De Miljoenennota voor u samengevat.
Samenvatting Miljoenennota 2013 Æ
Å
Ç
Æ
Vorige pagina
Naar inhoud
Volgende pagina
1
Prinsjesdag 2012: Weinig nieuws onder de zon…? Ieder jaar is Prinsjesdag bijzonder. De rijtoer door Den Haag, de hoedjes, de koetsen en de hele statige entourage die we alleen op die dag in het jaar zien. En natuurlijk het voorlezen van de Troonrede door de koningin en de publicatie van de Miljoenennota en het Belastingplan. Maar dit jaar is de stemming rondom Prinsjesdag een beetje anders dan anders. Geen hectiek om als eerste de tekst te hebben, geen lekken of persspeculaties. Zelfs zo lijkt het, een beetje desinteresse in de Troonrede en de Miljoenennota. De oorzaak van dit alles ligt in de val van het kabinet Rutte 1, het Lenteakkoord dat daarna werd gesloten en de recente verkiezingen. Want er is geen nieuw beleid tot stand gekomen sinds het Lenteakkoord. En we weten dus eigenlijk wel welke plannen er nu onthuld gaan worden. Toch vonden wij het van belang om u ook dit jaar mee te nemen in de belangrijkste punten uit Troonrede en Miljoenennota. En brengen we u ook graag op de hoogte van alles wat in het pensioendomein speelt. Want dat heeft de afgelopen tijd zeer zeker niet stilgestaan. De koningin leest de plannen voor het volgende jaar voor die door het kabinet Rutte 1 zijn opgesteld. Maar de uitvoering van die plannen moet door het volgende kabinet worden gedaan. Een kabinet dat tot stand komt op basis van een geheel andere samenstelling van de Tweede Kamer. Deze week wordt de nieuwe Kamer geïnstalleerd. De meerderheid voor de voorstellen uit het Belastingplan 2013 is daarom na deze week niet meer vanzelfsprekend. We gaan dus een ‘hete herfst’ tegemoet, waarin de parlementaire behandeling van onderwerpen spannende uikomsten kan hebben. Volgens de leiders van VVD en PvdA, Rutte en Samsom, kunnen maatregelen alleen teruggedraaid worden als daarvoor een andere dekking wordt gevonden. Veel ruimte tot aanpassingen lijkt er dus niet te zijn. In deze nieuwsbrief komen de belangrijkste onderwerpen uit de Miljoenennota en het Belastingplan 2013 aan de orde. Na een inleiding over de begroting en de koopkrachtgevolgen van de kabinetsplannen beschrijven we kort het Belastingplan 2013. Uit dit belastingplan hebben we de belangrijkste maatregelen gehaald die het kabinet op sociaal en economisch gebied wil nemen. Dat zijn onder andere het belasten van de vergoeding van het woon-werkverkeer, het beperken van de hypotheekrenteaftrek en het schrappen van de kapitaalverzekering eigen woning. Zoals al eerder genoemd, waren deze maatregelen ook al opgenomen in het Lenteakkoord. Over pensioenen is in de Miljoenennota of het Belastingplan 2013 niet veel te vinden. Maar dat betekent niet dat er niets over te melden is. Na een erg bewogen pensioenjaar is het parlement net voor de zomervakantie akkoord gegaan met de Wet Verhoging AOW- en Pensioenrichtleeftijd. In deze nieuwsbrief gaan wij ook uitgebreid in op de laatste stand van zaken. Uiteraard houden wij u niet alleen met Prinsjesdag op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Dat doen wij het hele jaar door. Kijk maar eens op onze website www.aegonadfis.nl. Wilt u reageren? Mail dan naar
[email protected]. Wij wensen u veel leesplezier. Den Haag, 18 september 2012 Vera Hek Paul Lavrijssen Erik Schouten AEGON Adfis, Adviesgroep Juridische en Fiscale Zaken
Æ
Å
Ç
Æ
Vorige pagina
Naar inhoud
Volgende pagina
2
Inhoudsopgave Inhoudsopgave 2 1. Miljoenennota
3
1.1 Inleiding 1.2 Sociale Zaken en Werkgelegenheid 1.3 Koopkrachtcijfers
3 3 4
2.
5
Belastingplan 2013
2.1 Inleiding 2.2 Heffingskortingen en tarieven 2.3 Ondernemers en directeuren-grootaandeelhouder 2.3.1 Verlagen van pensioen 2.3.2 Afschaffen onderkapitalisatieregeling (thincapregeling) 2.4 Belasting vergoeding woon-werkverkeer 2.5 Beroeps- en bedrijfstakpensioenregelingen van IB-ondernemers 2.6 Wijzigingen in verband met verhoging AOW-en pensioenrichtleeftijd 2.7 Uitstellen ingangsdatum aanvullend pensioen zonder door te werken mogelijk
5 5 5 5 6 6 7 7 7
3.
8
Fiscale behandeling eigen woning
3.1 Inleiding 3.2 Beperking hypotheekrenteaftrek 3.3 Overgangsrecht hypotheekrenteaftrek 3.4 Afschaffing van de vrijstelling voor de KEW 3.5 Wijzigingen overdrachtsbelasting
4.
Pensioenen: stand van zaken
4.1 Parlementaire behandeling 4.2 Hoofdlijnen Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd 4.3 Verhoging AOW-leeftijd 4.4 Koopkrachteffecten 4.5 Geen flexibele AOW-datum 4.6 Witteveenkader aangepast 4.7 Lagere pensioenleeftijd, lagere pensioenopbouw 4.8 Eén pensioenrichtleeftijd in de tweede pijler 4.9 Benodigde aanpassingen in arbeidsovereenkomst 4.10 Aanpassingen van lijfrente en oudedagsreserve 4.11 Op stapel staande wetgeving
8 8 9 9 9
10 10 10 10 11 12 12 13 13 13 14 14
Æ
Å
Ç
Æ
Vorige pagina
Naar inhoud
Volgende pagina
3
1. Miljoenennota 1.1 Inleiding In de Troonrede sprak Koningin Beatrix over de noodzaak van het brengen van ‘belangrijke offers van alle Nederlanders’ en een aanpak van de huidige economische problemen ‘die geen uitstel duldt’. De Miljoenennota is, in aansluiting daarop, nogal somber van toon. Dat blijkt al uit de inleiding waarin staat dat Nederland een economisch zware tijd beleeft. De verwachtingen voor de komende jaren zijn gematigd. De internationale economie en het internationale financiële stelsel zijn met onzekerheid omgeven en kunnen nieuwe schokken veroorzaken. Nederland moet bovendien, mede als gevolg van de vergrijzing, rekening houden met structureel lagere economische groei dan in de jaren vóór 2008, toen de financiële crisis uitbrak. De Miljoenennota en het Belastingplan 2013 zijn in grote mate een uitwerking van het Lenteakkoord, het begrotingsakkoord dat VVD, CDA, D66, GroenLinks en ChristenUnie in de lente van 2012 hebben gesloten. Dit akkoord omvat onder meer maatregelen om de arbeidsmarkt te moderniseren, de pensioenleeftijd te verhogen en de woningmarkt te hervormen. Bij elkaar een pakket maatregelen ter waarde van ruim 12 miljard euro. Nederland brengt daarmee het tekort terug tot 2,7 procent van het bruto binnenlands product, en dus onder de grens van drie procent die we in Europees verband hebben afgesproken te zullen halen in 2013. Volgens de Miljoenennota zijn we er nog niet: de overheidschuld bedraagt begin 2013 per Nederlander ruim 25 000 euro. En het totaalbedrag van meer dan 430 miljard euro loopt volgens de Miljoenennota volgend jaar elke dag nog verder op met bijna 40 miljoen euro. En volgens minister De Jager vandaag in het FD zelfs met 46 miljoen!
1.2
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
De belangrijkste voorgestelde beleidswijzigingen op het terrein van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn de volgende. Langer doorwerken is volgens de regering essentieel voor de houdbaarheid van het sociale zekerheidsstelsel. Dat is één van de belangrijkste redenen voor de verhoging van de AOW-leeftijd (zie hoofdstuk 4) en de beperking van het vitaliteitspakket. Dit vitaliteitspakket werd vorig jaar geïntroduceerd als onderdeel van het belastingplan 2012. Het kabinet past het arbeidsrecht in 2013 op een aantal punten aan als het gaat om werknemers die de pensioengerechtigde leeftijd al hebben bereikt. Zo wordt de re-integratieverplichting van de werkgever beperkt voor een zieke werknemer die al een AOW-uitkering geniet. Ook mag hij een werknemer die de pensioenleeftijd al heeft bereikt opeenvolgende contracten aanbieden zonder dat dit tot een vaste arbeidsovereenkomst leidt. Verder wordt de opzegtermijn voor een AOW’er verkort. Naar een activerend stelsel van sociale zekerheid. Werkgevers worden extra geprikkeld om flexwerkers weer aan de slag te helpen. Vanaf 2014 krijgen zij namelijk te maken met individuele ziektewet- en WGA-premies voor flexwerkers. Hoe hoger het beroep op die regelingen, hoe hoger de premie voor de werkgever. Daar staat tegenover dat werkgevers vanaf 2016 ook voor flexwerkers zelf het WGA-risico kunnen gaan dragen. Verbeteren van de werking van de arbeidsmarkt. In de hoofdlijnennotitie “Aanpassing ontslagrecht en WW” (zie voor meer informatie ons eerder verschenen artikel) zijn maatregelen aangekondigd om de arbeidsmarkt te moderniseren. Het huidige ingewikkelde stelsel wordt vervangen door een transparant en eenvoudig ontslagstelsel, waarin de preventieve toetsing van het ontslag plaatsmaakt voor toetsing achteraf door de rechter. De soms hoge en ongelijk verdeelde ontslagvergoedingen maken plaats voor een zogeheten transitiebudget voor iedereen met een vast of tijdelijk contract bij wie de arbeidsrelatie onvrijwillig wordt beëindigd. Dit transitiebudget kan worden gebruikt voor scholing of andere hulp bij het vinden van werk. Daarnaast wordt de WW-uitkering voor ten hoogste de eerste zes maanden voor rekening gebracht van de werkgever. Daarbij maakt het niet uit of de ontslagen werknemer een vast of een tijdelijk dienstverband had Als het parlement hiermee instemt gaan deze hervormingen in 2014 in. In aanloop op de invoering wordt in 2013 de WW-premie voor werkgevers tijdelijk verhoogd.
Æ
Å
Ç
Æ
Vorige pagina
Naar inhoud
Volgende pagina
4
1.3 Koopkrachtcijfers Veel huishoudens zien hun koopkracht in 2013 dalen. Door de slechte economische situatie stijgen de lonen nauwelijks meer dan de inflatie en worden pensioenen gekort. Deze korting draagt in belangrijke mate bij aan de negatieve koopkrachtontwikkeling van ouderen met een aanvullend pensioen. Belangrijke ontwikkelingen die leiden tot het koopkrachtbeeld in 2013 zijn: De geraamde verhoging van de contractlonen met gemiddeld 2¼%. De korting van aanvullende pensioenen met gemiddeld ¾%. De stijging van het wettelijk bruto minimumloon met 1¾%. Door de koppeling werkt dit ook door naar de uitkeringen. De stijging van de consumentenprijzen met 2%. De geraamde stijging van de nominale zorgpremie met gemiddeld € 20 van € 1 253 naar € 1 273. Door de verhoging van het eigen risico en door pakketwijzigingen, stijgen de gemiddelde eigen betalingen onder het eigen risico van € 133 naar € 199. Het constant blijven van de gemiddelde pensioenpremie (werknemersdeel) op 5,11%. In tabel 1 staan de koopkrachtcijfers voor 2012 en 2013. Tabel 1: Koopkrachtcijfers: Standaard koopkrachteffecten in % Raming 2012
Raming 2013
-2¼
-½
-¾
-¼
-¾
-1¾
1 ½
Minimumloon2 (4)
-1
½
Modaal
-1
Actieven: (2) Bij alleenverdieners met een partner geboren tussen 1963 en 1972 of met kinderen onder de 6 jaar is de koopkracht in 2013 gemiddeld ¼%-punt lager. Voor alleenverdieners met een partner geboren voor 1963 is de koopkracht in 2013 gemiddeld ½%-punt hoger. (3) In het beeld is geen rekening gehouden met de bezuinigingen in de kinderopvangtoeslag. De koopkrachtontwikkeling van huishoudens die gebruik maken van kinderopvang ligt in 2013 gemiddeld ¾%-punt lager. (4) In het beeld is geen rekening gehouden met de bezuiniging in de huurtoeslag. Deze zorgt voor een negatief effect op de koopkracht in 2013 van gemiddeld ½%-punt voor ontvangers van de huurtoeslag. (5) Werknemers met reiskostenvergoeding ondervinden in 2013 een additioneel koopkrachteffect van gemiddeld -1 ½%-punt. Modaal inkomen in 2011: € 33.000 2 Minimum loon in 2011: € 18.800 1
Alleenverdiener met kinderen Modaal1 (2)
-2¾
2 x Modaal (2)
-¼
Tweeverdieners Modaal + ½ x modaal met kinderen (3)
-1½
2 x Modaal + ½ x modaal met kinderen (3) Modaal + modaal zonder kinderen 2 x Modaal + modaal zonder kinderen
-¼
Alleenstaande
2 x Modaal
¾
-2¼
¼
-1½
¾
-1
0
Alleenstaande ouder Minimumloon (3, 4) Modaal (3) Inactieven: Sociale minima (4) Paar met kinderen
-2¼
-1
-1½
-1 ¼
(Alleen) AOW (4)
-1
1¼
AOW + € 10.000
-1
-2¾
-1½
1½
Alleenstaande Alleenstaande ouder
-1¾
-1 ¼
AOW (alleenstaand)
AOW (paar) (Alleen) AOW (4) AOW +€ 10.000
-1½
-3
Æ
Å
Ç
Æ
Vorige pagina
Naar inhoud
Volgende pagina
5
2. Belastingplan 2013 2.1 Inleiding Normaal gesproken is het belastingplan bij een demissionair kabinet beperkt van omvang. Vanwege de noodzaak de overheidsfinanciën gezond te maken ligt er dit jaar toch een aanzienlijk pakket. Een belangrijk deel van het pakket vloeit voort uit het Lenteakkoord. Een belangrijk element uit dit akkoord, de fiscale behandeling van de eigen woning, komt in het volgende hoofdstuk aan de orde.
2.2
Heffingskortingen en tarieven
De volgende tabel geeft een overzicht van de belangrijkste heffingskortingen, schijven en tarieven voor 2012 en 2013. Heffingskortingen
2012
2013
Algemene heffingskorting
2.033
2.001
Arbeidskorting totaal
1.611
1.723
Arbeidskorting afbouw hoge inkomens
78
1.173
Arbeidskorting laag
161
161
Ouderenkorting
762
1.032
Ouderenkorting boven inkomensgrens € 35.450 Alleenstaande ouderenkorting
150 429
429
Inkomensafhankelijke combinatiekorting; basisbedrag
1.024
1.024
Inkomensafhankelijke combinatiekorting; maximum
2.133
2.133
947
947
2.266
2.266
708
708
Grens eerste schijf
18.945
19.645
Grens tweede schijf geboren voor 1-1-1946
34.055
33.555
Grens tweede schijf geboren 1-1-1946 of later
33.863
33.363
Grens derde schijf
56.491
55.991
Grens ouderenkorting
35.450
35.450
Belastingtarief eerste schijf
1,95%
5,85%
Belastingtarief tweede schijf
10,80%
10,85%
Alleenstaande ouderkorting; basisbedrag Alleenstaande ouderkorting; maximum Jonggehandicaptenkorting Schijven en grenzen
2.3
Ondernemers en directeuren-grootaandeelhouder
2.3.1 Verlagen van pensioen Een directeur grootaandeelhouder (DGA) kan zijn pensioen naar keuze in eigen beheer houden of verzekeren. Onder eigen beheer verstaan we het vormen van een reserve op de balans van de werk-BV. Maar eigen beheer is ook het onderbrengen van het pensioen in een ander lichaam, bijvoorbeeld in een holding-BV of een apart daarvoor opgerichte pensioen-BV. Door tegenvallende beleggingsresultaten en de toename van de levensverwachting hebben tegenwoordig veel pensioen-BV’s onvoldoende vermogen om de pensioenaanspraken van de DGA levenslang uit te keren. Pensioenfondsen hebben hier ook mee te maken. Maar zij mogen onder voorwaarden, op grond van artikel 134 van de Pensioenwet, de pensioenaanspraken van de deelnemers korten. Dit staat ook bekend als afstempelen van pensioen.
Æ
Å
Ç
Æ
Vorige pagina
Naar inhoud
Volgende pagina
6
Het pensioen van een DGA valt niet onder de Pensioenwet. Maar het DGA-pensioen moet wel voldoen aan de fiscale bepalingen. In de fiscale wetgeving is tot nu toe geen mogelijkheid opgenomen om toegezegde en opgebouwde pensioenen van de DGA te korten. Als de BV toch besluit om het DGA-pensioen te verminderen, volgen er fiscale sancties in de vorm van extra belastingheffing. In het Belastingplan 2013 is een mogelijkheid opgenomen om deze ongelijkheid eenmalig op te lossen. Het pensioenlichaam mag het pensioen van de DGA eenmalig verminderen op zijn pensioeningangsdatum zonder dat dit leidt tot extra belastingheffing. Aan deze mogelijkheid zijn wel voorwaarden verbonden. De minister van Financiën zal deze voorwaarden nader vaststellen. In de Memorie van Toelichting van het Belastingplan 2013 is over deze voorwaarden het volgende opgenomen: De vermindering van het DGA-pensioen kan alleen plaatsvinden als sprake is van een substantiële onderdekking. Dat houdt in, dat de aanwezige middelen lager moeten zijn dan 75% van de pensioenverplichting. Daarbij gaat het om de fiscale waardering van deze verplichting. Winstuitkeringen aan de DGA voor de pensioendatum en de schuldvordering van de DGA met het pensioenlichaam of een hieraan verbonden lichaam worden daarbij meegenomen. Zowel de DGA, het pensioenlichaam als de werkgever moeten instemmen met de vermindering van de pensioenaanspraken. Vrijval pensioenverplichting. Door de vermindering van het pensioen neemt de (fiscale) waarde van de pensioenverplichting af. Deze verlaging van de pensioenverplichting moet het pensioenlichaam tot de fiscale winst rekenen. De korting van pensioen leidt niet tot een verhoging van de verkrijgingsprijs van het aanmerkelijke belang. Deze regeling geldt voor pensioenen die ingaan op of na 1 januari 2013. DGA-pensioenen die vóór die datum zijn ingegaan, mogen op grond van een overgangsbepaling eenmalig vóór 1 januari 2015 worden gekort. 2.3.2 Afschaffen onderkapitalisatieregeling (thincapregeling) De vennootschapsbelasting kent een aftrekbeperking voor rente in de situatie dat de vennootschap te veel aan vreemd vermogen bezit. Deze aftrekbeperking is in het Belastingplan 2013 geschrapt. De regeling miste kennelijk doel om oneigenlijk gebruik tegen te gaan. Daarnaast raakte deze regeling ook belastingplichtigen uit het midden- en kleinbedrijf, terwijl deze regeling niet voor hen was bedoeld.
2.4
Belasting vergoeding woon-werkverkeer
Het kabinet wil vanaf 2013 de vergoeding van reiskosten voor woon-werkverkeer gaan belasten. Over dit onderwerp is ook in de verkiezingscampagne veel te doen geweest. In dagelijks taalgebruik is het bekend geworden als de ‘forensentaks’. De maatregel geldt voor alle vormen van vervoer. Er is sprake van woon-werkverkeer als iemand: reist tussen de woning en een vastgelegde werkplek of op regelmatige basis reist tussen de woning en een werkplek waarin hij in belangrijke mate werkzaamheden verricht; er binnen 24 uur heen en terug wordt gereisd. Werkgever en werknemer bepalen samen wat als vast werkadres wordt aangemerkt. Dit kunnen meerdere adressen zijn. Voor de belasting op de woon-werkverkeervergoeding gelden de tarieven uit box 1 van de inkomstenbelasting. Ambulante werknemers (zoals loodgieters en wijkverpleegkundigen) hebben geen vaste werkplek. Hun ritten naar de werkplek worden niet gezien als woon-werkverkeer (maar als zakelijke ritten). De vergoeding hiervoor blijft dus onbelast. Pas als zij langer dan één jaar naar dezelfde werkplek reizen is er sprake van woon-werkverkeer en wordt de vergoeding belast.
Æ
Å
Ç
Æ
Vorige pagina
Naar inhoud
Volgende pagina
7
Vanaf 1 januari 2013 worden de woon-werkkilometers van een auto van de zaak aangemerkt als privékilometers. Deze tellen dan mee bij de bepaling van de bijtelling. In veel gevallen zullen daardoor auto’s die nu minder dan 500 km per jaar privé rijden na 1 januari 2013 onder de bijtelling gaan vallen. Voor auto’s van de zaak met een privégebruik van minder dan 500 kilometer per jaar en voor houders van OV-abonnementen geldt een overgangsregeling als respectievelijk het leasecontract of het OVabonnementen is aangegaan vóór 25 mei 2012.
2.5
Beroeps- en bedrijfstakpensioenregelingen van IB-ondernemers
In 2005 is in de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling (Wet VPL) geregeld dat de fiscale begrenzingen die worden gesteld aan pensioenopbouw van werknemers (het zogenaamde Witteveenkader) per 1 januari 2015 ook zal gelden voor de pensioenopbouw van IBondernemers die verplicht deelnemen in beroeps- of bedrijfstakpensioenregelingen. Het wetsvoorstel voorziet in aanvullende wetgeving zodat de normeringen en begrenzingen uit het Witteveenkader – gericht op pensioenregelingen van werknemers en directeuren-grootaandeelhouder – ook kunnen worden toegepast op beroepspensioenregelingen van IB-ondernemers. Het gaat hierbij met name om beroepen in de gezondheidszorg, het havengebied en om ondernemers in bepaalde bedrijfstakken (zoals zelfstandige schilders). Vanaf 1 januari 2015, als de begrenzingen van het Witteveenkader zullen gelden, is de fiscale facilitering – maar ook de verplichtstelling – voorbehouden aan ouderdomspensioen waarvoor de opbouw per jaar (bijvoorbeeld) niet meer bedraagt dan 2,15% van het pensioengevend inkomen (middelloonstelsel), waarbij de pensioenrichtleeftijd overigens is gekoppeld aan de ontwikkeling van de levensverwachting.
2.6
Wijzigingen in verband met verhoging AOW-en pensioenrichtleeftijd
In verband met de voor het zomerreces aangenomen Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd (zie ook hoofdstuk 4) is het nodig een aantal sociale zekerheids-, fiscale en overige wetten die samenhangen met de AOW-leeftijd aan te passen. Voor wat de fiscale wetgeving betreft gaat het hierbij onder andere om de aanpassing van de uiterste ingangsdata voor pensioenen, levensloop, lijfrenten en vitaliteitssparen, de aanpassing van de regels op het gebied van variabilisering van pensioenuitkeringen, het aanpassen van het tijdstip waarop de oudedagsreserve afneemt en de omzettingsregeling van stakingswinst in een lijfrente. De wijzigingen zijn technische aanpassingen van de leeftijdsgrenzen die direct en indirect gekoppeld zijn aan de AOW-leeftijd of de pensioenrichtleeftijd. Het gaat om verruimingen, waardoor langer, namelijk tot de nieuwe AOW-leeftijd, gebruikgemaakt kan worden van bepaalde fiscale faciliteiten.
2.7
Uitstellen ingangsdatum aanvullend pensioen zonder door te werken mogelijk
Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Wet Verhoging AOW- en Pensioenrichtlijn heeft de Eerste Kamer de motie Noten aangenomen. Daarin wordt de regering verzocht om het per 2013 mogelijk te maken dat het aanvullend pensioen tegelijk ingaat met de AOW, zonder dat er doorgewerkt hoeft te worden. Het kabinet geeft invulling aan deze motie door in een beleidsbesluit goed te keuren dat het tot en met maart 2015 mogelijk wordt het aanvullend pensioen, zonder dat doorgewerkt wordt, uit te stellen tot de in dat jaar geldende AOW-leeftijd (65 jaar en 3 maanden). Met deze maatregel worden niet alleen de mensen die in 2013 de AOW-leeftijd bereiken, maar de hele groep die nog onder het VPL-overgangsrecht valt, in de gelegenheid gesteld het aanvullende pensioen uit te stellen tot de voor hen geldende AOW-leeftijd. Het kabinet acht een structurele aanpassing van het doorwerkvereiste niet nodig.
Æ
Å
Ç
Æ
Vorige pagina
Naar inhoud
Volgende pagina
8
3. Fiscale behandeling eigen woning 3.1 Inleiding De hypotheekrenteaftrek (of strikt genomen: de fiscale behandeling van inkomsten uit eigen woning) is de laatste twee decennia één van de meest bediscussieerde onderdelen van het Nederlandse belastingstelsel. Jarenlang is aandacht geschonken aan de vraag of herziening van de fiscale behandeling van inkomsten uit eigen woning noodzakelijk zou zijn. Met ingang van de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 is het bereik van de eigenwoningregeling meerdere keren ingeperkt (alleen aftrek voor de eerste eigen woning, beperking van de aftrekperiode tot 30 jaar, introductie van de bijleenregeling, afschaffing van de goedkoperwonenregeling en de introductie van het hogere percentage in het eigenwoningforfait voor woningen duurder dan, kort gezegd, € 1 miljoen). In het Lenteakkoord is een fundamentele wijziging van de fiscale behandeling van de eigen woning overeengekomen. Deze wijziging wordt in een apart wetsvoorstel aan de Tweede Kamer aangeboden. In dit wetsvoorstel worden de volgende zaken geregeld: 1. de aanpassing van het begrip eigenwoningschuld waardoor de rente voor leningen die op of na 1 januari 2013 zijn aangegaan alleen aftrekbaar is als die lening in maximaal 360 maanden volledig wordt afgelost volgens ten minste een annuïtair aflossingsschema; 2. het overgangsrecht op basis waarvan een lening wordt aangemerkt als een ‘bestaande lening’, waarvoor eerbiedigende werking geldt of als een ‘nieuwe lening’, waarvoor de nieuwe regeling voor fiscale behandeling van de eigen woning geldt; 3. de afschaffing van de vrijstelling in box 1 (en daarmee ook in box 3) voor op of na 1 januari 2013 afgesloten kapitaalverzekeringen eigen woning, beleggingsrechten eigen woning en spaarrekeningen eigen woning (respectievelijk de KEW, de BEW en de SEW, hierna gezamenlijk aangeduid als KEW). Hieronder komen deze zaken uitgebreider aan de orde.
3.2
Beperking hypotheekrenteaftrek
De aftrek van rente is alleen mogelijk voor zover de lening waarover de rente wordt betaald tot de eigenwoningschuld behoort. Op dit moment kwalificeert een lening als een eigenwoningschuld als de lening is aangegaan ter verwerving, onderhoud of verbetering van een eigen woning. Ook na 31 december 2012 blijft deze voorwaarde bestaan. Daarnaast gelden de volgende voorwaarden: de lening moet in maximaal 360 maanden (30 jaar) ten minste volgens een annuïtair aflossingsschema volledig worden afgelost en De aflossingsverplichtingen moeten bij het aangaan van de schuld zijn overeengekomen in de leningovereenkomst en moeten daadwerkelijk worden nageleefd. . Het ten minste annuïtair aflossen wordt getoetst aan de hand van de (resterende) hoogte van de schuld en niet aan de hand van het in een jaar af te lossen bedrag. Daardoor voldoet bij voorbeeld ook een lening met een (contractueel en daadwerkelijk) lineair aflossingsschema aan de aflossingseis. Als een lening niet voldoet aan deze extra vereisten of wanneer op een leningdeel te weinig wordt afgelost waardoor de omvang van de schuld hoger ligt dan die zou zijn volgens het annuïtaire aflossingsschema, verliest de lening in beginsel het predicaat ‘eigenwoningschuld’. Dat betekent dat vanaf dat moment de rente niet meer aftrekbaar is. Om te voorkomen dat tijdelijke (betalings)problemen direct leiden tot het verlies van renteaftrek, is in dit voorstel van wet een regeling opgenomen waardoor geen sprake is van het verlies van aftrek, mits een in een jaar opgelopen achterstand het volgende jaar wordt ingehaald. Na 31 december 2012 kunnen nog steeds aflossingsvrije leningen worden afgesloten ter financiering van de eigen woning (met inachtneming van de 50%-aflossingseis uit de Gedragscode Hypothecaire Financieringen). De rente op deze aflossingsvrije leningen is dan niet aftrekbaar omdat ze niet meer kwalificeren als een eigenwoningschuld.
Æ
Å
Ç
Æ
Vorige pagina
Naar inhoud
Volgende pagina
9
3.3
Overgangsrecht hypotheekrenteaftrek
De wijziging van het begrip eigenwoningschuld heeft alleen gevolgen voor leningen die zijn afgesloten op of na 1 januari 2013. Er is een eerbiedigende werking voor bestaande eigenwoningschulden. Als hoofdregel geldt dat alle op 31 december 2012 tot de eigenwoningschuld van een belastingplichtige behorende schulden worden aangemerkt als een bestaande eigenwoningschuld. Het overgangsrecht voorziet in een bepaling voor eigenwoningbezitters die in 2012 hun eigen woning hebben verkocht, daarna bijvoorbeeld tijdelijk een andere woning huren en pas weer in 2013 een nieuwe eigen woning aanschaffen. In dat geval wordt de hoogte van de eigenwoningschuld net voorafgaand aan het moment van verkoop in 2012 aangemerkt als de bestaande eigenwoningschuld. Het overgangsrecht kent daarnaast een bepaling voor belastingplichtigen die op 31 december 2012 een onherroepelijke schriftelijke overeenkomst tot koop zijn aangegaan en waarbij de levering van de eigen woning op korte termijn (in ieder geval in het jaar 2013) plaatsvindt. De afloop van de rentevastperiode en het oversluiten van een ‘bestaande lening’ (zonder verhuizing) leiden er niet toe dat een ‘bestaande lening’ een ‘nieuwe lening’ wordt.
3.4
Afschaffing van de vrijstelling voor de KEW
Door middel van een KEW kan worden gespaard om de eigenwoningschuld na 30 jaar af te lossen. Het KEW-vermogen wordt gedurende de opbouwfase niet belast in box 3 en de rente begrepen in de uiteindelijke uitkering uit een KEW is, onder voorwaarden, vrijgesteld in box 1. Vanwege de nieuwe aflossingseis moet na 30 jaar de lening geheel zijn afgelost. Er is dan geen reden meer voor een uitkering uit een fiscaal gefaciliteerd product waarin gedurende die 30-jaarsperiode specifiek voor de aflossing van de lening is gespaard. Het KEW regime komt dan ook voor na 31 december 2012 afgesloten producten te vervallen. De waarde van deze producten zal in box 3 worden belast. Voor bestaande hypotheken blijft de vrijstelling voor de KEW gehandhaafd. Dit zal in het overgangsrecht worden vormgegeven door voor alle op 31 december 2012 bestaande KEW’s een eerbiedigende werking te laten gelden. Het bestaande KEW-regime, dat voor op 31 december 2012 bestaande KEW’s wordt gecontinueerd, kent de eis dat pas na 15 of 20 jaar inleg gebruik mag worden gemaakt van de kleine (€ 34.900) respectievelijk grote (€ 154.000) vrijstelling. De rente begrepen in de uiteindelijke uitkering wordt vrijgesteld voor zover de uitkering het bedrag van de vrijstelling niet overstijgt. Het kabinet overweegt deze termijnen te laten vervallen. Vanwege het laten vervallen van die termijnen zou altijd de grote vrijstelling gaan gelden. Door die maatregel zouden belastingplichtigen eerder dan na 15 of 20 jaar kunnen overgaan tot afkoop. De effecten van de maatregel voor betrokken partijen zijn echter onduidelijk en kunnen potentieel verstrekkend zijn. Veel zal afhangen van de mate waarin belastingplichtigen overgaan tot eerdere afkoop van de KEW. De Nederlandsche Bank wordt daarom gevraagd om, met ondersteuning van het Verbond van Verzekeraars, de gevolgen van de in overweging zijnde maatregel inzichtelijk te maken. Aan de hand van de uitkomsten van het onderzoek zal worden beoordeeld of de in overweging zijnde maatregel wordt doorgezet. Als de maatregel niet wordt doorgezet zal worden bezien of het wetgevings- en uitvoeringstechnisch mogelijk is om het vervallen van de minimale termijnen te beperken tot specifieke situaties.
3.5
Wijzigingen overdrachtsbelasting
Om de doorstroming op de woningmarkt te verbeteren is het overdrachtsbelastingtarief voor woningen per 1 juli 2012 permanent verlaagd tot 2%. De termijn voor de vermindering van de overdrachtsbelasting bij doorverkoop is tijdelijk verlengd. Als een pand wordt aangekocht en binnen 36 maanden weer wordt doorverkocht, hoeft de koper alleen overdrachtsbelasting over eventuele meerwaarde te betalen. Deze laatste maatregel is op 1 september 2012 ingegaan en loopt tot 1 januari 2015.
Æ
Å
Ç
Æ
Vorige pagina
Naar inhoud
Volgende pagina
10
4. Pensioenen: stand van zaken In het voorjaar 2010 sloten de sociale partners het Pensioenakkoord. Twee jaar later nam het parlement de wet aan die de AOW-leeftijd verhoogt en de fiscale ruimte om aanvullend pensioen op te bouwen beperkt (de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd). In de twee jaar die hiertussen ligt, zagen het Uitwerkings memorandum, het Catshuisakkoord en het Lenteakkoord het levenslicht. Bovendien zijn drie wetsvoorstellen gepubliceerd die allemaal gemeen hebben dat zij de AOW-leeftijd willen verhogen. In de volgende paragrafen treft u een overzicht aan van de stand van zaken. Wat is er nu precies in de wet opgenomen? Andere maatregelen uit het Pensioenakkoord zoals het nieuwe pensioencontract, het nieuwe fiscale toetsingskader (FTK) en het invaren van oude rechten moeten nog verder (in wetgeving) uitgewerkt worden. Daarom besteden wij er hier geen verdere aandacht aan. Uiteraard kunt u deze ontwikkelingen volgen op www.aegonadfis.nl.
4.1
Parlementaire behandeling
Het wetsontwerp Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd is gebaseerd op de afspraken van het Lenteakkoord en is op 5 juni 2012 ingediend bij de Tweede Kamer. Bij de Eerste Kamer lag al een wetsvoorstel ter behandeling, genaamd Wet verhoging pensioenleeftijd, extra verhoging AOW en flexibilisering ingangsdatum AOW. Dit wetsvoorstel is door de regering ingetrokken. Op 21 juni 2012 hebben de partijen die het Lenteakkoord hebben gesloten (GroenLinks, D66, VVD, ChristenUnie en CDA) gesteund door de SGP ingestemd met het wetsvoorstel. Op 10 juli heeft de Eerste Kamer ingestemd met de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd.
4.2
Hoofdlijnen Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd
De kernelementen uit de wet zijn de volgende. De AOW-leeftijd wordt in stappen verhoogd tot een pensioengerechtigde leeftijd van 66 jaar uiterlijk in 2019 en 67 jaar uiterlijk in 2024. Een eerste stap wordt al in 2013 gezet, door de AOW-leeftijd in dat jaar met 1 maand te verhogen. In de jaren daarna zal de AOW-leeftijd – in grotere stappen - verder worden verhoogd. Na 2024 wordt de AOW-leeftijd aan de levensverwachting gekoppeld. Een overgangsregeling kan de omvang van de inkomensgevolgen beperken voor mensen die weinig mogelijkheden hebben om het verlies te compenseren. In 2014 wordt de pensioenleeftijd voor aanvullende pensioenen verhoogd naar 67 jaar. De fiscaal maximale opbouwpercentages voor het aanvullend pensioen worden neerwaarts aangepast. Het beschikbare budget voor regelingen ouderenparticipatie/scholing en vitaliteitsparen wordt beperkt.
4.3
Verhoging AOW-leeftijd
Van 2013 tot en met 2019 wordt de AOW-leeftijd stapsgewijs verhoogd naar 66 jaar. In 2013 bedraagt de verhoging één maand. De AOW-leeftijd bedraagt dan 65 jaar en één maand. Het tempo van de verhoging van de AOW-leeftijd ziet tot 2019 er als volgt uit: Jaar
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
Verhoging met
1 mnd
1 mnd
1 mnd
2 mnd
2 mnd
2 mnd
3 mnd
65+1 mnd
65+2 mnd
65+3 mnd
65+5 mnd
65+7 mnd
65+9 mnd
66 jaar
AOW-leeftijd
Vanaf 2020 tot en met 2023 gaat de AOW-leeftijd in stappen van 3 maanden per jaar omhoog naar 67 jaar. Jaar
2020
2021
2022
2023
Verhoging met
3 mnd
3 mnd
3 mnd
3 mnd
66+3 mnd
66+6 mnd
66+9 mnd
67 mnd
AOW-leeftijd
Æ
Å
Ç
Æ
Vorige pagina
Naar inhoud
Volgende pagina
11
Vanaf 2024 wordt de AOW-leeftijd gekoppeld aan de stijging van de levensverwachting. Jaarlijks bepaalt de overheid of de ontwikkeling van de gemiddelde resterende levensverwachting aanleiding geeft om de AOW-leeftijd met drie maanden te verhogen. Een verhoging van de AOW-leeftijd wordt minimaal vijf jaar van tevoren aangekondigd. Dit betekent dat de overheid vanaf 2019 bepaalt of de ontwikkeling van de levensverwachting aanleiding geeft voor een verhoging van de AOW-leeftijd vijf jaar later. Uiterlijk 1 januari 2019 is duidelijk of de AOW-leeftijd met ingang van 1 januari 2024 moet worden verhoogd. Het aanpassen van de AOW-leeftijd aan de gemiddelde resterende levensverwachting gebeurt aan de hand van een formule die is vastgelegd in de wet. De benodigde ramingen voor de levensverwachting worden door het CBS gemaakt. Die ramingen laten vooralsnog ieder jaar opnieuw een grotere stijging van de levensverwachting zien dan verwacht. Waarmee de relevantie van de inzet hiervan helder is.
4.4 Koopkrachteffecten De verhoging van de AOW-leeftijd wordt geleidelijk ingevoerd om mensen die dicht tegen hun pensioen aan zitten tegemoet te komen. Daarnaast zijn er overgangsmaatregelen voor mensen die weinig mogelijkheden hebben om het verlies aan inkomen te compenseren. Zo kunnen AOW’ers een voorschot krijgen om een eventueel inkomensgat te overbruggen. Deze voorschotregeling geldt tot en met 2015. Het voorschot moet over een vastgestelde termijn worden terugbetaald, volgens onderstaand schema dat aansluit bij het aantal maanden verhoging dat in de genoemde jaren aan de orde is. Pensioneringsjaar
2013
2014
2015
Hoeveel maanden kan men een voorschot ontvangen?
1
2
3
Hoeveel jaar om terug te betalen
½
1
1½
Verder kunnen mensen een beroep doen op de bijstand als ze onder het sociaal minimum dreigen te komen. De AOW-partnertoeslag zal enkele maanden langer doorlopen omdat de AOW-uitkering van de jongere partner een paar maanden later ingaat. Op 1 januari 2015 vervalt de AOW-partnertoeslag . Deze maatregel is overigens niet nieuw; hij is al jaren geleden in de wet opgenomen. Voor mensen die geboren zijn in november en december 1949 wordt een uitzondering gemaakt: voor hen wordt het vervallen van de partnertoeslag uitgesteld. De Eerste Kamer stelde vragen over de effecten voor de verschillende groepen die in 2013 een maand later recht krijgen op AOW. Volgens het kabinet zijn de effecten als volgt: Voor mensen die een uitkering ontvangen verandert er weinig. De uitkeringen lopen door tot de nieuwe AOW-leeftijd. Mensen die werken, kunnen door blijven werken tot de nieuwe AOW-leeftijd. Zij hebben daardoor geen inkomensgat. Mensen zonder eigen inkomen kunnen veelal een beroep blijven doen op het inkomen van de partner. Zij missen wel een maand AOW-inkomen. Voor een gehuwde/samenwonende gaat dit om eenmalig circa € 750 netto. Mensen met een vut- en prepensioenregeling kunnen in bepaalde gevallen te maken krijgen met een inkomensgat; zij missen een maand AOW-inkomen. In veel gevallen kunnen zij dit echter zelf opvangen door de zelf maatregelen te nemen: - Veel ouderen hebben relatief veel vermogen. Een deel van de ouderen zal daarop een beroep kunnen doen; - Een deel van de ouderen kan een beroep doen op het inkomen van de partner; - Een deel kan de komende maanden sparen; - Een deel kan hun aanvullend pensioen naar voren halen.
Æ
Å
Ç
Æ
Vorige pagina
Naar inhoud
Volgende pagina
12
Degenen die niet beschikken over een partner met een inkomen, geen vermogen hebben en geen aanvullend pensioen dat naar voren kan worden gehaald, kunnen een beroep doen op de (bijzondere) bijstand. Omdat de bijstandsbedragen iets onder de AOW-bedragen liggen, is er een negatief inkomenseffect van netto eenmalig ca € 150 voor alleenstaanden en € 160 voor gehuwden en samenwonenden. Mensen die niet voldoen aan de voorwaarden voor de bijstand, maar wel moeite hebben om op korte termijn het inkomensverlies op te vangen, kunnen een beroep doen op de voorschotfaciliteit. Hiermee kunnen zij een eventueel inkomensgat overbruggen door een voorschot op te nemen op het ouderdomspensioen, dat in de maanden daarna wordt terugbetaald. Hiermee wordt het inkomensverlies over meerdere maanden gespreid.
4.5
Geen flexibele AOW-datum
De mogelijkheid om de AOW flexibel of in deeltijd op te nemen was onderdeel van het eerdere wetsvoorstel Verhoging pensioenleeftijd, extra verhoging AOW en flexibilisering ingangsdatum AOW. Dit wetsvoorstel was een uitwerking van de afspraken met de sociale partners in het Pensioenakkoord. In het Lenteakkoord is de flexibele AOW gesneuveld. Deze mogelijkheid is dan ook niet in de wet opgenomen. Is de deeltijd- of flex- AOW dan helemaal van de baan? Voor dit moment wel. Maar volgens de regering is het stelsel naar verwachting niet ongeschikt om op een later moment een flexibele AOW of een deeltijdAOW in te voeren. Gelet op de huidige budgettaire situatie en de vooruitzichten is het echter onverstandig om nu een perspectief te schetsen voor deeltijd-AOW en flexibele AOW. Het is wenselijk dat mensen langer doorwerken en het verhogen van de AOW-leeftijd draagt volgens het kabinet bij aan een heldere norm hiervoor. Een flexibele AOW en deeltijd-AOW doet afbreuk aan deze norm. De Tweede Kamer wil nog wel dat minister Kamp uitzoekt of mensen meer keuzevrijheid kunnen krijgen om tussen hun 65e en 70e jaar hun pensioendatum te kunnen kiezen. De Kamer heeft daartoe een motie aangenomen. Een dergelijke flex-AOW mag van minister Kamp echter niets extra’s kosten.
4.6
Witteveenkader aangepast
De fiscale regels voor het aanvullend pensioen (ook wel Witteveenkader genoemd) worden ook aangepast. De pensioenleeftijd gaat naar 67 jaar in 2014. Vervolgens wordt deze pensioenrichtleeftijd op vergelijkbare wijze als de AOW-leeftijd gekoppeld aan de ontwikkeling van de levensverwachting. Dat wil zeggen dat jaarlijks wordt bezien of de ontwikkeling van de levensverwachting aanleiding geeft om de pensioenrichtleeftijd te verhogen. Een verhoging van de pensioenrichtleeftijd vindt, anders dan bij de AOW-leeftijd, steeds plaats in stappen van een jaar. De maximale opbouwpercentages gaan in 2014 van jaarlijks 2 naar 1,9 procent (eindloonregelingen) en van 2,25 naar 2,15 procent (middelloonregelingen). De beschikbare premiestaffels zijn ook aangepast. Opgebouwde pensioenaanspraken blijven intact. De maximale opbouwpercentages voor nabestaandenpensioen en wezenpensioen worden in evenredigheid verlaagd.
Æ
Å
Ç
Æ
Vorige pagina
Naar inhoud
Volgende pagina
13
4.7
Lagere pensioenleeftijd, lagere pensioenopbouw
Volgens het Centraal Aanspreekpunt Pensioen (CAP) mag na 2014 een pensioenrichtleeftijd worden opgenomen die lager is dan 67 jaar (zie Vraag & Antwoord 12-004, www.belastingdienstpensioensite.nl). Volgens de Wet op de loonbelasting moet het pensioen dat ingaat vóór 67 dan wel actuarieel worden herrekend. Die herrekening kan plaatsvinden in de opbouwfase of op de ingangsdatum van het pensioen. Voor de opbouwfase heeft het CAP het volgende overzicht van de herrekende percentages gepubliceerd. De maximale opbouwpercentages voor ouderdomspensioen zijn: Pensioenleeftijd volgens pensioenregeling
Maximaal opbouwpercentage ouderdomspensioen in een eindloonstelsel
Maximaal opbouwpercentage ouderdomspensioen in een middelloonstelsel
67
1,90
2,15
66
1,76
1,99
65
1,63
1,84
64
1,52
1,72
63
1,41
1,60
62
1,32
1,49
61
1,23
1,39
60
1,15
1,30
Bovenstaande tabel is in alle situaties te gebruiken. Het wetsvoorstel verplicht werkgevers dus niet om de pensioeningangsdatum in pensioenregelingen te verhogen naar 67 jaar. Aanpassing van een regeling vanaf 1 januari 2014 is alleen (fiscaal) noodzakelijk wanneer het opbouwpercentage in de huidige pensioenregeling hoger is dan het door het CAP herrekende percentage bij de betreffende pensioenleeftijd. Ook een hogere AOW- dan de minimale (fiscale) franchise kan ertoe leiden dat aanpassing van een regeling vanaf 1 januari 2014 niet nodig is.
4.8
Eén pensioenrichtleeftijd in de tweede pijler
De aanpassing van het Witteveenkader ziet alleen op nieuw op te bouwen pensioenaanspraken. Opgebouwde pensioenaanspraken wijzigen niet. Om de pensioenuitvoerders fiscaal gezien wel de mogelijkheid te bieden om alle bestaande pensioenaanspraken om te zetten in aanspraken op basis van de nieuwe pensioenrichtleeftijd, geldt de zogenoemde 100%-begrenzing in de loonbelasting niet voor collectieve aanpassing van opgebouwde pensioenaanspraken aan de nieuwe pensioenrichtleeftijd. Het kabinet wil in aanvulling daarop nog de mogelijkheden en risico’s onderzoeken dat pensioenuitvoerders één pensioenrichtleeftijd kunnen hanteren zonder tussenkomst van de individuele pensioendeelnemers.
4.9
Benodigde aanpassingen in arbeidsovereenkomst
Werkgevers en werknemers zijn zelf verantwoordelijk voor het in lijn brengen van individuele en collectieve arbeidsovereenkomsten (cao) met de wet- en regelgeving. Volgens de regering hebben partijen voldoende tijd om individuele en collectieve arbeidsovereenkomsten nog voor 1 januari 2014 aan te passen. Cao-bepalingen die een ontslagbepaling kennen die eerder ingaat dan de AOW-gerechtigde leeftijd, kunnen strijdig zijn met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (WGBL). Ontslag uitsluitend gebaseerd op het bereiken van een bepaalde leeftijd mag niet, tenzij die leeftijd de AOW-gerechtigde leeftijd is of er een objectieve rechtvaardiging voor is. Die objectieve rechtvaardiging zal er niet zijn als een werknemer wordt ontslagen omdat in de cao of individuele arbeidsovereenkomst nog steeds sprake is van ontslag bij 65, uitsluitend omdat men de betreffende overeenkomst niet heeft aangepast aan de stijging van de AOW-leeftijd. Als een werknemer desondanks wordt ontslagen als hij 65 jaar wordt, is dat ontslag vernietigbaar.
Æ
Å
Ç
Æ
Vorige pagina
Naar inhoud
Volgende pagina
14
4.10
Aanpassingen van lijfrente en oudedagsreserve
In de Wet op de inkomstenbelasting worden de opbouwruimte voor lijfrenten en de oudedagsreserve ook aangepast. De premiegrondslag voor lijfrentepremieaftrek wordt in 2014 niet langer vermenigvuldigd met 17% maar met 15,5%. Vervolgens wordt dit premiepercentage steeds met 0,6%-punt verlaagd voor ieder jaar dat de pensioenrichtleeftijd wordt verhoogd. In verband met de gewijzigde opbouwruimte wordt ook de zogenoemde imputatieregeling aangepast. Het maximum dotatiepercentage voor de oudedagsreserve wordt ook verlaagd, in 2014 van 12% naar 10,9%. Vervolgens wordt dit percentage steeds met 0,4%-punt verlaagd voor ieder jaar dat de fiscale pensioenrichtleeftijd wordt verhoogd. Zoals hiervoor al beschreven, wordt de uiterste ingangsdatum van lijfrenten en de het tijdstip waarop de oudedagsreserve afneemt aangepast aan de nieuwe AOW-leeftijd.
4.11
Op stapel staande wetgeving
Hiervoor is de huidige wettelijke situatie voor wat betreft de ingangsdatum van AOW en pensioen en de fiscale behandeling van pensioenen beschreven. Andere maatregelen uit het Pensioenakkoord zoals het nieuwe pensioencontract, het nieuwe fiscale toetsingskader (FTK) en het invaren van oude rechten moeten nog verder (in wetgeving) uitgewerkt worden.