1
Artikel
Complementaire en Alternatieve Geneeswijzen (CAG) en psychiatrie: feiten en meningen Rogier Hoenders, Martin Appelo en Frits Milders Samenvatting Inleiding De rol van Complementaire en Alternatieve Geneeswijzen (CAG) kan niet langer worden genegeerd door de reguliere GGz. CAG worden veel en steeds meer gebruikt, vooral door psychiatrische patiënten. Bovendien verschijnt er in toenemende mate gedegen wetenschappelijk onderzoek naar de effectiviteit en bijwerkingen van CAG bij psychische stoornissen. Doel Een overzicht van de effectiviteit en bijwerkingen van de meest bekende en meest gebruikte CAG. Inventarisatie van de mening van patiënten en psychiaters over CAG. Inzicht in het feitelijke gebruik van CAG door poliklinische psychiatrische patiënten. Methode Er werd een literatuuronderzoek uitgevoerd en er werden enquêtes over CAG gehouden bij psychiaters en patiënten. Resultaten Ongeveer de helft van de bevolking maakt gebruik van CAG. Van dit feit lijken psychiaters niet goed op de hoogte. CAG zijn niet alleen populair, er is ook wetenschappelijke evidentie van hun effectiviteit. Dit geldt vooral voor sommige kruiden, voedingssupplementen, sporten en meditatie. Uit dit onderzoek blijkt dat de meest gebruikte CAG een verandering van leefstijl is. Kruiden komen op de tweede plaats, gevolgd door homeopathie of Bach bloesem, lichaam-geest technieken, en manuele therapieën. CAG hadden in bijna tachtig procent van de gevallen een matig tot sterk positief effect op de gebruiker. Een ruime meerderheid van de CAG gebruikers vindt dat er meer informatie over CAG beschikbaar moet komen, dat de GGZ patiënten moet informeren en adviseren over CAG, en dat de GGZ zelf CAG moet aanbieden. Conclusie Gelet op het omvangrijke gebruik van CAG, hun effectiviteit en bijwerkingen, maar ook hun spiegelfunctie, is het van belang dat de reguliere GGZ zich verdiept in CAG. Trefwoorden Bijwerkingen, complementaire en alternatieve geneeswijzen, effectiviteit, meningen.
GGzet Wetenschappelijk 2004 • jaargang 8 • nummer 2
2
Inleiding Er is wereldwijd toenemende belangstelling voor Complementaire en Alternatieve Geneeswijzen (CAG). De term ‘alternative medicine’ in PubMed geeft ruim 91.000 hits. De laatste jaren hebben diverse toonaangevende medische tijdschriften (zoals de AMA Journals en de British Medical Journal) themanummers aan dit onderwerp gewijd. Met het begrip complementaire geneeswijzen worden aanvullende diagnostische methoden, behandelingen en/of preventieve maatregelen bedoeld die de uitgangspunten van de reguliere geneeskunde weliswaar onderschrijven maar ook tegemoet komen aan behoeften van patiënten waarin de reguliere geneeskunde niet voorziet. Alternatieve geneeswijzen maken gebruik van andere basisconcepten of paradigmata dan de reguliere geneeskunde (Ernst, 1995). Volgens Furnham (1996) en Astin (1998) kiezen patiënten niet alleen voor CAG omdat ze ontevreden zijn over (het effect en de bijwerkingen van) reguliere behandelingen. Ook positieve redenen spelen een rol: meer aandacht voor persoonlijke ervaringen, spiritualiteit en holisme, het aangereikt krijgen van intuïtief acceptabele verklaringen voor ziekte, actief kunnen participeren in het genezingsproces, het natuurlijke karakter van de behandelingen, en de gelijkwaardige relatie met een therapeut die ruim tijd neemt voor patiënten en aandacht besteedt aan de individuele beleving van ziek-zijn. Het gebruik van CAG is omvangrijk en neemt toe. In Westerse landen gebruikt ongeveer de helft van de bevolking CAG (Bodeker & Kronenberg, 2002). Dat geldt vooral voor chronisch zieken, vrouwen, hoger opgeleiden en mensen met een hoger inkomen (Stevinson, 2001). In de Verenigde Staten nam het gebruik toe van 34% in 1990 naar 42% in 1997 (Eisenberg e.a. 1998). Wereldwijd gaat het volgens de WHO om ongeveer 80% (Ernst & Fugh-Berman, 2002). CAG lijken een concurrent voor de reguliere Geestelijke Gezondheidszorg omdat het vooral veel voorkomende psychische problemen zijn waarvoor mensen CAG kiezen, zoals vermoeidheid, hoofdpijn, inslaapstoornissen, depressie en angst (Eisenberg e.a. 1998; Astin, 1998). Uit een onderzoek van Knaudt (1999) bleek dat 53% van de patiënten op een psychiatrische polikliniek CAG gebruikt en dat 75% er baat bij heeft. Noordenbos (2000) vond dat 43% van de vrouwen met een chronische eetstoornis CAG gebruikt. Deze gegevens maken duidelijk dat de invloed van CAG niet langer kan worden genegeerd. Wellicht is het tijd dat de reguliere GGZ er in de praktijk meer geïntegreerd mee gaat werken. In dit artikel geven we een globaal overzicht van de effectiviteit en bijwerkingen van de meest voorkomende CAG. Vervolgens presenteren we de resultaten van twee enquêtes. De eerste betreft de mening van Nederlandse psychiaters over CAG. De tweede gaat over de mening van poliklinisch behandelde psychiatrische patiënten. Bij hen werd ook geïnformeerd naar het daadwerkelijke gebruik van CAG.
GGzet Wetenschappelijk 2004 • jaargang 8 • nummer 2
3
Methode Het overzicht van de effecten en bijwerkingen van CAG werd verkregen door een literatuuronderzoek in de databestanden van PubMed en de COCHRANE collaboration. Er werd gezocht tot mei 2004 met de volgende zoektermen: Complementary and Alternative Medicine, St John’s Wort, Feverfew, Ginkgo biloba, Kava, Valerian, Panax Ginseng, Black cohosh, Yohimbe, omega 3 fatty acids, folic acid, vitamin B1, vitamin B6, vitamin B12, S-adenosyl-M-methionine, homeopathy, acupuncture, exercise, massage, aromatherapy, Bach, relaxation, spiritual healing. Daarnaast werden recent verschenen boeken bestudeerd over de wetenschappelijke effectevaluatie van CAG en werden de literatuurlijsten systematisch nagezocht op overige verwijzingen. Publicaties werden geïncludeerd wanneer ze aan de volgende criteria voldeden: (a) gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek, een review of een metaanalyse naar de effectiviteit en/of bijwerkingen van CAG bij psychische stoornissen, en (b) publicaties in de Nederlandse of Engelse taal. Hierbij werd steeds gezocht naar het onderzoek met de hoogste graad van wetenschappelijke bewijsvoering uitgaande van de volgende hiërarchie: 1) cochrane review, 2) systematische review of meta analyse, 3) gerandomiseerd, gecontroleerd onderzoek, 4) onvoldoende bewijs. Aan 88 psychiaters en arts-assistenten psychiatrie (al dan niet) in opleiding van GGz Groningen werden de volgende vragen voorgelegd: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Hoeveel procent van uw patiënten gebruikt CAG? Hoeveel procent vraagt uw advies over CAG? Wilt u meer over CAG weten? Moet de GGz zich bezighouden met CAG? Moeten CAG een onderdeel zijn van de opleiding tot arts? Moeten CAG een onderdeel zijn van de opleiding tot psychiater? Wat is het eerste woord dat in u opkomt als u denkt aan CAG? De mening van patiënten werd onderzocht door gedurende vier maanden aan nieuw aangemelde patiënten een enquête met vragen over het gebruik van en de mening over CAG voor te leggen. Het betrof in totaal 589 patiënten die werden aangemeld voor ambulante behandeling bij de GGz Groningen-Zuid en de GGz Winschoten (beide onderdeel van GGz Groningen). Er werd gevraagd of de patiënten tot een jaar voor het moment van onderzoek alternatieve geneeswijzen gebruikten, en zo ja, welke. Hierbij werd het gebruik van CAG ingedeeld in tien groepen: 1. Kruiden 2. Verandering leefstijl (dieet, voedingssupplementen, vitaminen of meer sporten) 3. Homeopathie en Bach bloesem 4. Traditionele Chinese geneeswijzen (zoals acupunctuur)
GGzet Wetenschappelijk 2004 • jaargang 8 • nummer 2
4
5. Lichaam-geest technieken (Yoga, meditatie, Tai-Chi) 6. Manuele therapieën (chiropractie, acupressuur, massage) 7. Spirituele healing, Aura/chakra therapie of ongewoon zintuiglijke waarneming 8. Alternatieve psychotherapie (psychodrama, psychosynthese) 9. Ander geneeskundig systeem (Ayurveda, Sjamanisme) 10. Iets anders Wanneer iemand gebruik maakte van een of meerdere vormen van CAG werd per behandeling gevraagd naar de frequentie, of de patiënt deze zelfstandig of bij een therapeut gebruikte, voor welke klachten CAG werden aangewend (psychische en/of lichamelijke), of de reguliere hulpverlener van de patiënt op de hoogte was en ermee instemde, en hoe effectief zij waren. Aan het eind van de enquête werd gevraagd naar de mening van de patiënt over de volgende stellingen: 1. Er moet meer informatie beschikbaar komen over CAG 2. De GGz moet patiënten informeren en adviseren over CAG 3. De GGz moet CAG aanbieden als behandeling Effecten en bijwerkingen van CAG Kruiden Kruidengeneeskunde is het toedienen van preparaten gemaakt van (delen van) planten met als doel de gezondheid te bevorderen (van Dijk, 2003). Ongeveer een kwart tot de helft van de huidige reguliere medicijnen is oorspronkelijk afgeleid van kruiden (LaFrance, 2000). Kruiden zijn één van de meeste populaire CAG (Eisenberg, 1998; Walter, 1999; Ernst, 2003). In 1998 werd er in de VS anderhalf miljard dollar aan besteed en in Europa ongeveer drie keer zoveel (Ernst, 1998). Het gebruik van kruiden groeide van 1990 tot 1997 met 380% (Eisenberg, 1998). In tabel 1 wordt een overzicht gegeven van wetenschappelijk onderzoek naar het gebruik van kruiden bij psychische stoornissen. Tabel 2 geeft een overzicht van bijwerkingen en interacties die mogelijk kunnen optreden bij het gebruik van de kruiden uit tabel 1.
GGzet Wetenschappelijk 2004 • jaargang 8 • nummer 2
5 Tabel 1: De effectiviteit van kruiden die gebruikt worden voor psychische stoornissen Kruid
Indicatie
Type onderzoek
Effectiviteit
Sint-Janskruid (Hypericum perforatum)
Milde en matige depressie.
Cochrane review (Linde & Mulrow, 2003)
Groter dan placebo, nog niet duidelijk of effect gelijk is aan conventionele antidepressiva
Reviews (Schulz, 2002; Barnes e.a., 2001; Wiskey e.a., 2001)
Aanwijzingen dat effect gelijk is aan standaard antidepressiva
Ernstige depressies
RCT (Hypericum Depression Trail Study group, 2002)
Vermoedelijk niet effectiever dan placebo.
Migraine
Cochrane review (Pittler & Ernst, 2004)
Voor cognitieve stoornissen en dementie
Cochrane review (Birks & Grimley Evans, 2004)
Onvoldoende bewijs voor een effect boven placebo; lijkt geen ernstige bijwerkingen te geven Veelbelovend bewijs, meer studies nodig
Sint-Janskruid (Hypericum perforatum) Feverfew (Tanacetum parthenium) Ginkgo (Ginkgo biloba)
Review (Ernst, 2002)
De gemiddelde effect size lijkt klinisch relevant.
Cochrane review (Pittler en Ernst, 2004)
Lijkt effectiever dan placebo en relatief veilig op korte termijn.
Studies (Rex e.a. 2002; Linderberg & PituleSchödel, 1990) Systematische reviews (Stevinson & Ernst, 2000; Hadley & Petry, 2003)
Effect vermoedelijk gelijk aan oxazepam. Effect lijkt groter dan placebo, meer goede studies nodig.
Dubbel blinde RCT’s (Ziegler e.a. 2002; Dorn, 2000)
Lijkt even effectief als oxazepam
Systematische reviews (Kennedy, & Scholey, 2003; Kiefer & Pantuso, 2003; Vogler e.a. 1999)
Enkele aanwijzingen voor effectiviteit, echter niet zonder redelijke twijfel aangetoond.
Quality of life
Review (Coleman e.a. 2003)
Ondanks enige positieve resultaten kan geen sluitende conclusie worden getrokken
Black Cohosh (Cimicifuga racemosa)
Post menopauze symptomen
Reviews (Borreli & Ernst, 2002; Dog e.a., 2003; Huntley & Ernst, 2003; Kligler, 2003; Kronenberg & Fugh-Berman, 2002; McKenna e.a. 2001)
Resultaten zijn bemoedigend echter nog niet geheel voldoende om effectiviteit te bewijzen.
Yohimbe (Pausinystalia yohimbe)
Erectiele dysfunctie met verschillende etiologie
Systematische review en meta-analyse van 7 dubbel blinde RCT’s (Ernst & Pittler, 1998)
Effectiever dan placebo en vermoedelijk even effectief als sildenafil.
Orthostatische hypotensie
Dubbel blinde RCT bij Parkinsonpatiënten (Senard e.a. 1993)
Geen effect boven placeboniveau.
Kava (Piper Methysticum)
Valeriaan (Valeriana officalis)
Angst
Inslaapstoornis
Ginseng Verbetering ADL, (Panax ginseng) cognities of stemming
Verschillende kruiden blijken bij psychische stoornissen duidelijk effectiever dan placebo. De bijwerkingen lijken soms indrukwekkend maar moeten wel worden vergeleken met de mogelijke bijwerkingen van traditionele behandelingen. Voor bijvoorbeeld Sint-Janskruid geldt dat het bijwerkingenprofiel op placeboniveau ligt. Daarmee is het aanmerkelijk lager dan dat van conventionele antidepressiva (Linde e.a. 1996; Schulte, 2000; Hammerness, 2003). Bovendien betreffen de gegevens in tabel 2 alle ooit gemelde bijwerkingen die mogelijk samenhingen met gebruik van de genoemde kruiden en alle theoretische mogelijkheden (op basis van het werkingsmechanisme).
GGzet Wetenschappelijk 2004 • jaargang 8 • nummer 2
6 Tabel 2: bijwerkingen en interacties die kunnen ontstaan bij gebruik van de kruiden uit tabel 1. Kruid
Mogelijke bijwerkingen
Mogelijke interacties
SintJanskruid
Moeheid, angst, allergie, maag-darmbezwaren. Mogelijk ook inductie van manie.
Verlaging bloedspiegel van: cyclosporine, amitriptyline, digoxine, indinavir, warfarine, phenprocoumon en theofyline. Delirium bij loperamine gebruik, intermenstruele bloedingen bij OAC en mild serotonine syndroom bij SSRI’s. Toename klachten Parkinson door dopamine antagonisme en potentiatie van benzodiazepinen en alcohol
Kava
Maag-darmbezwaren, rusteloosheid, allergie, hepatitis, schilfering van de huid, hallucinaties, leverschade.
Ginkgo biloba
Maag-darmbezwaren, allergie, hoofdpijn, jeuk, overgeven, duizeligheid en neusbloedingen.
Bloedingneiging bij gebruik anticoagulantia, stijging bloeddruk bij een thiazide diureticum en coma bij gebruik trazodone.
Feverfew
Contact dermatitis, orale ulceratie, maagklachten, angst, inslaapstoornissen, stijfheid spieren of gewrichten
Mogelijk met anticoagulantia
Valeriaan
Hoofdpijn, maag-darmbezwaren, “kater”, nefrotoxiciteit, tremor, mydriasis. Geen vermindering van reactiesnelheid gevonden.
Mogelijk potentiatie van sedativa of hypnotica, geen potentiatie van alcohol.
Black cohosh
Maagdarmbezwaren, hoofdpijn, hypotensie, duizelig, misselijk, allergisch, contractie uterus
Mogelijk met hormonale behandelingen of antihypertensiva
Panax ginseng
Inslaapstoornissen, hypertensie, hoofdpijn, maag-darmbezwaren, depressie, rusteloosheid, angst, vaginale bloedingen, verhoogd libido, gezwollen en gevoelige borsten en euforie. Excitatie, slapeloosheid, angst, hypertensie, tachycardie, bronchospasme, misselijkheid en braken
Bloedspiegelverlaging van alcohol en warfarine, inductie manie bij gebruik fenelzine. Interactie met digoxine.
Yohimbe
Toename effect antidepressiva, CZS stimulantia, fenothiaziden en andere alfa-2-adrenoceptor blokkers, verminderd effect anihypertensiva; mogelijk interactie met sildenafil
Naast toenemend besef van de mogelijk therapeutische waarde van kruiden dient benadrukt te worden dat er nog veel onbekend is op dit gebied, zoals de werkzame bestanddelen, metabolieten, toxicologie, en contra-indicaties (Barnes, 2003). Ook is er nog onvoldoende bekend over farmacologische en farmacokinetische gegevens, bijwerkingen, interacties met medicatie, de effecten bij langdurig gebruik en bij specifieke patiëntengroepen. Tenslotte bestaan er naast bijwerkingen nog andere (mogelijke) problemen met betrekking tot het gebruik van kruiden: allergische of toxische reacties (Yager, 1999), vervuiling met zware metalen of reguliere medicijnen (Crone & Wise, 1998; Ernst, 1998), grote verschillen in de concentratie van werkzame stoffen (Davidson, 1999; Goldman, 2001), vergissingen bij de identificatie van planten (Ernst, 1998), ernstige (neuro)psychiatrische bijwerkingen en interacties met andere medicijnen (Wong, 1998; Ernst, 2003). Voedingssupplementen Dit zijn toevoegingen aan voeding zoals vitaminen en visolie. De mens heeft meervoudig onverzadigde vetzuren nodig en daar we ze zelf niet kunnen aanmaken moeten we ze via voeding tot ons nemen. Twee groepen zijn van belang voor dit onderzoek: omega-3 en omega-6. Omega-3 vetzuren zitten in groenten, wild, orgaanvlees, eidooiers en vooral in vis. Omega-6 vetzuren zitten vooral in groenten. Groenten bevatten alfa-linoleenzuur dat wordt
GGzet Wetenschappelijk 2004 • jaargang 8 • nummer 2
7
omgezet in twee soorten omega-3 vetzuren: docosahexaenoic acid (DHA) en eicosapentaenois acid (EPA). De laatste eeuw is er een sterke afname van omega-3 vetzuur consumptie geweest in de Westerse landen (Logan, 2003). Een tekort aan omega-3 (vooral DHA) is gevonden bij depressie, agressie en ADHD en wordt met het ontstaan ervan in verband gebracht (Fugh-Berman & Cott, 1999). Vier studies toonden een verlaagde concentratie omega-3 vetzuren aan in het bloed van depressieve patiënten en een andere studie suggereerde een verband tussen een lagere concentratie en meer ernstige depressies (Logan, 2003). Een recente publicatie toonde een relatie aan tussen verlaagde visconsumptie en een hogere incidentie van bipolaire stemmingsstoornissen (Hibbeln & Noaghiul, 2003). Het effect van behandeling van depressie met vetzuren staat in tabel 3. Tabel 3: effect van behandeling van psychische stoornissen met voedingssupplementen voedingssupplement bron
studie
conclusie
omega 3 vetzuren
Logan, 2003
Review van 7 RCT’s van omega 3 voor depressie
Fux e.a. 2004
EPA als additie bij SSRI’s voor OCS Cochrane review: supplement bij schizofrenie
Zes van de zeven studies toont een significant effect boven placebo Geen aanwijzingen voor extra effectiviteit Momenteel experimenteel, meer studies nodig.
Taylor e.a. 2004
Cochrane review: bij depressie
“Mogelijk een rol als supplement bij een depressie behandeling”
Malouf e.a. 2004
Cochrane review: foliumzuur Beschikbare studies tonen geen met of zonder vitamine B12 effect. voor cognitie en dementie Review Verbetering stemming bij patiënten niet speciaal geselecteerd op depressie
Joy e.a. 2004
foliumzuur
vitamine B1
Benton & Donohoe, 1999
vitamin B6
Malouf & Grimley Evans, 2004
Cochrane review: verbetering cognitieve functie of voorkomen vermindering cognitie
Geen aanwijzingen voor verbetering cognitieve functie op korte termijn
Wyatt e.a. 1999
Meta-analyse van 10 trials (niet alle gerandomiseerd en gecontroleerd) bij premenstrueel syndroom
Verbetering stemming (Odds Ratio 1,69) en overall premenstruele symptomen (Odds Ratio 2,32) ten opzichte van placebo.
vitamine B12
Geen gecontroleerde studies bekend
Als additie bij behandeling depressie
vitamine B12
Malouf, & Areosa Sastre, 2004
Cochrane review: verbetering cognitie bij dementie
Onvoldoende bewijs voor een effect
SAMe
Mischoulon & Fava, 2002 /Fetrow & Avila, 2001 / Brown & Gerbach, 2000
Meta-analyses en reviews
Effect op depressie significant hoger dan placebo en mogelijk overeenkomend met effect conventionele medicatie
GGzet Wetenschappelijk 2004 • jaargang 8 • nummer 2
8
Er zijn ook aanwijzingen voor een positief effect van vetzuren op Alzheimer, ADHD, autisme, schizofrenie, hostiliteit, angst en bipolaire stoornis (Logan, 2003). Foliumzuurdeficiëntie is een van de meest voorkomende voedingsdeficiënties in de wereld en is vaak gerelateerd aan neuropsychiatrische stoornissen (Bottiglieri, 1996). Diverse studies hebben een tekort aan foliumzuur aangetoond bij ongeveer eenderde van de depressieve patiënten en zelfs tot 90% bij ouderen (Fugh-Berman & Cott 1999). Een tekort aan foliumzuur is geassocieerd met een non-respons op antidepressiva (Fava e.a. 1997). Een recente studie toonde ook een positieve correlatie tussen een hoge vitamine B12 concentratie in het bloed en een goede respons op antidepressieve medicamenteuze behandeling (Hintikka e.a. 2003). Een hyperhomocysteïnemie, tekort aan vitamine B12 en een tekort aan foliumzuur zijn geassocieerd met depressie alhoewel er onduidelijkheden zijn over de onderlinge samenhang (Tiemeier e.a. 2002). Foliumzuur en vitamine B12 zijn nodig voor de aanmaak van S-adenosyl-L-methionine (SAMe). Tekort hieraan geeft een verlaagde concentratie van SAMe in het centraal zenuwstelsel (Crone e.a. 2001). SAMe is noodzakelijk voor de aanmaak van neurotransmittors (zoals monoamines). Een tekort aan een van deze stoffen lijkt dus te kunnen leiden tot een verminderde aanmaak van neurotransmitters, waardoor een etiologische rol bij het ontstaan van depressie plausibel wordt. Het antidepressief effect van SAMe als voedingssupplement (zonder dat een tekort is aangetoond) is duidelijk gebleken. Een mogelijk voordeel is het sneller optreden van een antidepressief effect (vaak na 1 week) dan bij conventionele antidepressiva (Fava e.a. 1995). Ook het effect van foliumzuur, vitamine B12 en SAMe staan in tabel 3. Bijwerkingen: Van foliumzuur zijn geen bijwerkingen bekend. Foliumzuur kan door interactie mogelijk de effectiviteit van methotrexaat en anticonvulsiva verminderen (Furst, 1995; Reynolds, 1968). SAMe heeft als mogelijke bijwerkingen: milde, voorbijgaande inslaapstoornissen, nervositeit, verminderde eetlust, obstipatie, hoofdpijn, palpitaties, misselijkheid, droge mond, zweten en duizeligheid (Fava e.a. 1995). SAMe is ook beschreven als inductor van manie (Carney e.a.1989). Visolie kan milde gastro-intestinale bezwaren geven (Stoll e.a. 1999) en misselijkheid, dunne ontlasting en ‘visgeur’ aan de adem geven (Fugh Berman & Cott, 1999). Hardlopen / sporten Er is een overweldigende hoeveelheid gecontroleerde en ongecontroleerde studies naar het effect van lichamelijke beweging (hardlopen, aerobics en wandelen/joggen) op depressieve klachten. De resultaten wijzen eenduidig op het depressieverlagende effect van minstens drie keer per week gedurende dertig minuten bewegen. Dit effect lijkt overeen te komen met psychotherapie en medicatie (Ernst, 2001a). In een meta-analyse werd een gemiddelde
GGzet Wetenschappelijk 2004 • jaargang 8 • nummer 2
9
effectgrootte van 0,71 (hetgeen duidt op een sterk effect) gevonden (Craft & Landers, 1998). Naast de antidepressieve werking van bewegen, zijn er ook aanwijzingen dat sporten een gunstig effect heeft op het chronisch vermoeidheidssyndroom (Ernst, 2001). Dit is echter nog onvoldoende onderzocht. De Cochrane Library meldt ook positieve effecten van sporten op fibromyalgie (Bursch e.a. 2004), op zelfvertrouwen bij kinderen (Ekeland e.a. 2004) en op slaapproblemen bij ouderen (Montgomery & Dennis, 2004). Bijwerkingen: Er zijn geen nadelige bijwerkingen van sporten bekend. Homeopathie Homeopathie is een behandeling gebaseerd op (onder meer) de aanname dat ziekte kan worden genezen door toediening van een speciaal bereide, sterk verdunde oplossing van een (organische) stof die bij gezonde personen dezelfde ziekteverschijnselen kan veroorzaken (“similia similibus curentur” principe). Menige overview van homeopathie meldt een positief resultaat bij de meerderheid van de studies, maar de conclusies van reviewers zijn veelal tegenstrijdig (Linde e.a. 2001) en de kwaliteit van onderzoek is slecht (Jonas e.a. 2003). Van de vier goede systematische reviews vinden drie een effect boven placeboniveau en één een effect op placeboniveau (Jonas e.a. 2003). De enige Cochrane review voor homeopathie bij psychische stoornissen (dementie) levert geen resultaat daar er onvoldoende goed onderzoek beschikbaar was (McCarney, 2004). De vraag of homeopathie een effect heeft (op psychische stoornissen) blijft vooralsnog onvoldoende beantwoord (Ernst, 2001b; Barnes, 2003). Voor een goed overzichtsartikel zie Jonas e.a. (2003). Bijwerkingen: Bij ongeveer 20% van de patiënten wordt een toename van symptomen gezien na de start van de behandeling. Dit wordt gezien als positief teken (dat de therapie aanslaat). Soms kunnen allergische reacties optreden (Ernst, 2001b). Bach bloesem Bach bloesem is een therapiesysteem dat werkt via het toedienen van speciale preparaten gemaakt van plantaardig materiaal (vaak bloemen). Er zijn vele succesvolle gevalsbeschrijvingen, maar er is nog weinig gecontroleerd onderzoek naar gedaan. Twee gerandomiseerde, placebogecontroleerde, dubbel blinde trials toonden geen significant effect boven placeboniveau bij een preparaat voor examenvrees (Armstrong & Ernst, 1999; Walach e.a. 2000). Er zijn geen bijwerkingen bekend. Acupunctuur Acupunctuur is een onderdeel van Traditional Chinese Medicine (TCM) en is (onder meer) gebaseerd op de veronderstelling dat er door energiebanen (meridianen) in het lichaam twee typen universele levensenergie (Qi) stromen. Wanneer deze in onbalans raken, ontstaat ziekte. Acupuncturisten
GGzet Wetenschappelijk 2004 • jaargang 8 • nummer 2
10
steken dan op specifieke punten naalden in de huid met als doel het evenwicht, en daarmee de gezondheid, te herstellen. Een Cochrane review toont een significant effect bij idiopathische hoofdpijn (Melchart e.a. 2004). Acupunctuur voor depressie (Form e.a. 2002) en voor fibromyalgie (Berman e.a. 1999) lijkt veelbelovend, maar de resultaten zijn nog niet eenduidig. Bijwerkingen: Milde voorbijgaande bijwerkingen komen veel voor, zoals slaperigheid (Rampes & James, 1995), bloedingen, blauwe plekken, pijn door insteken naalden en toename van klachten (1-3%) (Ernst, 2001c). Ernstige bijwerkingen zoals een pneumothorax zijn (zeer) zeldzaam, alhoewel sommige (fatale) gevallen beschreven zijn (Ernst & White, 1997). Lichaam-geest technieken Dit zijn diverse technieken die gebruikt worden om lichamelijke en geestelijke spanning te verminderen, zoals meditatie, relaxatie, yoga, autogene training en biofeedback. In een review over autogene training bij angst wordt een overwegend positief effect gemeld. De methodologische kwaliteit van de studies was echter slecht (Kanji & Ernst, 2000). Bij spanningshoofdpijn en migraine lijkt biofeedback effectiever dan relaxatie en een combinatie van beide is effectiever dan een van beide apart. Er zijn duidelijke aanwijzingen dat meditatie effectief is bij angst. In een review werd voor meditatie een effectgrootte van 0,70 gevonden (hetgeen op een sterk effect duidt), ten opzichte van 0,38 voor progressieve spier relaxatie en 0,40 voor biofeedback (Eppley e.a. 1989). Lichaam-geest technieken lijken ook effectief bij hoofdpijn en inslaapstoornissen (Astin e.a. 2002). Relaxatie lijkt ook een effect te hebben bij depressie en menopauzesymptomen (Ernst, 2001d). Yoga lijkt veelbelovend bij de behandeling van depressieve klachten, maar er is nog onvoldoende onderzoek gedaan (Form e.a. 2002). Meditatie lijkt de medische consumptie te doen verminderen (Bodeker & Kronenberg, 2002). Voor een goed overzichtsartikel zie Astin e.a. (2002). Bijwerkingen: Bij Autogene Training kunnen ‘ongewone gewaarwordingen’ ontstaan in het lichaam. Er zijn enkele gevallen van acute angst, duizeligheid en desoriëntatie beschreven bij biofeedback. Behalve slaperigheid zijn van yoga en meditatie geen bijwerkingen bekend, alhoewel de dosering van antihypertensieve medicatie zal moeten worden verlaagd (Ernst, 2001d). Massage Massage is een van de oudste therapieën. Er zijn aanwijzingen uit RCT’s voor vermindering van angst door massage bij depressieve jonge moeders (Field e.a. 1996), bij premenstruele klachten (Hermandez-Reif e.a. 2000) en bij oudere opgenomen patiënten (Fraser & Kerr, 1993). Massage verbetert bij fibromyalgie mogelijk pijn, depressieve klachten en de kwaliteit van leven (Brattberg, 1999). Een RCT van massage gedurende vijf dagen vergeleken met ontspannende video’s kijken bij kinderen en adolescenten toonde een
GGzet Wetenschappelijk 2004 • jaargang 8 • nummer 2
11
grotere verbetering van stemming en angst in de massagegroep (Field e.a. 1992). Bijwerkingen zijn zeer zeldzaam, maar botfracturen en leverruptuur zijn gemeld. Spirituele healing Spirituele healing wordt ook wel distant healing, Reiki, gebedsgenezing, strijken, handoplegging of Therapeutic Touch genoemd. Het omvat een zeer diverse verzameling van geneeswijzen met onderling grote verschillen. Er wordt meestal uitgegaan van het concept dat gezondheid en ziekte afhankelijk zijn van de ‘flow’ en balans van een ‘universele levensenergie’. De Chinezen noemen dit Qi, de Japanners Ki, de Inca’s Causay en de Hindoes Prana. Men gaat uit van een energetisch lichaam (aura) met bepaalde knooppunten (chakra’s) en energiebanen (meridianen, nadi’s) dat zich in en rondom het lichaam bevindt. Handoplegging, gebed of andere interventies hebben (onder meer) via dit energetisch lichaam invloed op gezondheid en ziekte. Een review van 23 placebo gecontroleerde RCT’s (bijna 3000 patiënten) toonde een significant positief effect in 13 studies (57%). In negen studies werd geen effect aangetoond en in één studie een negatief effect (Astin, Harkness & Ernst, 2000). Dit suggereert dat spirituele healing een effect heeft. En studies in niet-menselijke organismen suggereren dat dit effect niet (alleen) psychologisch of door placebo kan worden verklaard (Dossey, 1999). Echter, door methodologische beperkingen kan geen sluitende conclusie worden getrokken. Hetzelfde geldt voor een tweede review van 22 RCT’s waarvan er tien een positief resultaat toonden (Abbot, 2000). Op dit terrein wordt de laatste jaren veel gedegen wetenschappelijk onderzoek verricht met soms verbazingwekkende resultaten. Voor een goed overzicht hiervan zie Dossey (1999) en Olhansky en Dossey (2003). Bijwerkingen: Soms wordt een warmte of tinteling in de huid (waarboven gewerkt wordt) gerapporteerd. Aromatherapie Aromatherapie betreft het toepassen van geur- en smaakstoffen (vaak aromatische oliën) via massage, een heet bad, inhalatie van stoom of met een kompres. Een review van zes studies met gehospitaliseerde psychiatrische patiënten toonde een mild voorbijgaand angstreducerend effect (Cooke & Ernst, 2000). De Cochrane review van aromatherapie voor dementie meldt dat de enige geïncludeerde studie een positief resultaat had, maar dat gezien de methodologische beperkingen geen sluitende conclusie kan worden getrokken (Thorgrimsen e.a. 2004). Bijwerkingen: Allergische reacties, misselijkheid of hoofdpijn kunnen optreden (Ernst, 2000e).
GGzet Wetenschappelijk 2004 • jaargang 8 • nummer 2
12
Wat denken psychiaters over CAG? Van de vragenlijsten verstuurd aan de 88 psychiaters en arts-assistenten (al dan niet in opleiding) van GGz Groningen, kwamen er 46 ingevuld terug (een respons van 52%). Tachtig procent van de psychiaters en arts-assistenten denkt dat minder dan 25% van hun patiënten CAG gebruiken. Eenennegentig procent van hen geeft aan dat minder dan tien procent van de patiënten om advies over CAG vraagt. Ruim 65% van de ondervraagden wil meer over CAG weten. Bijna 30% heeft daar geen behoefte aan. Iets minder dan de helft (46%) van hen vindt dat zij een plaats moeten krijgen in de opleiding tot arts. 37% vindt dat CAG aan bod moet komen in de opleiding tot psychiater. Slechts een op de drie (33%) vindt dat de GGz zich met CAG moet bezighouden. Op geen van de vragen werd overigens een verschil gevonden tussen psychiaters en arts-assistenten. Bij de vraag welk woord als eerste opkomt bij het denken aan CAG werden zeer diverse antwoorden gegeven zoals kwakzalverij, placebo, interessant, ondersteunend, een buitengewest, ander paradigma, stichting scepsis, polarisatie, als het helpt dan helpt het, alternatief, homeopathie en complementair. We verdeelden de respondenten op basis van hun associatie met CAG in drie groepen. De positieve groep (n=10) heeft associaties zoals ‘interessant’, en ‘ondersteunend’. De negatieve groep (n=12) laat zich over CAG uit in termen als ‘kwakzalverij’ en ‘stichting scepsis’. De overige respondenten (n=24) vormden de restgroep. De positieve groep onderscheidt zich niet van de negatieve groep met betrekking tot het meer willen weten over CAG (X²(1)= 0.13; p=.60), de vraag of de GGz zich met CAG moet bezighouden (X²(1)= 3.6 p=.06) en de aandacht die voor CAG in de opleidingen gegeven moet worden (X²(1)= 2.6; p=.13 voor artsopleiding en X²(1)= 1.9; p=.18 voor psychiateropleiding). Patiënten en CAG Van de 589 verstuurde enquêtes kwamen er 230 ingevuld en bruikbaar terug. Dit is een respons van 39%. De respondenten zijn gemiddeld 35 jaar (standaard deviatie 12 jaar). Drieënvijftig procent van de respondenten is vrouw, 44% man, en van 3% is het geslacht onbekend. De meerderheid van de respondenten is laag tot gemiddeld opgeleid: 61% heeft een vooropleiding die niet hoger is dan MAVO-MBO. De overgrote meerderheid (92%) is van West-Europese afkomst. Van de 230 respondenten gebruikt 46% (n=102) een of meerdere vormen van CAG. Vrouwen gebruiken significant vaker CAG dan mannen (X²(1)= 5.0; p=.03). Gebruikers en niet-gebruikers verschillen niet met betrekking tot leeftijd (T(221)=-.37; p=.71) en opleidingsniveau (hoog versus laag: X²(1)= 2.1; p=.14). Van de gebruikers is 63% alleenstaand, terwijl 37% gehuwd is of
GGzet Wetenschappelijk 2004 • jaargang 8 • nummer 2
13
samenwoont. Dit verschil is te wijten aan het hoge percentage alleenstaanden onder de respondenten. Alleenstaanden in deze enquête gebruiken namelijk niet vaker CAG dan gehuwden of samenwonenden (X²(1)= .44; p=.51). Van de niet-gebruikers weet 14% zeker dat ze in de toekomst CAG gaan gebruiken. Nog eens 61% denkt dit misschien te gaan doen. In het afgelopen jaar ondergingen de 102 gebruikers 221 keer een vorm van CAG. De meest gebruikte vorm (23%) is een verandering van leefstijl door een dieet, een voedingssupplement, vitaminen of meer sporten. Kruiden komen op de tweede plaats (16%), gevolgd door homeopathie of Bach bloesem (14%), lichaam-geest technieken (13%), manuele therapieën (12%) en aura/chakra therapie (7,8%). De overige CAG vormen worden in beduidend minder dan 10% van de gevallen gebruikt. Bijna de helft van de gebruikers (47%) gebruikte één vorm van CAG. Negenendertig procent gebruikte twee of drie vormen en 15% gebruikte meer dan drie vormen. Zestig procent van het gebruik gebeurde onder begeleiding van een therapeut. Veertig procent gebeurde zelfstandig. Vooral de meest gebruikte vormen van CAG (kruiden (89%) en verandering van leefstijl (67%)) worden zelfstandig uitgevoerd. Homeopathie of Bach bloesem, en lichaam-geest technieken worden ongeveer even vaak zelfstandig als onder begeleiding uitgevoerd. De overige vormen van CAG, maar vooral manuele therapie (96%), gebeuren vooral onder begeleiding van een therapeut. Meer dan de helft van de gebruikers (56%) passen CAG toe voor lichamelijke en psychische klachten. Eenentwintig procent gebruikt deze alleen voor lichamelijke klachten en 23% alleen voor psychische klachten. Van de 221 keer dat CAG werd gebruikt, werd dit 87 keer (39%) aan de reguliere hulpverlener verteld. Deze reageerde overwegend positief (in 79% van de gevallen). In 3% van de gevallen reageerden de reguliere hulpverleners negatief en in 17% van de gevallen neutraal. In 22% van de gevallen werd geen effect van CAG ervaren. Eenderde (33%) van alle keren dat CAG werden gebruikt, hadden zij een positief effect op de patiënt. In nog eens 45% van de gevallen was het effect matig positief. CAG hadden dus in 78% van de gevallen een matig tot sterk positief effect op de gebruiker. Echter, bijna 60% van de patiënten die CAG gebruikten werd nu met dezelfde klachten als waarvoor CAG werden toegepast, aangemeld bij de GGz. In iets meer dan een derde van de gevallen (34%) vindt men CAG effectiever dan reguliere behandeling. In 28% van de gevallen vindt men reguliere behandeling effectiever, en in 38% vindt men beide vormen van behandeling even effectief. Twee vormen van CAG hadden in meer dan 40% van de gevallen een sterk positieve uitwerking: manuele therapie en aura/chakra therapie of ongewoon zintuiglijke waarneming. Verandering van leefstijl, lichaam-geest technieken, en alternatieve psychotherapie leidden tussen 30 en 40% van de gevallen tot sterk positieve effecten. Voor de overige CAG gold dit voor tussen de 20 en 30% van de gevallen. Ongeveer de helft van alle respondenten vindt dat er meer informatie over CAG beschikbaar moet komen (totaal 50%; gebruikers 71%; niet-gebruikers
GGzet Wetenschappelijk 2004 • jaargang 8 • nummer 2
14
34%), dat de GGz patiënten moet informeren en adviseren over CAG (totaal 53%; gebruikers 65%; niet-gebruikers 44%) en dat de GGz zelf CAG moet aanbieden (totaal 47%; gebruikers 63%; niet-gebruikers 34%). Discussie en conclusie Complementaire en alternatieve geneeswijzen worden steeds populairder. Zowel uit de literatuur als uit onze enquête blijkt dat ongeveer de helft van de bevolking (en van psychiatrische patiënten) er gebruik van maakt. Psychiaters (althans voor zover werkzaam bij GGz Groningen) lijken hier echter niet van op de hoogte. Zij denken in overgrote meerderheid dat slechts een kleine minderheid van hun patiënten CAG gebruikt. Hierbij speelt een rol dat slechts een minderheid van de patiënten iets over het gebruik van CAG aan de reguliere behandelaar vertelt. Naast populariteit hebben verschillende CAG inmiddels ook wetenschappelijke evidentie met betrekking tot hun effectiviteit. Vooral sommige kruiden, voedingssupplementen, sporten en meditatie hebben een duidelijk positief effect op verschillende psychische klachten. Ook 78% van de patiënten uit ons onderzoek die na gebruik van CAG aangemeld zijn bij de GGz (dus vermoedelijk een selectie van de minst succesvolle behandelingen) ervaren een matig tot sterk positief effect van CAG. Het lijkt daarom van belang dat de reguliere GGz meer aandacht aan CAG gaat besteden. In elk geval vindt 50% van de patiënten dat dit moet gebeuren. Dit percentage is zelfs 70% wanneer alleen patiënten die CAG gebruikten in ogenschouw worden genomen. Ruim 60% van die patiënten vindt ook dat CAG door de reguliere GGz aangeboden moeten worden. Dit pleit voor een integratie van CAG in het aanbod van de reguliere GGz. Echter, slechts eenderde van de psychiaters uit dit onderzoek is het hiermee eens. Onderzoeksresultaten over het gebruik van CAG houden de reguliere GGz een spiegel voor. Patiënten vinden een goede relatie met hun therapeut (gelijkwaardigheid, voldoende tijd en ruimte voor hun emotionele beleving) erg belangrijk, evenals aandacht voor zingeving (religie en spiritualiteit) en een actieve rol in het genezingsproces (Stevinson, 2001; Koenig, 2001). Dit zijn redenen voor hen om voor CAG te kiezen; blijkbaar missen ze deze aspecten in de reguliere GGz. Ze stellen het echter ook op prijs om met hun reguliere behandelaar over CAG van gedachten te wisselen (Gray e.a. 1998). Patiënten zijn meestal goed op de hoogte van CAG door informatie van familie, vrienden, de lekenpers en internet, alhoewel de kans op bias in deze informatie groot is (onder meer vanwege de commerciële belangen (Crone & Wise, 2000)). Als de reguliere behandelaar in een niet-veroordelend gesprek hierop ingaat en vraagt naar de redenen voor gebruik van CAG, dan ervaart de patiënt dat als interesse in de gehele persoon (met biologische, psychologische, sociale en spirituele aspecten); dit versterkt de therapeutische relatie en daarmee de impact van medische interventies (Koenig, 2000). Daarnaast is het informeren naar CAG ook belangrijk vanuit medisch-ethisch oogpunt. CAG
GGzet Wetenschappelijk 2004 • jaargang 8 • nummer 2
15
is namelijk lang niet altijd ongevaarlijk vanwege de mogelijke bijwerkingen en interacties met reguliere medicijnen (Ernst, 2003). Slechts drie procent van de bevolking is zich hiervan bewust (Walter, 1999). In dit verband is het zorgelijk te weten dat een op de vijf patiënten kruiden of voedingssupplementen met medicatie combineert (Eisenberg, 1998). Een gesprek over CAG kan derhalve ook misverstanden wegnemen en daarmee potentieel gevaarlijke situaties voorkomen. Het hier gepresenteerde onderzoek heeft een aantal forse beperkingen. Ten eerste omvat het literatuuronderzoek alleen overzichtsartikelen van de meest onderzochte en gebruikte vormen van CAG. Daarbij moet worden verdisconteerd dat veel onderzoek naar CAG van recente datum is waardoor weinig reviews beschikbaar zijn. Ten tweede geldt dat de enquête onder psychiaters weliswaar een goede respons had, maar alleen psychiaters van GGz Groningen betrof. Het is daarom de vraag in hoeverre de resultaten te generaliseren zijn. Datzelfde geldt voor de resultaten van de enquête onder patiënten. Er is gezien het retrospectieve karakter van de enquête een kans op recall bias (een vertekening van de respons door positieve of negatieve vertekening achteraf ), en er is geen non-respons analyse verricht zodat onduidelijk blijft in hoeverre de resultaten door positieve of negatieve selectie beïnvloed zijn. Ook betreft het hier alleen patiënten die na het gebruik van CAG toch aangemeld worden bij een polikliniek psychiatrie. In het onderzoek ontbreken dus de patiënten die na gebruik van CAG klachtenvrij zijn en niet bij de GGz worden aangemeld. Het is mogelijk dat dit een behoorlijk aantal patiënten betreft, hetgeen in het voordeel van CAG pleit. Ondanks deze beperkingen geeft dit onderzoek meer inzicht over het gebruik van CAG in Noord Nederland. De resultaten komen bovendien in grote lijnen overeen met eerder onderzoek in andere landen. Terwijl het wetenschappelijk onderzoek nog in de kinderschoenen staat worden CAG op grote schaal gebruikt door onze patiënten. Het verdient aanbeveling ons goed te informeren over recente ontwikkelingen op dit gebied en hierover met patiënten op een niet-veroordelende wijze in gesprek te treden en hen te begeleiden bij het maken van keuzes. Summary Introduction: The role of complementary and alternative medicine (CAM) can no longer be ignored by conventional psychiatry. CAM are frequently used, in an increasing rate, especially by psychiatric patients. Moreover, sound scientific research on the efficacy and side effects of CAM for mental disorders appears in an increasing rate. Objective: An overview of the efficacy and side effects of the best known and most used CAM. Investigate the opinion of patients and psychiatrists on CAM. Insight in the actual use of CAM by outpatient psychiatric patients.
GGzet Wetenschappelijk 2004 • jaargang 8 • nummer 2
16
Results: About half of the population uses CAM. Psychiatrists don’t seem to be aware of this. CAM are not only popular, there is also sound scientific evidence of their efficacy. This is especially true for some herbs, food adjuncts, exercise and meditation. This research shows that the most used CAM is a change of life style. Herbs are in second place, followed by homeopathy or Bach remedies, mind-body techniques, and manual therapies. CAM had in almost eighty percent of the cases a middle to strong positive effect on the user. A great majority of CAM users thinks that there should be more information available on CAM, that public mental health should inform and advice patients about CAM, and that public mental health should provide CAM as well. Conclusion: Recognising the wide spread use of CAM, their efficacy and side effects, and also their mirror function, public mental health should get involved with CAM. Keywords: complementary and alternative medicine, efficacy, opinion, side effects Literatuur Abbot, N.C. (2000). Healing as a therapy for human disease: a systematic review. J Altern Complement Med, 6(2), 159-169. Armstrong, N.C. & Ernst, E. (1999). A randomised, double-blind, placebocontrolled trail of Bach Flower Remedy. Perfusion, 11, 440-446. Astin, J.A. Why patients use alternative medicine, JAMA 1998; 279(19); 1548-1553. Astin, J.A., Harkness, E. & Ernst, E. (2000). The efficacy of “Distant Healing”: a systematic review of randomised trails. Ann Intern Med, 132, 903-910. Astin, J.A., Shapiro, S.L., Eisenberg, D.M., e.a. (2002). Mind-Body Medicine: state of science, implications for practice. JABFP, 16(2), 131143. Barnes J. Usuality, efficacy and safety of complementary medicines: fashions, facts and the future. Part 2 efficacy and safety. British Journal of Clinical Pharmacology 2003:55; 331-340. Barnes, J., Anderson, L.A. & Phillipson, J.D. (2001). St John’s wort (Hypericum perforatum L.): a review of its chemistry, pharmacology and clinical properties. J Pharm Pharmacol, 53(5), 583-600. Benton, D. & Donohoe, R.T. (1999). The effects of nutrients on mood. Public Health Nutr, 2, 403-409. Berman, B.M., Ezzo, J., Hadhazy, V., e.a. (1999). Is acupuncture effective in the treatment of fibromyalgia? J Fam Pract, 48, 213-218. Birks, J. & Grimley Evans, J. (2004). Ginkgo Biloba for cognitive impairment and dementia. The Cochrane Library, issue 2.
GGzet Wetenschappelijk 2004 • jaargang 8 • nummer 2
17
Bodeker, G. & Kronenenberg, F. (2002) A public health agenda for traditional, complementary, and alternative medicine. American Journal of Public Health, 92(10), 1582-1591. Borrelli, F. & Ernst, E. (2002). Cimifuga racemosa: a review of its clinical efficacy. Eur J Clin Pharmacol, 58(4), 235-241. Bottiglieri, T. (1996). Folate, vitamin B12, and neuropsychiatric disorders. Nutrition Revised, 54, 382-390. Brattberg, G. (1999). Connective tissue massage in the treatment of fibromyalgia. Eur J Pain, 3(3), 235-244. Brown, R.P. & Gerbarg, P.L. (2000). Integrative Psychopharmacology. In: P.R. Muskin (Red.), Complementary and alternative medicine and psychiatry. (pp. 23) Washington, DC / London, England: American Psychiatric Press, Inc. Bursch, A., Schachter, C.L., Peloso, P.M., e.a. (2004). Exercise for treating fibromyalgia syndrome. The Cochrane Library, issue 2. Carney, M.W., Chary, T.K., Bottiglieri, T., e.a. (1989). The switch mechanism and the bipolar/unipolar dichotomy. Br J Psychiatry, 154, 48-51. Coleman, C.I., Hebert, J.H. & Reddy, P. (2003). The effects of Panax ginseng on quality of life. J Clin Pharm Ther, 28(1), 5-15. Cooke, B. & Ernst, E. (2000). Aromatherapy: a systematic review. Br J Gen Pract, 50(455), 493-496. Craft, L.L. & Landers, D.M. (1998). The effect of exercise on clinical depression and depression resulting from mental illness: a meta-analysis. Journal of sport & exercise psychology, 20, 339-357. Crone, C.C. & Wise, T.N. (1998). Use of herbal medicines among consultation-liaison populations: a review of current information regarding risks, interactions and efficacy. Psychosomatics, 39, 3-13. Crone, C.C. & Wise, T.N. (2000). Complementary Medicine. In P.R. Muskin (Red.), Complementary and alternative medicine and psychiatry. (pp. 199-240) Washington, DC / London, England: American Psychiatric Press, Inc. Crone, C.C., Gabriel, G. & Wise, T.N. (2001). Non-herbal nutritional supplements-the next wave. Psychosomatics, 42(4), 285-299. Davidson, J.R.T. (1999). St John’s Wort; should we be using it for depression? Research advances in medicine. Paper presented at the annual meeting of the American Psychiatric Association: Washington DC. Dijk P van. (2003). Geneeswijzen in Nederland. Deventer, Nederland. AnkhHermes bv. Dog, T.L., Powell, K.L. & Weisman, S.M. (2003). Critical evaluation of the safety of Cimicifuga racemosa in menopause symptom relief. Menopause, 10(4), 299-313. Dorn, M. (2000). Efficacy and tolerability of Baldrian versus oxazepam in non-organic and non-psychiatric insomniacs: a randomised, double blind, clinical, comparative study. Forsch Komplementarmed Klass Naturheilkd, 7(2), 79-84.
GGzet Wetenschappelijk 2004 • jaargang 8 • nummer 2
18
Dossey, L. (1999). Voorbij het lichaam; een nieuwe benadering van genezen. Deventer, Nederland. Ankh-Hermes bv. Eisenberg, D.M., Davis, R.B., Ettner, S.L., e.a. (1998) Trends in alternative medicine use in the United States, 1990-1997. JAMA, 280, 18, 15691575. Eisenberg, D.M., Kessler, R.C., Van Rompay, M.I., et al, 2001, Perceptions about complementary therapies relative to conventional therapies among adults who use both: result from a national survey. Annals of Internal Medicine, 135, 344-351. Ekeland, E., Heian, F., Hagen, K.B., e.a. (2004). Exercise to improve self-esteem in children and young people. The Cochrane Library, issue 2. Eppley, K.R., Abrams, A.L. & Shear, J. (1989). Differential effects of relaxation techniques on trait anxiety: a meta-analysis. J Clin Psychol, 45, 957974. Ernst, E. (1998). Harmless herbs? A review of the recent literature. American journal of Medicine, 104, 170-178. Ernst, E. (2002). The risk-benefit profile of commonly used herbal therapies: Ginkgo, St. John’s Wort, Ginseng, Echinacea, Saw Palmetto, and Kava. Annals of Internal Medicine, 136(1), 42-53. Ernst, E. (2003). Serious psychiatric and neurological adverse effects of herbal medicines- a systematic review. Acta Psychiatrica Scandinavica, 108, 83-91. Ernst, E. & Fugh-Berman, A. (2002). Complementary and alternative medicine: what is it all about? Occupational and Environmental Medicine; 59, 140-144. Ernst, E. & Pittler, M.H. (1998). Yohimbe for erectile dysfunction: a systematic review and meta-analysis. Journal of Urology, 159, 433-436. Ernst, E., Resch, K.L., Mills, S., e.a. (1995) Complementary medicine- a definition. British Journal of General Practice, September, 506. Ernst, E. & White, A. (1997). Life-threatening adverse reactions after acupuncture? A systematic review. Pain, 71, 123-126. Ernst, E., (Red.) (2001a). The desktop guide to Complementary and Alternative Medicine, an evidence based approach. (pp. 253). Edinburgh, England: Mosby, by Hartcourt Publishers Limited. Ernst, E., (Red.) (2001b). The desktop guide to Complementary and Alternative Medicine, an evidence based approach. (pp. 54-55). Edinburgh, England: Mosby, by Hartcourt Publishers Limited. Ernst, E., (Red.) (2001c). The desktop guide to Complementary and Alternative Medicine, an evidence based approach. (pp. 29). Edinburgh, England: Mosby, by Hartcourt Publishers Limited. Ernst, E., (Red.) (2001d). The desktop guide to Complementary and Alternative Medicine, an evidence based approach. (pp. 71). Edinburgh, England: Mosby, by Hartcourt Publishers Limited. Ernst, E., (Red.) (2001e). The desktop guide to Complementary and Alternative Medicine, an evidence based approach. (pp. 34). Edinburgh, England: Mosby, by Hartcourt Publishers Limited.
GGzet Wetenschappelijk 2004 • jaargang 8 • nummer 2
19
Fava, M., Borus, J.S., Alpert, J.E., e. a. (1997). Folate, vitamine B12 and homocysteine in major depressive disorder. Am J Psychiatry, 154, 426-428. Fava, M., Giannelli, A., Rapisarda, V., e. a. (1995). Rapidity of onset of the antidepressant effect of parenteral S-adenosyl-L-methionine. Psychiatry Res, 56, 295-7. Fetrow, C.W. & Avila, J.R. (2001). Efficacy of the dietary supplement S-adenosyl-L-methionine. Ann Pharmacother, 35(11), 1414-1425. Field, T., Grizzle, N., Scafidi, F., e.a. (1996). Massage relaxation therapies’ effects on depressed mothers. Adolescence, 31, 903-911. Field, T., Morrow, C., Valdeon, C. e. a. (1992). Massage reduces anxiety in child and adolescent psychiatric patients. J AM Acad Child Adolesc Psychiatry, 31, 125-31. Form, A.F., Christensen, H., Griffiths, K.M., e.a. (2002). Effectiveness of complementary and self help treatments for depression. The Medical Journal of Australia, 176(10 suppl), S84-S95. Fraser, J. & Ross Kerr, J. (1993). Psychophysiological effects of back massage on elderly institutionalised patients. Nursing,18, 238-245. Fugh-Bergman, A. & Cott, J.M. (1999). Dietary supplements and natural products as psychotherapeutic agents. Psychosomatic Medicine, 61(5), 712-740. Furnham, A. (1996). Why do people choose and use complementary therapies? In: E. Ernst (Red.), Complementary Medicine: an objective appraisal. Oxford: Butterworth Heinemann, 1996. Furst, D.E. (1995). Pratical clinical pharmacology and drug interactions of low dose methotrexate therapy in rheumatoid arthritis. Br J Rheumatol, 34(Suppl 2), 20-25. Fux, M., Benjamin, J. & Nemets, B. (2004). A placebo-controlled cross-over trail of adjunctive EPA in OCS. J Psychiatr Res, 38(3), 323-325. Goldman, P. (2001). Herbal remedies today and the roots of modern farmacology. Annals of Internal Medicine, 135, 8, 594-600. Gray, R.E., Fitch, M. & Greenberg, M. (1998). A comparison of physicians and patient perspectives on unconventional cancer therapies. Psycho-oncology, 7, 445-452. Hadley, S. & Petry, J.J. (2003). Valerian. Am Fam Physician, 67(8), 17551758. Hammerness, P., Basch, e., Ulbricht, C., e. a. (2003). St. John’s Wort: A systematic review of adverse effects and drug interactions for the consultation psychiatrist. Psychosomatics, 44, 4, 271-282. Hernandez-Reif, M., Martinez, A., Field, T., e.a. (2000). Premenstrual symptoms are relieved by massage therapy. J Psychosom Obstet Gynecol, 21, 9-15. Hibbeln, J.R. & Noaghiul, S. (2003). Higher seafood consumption correlates with lower rates of bipolar disorders. American Journal of Psychiatry, 160, 2222-2227.
GGzet Wetenschappelijk 2004 • jaargang 8 • nummer 2
20
Hintikka, J., Tolmunen, T., Transkanen, A., e.a. (2003). High vitamin B12 level and good treatment outcome may be associated in major depressive disorder. BMC Psychiatry, 3, 17. Huntly, A.L. & Ernst, E. (2003). A systematic review of herbal medicinal products for the treatment of menopausal symptoms. Menopause, 10(5), 465-476. Hypericum Depression Train Study Group (2002). Effect of Hypericum perforatum (St John’s wort) in major depressive disorder: a randomised controlled trail. JAMA, 287(14), 1807-1814. Jonas, W.B., Kaptchuk, T.J. & Linde, K.L. (2003). A critical overview of homeopathy. Ann Intern Med, 138, 393-399. Joy, C.B., Mumby-Croft, R. & Joy, L.A. (2004). Polyunsaturated fatty acid supplementation for schizofrenia. The Cochrane Library, issue 2. Kanji, N. & Ernst, E. (2000). Autogene training for stress and anxiety: a systematic review. Complementary Therapies Medicine, 8, 106-110. Kennedy, D.O. & Scholey, A.B. (2003). Ginseng: potential for the enhancement of cognitive performance and mood. Pharmacol Biochem Behav, 75(3), 687-700. Kiefer, D. & Pantuso, T. (2004). Panax Ginseng. Am Fam Physician, 68(8), 1539-1542. Kligler B. (2003). Black Cohosh. Am Fam Physician, 68(1), 114-116. Knaudt, P.R., Connor, K.M., Weisler, R.H. e.a. (1999) Alternative Therapy Use by Psychiatric Outpatients. The Journal of Nervous and Mental Disease, 187, 11, 692-695. Koenig, H.G. (2000). Religion, Spirituality, and Medicine: application to clinical practice. JAMA, 284, 1708-1709. Koenig, H.G. (2001). Religion and medicine 4: religion, physical health and clinical implications. Int’l J Psychiatry in Medicine, 31(3), 321-336. Kronenberg, F. & Fugh-Berman, A. (2002). Complementary and alterenative medicine for menopausal symptoms: a review of randomised, controlled trails. Ann Intern Med, 137(10), 805-813. LaFrance, W.C., Lauterbach, E.C., Coffey, C.E. e.a. (2000). The use of herbal alternative medicines in neuropsychiatry. Journal of Neuropsychiatry and Clinical Neurosciences, 12, 2, 177-192. Linde, K., Hondras, M., Vickers, A., e.a. (2001). Systematic reviews of complementary therapies- an annotated bibliography. Part 3: Homeopathy. BMC Complemenat Altern Med, 1(1), 4-10. Linderberg, D. & Pitule-Schödel, H. (1990). D,L-Kavain im vergleich zu oxazepam bei angstzuständen. Forschr Med, 108, 31-34. Linde, K. & Mulrow, C.D. (2004). St John’s Wort for depression. The Cochrane Library, issue 3. Linde K, Ramirez, G., Mulrow, C.D., e. al. (1996). St John’s Wort for depression – an overview and meta-analysis of randomised clinical trails. BMJ, 313, 253-258.
GGzet Wetenschappelijk 2004 • jaargang 8 • nummer 2
21
Logan, A.C. (2003). Neurobehavioral aspects of omega-3 fatty acids: possible mechanisms and therapeutic value in major depression. Altern Med Rev, 8(4), 410-25. Malouf, R. & Areosa Sastre, A. (2004). Vitamin B12 for cognition. The Cochrane Library, issue 1. Malouf, R. & Grimley Evans, J. (2004) Vitamin B6 for cognition. The Cochrane Library, issue 2. Mason, S., Tovey, P. & Long, A.F. (2002). Evaluating complementary medicine: methodological challenges of randomised controlled trails. BMJ, 325, 832-834 McCarney, R., Warner, J., Fisher, P., e.a. (2004). Homeopathy for dementia. The Cochrane Library, issue 2. McKenna, D.J., Jones, K., Humphrey, S., e.a. (2001). Black cohosh: efficacy, safety, and use in clinical and preclinical applications. Alter Ther Health Med, 7(3), 93-100. Melchart, D., Linde, K., Fischer, P. e.a. (1999). Acupuncture for recurrent headaches: a systematic review of randomised trails. Cephalgia, 19, 779786. Melchart, D., Linde, K., Fischer, P., e.a. (2004). Acupuncture for idiopathic headache. The Cochrane Library, issue 2. Mischoulon, D. & Fava, M. (2002). Role of S-adenosyl-L-methionine in the treatment of depression: a review of the evidence. Am J Clin Nutr, 76(5), 1158S-1161S. Montgomery, P. & Dennis, J. (2004). Physical exercise for sleep problems in adults aged 60+. The Cochrane Library, issue 2. NCCAM. Black Cohosh for post menopausal symptoms. Beschikbaar op: http://ods.od.nih.gov/factsheets/blackcohosh.html Noordenbos, G., Oldenhave, A., Terpstra, N., e.a. (2000). Kenmerken en behandelgeschiedenis van patiënten met chronische eetstoornissen. Tijdschrift voor Psychiatrie 2000, 42(3), 145-155. Olhansky, B. & Dossey, L. (2003). Retroactive prayer: a preposterous hypothesis? BMJ, 327, 1465-1468. Pittler, M.H. & Ernst, E. (2004)). Feverfew for preventing migraine. The Cochrane Library, issue 2. Pittler, M.H. & Ernst, E. (2004). Kava extract for treating anxiety. The Cochrane Library, issue 2. Rampas, H. & James, R. (1995). Complications of acupuncture. Acupunct Med, 8, 26-33. Reynolds, E.H. (1968). Mental effects of anticonvulsants and folic acid metabolism. Brain, 91, 197-214. Rex, A., Morgenstern, E. & Fink, H. (2002). Anxiolytic-like effects of kavakava in the elevated plus maze test- a comparison with diazepam. Prog Neuropsychopharmacol Biol Psychiatry, 26(5), 855-860 Schulte, P.F.J. (2000). Sint-janskruid als antidepressivum. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 144(38), 1820-1825.
GGzet Wetenschappelijk 2004 • jaargang 8 • nummer 2
22
Schultz, V. (2002). Clinical trails with hypericum extracts in patients with depression-results, comparisons, conclusions for therapy with antidepressant drugs. Phytomedicine, 9(5), 468-474. Senard, J.M., Rascol, O., Rascol, A., e.a. (1993). Lack of yohimbine effect on ambulatory blood pressure recording: a double blind cross-over trail in Parkinsonins with orthostatic hypotension. Fundament Clin Pharmacol, 7, 465-470. Stevinson, C. (2001). Why patients use complementary and alternative medicine. In: Ernst E (Red.) The desktop guide to Complementary and Alternative Medicine, an evidence based approach. Edinburgh, England: Mosby, by Hartcourt Publishers Limited. Stevinson, C. & Ernst, E. (2000). Valerian for insomnia: systematic review of randomized placebo-controlled trails. Sleep Med, 1, 91-99. Stoll, A.L., Severus, E., Freeman, M.P., e.a. (1999). Omega-3 fatty acids in bipolar disorder. A preliminary double blind, placebo-controlled trail. Arch Gen Psychiatry, 56, 407-12. Taylor, M.J., Carney, S., Geddes, J., e.a. (2004). Folate for depressive disorders (Cochrane review). The Cochrane Library, issue 1. Tiemeier, H., van Tuijl, H.R., Hofman, A., e.a. (2002). Vitamin B12, folate, and homocysteine in depression: the Rotterdam study. Am J Psychiatry, 159(12), 2099-2101. Thorgrimsen, L., Spector, A., Wiles, A., e.a. (2004). Aroma therapy for dementia. The Cochrane Library, issue 2. Yager, J., Siegfreid, S.L. & DiMatteo, T.L. (1999). Use of alternative remedies by psychiatric patients: illustrative vignettes and a discussion of the issues. American Journal of Psychiatry, 156(9), 1432-1438. Vogler, B.K., Pittler, M.H. & Ernst, E. (1999). The efficacy of ginseng. A systematic review of randomised clinical trails. Eur J Clin Pharmacol, 55, 567-575. Walter, G. & Rey, J.M. (1998). The relevance of herbal treatments for psychiatric practice. Australian and New Zealand Journal of Psychiatry, 33, 482-489. Walach, H., Rilling, C. & Engelke, U. (2000). Bach flower remedies or ineffective for test anxiety: results of a blinded, placebo-controlled, randomised, trail. Forsch Komplementärmed Klass Naturheilkd, 7, 55. Wiskey, E., Werneke, U. & Taylor, D. (2001). A systematic review and metaanalysis of Hypericum perforatum in depression: a comprehensive clinical review. Int Clin Psychopharmacol, 16(5), 239-252. Wong, A.H.C., Smith, M. & Boon, H.S. (1998). Herbal remedies in psychiatric practice. Arch Gen Psychiatry, 55, 1033-1044. Wyatt, K.M., Dimmock, R.T., Jones, P.W., e.a. (1999). Efficacy of vitamin B6 in the treatment of premenstrual syndrome: a systematic review. BMJ, 318, 1375-1381.
GGzet Wetenschappelijk 2004 • jaargang 8 • nummer 2
23
Ziegler, G., Ploch, M., Miettinen-Baumann, A., e.a. (2002). Efficacy and tolerability of valerian extract LI 156 compared with oxazepam in the treatment of non-organic insomnia- a randomised, double blind, comparative clinical study. Eur J Med Res, 7(11), 480-486. Correspondentieadres: H.J.R. Hoenders , GGz Groningen Hereweg 80, Postbus 86, 9700 AB Groningen
[email protected]
GGzet Wetenschappelijk 2004 • jaargang 8 • nummer 2