te dragen naar het parlement; een verlenging van Koetsjma‟s presidentschap; of een doortastende populistische campagne in combinatie met verkiezingsfraude. De motie om bevoegdheden over te hevelen naar het parlement kon op veel steun rekenen, maar kwam enkele stemmen tekort om een grondwettelijke aanpassing mogelijk te maken. Het verlengen van Koetsjma‟s presidentschap was na de diverse schandalen geen realistische optie meer. Aanblijven werd alleen reëel bevonden in uitzonderlijke gevallen. De enige mogelijke optie was het selecteren van een populaire kandidaat, waarna met behulp van frauduleuze praktijken een overwinning moest worden gerealiseerd.152 Als tegenkandidaat van Joesjtsjenko werd gekozen voor de autoritaire Viktor Janoekovitsj, de ex-gouverneur van de oostelijke Donetsk regio. Deze keuze was hoofdzakelijk gebaseerd op de voorkeuren van de machtigste oligarchen van het land, welke goede persoonlijke relaties met Janoekovitsj onderhielden. Al in november 2002 was Janoekovitsj door Koetsjma benoemd als premier. Onder zijn premierschap slaagde Janoekovitsj erin om een economische groei van twaalf procent te realiseren, wat hem de nodige populariteit had opgeleverd.153 De verkiezingscampagne zou gedomineerd worden door Janoekovitsj en Joesjtsjenko. Hoewel buitenlands beleid niet de boventoon zou voeren tijdens de campagne, representeerden beide presidentskandidaten twee competitieve politiek-culturele visies. Joesjtsjenko vertegenwoordigde het historisch-culturele nationalisme en wilde zijn „Europese keuze‟ realiseren via een traject dat moest eindigen in volledige integratie in bovenal de 149
P. D‟anieri, Understanding Ukrainian Politics, New York: Sharpe 2007, p. 95. A. Wilson, Ukraine’s Orange Revolution, New Haven: Yale University Press 2005, p. 77. 151 Kuzio (2005a), p. 67. 152 Åslund, p. 177. 153 Ibidem, p. 181. 150
54
NAVO en de EU.154 Om Europese integratie mogelijk te maken verklaarde de presidentskandidaat dat hij de strijd met de corruptie aan zou gaan aan en de gevraagde politiek-economische hervormingen te willen doorvoeren. Hij verschilde hiermee van de passieve Koetsjma, die pas hervormingsmaatregelen wilde overwegen wanneer de EU hem hier nadrukkelijk op wees. Janoekovitsj werd gezien als de vertegenwoordiger van het economisch nationalisme en was voorstander van een centristische koers. In de campagne van Janoekovitsj aangaande buitenlands beleid stonden een aantal kwesties centraal: wantrouwen in het buitenlands beleid van de Verenigde Staten; afkeer tegen een NAVO-lidmaatschap; hechte samenwerking in een gemeenschappelijke economische ruimte binnen het GOS – de in opbouw zijnde Single Economic Space (SES); en een russificatie van de Oekraïense veiligheidspolitiek. Janoekovitsj was in retoriek niet tegen een EU-lidmaatschap op de lange termijn – niet in de laatste plaats omdat een aanmerkelijk deel van de bevolking interesse toonde in een EUlidmaatschap - maar bekritiseerde het gebrek aan interesse en daadkracht vanuit de EUlidstaten. Janoekovitsj vond dat Oekraïne nog „niet klaar‟ was om te integreren in de EU en NAVO en vond bovenal dat Oekraïne haar eigen nationale veiligheidssysteem moest creëren ten einde de eigen strategische belangen te verdedigen. Het staats-economische nationalisme van Janoekovitsj voelde zich meer verbonden met Rusland dan met het Westen. Een belangrijke reden hiervoor was dat Moskou geen politieke eisen stelde. Volledige deelname in door Rusland gedomineerde economische- en veiligheidsorganisaties werd echter afgewezen aangezien dit als een bedreiging werd gezien voor hun monopolistische machtspositie.155 Op binnenlands gebied was Janoekovitsj voorstander van de invoering van een dubbele nationaliteit voor Oekraïense burgers en wilde hij van het Russisch de tweede staatstaal maken.156 Met deze standpunten verwierf Janoekovitsj veel populariteit onder de Russischtalige bevolking in het oosten en zuiden van het land als zowel onder de Communisten. De verkiezingscampagne kenmerkte zich door een omvangrijke hoeveelheid aan intriges. Janoekovitsj kon rekenen op de steun van de door de staat gesteunde organen. De vijf grootste tv-zenders waren in handen van de schoonzoon van Koetsjma. Deze staatsmedia probeerden Janoekovitsj zo veel mogelijk aandacht te geven en hem in een gunstig daglicht te zetten, onder meer door hem regelmatig in verkiezingsuitzendingen zijn
154
T. Kuzio, „Is Ukraine Part of Europe‟s Future?‟, The Washington Quarterly, nr. 9 (2006b), p. 93. Kuzio (2005a), pp. 62-66. 156 C. Bingman, Why Governments go Wrong, Lincoln: iUniverse 2006, p. 99. 155
55
verkiezingsprogramma te laten toelichten. Joesjtsjenko en zijn verkiezingsprogramma werden nagenoeg genegeerd ofwel bekritiseerd.157 Tevens werd snel duidelijk dat het gebruik van intimidatie, openlijk geweld en manipulatie door het Koetsjma/Janoekovitsj kamp niet werd geschuwd. In de zomermaanden was het voor de oppositie al duidelijk dat tegen een eventuele overwinning van Janoekovitsj gedemonstreerd zou worden.158 Naarmate de eerste verkiezingsronde dichterbij kwam werd de verkiezingsstrijd grimmiger. In september werd Joesjtsjenko getroffen door een mysterieuze ziekte na een ontmoeting met leden van de Oekraïense geheime dienst SBU. De oppositieleider werd behandeld in Wenen en verloor bijna een maand in zijn verkiezingscampagne. Bij terugkomst in Oekraïne verklaarde hij dat zijn ziekte, welke zijn gezicht zichtbaar had aangetast, het gevolg was geweest van een dioxinevergiftiging. Hoewel onduidelijk bleef wie er achter deze vergiftiging zat en of deze bedoeld was om Joesjtsjenko te doden of slechts incapabel te maken, zorgde het incident voor een verdere polarisatie van de verkiezingsstrijd.159 Voor Joesjtsjenko‟s aanhang was het duidelijk dat de vergiftiging toe te wijzen was aan het presidentiële kamp, wat de aversie tegen het zittende regime alleen maar vergrootte. Een speciale rol in de verkiezingscampagne was weggelegd voor Rusland. Zelden speelde een land zo een prominente rol in de verkiezingscampagne van een ander land als Rusland‟s interventie in Oekraïne. Het Kremlin probeerde de verkiezingen te beïnvloeden door Oekraïne economische voordelen te bieden en door de pro-Russische kandidaat te steunen in zijn campagne. Op de Oekraïense televisie verschenen Russische politieke analisten die de voordelen van een stem op Janoekovitsj nauwkeurig uiteenzette en aan de andere kant Joesjtsjenko portretteerde als anti-Russisch en een puppet van het Westen. Ook Poetin bemoeide zich persoonlijk met de campagne. Zo bezocht hij slechts drie dagen voor de eerste verkiezingsronde Kiev. Tijdens zijn twee dagen durende bezoek zou Poetin een toespraak houden waarin de successen van de regering Janoekovitsj werden benadrukt (deze toespraak werd uitgezonden op de Oekraïense televisie) en nam hij samen met Janoekovitsj een anders ongewoonlijke militaire parade af.160 Voor het pro-presidentiële kamp was het duidelijk dat frauderen met de verkiezingen zelf de enige mogelijkheid zou zijn om een overwinning te behalen. De eerste verkiezingsronde, welke plaatsvond op 31 oktober, werd ondanks opzichtige fraude met een gering verschil gewonnen door Joesjtsjenko, die 39.87 procent van de stemmen behaalde, 157
D‟anieri, pp. 199-200. Ibidem, p. 96. 159 Ibidem. 160 Åslund, pp. 182-183. 158
56
tegenover 39.26 procent voor Janoekovitsj.161 Aangezien beide kandidaten niet de noodzakelijke 50 procent van de stemmen hadden behaald, was een tweede ronde nodig. Tijdens de tweede verkiezingsronde op 21 november kwamen in het gehele land meldingen binnen over grootschalige fraude.162 Ondanks deze berichten verklaarde de Centrale Kiesraad de volgende dag Janoekovitsj als winnaar met 49.5 procent tegenover 46.6 procent voor Joesjtsjenko.163 Gelijk na de uitslag sprak Poetin namens Rusland zijn felicitaties uit aan de winnaar. De verkiezingsuitslag en beweringen over verkiezingsfraude waren voor honderdduizenden Oekraïners reden om in opstand te komen tegen de in hun ogen gestolen verkiezingen. Op 24 november werd Janoekovitsj‟s overwinning officieel bevestigd. Dezelfde dag nog verklaarden de Verenigde Staten, de EU, Canada en de OVSE de uitslag niet te erkennen, een verklaring die de demonstranten aanmoedigde hun acties voort te zetten.164 In de dagen volgend op de verkiezingsuitslag kwam er meer duidelijkheid over de omvang van de fraude. Het onafhankelijke kiescomité van Oekraïne CVU verklaarde dat er minstens met 2.8 miljoen kiesbiljetten zou zijn gefraudeerd en dat landelijk circa 85.000 functionarissen betrokken waren geweest bij verkiezingsfraude.165 Joesjtsjenko gaf in een gesprek met Janoekovitsj dan ook aan dat er nieuwe verkiezingen gehouden moesten worden en diende bij het Hooggerechtshof een klacht in tegen de Centrale Kiesraad. Het hooggerechtshof gaf vervolgens aan dat het enkele dagen nodig zou hebben om tot een uitspraak te komen. De positie van Janoekovitsj werd met de dag minder stabiel. Vertegenwoordigers van de veiligheidsdiensten en politie, waarvan verwacht werd dat zij hun manschappen in zouden zetten tegen de demonstranten, gaven aan de demonstraties te accepteren en geen geweld te hanteren. Daarnaast werd in toenemende mate ook binnen de pro-presidentiële kringen getwijfeld aan de legitimiteit van Koetsjma, Janoekovitsj en hun medestanders. Diverse proJanoekovitsj leden stapten over naar de oppositie. De positie van Janoekovitsj werd op 29 november onhoudbaar nadat zijn campagneleider, Sergjey Tuhupko, zijn functie neerlegde en toegaf dat er grootschalige verkiezingsfraude had plaatsgevonden. Nog op dezelfde dag sprak president Koetsjma zelf zijn steun uit aan een herhaling van de tweede verkiezingsronde,
161
Wilson, p. 112. Åslund, p. 191. 163 Uit een exit poll onder 15.000 personen zou Joesjtsjenko een percentage van 53.7 procent halen tegenover 43.3 procent voor Janoekovitsj. Zie: Wilson, p. 114. 164 Kuzio (2011), p. 350. 165 Wilson, pp. 119-120. 162
57
waarmee de positie van Janoekovitsj definitief werd geëlimineerd.166 De scheidende president verklaarde op 2 december bereid te zijn het kabinet van Janoekovitsj te ontbinden, onder voorwaarde dat de macht van de president zou worden ingeperkt ten gunste van het parlement. Op 3 december erkende het hooggerechtshof dat er onregelmatigheden hadden plaatsgevonden tijdens beide rondes van de presidentsverkiezingen en verklaarde de uitslag van de tweede ronde ongeldig. Daarnaast bepaalde het hof dat de Centrale Kiesraad onrechtmatig gehandeld had door Janoekovitsj tot president uit te roepen. Een nieuwe verkiezingsronde diende plaats te vinden vóór 26 december. Enkele dagen na Koetsjma‟s voorstel om bevoegdheden van de president over te hevelen naar het parlement besloot het parlement akkoord te gaan met een wijziging van de grondwet welke begin 2006 zou ingaan. De president zou dan alleen nog maar de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie mogen benoemen. Door de grondwetswijziging zou het pro-presidentiële kamp met een goed resultaat in de parlementsverkiezingen van 2006 grote invloed kunnen uitoefenen op het buitenlands beleid.167 De derde ronde van de presidentsverkiezingen vond plaats onder streng (internationaal) toezicht en verliep zonder incidenten. Joesjtsjenko won met 52 procent van de stemmen tegen 44 procent voor Janoekovitsj, een uitslag die overeen kwam met de exit polls na de tweede ronde.168 Dat Janoekovitsj nog een substantieel deel van de stemmen verzameld had, zelfs na compleet in diskrediet te zijn gebracht, toonde aan dat een groot deel van het land zich nog steeds resoluut verzette tegen de door Joesjtsjenko voorgestelde politiek. De grootste uitdaging van de nieuwe president zou dan ook zijn om het verdeelde Oekraïne te verenigen en te overtuigen van zijn westerse georiënteerde beleid.
2.3
De westerse koers van Joesjtsjenko
Tijdens zijn inauguratie rede sprak Joesjtsjenko zijn streven uit voor een “Oekraïne in een Verenigd Europa”.169 Voor Joesjtsjenko was Oekraïne een puur Europees land en hoorde dan ook onderdeel uit te maken van de Europese familie. Om integratie binnen Europa te realiseren diende de Europese norm de standaard te worden op het politiek-economische vlak. Volgens de president moest zo spoedig mogelijk toewerkt worden naar een Oekraïne dat 166
D‟anieri, p. 97. Ibidem, p. 245. 168 Wilson, pp. 153-154 . 169 N. Gallina, “Ukraine Knocking at the Door? The EU-Ukraine Relationship after the Orange Revolution”, in: A. Lushnycky, M. Riabchuk eds., Ukraine on its Meandering Path between East and West, Bern: Peter Lang 2007, p. 47. 167
58
beschikte over degelijke lonen en pensioenen, een onafhankelijke media en een niet-corrupt rechterlijk systeem.170 Hij verklaarde dan ook een eind te willen maken aan de multi-vector diplomatie en verwierp de volgens hem non-ideologische benadering van voorganger Koetsjma.171 Het beleid van Koetsjma representeerde in de ogen van Joesjtsjenko alles wat Europese integratie onmogelijke maakte. Koetsjma had een Oekraïne achtergelaten dat op binnenlands gebied werd gekenmerkt werd door een intimiderend regime, een slecht functionerende wetgevende macht met gering gezag, een semi-vrije media en een grootschalige staatsbemoeienis in de economische sector.172 Joesjtsjenko had daarnaast veel kritiek geuit op het ondoelmatige Europese beleid van zijn voorganger dat het integratieproces van Oekraïne in Europa bemoeilijkt had. De multi-vector diplomatie diende te worden vervangen door een buitenlands beleid dat consistent en voorspelbaar was en zou worden geleid door een verenigd pro-westers blok. Via het strikt doorvoeren van binnenlandse hervormingen wilde de president zo snel mogelijk in aanmerking komen voor zowel een EU als een NAVO-lidmaatschap. Met het oog op de westerse integratie verwachtte Joesjtsjenko dat de EU een aantal stappen zou nemen in de richting van zijn land. Volgens de president diende de EU achtereenvolgens: zijn land als kapitalistische markteconomie te erkennen; het toetredingsproces tot de WTO te ondersteunen; de PCA op te waarderen naar een Association Agreement voor diepergaande economische samenwerking; en tenslotte Oekraïne officiële te benoemen als kandidaat-lidstaat.173 Het was dan ook de vraag hoe Joesjtsjenko samen met politiek bondgenote Tymosjenko, die in februari 2005 premier werd, het geplande westerse beleid zouden invullen. De autoriteiten in Kiev startte met het opstellen van een nieuw Europees beleid. Zo werd de post „minister voor Europese integratie‟ gecreëerd, een functie die werd ingevuld door Oleh Rybachuk. De taak van de nieuwe minister was om een traject op te stellen om de bepalingen uit het Action Plan voor de periode 2005-2008 te implementeren. Daarnaast werd een „Nationale Strategie voor Europese Integratie‟ aangenomen, waarin voor elk jaar stappenplannen waren geformuleerd. De stappenplannen van 2005 en 2006 omvatten gedetailleerde plannen, zoals toetreding tot de WTO, een verbetering van het
170
V. Inozemtsev, „“Ukraine Is One Country, and the Ukrainians Are One People”: Interview with Viktor Yushchenko‟, Russian Politics and Law, nr. 44 (2006), p. 74. 171 Wilson, p. 190. 172 O. Protsyk, „Constitutional Politics and Presidential Power in Kuchma‟s Ukraine‟, Problems of PostCommunism, nr. 52 (2005), p. 27. 173 Kuzio, (2006b), pp. 89-90.
59
investeringsklimaat, het verwijderen van handelsrestricties, het verbeteren van de effectiviteit van instituties en het promoten van democratie.174 Tegelijkertijd besteedde Joesjtsjenko veel tijd aan diplomatieke bezoeken aan het Westen. De president bezocht in februari 2005 het Europese Parlement en in april volgde een ontmoeting met president Bush. Met de bezoeken wil Joesjtsjenko vooral zijn pro-westerse oriëntatie kracht bijzetten en de onder Koetsjma ontstane geschillen oplossen. In de periode kort na de Oranje Revolutie had het enthousiasme voor het Westen en de daarmee verbonden normen en waarden tot een aantal concrete stappen geleid die Oekraïne dichterbij moesten brengen bij het realiseren van de Euro-Atlantische integratie. Een reeks aan binnenlandse en buitenlandse factoren dreigden Joesjtsjenko‟s inzet echter te belemmeren.
2.4
Internationale omgeving: betrekkingen tussen Rusland en het Westen: 2004-2006
De herverkiezing van Poetin en George Bush jr. voor een tweede termijn in respectievelijk maart en november 2004 betekende een verdere verslechtering van betrekkingen tussen Rusland en het Westen, en met de NAVO in het bijzonder. Na de oostwaartse uitbreiding van de EU en NAVO en de Georgische Rozen Revolutie, vormde de overwinning van de prowesterse kandidaat in Oekraïne een nieuw dieptepunt. Rusland interpreteerde de revoluties als voorbeelden van de westerse democratiseringspolitiek. Volgens Moskou trachtte het Westen haar eigen politieke, economische en veiligheidsinvloeden in die mate te verspreiden om Russische invloeden te terug te brengen. Het voeren van een assertiever buitenlands beleid van Rusland was volgens Poetin de enige mogelijke reactie om niet langer vernederend te worden in de eigen regio en om aan te geven dat het Rusland nog steeds een belangrijke globale macht was en daarom niet genegeerd kon worden.175 De tweede termijn van Poetin betekende een aaneenschakeling van incidenten met het Westen. De Oekraïens-Russische gasoorlog van januari 2006 resulteerde in een daling van de gastoevoer naar Europa, onder meer naar Duitsland. In veel Europese hoofdsteden leidde dit tot grote discussie over de hoge mate van afhankelijkheid van Russische energie. De reputatie van Rusland als een betrouwbare energieleverancier raakte door het conflict beschadigd. De EU trok hieruit twee conclusies; ten eerste, de noodzaak om de doorvoerroutes te diversifiëren
174 175
Gallina, p. 48. Kropatcheva, pp. 118-119.
60
inzake energieleveringen uit Rusland; ten tweede, de noodzaak om nieuwe bronnen van energie te vinden.176
2.5
Publieke opinie en regionalisme
Volgens Joesjtsjenko was er binnen Oekraïne een sterke binnenlandse consensus betreffende een EU-lidmaatschap. Op politiek niveau was er aanzienlijke steun. Alle grote partijen, behalve de Communisten, steunde doorgaans een EU-lidmaatschap op korte of lange termijn.177 In de periode 2004-2005 stond een behoorlijk deel van de bevolking achter integratie in de EU, al was er geen sprake van een dominante meerderheid. Volgens de DIF steunde in mei 2004 56% procent van de Oekraïense bevolking een EU-lidmaatschap. In februari 2005 stond de publieke opinie nog steeds relatief positief tegenover de Unie. Ongeveer 44 procent was voor EU toetreding, 28 procent tegen en 28 procent onthield zich van deelname.178 Uit een onderzoek van de DIF eind 2005 bleek dat 42.6 procent van de bevolking positief stond tegenover de EU, maar dat een hoger percentage - 56.8 procent van de ondervraagden ook een Oekraïens SES-lidmaatschap ondersteunden.179 De populariteit aangaande integratie in het door Rusland gedomineerde SES binnen de regio‟s wordt aangegeven in tabel 1.
Tabel 1.
Regionale verschillen in Oekraïne betreffende het buitenlands beleid180
Joining the Single
West
Center
East
South
In favor
41
72
93
84
Against
59
28
7
16
Economic Space (2005):
De publieke steun voor EU-lidmaatschap is over het algemeen een stabiele variabele. Wel is sinds de jaren negentig een neergaande trend waarneembaar. Het discours aangaande Europese integratie in Oekraïne is onder Koetsjma dan ook nooit van de grond gekomen.181 De politieke elite heeft de bevolking nooit duidelijk geïnformeerd over de kosten en baten van
176
Kropatcheva, p. 196. Larrabee (2007b), p. 50. 178 Shumylo, p. 7. 179 Kropatcheva, p. 219. 180 Razumkov Centre Surveys, conducted in 2005 in percent of the 100. In: Ibidem, p. 219. 181 Vooral niet in Koetsjma‟s tweede termijn, waarin goede betrekkingen met Rusland de voorkeur kregen boven Westerse integratie. 177
61
een EU- lidmaatschap.182 De publieke opinie over de EU was dan ook gegrond op geringe kennis, maar kon ook op weinig interesse rekenen (zie paragraaf 1.6.2). De politieke verschuiving eind 2004 deed de publieke opinie niet veranderen, ondanks dat er op televisie, radio en kranten meer aandacht werd gegeven aan de EU. De meeste belangstelling was er voor het mogelijke lidmaatschap, terwijl er weinig aandacht werd geschonken aan het debat binnen de EU zelf betreffende uitbreiding. De Oekraïense pers gaf echter te weinig aandacht - zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin - om een doortastende, bewustmakende campagne te kunnen realiseren. Dit kan worden verklaard door een aantal factoren. Ten eerste bleek de regering te weinig actie te ondernemen om een krachtig EU-mediaoffensief op te starten. Ten tweede speelde het feit dat een groot deel van de media in privé-handen was een belangrijke rol. De eigenaren van deze mediakanalen hadden weinig belang bij een volledige westerse integratie en waren dus niet gemotiveerd om aandacht te besteden aan de westerse instituties. Een andere reden is dat Oekraïense journalisten simpelweg te weinig kennis hadden van de EU (bijvoorbeeld over EU-instituties en EU-beleid).183 Ook de EU zelf had te weinig (wellicht bewust) aandacht geschonken aan het promoten van haar organisatie. Dat de steun voor de EU in 2005 niet toenam, maar zelfs licht daalde kan worden verklaard door de toenemende teleurstelling en desillusie in de politiek als gevolg van de ruzies en verdeeldheid aldaar. Ondanks de toenemende aandacht - hoewel beperkt - voor de EU, ontbrak het de Oekraïense bevolking aan basiskennis over de EU. Een factor die de publieke opinie over de EU wel deed beïnvloeden was de anti-NAVO campagne welke in de loop naar de parlementsverkiezingen van maart 2006 door een aantal partijen werd geïnitieerd (deze campagne wordt later in deze paragraaf nader toegelicht). Deze partijen stelden dat de EU geen interesse had in Oekraïne en refereerde hierbij aan de negatieve houding van een aantal EU-lidstaten ten opzichte van Oekraïne. Gezien de westerse connectie tussen de EU en de NAVO, kreeg de EU tijdens de anti-NAVO campagne automatisch een negatieve connotatie.184 Net als in het geval van de EU bleek de revolutie niet veel te kunnen veranderen aan de negatieve houding ten opzichte van de NAVO. De negatieve trend die in Koetsjma‟s tweede termijn was ontstaan werd gecontinueerd. Om dezelfde, eerder benoemde, redenen hielp de media niet om het beeld te veranderen. Volgens een opiniepeiling in februari 2005
182
Shumylo, p. 8. Ibidem, p. 6. 184 Ibidem, p. 8. 183
62
bedroeg het percentage dat in een referendum voor toetreding van de NAVO zou stemmen 15 procent, zou 48 procent tegen stemmen en had 36 procent geen voorkeur of mening.185 Uit een onderzoek in december 2005 bleek het aantal voorstemmers gelijk – 16 procent. Het aantal tegenstemmers was echter gestegen tot ongeveer 60 procent, wat grotendeel het gevolg was van een negatievere houding in het oosten en zuiden van Oekraïne als reactie op Joesjtsjenko‟s toenadering tot de NAVO.186 Stephen Larrabee stelt daarnaast dat een groot deel van bevolking, ongeveer 40 procent, in het westelijke deel van Oekraïne geen duidelijk mening had betreffende een NAVO-lidmaatschap.187 Bewust van de anti-NAVO sentimenten binnen het land, zou de Partij van de Regio‟s, de partij van Janoekovitsj, zich binnen de coalitie sterk gaan verzetten tegen het pro-NAVObeleid van Joesjtsjenko. Zo werd voorgesteld om een referendum te houden aangaande een NAVO-lidmaatschap en werd tegen elke voorgestelde samenwerking binnen het PfPprogramma gestemd. De partij werd hierbij gesteund door de centristische SociaalDemocratische partij van Viktor Medvedtsjoek. Hoewel er geen referendum zou worden georganiseerd, bleken beide partijen in staat de samenwerking met de NAVO te belemmeren. Zo werd voorkomen dat buitenlandse NAVO-troepen konden oefenen op Oekraïens grondgebied en er geen transportvliegtuigen werden uitgeleend.188 In de opiniepeilingen bleef de partij van Janoekovitsj populair. In opiniepeilingen van februari 2006 gaf 27 tot 31 procent van de Oekraïense bevolking aan op de Partij van de Regio‟s te gaan stemmen. Het Blok Tymosjenko werd gesteund door ongeveer 24 procent en Ons Oekraïne kon rekenen op 15 procent van de stemmen.189 Het zou voor Joesjtsjenko moeilijk worden om een toetreding tot de NAVO te realiseren zonder een duidelijk mandaat onder de bevolking en sterke politiek tegenstand. Tijdens zijn campagne voor, en de maanden na, de Oranje Revolutie was het Joesjtsjenko niet gelukt om via informatiecampagnes het beeld over de NAVO in positieve zin te veranderen. De Oekraïense bevolking gaf in de periode 2004-2006 nog steeds de voorkeur aan een multi-vector diplomatie boven een uitgesproken oostelijke of westelijke koers.
185
DIF, „Ukrainians want to join the EU and do not want to join NATO‟, Survey 2005, http://dif.org.ua/en/polls/2005_polls/, geraadpleegd op 21 juni 2013. 186 A. Moshes, „Ukraine: Domestic Changes and foreign Policy Reconfiguration‟, Paper for the Strategic Studies Institute, 2007, pp. 32-33. 187 Larrabee (2007b), p. 49. 188 Kuzio, (2006a), p. 203. 189 People‟s daily online, „Exit polls show Yanukovych's party leading parliamentary election‟, http://english.peopledaily.com.cn/200603/27/eng20060327_253780.html, geraadpleegd 28 juni 2013.
63
2.6
Politieke ontwikkelingen
Aan de optimistische stemming binnen het Oranje kamp zou snel een einde komen. Ten eerste bleken de westerse coalitiepartijen niet homogeen genoeg om een gezamenlijke, duidelijke geformuleerde politieke agenda samen te stellen om de pro-presidentiële krachten in het politieke landschap noemenswaardig te verkleinen. Daarnaast bleef het parlement tot aan de parlementsverkiezingen van maart 2006 in handen van het oude regime. De Oranje coalitie had dan ook alle moeite om een coherente binnenland- en buitenlandpolitiek te implementeren.190 Onder het leiderschap Joesjtsjenko werd weinig vooruitgang boekt, onder meer omdat hij er niet in slaagde een effectieve, gecoördineerde besluitstructuur neer te zetten waarmee aan een daadkrachtig buitenlands beleid gewerkt kon worden. Zo bleef Rybachuk alleen verantwoordelijk voor betrekkingen met de EU, was minister van Buitenlandse Zaken Boris Tarasjoek verantwoordelijk voor relaties met de NAVO en was het beleid aangaande Rusland voornamelijk in handen van de Nationale Veiligheid en Verdediging Raad (NVVR), geleid door Petro Porosjenko. Volgens de Oekraïense grondwet is de NVVR het belangrijkste mechanisme om het buitenland- en veiligheidsbeleid van Oekraïne te coördineren. Joesjtsjenko deed geen pogingen om het NVVR te ontwikkelen in een effectief mechanisme aangaande het buitenlands beleid. Porosjenko had geen ervaring aangaande buitenlands beleid. Dat hij toch deze post bekleedde was het gevolg van de goede persoonlijke banden die hij onderhield met de president. Porosjenko zou de NVVR vooral gebruiken om de macht van Tymosjenko te beperken aangezien hij zelf ambities had premier te worden.191 Daarnaast slaagde Joesjtsjenko en Tymosjenko er niet in om de tijdens de revolutie verkregen publieke steun te benutten, enerzijds vanwege het uitblijven van coherente politieke en economische hervormingen, anderzijds vanwege groeiende onrust binnen het eigen kamp. In hun drang de sociale verwachtingen waar te willen maken werden pensioenen en salarissen verhoogd. Dit resulteerde echter in hogere prijzen en dus inflatie, waardoor van een duurzame groei voorlopig geen sprake kon zijn. Onenigheid tussen Joesjtsjenko en Tymosjenko aangaande het privatiseringsvraagstuk deden de Oranje coalitie verder verzwakken.192 Om zijn machtspositie veilig te stellen en politieke incoherentie tegen te gaan ontsloeg hij in september 2005 zowel Tymosjenko als Porosjenko. Het ontslag van de premier betekende ook het einde van het gehele kabinet. Deze politieke wijziging verdiepte de interne 190
Larrabee (2007b), p. 46. Ibidem, p. 47. 192 Gallina, pp. 50-51. 191
64
verdeeldheid binnen de Oranje coalitie en maakte samenwerking tussen Joesjtsjenko en Tymosjenko moeizaam. Tymosjenko vond dat zij ten onrechte was geslachtofferd en haar doel was dan ook de post van premier terug te winnen. Joesjtsjenko voelde zich op zijn beurt bedreigd door Tymosjenko‟s sterke ambities en charisma.193 Naast onenigheid over de aanpak over de binnenlandse politiek, kwamen nu ook de verschillen binnen de Oranje coalitie naar boven betreffende de Euro-Atlantische koers. De Socialistische Partij was nooit voorstander geweest van het NAVO-lidmaatschap en het Blok Tymosjenko had zich nooit duidelijk uitgesproken over het buitenlands beleid.194 Na haar ontslag als premier verklaarde Tymoshenko tijdens een bezoek aan Moskou dat onder haar bewind Oekraïne nooit zou toetreden tot de NAVO. Met deze uitspraak ging zij regelrecht in op de Euro-Atlantische wensen van „partner‟ Joesjtsjenko. Het was dan ook duidelijk dat haar kansen op een nieuw premierschap duidelijk waren verkleint.195 Joesjtsjenko stelde twintig nieuwe ministers aan in het nieuwe kabinet en stelde Joeri Yekhanurov aan als premier. De kandidaat zou echter in eerste instantie niet worden aangenomen door een tekort aan stemmen in het parlement. Pas na een akkoord tussen Joesjtsjenko en Janoekovitsj zou Yekhanurov aan zijn nieuwe taak kunnen beginnen. Hoewel zijn pogingen hervormingen door te voeren deels succesvol waren, zou de aandacht al snel gefocust zijn op de parlementsverkiezingen in maart 2006.196
2.7
Het Westen en de Oranje Revolutie
De overwinning van Joesjtsjenko leidde binnen het Westen tot consternatie. Een nieuw tijdperk brak aan van intensievere samenwerking. De ingezette westerse koers zou voor een verandering moeten zorgen in het beleid van de EU en NAVO ten opzichte van Oekraïne. De bereidheid van deze organisaties om Oekraïne op te nemen was dan ook van wezenlijk belang om het doel van Euro-Atlantische integratie te laten slagen.
193
Larrabee (2007b), p. 47. Shumylo, p. 5. 195 A. Weber, Europe's Influence on Ukrainian State Building - A Struggle for Identity, Norderstedt: GRIN Verlag 2006, p. 75. 196 J. Maksymiuk, Ukraine: Has Yushchenko Betrayed The Orange Revolution?, Europe Liberty 2005, http://www.rferl.org/content/article/1061785.html, geraadpleegd 26 juni 2013. 194
65
2.7.1 De NAVO De Oranje Revolutie opende een nieuwe periode in de relaties tussen de NAVO en Oekraïne. Mede door het succesvolle bezoek van Joesjtsjenko aan de Verenigde Staten werd door de NAVO een Intensified Dialogue on Membership aangeboden, waarmee Oekraïne nog één stap verwijderd was van een MAP en hiermee de status van aspirant-lid.197 Met het Intensified Dialogue on Membership werd Oekraïne duidelijk gemaakt wat een NAVO-lidmaatschap zou betekenen voor het land en aan welke eisen voldaan diende te worden. Een aanzienlijk aantal lidstaten van de NAVO, onder andere de Verenigde Staten en vrijwel alle Oost-Europese staten, overwogen begin 2006 serieus Oekraïne een MAP aan te bieden op de NAVO-top in Riga in november 2006.198 Met een MAP zou het voor Oekraïne mogelijk zijn om toe te treden in de periode 2010-12.199 Desondanks stonden niet alle NAVO-lidstaten te wachten op een Oekraïense toetreding. Landen als Duitsland en Frankrijk stelden de loyaliteit van Oekraïne ter discussie en vreesden de goede betrekkingen met Rusland te beschadigen. Daarnaast zou een NAVO toetreding de druk op de EU vergroten om toezeggingen te doen aangaande een eventueel EU lidmaatschap.200 Kiev begreep dat een MAP alleen maar zou worden aangeboden indien de aankomende parlementsverkiezingen open en eerlijk zouden verlopen én snel een hervormingsgezinde „Oranje coalitie‟ gevormd kon worden. Oekraïne werd door de NAVO als een attractieve bondgenoot gezien. Het land had de NAVO dan ook veel te bieden; ervaring in vredesoperaties, logistieke capaciteiten (vooral transportvliegtuigen) en een gunstige geografische positie, hoewel het openen van één of meerdere NAVO-basissen alles behalve zeker was, gezien de Russische positie.201
2.7.2 De Europese Unie Ten tijde van de revolutie was de EU als organisatie, in het bijzonder de vertegenwoordiger van Buitenlandse Zaken Javier Solana, terughoudend om betrokken te raken in de politieke crisis. Hoewel later dan verwacht, zou hij uiteindelijk de steun uitspreken voor vrije en eerlijke verkiezingen.202 De overwinning van Joesjtsjenko werd dan ook als een overwinning
197
Kuzio (2006a), p. 201. Larrabee (2007b), p. 48. 199 T. Kuzio, „Ukraine's relations with the West since the Orange Revolution‟, European Security, nr. 21 (2012), p. 3. 200 Larrabee (2007b), pp. 49-50. 201 Wilson, p. 192.; Kropatcheva, p. 62. 202 R. Youngs, „‟A door neither closed nor open‟: EU policy towards Ukraine during and since the Orange Revolution‟, International Politics, nr. 46 (2009), pp. 363-364. 198
66
voor de democratie in Oekraïne gezien. De EU was verdeeld als het ging om een volledige Oekraïense integratie binnen de EU. Het waren voornamelijk de Oost-Europese lidstaten, onder de leiding van Polen, die Oekraïne zo snel mogelijk een lidmaatschap wilde aanbieden.203 Het algemene standpunt van de meeste „oude‟ EU-lidstaten, vooral Duitsland, Frankrijk en Spanje, was dat het niet de juiste tijd was voor symbolische verklaringen.204 Sinds mei 2004 participeerde Oekraïne in het nieuwe European Neighbourhood Policy (ENP). Het doel van het ENP is de nieuwe buurlanden van de EU, waaronder een zestal voormalige Sovjetrepublieken, te laten meeprofiteren van de Europese voordelen en daarmee de stabiliteit, veiligheid en het welzijn van zowel de EU-lidstaten als mede de nieuwe buurlanden te bevorderen. Om dit te bereiken worden landen gestimuleerd om delen van het EU-gemeenschapsrecht toe te passen op nationaal niveau.205 De deelnemende landen aan het ENP-programma werden echter geen concreet uitzicht op lidmaatschap van de EU geboden. Met de introductie van het ENP gaf de EU in principe aan dat een uitbreiding met deze landen niet werd overwogen. Ondanks de wil van Joesjtsjenko te willen hervormen en de Poolse druk om Oekraïne perspectief te bieden op een EU lidmaatschap zagen de meeste westerse EU-lidstaten niets in het herdefiniëren van de betrekkingen met Oekraïne. Het land werd niet meer dan het burenbeleid geboden. De voorkeur werd uitgesproken om eerst concrete hervormingen af te wachten. Het belangrijkste mechanisme binnen het ENP, het EU-Ukraine Action Plan waarin verscheidene EU acties betreffende Oekraïne zijn opgenomen - dat nog voor de revolutie werd opgesteld, kwam daarom zonder noemenswaardige wijzigingen in werking op 21 februari 2005.206 De initiële versie van EU-Ukraine Action Plan verschilde in de basis niet van de actieplannen voor de Noord-Afrikaanse ENP-leden. Het feit dat Oekraïne hiermee op hetzelfde niveau werd geplaatst met niet-Europese landen, die ook geen EU-ambities nastreefden, leidde in Kiev tot onbegrip.207 Begin 2006 waren de verwachtingen van Joesjtsjenko nauwelijks waargemaakt: de EU had alleen Oekraïne erkend als een land met een markteconomie.208
203
Kuzio (2006b), p. 99. Youngs, p. 372. 205 Summaries of EU legalisation ,„Neighbourhood policy: participation in European Union Agencies and programmes‟, http://europa.eu/legislation_summaries/external_relations/relations_with_third_countries/eastern_europe_and_ce ntral_asia/r15015_en.htm, geraadpleegd op 14 juni 2013. 206 Gallina, p. 44. 207 Kuzio (2006b), p. 90. 208 Åslund, p. 5. 204
67
Een viertal factoren belemmerde de vormgeving van een duidelijke strategie door Brussel betreffende het aanbieden van een lidmaatschapperspectief aan Kiev. Ten eerste bevond de EU zich korte tijd na de Oranje Revolutie in een institutionele crisis nadat Frankrijk en Nederland in mei en juni 2005 in een referendum de nieuwe Europese grondwet afwezen. De EU had veel tijd en energie gestoken in de gevolgen van een eventuele afwijzing van dit Europese project, wat ten koste ging van de aandacht aan de ogenschijnlijke hervormingsgezinde Oekraïense politici.209 Ten tweede leed de EU aan „uitbreidingsmoeheid‟. De Oranje Revolutie kwam op een moeilijk moment voor de EU nadat in mei 2004 tien nieuwe lidstaten waren toegetreden, een proces wat veel tijd en energie koste. Met het aankomende lidmaatschap van Roemenië en Bulgarije in het vooruitzicht en de discussie aangaande een eventuele toetreding van Turkije en Kroatië, wilde de meeste EU-lidstaten zich niet richten op een Oekraïens lidmaatschap. Daarbij had het referendum van 2005 aangetoond dat een aanzienlijk deel van de WestEuropese bevolking meer zag in een verdieping van de EU-instituties dan in een verdere uitbreiding. 210 Een EU-lidmaatschap van Oekraïne bracht volgens een aantal EU-lidstaten nog een aantal specifieke nadelen met zich mee. Gesteld werd dat door de omvang en grote populatie van het land en het relatief lage BNP per hoofd van de bevolking, Oekraïne de Europese financiële fondsen aanzienlijk zou belasten. Daarnaast vreesden sommige EU-lidstaten de impact van de grote agrarische sector van Oekraïne op het gezamenlijke agrarische EUbeleid.211 Ten derde speelde de Russische factor een rol. De belangrijkste EU-lidstaten Frankrijk en Duitsland, tegenstanders van het aanbieden van een Oekraïens lidmaatschap, zagen in Rusland een partner in hun poging een Europese „superstaat‟ te vormen ten einde meer multipolariteit in het internationale systeem te brengen. Deze warme betrekkingen leidden onder meer tot de Gazprom pijplijn van Rusland naar Duitsland (welke Polen en de Baltische Staten omzeilde). Deze „pro-Russische‟ landen wilden Rusland dan ook niet te veel voor het hoofd stoten. Lang niet alle EU-lidstaten steunden deze pro-Russische houding. Vooral de nieuwe EU-lidstaten met een communistisch verleden wantrouwden elke warme betrekking met Rusland. Zij wantrouwden de neo-Sovjet (politieke) cultuur en zagen Rusland nog steeds als een potentiële bedreiging. Dit resulteerde in een duidelijke anti-Russisch houding en 209
M. Malek, „The “Western Vector” of the Foreign and Security Policy of Ukraine‟, The Journal of Slavic Military Studies, nr. 22 (2009), p. 523. 210 Kuzio (2006b), pp. 95-96. 211 Pifer, p. 393.
68
samen met Groot-Brittannië steunden zij een sterke Amerikaanse en NAVO aanwezigheid in Europa.212 Een vierde factor is dat EU in toenemende mate teleurgesteld raakte in het uitblijven van beloofde snelle hervormingen in 2005. De interne crisissen in het Oekraïense politieke landschap deden Brussel bevestigen dat het beter was af te wachten met het aanbieden van meer dan het ENP Action Plan.213
2.7.3 De Verenigde Staten De Verenigde Staten verwelkomde de Oranje Revolutie onder andere vanwege de aanwezigheid van Amerikaanse spindokters tijdens de verkiezingscampagne en de warme persoonlijke relaties met Joesjtsjenko, maar hoofdzakelijk omdat de revolutie een volgende politieke omwenteling betekende in de Euraziatische regio. Een deel van de politieke elite was van mening dat elke ontwikkeling die Rusland verzwakte positief was.214 Ondanks dat Joesjtsjenko de troepen uit Irak terugtrok, een belofte die gedaan was tijdens de verkiezingscampagne, verwelkomde de Verenigde Staten zijn toezegging om te blijven participeren in de training van Irakese soldaten. Washington beloofde hierop meer samen te werken op militair gebied.215 Daarnaast ondernam de Verenigde Staten in 2005 en 2006 diverse stappen om de economische relaties te verdiepen. Zo werd op 6 maart 2006 een bilaterale overeenkomst gesloten welke toetreding tot de internationale markt bevorderde, een stap die Oekraïne dichter bij een lidmaatschap van de WTO bracht. Om het kamp van de president te steunen in aanloop naar de parlementsverkiezingen werd 60 miljoen dollar toegezegd. De Verenigde Staten beloofde daarnaast extra geld vrij te maken en hulp te bieden aangaande corruptiebestrijding, de bestrijding van mensenhandel, de bevordering van vrije media en overige democratie bevorderende programma‟s.216
212
Kuzio (2006b), p. 99. Ibidem, pp. 101-102. 214 Wilson, pp. 194-195. 215 S. Woehrel, „Ukraine: Current Issues and U.S. Policy‟, CRS Report for Congress, June 2006, p. 8. 216 Ibidem, pp. 8-10. 213
69
2.8
Rusland en de Oranje Revolutie
In het Kremlin werd de uitkomst van de Oranje Revolutie beschouwd als een complete nederlaag. Joesjtsjenko verzekerde het Kremlin in februari 2005 (zijn eerste buitenlandse bezoek was aan Rusland) dat “Rusland de „strategische partner‟ zou blijven van Oekraïne” en dat “de relatie met Rusland geen belemmering diende te vormen voor de westerse koers van zijn land.”217 Het was voor Moskou duidelijk dat de relatief goede betrekkingen, die in Koetsjma‟s tweede termijn tot stand waren gekomen, onder spanning zouden komen te staan. Er moest worden beslist of, en zo ja, in hoeverre de koers ten opzichte van Oekraïne gewijzigd moest worden. Pogingen van Oekraïne om een westerse georiënteerd beleid te voeren werd door het overgrote merendeel van de Russen en hun regering als verraad gezien en als een gevaar voor de politieke stabiliteit in de regio.218 Het Kremlin vreesde dat een verlies van Oekraïne uit de Russische invloedsfeer vooral nadelige gevolgen zou hebben voor de eigen situatie. Ten eerste vreesde een deel van de politieke elite dat de Oranje Revolutie, in navolging op de Georgische Rozen Revolutie een voorbode zou kunnen zijn voor een revolutie in Rusland.219 Ten tweede werd Oekraïne gezien als zuidelijke bufferzone ter bescherming van Europees Rusland. Wanneer Oekraïne zou toetreden tot de NAVO voelde Moskou dit als een directe inbreuk op de Russische veiligheidsfeer.220 Daarnaast zag Moskou dat door de Oranje Revolutie de kansen op Oekraïense integratie in de tussen 2001 en 2003 gevormde SES voorlopig waren verkeken. Voor Rusland was het van groot belang dat Oekraïne zou deelnemen in deze organisatie gezien de grote economische handel tussen beide landen.221 Breed genomen betekende de politieke omwenteling in Oekraïne een grote belemmering in Poetin‟s streven een samenwerkingsverband te creëren van bevriende post-Sovjetstaten die op militair en economisch gebied samen zouden werken. Aan de andere kant begreep Rusland dat het Oekraïne nog niet had verloren. Bepaalde doelen en mogelijkheden waren uitgesloten, maar door het relatief kleine verlies van Janoekovitsj kon Rusland een serieuze rol blijven spelen in het Oekraïense politieke landschap. Daarnaast was de algemene publieke opinie allerminst pro-NAVO en zeker niet 217
J. Maksymiuk, „Analysis: Moscow Steps In To Check Kyiv's European Drive‟, 2005, http://www.rferl.org/content/article/1057655.html, geraadpleegd op 21 juni 2013. 218 Galina, p. 45. 219 Pifer, p. 394. 220 S. Larrabee, „Ukraine and Transatlantic Integration‟, in: T. Kuzio, D. Hamilton eds., Open Ukraine, Washington, D.C.: Center for Transatlantic Relations 2011, pp. 133-134. 221 Fischer, p. 142.
70
tegen een definitieve breuk met Rusland. Een breuk was hoe dan ook onrealistisch gezien het grote belang van Rusland voor de Oekraïense economie. Moskou was dan ook vastberaden om in de parlementsverkiezingen van 2006 en, indien nodig in 2009, te interveniëren.222 Een aantal maanden na de revolutie leek Rusland via het energiewapen duidelijk te willen maken dat een vlucht uit de post-Sovjetregio niet werd geaccepteerd. In het voorjaar van 2005 ontstond een hevige discussie die uiteindelijk zou resulteren in de virtuele „gasoorlog‟ van eind 2005. In juni werd door Moskou gesuggereerd dat de oude gasovereenkomsten met de voormalige Sovjetstaten zouden worden verruild door overeenkomsten die standaard marktprijzen berekende, wat het einde zou betekenen van gesubsidieerde prijzen. In december 2005 verklaarde Gazprom namen Rusland dat de prijs voor het naar Oekraïne geëxporteerde gas zou worden verhoogd (van 50 dollar naar 160, en later die maand naar 230 dollar per 1.000 kubieke meter ). Na mislukte onderhandelingen met Oekraïne sloot Gazprom op 1 januari 2006 het gas naar Oekraïne voor 2 dagen af. Eind januari werd een overeenkomst gesloten waarbij via een constructie met het intermediair RosUkrEnergo de prijs werd bepaald op 95 dollar voor een periode van een half jaar.223 Ondanks de korte onderbreking in de gastoevoer, ondervonden veel Europese landen een directe val in de hoeveelheid gas die werd geleverd. Moskou ontkende de aantijgingen met betrekking tot een politieke motivatie en benadrukte dat de verhoging van de gastarieven puur een economisch gemotiveerde actie was.224 De factor energie maakte de kwetsbaarheid van Oekraïne meer dan ooit duidelijk. Het land werd geforceerd een hogere prijs te betalen en werd door de EU deels veroordeeld voor de gascrisis. Het had er alle schijn van dat Rusland een westerse koers niet zomaar zou accepteren. Het was te verwachten dat de Russische assertiviteit via het energiewapen alleen maar zou toenemen indien Oekraïne daadwerkelijk zou integreren in de Euro-Atlantische structuren.
2.9
Samenvattend
De brede publieke ontevredenheid over het semi-autoritaire regime van Koetsjma en de corrupte praktijken van het pro-presidentiële kamp voor en tijdens de presidentsverkiezingen resulteerden in de Oranje Revolutie van december 2004. Na zijn relatief bescheiden 222
Wilson, pp. 178-179. Nygren, pp. 61-62. 224 T. Parfitt, „Russia cuts gas to Ukraine over unpaid bills‟, The Guardian, January 2009, http://www.guardian.co.uk/world/2009/jan/01/gas-gazprom-ukraine-russia, geraadpleegd 21 januari 2013. 223
71
overwinning op concurrent Janoekovitsj startte Joesjtsjenko aan zijn Euro-Atlantische project. In eerste instantie leek dit het einde te betekenen van de multi-vector diplomatie van Koetsjma. De nieuwe president wilde zijn land uit de post-Sovjetstructuren breken en zich hoofdzakelijk op het Westen richten, waarbij een lidmaatschap van zowel de EU als de NAVO het uiteindelijke doel was. Om toetreding tot de EU mogelijk te maken nam Joesjtsjenko een aantal maatregelen om de bepalingen van het ENP Actieplan te kunnen implementeren. Zo werd een minister voor Europese integratie aangesteld en werden Europese integratieplannen opgesteld. Ondanks deze westerse doelen benadrukte Joesjtsjenko tevens het belang van goede relaties met Rusland. Een verscheidenheid aan factoren zouden de president in zijn eerste 15 maanden belemmeren om zijn Europese project te realiseren. Enerzijds lagen hier binnenlandse omstandigheden aan ten grondslag. Het politieke systeem bleef gedomineerd worden door informele regels in plaats van door formele instituties. De politieke cultuur en structuur die onder Koetsjma was gevormd hinderde Joesjtsjenko‟s pogingen tot hervormingen. Daarnaast ontbrak het de president aan doortastendheid en was er sprake van een onderlinge verdeeldheid binnen de Oranje coalitie. Dit gecombineerd met de onderlinge (machts)strijd tussen vooral Joesjtsjenko en Tymosjenko resulteerde in de breuk van de eerste Tymosjenkoregering. Anderzijds bleek de EU niet bereid een exclusief beleid ten opzichte van het revolutionaire Oekraïne te willen voeren, en bood niet meer dan de algemene bepalingen van het ENP. Een aantal factoren zijn genoemd die de terughoudendheid van de EU in 2004 en 2005 verklaarden. De belangrijkste hiervan zijn: de uitbreidingsmoeheid van de EU na de toetreding van tien nieuwe lidstaten in 2004; de identiteitscrisis van de EU, vooral sinds het afwijzen van de Europese Grondwet door Frankrijk en Nederland, wat ook een „nee‟ betekende tegen verdere uitbreiding; de vrees om Rusland tegen het hoofd te stoten; en teleurstelling in de Oekraïense binnenlandse politieke ontwikkelingen. De impact van de Oranje Revolutie had wel tot successen geleid in de betrekkingen met de NAVO door het verkrijgen van het Intensified Dialogue on Membership. Hoewel Joesjtsjenko zijn kansen op een NAVO-lidmaatschap aanzienlijk zag stijgen, bleek dat een merendeel van de bevolking hier geen voorstander van was. Ondanks deze publieke afkeer was er geen sprake van actieve oppositie in de vorm van demonstraties. Rusland zag de integratie van Oekraïne in de NAVO als een strategische tegenslag wat de relaties met het Westen verder deed verslechteren. Dat Moskou zich niet zou neerleggen bij deze ontwikkeling bleek uit de inzet van economische machtsmiddelen. 72
De uitvoering van een Euro-Atlantische koers bleef onmogelijk zolang Oekraïne tevens goede betrekkingen wilde onderhouden met Rusland. Het buurland was dan ook om een reeks aan factoren een belangrijke vector voor Oekraïne. Uit de populariteit van Janoekovitsj‟s Partij van de Regio‟s was op te maken dat een breuk met Rusland ook niet gewenst werd door een groot deel van het volk. Kortom, door de ontstane verwarring en teleurstelling binnen Oekraïne zelf, maar ook tussen Oekraïne, Rusland en het Westen onderling, leek het er op dat Joesjtsjenko‟s westerse koers uit zou lopen op een „nieuwe‟ aangepaste multi-vector diplomatie.
73
3
Een terugkeer naar de multi-vector diplomatie?
3.1
Inleiding
Als gevolg van de binnenlandse politieke crisis en de terughoudendheid van de EU was duidelijk dat de voortgang van het door Joesjtsjenko ingezette westerse traject geen eenvoudig proces zou worden. Met de parlementsverkiezingen in zicht was het voor de president van cruciaal belang dat een Oranje coalitie en regering gevormd kon worden waarin zonder noemenswaardige problemen kon worden samengewerkt. In deze omstandigheid zou aan de buitenwereld een signaal worden afgegeven dat de democratische doorbraak van 2004 geconsolideerd zou worden. Een Oranje coalitie en regering die tot aan de presidentverkiezingen van 2010 zou kunnen blijven aanblijven zou Oekraïne drie belangrijke jaren geven waarin de hervormingen doorgevoerd konden worden en corruptie bestreden. In combinatie met een welwillende EU, dat zich wellicht moreel verplicht zou voelen om gesprekken te openen betreffende een potentieel lidmaatschap, was Euro-Atlantische integratie nog niet onmogelijk. Dit hoofdstuk beschrijft de binnenlandse en buitenlandse factoren die het buitenlands beleid van Oekraïne gevormd hebben tussen 2006 en 2010. Startpunt is maart 2006, de maand waarin de parlementsverkiezingen plaatsvonden. Vervolgens zullen de binnenlandse politieke ontwikkelingen onder de Joesjtsjenko-administratie worden geanalyseerd. Daarnaast zal beschreven worden op welke wijze Rusland de geopolitieke situatie in de „near abroad‟ beïnvloedde en welke consequenties dit had voor Oekraïne. Hierbij wordt bekeken welke specifieke maatregelen Moskou ondernam om Oekraïne binnen de eigen invloedsfeer te houden. Tenslotte zal worden nagegaan in hoeverre de Westerse positie ten opzichte van Oekraïne en de post-Sovjetregio in het algemeen veranderde.
3.2
Internationale omgeving: betrekkingen tussen Rusland en het Westen: 2006-2010
In de slechte verstandshouding tussen Rusland en het Westen, de NAVO en de Verenigde Staten in het bijzonder, zou in de periode 2006-2009 geen verandering komen. Met name de ontwikkelingen in de jaren 2008-2009 zorgden ervoor dat de betrekkingen tussen beide actoren een nieuw dieptepunt bereikten. In december 2007 resulteren onenigheid over de mogelijke plaatsing van het NAVOraketschild in Polen en Tsjechië en de status van Kosovo er mede toe dat Rusland haar
74
deelname in de Treaty on Conventional Armed Forces in Europe opzegde.225 Daarnaast kon Moskou niet voorkomen dat de voornaamste westerse staten de onafhankelijkheid van Kosovo erkende.226 In april 2008 stond Rusland recht tegenover de Verenigde Staten en overige voorstanders van Oekraïense westerse integratie tijdens de NAVO-top in Boekarest, waar het vraagstuk over het eventuele Oekraïense en Georgische lidmaatmaatschap de agenda bepaalde. Duitsland en Frankrijk bleken niet van plan de betrekkingen met Rusland op het spel te zetten, niet in de laatste plaats vanwege de energieafhankelijkheid, en blokkeerden het voorstel Oekraïne een MAP aan te bieden.227 Rusland‟s oorlog met Georgië in augustus 2008 bevestigde dat er onder de nieuwe president Dmitri Medvedev geen fundamentele koerswijziging had plaatsgevonden in de buitenlandse politieke doctrine. Moskou maakte duidelijk dat het Westen de nieuwe geopolitieke realiteit in de Kaukasus diende te erkennen en dat de kansen op een Georgisch maar ook Oekraïens NAVO-lidmaatschap voorlopig geen optie zou zijn.228 Als gevolg van het conflict bereikten de Amerikaans-Russische betrekkingen een absoluut dieptepunt. Washington beschouwde de Kaukasus-oorlog als de ultieme climax van het autoritaire en expansionistische gedrag van Rusland van voorbije jaren, waarbij het de omringende landen in toenemende mate intimideerde. Hoewel de EU het Russische optreden als onaanvaardbaar kwalificeerde bleven harde sancties uit. In september 2008, een maand na de beëindiging van het conflict, spraken Duitsland en Frankrijk de voorkeur uit om de betrekkingen met Rusland te normaliseren.229 De Russisch-Georgische oorlog dwongen de EU en de Verenigde Staten meer aandacht te besteden aan het Russische buitenlands beleid in de voormalige Sovjetrepublieken. Binnen de NAVO werd gedebatteerd of een verdere uitbreiding in oostwaartse richting nog zinvol was. De afhankelijkheid van Russische energie speelde in deze overweging de voornaamste rol.230 Het streven van de EU om de betrekkingen met Rusland te verbeteren werd verstoord door twee gebeurtenissen. Ten eerste resulteerde de gasoorlog tussen Oekraïne en Rusland van januari 2009 wederom tot een terugval in de gastoevoer naar Europa.231 Ten tweede stond Rusland kritisch tegenover de lancering van het Eastern Partnership (EaP) in mei 2009, een 225
J. Smith, The NATO-Russia Relationship, Washington D.C.: Center for Strategic and International Studies 2008, p. 11. 226 Kropatcheva, p. 81. 227 Smith, p. 11. 228 Shevtsova, pp. 81-82. 229 M. de Haas, „NATO-Russia Relations after the Georgian Conflict‟, Atlantisch Perspectief, nr. 7 (2009), p. 7. 230 Shevtsova, pp. 81-82. 231 J. Mankoff, Russian Foreign Policy: The Return of Great Power Politics, Lanham: Rowan & Littlefield 2009, p. 172.
75
initiatief dat vooral door de Oost-Europese EU-lidstaten sterk ondersteund werd. Rusland was er voor beducht dat de EU met het EaP zich zou mengen in de binnenlandse aangelegenheden van de partnerstaten. Volgens Moskou zouden de aan het partnerschap deelnemende regeringen eerder vatbaar zijn een pro-westerse houding aan te meten.232 Het aantreden van Barack Obama begin 2009 betekende het begin van een „re-set‟ politiek ten opzichte van Rusland. De herpositionering van het Amerikaanse buitenlands beleid werkte in het voordeel van Moskou. Zo zou Obama, in tegenstelling tot zijn voorganger Bush jr., een minder assertieve politiek volgen als het ging om zowel NAVOuitbreiding als wel democratische promotie in de voormalige Sovjetrepublieken. De Obamaadministratie schoof de verantwoordelijkheid aangaande de ontwikkeling van de betrekkingen met de landen van het EaP in de handen van Brussel. Al vlug bleek dat het EU-beleid ten opzichte van het EaP incoherent en weinig doortastend was. Obama‟s „re-set‟ opende een vacuüm voor Rusland in de post-Sovjetrepublieken, dat Moskou in staat stelde meer grip te krijgen in haar „near abroad‟.233
3.3
Politieke ontwikkelingen
Als gevolg van de politieke crisis die in de loop van 2005 was ontstaan waren de parlementsverkiezingen van maart 2006 voor Joesjtsjenko een ideale gelegenheid om via een nieuwe regering het proces naar Euro-Atlantische integratie op een positieve manier te bevorderen. Voor de president was het hierbij noodzakelijk dat hij na de uitkomst van de verkiezingen op korte termijn een daadkrachtige pro-westerse regering zou vormen. Na de probleemloze en eerlijk verlopen verkiezingen bleek Joesjtsjenko‟s partij Ons Oekraïne genoegen te moeten nemen met een derde plek. De partij behaalde met 14 procent van de stemmen duidelijk minder stemmen dan het Blok Tymosjenko, dat met 22 procent van de stemmen de tweede partij was geworden. De partij van Janoekovitsj, de Partij van de Regio‟s, zou de grootste partij worden met 32 procent van de stemmen.234 Ondanks dat het Blok Tymoshenko en de Socialistische Partij (SPU) van Oleksandr Moroz (die een NAVOlidmaatschap niet zag zitten), was het voor Ons Oekraïne nodig om met deze partijen een meerderheidscoalitie te vormen, wilde de president zijn westerse koers kunnen voortzetten. De onderhandelingen tussen deze drie partijen zouden echter bijna vier maanden duren als
232
Mankoff, p. 149. Kuzio (2012), p. 9. 234 Moshes, p. 20. 233
76
gevolg van onenigheid over de te verdelen posten.235 Zo vond Tymosjenko dat zij het recht had om premier te worden gebaseerd op het feit dat zij de grootste partij was geworden (dit was bepaald in een verdrag tussen oppositieleiders), een argument waarin Joesjtsjenko zich niet kon vinden.236 Nadat de SPU zich begin juli terugtrok uit de Oranje coalitie, beschikte het Oranje kamp niet meer over een meerderheid van de stemmen. Joesjtsjenko, die verwachtte dat zijn partij bij nieuwe verkiezingen nog meer stemmen zou verliezen, besloot hierop een coalitie te vormen met de Partij van de Regio‟s en stond toe dat Janoekovitsj premier werd. In oktober 2006 bleek samenwerken onmogelijk waarop uiteindelijk de „anti-crisis coalitie‟ (de Alliantie van Nationale eenheid) gevormd werd door de Partij van de Regio‟s, de SPU en de Communistische Partij.237 Voordat Joesjtsjenko akkoord ging met het premierschap van Janoekovitsj wilde hij dat de regering zijn handtekening zette onder de „Verklaring van Nationale Eenheid‟.238 Met dit document wilde de president de garantie van de premier en zijn coalitie dat zij de westerse integratie van Oekraïne en de hiermee gepaard gaande politieke en economische hervormingen zouden ondersteunen. De regering diende de onderhandelingen te starten met het oog op toetreding tot de WTO en een vrijhandelsgebied tussen Oekraïne en de EU. Daarnaast diende er vaart te worden gezet achter de onderhandelingen met de NAVO aangaande de MAP.239 Het was duidelijk dat Joesjtsjenko, net als in 2005, er niet in was geslaagd om daadkrachtig en effectief op te treden. Had hij Tymosjenko direct na de verkiezingen premier laten worden dan had de Oranje coalitie kansen gehad om succesvol te worden. De plotselinge ineenstorting van de Oranje coalitie betekende dat het buitenlands beleid volledig uit balans raakte, hetgeen een strijd veroorzaakte over de te volgen koers aangaande het buitenlands beleid. Met Janoekovitsj als premier kreeg Oekraïne in principe te maken met twee verschillende koersen in het buitenlands beleid. Joesjtsjenko wilde zijn Euro-Atlantische beleid blijven uitvoeren terwijl Janoekovitsj een vervolg wilde geven aan de multi-vector diplomatie van Koetsjma. Volgens de nieuwe premier diende Oekraïne de focus te verschuiven van „Euro-romantiek‟ naar „Euro-pragmatisme‟. Dit betekende volgens Janoekovitsj niet dat het EU-integratieprogramma definitief van de baan moest worden 235
G. Sasse, „Where did it all go wrong in Ukraine?‟, Guardian, Friday 4 August 2006, http://www.guardian.co.uk/world/2006/aug/04/ukraine, geraadpleegd op 25 juni 2013. 236 Kuzio (2012), p. 3. 237 Larrabee (2007b), p. 48. 238 In de „Verklaring van Nationale Eenheid‟ is vastgelegd dat de regering een aantal acties dient te ondernemen, zoals het aanpakken corruptie en het doorvoeren van institutionele en economische hervormingen. Zie: Freire, p. 239. 239 Ibidem, p. 239.
77
geschoven. Een EU-lidmaatschap op de korte middellange termijn was echter geen optie meer.240 In zijn functie als premier probeerde Janoekovitsj in toenemende mate Joesjtsjenko te beperken in zijn autoriteit aangaande het bepalen van het Oekraïense buitenlands beleid. De grondwetswijziging van eind 2004, trad februari 2006 in werking en maakte het voor de premier mogelijk daadkrachtiger te handelen binnen het politieke landschap. De macht van het parlement was nu aanzienlijk vergroot en hield onder meer in dat de volksvertegenwoordiging ministers kon ontslaan als 226 van de 450 parlementsleden vóór zouden stemmen.241 Janoekovitsj zou diverse bondgenoten van Joesjtsjenko ontslaan, zowel in het kabinet als binnen de diverse regio‟s, welke vervangen werden door mannen die meer Russisch dan westers gezind waren. De door Tarasjoek geleide „Commissie voor Europese en Euro-Atlantische integratie‟ werd opgeheven en vervangen door een „Commissie voor Defensie en Europese Integratie‟ geleid door Janoekovitsj zelf.242 In december 2006 werd Tarasjoek uiteindelijk ontslagen, ondanks dat deze post onder de bevoegdheid van de president viel. Een open confrontatie tussen de president en premier volgde, welke uiteindelijk in het voordeel uitviel van Janoekovitsj: Tarasjoek zou eind januari 2007 aftreden.243 De machtspositie van Joesjtsjenko zou verder afnemen nadat de Rada een wet aanvaarde waarin onder meer werd bepaald dat de president binnen vijftien dagen een premier, minister van Buitenland Zaken en minster van Defensie diende aan te wijzen. Indien de president hier niet in slaagde, zou de regering deze taak op zich nemen. Joesjtsjenko zag in dat zijn positie als koersbepaler van het buitenlands beleid in toenemende mate werd ondermijnd door Janoekovitsj‟s optreden. Doordat het ontslaan van de premier volgens de nieuwe wet niet meer onder de bevoegdheid viel van de president leek een nieuwe politieke crisis dan ook in de maak.244 Eind 2006 en begin 2007 liepen een aantal bondgenoten van Ons Oekraïne over naar het kamp van Janoekovitsj, waardoor de kans ontstond dat de Partij van de Regio‟s een
240
Youngs, p. 370. European Commission, Amendments to the Constitution of Ukraine, adopted 8 December 2004, CDL (2005), http://dss.ucsd.edu/~mshugart/ied/pdfs/ukraine/amendments_ukrainian%20_constitution_2004.pdf, geraadpleegd op 27 juni 2013. 242 S. Larrabee, „Ukrainian Foreign and Security Policy after the Collapse of the Orange Coalition‟, in: F. Heisbourg, A. Bogomolov, J. Sherr, A. Moshes, S. Larrabee eds., Quid Ukraine's Strategic Security?, Brussels: Centre for European Policy Studies 2007(a), p. 31. 243 K. Wolczuk, „Ukraine and its relations with the EU in the context of the European Neighbourhood Policy‟, in: S. Fischer ed., Ukraine Quo Vadis?, Paris: Institute for Security Studies 2008, p. 94. 244 Larrabee (2007b), p. 57. 241
78
tweederde meerderheid zou verkrijgen in het parlement. In een dergelijke situatie zou deze partij bij machte zijn de grondwet aan te passen en zo op een legale wijze de bevoegdheden van de president aangaande het buitenlands beleid verzwakken.245 De toenemende controle van de antiwesterse krachten en de continue onenigheid tussen de coalitie en oppositie deden Joesjtsjenko beslissen het parlement te ontslaan (wat door de grondwetswijziging nu mogelijk was). Ondanks protesten van Janoekovitsj werd overeengekomen nieuwe verkiezingen te houden op 30 september 2007.246 In de aanloop naar de verkiezingen hadden de partijen Blok Tymosjenko en Ons Oekraïne-Volks Zelfverdedigings Blok (OO-VZB), de nieuwe naam van Joesjtsjenko‟s partij, besloten om samen te werken. De gezamenlijke aversie tegen Janoekovitsj was groter dan de onderlinge verdeeldheid. De verkiezingen werden weliswaar gewonnen door de Partij van de Regio‟s, maar doordat OO-VZB en Blok Tymosjenko bij elkaar 228 zetels haalden (een aantal van 226 zetels was nodig voor een absolute meerderheid) kon een hernieuwde Oranje regering worden gevormd. In december 2007 ging de tweede Tymosjenko-regering van start.247 De relaties tussen Joesjtsjenko en Tymosjenko zouden in de periode 2008-2009 gedomineerd worden door een reeks aan confrontaties over politieke en economische kwesties die een nog intenser karakter vertoonden dan de problematiek in 2005. De aanpak van de corruptie was hierbij een moeilijke kwestie. Binnen de machtige politieke klasse, welke sinds eind jaren negentig continue een belangrijk deel uitmaakte van de diverse regeringen, werd corruptie min of meer geaccepteerd. Beslissingen die deze vaak oudere politici namen waren meestal gebaseerd op de opvattingen van lobbyisten, welke gefinancierd werden door oligarchen. Veel politieke beslissingen die binnen het parlement genomen werden bevorderden niet de belangen van de staat maar van individuen die belangen hadden in zowel Rusland als Europa. Daardoor bleef corruptie ook een factor die bijdroeg aan de multi-vector diplomatie van Oekraïne.248 De omvang van corrupte handelingen bleef dusdanig doorgaan, dat het vaak onbegonnen werk was om het te bestrijden. Joesjtsjenko slaagde er tijdens zijn ambttermijn niet in om machtsmisbruik en corruptie volledig uit te bannen binnen het politieke systeem. In tegenstelling tot Tymoshenko, die snelle radicale hervormingen wilde doorvoeren, was de president voorstander van een meer voorzichtigere aanpak waardoor veel
245
Fischer, p. 125. Larrabee, (2007b), p. 57. 247 Kuzio (2012), p. 6. 248 Shemlova, p. 34. 246
79
politici uit het Koetsjma tijdperk vaak ongehinderd hun corrupte praktijken konden voortzetten. Ook in het buitenlands beleid bleken beide coalitiegenoten niet op een lijn te zitten. In het verkiezingsprogramma van Blok Tymoshenko voor de verkiezingen in 2007 was nauwelijks aandacht gegeven aan het buitenlands beleid. Het programma gaf niet te kennen dat Oekraïne zou moeten participeren in economische of militaire organisaties.249 Tymosjenko zelf pleitte voor een harmonisatie van de betrekkingen met Moskou en stelde dat EuroAtlantische integratie niet de manier was om deze betrekkingen te verbeteren.250 Deze terughoudende positie van het Tymosjenko-kamp was zodoende in tegenstrijd met de persoonlijke ambities van de president. Het was vooral de oorlog tussen Rusland en Georgië waarin de verschillen in het buitenlands beleid zichtbaar werden. De oorlog werd een belangrijk discussiepunt binnen de Oekraïense politiek, omdat verwacht werd dat op korte termijn de Oranje coalitie zou vallen.251 Met het oog op mogelijke parlementsverkiezingen en de presidentsverkiezingen van 2010 in zicht zouden de drie belangrijkste politieke partijen het conflict gebruiken om de publieke opinie te beïnvloedden. Tijdens en na de oorlog raakte niet alleen het parlement, maar ook de Oranje coalitie verdeeld in drie blokken: een pro-Georgisch, pro-Russisch en een neutraal blok. Joesjtsjenko stond volledig aan de zijde van Georgië aangezien hij warme relaties onderhield met de eveneens westers georiënteerde Georgische president Mikheil Saakashvili. Kort na het einde van de oorlog beschuldigde de presidentiële administratie Tymosjenko van het verraden van de “nationale belangen”, omdat zij had geweigerd direct steun uit te spreken voor Georgië. In plaats van Joesjtsjenko‟s positie te volgen nam zij een voorzichtiger (neutraal) standpunt in om haar publieke steun voor de aankomende presidentsverkiezingen te verbreden en beschuldigde de president van het aanwakkeren van nationalistische krachten in een periode waarin juist terughoudendheid was gevraagd.252 Daarnaast werkte het Blok Tymosjenko mee aan een onderzoekscommissie van de Partij van de Regio‟s, de partij die Rusland steunde in het conflict, die illegale wapenhandel tussen Oekraïne en Georgië moest bewijzen. Op zijn beurt deed de president een poging om pro-westerse stemmers van Tymosjenko aan te trekken. Joesjtsjenko omschreef de samenwerking tussen Tymosjenko en Janoekovitsj als een tool van
249
Malek, p. 517. Freire, p. 240. 251 O. Haran, P. Burkovsky, „War in Georgia and the “Russian Card” in Ukrainian Politics‟, PONARS-Eurasia Policy Memo nr. 50, December 2008, p. 3. 252 Haran, Burkovsky, p. 3. 250
80
“Russisch imperialisme” en een “scenario die verworvenheden van de Oranje Revolutie kapot maakte.”253 De harde verwijten van Moskou aan het adres van Joesjtsjenko enerzijds en de vriendelijke houding ten opzichte van Tymosjenko en Janoekovitsj anderzijds droegen bij aan de beslissing van de president en zijn partij om de samenwerking met diens coalitiepartijen te beëindigen, hetgeen opnieuw verkiezingen zou betekenen. Nieuwe verkiezingen zouden echter niet plaatsvinden. Enerzijds was duidelijk dat onderhandelingen over een eventuele nieuwe coalitie vruchteloos waren in een atmosfeer van wantrouwen en wederzijdse beschuldigingen, anderzijds wild het Blok Tymosjenko verkiezingen voorkomen uit angst voor het verlies van stemmen. De premier slaagde er uiteindelijk in om op 9 december 2008 de „gebroken‟ coalitie te herstellen met de medewerking van een derde partij, het Lytvyn Blok. Deze fragiele coalitie zou in 2009 verdeeld raken over vooral de aanpak van de financiële crisis en af te sluiten gascontracten met Rusland.254 Na de overwinning van Janoekovitsj van de presidentsverkiezingen in februari 2010 werd de Tymosjenko-regering direct vervangen door een regering met zijn Partij van de Regio‟s, welke vrijwel geheel gedomineerd werd door zakenmannen en intimi van machtige oligarchen.255 Door de verschillende politieke crisissen was president Joesjtsjenko er niet in geslaagd de benodigde stabiliteit te creëren in de binnenlandse politiek, die nodig was om van de Oranje revolutie een succes te maken. Dit was deels te wijten aan de president zelf. Ook na de parlementsverkiezingen van 2006 werd Joesjtsjenko‟s politiek gekarakteriseerd door besluiteloosheid en gebrek aan daadkracht, waardoor de president nooit uitgroeide tot een revolutionaire leider. De weigering om Tymosjenko tot premier te benoemen toonde aan dat persoonlijke rivaliteit de voorrang kreeg boven strategische doelen. De onderlinge onenigheid en diverse regeringswisselingen betekenden niet alleen dat het uitzetten van een consistent buitenlands beleid onmogelijk was. Ook werd er een slecht signaal afgegeven naar de westerse actoren, de EU en NAVO. Doordat de twee coalitiepartijen en de belangrijkste oppositiepartij er elk andere opvattingen op nahielden over de schuldvraag, had de oorlog in Georgië tot een aanzienlijk verzwakking van het parlement geleid. Tot aan de presidentsverkiezingen weigerden de drie partijen een gezamenlijk standpunt te vormen aangaande de Georgische kwestie. De binnenlandse politiek was nu zo 253
Haran, Burkovsky, p. 4. Ibidem. 255 S. Kudelia, „The sources of continuity and change of Ukraine‟s incomplete state‟, Communist and PostCommunist Studies, nr. 45 (2012), p. 426. 254
81
verdeeld geraakt dat er definitief een einde gekomen was aan de mogelijkheid om een westers buitenlands beleid te voeren. 3.4
De westerse factor
Met de terugkeer van Janoekovitsj als premier was het voor Joesjtsjenko duidelijk dat de kansen op een spoedige Euro-Atlantische integratie voorlopig gering waren. Desondanks had de president nog de hoop dat zijn land een MAP status zou worden toegewezen tijdens de NAVO-top in Riga. Dit zou eventueel de EU er mogelijk toe brengen het Oekraïense toetredingsvraagstuk hoger op de agenda te zetten. Janoekovitsj had toetreding tot de EU immers nooit afgewezen in zijn retoriek. 3.4.1 De NAVO en Verenigde Staten Een maand voor de parlementsverkiezingen van maart 2006 had Joesjtsjenko verklaard dat Oekraïne klaar was voor een NAVO-MAP. De Oekraïense binnenlandse politieke chaos deed de NAVO echter beslissen het land niet uit te nodigen voor een MAP. Het bezoek van Janoekovitsj aan de EU en NAVO in september 2006 bevestigde dat de politieke verschuiving gevolgen had voor het buitenlands- en veiligheidsbeleid. Janoekovitsj liet weten dat Oekraïne nog niet klaar was om lid te worden van de NAVO en stelde voor een pauze in te lassen in de onderhandeling over een MAP. Zijn beslissing baseerde hij op de lage steun onder de bevolking voor toetreding tot de alliantie (voor de publieke steun betreffende NAVOlidmaatschap, zie paragraaf 2.5 en 3.5).256 Joesjtsjenko, Tarasjoek en veiligheidsminister Anatoliy Grutsenko distantieerde zich direct van de woorden van Janoekovitsj en stelde dat diens uitspraak “onjuist en in tegenspraak was met de nationale belangen”.257 De actie van Janoekovitsj was niet alleen in strijd met de „Verklaring van Nationale Eenheid‟, maar ook met de grondwettelijke bevoegdheid van de president om de lijnen uit te zetten in het buitenlands beleid. Aangezien het voor de NAVO van belang was dat de bevolking positief stond tegenover een lidmaatschap, werd een informatiecampagne noodzakelijk bevonden door de alliantie. Ondanks beloftes van Janoekovitsj zich hier voor in te zetten zou hij tijdens zijn premierschap hiertoe geen acties ondernemen.258 Zijn Partij van de Regio‟s zou zelfs
256
P. Finn, „Ukraine's Yanukovych Halts NATO Entry Talks‟, Washington Post Foreign Service, September 15, 2006, http://www.washingtonpost.com/wp-dyn/content/article/2006/09/14/AR2006091401476.html, geraadpleegd op 23 juni 2013. 257 RIA Novosti ,„Ukraine‟s President Denies Premier‟s Statements on NATO Accession‟, 2006. Zoals weergegeven in: Kropatcheva, p. 64. 258 Shemlova, p. 36.
82
demonstraties organiseren op de Krim tegen geplande NAVO-manoeuvres in de Zwarte Zee.259 Onder de tweede Tymosjenko-regering werd geprobeerd het imago van Oekraïne bij de NAVO te herstellen. Haar kabinet lanceerde een programma waarin de voordelen van een NAVO-lidmaatschap uiteengezet werden.260 Ondanks haar eerdere anti-NAVO uitspraken zou zij samen met Joesjtsjenko proberen een MAP te verkrijgen tijdens de NAVO-top in Boekarest in april 2008. Zij werden hierin gesteund door onder andere de Verenigde Staten. Duitsland en Frankrijk zouden het verlenen van een MAP-status aan Oekraïne echter belemmeren door tegen te stemmen, vooral om een verslechtering in de betrekkingen met Rusland te voorkomen.261 Wel werd een resolutie aangenomen waarin was opgenomen dat Oekraïne ooit lid zouden worden van de alliantie, echter zonder een opgave van een concreet stappenplan om dit te realiseren.262 Na de Boekarest-top zouden de Oekraïense kansen op toetreding tot de NAVO afnemen. Diverse factoren droegen er aan bij dat het vraagstuk over een Oekraïens NAVOlidmaatschap lager op de internationale agenda van de alliantie kwam te staan. Ten eerste de oorlog tussen Rusland en Georgië. De invasie van Georgië maakte duidelijk dat Rusland niet schuwde om haar belangen in de post-Sovjetregio met militaire middelen te verdedigen. Daarbij bleek dat het Westen niet de wil had om in te grijpen in de voor Moskou belangrijke geachte regio‟s.263 Ten tweede zou de Verenigde Staten minder nadruk leggen op het belang van een MAP status voor Oekraïne, onder meer vanwege de „re-set‟ politieke ten opzichte van Rusland (zie ook paragraaf 3.2).264 De weigering van enkele belangrijke NAVO-lidstaten om Oekraïne een MAP aan te bieden in Boekarest was niet alleen het gevolg van twijfels over de politieke bereidheid tot lidmaatschap dan wel teleurstelling in de binnenlandse politiek van Oekraïne. Het was tevens de vrees dat het aanbieden van een MAP aan Oekraïne (en Georgië) het begin zou vormen van een niet te beheersen politiek-militaire ontwikkeling. Met name Duitsland en Frankrijk vreesde hierbij een clash met Moskou. De oorlog in Georgië zou de discussie van een Oekraïens lidmaatschap definitief voor onbepaalde tijd stopzetten. Hoewel de deur voor NAVO-lidmaatschap open bleef staan, was er weinig steun binnen de alliantie voor een uitbreiding in de post-Sovjetregio. 259
Kuzio (2012), p. 4. Shemlova, p. 36. 261 Larrabee (2011), p. 137. 262 Kuzio (2012), p. 7. 263 Larrabee (2011), p. 138. 264 Kuzio (2012), p. 9. 260
83
3.4.2 De Europese Unie De politieke crisissen in Oekraïne van 2006 en 2007 leidden binnen de EU tot twijfels en zorgen over de stabiliteit van het politieke regime. Na de terugkeer van Janoekovitsj als premier riepen de Oost-Europese EU-lidstaten Brussel op om haast te maken met het aanbieden van Oekraïens lidmaatschap. Andere lidstaten, vooral Duitsland, Frankrijk, Spanje en Portugal bleven hier echter sterk op tegen. Duitsland zag meer toekomst in diepergaande samenwerking binnen het raamwerk van een „Neighbourhood Policy plus‟ beleid. Oekraïne zou een „Partnership of Modernisation‟ worden aangeboden als onderdeel van een „New Ostpolitik‟, waarin ook Rusland een belangrijke rol moest gaan spelen.265 Eind 2006 werd, mede door de negatieve opinie binnen een groot deel van de EUlidstaten, door de Europese Raad aankondigt dat de voorwaarden voor (potentiële) kandidaatlidstaten verscherpt zouden worden. Het stellen van nieuwe condities gaf Brussel meer lucht om zich te beraden over het toekomstige uitbreidingsbeleid. Duitsland, Frankrijk en Spanje waren dan ook niet geheel ongelukkig met de terugkeer van Janoekovitsj en zijn multi-vector beleid. 266 De Europese Commissie publiceerde in december 2006 een eerste evaluatierapport over de voortgang binnen de ENP. Het rapport oordeelde dat er aanzienlijke vooruitgang was geboekt op diverse gebieden, waaronder op het gebied van het buitenland- en veiligheidsbeleid (vooral door de constructie bijdrage van Kiev in het Transnistrië-conflict in buurland Moldavië). Het rapport oordeelde minder positief over de aanpak van corruptie en het doorvoeren van economische hervormingen. Volgens de EU was dit voornamelijk het gevolg van politieke instabiliteit, waaraan dan ook hard gewerkt diende te worden.267 Deze politieke instabiliteit in combinatie met oppositie van de Partij van de Regio‟s en de Communistische Partij had er toe geleid dat Oekraïne er in 2006 niet in geslaagd was de geplande toetreding tot de WTO te realiseren. De tweede regering Tymosjenko (2007-2010) zou de basis leggen voor de uiteindelijke toetreding in mei 2008. Hierdoor konden gesprekken geopend worden betreffende de Association Agreement.268 Hoewel op het politieke vlak de relaties moeizaam verliepen, bleven de relaties op economisch gebied gestaag groeien. De EU was Rusland inmiddels voorbij gestreefd als belangrijkste handelspartner van Oekraïne, hoewel Rusland wel de grootse individuele 265
Youngs, p. 369. Ibidem, p. 368. 267 European Commission, Strengthening the ENP: ENP Progress Report Ukraine 2006, http://ec.europa.eu/world/enp/pdf/sec06_1505-2_en.pdf, geraadpleegd 24 juni 2013, pp. 2-7. 268 Kuzio (2012), p. 5. 266
84
handelspartner bleef.269 Ondanks de binnenlandse crisis zouden president Joesjtsjenko en premier Tymosjenko zich inzetten voor betere politieke betrekkingen met de EU. De politici bezochten met regelmaat Brussel om de voortgang binnen het Action Plan te bespreken. In de jaren 2008 en 2009 zou er door de EU meer aandacht worden besteed aan relaties met haar oostelijke buurlanden. Deze ontwikkeling bracht nieuwe hoop in Kiev aangaande EU-integratie. Om de samenwerking met de oostelijke dimensie van het ENP te verdiepen werd in mei 2009 het EaP gelanceerd. Dit gaf Oekraïne de mogelijkheid zich te profileren als de regionale leider wat Europese integratie betreft. Hoewel het beleid werd verwelkomd door Kiev was duidelijk dat ook dit beleid geen concrete toezeggingen deed aangaande een lidmaatschap. In november 2009 nam de EU-Ukraine Cooperation Council de EU-Ukraine Cooperation Agenda (waar de Association Agreement onderdeel van is) aan, die het Action Plan zou gaan vervangen. Net als het Action Plan bood deze overeenkomst echter geen perspectief op een lidmaatschap. Overeenstemming over de inhoud van het verdrag zou pas plaatsvinden in oktober 2011.270 Ondanks de diverse politieke crisissen tussen 2006 en 2009, welke het beeld van de EU ten opzichte van Oekraïne niet verbeterd had, waren de betrekkingen tussen de EU en Oekraïne op diverse terreinen aanzienlijk versterkt. De EU heeft Oekraïne echter nooit te kennen gegeven uitzicht te hebben op een EU-lidmaatschap. Via het EaP en de Association Agreement werd Oekraïne duidelijk gemaakt dat een EU-lidmaatschap er op de korte en middellange termijn niet in zat. Indien Brussel in een vroeg stadium een perspectief op lidmaatschap had gegeven, zou de politieke elite in Kiev wellicht meer eensgezind te werk zijn gegaan, waardoor zij zich in een betere positie zouden bevinden om moeilijke hervormingen door te kunnen voeren. De EU had ook na 2006 geen duidelijke visie over het uitbreidingsvraagstuk. Aan de onderlinge verdeeldheid binnen de Unie was geen verandering gekomen. Een goede relatie met Rusland werd door de grootste EU-lidstaten belangrijker bevonden dan de integratie van Oekraïne binnen de Unie.
269 270
Kropatcheva, p. 279. Kuzio (2012), p. 15.
85
3.5
Publieke opinie en regionalisme
Door het uitblijven van effectieve informatiecampagnes en de anti-NAVO campagne onder de Janoekovitsj- regering zou de publieke opinie aangaande toetreding tot de NAVO en EU (licht) blijven dalen. De lage percentages (ongeveer16 procent was in 2006 voorstander een NAVOlidmaatschap) onderbouwden de stelling van Janoekovitsj dat de bevolking niet zat te wachten op een NAVO-lidmaatschap.271 In zijn rol als premier en later als belangrijkste oppositieleider zou hij het anti-NAVO standpunt van de bevolking als belangrijkste argument gebruiken om zich tegen een NAVO-lidmaatschap te verzetten. Onder de Tymosjenko-regering zou de populariteit voor de EU geleidelijk toenemen, zij het in beperkte mate. Volgens een peiling van het Ukrainian Centre for Economic and Political Studies (UCEPS) steunde in februari 2008 50.9 procent van de bevolking integratie binnen de EU.272 De regionale houding aangaande de te volgen koers in het buitenlands beleid wordt weergegeven in tabel 2. Tabel 2.
Regionale verschillen in Oekraïne betreffende het buitenlands beleid in februari 2008
The priority of the
West
Center
East
South
EU
70.7
57.9
40.8
32.9
Russia
9.4
27.4
55.5
22.4
USA
1.8
1.2
1.7
1.0
Ukrainian foreign policy should be (as of February 2008):
In april 2008, een paar dagen na de NAVO-top in Boekarest, zouden enkele duizenden Oekraïners in diverse steden demonstreren tegen Joesjtsjenko‟s toezeggingen om in de toekomst toe te willen treden tot de alliantie.273 Terwijl de opiniepeilingen een duidelijk signaal afgaven, ontkende Joesjtsjenko dat er sprake was van een anti-NAVO stemming in zijn land. De president baseerde zich hierbij op het aanzienlijke percentage „neutrale‟ en
271
Kropatcheva, p. 65. Razumkov Center Surveys, conducted in 2008. Zie: Kropatcheva, p. 219. 273 Ibidem, p. 65. 272
86
„besluitloze‟ stemmers. Volgens de Joestjenko-administratie zou het een kwestie van tijd zijn voordat de bevolking de voordelen zou inzien van een NAVO-lidmaatschap.274 Het was echter de oorlog tussen Rusland en Georgië die tot een noemenswaardige verschuiving leidde binnen de publieke opinie. Opiniepeilingen van voor en na de oorlog tussen Georgië en Rusland toonden niet alleen aan dat de populariteit voor NAVO-toetreding was gedaald, maar dat tevens de tegenstellingen tussen de regio‟s was vergroot. Lag in januari 2008 het percentage tegenstemmers tussen de 50 en 55 procent, in september 2008 - een maand na de oorlog – lag dit percentage op meer dan 60 procent (zie tabel 3 en 4). Dat de bevolking in het zuiden zich meer dan ooit verzette tegen een NAVO-lidmaatschap valt te verklaren door het hoge aantal aanwezige Russen die zich massaal achter Rusland schaarden.
Tabel 3.
Regionale verschillen: positie van de bevolking ten opzichte van een NAVO-lidmaatschap van Oekraïne voor de oorlog in Georgië275
Membership of
West
Center
East
South
All Regions
In favor
47.8
22.4
8.4
10.9
20.9
Against
20.6
51.2
70.4
59.9
53.1
No opinion
25.3
17.6
9.2
14.0
16.6
Those who would not
6.3
8.8
12.0
15.2
9.4
NATO
vote
Tabel 4.
Regionale verschillen: positie van de bevolking ten opzichte van een NAVO-lidmaatschap van Oekraïne na de oorlog in Georgië276
Membership of NATO
West
Center
East
South
In favor
49.7
33.5
10.0
2.8
Against
37.4
49.3
77.9
99.4
274
Malek, pp. 519-520. On the basis of Razumkov Center Survey (January 2008), in percent. Zie: Kropatcheva, p. 65. 276 Democratic Initiatives Foundation, “Ukrainians‟ Attitudes toward NATO.” Zie: Pifer, p. 397. 275
87
Het conflict in de Kaukasus had tevens implicaties voor de populariteit van Joesjtsjenko. Het pro-Georgische standpunt van de president was in strijd met de opiniepeilingen waarin de voorkeur werd uitgesproken voor een verbetering van de betrekkingen met Rusland.277 Georgië werd door 30 procent van de Oekraïense bevolking verantwoordelijk gehouden voor het conflict, terwijl 18 procent de schuld legde bij Rusland.278 Joesjtsjenko zelf zou geconfronteerd worden met lage publieke steun van 5 procent of minder. Een opiniepeiling in augustus, enkele dagen na het einde van de oorlog, toonde de impopulariteit van de president met duidelijke cijfers aan: 71.5 procent van de Oekraïense bevolking gaf te kennen de president niet te vertrouwen als opperbevelhebber.279
3.6
De Russische factor
Hoewel de terugkeer van Janoekovitsj door het Kremlin werd verwelkomd was van enige ommekeer in het beleid ten opzichte van Kiev geen sprake. Na zijn bezoek aan Moskou (in augustus 2006) begreep Janoekovitsj dat de betrekkingen tussen beide landen dusdanig verslechterd waren dat het moeilijk zou worden om het Kremlin weer tevreden te stellen. Moskou gaf te kennen dat van economische voordelen voorlopig geen sprake zou zijn, maar sloot niet uit dat na „aanpassingen‟ in het Oekraïense buitenlands beleid hier verandering in zou komen. Zo drong Moskou er bij Janoekovitsj op aan dat zijn land meer actief diende te participeren in de ontwikkeling van de SES en lid moest worden van de Eurasian Economic Community (EUrAsEc) als een tussenstap naar de geplande Douane Unie.280 Hoewel Janoekovitsj en zijn Partij van de Regio‟s omvangrijk door het Kremlin waren gesteund tijdens de presidents- en parlementsverkiezingen, kon niet worden gezegd dat zij volledige Russische integratie nastreefden. Nauwere economische samenwerking was mogelijk, maar volledige integratie in een Douane Unie was geen optie voor de premier.281 Daarnaast toonde hij geen enthousiasme voor de in 2002 opgerichte Collective Security Treaty Organization (CSTO). De Europese vector werd door Janoekovitsj dusdanig relevant bevonden in het buitenlands beleid dat hij niet simpelweg zou buigen voor de Russische druk.
277
Kuzio (2012), p. 364. International Foundation for Electoral Systems, „Ukrainian Opinions on Georgia/Russia Conflict‟ Public opinion in Ukraine 2008, http://www.ifes.org/files/UkrainePresentation.pdf, geraadpleegd op 28 juni 2013. 279 Kuzio (2012), p. 364. 280 V. Socor, „Yanukovych Cold-Shouldered on first visit to Russia‟, Eurasia Daily Monitor nr. 3, 2006, http://www.jamestown.org/single/?no_cache=1&tx_ttnews%5Btt_news%5D=31986#.Uc3-8vlQa8B, geraadpleegd op 27 juni 2013. 281 Larrabee (2007a), p. 35. 278
88
Het feit dat Janoekovitsj een aantal maatregelen ondernam om Euro-Atlantische integratie af te remmen werd door Rusland gezien als een eerste stap naar betere betrekkingen.282 Met de terugkeer van Tymosjenko zag Rusland dat de Oranje Revolutie nog steeds in leven was. Oekraïne zou in de periode 2006-2010, vooral ten tijde van de Tymosjenko-regering, door Rusland geconfronteerd worden met de inzet van soft tool machtsinstrumenten. De vrees dat Oekraïne in 2008 mogelijk een MAP-status zou verkrijgen, zorgde voor een toenemende assertiviteit van Moskou. Poetin waarschuwde Oekraïne in februari 2008 dat het land er niet verstandig aan zou doen toe te treden tot de NAVO dan wel NAVO installaties toe te staan op haar grondgebied. Bij een toetreding zou Rusland volgens Poetin “genoodzaakt zijn om haar raketten te richten op deze NAVO installaties”, wat een direct bedreiging betekende voor het Oekraïense territorium.283 In 2009 zette Medvedev vraagtekens bij de lancering van het EaP door te stellen dat het EU-project anti-Russische elementen met zich meebracht. Volgens de Russische president zou de EU dit mechanisme gebruiken om de regeringen van de deelnemende staten op te zetten tegen Moskou.284 Het gebruik van hard tool machtsinstrumenten tegen de Oekraïense bondgenoot Georgië was een factor die de spanning op de Oekraïens-Russische relatie extra deed toenemen en het buitenlands en veiligheidsbeleid van Oekraïne sterk beïnvloede.285 Voordat de gevolgen van dit conflict voor de Oekraïens-Russische relatie besproken worden, zal eerst aandacht worden geschonken aan het belangrijkste soft tool instrument van Rusland: het energiewapen.
3.6.1 Energiepolitiek Ondanks de vertegenwoordiging van de Janoekovitsj-regering werd de gasprijs eind 2006 verhoogd naar 130 dollar per 1.000 kubieke meter. De gasprijs zou naar alle waarschijnlijk hoger zijn ingeschaald indien de Oekraïense regering bestond uit een Oranje coalitie. 286 Rusland probeerde tevens haar invloed over het Oekraïense gasnetwerk te versterken, hetgeen in tegenstrijd was met Janoekovitsj‟s verklaring dat Oekraïne dit niet zou toestaan. Mede als
282
Freire, p. 245. Malek, p. 537. 284 Pifer, p. 396. 285 Oekraïne kreeg ook in toenemende mate te maken met Russische politieke inmenging: Zo stimuleerde Moskou via diverse kanalen het vraagstuk over de Russische taal en de rol van het patriarchaat van Moskou in Oekraïne. Zie: Haran, Burkovsky, p. 5. 286 G. Gromadzki, W. Konończuk, Energy Game Ukraine, Moldova and Belarus between the EU and Russia, Warsaw: Stefan Batory Foundation 2007, p. 23. 283
89
gevolg van hevige oppositie in de Rada werd een wet aangenomen welke benadrukte dat het gasnetwerk eigendom bleef van de Oekraïense staat.287 Hoewel een gascrisis in 2007 was voorkomen zou Rusland tijdens de gasoorlogen van 2008 en 2009 (tijdens de tweede Tymoshenko-regering) de gastoevoer richting Oekraïne wederom reduceren als gevolg van achterstallige betalingen en onenigheid over nieuw voorgestelde gasprijzen.288 Ook in dit geval werd het conflict geassocieerd met politieke motieven. Naast het vermoeden dat de acties van Moskou een reactie waren op de NAVOambities van Oekraïne, stelt Steven Pifer dat Poetin tevens om persoonlijke redenen (Poetin mocht Joesjtsjenko niet als persoon) in diskrediet wilde brengen.289 Door het energiewapen in te zetten had Moskou in ieder geval de politieke en economische druk op de Oekraïense autoriteiten opgeschroefd wat de binnenlandse instabiliteit alleen maar vergrootte. 3.6.2 Het Georgische conflict en de Krim kwestie De oorlog in Georgië betekende een plotselinge verandering van de veiligheidssfeer in de post-Sovjetregio. Voor de eerste keer sinds 1991 schond Rusland internationaal erkende grenzen. De oorlog versterkte de druk op het met moeite tot stand gekomen Vriendschaps- en Samenwerkingsverdrag van 1997. Veel analisten vroegen zich af of Rusland dit akkoord zou blijven respecteren in geval van een NAVO-lidmaatschap van Oekraïne.290 Het was mogelijk dat Rusland, dat zich nu in een sterkere positie bevond dan in de jaren negentig, zou ingaan op claims van de separatisten op de Krim als onderdeel van het Russische streven naar herwinning van verloren gebied (irredentisme). In de maanden voor de oorlog waren er diverse voortekenen dat Rusland de NAVOkwestie van Oekraïne serieus nam. Na de NAVO-top in Boekarest liet Poetin weten dat hij de Krim en Sevastopol zou claimen indien Oekraïne een lidmaatschap zou accepteren. Hoewel hij de onafhankelijkheid van Oekraïne accepteerde betwiste hij de territoriale integriteit van Oekraïne en waarschuwde dat een NAVO-lidmaatschap een verlies betekende voor de Oekraïense soevereiniteit. Tevens nam de Russische Doema een resolutie aan die het Vriendschaps- en Samenwerkingsverdrag ter discussie zou stellen indien Oekraïne een MAP zou ontvangen. Eerder had Joesjtsjenko al geweigerd het huurakkoord van de marinebasis te verlengen na 2017.291
287
Kropatcheva, 196. Freire, p. 245. 289 Pifer, p. 395. 290 Haran, Burkovsky, p. 1. 291 Malek, pp. 538-540. 288
90
Tijdens de oorlog zelf werd de machteloosheid van Joesjtsjenko duidelijk. Hij verklaarde dat Russische schepen die geparticipeerd hadden in operaties tegen Georgië niet mochten terugkeren naar de marinebasis in Sevastopol. Deze eisen werden echter volledig genegeerd worden door de Russische marineleiding.292 Hoewel de inzet van militaire middelen in Oekraïne uitbleef had Rusland de president duidelijk gemaakt dat een NAVOlidmaatschap consequenties zou kunnen hebben- zeker met het oog op de separatistische bewegingen en sentimenten in de zuidelijke (en oostelijke) regio‟s. Ondanks Oekraïne niet direct betrokken was in het Georgische conflict had Rusland aanzienlijke schade aangericht binnen de politieke elite in Kiev. De verscheidene visies op de oorlog die de politici en de bevolking er op nahielden gaf Moskou de mogelijkheid haar belangen in Oekraïne beter te controleren en beschadigde de reputatie van Oekraïne bij de NAVO en EU. Daarnaast toonde het Russische optreden de zwakheid aan van de Oekraïense politieke- en veiligheidsinstituties en bleken er geen effectieve instrumenten aanwezig om de publieke opinie te beïnvloeden om deze tegen Russische propaganda campagnes af te weren.
3.7
Samenvattend
Nadat Joesjtsjenko er niet in geslaagd was een „coalitie van democratische krachten‟ te vormen en de implementatie van een „brede coalitie‟ onsuccesvol bleek, kreeg Oekraïne een regering die er andere visies en strategieën op nahield dan het kamp van de president aangaande het buitenlands beleid. De „anti-crisis coalitie‟ van de Partij van de Regio‟s, de SPU en de Communistische Partij streefden een neutraal en gematigd (pro-Russisch) isolationisme na. De grondwettelijke wijziging die de rol van het parlement had versterkt bemoeilijkte de president aanzienlijk in de uitvoering van zijn Euro-Atlantische project. De terugkeer Janoekovitsj als premier betekende in principe de terugkeer van de multi-vector diplomatie van het tijdperk Koetsjma, met dit verschil dat de multi-vector diplomatie nu niet door een kleine machtige groep werd beleden, maar door verschillende machtsgeledingen binnen de twee kampen. In het buitenlands beleid was integratie in de EU voor Janoekovitsj een doel voor de langere termijn geworden, een beslissing die door een aantal voorname EU-lidstaten werd verwelkomd gezien de aanhoudende interne verdeeldheid binnen de EU. Door de Oekraïense politieke instabiliteit, waardoor geen hervormingsgezinde coalitie kon worden gevormd, had de NAVO al voor de definitieve aanstelling van Janoekovitsj besloten het land geen MAP aan 292
Pifer, p. 395.
91
te bieden. Janoekovitsj zelf gaf aan een de onderhandelingen over de MAP voor onbepaalde tijd stop te zetten. Hoewel Rusland de terugkeer van Janoekovitsj verwelkomde, bleef een noemenswaardige positieverandering ten opzichte van Kiev uit. Moskou eiste dat Kiev eerst concrete acties zou moeten ondernemen waaruit bleek dat van integratie in de EU, maar voornamelijk de NAVO, geen doelen meer zouden zijn van Kiev. Daarnaast wenste Rusland meer participatie van Oekraïne in economische organisaties binnen het GOS. Na de regeringwisseling eind 2007 kreeg de president zijn leiderschap terug over het buitenlands beleid. Doordat premier Tymosjenko er echter een andere binnenlandse agenda op nahield dan de president was van een degelijke samenwerking geen sprake. Het westen zag dan ook geen noodzaak een exclusief beleid op te stellen ten opzichte van Kiev binnen het ENP-raamwerk. Meningverschillen over de aanpak van hervormingen en onderlinge beschuldigingen hadden tot gevolg dat er een weinig effectief beleid werd gevoerd waardoor de benodigde hervormingen uitbleven. De corruptie en belangverstrengeling bleven dan ook grootschalig aanwezig. De binnenlandse hervormingen hadden voor Tymosjenko een grotere prioriteit dan het buitenlands beleid, wat ten koste ging van het westerse project van Joesjtsjenko. Daarbij kwam dat het kamp Tymosjenko minder fanatiek een NAVOlidmaatschap nastreefde dan de president. Tussen de politieke crisissen door en ondanks het gebrek aan publieke steun deed de president nogmaals een poging een MAP status te verkrijgen. De weigering om Oekraïne een MAP aan te bieden was niet alleen gebaseerd op de twijfels binnen de NAVO over de politieke stabiliteit en de geringe steun binnen Oekraïne. Het was vooral de angst van de belangrijkste Europese staten (exclusief Groot-Brittannië) dat een Oekraïens lidmaatschap de grondige en belangrijke relaties Rusland zou beschadigen. Dit motief speelde tevens een belangrijke rol in de weigering Oekraïne een concreet perspectief te bieden op een EU-lidmaatschap. De oorlog in Georgië resulteerde niet alleen in een duidelijke scheiding binnen het parlement tussen een pro-Georgisch en een pro-Russisch blok, maar splitste tevens de Oranje coalitie. Terwijl Joesjtsjenko volledig de Georgische positie steunde, nam Tymosjenko een meer voorzichtig, pragmatisch standpunt in en volgde hiermee de lijn van de EU. Het conflict had echter op meerdere terreinen schade aangericht. Zo was de publieke opinie negatiever dan ooit aangaande een NAVO-lidmaatschap. Daarnaast was het voor het Westen duidelijk geworden dat Rusland bereid was met militaire middelen op te komen voor de belangen van pro-Russische actoren in de „near abroad‟. Zonder een breed draagvlak onder de bevolking en gezien de sluimerende kwesties op de Krim was een NAVO-lidmaatschap op de korte- en 92
middellange termijn uitgesloten. De „re-set‟ van het Amerikaanse buitenlands beleid ten opzichte van Rusland betekende tenslotte een afzwakking van de aandacht van de NAVO voor de „near abroad‟. De interne politieke crisis in de tweede Tymosjenko-regering zou tot aan de presidentsverkiezingen van begin 2010 voortduren. De gasoorlog van 2008/2009 verslechterde niet alleen de relatie met Rusland maar beschadigde tevens de relatie met de EU. Ruim vijf jaar na zijn verkiezing was Joesjtsjenko er niet in geslaagd een duidelijke geopolitieke verschuiving naar het Westen te realiseren. Van een daadwerkelijke breuk met de multi-vector diplomatie was dan ook geen sprake.
93
H. 4 Conclusie Deze scriptie heeft zich gericht op de factoren die een rol spelen bij de bepaling van het buitenlands beleid van Oekraïne. Deze factoren hebben de politieke elite in de eerste jaren na onafhankelijkheid doen besluiten om een multi-vector diplomatie aan te wenden, in het bijzonder ten opzichte van het Westen, enerzijds vertegenwoordigd door de Verenigde Staten, de EU en de NAVO en anderzijds Rusland. In de jaren 2004-2005 zijn pogingen ondernomen om aan de veelzijdigheid van de multi-vector diplomatie een einde te maken. In de periode 2006-2007 was er korte tijd sprake van een terugkeer van de multi-vector diplomatie. In de periode 2008-2009 werd tegen beter weten in een laatste poging ondernomen om het EuroAtlantische project te redden. In deze conclusie wordt allereerst teruggekoppeld naar de theorie. Ik zal allereerst toelichten in hoeverre Oekraïne begin jaren negentig als een quasi-staat te omschreven viel. Vervolgens wordt beschreven in hoeverre Oekraïne er in geslaagd is zich te ontwikkelen in een staat met een positieve soevereiniteit. Gezien de focus van deze scriptie is hoofdzakelijk gekeken naar die negatieve elementen die betrekking hebben op de externe soevereiniteit. Tevens wordt teruggekomen op de gedragingen van Oekraïne als een kleine staat ten opzichte van de internationale actoren die in deze scriptie centraal hebben gestaan. Op deze wijze kan worden bekeken of de basisvoorwaarden aanwezig waren om een multi-vector diplomatie te volgen. Vervolgens zullen de belangrijkste factoren worden besproken die het buitenlands beleid tussen 1991 en 2010 bepaald hebben en kan een antwoord worden gegeven op de onderzoeksvraag. Het laatste hoofdstuk sluit af met een korte analyse van het hedendaagse en te verwachten buitenlands beleid van Oekraïne.
4.1
Terugkoppeling naar de theorie
Oekraïne als quasi-staat In hoofdstuk één is beschreven in hoeverre Oekraïne afhankelijk was van voormalig overheerser Sovjet-Rusland en welke gevolgen dit had voor de Oekraïense soevereiniteit. Gebleken is dat Oekraïne na de val van de Sovjet-Unie grotendeels als „quasi-staat‟ te typeren was, dat wil zeggen dat zij gekenmerkt werd door een negatieve soevereiniteit. Ondanks het verkrijgen van de juridische soevereiniteit, omvatte deze soevereiniteit niet het gehele territorium, de complete infrastructuur en totale populatie.
94
De Oekraïense positie was begin jaren negentig zeer kwetsbaar. De veiligheid, dat wil in dit geval zeggen het „overleven‟ van de jonge staat, stond centraal. Het primaire belang van Oekraïne was om de onafhankelijkheid, en de daarmee samenhangende politieke zelfstandigheid en zeggenschap van het land te waarborgen (de interne en externe soevereiniteit) en dan vooral met betrekking tot de voormalig overheerser Rusland. Rusland erkende niet onvoorwaardelijk de grenzen, aangezien Moskou aanspraak maakte op het schiereiland Krim met de belangrijk bevonden havenstad Sevastopol. Een tweede facet van de negatieve soevereiniteit was verbonden met de economische afhankelijkheid van Rusland. Het buurland bleef de belangrijkste energieleverancier van Oekraïne en veruit de grootste individuele handelspartner. Tevens deelt Oekraïne met Rusland de Sovjetinfrastructuur (zoals pijplijnnetwerken). Een volgend negatief element was het ontbreken van een sterke culturele identiteit. Als gevolg van het gezamenlijke verleden met Rusland was de Russische cultuur sterk vertegenwoordigd binnen Oekraïne. Vooral in de oostelijke en zuidelijke regio‟s van Oekraïne bevinden zich veel etnische Russen en Oekraïners met een sterk pro-Russische houding. Tenslotte kan genoemd worden dat het Oekraïne ontbrak aan competente instituties. Hierdoor was zij niet in staat de socioeconomische rechten van haar burgers te garanderen. Om zich te ontwikkelen van een quasi-staat naar een moderne staat met een „positieve‟ soevereiniteit startte Oekraïne onder zijn eerste president Kravtsjoek aan een natie- en staatsvormingproces. Tegelijkertijd werd begonnen aan een proces van politieke en economische hervorming. Oekraïne wilde bovenal nationale veiligheid en politieke zelfstandigheid realiseren ten opzichte van voormalig overheerser Sovjet-Rusland door betrekkingen aan te gaan met bevriende staten en internationale instituties. Om de territoriale integriteit te kunnen garanderen was het cruciaal dat Oekraïne op zoek moest gaan naar veiligheidsgaranties. Kravtsjoek en Koetsjma hebben hierbij stelselmatig samenwerking met veiligheidsorganisaties binnen het GOS afgewezen uit angst voor Russische dominantie. Om de veiligheid te kunnen garanderen werd gekozen voor een „kostbare‟ samenwerking met westerse vectoren. Oekraïne verspeelde namelijk haar kansen te profiteren van Russische voordelen aangaande Russisch militair materiaal en een gemeenschappelijke grensverdediging. Oekraïne ging wel op militair gebied betrekkingen aan met verschillende westerse actoren. Deze samenwerking werd gezocht bij organisaties als de NAVO en bij grootmachten, zoals de Verenigde Staten. Deze samenwerking was mede gewenst ter oplossing van de verschillende verdelingsvraagstukken tussen Oekraïne en Rusland. De moeizame bilaterale relatie met 95
Rusland was een probleem met betrekking tot de realisatie van de belangen territoriale soevereiniteit en politieke zeggenschap. Disputen over onder meer kernwapens, het schiereiland Krim en de Zwarte Zee vloot diende te worden opgelost. Met behulp van de Verenigde Staten werd de kwestie over de kernwapens opgelost. Pas aan het eind van de jaren negentig ondertekenden Rusland en Oekraïne een Samenwerkings- en Vriendschapsverdrag, welke in 1999 werd geratificeerd. Het is vanaf dit jaar dat Rusland formeel de Oekraïense grenzen en dus haar territoriale onafhankelijkheid erkende. Het akkoord betekende wel dat Russische militaire krachten voor onbepaalde tijd gestationeerd zouden blijven op Oekraïens grondgebied. Hiermee werd de Oekraïense politiek binnen de eigen grenzen beïnvloed door buitenlandse krachten en was er nog steeds sprake van een inbreuk op de soevereiniteit van het land. Toch kan gesteld worden dat het Samenwerkings- en Vriendschapsverdrag de territoriale veiligheid van Oekraïne ten opzichte van Rusland aanzienlijk had versterkt. Het Tuzla-conflict van 2003 gaf echter aan dat de territoriale vraagstukken kwetsbaar bleven. Met het min of meer veiligstellen van de veiligheidspositie kwam de problematiek aangaande militaire, maar vooral economische ontwikkeling steeds meer naar voren. Economische hervormingen om de afhankelijkheid te reduceren bleken om diverse redenen complex. De afhankelijkheid van gas en olie is de belangrijkste factor binnen de economische relaties. Rusland zou daarbij in toenemende mate een rol gaan spelen in de Oekraïense bedrijvensector. Vanaf de eind jaren negentig zouden Russische oligarchen in toenemende mate samenwerken met hun Oekraïense tegenhangers. Dit betekende onder andere dat Russische belangen doorspeelden in de Oekraïense politieke sfeer. Oekraïne bleek zich daar nauwelijks tegen te kunnen verzetten. De functie als doorvoerland naar Europa bleek voor Oekraïne, getuige de gasoorlogen, eerder een zwakheid dan een factor waarmee het Rusland kon dwarsbomen. De asymmetrische verhoudingen in de handelsrelaties hebben Rusland een dermate voordelige onderhandelingspositie opgeleverd dat zij de mogelijk heeft de soevereiniteit van Oekraïne aan te tasten. Dat Moskou een sterkere onderhandelingspositie heeft is onder andere tot uiting gekomen in het dispuut aangaande de Zwarte Zee vloot. Na 2004 had het er alle schijn van dat het energiewapen werd gebruikt om Oekraïne te dwarsbomen in haar westerse project. De zelfstandigheid die Oekraïne op economisch gebied bezit ten opzichte van Rusland was en is dus instabiel. Oekraïne is er nauwelijks in geslaagd diversificatie aangaande energie-import te realiseren. Om meer balans te brengen in deze onevenwichtige economische positie is in de loop van de jaren negentig toenadering gezocht tot hoofdzakelijk westerse actoren, waarbij door Koetsjma een lidmaatschap van de WTO en de EU - in ieder 96
geval in retoriek - als doel werd gesteld. Na geïsoleerd te zijn van het Westen (tussen 2000 en 2004), als gevolg van „Koetsjma-gate‟ en de westerse oriëntatie op Rusland na 9/11, bleek Koetsjma echter meer interesse te tonen in samenwerking binnen het GOS, hierbij aangespoord door oligarchen. Samen met de president zagen de oligarchen hun privébelangen beter gerealiseerd worden door nauwe samenwerking met Rusland. Toch bleef Koetsjma zijn wens uitspreken ooit te willen toetreden tot de EU. Het ambivalente gedrag in het buitenlands beleid van Koetsjma zorgde zowel bij Rusland als bij het Westen voor irritatie. Na 2004 zijn door diverse oranje coalities pogingen ondernomen om een EU-lidmaatschap (en WTO-lidmaatschap) daadwerkelijk te realiseren. Om te voldoen aan de door deze organistie(s) gestelde condities was het doorvoeren van binnenlandse hervormingen noodzakelijk. Daarnaast was het nodig om de bevolking in gebieden met een lage nationale visie (het zuiden en oosten) warm te maken voor westerse economische integratie, aangezien zij de voorkeur gaven aan economische integratie met Rusland. Over het algemeen kan gesteld worden dat Joesjtsjenko hier niet in geslaagd is. Hoewel de handelsbetrekkingen met de EU aanzienlijk zijn toegenomen kan over het algemeen gesteld worden dat het verkrijgen van een positieve soevereiniteit op het economische vlak slecht ten delen is behaald en een zeer moeizaam proces is en voorlopig zal blijven. Het verminderen van de energieafhankelijkheid is hierbij cruciaal. Aangaande de militaire ontwikkeling werd na de midden jaren negentig in toenemende mate samengewerkt met westerse veiligheidsorganisaties. Via deelname aan militaire missies van zowel de NAVO als de VN bevorderde Oekraïne de eigen militaire ontwikkeling. Zowel onder Koetsjma en Joesjtsjenko is deze samenwerking vrijwel altijd goed verlopen en beide presidenten gaven aan een lidmaatschap na te streven. Onder Joesjtsjenko zijn daadwerkelijk pogingen ondernomen om een NAVO-lidmaatschap te verkrijgen. De combinatie van politieke problematiek (vooral door de onenigheid met Tymosjenko waardoor benodigde hervormingen uitbleven), de verschillende politieke visies aangaande het buitenlands beleid, de Russische druk en een (zeer) negatieve publieke opinie maakte het voor Oekraïne onmogelijk om in aanmerking te komen voor een NAVO-lidmaatschap.
Theorie: Oekraïne als multi-vector staat Kirbassov heeft een viertal basisvoorwaarden genoemd waaraan een staat moet voldoen om een multi-vector diplomatie te kunnen voeren. Een korte analyse maakt duidelijk dat Oekraïne aan deze voorwaarden voldoet.
97
Oekraïne is ten eerste een kleine staat aangezien zij enerzijds sterk afhankelijk is van andere staten en anderzijds om steun en samenwerking vraagt bij staten en organisaties. In het oosten richt Oekraïne zich op de grootmacht Rusland, waar het op economisch, en in mindere mate op militair vlak, sterk afhankelijk van is. In het Westen werd begonnen aan de opbouw van een partnerschap met de grootmachten EU en de Verenigde Staten, welke als tegenwicht moesten dienen ten opzichte van „initiële‟ grootmacht Rusland. Daarnaast werd doorgaans door Oekraïne een lidmaatschap nagestreefd met multinationale instituties, zoals de NAVO (militaire bescherming en samenwerking), de OVSE (militaire, economische en humanitaire samenwerking) en de WTO (economische samenwerking), stuk voor stuk instituties waarin zich voornamelijk sterke lidstaten bevinden. Alleen op het gebied van regionale samenwerking met andere kleine staten verkreeg Oekraïne een voortrekkersrol via het samenwerkingverband GUAM. Oekraïne is zelf niet in staat om op eigen wijze te participeren in globale aangelegenheden en maakt binnen de internationale arena geen gebruik van militaire instrumenten als machtswapen. Tenslotte is in de onafhankelijkheidsverklaring van Oekraïne opgenomen dat het land een beleid van neutraliteit nastreeft. Zoals is gebleken voelt en gedraagt Oekraïne zich als een staat gelegen tussen grootmachten en multinationale instituties. Ten opzichte van de actoren waarmee zij in onderhandeling treedt, is Oekraïne dus hoofdzakelijk de kleinere (zwakkere) staat. Aangezien Oekraïne als kleine staat betrekkingen onderhoudt met de „initiële‟ grootmacht en betrekkingen aan is gegaan met nieuwe „duurdere‟ grootmachten voldoet Oekraïne aan de door Kirbassov gestelde voorwaarden. Het is dus logisch dat het Oekraïense buitenlands beleid te karakteriseren is als „multi-vector‟.
4.2
Factoren in het buitenlands beleid
Zoals is gebleken in deze scriptie verklaren een reeks aan factoren het buitenlands beleid van Oekraïne. Deze komen vooral voort uit binnenlandse factoren. Factoren die geanalyseerd zijn betreffen: competitieve politieke (en economische) elites, publieke opinie, geografie, media, economisch vermogen en regionalisme. Daarnaast bleek ook dat het „second image reverse‟ concept van Gourevitch toepasbaar was en is op Oekraïne. De internationale omgeving, Rusland en het Westen in het bijzonder, beïnvloeden in aanzienlijke mate het Oekraïense buitenlandse beleid. De gespleten identiteit van Oekraïne maakt het „onstaan‟ van deze factoren mogelijk. Een aantal van deze factoren zijn daarnaast in sterke mate beïnvloedbaar als gevolg van deze gespleten identiteit.
98
Interne factoren Zoals in alle andere staten wordt het buitenlands beleid gevormd door politieke elites. In Oekraïne is de president de hoofdverantwoordelijke voor het uiteenzetten van de lijnen van het buitenlands beleid. De president en de staatsorganen die hij vertegenwoordigd zijn zodoende een belangrijke factor. Het gaat hierbij ten eerste om de persoonlijke achtergrond en politieke visie van de president en van zijn politieke bondgenoten. Kravtsjoek en Koetsjma bleken ondanks hun communistische verleden er een centristische politieke visie op na te houden. Dit is een belangrijk gegeven aangezien een multi-vector diplomatie alleen kan worden uitgevoerd op non-ideologische basis. Joesjtsjenko vertegenwoordigde de nationaaldemocratische visie welke vaak collideerde met de centristische politieke visie. Diverse binnenlandse factoren beïnvloeden de president bij het uitvoeren van de gewenste buitenlandse koers. Ten eerste is de factor economie van belang aangezien de economische sterkte bepaald in hoeverre een staat capabel is aan de behoeften van de bevolking te voldoen. Daarnaast bepaald de economie de mate van assertiviteit van een staat ten opzichte van andere staten. De Oekraïense economie is echter dusdanig zwak en afhankelijk van vooral energie dat het noodzakelijk is de banden met Rusland te onderhouden. Zulke banden worden gesteund door het overgrote merendeel van de Oekraïense bevolking in het zuiden en oosten van het land. Politieke elites luisteren naar de stem van het volk - de publieke opinie - wanneer zij beseffen dat hun stem er toe doet. Hoewel een overgrote meerderheid van de Oekraïense bevolking geen interesse toont in de politiek is hun stem tijdens verkiezingen wel een relevante indicatie voor de gewenste koers in het buitenlands beleid. Dit komt simpelweg omdat in Oekraïne politieke partijen, zeker in het tijdperk Kravtsjoek en Koetsjma, een duidelijke agenda hadden in het buitenlands beleid. Gebleken is dat deze partijen tot op zekere hoogte invloed konden uitvoeren op het buitenlands beleid. Vooral nationalistische partijen slaagden er in de pro-Russische koers van Koetsjma in zijn eerste termijn enigszins te belemmeren. Deze invloed was echter niet van doorslaggevend belang op het buitenlands beleid. Wat waren dan wel de drijvende krachten achter het buitenlands beleid tot en met 2004? Het antwoord moet gezocht worden in verstrengeling van de nationale belangen van Oekraïne met de belangen van de president en zijn oligarchische bondgenoten - een erfenis uit het Sovjettijdperk. Om als partijleider of presidentskandidaat succesvol te zijn werd (en wordt nog steeds) in de aanloop naar de verkiezingen een beroep gedaan op bevriende economische elites welke voornamelijk hun eigen privébelangen nastreefden. Zij beheren grotendeels de 99
staatsmedia en kunnen zodoende de publieke opinie beïnvloeden in de richting die op dat moment het meest voordelig wordt bevonden. Oligarchen speelden een belangrijke rol in de presidentsverkiezingen van 1994, maar vooral in 1999. Doordat het politieke succes van de president in zekere zin afhing van de machtige oligarchen, bepaalde deze groep in feite het buitenlands beleid meer dan de president zelf. Het buitenlands beleid onder Koetsjma was zodoende ingesteld op de korte termijn doelen van een kleine dominante elite en niet op strategische belangen op de midden- of lange termijn. Aangezien persoonlijke belangen doorgaans belangrijker werden bevonden dan de staatsbelangen valt te stellen dat de multivector diplomatie in met name Koetsjma‟s tweede termijn geen succes was. Na 2004 bleef de invloed van de oligarchen aanwezig. De politieke structuur bleek dusdanig doordrenkt van corrupte krachten dat het aanpakken van deze actoren een onbegonnen zaak was. Daarnaast maakten diverse factoren het onmogelijk een westerse koers te varen. Dit was enerzijds het gevolg van een grote parlementaire tegenstand. De aanhang van de partij van Janoekovitsj, ongeveer gelijk in aantal aan die van het pro-westerse kamp en afkomstig uit het zuiden en oosten van Oekraïne, zag niets in een complete westerse integratie. Janoekovitsj maakte gebruik van deze anti-westerse houding door Joesjtsjenko voor te houden dat een NAVO-lidmaatschap zonder publieke steun onmogelijk was. Daarnaast was de invloed van anti-Joesjtsjenko krachten zo groot dat zij in staat waren de grondwet te wijzigen en zodoende de bevoegdheden van de president te beperken. Het was hierdoor voor Joesjtsjenko moeilijker om zijn westerse traject uit te voeren. Een andere belemmerende factor was de onderlinge verdeeldheid binnen de Oranje coalitie zelf. Doordat de president niet voldoende steun had binnen zijn eigen kamp was het onmogelijk de gewenste koers te realiseren. De invloed van de factoren identiteit en regionalisme is in de periode 1991-2004 doorgaans minimaal gebleven. De meerderheid van Oekraïense bevolking is niet uitgesproken anti- of pro- Russisch of Europees. Door de aanwezigheid van een aanzienlijke etnische minderheid Russen in het zuiden en oosten kunnen relaties met Rusland niet tot conflictniveau worden gebracht. Het overgrote merendeel van de bevolking in het oosten en zuiden is niet anti-Oekraïens en heeft geen behoefte aan aansluiting met Rusland. Regionalisme en de hiermee verbonden factor nationale identiteit beïnvloeden het buitenlands beleid van Oekraïne dus in die zin dat een definitieve breuk met Rusland onmogelijk is. Eind 2004 bleek de bevolking wel een cruciale factor te zijn. De massale demonstraties tegen het autoritaire beleid van Koetsjma en de fraude tijdens de verkiezingen maakte het Joesjtsjenko mogelijk een multi-vector diplomatie in te zetten met een grote nadruk op 100
westerse structuren. Het feit dat het merendeel van de bevolking er doorgaans een centristische visie op nahoud aangaande het buitenlands beleid maakte het Joesjtsjenko lastiger zijn beleid uit te voeren. Door minimale steun uit te spreken voor een NAVOlidmaatschap beïnvloedde de publieke opinie, hoewel niet doorslaggevend, het buitenlands beleid.
Externe factoren De veronderstelling van Gourevitch dat de internationale dynamiek het buitenlands beleid beïnvloed is zeker toepasbaar op Oekraïne. Als gevolg van de economische (energie) afhankelijkheid van Rusland wordt Oekraïne gedwongen goede contacten te onderhouden met het buurland. Daarnaast probeert Rusland door middel van confrontaties over gasprijzen – wat geresulteerd heeft in een aantal gasoorlogen – de binnenlandse politiek te verstoren. Met het machtsmiddel gas wil Rusland voorkomen dat Oekraïne integreert in Euro-Atlantische structuren. Ten tweede beïnvloed het internationale systeem Oekraïne door de directe betrokkenheid van internationale actoren tijdens (presidents)verkiezingen. Vooral tijdens de presidentsverkiezing van 2004 was dit zichtbaar. Aan de ene kant intervenieerde Rusland opzichtig via vooral de media ten behoeve van de pro-Russische kandidaat. Aan de andere kant steunde de Verenigde Staten actief de pro-westerse Joesjtsjenko. Ten derde speelt de mate van aandacht van internationale actoren ten opzichte van Oekraïne een rol. In periodes waarin het Westen zich op Rusland richtte bleek Oekraïne minder aandacht te krijgen van het Westen. Dit bleek onder andere na de aanslagen op 11 september 2001. In de tweede helft van de jaren negentig resulteerde een verslechtering van de Amerikaans-Russische betrekkingen juist in extra aandacht voor Oekraïne. Na 2008 zouden de aspiraties van de NAVO in de post-Sovjetregio als gevolg van een assertief Rusland (de oorlog in Georgië) en door het „re-set‟ beleid van de Verenigde Staten aanzienlijk afnemen. Tenslotte heeft tevens de EU invloed uitgeoefend op het Oekraïense buitenlands beleid. De EU is door haar interne verdeeldheid een wisselvallige factor voor Oekraïne. Enerzijds wilde zij Oekraïne opnemen in Europa, echter deze wil was niet dusdanig sterk dat Brussel de goede relaties met Rusland op het spel wil zetten. Deze tegenstrijdigheid heeft tot irritatie en verwarring geleid in Kiev. De Oekraïne politieke elite werd zodoende minder gestimuleerd hervormingsmaatregelen te ondernemen.
101
De wisselwerking van factoren Duidelijk is geworden dat de factoren die het buitenlands beleid van Oekraïne bepalen dynamisch zijn en regelmatig een tegenstrijdig karakter vertonen. Deze tegenstrijdigheden behelzen intern de verschillende visies tussen enerzijds politieke elites onderling en anderzijds tussen de politieke elites en de bevolking. Extern gaat het om het afwegen van de kosten en baten van de onderlinge internationale betrekkingen. Vaak is gebleken dat door Kiev gestelde doelen niet werden behaald omdat bepaalde factoren niet altijd in dezelfde richting duwden. Bepaalde verwachtingen bleven daardoor uit. De wisselwerking tussen interne en externe factoren zorgt voor een combinatie die complete integratie in het Westen of Rusland onmogelijk maakt. De oostelijke en westelijke vector zijn twee fundamentele elementen voor zowel de interne balans als de externe samenwerking. Gepositioneerd tussen Europa en Rusland zit er voor Oekraïne zit niets anders op dan een pragmatischere benadering te volgen via een sterk gebalanceerd buitenlands beleid.
4.3
Het buitenlands beleid na 2010: multi-vector of russificatie?
Het falen van Joesjtsjenko werd duidelijk zichtbaar tijdens de presidentsverkiezingen van januari 2010, toen hij er niet in slaagde de tweede ronde te halen. De verkiezingen werden gewonnen door Janoekovitsj die in de tweede ronde Tymosjenko met een geringe meerderheid aan stemmen versloeg. De overwinning van Janoekovitsj symboliseerde dan ook de definitieve ineenstorting van de Oranje Revolutie. Analisten binnen de internationale betrekkingen verwachtte dat Oekraïne zou terugkeren naar de multi-vector diplomatie van Koetsjma. Deze verwachtingen blijken tot op heden deels terecht. Tot op heden zijn de banden met Rusland sterk aangehaald, terwijl de relaties met het Westen verslechterden. Een van de eerste daden van Janoekovitsj was een akkoord sluiten met president Medvedev in april 2010. Dit akkoord bepaalde dat Rusland langer gebruik mocht blijven maken van de marinebasis in Sevastopol, tot 2042 in plaats van 2017. Daarnaast deed Janoekovitsj afstand van de NAVO ambities van zijn voorganger en werd onderhandeld over verdergaande samenwerking op het gebied van veiligheid. Een nieuw concept aangaande het buitenlands beleid werd door het parlement aangenomen, waarin onder meer is in opgenomen dat Oekraïne een „niet–blokgebonden‟ land dient te zijn. Samenwerking binnen de CSTO is tot teleurstelling van Moskou dan ook geen optie voor Kiev.
102
Tevens is onder de nieuwe president de samenwerking met Rusland op economisch gebied aanzienlijk toegenomen. Zo zijn diverse overeenkomsten afgesloten ten behoeve van het gastransport tussen beide landen. Hoewel interesse wordt getoond voor integratie in de SES is het niet te verwachten dat toetreding op korte termijn wordt overwogen. Te verwachten valt dat Rusland in de nabije toekomst dan ook pogingen zal ondernemen om de strategische en economische belangen in Oekraïne te vergroten. Zoals al verkondigd in zijn tijd als premier in de jaren 2006-07 zou een EUlidmaatschap voorlopig niet tot de opties behoren. Desondanks heeft Janoekovitsj diverse keren te kennen gegeven dat hij een EU-lidmaatschap op de langere termijn ambieert. De betrekkingen tussen de EU en Oekraïne zijn sinds Janoekovitsj echter eerder verslechterd dan verbeterd. Dit heeft grotendeels te maken met het autoritaire binnenlandse beleid. De gevangenneming van politieke tegenstanders, waaronder Tymosjenko en voormalig minister van Binnenlandse Zaken Yuriy Lutsenko, heeft tot veel weerstand geleid binnen Westerse organisaties. Daarnaast heeft Janoekovitsj door zijn autoritaire aanpak veel aan krediet verloren bij de Oekraïense bevolking. Indien Janoekovitsj zijn land verder afdrijft van het Westen en tegelijkertijd een totale integratie met Rusland weigert dreigt een economisch isolement voor Oekraïne. Janoekovitsj zal uiteindelijk dan ook moeten kiezen tussen twee politieke modellen: moeizame relaties met het Westen en een invloedrijk Rusland, of een terugkeer naar een meer pragmatischere benadering met zowel sterke relaties met het Westen als met Rusland als onderdeel van een gebalanceerd buitenlands beleid. Ondanks het dynamische verleden van het land zal ook Janoekovitsj niet kunnen afwijken van de grote, algemene lijnen.
103
Bibliografie
Boeken & Monografieën Åslund A., How Ukraine Became a Market Economy and Democracy, Washington: Peter G. Peterson Institute for International Economics 2009. Balmaceda, M., Energy Dependency, Politics and Corruption in the Former Soviet Union: Russia’s power, oligarchs, profits and Ukraine’s missing energy policy 1995-2006, New York: Routledge 2008. Bingman, C., Why Governments go Wrong, Lincoln: iUniverse 2006. Brown, A., De Opkomst en ondergang van het Communisme, Antwerpen: Het Spectrum 2011. Bugajski, J., Teleki, I., America's New Allies: Central-eastern Europe And the Transatlantic Link, Washington D.C.: Center for Strategic and International Studies 2006. Coolsaet, R., e.a., Anarchie, orde, dominantie, Gent: Academia Press 2006. D‟anieri, P., Understanding Ukrainian Politics, New York: Sharpe 2007. Flemes, D., Regional Leadership in the Global System: Ideas Interest and Strategies of Regional Powers, Farnham: Ashgate Publishers 2010. Gosh, P., International Relations, New Delhi: PHI 2009. Gromadzki, G., Konończuk, W., Energy Game Ukraine, Moldova and Belarus between the EU and Russia, Warsaw: Stefan Batory Foundation 2007. Hague, R., Harrop, M., Breslin, S., Comparative Government and Politics. An Introduction, Basingstoke: Macmillan 1998. Hajda, L., Ukraine in the World, Harvard: Harvard University Press 1998. Jackson, J., Sørensen, G., Introduction to International Relations: Theories and Approaches, Oxford: Oxford University Press 2010. Jackson, R., Quasi-States: Sovereignty, International Relations and the Third World, Cambridge: CUP 1990. Kegley, C., World Politics:Trends and Transformation, Belmont: Wadsworth 2009. Kropatcheva, E., Russia’s Ukraine Policy against the Background of Russian-Western Competition, Baden-Baden: Nomos 2010. Kuzio, T., Ukraine: State and Nation Building, New York: Routledge 2002.
104
Mankoff, J., Russian Foreign Policy: The Return of Great Power Politics, Lanham: Rowan & Littlefield 2009. Nygren, B., The rebuilding of Greater Russia: Putin's foreign policy towards the CIS countries, Abingdon: Routledge 2008. Rausch, N., Voter's Choice in Ukraine's Presidential and Parliamentary Elections since 1994, Norderstedt: Grin Verlag 2007. Shevtsova, L., Lonely Power: Why Russia Has Failed to Become the West and the West Is Weary, Baltimore: Carnegie Endowment 2010. Smith, J., The NATO-Russia Relationship, Washington D.C.: Center for Strategic and International Studies 2008. Smith, M., Webber M., Foreign Policy in a Transformed World, Harlow: Pearson 2002. Weber, A., Europe's Influence on Ukrainian State Building - A Struggle for Identity, Norderstedt: GRIN Verlag 2006. Wilson, A., Ukraine’s Orange Revolution, New Haven: Yale University Press 2005. Wolczuk, R., Ukraine’s Foreign and Security Policy 1991-2000, London: Routledge 2003.
Artikelen in bundel onder redactie Alexandrova, O., „The Premises of Ukrainian Foreign and Security Policy‟, in: K. Spillmann, A. Wenger, D. Müller eds., Between Russia and the West: foreign and security policy of independent Ukraine, Bern: Peter Lang 1999, pp. 31-52. Carlsnaes, W., „Foreign Policy‟, in: W. Carlsnaes, T. Risse, B. Simmons eds., Handbook of International Relations, London: Sage 2002, pp. 331-350. Chudowsky, V., „The Limits of Realism: Ukrainian Policy towards the CIS‟, in: J. Moroney, T. Kuzio, M. Molchanov eds., Ukrainian Foreign Policy and Security Policy: Theoretical and Comparitive Perspectives, Westport: Praeger Publishers 2002, pp. 11-36. Fischer, S., „Ukraine as a regional actor‟, in: S. Fischer ed., Ukraine Quo Vadis?, Paris: Institute for Security Studies 2008, pp. 119-149. Galaka, S., „Nuclear-weapon-free Ukraine: between the two poles of power‟, in: A. Cottey, D. Averre eds., New Security Challenges in Postcommunist Europe: Securing Europe's East, Manchester: Manchester University Press 2002, pp. 83-97. Gallina, N., „Ukraine Knocking at the Door? The EU-Ukraine Relationship after the Orange Revolution‟, in: A. Lushnycky, M. Riabchuk eds., Ukraine on its Meandering Path between East and West, Bern: Peter Lang 2007, pp. 41-61.
105
Hare, P., Ishag, M., Estrin, S., „Ukraine: The Legacies of Central Planning and the Transition to a Market Economy‟, in: T. Kuzio ed., Dynamics of Post-Soviet Transformation: Contemporary Ukraine, New York: Sharpe 1998, pp. 181-200. Hey, J., „Introducing Small States Foreign Policy‟, in: J. Hey ed., Small States in World Politics: Explaining Foreign Policy Behavior, London: Lynne Rienners 2003, pp. 1-12. Ilnytzkyj, O., „‟Imperial Culture‟ and Russian-Ukrainian Unity Myths‟, in: S. Velychenko ed., Ukraine, The EU and Russia: History, Culture and International Relations, New York: Palgrave Macmillan 2007, pp. 52-69. Kuzio, T., „Slawophiles versus Westernizers: Foreign Policy Orientations in Ukraine‟, in: K. Spillmann, A. Wenger, D. Müller eds., Between Russia and the West: foreign and security policy of independent Ukraine, Bern: Peter Lang 1999, pp. 62-74. Kuzio, T., „Ukraine‟s “Orange-Blue” Foreign and Security Policy‟, in: D. Asmus ed., Next Steps in Forging a Euroatlantic Strategy for the Wider Black Sea, Washington D.C.: The German Marshall Fund of the United States 2006 (a), pp. 199-212. Kuzio, T., „Muddling Along‟ in: S. Wolchik, J. Curry eds., Central and East European Politics: From Communism to Democracy, Plymouth: Rowan & Littlefield Publishers 2011, pp. 335-369. Lapychak, C., „Ukraine: Good Intensions remain hobbled by political wrangling‟, in: J. Schmidt ed., Building democracy: The Omri Annual Survey of Eastern Europe and the Former Soviet Union 1995, New York: Open Media Research Institute 1996, pp. 90-105. Larrabee, S., „Ukrainian Foreign and Security Policy after the Collapse of the Orange Coalition‟, in: F. Heisbourg, A. Bogomolov, J. Sherr, A. Moshes, S. Larrabee eds., Quid Ukraine's Strategic Security?, Brussels: Centre for European Policy Studies 2007(a), pp. 3036. Larrabee, S., „Ukraine and Transatlantic Integration‟, in: T. Kuzio, D. Hamilton eds., Open Ukraine, Washington, D.C.: Center for Transatlantic Relations 2011, pp. 133-146. Riabchuk, M., „Ambivalence or Ambiguity? Why Ukraine Is Trapped Between East and West‟, in: S. Velychenko ed., Ukraine, the EU and Russia: History, Culture and International Relations, New York: Pallgrave Macmillan 2007, pp. 70-88. Rutland, P., Dubinsky, G., „U.S.-Russian Relations: Hopes and Fears‟, in: M. Cox, D. Stokes eds., US Foreign Policy, Oxford: Oxford University Press 2008, pp. 239-259. Sherr, J., „Ukrainian Security Policy: The Relationship between Domestic and External Factors‟, in: T. Kuzio ed., Dynamics of Post-Soviet Transformation: Contemporary Ukraine, New York: Sharpe 1998, pp. 245-266. Shulman, S., „The Internal-External nexus in the Formation of Ukranian National Identity: The Case for Slavic Integration‟, in: T. Kuzio, P. D'Anieri eds., Dilemmas of State-led Nation Building in Ukraine, Westport: Praeger 2002.
106
Spillmann, K., Wenger, A., Müller, D., ʻThe Principles of Foreign and Security Policy‟, in: K. Spillmann, A. Wenger, D. Müller eds., Between Russia and the West: foreign and security policy of independent Ukraine, Bern: Peter Lang 1999, pp. 21-23. Weeks, T., „Managing empire: tsarist nationalities policy‟, in: D. Lieven ed., Russia: Imperial Russia, New York: Cambridge University Press 2006, pp. 27-44. Wolczuk, K., „Ukraine and its relations with the EU in the context of the European Neighbourhood Policy‟, in: S. Fischer ed., Ukraine Quo Vadis?, Paris: Institute for Security Studies 2008, pp. 87-118.
Tijdschriftartikelen Asmus, R., „Europe's Eastern Promise Rethinking NATO and EU Enlargement‟, Foreign Affairs, nr. 87 (2008), pp. 95-106. Brecher, M., Steinberg, B., Stein, J., „A Framework for Research on Foreign Policy Behaviour‟, Journal of Conflict Resolution, nr. 13 (1969), pp. 75-94. Collet, M., „Ukraine: From past to future, the choice of Europe, definitely? A political and historical perspective of the challenge of Russian influence for a non-achieved Europe‟, Euros du village, (2005), pp. 1-27. Chudowskya, V., Kuzio, T., „Does public opinion matter in Ukraine? The case of foreign policy‟, Communist and Post-Communist Studies, nr. 36 (2003), pp. 273290. Freire, M., „Ukraine‟s Multi-vector Foreign Policy: Looking West while not overlooking its Eastern Neighbour‟, UNISCI, nr. 20 (2009), pp. 232-249. Gourevitch, P., „The Second Image Reversed: The International Sources of Domestic Politics‟, International Organization, nr. 32 (1978), p. 881-912. Hanks, R., „‟Multi-vector politics‟ and Kazakhstan‟s emerging role as a geo-strategic player in Central Asia‟, Journal of Balkan and Near Eastern Studies, nr. 3 (2009), pp. 257-267. Haas de, M., „NATO-Russia Relations after the Georgian Conflict‟, Atlantisch Perspectief, nr. 7 (2009), pp. 4-9. Inozemtsev, V., „“Ukraine Is One Country, and the Ukrainians Are One People”: Interview with Viktor Yushchenko‟, Russian Politics and Law, nr. 44 (2006), pp. 72-83. Kudelia, S., „The sources of continuity and change of Ukraine‟s incomplete state‟, Communist and Post-Communist Studies, nr. 45 (2012), pp. 417-428. Kuzio, T., „The Domestic Sources of Ukrainian Security Policy‟, Journal of Strategic Studies, nr. 4 (1998), pp. 18-49.
107
Kuzio, T., „Ukraine's Relations with the West: Disinterest, Partnership, Disillusionment‟, European Security, nr. 2 (2003), pp. 21-44. Kuzio, T., „Neither East Nor West: Ukraine‟s Security Policy Under Kuchma‟, Problems of Post-Communism, nr. 5 (2005a), pp. 59-68. Kuzio, T., „Russian Policy toward Ukraine during Elections‟, Democratizatziya, nr. 13 (2005b), pp. 491-517. Kuzio, T., „Is Ukraine Part of Europe‟s Future?‟, The Washington Quarterly, nr. 9 (2006b), pp. 89-108. Kuzio, T., „Strident, Ambiguous and Duplicitous: Ukraine and the 2008 Russia-Georgia War‟, Demokratizatsiya, nr. 4 (2009), pp. 350-372. Kuzio, T., „Ukraine's relations with the West since the Orange Revolution‟, European Security, nr. 21 (2012), pp. 395-413. Larrabee, S., „Ukraine and the West‟, Survival, nr. 48 (2006), pp. 93-110. Larrabee, S., „Ukraine at the Crossroads‟, The Washington Quarterly, nr. 30 (2007b), pp. 4561. Malek, M., „The “Western Vector” of the Foreign and Security Policy of Ukraine‟, The Journal of Slavic Military Studies, nr. 22 (2009), pp. 515-542. Molchanov, M., „Ukraine and the European Union: a Perennial Neighbour?‟, European Integration, nr. 26 (2004), pp. 451-473. Nordberg, M., „Domestic factors influencing Ukrainian foreign policy‟, European Security, nr. 3 (1998), pp. 63-91. Pifer, S., „Ukraine‟s Geopolitical Choice‟, Eurasian Geography and Economics, nr. 4 (2009), pp. 387-401. Proedrou, F., „Ukraine‟s foreign policy: accounting for Ukraine‟s indeterminate stance between Russia and the West‟, Southeast European and Black Sea Studies, nr. 4 (2010), pp. 443-456. Protsyk, O., „Constitutional Politics and Presidential Power in Kuchma‟s Ukraine‟, Problems of Post-Communism, nr. 52 (2005), pp. 23-31. Shmelova, M., „Ukraine‟s Multi-vector Foreign Policy: Attempt at Summary‟, The Polish Quarterly of International Affairs, nr. 2 (2008), pp. 22-42. Youngs, R., „‟A door neither closed nor open‟: EU policy towards Ukraine during and since the Orange Revolution‟, International Politics, nr. 46 (2009), pp. 358-375.
108
Policy papers en memo’s Dubovyk, V., „Ukraine and Europe: from neighborhood to membership?‟, paper for the Odessa University, 2005. Golani, H., „Two Decades of the Russian Federation‟s Foreign Policy in the Commonwealth of Independent States: The Cases of Belarus and Ukraine‟, working paper for the European Forum at the Hebrew University of Jerusalem, 2011. Haran O., Burkovsky P., „War in Georgia and the “Russian Card” in Ukrainian Politics‟, PONARS Eurasia Policy Memo nr. 50, December 2008. Khrychikov, S.,„The Effect of NATO Partnership with Ukraine on Inter-Ethnic Relations within the Country‟, NATO - EAPC Research Fellowship 1998-2000, Final Report. Kirbassov, G., „Multi-Vector Foreign Policy as a Commitment Problem‟, paper for the International Studies Association Annual Convention 2011. Kuzmin, D. en I. Maksymenko, „Analysis of the EU-Ukraine: Relations in the context of the association agreement and related documents and the EU 2014-2020 financial perspective‟, Bridge, Center for International Studies, Odessa 2012. Mizrokhi, E., „Russian „separatism‟ in Crimea and NATO: Ukraine‟s big hope, Russia‟s grand gamble‟, paper for Laval University 2009. Molchanov. M., „Success and failure of multivectorism in Kazakhstan and Ukraine‟, paper prepared for the Annual Convention, Montreal 2011. Moshes, A., „Ukraine: Domestic Changes and foreign Policy Reconfiguration‟, Paper for the Strategic Studies Institute, 2007. Woehrel, S., „Ukraine: Current Issues and U.S. Policy‟, CRS Report for Congress, June 2006. Zaborsky, V., „Crimea and the Black Sea Fleet in Russian-Ukrainian Relations‟, Discussion Paper, Center for Science and International Affairs, John F. Kennedy School of Government, Harvard University November 1995.
Documenten European Commission, Strengthening the ENP: ENP Progress Report Ukraine 2006, http://ec.europa.eu/world/enp/pdf/sec06_1505-2_en.pdf, geraadpleegd 24 juni 2013. European Commission, Amendments to the Constitution of Ukraine 2004, adopted 8 December 2004, CDL (2005), http://dss.ucsd.edu/~mshugart/ied/pdfs/ukraine/amendments_ukrainian%20_constitution_200 4.pdf, geraadpleegd op 27 juni 2013.
109
Online artikelen DIF, „Ukrainians want to join the EU and do not want to join NATO, survey 2005, http://dif.org.ua/en/polls/2005_polls/, geraadpleegd op 21 juni 2013. Finn, P., „Ukraine's Yanukovych Halts NATO Entry Talks‟, Washington Post Foreign Service, September 15, 2006, http://www.washingtonpost.com/wp-dyn/content/article/2006/09/14/AR2006091401476.html, geraadpleegd op 23 juni 2013. International Foundation for Electoral Systems, „Ukrainian Opinions on Georgia/Russia Conflict‟ Public opinion in Ukraine 2008, http://www.ifes.org/files/UkrainePresentation.pdf, geraadpleegd op 28 juni 2013. Maksymiuk, J., Ukraine: Has Yushchenko Betrayed The Orange Revolution?, Europe Liberty 2005, http://www.rferl.org/content/article/1061785.html, geraadpleegd 26 juni 2013. Maksymiuk, J., „Analysis: Moscow Steps In To Check Kyiv's European Drive‟, 2005, http://www.rferl.org/content/article/1057655.html, geraadpleegd op 21 juni 2013. Parfitt, T., „Russia cuts gas to Ukraine over unpaid bills‟, The Guardian, January 2009, http://www.guardian.co.uk/world/2009/jan/01/gas-gazprom-ukraine-russia, geraadpleegd op 21 juni 2013. People‟s daily online, „Exit polls show Yanukovych's party leading parliamentary election‟, http://english.peopledaily.com.cn/200603/27/eng20060327_253780.html, geraadpleegd 28 juni 2013. Sasse, G., „Where did it all go wrong in Ukraine?‟, Guardian, Friday 4 August 2006, http://www.guardian.co.uk/world/2006/aug/04/ukraine, geraadpleegd op 25 juni 2013. Shumylo, O., „The debate of the EU Membership Prospects of Ukraine‟, International Centre for Policy Studies, Kiev, http://www.europeum.org/doc/pdf/859.pdf, geraadpleegd op 18 juni 2013. Socor, V. „Yanukovych Cold-Shouldered on first visit to Russia‟, Eurasia Daily Monitor nr. 3 2006, http://www.jamestown.org/single/?no_cache=1&tx_ttnews%5Btt_news%5D=31986#.Uc38vlQa8B, geraadpleegd op 27 juni 2013. Summaries of EU legalisation,„Neighbourhood policy: participation in European Union Agencies and Programmes‟, http://europa.eu/legislation_summaries/external_relations/relations_with_third_countries/east ern_europe_and_central_asia/r15015_en.htm, geraadpleegd op 14 juni 2013.
110