De Lesbrief
Fa. Bureau & Co. Educatief dossier
1
inleiding Binnenkort gaan jullie met de klas kijken naar de voorstelling Fa. Bureau & Co. Om jullie goed voor te bereiden op de voorstelling en te zorgen dat jullie – los van genieten – ook nog veel opsteken van deze theaterervaring, hebben we voor jullie en jullie lera(a)r(es) een lesbrief gemaakt. We wensen jullie veel plezier in dit traject!
over ons werk Wij maken voorstellingen voor een jong publiek. Een regisseur en een choreograaf bundelen hun krachten, hetgeen resulteert in fysiek-gespeelde voorstellingen. Verhalen zonder woorden en dansen met grote verhalen erin besloten. Ons werk is geïnspireerd op werk van Charly Chaplin en Buster Keaton en de voorstellingen zijn dan ook slapstickachtige vertellingen met een grote fysieke kracht zoals in de stomme film. Tevens een vorm en expressie als een stripverhaal of een tekenfilm.
de voorstelling
De er-gebeurt-altijd-wel-iets-spannends-sleur van het dagelijks kantoor De personages uit Bonje! zijn terug, maar nu op kantoor. Ze werken bij de firma Bureau & Co. Zij is een punctuele en keurige werkneemster, maar schijn bedriegt. Hij, een slonzige en luie collega die zich stierlijk verveelt en telkens weer de aandacht wil krijgen. Ze hebben een tirannieke baas die we nooit zien maar horen des te meer. Hij houdt alles in de gaten! Alles loopt op rolletjes, totdat een belangrijk werkdossier door hun capriolen verloren dreigt te gaan. Fa. Bureau & Co. is een elastiek-cartooneske theatervoorstelling waar dans theater lijkt en theater dans. De spelers halen acrobatische streken uit in gevaarlijke situaties. En dat in een voorstelling die doorspekt is van woordeloze poëzie. In Fa. Bureau & Co. worden schoolsituaties vertaald naar een werkomgeving. Er wordt een herkenbare thematiek aan de orde gesteld, als die van de beste van de klas vs. de vergetene achterin, dicht tegen de verwarming. Wie is baas over wie? En, is het nodig om te werken? Of om naar school te gaan?
2
Cursieve gedeeltes geven voorbeeldantwoorden voor docenten
A - Vooraf aan de voorstelling 1 - Beroepen kennen Welke beroepen ken je uit het leven van alledag? En wat doen mensen met zoʼn beroep? (Zoek met de leerlingen de beroepen die ze dagelijks tegenkomen in hun levens.) Bijvoorbeeld: • Bakker (bakt het brood, verkoopt gebakjes...) • Krantenjongen (bezorgt ʻs ochtends de krant) • Ober (neemt de bestelling op, bedient aan tafel) • Bankier (opent bankrekeningen, geeft geld...) • Leraar op school (geeft les aan kinderen, gaat graag met kinderen om...) • Kantoormedewerker (ordent papieren, maakt fotokopieën, neemt de telefoon op...) • etc. • Wat doen we allemaal als we werken? (Zoek met de kinderen de meest elementaire eigenschappen van werken) Bijvoorbeeld: • ʻs Ochtends naar je werk gaan en ʻs avonds thuiskomen • Goed gekleed zijn • Goed gehumeurd zijn • Een product maken • Pauzes hebben • Vakantie hebben • Niet te laat komen • Een baas hebben / Naar de baas luisteren • Geld verdienen • Collegaʼs ontmoeten • Deelnemen aan de samenleving • Promotie maken • Ontslagen worden • etc. In welke punten lijkt werken erg op naar school gaan? (Schrijf met kinderen op wat werk en naar school gaan met elkaar gemeen aan de hand van de punten van de vorige vraag.) bijvoorbeeld: • ʻs Ochtends naar school toe gaan en ʻs middags thuiskomen • Goed gekleed zijn • Goed gehumeurd zijn • Opdrachten maken • Pauzes hebben • Vakantie hebben • Niet te laat komen • Een leraar hebben / Naar de leraar luisteren • Lessen leren • Klasgenootjes ontmoeten • Goede cijfers halen
3
• Slechte cijfers halen Verschilt school erg met de werkwereld van grote mensen? (De antwoorden zijn vrij, maar u kunt de kinderen een beetje sturen door te benadrukken dat er veel gemeen is tussen de twee en dat het grote verschil is dat je naar school gaat om dat te leren waar je later goed werk mee kunt krijgen.) Wat zou je later willen worden? En waarom? (Het doel is de kinderen te laten nadenken over wat ze willen worden en vervolgens te stimuleren te zoeken naar wat je moet doen dat beroep te bereiken.) 2 - Het decor beschrijven (Vraag te stellen vóór de voorstelling: kijk goed naar het decor tijdens de voorstelling, om achteraf er vragen over te beantwoorden.) Hoe ziet het decor eruit? En welke kleuren heeft het kantoor? En de personages? En waarom? Het decor stelt een kantoorruimte voor in zwart en zit met drie grote ramen erin die uitkijken op buiten. Kleuren zijn vrolijk, maar hier is geen kleur. Het werk dat ze doen is saai en hun baas is streng en gemeen. Het decor en de personages zijn zwart en wit om de sombere kant van hun verhaal uit te drukken. Zit er kleur in de voorstelling? (Ja, er is kleur buiten het kantoor dat je door de ramen ziet, de lucht is blauw. We kunnen ons voorstellen dat buiten de vrijheid en vreugde is. En omdat de personages niet van hun werk houden, willen ze naar buiten, daar waar de kleuren zijn. Komt de kleur op een moment het kantoor in? (Ja, tegen het einde van de voorstelling is er meer kleur in het kantoor, omdat het werk beter gaat, de baas tevredener is, de sfeer beter is en de personages hun kleur hervinden.)
B - Na de voorstelling
3 - De personages beschrijven Wie zijn de personages? Hoe zijn ze? Kun je ze beschrijven? Er is een man, een vrouw en een baas. De vrouw is gedisciplineerd en werkt hard. De man is lui en erg onhandig. De baas zien we nooit, we horen alleen zijn stem. Hij is vaak boos en gemeen. Hoe zijn de personages aan het eind van de voorstelling? Aan het eind van de voorstelling is de vrouw aardiger tegen de man. De man werkt dan ook beter en harder dan voorheen. Ze worden vrienden. De baas is tevreden over hun werk. Kleur komt het kantoor binnen. Waarom die verandering? Omdat ze hebben geleerd samen te werken en dat het resultaat dan ook beter is. Dat maakt iedereen blij en tevreden. Wat voor werk doen ze? We kunnen ons voorstellen dat ze zich met dossiers bezighouden ofwel met erg belangrijke zaken, maar we komen niet te weten wat ze exact doen. Is het belangrijk te weten wat ze precies doen? Niet echt, omdat de situaties in de voorstelling vooral erg interessant zijn. Belangrijk is niet wat ze doen, maar hoe ze het doen.
4
4 - School en de wereld van het werk Welke situaties in de voorstelling herken je van school? (Zoek met de kinderen situaties uit de voorstelling die hetzelfde zijn als situaties op school.) Bijvoorbeeld: • Werken • De lunchpauze • Het maken van het dossier, zoals het maken van een opdracht (gesurveilleerd) • Afkijken van de buurjongen/meisje • Zich vervelen • Zich laten afblaffen door de baas • Een uitleg volgen op een schoolbord • Pesten • Te serieus zijn • Samenwerken • Etc. Als je kijkt naar hoe ze in werken in de voorstelling, wat lijkt je dan leuker, naar school gaan of werken? (Probeer de kinderen aan het denken te zetten over het belang en de kans die ze hebben te kunnen leren op school.) Welk personage van de drie vind je het leukst en waarom? (Als ze eenmaal goed het verschil tussen de drie personages zien, vraag ze dan zich te identificeren met het personage dat het op hen lijkt. Vraag ze naar de reden van hun keuze. “Omdat ik serieus ben; omdat ik ook lui ben; omdat ik niet van werken hou; omdat ik graag de baas speel over iedereen; etc...
Mogelijke aanvulling op het lesprogramma: Uit vele ideeën die we hebben opgedaan uit de thematiek van Fa. Bureau & Co. hebben we 3 workshops ontwikkeld en uitgewerkt die goed voorbereidend werken op de voorstelling en de didactische eigenschappen in zich hebben die wij belangrijk achten. Zoals: het prikkelen van de fantasie, nadenken en napraten over dat wat men ziet, verhogen van het ruimtelijk inzicht, het meewerken aan een groter geheel, het leren samenwerken, het ontleden en beschrijven van een woordeloos verhaal en het leren vinden van een logische verhaallijn waarbij er geen goed of fout bestaat zolang men het weet te onderbouwen. Wij kunnen deze workshops bij u op school tegen een meerprijs voor de klas verzorgen. De workshops worden hieronder beknopt beschreven.
5
‘voor regisseur spelen’ De eerste workshop. Om te beginnen vertellen we kort iets over theater en het maken van voorstellingen. We geven de kinderen een kijkje in de keuken door ze als het ware getuige te laten zijn van een openbare repetitie. Tevens laten we zien hoe je een transformatie maakt van jezelf naar een personage. Door simpelweg een muts of een brilletje op te zetten, maar ook om ze te laten zien hoe een personage gevormd wordt door zijn of haar lichaamshouding en bijpassend loopje. We spelen vier scènes die we in willekeurige volgorde zullen gaan spelen. De klas wordt in groepjes van vier verdeeld. Na elke scène vragen we of elk groepje de scène kan beschrijven op papier. Na deze vertoning van de vier scènes, delen we nog eens voor elke scène een bijpassende foto uit. Nu moeten ze eerst de foto bij de betreffende beschrijving zoeken en vervolgens, goed onderbouwd, een volgorde maken van deze scènes. Vervolgens spelen we de vier scènes nog eens, maar dan in onze (lees: ʻonzeʼ en niet ʻde goedeʼ) volgorde. Na het vrijgeven van onze versie, nodigen we de kinderen uit om er over te praten. Wat vinden ze goed of niet goed aan deze volgorde en wat zijn de verschillen met de andere groepjes?
6
‘voor decorbouwer spelen’
Tweede workshop. Het decor bestaat voor een groot gedeelte uit dozen. Dit is het archiefhok ofwel het magazijn van de firma. We laten de kinderen zien dat je door een vrij simpele ingreep iets groots kan suggereren. Door simpelweg de dozen op een bepaalde manier op te stapelen wek je de suggestie dat er werkelijk een hele nieuwe ruimte ontstaat. Nu krijgen de leerlingen de kans om een heel decor te bouwen naar hun eigen wensen met 50 dozen. Zo leren ze ruimtelijk te denken maar ook om hun voorstellingsvermogen te trainen. We bouwen namelijk eerst een schaalmodel, alvorens werkelijk met de dozen te schuiven en ze op te stapelen in de ontworpen formatie. Ook het samenwerken wordt zwaar op de proef gesteld in deze workshop, daar ze gevieren tot een ontwerp moeten komen en dus niet ieder zijn eigen idee kan doorzetten. Er moeten compromissen gesloten worden om gezamenlijk tot een ontwerp te komen. Ieder groepje krijgt op schaal het speelvlak in de vorm van een grondplaatje en 50 suikerklontjes die voor de dozen staan. Als gezamenlijk tot een ontwerpkeuze gekomen is, worden de klontjes vastgelijmd en bouwen de kinderen het schaalmodel uit tot een echte ruimte met de dozen op het speelvlak. Groepje voor groepje laat hun decor zien aan de rest van de klas.
‘voor rekwisiteur spelen’
Derde workshop. In de voorstelling vindt een van de personages een muis op straat, neemt deze mee naar kantoor en stopt hem heimelijk in een doos in het magazijn. Deze doos wordt het huis van de muis. Dat staat er dan ook op te lezen; maar wat is er van binnen allemaal te zien?
7
Dat is voor de kinderen al snel geen vraag meer, want ze gaan een huis voor de muis maken. Een kijkdoos. Van buiten zie je niks, maar van binnen openbaart zich een heel universum. Met allerlei afval en verpakkingsmateriaal – want dat is waar de muis zijn huis mee inricht – wordt in groepjes geknutseld, geplakt en geverfd. Op op maat geknipt papier wordt een behangmotief geschilderd. Daarna is het behangen geblazen en het inrichten van het huis in de vorm van bedjes, tafeltjes stoeltjes en andere ingenieuze meubelvondsten van het afval. De gaten om van buiten in het huis te kijken zijn de handgrepen van de doos. In de doos brandt een lichtje (ledfietslampje aan een touwtje) zodat je alles – eenmaal het oog tegen het gat gedrukt – goed kan zien. De ʻhuizen van muisʼ zetten we nu willekeurig in de dozen muren van het magazijn in het decor. De kinderen en leerkrachten lopen nu, vlak voor aanvang van de voorstelling, in een stoet zoals in een galerie langs de dozen om alle interieurs te aanschouwen.
reacties van de kinderen
8
9
wie is wie? Angel Liegent - regie, concept Bas Dorlandt - spel, dans, productieleiding Simone te Brake - workshopleidster, educatieve kracht Jade Collet - spel, dans Marco chardon - techniek Delphine Royer - fotografie Paula Duarte - creatie tijdens repetitieproces (uitgevallen wegens ziekte)
10