De man met de vier o’s
Hans Dagelet De man met de vier o’s Roman
Amsterdam · Antwerpen Em. Querido’s Uitgeverij bv 2011
Copyright © 2011 Hans Dagelet Voor overname kunt u zich wenden tot Em. Querido’s Uitgeverij bv, Singel 262, 1016 ac Amsterdam. Omslag en omslagbeeld Anneke Germers Foto auteur Hugo Keizer isbn 978 90 214 3947 1 / nur 301 www.querido.nl
Inhoud
Overal waar hij komt 7 Moeders huishoudportemonnee 15 Otto Oonk geobserveerd 18 Otto’s requiem 31 Roepende. Uw Roeper 41 Zuig je vol, man met de vier o’s! 57 Met Kerstmis bij zijn broer 69 De prostaatman 82 Mislukte Romeo 94 Net King Kool 101 Aan altijd relaxed zit een luchtje 107 Gusta, een macrobiotische winter 114 De escapist 137 De tijd van Otto de Schone 144 Ons Joke 152 Zo van Alaska naar Miekus 165 ‘De televisie wil een kopie van je maken, Ferry’ 173 De hazen-story 179 Paranoia die nog van zich zou laten horen, had die paranoia gezegd 207 Binnen 215 Houten jas 223 Van geen wijken 228 Rijke vrouwen met magere handen 238 Qua hoogtevrees 249 Tien strategieën 260 De hoogmoedige hij 262
Overal waar hij komt
Overal waar Otto komt, vallen de vogels stil. Kinderen houden op met kwetteren, vrouwen gaan schichtig kijken, mannen schuiven vol onbehagen heen en weer op hun stoel. Zijn aanwezigheid heeft impact, dat merkt hij wel. Hij vindt dat niet onaangenaam. Hij is een buitenstaander, hij hoeft niet met leuke moppen aan te komen, hoeft niet gelijk in te haken, hoeft niet direct een mening ten beste te geven. Eigenlijk vindt hij iedereen, en dat is misschien wat men intuïtief aanvoelt bij zijn verschijnen, want mensen zijn niet helemaal achterlijk, vindt hij iedereen die een uitgesproken mening heeft over n’importe quoi een kokette flapdrol. Feit is dat men Otto algauw een arrogante klootzak vindt, en dat streelt. Een beetje leuke vrouw maakt hem binnen de kortste keren voor bitterbal uit, en dan kan hij het neuken helaas wel schudden. Scheelt overigens weer een hoop tijd. Otto vindt het heerlijk om zo alles langs zich heen te laten waaien, niks te hoeven zeggen, een schijn van interessanterigheid op te houden, dan blijft hij voor de anderen lekker vaag. Van het goede heeft Otto veel. En het is hem nog komen aanwaaien ook. Voor het allergrootste deel. Hij kan zijn lol niet op. Telt u zijn zegeningen? Inderdaad, het zijn er vele, 7
deze successtory kent geen einde, lijkt wel. Zondagskind! Echter. Kom niet te dichtbij. Wie? Men. Men is: Maxime de Gepommadereerde, amice over wie hij maar niet op kan houden, is hij verliefd op die gast of zo, hij begint onderhand aan zichzelf te twijfelen, de achterbakse twijfel van een reetkever zowaar. Men is: Cor, zijn maat bij Oonk & Partners, Cor die men kan indelen bij het gilde der tragische helden, dat zijn de gescheiden mannen met gelooide huid, versteende lever en stemgeluid van schuurpapier, van achter hun krokodillenlederen kop grijnst de dood je tegemoet. Men is: Joke, zijn secretaresse. Ferry, net als Cor werkzaam bij de maatschap Oonk & Partners. Ook zijn zogenaamde zus met de paardenvoeten. En broer Ton. Karina niet te vergeten, zijn eerste grote liefde, zijn alles. Van wie Otto achteraf beweert: ‘Karina is minder slim dan je denkt. Je denkt dat ze slim is. Ze oogt als een voyeuse eersteklas die een heleboel dingen ziet. In werkelijkheid is ze niet slim maar sluw. En dat is heel wat anders.’ Gusta, die Gusta, met haar dressoir van sloophout en recycled, Gusta met haar in aluminiumlijsten gevatte bloemen in volle pracht en ook Griekse taferelen: witte huisjes op een rots, de zon die onderduikt in een mediterrane zee, Gusta met haar vleeskleurig ondergoed. Als advocaat is hij de beste en zijn advocatencollectief Oonk & Partners het beste kantoor van het land, dat weet iedereen. Aan Otto zal het niet liggen. Nooit. Dat stemt tevreden. Iedereen tevreden. Otto is geschapen voor het werk dat hij doet. Hij heeft er het karakter voor. Een zaak die hij als strafpleiter behandelt mag hem niet raken. Het raakt hem ook niet. Een dossier 8
is voor hem zakelijk, technisch. En zo benadert hij het ook. Hij hoeft niets weg te slikken. Privé is hij geen harde. In het dagelijks leven is Otto zachtaardig. Empathisch ook. Dat wordt nog uitkijken, hij stroomt bijkans over van empathie. Aan leugens heeft Otto geen boodschap, die heeft hij onmiddellijk door. Omdat hij zelf ook zo retegoed liegen kan. Hij herkent de leugenachtigheid aan een toontje, aan de vale zweem in iemands blik. Dankzij deze gave, leugens onmiddellijk te kunnen doorzien, schiet het werk des te meer op. In zijn werk is hij een keiharde, zo niet een beul. Snel handelen, snel opereren. Dat is zijn stijl. Zijn medewerkers moeten hardlopers zijn. Zo iemand die zegt dat ie naar huis toe wil omdat ie misselijk is moet van Otto eerst maar eens flink gaan braken. Karakter wil hij zien. Als zijn medewerkers zijn overjas niet aan de kapstok zien hangen, zakt de hele zaak als een plumpudding in elkaar, dat is waar Otto bang voor is. Vanuit dat treurige inzicht opereert hij met fluwelen vuist. Zonder op tafel te hoeven slaan. De sfeer op kantoor oogt los, informeel. Men komt bij hem met de meest uiteenlopende zaken. Omdat men weet dat hij de beste is. We doen een greep: fraude en diefstal, afpersing, afrekeningen, voorkennis, het doorspelen van koersgevoelige informatie, jaarrekeningen waarmee gesjoemeld wordt, structurele mishandeling van kinderen, ga zo maar door. Familierecht of mediation is niks voor hem. Hij heeft niks met huisje boompje beestje kindje auto. Hij wil geen ouders helpen die het verpesten voor hun kinderen. Hij wil geen raadsman zijn voor ouders die elkaar met een keukenmes achternazitten en die toch steeds opnieuw kinderen 9
krijgen in gierend misverstand. Kinderen die misbruikt worden als middel tot het verkrijgen van gerechtelijk gelijk. Met alle gevolgen van dien: geestelijke chantage, emotioneel misbruik. Die kinderen raken psychisch mismaakt en worden klaargestoomd om het op hun beurt voor volgende generaties te verpesten. Elke zaak moet worden uitgezocht, tot op de bodem, in omgekeerde chronologie. Terug naar de basis. Tot Otto is waar hij wil zijn: bij de crux van een casus. Een ander gaat er misschien van gapen, Otto niet. Otto wil weten hoe het zit. Toerekenbaarheid, oorzakelijk verband en bewijskracht zijn belangwekkende begrippen in zijn belevingswereld. Otto zet door tot hij erbij neervalt, tot hij alles gezien heeft wat hij had moeten zien, tot hij ten slotte voor de vitrines met de tinnen soldaatjes staat, wegdromend met zijn neus plat tegen het glas. Veel mannen werken niet hard genoeg, vindt hij. Volgens hem zit dat in onze cultuur, dat men na een beetje inspanning al een ruime voldoende krijgt in de vorm van een amicaal schouderklopje. Eén schouderklopje en het leven zit weer als gegoten. Otto zegt dat mannen een heel eind komen met middelmatigheid en dat dit gegeven mede een reden is voor de recessie die heerst. Volgens hem is het zo dat vrouwen daarin heel anders zijn: vrouwen die het ver willen schoppen kunnen het zich niet veroorloven om middelmatig te zijn. Otto had wel eens gehoord dat de vrouwen die het voor het zeggen hadden in een concentratiekamp, in die oorlog van niet zo heel lang geleden, veel hardvochtiger te werk gingen dan hun collega’s, en dat waren bijna allemaal mannen. 10
Hij heeft het niet slecht getroffen met zijn omstandigheden, en ook niet met zichzelf. Mensen die het niet met zichzelf getroffen hebben zijn inderdaad zwaar de lul: de geestelijk gedeukten, de armzaligen met krassen op de ziel. In het slechtste geval heeft hij het nóg altijd beter dan hen die zielig zijn. Gaat het slecht met hem, geen man overboord, hij klimt zo uit zijn dip, hij laat zich niet kisten. Als hij een gat in een van zijn sokken heeft, dan pakt hij toch dat nieuwe paar, zonder na te denken. En gaat weer op stap. Hij kent geen grenzen, raast door eigen snelheidsbarrière heen, met schone onderbroek en glimmende schoenen. Hij glijdt van de ene job naar de andere. Hij knipoogt wat af, links of rechts, en de zaken staan weer op rij. Zijn knipoog doet wonderen. Otto leeft snel, doet veel, en heeft hoge verwachtingen van het leven. Hij kan niet bij iemand blijven met wie hij geen passie deelt. Dat met Gusta, dat had best passie, maar dan spreken we over de eerste maand. Herstel: week, eerste week. Herstel: eerste paar dagen. Passie gedijt bij aandacht. Er was geen wederzijdse aandacht meer. Het zou goed voor hem zijn weer eens vaste verkering te krijgen. Dat heeft Otto wel verdiend. Voordat het niet meer kan. Voordat hij te veel gewend raakt aan zijn autonomie. Voordat hij een verstokte vrijgezel wordt die niet in zijn ritme gestoord wenst te worden. Het bevreemdt dat hij niet een hele trits vrouwen achter zich aan heeft lopen. Als je, zoals Otto, succesvol bent en rijk, en er bovendien heel appetijtelijk uitziet en bij leven al 11
een legende bent, verwacht je dat er heel veel mensen zijn die met je om willen gaan. Eén ding weet hij als geen ander, en dat is dat hij geen entertainer is, dat hij niet per se bestaat voor de ander. Hij doet niets zonder er zelf beter van te worden. Als strafpleiter zoekt hij zaken tot op de bodem uit en dat is niet alleen omdat hij de cliënt zo nodig een plezier wil doen. Hij doet dat in eerste instantie voor zichzelf, uit nieuwsgierigheid. Omdat hij wil weten hoe iets zit. Otto geeft graag gas, vooral als het tegenzit. Er is altijd gedoe om hem heen, onenigheid met de media, dan weer kan hij het niet laten zijn neus te steken in het wel en wee rond een Raad van Toezicht, dan weer ligt hij overhoop met functionarissen van politie. Als je, zoals Otto, zowel vriend als vijand keer op keer verbaast, wil men nog wel eens een vals etiket op je plakken. Er zijn er die hem haten. Dat triggert Otto om in nog hogere versnelling voorwaarts te gaan. Als je denkt: waar blijft ons Otto nou, dan heeft hij al lang en breed, met charme, brille, optimisme en tomeloze energie, een grandioze comeback geforceerd. De tinnen soldaatjes in zijn kasten vertegenwoordigen zijn andere kant: die staan stil, op de plaats rust, geven Otto het voorbeeld. Dagelijks staat hij voor de vitrines waarachter in volmaakte discipline honderden soldaatjes staan opgesteld. En verdwijnt met heel zijn wezen in een stille, gestolde microwereld. Het voordenken tot zwijgen gebracht. Soms schuift hij de glazen schuifdeur van een vitrine opzij om met grote tederheid zo’n klein, handgeschilderd figuurtje uit de kast te tillen, om het van nog dichterbij te 12
bezien, om eraan te ruiken zelfs. Het poppetje ruikt naar iets wat Otto herkent. Bij de geur die hij opsnuift krijgt hij beelden van oud meubilair. Hij ziet de leren stoel met de koperen noppen waar zijn vader de middagdut in deed, hij hoort zijn vader weer snurken. Veel van Otto is van toen hij acht was, hij is daarin blijven hangen. Zondagskind, ja. Nooit in een oorlog betrokken geraakt, geen blijvend letsel opgelopen. Geen hernia of blindedarmontsteking. Afgezien van de verwijten dat hij een autist, egoïst en escapist zou zijn, waar hij het zelf in het geheel niet mee eens is, moet hij toegeven behept te zijn met een lichte toets van smetvrees en hypochondrie. Met doekjes poetst hij tot alles glimt. Een bultje op zijn huid wordt meteen kanker. Hoofdpijn is niet langer migraine maar een vuistdikke tumor in de hersenen. De groene rochels die hij sinds hij is gestopt met roken in de afvoer van zijn wasbak ziet verdwijnen, verwijzen naar zijn in snelvaart verkankerende longen. Otto gaat erop rekenen snel dood te gaan, raakt verknocht aan zijn ingebeelde dood. En hij wil niet naar de dokter. Bang voor slecht nieuws, dat dan weer wel. De dokter, overweegt Otto, die heeft wel iets beters te doen dan in Otto’s poepgat te peuren. Die heeft het druk zat. Toen Otto dacht: nu is mijn laatste uurtje geslagen, heeft ie toch maar een afspraak gemaakt. Hij wilde nog niet echt dood, nee. Tijdens de visite bekeek en bevoelde de dokter hem van alle kanten. De dokter zei dat er niks aan de hand was, dat Otto blaakte van gezondheid, slechts een voorbijgaand griepje had hij gehad gepaard met de hem welbekende migraine. Migraine, dat hebben zoveel mensen, en je hebt tegenwoordig fantastische pillen. Niks aan de hand. Otto had niets. Dat viel lelijk tegen! Niks geen geknapte 13
aderen in zijn hoofd, niks tia of kanker. ‘Uw bloeddruk is je van het, daar kunt u honderdnegenenzestig jaar mee worden,’ zei de dokter. ‘Niks geen exotisch virus of vreemde herpessoort of slakkenaanslag, en die kransslagader van u,’ zei de dokter ook nog, ‘daar kunt u rustig mee katapult schieten, die knapt van zijn leven niet.’ Was Otto al die tijd voor niets bang geweest. Verknocht geraakt aan ingebeelde ziekte en doodsstrijd. Otto is dik tevreden met zijn naam. Otto. De o is zijn favoriete klinker. De open o, de sluitspier onder de klinkers. Openen, opperen, dood, doorgang, opperhoofd, ondersteboven, opmaat, opruiming, overigens, oordeel. Woorden die doorgaans veelvuldig opduiken in zijn vocabulaire. En dan nog Oonk. Otto Oonk. De man met de vier o’s. Hij is op weg maar nog niet waar hij wezen moet. Hij wil er alles uithalen wat erin zit. Gulzigheid kent geen tijd. Hoeveel leven stop je in een dag? Die vraag is Otto meer waard dan hoeveel dagen stop je in een leven.
14
Moeders huishoudportemonnee
Otto heeft het in zich om verslaafd te zijn. Maakt niet uit waaraan. Zestien is hij als hij begint met vaders ijskast. Brandewijn, sherry, bier. Van alles een flinke scheut in een glas dat hij meteen achteroverslaat. In een mum van tijd slaan de stoppen bij hem door en is elk vermoeden van gereserveerdheid, van verlegenheid vooral, verdwenen, is hij over de grens en vanaf nu voor iedereen aanspreekbaar en hij spreekt iedereen aan. Hoewel nog maagd drukt Otto de vrouw als een doorgewinterde lover tegen zich aan, onthaakt haar bustehouder en laat alles verder voor wat het is, want geen idéé. Als de articulatie het hem gezien zijn beschonken staat toestaat, begint hij zelfs een gesprek. Diep gaat dat gesprek niet want in de roes is hij bij iedere zin die hij spreekt de voorafgaande alweer vergeten, het is een voortdurend gissen naar enig verband. Wordt het te erg, en kan hij helemaal niet meer spreken of wordt zijn gezwalk totaal richtingloos, dan keert hij huiswaarts en kotst de wasbak van zijn slaapkamer onder. Zijn moeder verwijdert alle prut voordat vader er notitie van kan nemen. Deze daad wordt door Otto gekarakteriseerd als ‘de solidariteit in het verbodene’. Als een eenmalig, uniek bondgenootschap. Mamma, geen kwaad woord over haar. En toch heeft Ottoman zijn moeder vaak verraden. Dat is een kwestie van tactiek. Door middel van verraad 15
tracht hij haar uit haar tent te lokken. Tevergeefs. Niets mag baten. Hun afscheid zal lelijk zijn. Van verdovende middelen heeft Otto wel eens gehoord. Maar die zijn ver weg van zijn provinciegat. Dat komt allemaal later. Joints, lsd, opium, heroïne en speed. Tegen die tijd heeft hij god definitief van zich afgeschud en wil hij iets anders, hoog of laag. Hij wil escaleren, zo niet de hoogte dan in elk geval de diepte in. Hij raakt alles kwijt en weet veel terug te winnen. Met mooie praatjes maar ook gewoon met lopers, spelden, creditcards of van een fietswiel afgebroken spaken. Elk deurslot is te forceren, de hele wereld binnen handbereik. Zijn familie zweert hem af, en terecht. Geld lenen is niet lenen. Het wordt hem in feite geschonken want terugbetalen zit er niet in. Dat weet iedereen. Otje verdient geen ene mallemoer. Die verslindt alleen maar. Zijn moeders huishoudportemonnee moet het vele malen ontzien, en mamma zegt nooit iets, lieve mamma. Zijn getalenteerde broer is inenen zijn hele postzegelverzameling kwijt, hattie tien jaar over gedaan. De grasroller van pa is opeens uit het schuurtje verdwenen. De vrouw die Otto als een Elvis Presley tegen zich aan drukt en wier bh hij zo onhandig loshaakt, is ook inenen van alles kwijt. Brouwer, de lachlustige verpleegster uit de Achterhoek, die met de immer blozende wangen, ook wel vrouw Antje genaamd, ziet opeens een geheel lege boekenplank, mist een hele trits antiquarische boekwerken. Natuurlijk blijft Otto na veel gehakketak over als mogelijke dader, helemaal alleen. En wordt hij op het matje geroepen. Otto kan echter zeer overtuigd en overtuigend liegen. Hij gaat ervan uit dat ze hem zíén liegen. Dat ziet men echter niet, men wil de leugen niet zien, 16
men wil hem geloven, de onschuld straalt van z’n knappe smoelwerk af. Eigen schuld, denkt Otto op zijn beurt, ik heb mijn best gedaan zo extreem mogelijk te liegen, zo dat ze het wel móésten zien. Als ze het niet wíllen zien moeten ze het zelf maar weten. Daar komt nog bij, denkt hij, dat de bestolenen over middelen beschikken die ik niet heb, zij zijn in staat om hun verloren voorraden opnieuw aan te vullen, zonder enig probleem, zij zijn de rijken, ik de arme, dat heeft de natuur zo bepaald, niets aan te doen. Hadden ze hem maar moeten zien liegen. Zo dacht hij, zo denkt hij. Van hem wordt de wereld echt niet slechter. Het is wellicht helemaal niet nodig dat hij er is, maar het is ook niet nodig dat hij er níét is. Ziehier zijn prettig nihilisme met hier en daar een godsallemachtige flash, een oorverdovend orgasme, een fantastische hagelbui, er zijn ook een paar ogen die hij herkent en een stem, van wie weet hij niet meer.
17
Otto Oonk geobserveerd
‘Moet ik je dankbaar zijn voor het feit dat jij me verwekte?’ vroeg Otto aan zijn vader. Nog steeds zegt Otto geen dankjewel voor het feit dat zijn vader hem heeft verwekt, ook niet nu zijn vader in de hemel is. Want dat hij in de hemel is, lijdt geen twijfel. Niet dat Otto het niet fijn vindt dat hij leeft. Niet dat hij het niet fijn vindt om te leven. Maar het had ook anders kunnen lopen. Dat zijn leven prettig verloopt, heeft hij uitsluitend aan zichzelf te danken. Daar hoeft hij niemand dankbaar voor te zijn. Hooguit zou hij dankjewel tegen zijn vrienden kunnen zeggen omdat ze zijn vrienden willen zijn. Hij zou al die vrienden kunnen bedanken, maar begin dan maar bij jezelf, zegt Otto dan. Want al die vrienden heeft hij mooi aan zichzelf te danken. Otto weet dat anderen zien dat hij ouder wordt. Maar hij is dezelfde die hij altijd was. Hij is acht gebleven. Die leeftijd is niet zomaar. Hij was acht, zat in de voorkamer voor het raam en keek naar buiten. Plotseling stond er een oude vrouw voor het raam, die naar hem keek. Toen begon die vrouw naar hem te zwaaien. Dat moment weet hij nog, dat hij zich bewust werd van zichzelf als iemand die door een raam keek en een oude 18
vrouw naar zich zag zwaaien. En dat hij acht jaar oud was. Otto Oonk geobserveerd. Hij wist dat hij bestond. Otto kijkt over de rand van een balkon. Wat hem weerhoudt te springen is de gedachte dat hij het niet bij zichzelf vindt passen om te springen. Het hoort niet bij hem. Dat bedenkt hij zelf. Net als de bosbessen en bramen in de schaal, en die fles vloeibaar vers fruit in de ijskast, allemaal zelf bedacht. Otto overweegt tevens planten in huis te nemen, of katten. Nee, liever geen hond. Van zijn hond Woef was Otto zo verdrietig geweest, toen die niet meer lopen kon en doodging. Otto was stapelgek op Woef en die liefde was wederzijds. Otto’s toga is broodnodig zwart, en wit de bef als van zijn liefste Woef. Tegen het eind liep Woef met een tuigje om op wieltjes. Z’n achterpoten deden het niet meer. Woef trok zijn eigen praalwagen: heil Woef! Een optimist, z’n hele leven. Voordat Woef voorgoed ging liggen, was ie onderweg naar Otto. Nieuwsgierig als hij was, onderweg naar Otto, om een koppie te geven. Toen Woef stierf, keek hij tot het allerlaatste moment zijn baasje aan. Het heeft heel lang geduurd eer Otto de dood van Woef te boven was gekomen. Dieren hebben komt misschien wel in de buurt van kinderen hebben. Belangeloos zorgen voor een dier ziet Otto als oefening in menselijkheid. Otto kan er dagen over dromen, over wat je kinderen kan bijbrengen, wat voor avonturen je met ze beleven kan. 19
Met een kind zou er voor Otto een tweede leven beginnen. Maar eerst is er natuurlijk de kwestie van het vinden van een geschikte vrouw. ‘Eerst verkering, dan zien we wel weer verder,’ bromt Otto. Het valt op dat Otto nog geen verkering heeft. Als je iets van marketing weet, begrijp je dat de verpakking van een artikel een grote rol speelt. Otto gaat veel met bobo’s om en weet als geen ander dat het belangrijk is hoe je eruitziet en is wat dat betreft uit hetzelfde hout gesneden als, pak ’m beet, Maxime de Gepommadereerde. Met dit verschil, dat Otto het zich veroorloven kan op blote voeten te lopen, met een baard van een week, zijn haar volledig uit model, en dat alles zonder verlies van decorum. Otto is onvoorspelbaar. Hij heeft het gepresteerd uitgeroepen te worden tot slechtst geklede en tevens tot best geklede man van het jaar. Wat niet helemaal voortkomt uit een vooropgezet plan, als onderdeel van een knap bedachte strategie. Hij doet maar wat, zegt hij. Zegt hij. Dat hij maar wat doet is absoluut niet waar. Zo spontaan is Otto nou ook weer niet. In die zin doet hij zichzelf tekort. Bij een uitslaande brand in een eigenhandig van bakstenen gebouwde speelgoedloods wacht de achtjarige Otto net zo lang met blussen tot ook het speelgoed in de loods vlam heeft gevat. Hij ligt met zijn hoofd schuin op de kiezelstenen van het tuinpad bij het ouderlijk huis. Van de giftige rook die hij inademt wordt Otto enigszins high. Hij krijgt een wee gevoel in zijn hoofd en gaat zich slap voelen. Dat remt de opwinding die zich van hem meester maakte vlak voordat de hele zaak vlam vatte dankzij een lucifer. Deze opwinding zal Otje als hij groot is onmiddellijk 20
herkennen. Die adembenemende adrenalinestoot die hem bezorgd wordt als hij iets gaat uitspoken wat geheim en/of verboden is. Zo laag bij de grond met zijn ene oor vol aarde, lijkt de brand echt groot. Eindelijk fikt het speelgoed er heftig op los. De hoogste tijd om uit te rukken. Nu is het racen geblazen om te redden wat er nog te redden valt. Het speelgoed in de bakstenen loods dient flink in de hens te staan, anders is dat blussen niet serieus te noemen. Dit is geen flauwekul. Het moet wel echt zijn. De brandweerauto staat om de hoek van de keukendeur geposteerd. Het is een ladderwagen plus aanhanger met spuitvermogen. De aanhanger is gevuld met water. Je kunt er een slang op aansluiten. De slang, in feite een onderdeel van een fietsventiel, is nog opgerold. De sirene van een brandweerauto nadoen is een kwestie van stijgende en dalende tonen vanuit de neus geproduceerd. Kruipend op zijn knieën over kiezelstenen en zand duwt Otto de brandweerauto met loeiende sirene voorwaarts. Opzij opzij opzij, wij hebben een verschrikkelijke haast, hier komt de brandweer in duizelingwekkende vaart, inclusief slipbewegingen vanwege de erbij verzonnen haarspeldbochten, richting grote brand. Dan staat zijn vader geheel onverwacht in de tuin, fiets aan de hand. ‘Wat doe je nou!’ roept vader. Stompzinnig. Vader ziet zelf toch ook wel wat er aan de hand is. Hij plaatst zijn rijwiel tegen de tuinmuur en bekijkt de onbedaarlijk knetterende fik van dichtbij. De lul. Hij gaat het feest verpesten. 21
Nu ziet hij Otjes dure speelgoed in de donkerte van de bakstenen oven. ‘Ben je nou helemaal gek,’ zegt vader, ‘maak onmiddellijk uit dat vuur.’ Dan begint Otto de blusslang uit te rollen. Intussen heeft zijn vader al een emmer gepakt. Even later zien we een smeulende berg bakstenen met daartussen her en der verkoold speelgoed in een wolk van treurige, natte rook. Vader heeft het brandoffer van Otje grondig verpest. Er valt niks meer te blussen. De half verkoolde speelgoedsoldaten liggen er hulpeloos bij, en nat. Nu is Otto niet meer in staat om ze als een moedige brandweerman van een heuse verstikkings‑ en/of verbrandingsdood te redden, met gevaar voor eigen leven. Wat een sukkel ben jij, pappa. Na een tijd gaat Otto zijn verloren soldaten missen. De geur van brand blijft hangen in zijn neus. Otto’s reukorgaan is buitengewoon ontwikkeld. Van ver ruikt hij de goudenregen, de moddergeur van het zwembad in de Holtense plas, maandverbanden, inkt en brand. Inkt is niet makkelijk te ruiken en zeker niet van veraf. Wat lekker ruikt is de rook van verbrande negatieven. De negatieven van de zwart-witfoto’s met kartelrand, de negatieffilms waar je gaten in brandt door een vergrootglas op juiste afstand te houden tegen een fel brandende zon. Die geur van wegsmeltende beelden is niet te evenaren. Ook daar wordt Otto duizelig van en zo high als de pest. Otto’s vader is niet slim, maar wel zijn beste vriend, samen met Cor. Cor is zeven, een jaar jonger dan hij. 22
Otto’s moeder is niet veel thuis. Ze is er zelden of nooit. Je weet nooit waar ze is. Vriend Cor heeft een been dat niet goed is, hij loopt mank. Hij zegt dat hij zo geboren is. Met een gezwollen klomppoot. Hij ziet eruit als een scharrelaar. Hij waggelt over straat. Cor lijkt op de vogel die scharrelaar heet. Het is een vogel die zo groot is als een lijster en metaalglanzende veren heeft in de kleuren rood en blauw. De scharrelaar loopt onhandig, op het achterste deel van zijn poten. Cor is een grappenmaker. Bij gymnastiek slaat hij een slecht figuur maar sterk is hij wel. Cor gelooft nog in god. Otto ziet hem heel vaak bidden. Cors moeder gaat elke zondag naar de kerk en Cor gaat met haar mee. Cor heeft een brede neus die op een bruine aardbei lijkt. Zijn huidskleur is ook bruin. Als hij iets heel lekker vindt, kijkt hij scheel. Als hij eet gaat ie smakken maar hij praat als iemand die heel deftig is. Zijn vader is een witte ambassadeur. Dat bruine heeft Cor van zijn moeder. Een ambassadeur is iemand die er piekfijn uitziet, glad geschoren en goed in het pak. Hij is veel in het buitenland. Daar hangt hij de sinterklaas uit op feesten en partijen. Iedereen buigt voor hem. In allerlei landen kijken ze naar Cors vader alsof hij onderkoning is. Eerst waren zijn vader en moeder nog bij elkaar, maar zijn vader moest zo vaak verhuizen dat moeder er genoeg van kreeg. Toen is ze met Cor in ons land komen wonen. Die vader komt met regelmaat terug om Cor te zien. Ze 23
gaan dan leuke dingen doen en die kosten behoorlijk wat geld. Zoveel geld heeft Otto’s vader niet. Cor zit goed in de spullen. Hij krijgt alles wat zijn hartje begeert. Cor is een goed mens. Hij geeft veel weg. Hij schenkt Otto stripboeken. En een mondharmonica, die Otto al snel verliest helaas. Kinderen in de klas hebben Otto verteld dat Cors vader een bruinwerker is. Hadden die kinderen van hun ouders gehoord, die wisten dat. Wat een bruinwerker is weet Otto niet precies maar hij heeft wel een vermoeden. Cor kan goed leren. Net als Otto. Cor is op school zelfs beter dan hij, maar Cor is dan ook hoogbegaafd, zeggen ze. Otto is weer beter in trommelen en vooral in gymnastiek. Cor zit op hockey, maar hij kan er geen bal van. Otto ging een keer met hem mee, maar Cor was alleen maar achter in het veld een beetje heen en weer aan het lopen. Als ie aan de beurt was om met zijn stick te slaan sloeg hij steeds mis. Hij was altijd te laat. Hij liep maar wat te sloffen als een echte scharrelaar. Cor wil ambassadeur worden, net als zijn vader. Cor vertelde eens dat het heel lang duurt voordat je ambassadeur kan worden, je moet eerst een heleboel dingen hebben gedaan om dat te kunnen bereiken. Een ambassadeur verdient vast heel goed. Terwijl je er niet veel voor hoeft te doen, je loopt de hele dag feesten en partijen af en iedereen knikt naar je of buigt. Dat Cor óók 24