De krijgsmacht in Oekraïne Van Sovjeteenheden tot nationaal leger Margriet Drent
Dit jaar is het zeven jaar geleden dat de voormalige Sovjetrepubliek Oekraïne onafhankelijk werd. De nieuwe staat werd na het realiseren van de onafhankelijkheid geconfronteerd met een dubbele uitdaging: de vorming van een onafhankelijke, soevereine staat en daarnaast de moeilijke transitie naar een democratische staatsvorm en een vrijemarkteconomie. Te midden van het nog geenszins afgesloten proces van de vorming van een stabiele staat, weinig vooruitgang op het economische vlak en de zwakte van de politieke elite en instituties, stelt de hervorming van de krijgsmacht het land voor nog eens een enorme uitdaging. Hoewel ook de dubbele transitie nog steeds relatief onderbelicht is in het mondjesmaat beschikbare materiaal over Oekraïne zal dit artikel voornamelijk ingaan op de inspanningen van het land om van het gedeelte van het Sovjetleger dat op Oekraïens grondgebied was gestationeerd een nationale krijgsmacht te vormen. De onafhankelijke staat Oekraïne In 1991 verscheen na het uiteenvallen van de Sovjetunie de soevereine staat Oekraïne op de kaart van Europa. Doorslaggevend voor deze historische gebeurtenis was de steun die de democratisch gekozen president van de Russische Federatie, Boris Jeltsin, nodig had van de niet-Russische republieken in zijn strijd tegen de Sovjetunie. De implosie van het machtscentrum in Moskou na de coup d’état in augustus 1991 gaf Oekraïne en de andere republieken de kans zich op vreedzame wijze af te scheiden van het Sovjetimperium. Oekraïne - de bakermat van de Russische beschaving - maakte plots geen deel meer uit van een door Rusland gedomineerd imperium. Het deed voor de tweede keer in haar geschiedenis – de eerste was in 1917 – een poging tot het opbouwen en consolideren van een onafhankelijke staat. Min of meer ter verrassing van de Amerikanen en Europeanen bevond zich nu tussen de Russische Federatie en het Westen van Europa een staat ter grootte van Frankrijk met een bevolking van 51 miljoen inwoners. Hoewel de vooruitzichten voor het etnisch verdeelde Oekraïne in 1991 niet rooskleurig leken, heeft het land ondanks een Russische minderheid van 22 % van de totale bevolking die zich voornamelijk concentreert in het Oostelijke deel van Oekraïne en op De Krim, zich als een eenheidsstaat weten te consolideren. Het doemdenken van de Amerikaanse president George Bush aan de vooravond van de Oekraïense onafhankelijkheid waarbij hij de Oekraïners waarschuwde dat Amerikanen hulp zullen ontzeggen aan een land dat een suïcidaal nationalisme gebaseerd op etnische haat voorstaat, is door de Oekraïners zelf inmiddels gelogenstraft. Evenwichtskunst De belangstelling voor Oekraïne vanuit het Westen werd in de eerste jaren van onafhankelijkheid vooral gedomineerd door zorg over de nucleaire status van het land. Na Rusland en de Verenigde Staten was Oekraïne de derde nucleaire macht in de wereld geworden. Met het verkondigen van zijn onafhankelijkheid verklaarde het land een neutrale en non-nucleaire staat te willen zijn. Ondanks deze verklaring begon het parlement vervolgens aan een reeks lange debatten over het ratificeren van het Strategic Arms Reduction Treaty I (START I) en het Nuclear Non Proliferation Treaty (NPT) waarbij het een adequate compensatie en veiligheidsgaranties van het Westen eiste. Hoewel Oekraïne niet van plan was de unieke onderhandelingspositie in de vorm van een nucleaire status zomaar op te geven, hoorden atoomwapens nooit werkelijk tot de Oekraïense krijgsmacht. Al in 1992
1
kwam het de afspraak na alle tactische nucleaire wapens naar Rusland over te brengen en over het strategische nucleaire arsenaal had Kiev geen operationele controle. Het aanvankelijk zeer eenzijdige beleid ten aanzien van Oekraïne leidde het Westen af van de werkelijke gevaren voor de veiligheid van Oekraïne: het nalaten van het doorvoeren van economische hervormingen en het falen in het verkrijgen van Westerse financiële assistentie. De erbarmelijke economische situatie zou tot desintegratie van de jonge natie kunnen leiden en het verlies van de controle over de nucleaire arsenalen op zijn grondgebied kunnen betekenen. De ommekeer in het Westerse beleid kwam in 1993, toen de Verenigde Staten, sterk gesteund door Duitsland, overgingen tot een politiek en economisch stabiliseringsbeleid met betrekking tot Oekraïne. In januari 1994 tekenden de presidenten Bill Clinton, Leonid Kravtsjoek, en Boris Jeltsin het Trilateraal Nucleair Akkoord. Hiermee vervielen de voorwaarden die het Oekraïens parlement, de Verkhovna Rada, had gesteld aan de ratificatie van START I in november 1993. Met het Trilateraal akkoord was nu ook de weg vrij voor het tekenen van het Non-Proliferatieverdrag. In juni 1996 werd het laatste kernwapen van Sovjetmakelij van Oekraïense bodem verwijderd. Ondanks het feit dat er nog immer politieke krachten in Oekraïne aanwezig zijn die van mening zijn dat het land meer munt uit zijn nucleaire erfenis had moeten slaan, is het opgeven van de nucleaire status van groot belang geweest voor de betrekkingen met het Westen. De aanwezigheid van atoomwapens op het grondgebied van Oekraïne zou de deur hebben gesloten naar de enige landen die Oekraïne bij zijn problematische economische situatie en andere interne problemen zouden kunnen assisteren. Bovendien zou het wegvallen van Westerse bondgenoten Oekraïne zeer kwetsbaar maken voor Russische druk tot verregaande integratie binnen het raamwerk van het Gemenebest van Onafhankelijke Staten (GOS). Nadat het nucleaire vraagstuk uit de weg was, streefde de in 1994 gekozen president Leonid Koetsjma zijn doelstellingen na om een balans te vinden tussen geleidelijke integratie in de politieke en economische structuren van Europa en constructieve, vriendschappelijke betrekkingen met Rusland.1 In deze periode leek het grote belang van een onafhankelijk, democratisch en hervormingsgezind Oekraïne voor de veiligheid in Europa steeds meer door te dringen tot de beleidsmakers in het Westen. Slechts als Oekraïne in staat blijkt te zijn stand te houden ten aanzien van de grote politieke en economische druk van Rusland om militair te integreren in het GOS kan worden voorkomen dat het GOS opstaat als een politieke en militaire alliantie onder Russisch gezag. Om met Zbigniew Brzezinski te spreken: “It cannot be stressed strongly enough that without Ukraine, Russia ceases to be an empire, but with Ukraine suborned and then subordinated, Russia automatically becomes an empire”.2 Een bewijs van een veranderende Westerse houding waren de verschillende verdragen die met Oekraïne werden gesloten: in 1994 de partnerschapsovereenkomst met de Europese Unie – overigens zonder dat een mogelijk lidmaatschap werd genoemd – en het partnerschapshandvest van juli 1997 met de NAVO. Aan de andere kant van de weegschaal waarmee de regering van Koetjsma zijn buitenlands beleid weegt, kwam het interstatelijke ‘Verdrag van Vriendschap, Samenwerking en Partnerschap’ met Rusland van mei 1997 te liggen. Het verdrag vormde het tamelijk verrassende sluitstuk van jarenlange onderhandelingen over de status van de Zwarte Zee Vloot. In het verdrag werd de tot dan toe bestaande Russische retoriek rond de onschendbaarheid van bestaande landsgrenzen tussen Rusland en Oekraïne (vooral van belang voor De Krim, waar 67% van de bevolking Russisch is) geformaliseerd en werden verschillende vergaande economische afspraken vastgelegd. Politiek gezien laat het verdrag alle ruimte aan Oekraïne om ook zijn buitenlands beleid van geleidelijke integratie in Europese structuren te blijven nastreven. Zelfs artikel 6 waarin beide landen beloven “not to conclude with third parties any kind of agreement directed against the other party” laat Oekraïne alle vrijheid, aangezien zowel de NAVO als Oekraïne het Bondgenootschap zien 2
als een organisatie die niet tegen een derde land is gericht.3 Het vriendschapsverdrag kan worden gezien als een beleidswijziging van Rusland van een politiek van drukuitoefening op Oekraïne naar een meer afgewogen beleid om Oekraïne ervan te overtuigen dat haar toekomst ligt in nauwere samenwerking met Rusland. Van Oekraïense kant blijft ondanks de gesloten akkoorden met het Westen de noodzaak tot een modus vivendi met Rusland bestaan. De economische zwakke en politiek wankele Oekraïense staat ziet zich op dit moment in zijn jonge geschiedenis genoodzaakt een compromis met zijn sterke oosterbuur aan te gaan. Het zal afhangen van Westerse steun en de realisatie van de modernisering van de economie of de balans in de Oekraïense politiek tussen Oost en West onvrijwillig naar het Oosten zal doorslaan. De militaire erfenis Naast een groot nucleair arsenaal, erfde Oekraïne bij het uiteenvallen van de Sovjetunie een enorm conventioneel militair potentieel. De Sovjettroepen op het Oekraïens territorium behoorden tot de eerste verdedigingslinies van de Sovjetunie en waren derhalve relatief goed getraind en gevechtsklaar. De Sovjettroepen waren getraind voor grootschalige, offensieve operaties buiten het territorium. Door de overname van deze troepen en door de manschappen die trouw zworen aan het Oekraïens moederland in de krijgsmacht te laten blijven, kreeg Oekraïne de beschikking over een geschatte 700.000 tot 800.000 manschappen.4 Daarnaast bleven in Oekraïne 6.000 tanks, 6.500 gevechtsvoertuigen, 1.400 gevechtsvliegtuigen en de enorme, door de Russische Federatie betwistte, Zwarte Zee Vloot. Bij de militaire infrastructuur hoorden ook nog 34 militaire onderwijsinstellingen en een enorme defensie-industrie. De economische crisis waar Oekraïne zich in bevindt, betekent dat al dit materieel niet of nauwelijks kan worden onderhouden. Ook het houden van militaire oefeningen door leger, marine of luchtmacht is door het gebrek aan brandstof en munitie slechts bij wijze van uitzondering mogelijk. Doordat Oekraïne de Sovjettroepen overnam, erfde het daarmee ook de problemen van deze troepen: corruptie en geweld binnen de gelederen; slechte leefomstandigheden en een laag sociaal aanzien leidend tot een laag moreel en weinig discipline. Bovendien was het grootste gedeelte van de eenheden zeer ongelijk over het land verdeeld en voornamelijk in het Westen van Oekraïne gestationeerd, zoals door de Sovjetdoctrine was voorgeschreven. Oekraïne werd door deze erfenis, de slechte economische situatie en het incomplete staatsvormingsproces geconfronteerd met een aantal enorme problemen. Uit de chaotische en buitenproportionele grote aantallen troepen gestationeerd op haar grondgebied moest nu een nationale krijgsmacht gevormd worden. Het ontbreken van zowel staatsorganen als mankracht die in staat waren de krijgsmacht te beheren en reorganiseren was hierbij het eerste grote obstakel. Maar het probleem dat de vorming van een kleinere, professionele, beter uitgeruste, beter getrainde en mobielere krijgsmacht overschaduwd, is het feit dat er niet of nauwelijks financiële middelen beschikbaar zijn om al de bovenstaande problemen aan te pakken.5 Afbouwen van het massaleger Vergeleken met andere Europese legers was het aantal troepen van 700.000 tot 800.000 disproportioneel hoog en lag het bovendien ver buiten de financiële mogelijkheden van Oekraïne. De Oekraïense beleidsmakers calculeerden in de Militaire Doctrine, aangenomen in oktober 1993, dat op basis van de krijgsmachten van andere Europese landen 0,8 % van zijn bevolking of 420.000 man in het leger zou moeten dienen. Deze dramatische reductie werd later zelfs nog verder naar beneden aangepast tot 200.000-220.000. Er werd een vierstappenplan voorgesteld waarbij aan het eind van 1995 na drie stappen de troepenaantallen tot 450.000 zouden worden teruggebracht en in het jaar 2000 tot 200.000250.000. Dat deze doelstellingen bij lange na niet zijn gehaald blijkt uit het feit dat er aan het eind van 1997 ongeveer 420.000 troepen waren.6 Het is tekenend voor de chaotische 3
situatie in de Generale Staf, het ministerie van Defensie en de krijgsmacht in het algemeen dat er hevig wordt gespeculeerd over de werkelijke grootte van de Oekraïense krijgsmacht. Duidelijk lijkt dat er een reductie heeft plaatsgevonden van ongeveer 300.000 tot 400.000 man, wat op zichzelf een zeer opmerkelijke hoeveelheid is. Het valt echter te verwachten dat verdere verkleining van de krijgsmacht in toenemende mate moeilijker zal worden, aangezien het het ministerie van Defensie en de Oekraïense staat aan fondsen ontbreekt om ontslagen personeel andere carrièreperspectieven, huisvesting of adequate sociale voorzieningen te bieden. Eén van de grote problemen die zich voordoet bij het hervormen en reduceren van de Oekraïense krijgsmacht is dat er zich binnen de krijgsmacht een aantal paramilitaire eenheden met speciale status en gezagsstructuur bevindt. Naast de landmacht, de marine en de luchtmacht behoren ook de Nationale Garde, de Grenstroepen, de staatsbeschermingsdienst, de Oekraïense veiligheidsdienst, de Interne Troepen, de rellenpolitie en eenheden voor het bewaken van strategische punten en gevangenissen tot de militaire organisatie van Oekraïne. Deze militaire suborganisaties vallen onder allerlei verschillende staatsorganen, zoals het ministerie van Binnenlandse Zaken, het ministerie van Noodsituaties, de President en het ministerie van Defensie. De Nationale Garde bijvoorbeeld is een onafhankelijke militaire formatie bestaande uit 30.000 tot 50.000 troepen en is ondergeschikt aan de President. Zij heeft de beschikking over tanks, antitank- en luchtafweerartillerie, gevechts- en transporthelikopters en haar taken overlappen met zowel die van het leger als die van de Interne Troepen. In 1996 kreeg de Nationale Garde de beschikking over de vierde marinebrigade, die eerst tot de Oekraïense marine behoorde. De Nationale Garde heeft haar eigen afdelingen voor logistiek, communicatie, inlichtingen, militaire educatie, training en dergelijke in het leven geroepen, die parallel lopen aan die van de reguliere krijgsmacht. Voor de andere structuren van de krijgsmacht geldt min of meer hetzelfde. In plaats van dat deze substructuren van de krijgsmacht de laatste jaren in aantal en grootte afnemen, lijkt het tegenovergestelde te gelden. Doordat op regeringsniveau eerder bedreigingen voor de staatsveiligheid van binnenuit worden gezien, lijkt er een verdere militarisering van de Oekraïense samenleving plaats te vinden. Vooral de Interne Troepen, de veiligheidsdienst, de Nationale Garde en de Grenstroepen krijgen ten opzichte van het leger relatief de meeste middelen toebedeeld. Terwijl er voor het leger niet direct taken worden gezien, geldt een aantal van de substructuren als symbool van soevereiniteit. Een manco van de hervormingsprogramma’s die in Oekraïne sinds de onafhankelijkheid zijn gelanceerd is dat ze geen van alle voldoende rekening houden met het totale, zeer gefragmenteerde, beeld van de Oekraïense militaire organisatie. Er blijken zich meerdere machtscentra autonoom bezig te houden met de ontwikkeling van militaire (sub)structuren. Hervorming van de krijgsmacht is niet mogelijk als een herverdeling van taken en missies en een optimalisering niet de gehele militaire organisatie beslaat. Verdeling van de Zwarte Zee Vloot Vanaf het eerste moment van de Oekraïense onafhankelijkheid heeft de aanwezigheid van de enorme Zwarte Zee Vloot in de haven van Sebastopol op De Krim een grote wissel getrokken op de Russisch-Oekraïense betrekkingen. De betwiste status van de Vloot bleef jarenlang een bron van conflict tussen de pro-Russische autonome regering op De Krim en vormde bovendien in het ergste geval een potentiële Russische invasiemacht in Oekraïense wateren. In akkoorden behorende bij het eerder genoemde Oekraïens-Russische vriendschapsverdrag van mei 1997 werd vastgelegd dat Rusland recht heeft op het leasen van de infrastructuur rond de marinebasis Sebastopol gedurende 20 jaar – met een optie tot nog eens vijf jaar. Deze termijn vormt een compromis tussen het eerste bod van Rusland van 40 jaar en Oekraïne’s wens hier vijf tot zeven jaar van te maken. Van belang is dat het 4
gaat om het leasen van infrastructuur en niet om het leasen van grondgebied. De juridische status en de verdeling van de Vloot werd in de akkoorden vastgelegd. In december 1995 was een tijdslimiet voor het oplossen van de problemen rond de Zwarte Zee Vloot verlopen, waarna op 1 januari 1996 Rusland alle betalingen aan Oekraïne met betrekking tot de Vloot had stopgezet. Dit zorgde voor extra spanningen tussen de Autonome Republiek De Krim en de Oekraïense regering. Direct na het tekenen van de akkoorden werden de betalingen weer voortgezet. De grootste concessie van Rusland aan Oekraïne dat de laatste het recht heeft om van Sebastopol het hoofdkwartier van de Oekraïense marine en een thuisbasis voor zijn eigen schepen te maken. Na het verrekenen van het kwijtschelden van schulden is in feite de enorme vloot in tweeën gedeeld. Aangezien de Vloot bestaat uit sterk verouderde schepen, havens en ondersteunende faciliteiten is de Zwarte Zee Vloot niet zozeer van belang als militair bezit – de conditie van de Vloot is zo slecht dat het slechts een semioperationele status bezit – maar des te meer als een symbool van de bilaterale betrekkingen tussen Rusland en Oekraïne. Hervormingsprogramma’s Het feit dat met de onafhankelijkheid van Oekraïne in 1991 voor het eerst een eigen ministerie van Defensie moest worden gevormd, is één van de grootste obstakels op de weg naar een weloverwogen en werkbaar hervormingsprogramma. Gedurende de Sovjetperiode beschikte Oekraïne niet over een eigen krijgsmacht. Dat andere militaire eenheden dan het leger sindsdien succesvoller waren in het naar zich toe trekken van financiële middelen heeft ermee te maken dat de staatsstructuren waaronder deze ressorteren al in Sovjettijd een traditie hebben opgebouwd terwijl het Oekraïense ministerie van Defensie pas in 1992 werd opgericht.7 Na jaren van mislukte pogingen om een compromis op papier te krijgen, werd op 28 december 1996 het ‘programma voor de opbouw en ontwikkeling van de krijgsmacht’ goedgekeurd door de Nationale Veiligheids- en Defensieraad. Sinds 1992 hadden alle vier ministers van Defensie die Oekraïne heeft gekend hiertoe pogingen gedaan. Onder minister Oleksandr Koezmoek werd het programma waar men het jarenlang niet over eens kon worden er binnen twee weken doorgedrukt. Eén van de grootste problemen bij het opstellen van de programma’s lijkt te zijn dat tot nu toe fundamentele militaire vraagstukken – zoals een inventarisatie van de bedreigingen van de staat, de toekomstige militaire strategieën die hiervoor moeten worden ontwikkeld en de operationele structuur van de troepen om deze strategie te ondersteunen – onbeantwoord zijn gebleven. Ten tweede ontbreekt een financiële basis voor ‘opbouw en ontwikkeling van de krijgsmacht’, waardoor de plannen slechts een zeer theoretisch karakter krijgen. Het programma voor de opbouw en ontwikkeling van de krijgsmacht dat op 18 januari 1997 door president Koetsjma werd getekend, wordt scherp bekritiseerd omdat het niet is gebaseerd op betrouwbare economische, politieke en organisatorische uitgangspunten.8 Hoewel het programma de hervormingen van de krijgsmacht tot en met het jaar 2005 uiteen zet, heeft de minister van Defensie Koezmoek geen reden gezien om het ter goedkeuring aan het parlement voor te leggen. De civiele kant van het hervormingsbeleid De civiele inbreng in de hervormingsprogramma’s van de krijgsmacht is in Oekraïne zeer onderontwikkeld. De democratische ervaring van Oekraïne is nog van te korte duur om op het terrein van defensie en veiligheid een andere dan militaire expertise te kunnen ontwikkelen. De aanstelling van een civiele Minister van Defensie, Valeriy Shmarov, in 1994 heeft in dit opzicht meer schade aangericht dan goed gedaan. Minister Shmarov was een beroepspoliticus die in het verleden sterk verbonden was met het militair industrieel complex. Achteraf bleek de keuze voor Shmarov als eerste burger op de post van minister van Defensie een onfortuinlijke. Hoewel er veel scepsis heerste in de krijgsmacht, leken de 5
militairen hem toch een kans te willen geven – de twee ministers die hem sinds de onafhankelijkheid op de moeilijke post voorafgegaan waren, hadden immers ook niets kunnen bereiken. Shmarov bleek als civiele minister echter nog minder in staat een goede werkrelatie op te bouwen met de parlementaire defensiecommissie en de politieke partijen in het parlement. Toen hij ook in het militaire kamp zijn krediet verspeelde door geen enkel inlevingsvermogen voor de cultuur van een militaire organisatie tentoon te spreiden, moest hij al na 18 maanden het veld ruimen. De ervaringen van de krijgsmacht met deze minister zonder uniform zorgden voor een slechter klimaat wat betreft de acceptatie van een civiele component in de krijgsmacht en heeft alleen maar de scepsis gevoed. Het was dan ook een generaal, Oleksandr Koezmoek, die in juli 1996 als nieuwe minister van Defensie werd aangesteld. Illustratief voor de civiel-militaire betrekkingen in Oekraïne is de uitspraak in 1994 van een hogere officier, die stelde: “The President is the Commander-in-Chief of our armed forces. The President is a democratically elected civilian. Therefore we have democratic, civil control of the armed forces.”9 Bij gebrek aan civiele deskundigheid zijn het militairen die op posten zitten die bedoeld zijn voor de civiele controle op de krijgsmacht. Voorbeelden zijn het hoofd van het Staatscomité voor Defensie van de premier en de defensieadviseur van de premier. De parlementaire defensiecommissie heeft tot nu toe slechts een hele kleine rol gespeeld in de hervormingsplannen die zijn ontwikkeld. Hoewel het regelmatig poogt de onderfinanciering van de krijgsmacht in de publieke belangstelling te krijgen, lijkt de commissie niet in staat of niet capabel om een rol van betekenis in de hervormingen van het leger te spelen. Aan de andere kant is de acceptatie onder militairen van civiele controle over militaire zaken nog geenszins een vanzelfsprekendheid. De onmogelijkheid van het defensiebudget Zoals al eerder aangestipt lijkt het overkoepelend probleem voor de opbouw en hervorming van de krijgsmacht het chronische gebrek aan fondsen te zijn. In 1994 bedroeg het totale defensiebudget van Oekraïne het equivalent van $ 1,1 miljard. Dit bedrag bleef in 1995 gelijk ondanks een inflatie van 377%. In 1996 ging het budget omlaag naar het equivalent van $ 749 miljoen.10 Het defensiebudget uitgedrukt als percentage van het Bruto Nationaal Product (BNP) gaf een daling te zien van 2,4% in 1992 via 1,46% in 1994, waarna in 1995 en 1996 het percentage weer steeg tot respectievelijk 1,8% en 1,9%. Voor 1997 werd 1,35% van het BNP aan defensie toegezegd. Volgens minister Koezmoek ontving defensie in 1996 krap 8% van wat de krijgsmacht minimaal nodig heeft en slechts 5% van de benodigde middelen om daarnaast ook militaire oefeningen te kunnen uitvoeren. De minister voegde daaraan toe dat hij zich realiseerde dat het budget wat de Oekraïense staat betreft het absoluut maximaal haalbare is en dat de krijgsmacht zich erop moet voorbereiden dat dit voor ten minste nog eens twee jaar zal gelden.11 Het moge duidelijk zijn wat deze cijfers betekenen voor de paraatheid van de troepen, de onderhoudssituatie van het materieel, de leefomstandigheden van de militairen en de toestand waarin het moreel van de krijgsmacht zich bevindt. Slotopmerkingen Oekraïne hoeft op dit moment van geen van zijn buurlanden enige militaire dreiging te verwachten. Het land is er in geslaagd potentiële conflicten door middel van vriendschapsverdragen met Roemenië, Moldavië, Polen en Rusland te ondervangen. Het wordt bovendien als een groot succes van het evenwichtsbeleid tussen Oost en West van de Koetsjma-regering gezien dat er een partnerschapsverdrag met de NAVO is gesloten en aan de andere kant één met Rusland. Dat Oekraïne zich in internationaal-politiek opzicht in rustig vaarwater bevindt, is gezien de toestand van haar krijgsmacht maar goed ook. De slechte uitgangspositie door de belastte erfenis van de Sovjetunie, de onervarenheid van het leiderschap en de deplorabele economische toestand betekenen dat de Oekraïense 6
krijgsmacht operationeel nauwelijks tot niet inzetbaar is. Oekraïne verkeert momenteel in een relatieve luwte door de huidige Europese veiligheidssituatie en door de geslaagde uitvoering van de Oekraïense evenwichtsoefening tussen Oost en West. Deze tijd, deels verschaft door de omgeving en deels door Oekraïne zelf, zal het land nodig hebben om er economisch bovenop te komen en om een werkbaar hervormingsprogramma voor de krijgsmacht te produceren en te implementeren. Hoeveel tijd de Europese geschiedenis het land hiervoor laat, hangt voor een groot gedeelte af van de interne situatie in Rusland en de hoeveelheid steun die het Westen bereid is aan Oekraïne te geven. Drs. M.E. Drent is project-coördinator bij het Centre for European Security Studies in Groningen met onder meer de verantwoordelijkheid voor de projecten in Oekraïne.
Noten 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
8. 9. 10. 11.
Zie: John Edwin Mroz and Oleksandr Pavliuk, ‘Ukraine: Europe’s Linchpin’, in: Foreign Affairs, Vol. 75, No. 3, May/June 1996, p. 57. Zbigniew Brzezinski, ‘The Premature Partnership’, Foreign Affairs, Vol. 72, No. 4, March/April 1994, p. 80. Zie: James Sherr, ‘Russia-Ukraine Rapprochement? : The Black Sea Fleet Accords’, Survival, Vol. 39, No. 3, Autumn 1997, p. 40. De meeste bronnen vermelden 726.000 man, maar er zijn ook schattingen die variëren van 525.000 tot zoveel als 1.500.000. Zie: Anatoliy Grytsenko, Civil-Military Relations in Ukraine: A System Emerging from Chaos, Harmonie Paper 1, Centre for European Security Studies, Groningen, 1997, p. 6. Deze cijfers zijn inclusief de manschappen van de Zwarte Zee Vloot en zijn ontleend aan: The Military Balance 1997/1998, IISS, oktober 1997, p. 97. Het Oekraïens grondgebied was in de Sovjetdagen opgedeeld in drie Militaire Districten (van de in totaal 16 in de Sovjetunie). Het hoofdkwartier van het Militair District Kiev werd in 1992 de thuisbasis van zowel de Oekraïense nationale Generale Staf als het ministerie van Defensie. Zie: Anatoliy Grytsenko, p. 24. Gevonden in: Vyacheslav Pikhovshek en Christopher Pett, ‘ Transformation of the Ukrainian Armed Forces’, NATO Review, oktober 1994, p. 22. Zie: The Military Balance 1997/1998, p. 22. Uit: ‘Interview with Ukraine’s New Defence Minister Oleksandr Kuzmuk: The Minister Hits the Bull’s Eye’, Lviv Za Vilnu Ukrayinu, 23 juli 1996, p. 1, vertaald uit het Oekraïens door Foreign Broadcast Information Service, FBIS-SOV-96-148.
7