Rob Dunn
De man met het gebroken hart Een ontdekkingsreis langs hart en vaten
Uitgeverij Atlas Contact Amsterdam/Antwerpen
1 De caféruzie die de dageraad van de hartchirurgie bespoedigde ‘Een chirurg die zich aan een hartoperatie waagt, behoort het respect van zijn collega’s te verliezen.’ – T.H. Billroth, Duits chirurg
In juli 1893 was het smoorheet in Chicago. Het was de zomer voor de Wereldtentoonstelling, waar uitvindingen van over de hele wereld getoond zouden worden. Ze zouden Amerika voor‑ goed veranderen. In Chicago verscheen dat najaar de eerste ham‑ burger, werden de eerste machines voor de fabricage van chocola geïnstalleerd en werd de eerste blikkerige versie van Alexander Graham Bells telefoon in gebruik genomen. Het was ook de zo‑ mer waarin Daniel Hale Williams (1856-1931), een jonge arts die in een ruige buurt van Chicago praktijk hield, de belangrijkste beslissing van zijn leven zou nemen.1 Williams was van gemengde afkomst: Afro-Amerikaans, Schots, Iers en Shawnee-indiaans, maar werd door de maatschappij waar‑ in hij leefde, die van Hollidaysburg in de staat Pennsylvania, voor‑ al als zwarte Amerikaan gezien. Williams’ vader overleed toen hij jong was en zijn moeder moest in haar eentje voor hem zorgen. Ze ging zo zwaar gebukt onder haar omstandigheden dat ze hem toen hij nog maar elf was in de leer deed bij een schoenmaker in Balti‑ more. Dat had het einde kunnen zijn van het verhaal als de jonge Williams niet zelf had besloten om naar Wisconsin te verhuizen, waar hij werk vond in een kapperszaak. De eigenaar van de zaak liet zijn oog op Williams vallen en hielp hem zijn highschool af te maken, waar hij uitblonk. Vervolgens hielp hij hem aan baantjes 21
als leerjongen in de medische wereld, waar hij eveneens uitblonk. En ten slotte hielp hij hem in 1880 bij zijn toelating tot het Chi‑ cago Medical College, de medische faculteit van de Northwestern University, waar hij werd aangenomen en – alweer – excelleerde. Williams was er de eerste Afro-Amerikaan die medicijnen ging studeren. In 1883 begon de pas afgestudeerde dokter Williams een klei‑ ne praktijk op Michigan Avenue in Chicago. Hij doceerde ook anatomie aan de Northwest University en werkte als arts voor de spoorwegen en later het protestantse weeshuis. Hij was op dat moment een van slechts vier Afro-Amerikaanse artsen in Chica‑ go, maar zijn capaciteiten waren zo overduidelijk dat hij in 1889, slechts zes jaar na zijn afstuderen, werd benoemd tot lid van de Gezondheidsraad van de staat Illinois. Maar Williams wilde meer. Hij wilde iets doen voor de stad en voor zichzelf. Hij was zich er‑ van bewust dat zwarte Amerikanen in Chicago vaak slechte zorg kregen van blanke artsen en verpleegkundigen. Hij zag ook dat zwarte artsen en verpleegkundigen vanwege het heersende ra‑ cisme in ziekenhuizen en universiteiten moeite hadden om een opleidingsplaats en een baan te vinden. En de problemen voor jonge Afro-Amerikanen werden zeker niet minder. Precies op dat moment kwam een man die Williams kende en respecteerde, do‑ minee Louis H. Reynolds, hem om hulp vragen. Emma Reynolds, de zuster van de dominee, had zich kort daarvoor bij verschillende ziekenhuizen in Chicago aangemeld voor een opleiding als ver‑ pleegkundige (ze was de eerste die dit probeerde), maar ze werd overal geweigerd vanwege haar ras. Williams trok zich haar ver‑ haal aan. Na gesprekken met dominee Reynolds en andere leden van de gemeenschap besloot Williams dat hij maar één ding kon doen: zelf een ziekenhuis beginnen.2 Daar zou hij Afro-Ameri‑ kaanse verpleegkundigen kunnen opleiden. Het ziekenhuis zou het Provident Hospital and Training As‑ sociation heten. Het was een gewaagd plan, waartoe Williams andere artsen, blank en zwart, en zelfs de geldschieters moest 22
overtuigen. Donaties kwamen uit vele bronnen, onder wie Frede‑ rick Douglass en de vleesfabriek Armour (die veel patiënten zou sturen: werknemers die verwondingen opliepen tijdens het werk). In 1891 tekende Williams een huurcontract voor een drie verdie‑ pingen tellend, rood bakstenen woonhuis van twaalf kamers op de hoek van Twenty-Ninth Street en Dearborn. Van de woonkamer maakten ze de wachtkamer en een kinderkamertje aan het einde van de gang deed dienst als operatiekamer. Het eerste jaar zou‑ den er in dit geïmproviseerde ziekenhuis zeven verpleegkundigen worden opgeleid, onder wie Emma Reynolds.3 En er zouden ook honderden patiënten worden behandeld. Niets was ooit gemakkelijk in het Provident Hospital, maar de artsen en verpleegkundigen maakten er het beste van. Ze moesten veel improviseren, vanwege een gebrek aan geneesmiddelen en verband, en omdat ze meer traumapatiënten te verwerken kre‑ gen dan andere ziekenhuizen in Chicago. Alles was moeilijk, maar Williams en zijn team zetten door. Het was een verhaal van een hardwerkend man die doorzette en hardwerkende verpleegkundi‑ gen die hem bijstonden. Elders in de stad spanden de gebeurtenissen samen om het verhaal een andere wending te geven. James Cornish werkte als pakketbezorger bij de spoorwegen. Het was een goede baan, maar 9 juli 1893 was minder aangenaam. Vanwege de warmte was hij van ’s morgens vroeg tot zes uur ’s avonds kletsnat van het zweet. Erger nog was dat de hitte van geen wijken wist, zelfs niet toen de zon onderging. Het was de soort warmte die vroeg om een whisky, en dat is precies wat Cornish die avond bestelde in zijn favoriete café. Terwijl anderen in Chicago zich in de White Ci‑ ty, zoals de wereldtentoonstelling genoemd werd, vergaapten aan het beste van de wereld, zocht hij aan de andere kant van de stad het gezelschap op van vrienden. Hij kreeg zijn whisky, nam een slok, maakte een flirterige grap met de serveerster en liep naar twee vrienden die zaten te pokeren om met hen mee te spelen. Hij dacht dat het geluk hem toelachte. De jukebox speelde luid 23
‘Daisy Bell’. Hij liep met verende tred, had altijd zin in gein en gokspelen, en jaagde graag zijn vrienden op stang om nog meer lol te hebben. Maar toen veranderden de dingen onherroepelijk.4 Het rumoer om Cornish heen zwol aan, gedruis warrelde op als stof. Er werd gevochten, een stoel werd stukgeslagen op de bar. Vuisten beukten in op bezwete lijven. Cornish stond er op zijn te‑ nen naar te kijken, maar bevond zich plotseling midden in het ge‑ woel. Een man trok een mes. Even later sprong hij op Cornish af en stak hem in zijn borst. De aanvaller trok het mes terug, iemand schreeuwde, de menigte stroomde naar buiten. Toen klonken er sirenes en een paar vrouwen bogen zich over Cornish heen, die op de grond lag. Een uur of wat later lag Cornish op een brancard in het Provi‑ dent Hospital. Zijn kleren waren doordrenkt van bloed. Hij werd een operatiekamer binnengereden, waar de verpleegkundigen en Daniel Hale Williams zich over hem heen bogen. Williams vond Cornish’ wond van zo’n 2,5 centimeter breed er in eerste instantie oppervlakkig uitzien, hoewel de plek zorgelijk was. Het gat zat net links van zijn borstbeen. Omdat er nog geen röntgenappara‑ tuur bestond (röntgenstralen zouden pas twee jaar later, in 1895, worden ontdekt)5 konden ze niet zien hoe diep de wond was en of het hart was geraakt. Williams beschikte alleen over de aloude methoden om een diagnose te stellen. Hij kon Cornish’ pols voe‑ len, zijn ademhaling beluisteren en zijn hoofd op Cornish’ naakte borstkas leggen of er een houten stethoscoop op zetten (als hij zich die kon veroorloven) om naar de duistere geluiden te luiste‑ ren.6 Bij dit eerste onderzoek leek er weinig mis met Cornish. Zijn pols was normaal. Zijn hart klopte. Zijn wond werd schoonge‑ maakt en dichtgenaaid en hij werd in bed gelegd, waarin hij de nacht zou doorbrengen. Cornish sliep in een kamer met een raam dat uitkeek over de stad. Hij had nog geen kans gehad om zijn omgeving te inspecteren. Hij was te zwak en daarna te moe. War‑ me lucht blies door de gordijnen. Binnen enkele uren begon zijn 24
toestand, die stabiel had geleken, te verslechteren. Dokter Wil‑ liams werd erbij geroepen. Hij haastte zich naar de kamer, naar Cornish’ bed en legde zijn oor op diens borst. Cornish’ hart klop‑ te zwak en leek geheel op te houden terwijl Williams luisterde. Toch sloeg het nog, maar zwak. Het mes moest dieper zijn door‑ gedrongen dan Williams aanvankelijk had gedacht – helemaal tot in het hart.
Holle ader (vena cava) Grote slagader (of aorta) (bloed dat naar het lichaam stroomt)
Longslagader (bloed dat naar de longen stroomt)
Rechterboezem (of rechteratrium)
Linkerboezem Linkerkamer (of linkerventrikel) Linkerkransslagader
Het hart, met verwijzing naar de belangrijkste onderdelen. (Met dank aan ilbusca/Getty Images)
Een messteek in het hart kan daar veel schade aanrichten, maar de soort schade hangt af van waar en hoe het mes precies bin‑ nendringt. Het hart heeft twee stel pompen, het ene bestaat uit de linkerboezem (of atrium, Latijn voor ‘hal’ of ‘verzamelplaats’) en de linkerkamer (of ventrikel), het andere uit de rechterboezem en rechterkamer. De boezems bevinden zich boven de bijbeho‑ rende kamers. Wanneer de linkerboezem samentrekt, perst die zachtjes wat bloed in de linkerkamer. Het bloed heeft niet veel 25
hulp nodig om naar de linkerkamer te stromen, want het komt van een gebied met een hoge druk naar een met een lage druk. Een klein duwtje is voldoende om het verder te laten stromen. De linkerkamer pompt vervolgens veel krachtiger het bloed door het hele lichaam, via de slagaders en de arteriolen naar de kilometers haarvaten, zeshonderd miljoen in totaal, bestaande uit buisjes die slechts één cel dik zijn. De contractiekracht van de linkerkamer is sterk genoeg om water anderhalve meter de lucht in te spuiten – of het bloed door bijna honderdduizend kilometer bloedvaten te pompen, zoals in het menselijk lichaam nodig is. Op hetzelfde moment dat de linkerboezem en ‑kamer samen‑ trekken, gebeurt er iets soortgelijks in de rechterboezem en ver‑ volgens in de rechterkamer, alleen met minder kracht, omdat het bloed vanuit de rechterkamer niet het hele lichaam door hoeft. Het moet alleen zijn weg vinden naar de longen, waar haarvaten op driehonderd miljoen luchtzakjes rusten,7 en hemoglobine, dat in rode bloedcellen in het bloed zit, koolstofdioxide afgeeft en zuurstof verzamelt. Het geluid dat het hart maakt – het meest opvallende, tenmin‑ ste – is afkomstig van de kleppen tussen de boezems en de kamers (de mitralisklep links en de tricuspidalisklep rechts), die sluiten na iedere contractie, en vervolgens – wat luider – van de klep‑ pen tussen de kamers en de slagaders (de aortale kleppen links en pulmonale kleppen rechts), die sluiten als de kamers zijn samen‑ getrokken: ‘Lúb-dup, lúb-dup.’ Het geluid van het hart is dat van de sluitende kleppen, dag in, dag uit, miljarden keren tijdens een fortuinlijk mensenleven. Er hangt veel af van de pompen van ons hart. Het bloed stroomt vanuit de linkerkamer naar de grote slagader, die als supersnelweg dient waarlangs het bloed afslaat naar de armen en de hersenen, naar de interne organen (ingewanden, lever, nieren) en naar de benen en de geslachtsdelen. Ondertussen ontvangen de rechter‑ boezem en ‑kamer het bloed dat in een andere vorm terugkomt dan het is vertrokken, ontdaan van zuurstof en vol koolstofdioxi‑ 26
de. Dit ‘verarmde’ bloed wordt via de pulmonale circulatie (pulmo komt van het Latijnse woord voor ‘long’) naar de longen ge‑ pompt, waarbij er door bloedcellen in de haarvaten van de longen koolstofdioxide wordt afgegeven en zuurstof wordt opgenomen. Het zuurstofrijke bloed stroomt dan terug naar de linkerboezem, waar het proces opnieuw begint. Dit alles voltrekt zich op dit moment in uw borstkas. Het ge‑ beurt in golven: samentrekking, ontspanning. De samentrekking wordt ‘systole’ genoemd (van het Griekse woord voor ‘samen‑ trekken’), de ontspanning ‘diastole’ (van het Grieks voor ‘schei‑ den’). Houd uw hand tegen uw nek en u voelt uw halsslagaders (die uw hersenen voorzien van zuurstofrijk bloed) verwijden en ontspannen, het gevolg van het pompen van uw hart. Dat hoopt u tenminste, maar toen Williams zijn hand op de nek van zijn patiënt legde, voelde hij dit niet. Door de vanbinnen aangerichte schade was Cornish’ hartslag zowel zwak als traag ge‑ worden. De pols was nauwelijks voelbaar. Een meswond maakt soms een gat, waardoor het bloed de lichaamsholte in stroomt in plaats van door de slagaders te worden geleid. Zo’n wond kan ook, en dat is veel erger, het vermogen van het hart aantasten om samen te trekken. Het viel moeilijk te zeggen wat er precies onderhuids bij Cor‑ nish gebeurde. Tegenwoordig zien we veel meer dan Williams destijds. We kunnen een röntgenfoto, een sonogram, een ct-scan of een mri bekijken. We zouden een katheter in Cornish’ hart kunnen inbrengen die een contraststof afgeeft, zodat we op de röntgenfoto kunnen zien waar het hart precies beschadigd is. Een machine kan het ritme van het hart bijhouden. We weten lang niet alles, maar we beschikken wel over meer nuttige informa‑ tie. Williams had vrijwel geen aanwijzingen; hij merkte alleen dat Cornish’ hartslag verzwakte en zijn toestand duidelijk achteruit‑ ging. Verzwakking van de hartslag kan worden veroorzaakt door een probleem in het hart zelf, maar ook door bloedverlies, waarvan we 27
nu weten dat het lichaam dit tot op zekere hoogte kan compense‑ ren. Onze slagaders zijn gespierd. Ze bevatten een laag glad spier‑ weefsel. Gladde spieren worden niet door ons aangestuurd, de aansturing gebeurt onbewust en automatisch door ons lichaam. De spieren in onze slagaders stuwen het bloed niet voort – die rol is voorbehouden aan het hart – maar ze kunnen wel vernauwen of verbreden en zo de bloedstroom vertragen of versnellen. En één soort slagader, de arteriole, kan de bloedstroom daadwerkelijk stoppen. Arteriolen zijn de nauwste slagaders – ze sluiten aan op de haarvaten, die vervolgens op de venulen zijn aangesloten en die weer op de aders, die het zuurstofarme bloed terug naar het hart voeren. De arteriolen zijn zo nauw dat als ze samentrekken, ze ook geheel sluiten. Dit doen ze om de bloedstroom in het lichaam te regelen. Wanneer uw vingers koud zijn, kunt u de arteriolen de schuld geven, maar u kunt ze ook bedanken, omdat ze afgaand op de plaatselijke omstandigheden in uw lichaam uw bloed verplaat‑ sen naar de plek waar dit het hardst nodig is. Toen Cornish bloed verloor, sloten zijn arteriolen de bloed‑ stroom in bijna alle haarvaten in het lichaam af, behalve in de drie organen die nooit, behalve in het ergste geval, hun doorbloeding kwijtraken: de hersenen, het hart en de longen. Wanneer dit ge‑ beurt, verzwakt de hartslag (overal, behalve naar de hersenen en het hart), worden de ledematen koud, en probeert het lichaam uit alle macht de onmisbare functies te behouden. Williams’ patiënt verslechterde zienderogen, dus moest hij een beslissing nemen. Hij wist dat Cornish’ hart een verwonding had opgelopen, maar niet precies hoe. Hoe dan ook, Cornish – zoon van een goede moeder, vriend van velen – leek op sterven na dood. Messteken in het hart kwamen in 1893 opmerkelijk veel voor. Ook tegenwoordig zijn ze heel gewoon, maar zelden meer dode‑ lijk. Als u een messteek in uw hart krijgt, snel naar het ziekenhuis wordt gebracht en wordt geopereerd, hebt u 80 procent kans om te overleven. Een verwonding aan het hart kan op allerlei verschil‑ lende manieren worden geopereerd, of moet juist niet worden ge‑ 28
opereerd, afhankelijk van de conditie van het hart. Slachtoffers van een steekpartij maken tegenwoordig een goede kans, dankzij nieuwe apparatuur en de toegenomen vaardigheid van chirurgen. Maar in 1893 betekende een steekwond in het hart gewoonlijk de dood. Als het hart eenmaal begon te bloeden, vanwege een steek‑ wond of andere verwonding, was de patiënt voor zijn overlevings‑ kansen puur afhankelijk van het noodlot, van het cardiale fortuin, zou je kunnen zeggen. Soms was het lichaam in staat het bloed vast te houden in de kern en genas de wond voordat er al te veel bloedverlies optrad. Vaak verloor het echter wel te veel bloed, speelden infecties op of verloor het hart zijn ritme. Artsen zoch‑ ten naar geneesmiddelen die dergelijke wonden konden genezen, maar vergeefs. En geen dokter ter wereld had ooit, voor zover be‑ kend, een succesvolle hartoperatie uitgevoerd, of het nu om een verwonding ging of iets anders. Niemand, voor zover Williams wist, had zo’n operatie zelfs maar geprobeerd. Het hart was de Mount Everest van het menselijk lichaam, de grote berg die nog niet was beklommen. Williams was er typisch de man naar om dat te proberen, om die berg te beklimmen om iemand te redden. Hij had als jongeman geprobeerd om schoenlapper te worden. Hij had in een kapperszaak gewerkt. Hij had zich op de muziek en het recht gestort. Hij had zich bekwaamd als chirurg en had gepro‑ beerd een ziekenhuis te leiden. Nu, op 10 juli, een dag nadat Cor‑ nish was neergestoken, zou hij iets revolutionairders proberen. Williams en de verpleegsters stonden over Cornish heen gebo‑ gen en onderzochten hem zorgvuldig om de precieze schade op te nemen. Waarschijnlijk was zijn hart – de motor van het bloed – geraakt, maar zelfs dat was niet helemaal zeker. Als dat wel het geval was, zou Cornish spoedig sterven aan inwendige bloedingen of aan hartfalen – afhankelijk van de ernst van zijn verwonding. Williams kon op dat moment weglopen, zoals artsen in die situ‑ atie al tienduizend jaar deden. Of hij kon proberen te opereren. Wat hij ook deed, het hart was vlakbij terwijl hij over zijn patiënt 29
gebogen stond, een paar centimeter van zijn gezicht vandaan, vlak onder het huidoppervlak en toch eeuwen ver weg. Men kan zich indenken wat voor man of vrouw er nodig was om de eerste hartoperatie aller tijden uit te voeren. Dit moest iemand zijn met veel zelfvertrouwen, die bovendien niets liever deed dan grenzen doorbreken om een patiënt te redden en de mensheid vooruit te helpen. Williams was zo iemand. Op 10 juli 1893 begon de operatie. Williams kreeg een scalpel en de andere instrumenten aangereikt om in Cornish te snijden. Hij stond op het punt iets te doen waarvan chirurgen over de hele wereld te ho‑ ren hadden gekregen dat het gevaarlijk en immoreel was. Of zijn operatie nu zou slagen of mislukken, Williams stond op het punt geschiedenis te schrijven. Het menselijk hart slaat gemiddeld ongeveer honderdduizend keer per dag en pompt in die tijd ongeveer 7500 liter bloed door slagaders en aders. Maar dit was geen gemiddelde dag. Op deze dag hupte Williams’ hart waarschijnlijk een stuk sneller voort, om extra zuurstof naar zijn verwachtingsvolle brein te sturen. Er ston‑ den nog zes andere artsen in de kamer en Williams zwoer dat hij ook hun harten kon horen. Dit is de grote ironie van de chirurgie en meer in het algemeen de geneeskunde: dat het lichaam dat zich over het andere buigt om het te repareren, een beroep doet op dezelfde onderdelen (het hart, de hersenen, de huid en het vlees) die het probeert te herstellen. In de kamer was het bijna 40 °C en voordat Williams begon, stond bij iedereen al het zweet op het voorhoofd. Toen ze eenmaal bezig waren, dropen ze, vanwege de stress en de adrenaline, en werd zelfs de vloer nat. Williams veegde zijn hoofd af, zette vervolgens, met de verpleegsters aan zijn zijde, de scalpel in Cornish’ wond en maakte een vijftien cen‑ timeter lange incisie. Hij ging met zijn rechterhand naar binnen en trok een van de ribben weg van het borstbeen, zodat er een gat ontstond, een venster waardoor hij naar Cornish’ hart kon kijken. Hij zoog het bloed weg en voor het eerst kon hij het hart goed zien. Het was een gewoon hart, iets groter dan een gebalde vuist, 30
van ongeveer dertien bij negen bij vijf centimeter. Ongewoon was dat het blootlag, zo naakt als een hart maar kan zijn, plotseling overgeleverd aan de genade van het inzicht, de vaardigheid en het geluk van de chirurg. De boezems en kamers van het hart zitten in het hartzakje of pericardium (van de Griekse woorden peri, ‘rondom’, en cardium, ‘hart’), een glibberig omhulsel. Williams bekeek Cornish’ peri‑ cardium, en zag waar het mes naar binnen was gegaan: door het hartzakje heen en in de hartspier zelf. Williams had weinig tijd om te beslissen wat hij moest doen. Hij kon niet meer terug. Hij onderzocht het hart zelf: de wond leek zichzelf te hebben geslo‑ ten, door de druk van de samentrekkingen van het hart. Of hij daar nu gelijk in had of niet, vanwege deze waarneming besloot hij – wellicht na een ogenblik van twijfel – zich te concentreren op het pericardium. Hij zou niet de eerste zijn die de hartspier zelf opereerde, maar wel de eerste die het pericardium hechtte. Eerst maakte hij de wond zo goed mogelijk schoon. (Antiseptica waren net ontdekt, waardoor Williams ten minste over dit mid‑ del om infecties te voorkomen beschikte, al was de werking nog precair.) Toen begon hij te naaien, met draad van kattendarm. De naald gleed door het pericardium en kwam er met een rukje aan de andere kant weer uit. En weer gleed hij het vlies in. Het hart klopte ondertussen gewoon – maar zwak – verder. Williams pro‑ beerde zijn steken te timen met de hartslag. Hij hoopte dat hij door het pericardium te hechten, zij het nogal provisorisch, het hart zou kunnen stabiliseren. Toen Williams klaar was, haalde hij diep adem en deed een stap naar achter om zijn werk te bekij‑ ken. Zonder er erg in te hebben, straalde hij. De tijd zou leren of Cornish zou blijven leven, en ook naar hem zou kunnen stralen. Maar of Cornish nu doodging of bleef leven, Williams was een compleet nieuw pad ingeslagen in de geneeskunde. Hij had de berg beklommen, de eerste hartoperatie verricht. Anderen zou‑ den volgen. Ze zouden de verleiding niet kunnen weerstaan om hun scalpels te heffen en het ene na het andere hart te opereren. 31
Williams werkte iets meer dan honderd jaar geleden, slechts een ogenblik geleden dus in de geschiedenis van de mens. De chi‑ rurgie zelf is al heel oud. In het pre-agrarische Afrika werden er al stenen naalden gebruikt om wonden te hechten. In India en Noord‑ en Zuid-Amerika werden wonden dichtgeklemd met de kaken van soldatenmieren. (De mier beet in de wond en bleef zijn kaken dichtklemmen; één mier was genoeg voor een kleine snijwond, twee waren nodig voor grotere.) Toen de maatschappij groter en geavanceerder werd, breidde het chirurgische repertoi‑ re zich uit. Met de opkomst van de landbouw kwam de bescha‑ ving, het schrift en systematische pogingen om nieuwe genees‑ wijzen te ontdekken. In het oude Mesopotamië, China en elders werden allerlei soorten operaties op het menselijk lichaam uitge‑ voerd, tot hersenoperaties aan toe. Al achtduizend jaar geleden boorden medicijnmannen spreuken prevelend en kruiden bran‑ dend gaten in de schedels van mensen om ‘de druk te verlichten’. (Op een vindplaats ergens in Frankrijk, gedateerd op 6500 v.Chr., bleek een derde van de schedels te zijn doorboord.) Veel van de‑ ze operaties waren succesvol, of althans niet dodelijk. Er werden ook ledematen geamputeerd en nierstenen verwijderd. In de loop van de tijd werden er onvermijdelijk steeds meer delen van het lichaam geopereerd en tegen de tijd dat Cornish op de operatie‑ tafel belandde – na ongeveer achtduizend jaar operatiegeschie‑ denis – was vrijwel elk onderdeel van het menselijk lichaam waar of door wie dan ook effectief of experimenteel (of beide) geope‑ reerd. Hersenen, ogen, armen, benen en buik waren allemaal al wel eens opengesneden, waarna het geheel weer was dichtgenaaid – maar nog nooit het hart. Het hart was speciaal. In de duizenden jaren vóór 1893 dat de mens de geneeskunde beoefende, werd het hart als onaantastbaar gezien – in praktische zowel als in filosofische zin. In een medisch handboek in het kantoortje van Williams (een verbouwde slaap‑ kamerkast) stond te lezen: ‘Met de hartchirurgie is waarschijnlijk de door de natuur ingestelde uiterste grens bereikt aan de moge‑ 32
lijkheid om te opereren; nieuwe methoden of ontdekkingen zul‑ len ons niet helpen de natuurlijke problemen die een wond in het hart met zich meebrengt te overwinnen...’ Een arts die het hart durfde te opereren, zou worden gemeden, en velen vonden dat te‑ recht. Theodor Billroth, destijds een grote naam in de wereld van de Europese chirurgie, vond dat een chirurg die een verwonding aan het hart probeerde te hechten, de achting van zijn collega’s behoorde te verliezen. Williams stond dus op het punt een grens in de chirurgie te overschrijden. Verschillende factoren droegen bij aan het idee dat het hart onschendbaar was. In veel culturen werd het hart lange tijd be‑ schouwd als de bron van emotie, als de geest en de ziel. Dergelij‑ ke ideeën waren tot eind negentiende eeuw in zwang, zoals in de woorden van de Franse chirurg Ambroise Paré: ‘Het hart is de ze‑ tel van de ziel, het orgaan van de vitaliteit, het begin van het leven en de oorsprong van de levensgeest [...] het eerste wat leeft en het laatste wat sterft.’ De hedendaagse associatie van hart en liefde – denk aan Valentijnsdag – is gebaseerd op deze oude ideeën, die door de eeuwen heen in woorden en daden door dichters werden bezongen. Neem de dood van de dichter Percy Shelley. Shelley werd gecremeerd, maar volgens zijn vrienden wilde zijn hart niet branden, zo krachtig was de poëzie die er zetelde. Hoewel artsen aan het einde van negentiende eeuw veel minder mystieke ideeën over de functie van het hart hadden dan Shelleys vrienden, schre‑ ven ze het nog steeds een onkenbaar soort magie toe, zoals men tegenwoordig aan de hersenen lijkt toe te schrijven. De vraag was wat er huisde in die donkere spelonken. Als het geen sirenes en schikgodinnen waren, dan toch minstens ‘de essentie van het le‑ ven’? Veel artsen schrokken terug voor het taboe op hartoperaties. Maar als dat het enige probleem was, zou een dappere chirurg dit lang voordat Cornish op de operatietafel belandde al hebben geschonden. Het vak chirurgie trekt sinds mensenheugenis, am‑ bitieuze, overmoedige figuren (hoewel niet uitsluitend), die het 33
onmogelijke proberen te doen. Het probleem was dat de vaardig‑ heid in het opereren en de wetenschappelijke onderbouwing nog onvoldoende waren. Het hart klopt. Het is het levendigste deel van het lichaam, het springt als een wildeman op en neer, zodat operaties op de maat van de hartslag moeten worden verricht, als een soort dans, een chirurgische wals. Er waren nog geen antibio‑ tica, zodat de kans op infecties groot was. Röntgenapparatuur be‑ stond evenmin, dus men kon pas zien wat er precies mis was met het hart dat men wilde opereren als de borstkas openlag. Dan was er de ademhaling. Er bestonden nog geen machines om de lucht‑ wegen tijdens de operatie open te houden. Voor mensen die met een kogel of messteek in hun hart naar het ziekenhuis kwamen, kon men om al deze redenen weinig meer doen dan een oogje in het zeil houden en wachten tot ze vanzelf genazen of de geest gaven – wat vaak gebeurde. Dertien dagen later werd bekendgemaakt hoe het was afgelopen met Cornish, die nog steeds in het ziekenhuis lag. Hij had het overleefd. Hij was een fortuinlijk man, zei men, en Williams was een held. Men schreef dat Williams als eerste chirurg een hart‑ operatie bij een mens had uitgevoerd – een succesvolle operatie, bovendien. Williams was er niet bescheiden over. Hij zou meer van dergelijke operaties verrichten en er flink over opscheppen. In een krantenartikel zei hij over zichzelf: ‘Bijna al zijn pogingen werden met succes bekroond.’ Ondertussen lag Cornish nog in het ziekenhuis, waar het plotseling op 2 augustus een stuk slechter met hem ging. Williams spoedde zich naar Cornish’ bed. Zijn bloeddruk was sterk gedaald, maar Williams begreep niet wat er aan de hand was. Na het recente succes besloot hij Cornish weer open te snij‑ den en de tweede hartoperatie ooit uit te voeren. Hij maakte een incisie, haalde de hechtingen los, zoog het vocht weg uit de ruim‑ te tussen het pericardium en de hartspier, naaide het pericardium weer dicht en bekeek vervolgens wat hij had gedaan. Zo’n hart‑ 34