‘De kunstwereld moet geen drankjes verkopen, maar dromen’ Over alternatieve en complementaire inkomsten binnen de kunsten DAAN BALLEGEER
Door de teruggevallen subsidies en de politieke druk om de eigen financiering te verhogen, besteedt de kunstensector steeds meer aandacht aan nieuwe inkomstenbronnen. Tijdens het debat ‘For a few dollars more’ op 22 mei 2015 reflecteerde de kunstensector over alternatieve en complementaire middelen voor de kunsten. Maar hoe wenselijk, realistisch en duurzaam is cofinanciering door bedrijven en mecenaat? ‘Stop met context te verkopen, verkoop content. Ik heb het gezegd en ik blijf het zeggen: de kunstensector moet die recepties voor bedrijven afschaffen. Als het aan mij lag, dan verbood ik ze.’ Jo Libeer klonk ook na afloop van de debatnamiddag nog altijd als een man met een missie, ironisch genoeg op ... een receptie in de Beursschouwburg. ‘Er is nog veel werk aan de winkel’, sakkerde de topman van Voka, het Vlaams netwerk van ondernemingen, tegen wie het maar wou horen. Libeer was een van de sprekers die de vraag tackelde hoe kunstenaars en kunstorganisaties kunnen samenwerken met bedrijven en donoren zonder dat ze in ruil voor dat geld hun eigenheid op het spel zetten. Onder de noemer ‘A Few Dollars More’ – een verwijzing naar het tweede deel van de beroemde Dollars-trilogie van Sergio Leone met Clint Eastwood in de hoofdrol – had Kunstenfestivaldesarts samen met Kunstenpunt en Wallonie-Bruxelles Théâtre/Dance (WBTD) moeiteloos de zaal met honderd stoeltjes vol gekregen, een duidelijk signaal van hoe sterk het debat leeft. Waarom heeft Libeer het nou zo moeilijk met de typische recepties die gezelschappen organiseren voor ondernemingen in ruil voor financiële steun? ‘Het is tekenend voor de foute manier waarop zij naar de bedrijfswereld kijken’, legde de Voka-baas uit. ‘In hun optiek vragen zij geld en leveren ze in ruil reclame, tickets, billboards en drankjes. Ik sprak onlangs een marketingdirecteur van een Brussels cultuurhuis en die had het een uur lang over de kwaliteit van de wijn op de recepties en de verschillende formules om die te organiseren. Ze repte met geen woord over welke voorstelling er aan voorafging. Toen ik daarnaar vroeg, was ze verrast dat mij dat überhaupt interesseerde.’ Dat sponsormodel is achterhaald, aldus Libeer. ‘Een bedrijf geeft bijvoorbeeld geld aan een theaterfestival en ontvangt dan toegangstickets voor zijn klanten en drankjes na. Wat krijg je dan? 1
Wel, veel mensen die uitgenodigd zijn, dagen om te beginnen al gewoon niet op. Dat is niet echt fijn voor de artiesten die op het podium het beste van zichzelf geven. En veel van de invités die wel afkomen, willen liefst zo snel mogelijk naar de receptie omdat de voorstelling hun niet echt interesseert. Dit is toch niet de relatie die we willen tussen de kunsten en bedrijven?’
Essentiële taak Het probleem is volgens Libeer dat cultuurhuizen proberen om toegang tot een netwerk te verkopen, in plaats van hun product. ‘Ik kan op talloze andere recepties mensen ontmoeten, daar heb ik de kunstenwereld niet voor nodig. De kunstensector lijkt vergeten te zijn wat haar essentiële taak is. Ze verkoopt drankjes in plaats van dromen.’ Vallejo Gantner houdt er een andere, maar niet minder kritische visie op na. ‘Ik denk dat we te veel tijd verspillen met de inhoud van een project te verkopen, in plaats van te vertellen waaróm we er mee bezig zijn.’ De Australiër is artistiek directeur van het New Yorkse Performance Space 122, dat maar een tiende van zijn werkingsbudget gefinancierd ziet via overheidssubsidies. ‘Vanuit een verkoopstandpunt is wat we doen, en hoe, bullshit, want het is niet interessant. Het is veel beter om te praten over de impact, het belang en de relevantie van wat je doet, en minder over de kunstenaars.’ Een soortgelijk geluid klinkt bij Artemis Vakianis, die tot begin vorig jaar algemeen directeur was van Steirischer Herbst, een internationale kunstenfestival dat jaarlijks plaatsvindt in het Oostenrijkse Graz. ‘Wij hebben het heel vaak met onze private geldschieters over de “why”, zodat zij het gevoel hebben dat ze deel uitmaken van iets echt speciaals. Er gaat veel tijd naar het uitleggen waarom we voor bepaalde projecten of onderwerpen gekozen hebben.’ Het festival trekt zo’n 50.000 bezoekers en presenteert 120 projecten, gaande van theater, dans, muziek, film tot zelfs architectuur. Een vijfde van het budget komt van eigen inkomsten, voornamelijk sponsors, de rest zijn subsidies van verschillende overheden. ‘Wij spreken van een “sponsorship family” die elk jaar dertig tot vijftig leden telt’, zegt Vakianis. ‘Bij het grootste deel gaat het om langetermijnrelaties. Wij beperken ons daarbij niet tot de CEO. Zo bieden we die bedrijven workshops aan waarin we tegemoetkomen aan iets waar zij nood aan hebben. Zo had een van onze ‘familieleden’ een probleem met extreemrechts gedachtegoed bij een groep jonge werknemers. Wij hebben een soort theatersessie voor hen gemaakt waarin subtiel een boodschap van tolerantie verweven zat.’ De betrokkenheid die gepaard gaat met de ‘why’ kan ook voor wat onwennigheid zorgen, merkt Vakianis op. ‘CEO’s zijn soms bang dat ze een voorstelling van hedendaagse kunst niet zullen begrijpen. Dat proberen we zo snel mogelijk te ondervangen door hen uit te leggen dat er soms gewoon niets aan te snappen is.’
Gedeelde betekenis ‘Jo Libeer heeft gelijk. Wij moeten niet onze taal aanpassen en plots allerhande marketingtermen bezigen zodra we tegen bedrijven praten’, klinkt het bij Franky Devos, directeur van het Kortrijkse kunstencentrum Buda. ‘Wij brengen waarden als schoonheid, betekenis en emotie. Dáárom moeten bedrijven ons willen steunen, en inderdaad niet omdat we voor of na een voorstelling een receptie organiseren. Mijn advies is om niet alleen te focussen op gedeelde waarden, maar zeker ook op een 2
gedeelde betekenis. Zoek daarom naar CEO’s die geïnteresseerd zijn om over de inhoud van een voorstelling of de missie van een festival te praten. Ze zijn zeldzaam, maar ze bestaan.’ Devos ziet zeker niet de heilige graal in alternatieve financiering. ‘Er zijn volgens mij maar beperkte bedragen mee op te halen, zeker als je rekening houdt met de kostprijs van het organiseren van netwerkevents, recepties en extra personeel. Je kan je zelfs dikwijls de vraag stellen of het resultaat de inspanning wel waard is.’ Dit betekent evenwel niet dat we deze denkpiste moeten opgeven, benadrukt hij. ‘Als sector zijn we nog niet ver opgeschoten in het sluiten van deals met de private sector. We kunnen zelf meer doen.’ Daarin wordt hij bijgetreden door Roger Christmann. De consultant voor het managen en financieren van kunstprojecten stond tussen 2002 en 2008 aan het hoofd van Kunstenfestivaldesarts. ‘Ik was zelf extreem succesvol in het werven van fondsen bij verschillende overheden, maar het lukte amper bij de private sector’, klinkt het. ‘Ook vandaag nog vindt Kunstenfestivaldesarts daar trouwens weinig financiering.’ Er is ook nog een andere reden waarom alternatieve financiering vinden voor de kunsten een goede zaak is, stipt Devos aan. ‘Het creëert een breder draagvlak voor de kunsten. In de huidige politieke context van verrechtsing in Europa is dat meer dan ooit nodig. Kunst heeft een subversief karakter dat ontwricht en ondermijnt. We hebben dat nodig. Kunstenaars denken na over een nieuw en duurzamer politiek, economisch en sociaal model.’
Deuren sluiten Door de financieel-economische crisis ging de voorbije jaren flink de schaar in de budgetten voor cultuur. ‘Bij ons in Nederland is er bijvoorbeeld liefst 30 procent afgegaan’, getuigt Leonie Kruizenga, hoofd development bij Holland Festival. ‘Dat was verschrikkelijk. Veel instellingen hebben hun deuren moeten sluiten.’ De Nederlandse overheid voerde eind 2011 wel de Geefwet in die via belastingvoordelen steun voor de culturele sector aanmoedigde, maar dat had ontgoochelende resultaten, zegt Kruizenga. ‘De regering dacht nogal naïef dat particulieren het gat zouden opvullen dat zij achterliet, maar dat gebeurde niet. Niet zo verrassend als je zelf de boodschap geeft dat kunst niet zo belangrijk is, en dat kunstenaars door de subsidies hun voeling met de maatschappij verloren zijn.’ Kruizenga kent wel wat van alternatieve financiering. Holland Festival draait voor 30 procent op sponsoring en giften, aangevuld met 55 procent subsidies en 15 procent uit ticketverkoop. Ze geeft enkele concrete tips over hoe cultuurhuizen fondsen kunnen werven. ‘Begin te zoeken naar stichtingen uit je buurt. Die staan vanzelf al dichter bij je dan bijvoorbeeld de Soros Foundation. Het is ook beter om je tijd te stoppen in het aanspreken van een paar grote stichtingen dan bij veel kleinere exemplaren langs te gaan. Als je dan uiteindelijk geld krijgt, moet je eerste reflex zijn, “wat is het volgende dat ik kan doen om hier een langetermijnrelatie van te maken?”.’ Holland Festival doet dat zelf op verschillende manieren, ook bij particuliere schenkers. Zo zijn er de ‘Hartsvrienden’, een groep van 18 mensen die bereid zijn gevonden om het festival vijf jaar lang 5.000 euro te geven. ‘Ik ga zelf naar hen toe om er een persoonlijke relatie mee op te bouwen’, legt Kruizenga uit. ‘In ruil voor hun steun 3
worden de hartsvrienden onder meer uitgenodigd voor repetities en voorstellingen. Een keer per jaar gaan ze ook allemaal samen bij iemand van de club thuis eten, en komen de directeur van het festival en enkele kunstenaars langs voor een praatje.’ Private steun kan ook vertrekken vanuit een persoonlijk engagement dat overslaat op een bedrijf. Dat is bijvoorbeeld het geval bij advocatenkantoor Eubelius. ‘Ons beleid voor maatschappelijk verantwoord ondernemen bestaat er voor een deel uit dat werknemers weten dat hun ideeën welkom zijn’, zegt partner Jean-Marc Gollier. ‘Zo kende een van onze werknemers iemand bij theatergezelschap Cie Artara van Fabrice Murgia waardoor we in 2011 met hen in contact zijn gekomen.’ Het bleek het begin van een duurzame samenwerking, waarbij Eubelius het gezelschap op verschillende manieren steunt. Zo is er niet enkel de financiële steun, maar ook juridisch advies – bijvoorbeeld op het vlak van intellectuele eigendomsrechten – en hulp bij de financiële rapportering. ‘Uiteindelijk willen wij meer zijn dan het onderste lijntje van de resultatenrekening’, aldus Gollier. ‘We zijn trots op onze steun aan Cie Artara, dat ondertussen een heel succesvolle vereniging is. Onze werknemers voelen zich daar heel goed bij.’
Marktfalen Alle voorbeelden van alternatieve financiering ten spijt, moeten subsidies de kurk blijven waarop de sector drijft, benadrukt Devos. ‘We mogen kunst niet alleen aan de markt overlaten, want die markt faalt. Laat de subsidies voor theatermakers die meedoen aan het Kunstenfestivaldesarts wegvallen, en hier staat geen Mårten Spångberg, geen Jan Lauwers, geen Jérôme Bel. Je zou het gros van de affiche moeten schrappen.’ ‘Sommige kunstvormen zoals klassiek theater en avant-gardemuziek hebben het omwille van verschillende redenen lastig om alternatieve financiering aan te spreken’, gaat Devos door. ‘Ten eerste hebben veel producties een hoge kostprijs, onder meer omdat ze veel voorbereiding vragen en zeer arbeidsintensief zijn. Daarnaast bestrijken ze een kleine markt. Een Italiaans theatergezelschap kan niet simpelweg toeren in het Verenigd Koninkrijk bijvoorbeeld. Tot slot wordt een voorstelling elke keer weer effectief uitgevoerd voor een publiek in een zaal, wat niet het geval is voor boeken of films.’ Om zijn punt te staven, haalt Devos er Kenneth Arrow bij, een Amerikaanse econoom die in 1972 de Nobelprijs Economie kreeg voor zijn onderzoek naar marktfalen. ‘Volgens Arrow was daar sprake van als er onvoldoende stimulansen waren in de markt om geld te laten stromen naar bepaalde activiteiten, en als dat bovendien een verarming betekende van het sociaal en economisch systeem. Wel, dat is zeker zo voor de hedendaagse podiumkunsten. Die hebben daarom veel subsidies nodig.’ Dat neemt niet weg dat Devos er vast van overtuigd is dat er een rol is weggelegd voor middelen uit de private sector. ‘Het kan ervoor zorgen dat noodzakelijke subsidies niet opdrogen. Kunstenorganisaties moeten daarom een beleid ontwikkelen rond crowdfunding, sponsoring en alternatieve verdienmodellen.’ Hij waarschuwt wel voor te hooggespannen verwachtingen. ‘Crowdfunding, nieuwe ticketingmodellen of de uitbreiding van de taxshelter (het fiscale gunstregime voor de audiovisuele sector, red.) naar de 4
podiumkunsten zullen daar niet veel aan veranderen. Neem het voorbeeld van crowdfunding. Mensen willen er graag aan deelnemen als het om een eenmalig en hoogdringend project gaat. Op het Brusselse crowdfundingplaform Growfunding bijvoorbeeld, geeft de helft van de mensen minder dan tien euro, slechts 2 procent geeft meer dan 250 euro. Gemiddeld haalt een project 9.076 euro. Dat is interessant, maar het volstaat natuurlijk niet om er een organisatie of de carrière van een kunstenaar mee te ondersteunen.’ Het probleem met sponsoring bij podiumkunsten is dan weer dat er amper kandidaten zijn die voor een langere termijn steun willen geven. ‘Het is gemakkelijker voor eenmalige producties, zeker als die prestigieus zijn’, merkt Devos op. Ook filantropie heeft zijn gebreken. ‘Er is in België een voorkeur om geld te schenken aan andere doelen, zoals medisch onderzoek, of universiteiten.’ De zoektocht naar alternatieve financiering staat nog niet overal even ver. Daar speelt ook een belangrijk cultureel aspect in mee. In de VS bijvoorbeeld is filantropie veel meer ingeburgerd, al moet het gezegd dat de fiscale behandeling van giften aan de kunsten daar veel voordeliger is dan in de meeste Europese landen, waaronder België. Gantner breekt tot slot een lans voor duidelijke communicatie met particulieren en bedrijven via sociale netwerken. ‘Die vorm van marketing is een nieuwe vorm van fondsenwerving’, legt hij uit. ‘Je moet nu al mensen aantrekken en aan je binden, ook al hebben ze nog geen geld te geven. Dat kan veranderen. Zo zit er nu iemand in de raad van bestuur van Performance Space 122 die ons dertig jaar geleden als een arme kerel leerde kennen. Nu staat hij aan het hoofd van een groot advocatenkantoor.’ De man schenkt niet alleen zelf geld, hij haalt ook op een andere manier financiering binnen. ‘Als ik hem vraag om mee te gaan naar een netwerkevenement om fondsen te werven, dan doet hij dat, en bovendien op een geweldig goede manier’, zegt Gantner. ‘Ironisch genoeg komt hij zelf bijna nooit naar voorstellingen, want daar heeft hij de tijd niet voor aangezien hij tot honderd uur per week werkt. Wij zien hem heel graag, zijn vrouw ons iets minder. Zij zou hem liever wat meer thuis zien.’ (lacht) De moeilijkheid om een dergelijke langetermijnrelatie op te bouwen en vervolgens ook te onderhouden was een bekommernis die doorheen de hele debatnamiddag meanderde. Vanuit de zaal kwam meermaals de opmerking dat dit moeite, tijd en geld vraagt die veel kleine gezelschappen of individuele kunstenaars zich niet kunnen permitteren. ‘Veel cultuurwerkers zijn nu al overbevraagd’, merkte iemand bijvoorbeeld op. Daarnaast was er ook aandacht voor de vraag of publiek-private samenwerkingen echt zo wenselijk zijn. Ze zijn weinig transparant, en de overheidszijde komt er dikwijls bekaaid uit, wierp kunstenaar Kobe Matthys vanuit de zaal op. Libeer gaf toe dat die zogenaamde pps-constructies inderdaad geen grote succesformule zijn gebleken voor infrastructuurinvesteringen. Hij benadrukte evenwel dat dit appelen met peren vergelijken is. In de kunstenwereld zijn er bij samenwerkingen met bedrijven namelijk geen kosten die ondernemingen kunnen afwentelen op de publieke partner. Het debat werd afgesloten met de suggestie om de collectieve beheersvennootschappen van auteursen nevenrechten – denk bijvoorbeeld aan auteursrechtenmaatschappij SABAM – te betrekken bij de gesprekken over het verbreden van het maatschappelijk draagvlak voor de kunsten.
5
Natuurlijk kunnen we het vraagstuk over het belang en de wenselijkheid van alternatieve financiering niet op één middag oplossen, klinkt het na afloop bij de organisatie. ‘Maar op zijn minst is er een basis waarop we de dialoog kunnen voortzetten.’ Daan Ballegeer is econoom en journalist. Achtergrondinfo Het debat ‘For a few dollars more’ vond plaats op 22 mei 2015 in de Beursschouwburg, en was een organisatie van Kunstenfestivaldesarts, Kunstenpunt en Wallonie-Bruxelles Théâtre/Dance. Met: — Keynotelezingen en debat: Jo Libeer (VOKA) en Franky Devos (algemeen directeur Kunstencentrum BUDA, Kortrijk), — Praktijkverhalen over • sponsoring: Artemis Vakianis (managing director steirischer herbst, Graz, 2010-2014) • maatschappelijk verantwoord ondernemen: Jean-Marc Gollier (Eubelius, Brussel) • giften: Leonie Kruizenga (Hoofd Development Holland Festival, Amsterdam) • meer private dan publieke middelen: Vallejo Gantner (artistic director PS 122, NYC) Moderator: Roger Christmann (onafhankelijk consultant management en financiering kunstprojecten).
6