UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2008-2009
De kredietwaardigheid van Belgische voetbalclubs op een bedrijfseconomisch niveau ten opzichte van de kredietverstrekker
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de Toegepaste Economische Wetenschappen
Koen Wauters onder leiding van Prof. Dr. Marc Maes Prof. Dr. Trudo Dejonghe 1
2
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2008-2009
De kredietwaardigheid van Belgische voetbalclubs op een bedrijfseconomisch niveau ten opzichte van de kredietverstrekker
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de Toegepaste Economische Wetenschappen
Koen Wauters onder leiding van Prof. Dr. Marc Maes Prof. Dr. Trudo Dejonghe 3
PERMISSION Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden. Koen Wauters
4
Woord vooraf Ik zou graag Prof. Dr Marc Maes bedanken om mij de mogelijkheid te bieden deze thesis te schrijven. Verder zou ik mijn bijzondere dank willen betuigen aan Prof Dr. Trudo Dejonghe, die mij begeleid heeft bij het maken van deze thesis en voor de leerrijke gesprekken ik met hem gehad heb en zijn klare kijk op sport als onderdeel van de maatschappij. Ook dank aan meneer Jos Verschueren, die samen met Prof. Dr. Trudo Dejonghe, hun persoonlijke bibliotheek beschikbaar stelden, waar ik mijn nodige informatie in kon vinden. Ik wens ook mijn medestudenten, vrienden en in het bijzonder mijn ouders en Kristel Cauterman, te bedanken, om mij te steunen in deze afgelopen periode waar ik student was aan de faculteit economie en bedrijfskunde.
I
Inhoudsopgave. 1.
Inleiding ................................................................................................................. 1
2.
Literatuurstudie ...................................................................................................... 2 2.1
De organisatie van professionele teamsporten ............................................... 2
2.1.1.
nut VS winst........................................................................................... 3
2.1.2.
Amerika VS Europa. .............................................................................. 6
2.1.2.1
Gesloten VS open productmarkt ........................................................ 6
2.1.2.2
Interventies en herverdeling in Amerikaanse competities. .............. 10
2.2
2.3
3.
De financiële organisatie van het Europese voetbal .................................... 10 2.2.1.
SSSL ............................................................................................... 10
2.2.2.
MCMMG ........................................................................................ 11
2.2.3.
Transformatie van SSSL naar MCMMG........................................ 11
2.2.4.
Tekortkomingen van het MCMMG-model .................................... 12
2.2.5.
De transnationale klasse. ................................................................ 12
2.2.6.
Is het Europese voetbal in crisis? ................................................... 13
België ........................................................................................................... 14
2.3.1
Evolutie van het Belgisch voetbal............................................................ 14
2.3.2
Competitive Balance in België ................................................................ 15
Onderzoek kredietwaardigheid van de belgische voetbalclubs. .......................... 20 3.1
Methodologie .................................................................................. 20
3.1.1 Schuldgraad en financiële afhankelijkheid .............................. 21 3.1.2 Dekkingsratio’s ........................................................................ 22 3.2
De onderzochte clubs...................................................................... 22
3.3
Analyse van de clubs ...................................................................... 23 3.3.1 De top 5 ................................................................................ 23 3.3.2 De overigen .......................................................................... 25
4.
Algemeen Besluit ................................................................................................. 27
5.
LIJST VAN GERAADPLEEGDE WERKEN ...................................................... I
6.
Bijlage ................................................................................................................... II
II
Lijst van figuren Figuur 1: Club objectieven............................................................................................. 5 Figuur 2: de relatie gemiddeld loon eindklassering ....................................................... 7 Figuur 3: de relatie budget eindklassering ..................................................................... 7 Figuur 4: het endogeen groeimodel ............................................................................. 19 Figuur 5: The static and dynamic competitive balance of the Belgian competition(1985-2006) .............................................................................................. 19
III
Lijst van tabellen Tabel 1 Financiële crisis bij Europese competities………………………………13 Tabel 2 Ratio-analyse bij de Big 5……………………………………………….24 Tabel 3 Ratio-analyse bij de “kleinere” clubs……………………………………26
IV
Lijst van formules max π = max ( R- C ) .................................................................................................... 3 max ϖ subject to: ( R-C ) = π° ...................................................................................... 4 max (π + αϖ) met α > 0 ............................................................................................ 4 R1 = µ1 ( Φ ϖ12 + ( 1- Φ)ϖ12 ϖ21 ) ............................................................................ 8 (ϖ13 – ( 1-φ)(ϖ13)^2).................................................................................................... 9 (ϖ13 – ( 1-φ)(ϖ31)^2).................................................................................................... 9
V
1. Inleiding Sport is altijd één van mijn grootste passies geweest. Sport heeft door de jaren heen een evolutie gemaakt van een tijdverdrijf naar een multimiljonair business. Ondanks dat het voetbalclubs werken met budgetten van een multinational, blijven de fans het bekijken als een gewoon spelletje, een ploeg is pas goed als die ploeg wint. Recente gebeurtenissen op de transfermarkt deden de wereld verstommen. Terwijl de wereld gebukt gaat onder het juk van de huidige financiële crisis, deden ploegen als Barcelona, Manchester City en vooral Real Madrid wekelijks nieuwe transferrecords optekenen. De transfer van de Portugese wonderboy Cristiano Ronaldo van maar liefst
93 miljoen zette vele
mensen tot nadenken. Hoe komt het dat in deze periode van crisis voetbalclubs geld blijven uitgeven? Om dit alles te begrijpen moeten we een analyse maken van de voetbalindustrie. We zullen tot de vaststelling komen dat een voetbalclub niet wordt geleid vanuit de gedachte van een gewoon bedrijf. Een voetbalclub wordt gestuurd vanuit winmaximalisatie in plaats van winstmaximalisatie. Toch heerst er ook een financiële crisis in de voetbalwereld, maar deze is niet gelijk aan de financiële crisis in de gewone wereld. Binnen deze financiële crisis van de voetbalwereld gaan we kijken of de Belgische clubs hun schulden kunnen afbetalen.
1
2. Literatuurstudie 2.1
De
organisatie
van
professionele
teamsporten Om professionele teamsporten als een aparte industrietak te beschouwen is er nood aan een kenmerk, die de industrie bijzonder maakt. Neale (1964) duidde in zijn werk ‘the peculiar economics of professional sports’, op twee bijzonderheden. Ten eerste hebben we de meest bijzondere eigenschap van professionele teamsporten, Neale (1964) noemde het ‘the inverted join product’. Dit betekent dat er minstens twee verschillende productieprocessen nodig zijn van twee verschillende bedrijven om één product te verkrijgen. (Kesenne, 2007) Vertaald naar de industrie van professionele teamsporten houdt dit in dat we minstens 2 teams nodig hebben om een wedstrijd of competitie te spelen. Of zoals Dawson, Dejonghe en Downward het citeerden: “professional sport can be viewed as an economic process. Inputs, or factor of production, such as labour ( the athletes and manager/coach) are combined with capital ( the sporting field, equipment and so on) to produce, along with another team in the league, a product (the fixture) that is sold to consumers (spectators and supporters) typically in a stadium, or via broadcast media.“ De tweede karakteristiek van professionele teamsporten is de competitive balance. ( Neale, 1964). Er zijn grote verschillen tussen individuele professionele sporten en professionele teamsporten. Ten eerste zijn er grote verschillen tussen de organisatie van teamsporten in Europa en Noord Amerika. (Szymanski, 2003) Ten tweede linken de fans zich meer met teams in plaats van met spelers afzonderlijk. Vaak is dit verbonden aan de geografische locatie van de clubs. Ook al zijn deze clubs beduidend zwakker dat andere clubs, blijven de supporters de club trouw. Dit roept op tot ingrijpen, zodat de competitive balance bewaard blijft. Want een daling van de competitive balance, betekent een daling van de interesse in de sport. (Szymanski, 2003).
2
2.1.1.
nut VS winst
De doelstellingen van de clubeigenaars kunnen sterk verschillen. De meest logische veronderstelling is dat een team handelt zoals elk bedrijf, en tracht winst te maximaliseren. (Kesenne, 2007). In de Verenigde Staten gaat deze stelling op en tracht met de winst te maximaliseren. (Kesenne, 2007) Veel Amerikaanse auteurs gaan ervan uit dat veel sportteams economische winst nastreven. ( El Houdiri en Quirck, 1971; Neale, 1964; Fort en Quirck, 1992; Rottenberg 1956; Vrooman, 1997). In Europa kan clubs vaak niet winst georiënteerd zijn, dit door reguleringen. Dit is zo het geval in landen zoals Frankrijk, Spanje en Duitsland. Toch wanneer het wel mogelijk zou zijn zoals in landen als Italië en Engeland, is dit ook beperkt. Dit kan ook een reden zijn, waarom de voetbalclubs, op uitzondering van Italië, niet in handen zijn gevallen van de grote commerciële imperiums. (Lago etal, 2006) Sloane liet het profitmaximizing motive vallen, ten voordele van de utiltitymaximizing. “Het was intuïtief de meest voor de hand liggende keuze in het voetbal” (Sloane). De allerbelangrijkste beslissing die een teammanager moet nemen is het aantrekken van de spelers. (Kesenne, 2007). Betere spelers zorgen voor meer succes. Betere spelers kosten ook meer geld. We kunnen dus ook stellen dat ze geld inruilen voor talent. ( Szymanski, 2003; Kesenne,2007) Wanneer
de
clubs
worden
gemanaged
vanuit
het
standpunt
van
Profitmaximizing, zullen de clubmanagers het aantal ‘talent’ aannemen die het verschil tussen de seizoensopbrengsten en seizoenkosten maximaliseren. (Kesenne, 2007) max π = max ( R- C ) mét π, de seizoenswinst en R de seizoensinkomsten en C de seizoenskosten. De winst zal maximaal zijn als de marginale opbrengsten gelijk zijn aan de marginale kosten. (Kesenne, 2007)
In Europa heerst een ander objectief, utility-maximizing. De Europese voetbalclubmanagers gedragen zich volgens dit objectief. Ze gedragen zich 3
als supporters, en boven alles willen ze hun team sportieve successen zien oogsten. Prof. Dr. Dejonghe: “ Men is niet geïnteresseerd in het feit of een voetbalclub winst maakt, het sportieve primeert. Een team is goed in de ogen van het publiek als dat team titels wint, als een team elk jaar winst maakt is dat niet van belang.” Om meer kans te maken op sportief succes, zal er zoveel mogelijk talent naar de ploeg gehaald worden, als mogelijk. (Kesenne, 2007) Prof. Dr. Kesenne paste het utility-maximizing model, die verscheidene doelstellingen inhoudt, aan naar het win-maximizing model (Kesenne, 2007). Het win-maximizing model is onderhevig aan slechts één vereiste, alles moet binnen het budget vallen. Dus in eerste instantie zouden we de breakeven conditie kunnen vooropstellen. Op die manier zijn de inkomsten en de kosten gelijk. Maar deze breakevenconditie is niet noodzakelijk. Onder dit model kan men verliezen maken om meer talenten aan te trekken. (Kesenne, 2007) In zijn meest eenvoudige vorm ziet de formule er als volgt uit: max ϖ subject to: ( R-C ) = π° waar ϖ het sportieve winstpercentage van een team gedurende een seizoen is, en π° een vast bedrag is, winst of verlies. (Kesenne, 2007).
Een andere variant van het utility maximizing model is dat van Rascher (2007) Hij stelde dat professionele teams een lineaire combinatie van sportieve winst en winst trachten te maximaliseren. De formule ziet er als volgt uit: max (π + αϖ)
met α > 0
De parameter α is clubgebonden, dus elke club kan kiezen of ze meer winstgeoriënteerd of meer wingeoriënteerd willen handelen. (Kesenne, 2007). Deloitte haalt ook aan in haar Annual Review of Footbal Finance (2008) dat de stijgende lonen en de continue tendens tot versterken van de club met al
4
de inkomsten, het resultaat zijn van de win-maximaliserende gedachte van de clubs.
Figuur 1: Club objectieven
Er is een groot verschil in het aannemen van talent indien men enerzijds winstmaximaliserend denkt, en anderzijds winmaximaliserend. (Kesenne 2007) Op figuur een aantal plaatsen we op de horizontale as het aantal talenten dat men aanneemt en op de verticale as de seizoensinkomsten en seizoenskosten. (Kesenne, 2007). Een winstmaximaliserende club zal t1 spelerstalenten aannemen, want daar zijn de marginale opbrengsten gelijk aan de marginale kosten. Een club die zin inkomsten wenst te maximaliseren zal t2 spelerstalenten aannemen. Wanneer de club winmaximalizerend georiënteerd is en de club wil breakeven draaien, dan zal de club t4 spelerstalenten aannemen. Wanneer de winmaximaliserende club echter bepaalde verplichtingen en een bepaalde winstgraad moet behouden zal deze club t3 spelerstalenten aannemen. Wanneer de winmaximaliserende club echter alles op alles wil zetten en de
5
club is bereid verliezen te ondergaan, zal de club t5 talenten aannemen. (Kesenne, 2006)
2.1.2.
Amerika VS Europa.
Er zijn grote verschillen tussen de organisatie van teamsporten tussen Amerika en Europa. (Szymanski, 2003). De organisatie is cultureel gebonden, hoe iets georganiseerd wordt bij een groep mensen, kan een compleet ander effect hebben bij een andere groep mensen. (Szymanski, 2003). Hoehn en Szymanski spreken van twee grote verschillen tussen de structuur en organisatie van sportcompetities
in de Verenigde Staten en Europa. Ten
eerste zijn de competities in de Verenigde Staten, gesloten.
Gesloten,
enerzijds zijn promoties en degradaties niet van toepassing, anderzijds spelen de ploegen niet in meerdere competities mee. Ook worden geen spelers afgestaan om deel te nemen aan competities voor nationale ploegen.1 Ten tweede is er interventie van de competitieautoriteiten om zo competitive balance te bewaren. Er vinden ingrepen plaats op de arbeidsmarkt en verdeling van de inkomsten van clubs.
2.1.2.1
Gesloten VS open productmarkt
Elke competitie is gebaseerd op 2 fundamentele hypotheses; (Hoehn & Szymanski, 1999) 1) voor elk team geldt; een verbetering van de lonen leidt tot verbetering van het spel. 2) voor elk team geldt: betere sportieve prestaties leiden tot meer inkomsten.
Teams die betere spelers hebben, hebben meer
kans op sportieve
successen. Dus moet het een doel op zich zijn van de clubs om sterspelers aan te trekken. (Hoehn en Szymanski, 1999). 1
één uitzondering; de Olympische basketbalploeg in 1996 6
Figuur 2: de relatie gemiddeld loon eindklassering
Figuur 3: de relatie budget eindklassering
7
In een gesloten competitie hangen de teaminkomsten af van 3 factoren, succes op het veld, de supportersaanhang en de aantrekkelijkheid van de competitie. ( Hoehn en Szymanski, 1999). De supportersaanhang is afhankelijk van de locatie, geschiedenis en reputatie van de club. (Hoehn en Szymanski, 1999). Een ploeg als Anderlecht heeft dus meer kans op hogere inkomsten, want ze zijn al 29 keer landskampioen, de club ligt centraal in het land,… . De aantrekkelijkheid van de competitie is afhankelijk van de competitive balance. ( Hoehn en Szymanski, 1999). De inkomstenfunctie ziet er dus als volgt uit; R1 = µ1 ( Φ ϖ12 + ( 1- Φ)ϖ12 ϖ21 ) met µi de supportersaanhang van team i en ϖ12 stelt het winstpercentage van team 1 ten opzichte van team 2 voor en ϖ21 stelt het winstpercentage van team 2 ten opzichte van team 1 voor. φ stelt de balans van de competitie voor, wanneer gelijk aan 1 dan is de inkomstenfunctie enkel en alleen afhankelijk van winstpercentage. Bij gelijk aan 0 is de inkomstenfunctie alleen afhankelijk van de graad van competitive balance. ( Hoehn en Szymanski, 1999)
8
In Europa spelen de topploegen in 2 competities, respectievelijk de nationale competities en een Europese competitie2.
Stel dat we twee nationale
competities bekijken met daarin twee ploegen. De twee ploegen die in beide competities zal aantreden duiden we aan met team 1 en team 3. De teams 2 en 4 zullen enkel aantreden in de nationale competitie. (Hoehn en Szymanski, 1999) De inkomstenfunctie van de ploegen die zowel europees als in de nationale competitie spelen, ziet er als volgt uit: υ (ϖ13 – ( 1-φ)(ϖ13)^2) of υ (ϖ13 – ( 1-φ)(ϖ31)^2) met υ gelijk aan de belangrijkheid van de Europese competitie. (Hoehn en Szymanski, 1999)
De ploegen die in 2 competities spelen hebben meer inkomsten.
De
Champions league winst steeds meer aan belang ( Dejonghe, 2006b; Hoehn en Szymanski, 1999; Platts en Smith, 2007). In het seizoen 1996-1997 wonnen de Engelse clubs ongeveer £ 4 miljoen aan de Champions League, terwijl het gemiddelde inkomen per ploeg £17 miljoen in de nationale competitie. ( Hoehn en Szymanski, 1999). Voor Belgische clubs is ongeveer 25% van de inkomsten afkomstig uit deelname aan de Europese competitie, indien de club zowel aan de Europese als de nationale competitie deelnam. (Dejonghe, 2006b). Dit alles is nefast voor de competitive balance van de nationale competitie en de verschillen tussen de clubs worden steeds groter. ( Platts en Smith, 2007)
2
UEFA Champions league of de Europa League ( vernieuwde UEFA-cup) 9
2.1.2.2
Interventies en herverdeling in Amerikaanse competities.
De meest bekende interventie op de arbeidsmarkt is de ‘rookie draft’ (Hoehn en Szymanski, 1999; Szymanski, 2003; Kesenne, 2007). Jaarlijks wordt er een lijst opgemaakt met de spelers die gedaan hebben met College of middelbare school. Aan het begin van het seizoen mag elke ploeg beurt om beurt een speler kiezen. Het team dat het jaar ervoor laatste eindigde in de competitie, mag als eerste een keuze maken. ( Hoehn en Szymanski, 1999; Szymanski, 2003). Op deze manier tracht men het talent evenwaardig te verdelen onder de ploegen.
2.2
De financiële organisatie van het Europese
voetbal Andreff
en
Staudohar
(2000)
onderscheidden
4
modellen
van
sportfinanciering; het europees amateur model, het traditioneel Europees professioneel model, het huidig Europees professioneel model en het Amerikaans model. Andreff en Staudohar (2000) verklaren de veranderingen in deze modellen aan de hand van veranderingen die zich plaats vonden in de arbeidsmarkt en productmarkt van professionele teamsporten.
2.2.1. SSSL Het traditioneel Europees professioneel model wordt het SpectatorsSubsidies-Sponsor-Local-model genoemd, of simpelweg SSSL. De basisbron van inkomsten is hier de ticketverkoop. Een andere bron van inkomsten zijn de subsidies, De subsidies komen van zowel nationale als lokale overheid en van industriëlen. ( Andreff en Staudohar, 2000). De jaren ’60 en ’70 zijn gekenmerkt door de opkomst van bedrijfssubsidies. Voorbeelden hiervan zijn, de inmenging van de Fiatgroep bij Juventus, en Philips bij PSV Eindhoven.
10
2.2.2. MCMMG Sinds de jaren ’80 en vooral in de jaren ’90 was er nood aan nieuwe bronnen van financiering. In ’97-’98 namen de televisierechten het nummer 1 plaats, als belangrijkste bron van financiering. Televisie is de belangrijkste bron van financiering, of ze is bestemd die te worden. De grootste reden is te vinden in de mediasector. Waar er vroeger maar één zender was, zijn er nu meerdere zenders
die
elkaar
beconcurreren
met
het
binnenhalen
van
de
televisierechten van het voetbal. (Andreff etal, 1987; Bourg en Gouguet, 1998) Een andere bron van financiering zijn de nieuwe investeerders. Volgens Andreff en Hoehn zijn deze investeerders wel begaan met de financiële situatie van de clubs, voorbeelden zijn er genoeg. Jean-Luc Lagardére (Matra in Paris Saint Germain), Silvio Berlusconi (fininvest in AC Milan), Joe Lewis (ENIC in Glasgow Rangers), Mark McCormack (IMG in Racing Santander). Andreff en Hoehn zagen 2 belangrijke gevolgen in de komst van deze nieuwe investeerders. Enerzijds zou de administratie door professionele managers worden gedaan, wat met zich meebrengt dat er meer financiële stabiliteit zou komen. Anderzijds is de komst van deze investeerders de voorbode van een verdere synergie tussen sport en bedrijven. Een andere bron van financiering was de beurs. , in totaal 33 voetbalclubs uit 6 verschillende landen. Dat was jammer genoeg geen succes, op uitzondering van Manchester United. ( Wall Street Journal, 1999). Bovenstaand beschreven model is het huidig Europees Professioneel model, ook wel het Media-Corporations-Merchandising-Markets model genoemd, of korter MCMMG, (de G staat voor Global) (Andreff en Staudohar, 2000).
2.2.3. Transformatie van SSSL naar MCMMG Met de opkomst van globalisatie en meer open markten, kan geen enkele sector de logica van de markt ontsnappen. ( Andreff, 1996b). 11
Het SSSL model was niet meer te handhaven door te grote druk van de lonen. Voorbeelden hiervan zijn de loonlast in de franse competitie deze bedroeg in het seizoen 1966-1967, 56% van het budget, en in 1974-1975 bedroeg deze 72%. Enkel door ingrijpen van de overheid bedroeg de loonlast in 1997-1998 43%. Gelijkaardige cijfers vinden we terug voor de rest van Europa. (Andreff en Staudohar, 2000). De reden van deze stijgende loondruk is te vinden in de objectieven van de clubs. Aangezien clubs sportieve winst wensen te maximaliseren, en dit is vooral afhankelijk i van aantrekken van nieuwe spelers. Deze spelers worden gelokt met grote lonen. Het europees systeem kent geen beperkingen in verband met spelersmobiliteit, dus was er maar 1 oplossing, er was nood aan meer kapitaal. Onder het systeem van SSSL kon deze enkel en alleen door het aantal wedstrijden te verhogen, wat niet mogelijk was. Zo drong zich de noodzaak van een nieuw systeem aan,. (Andreff en Staudohar, 2000)
2.2.4. Tekortkomingen van het MCMMG-model Er zijn 2 belangrijke tekortkomingen aan dit model. Als eerste zien we dat de competitive balance onder druk komt te staan door de dominantie van enkele clubs. (Andreff en Staudohar, 2000). Ten tweede krijgen de televisiezenders veel te veel macht. Zo is er al getracht om het Europese voetbal om te vormen van 2 speelhelften, naar 4 speelkwarts. ( Andreff en Staudohar, 2000)
2.2.5. De transnationale klasse. Het is vooral een trend die zichtbaar is in Engeland; kapitaalkrachtige personen of groepen personen kopen clubs. (Platts en Smith, 2007) De meest gekende zijn Roman Abramovich bij Chelsea en het investeringsbedrijf ADUG bij Manchester City. De intrede van deze personen en groepen personen had een negatief effect op de competitive balance en vergrote de kloof tussen de rijke clubs en minder rijke clubs. ( Platts en Smith, 2007). Deloitte haalt aan in 12
haar Annual Review of Football Finance dat de geschiedenis zich herhaalt en wij citeren.” It seems that, as in prior decades, we are seeing football clubs treated as ‘trophy assets’ except with clubs now owned by billionaires from a range of nationalities rather than local businessmen made good.” Het is niet van belang voor deze clubeigenaars dat de club winst maakt tijdens hun heerschappij, ze wensen enkel dat de club faam krijgt, en primeren sportieve winst. Uiteindelijk wensen de clubeigenaars slechts winst te maken, op het ogenblik ze de club verkopen. (Deloitte Annual Review of Football Finance)
2.2.6. Is het Europese voetbal in crisis? Lago, Simmons en Szymanski duiden aan dat er 2 duidelijke symptomen zijn; ten eerste zien we een onevenwicht tussen de clubs uitgaven en inkomsten, en ten tweede zien we rijzende schuld. Olsson legde het probleem direct bloot; hij zei dat clubs met een omzet van 200 tot 300 miljoen beur verlies maken, dan heb je een probleem.
Tabel 1:Financiële crisis bij Europese competities
13
De oorzaak van de financiële crisis is te vinden in de stijgende inkomsten van tv en andere bronnen. (Lago etal, 2006). Kleine clubs komen rapper in gevaar omdat ze ook weten dat gezien de huidige omstandigheden, de achterstand op de grote clubs, elk jaar zal groeien. Dus nemen kleinere clubs de beslissing om dit gat direct te vullen, waardoor ze zichzelf onder een groot financieel risico plaatsen. (lago etal, 2006) De Duitse clubs zijn de enige clubs die momenteel niet leiden onder een financiële crisis, dit komt door strenge regelgeving van de overheid. (Frick en Prinz, 2006). De financiële gezondheid van de Duitse clubs had enigszins wel een duur prijskaartje, Duitse clubs staan niet meer aan de sportieve top ( Deloitte Annual review of Football Finance, 2008) Italiaanse topploegen, op Juventus en Milan na, want die hebben sterke bedrijven achter zich, zijn ook in crisis. (Baroncelli en Lago, 2006)
2.3
België
2.3.1
Evolutie van het Belgisch voetbal
Tot 19843 was in België zoals in de rest van Europa het SSSL-model van toepassing. De belangrijkste financieringsbron was de ticketverkoop. (Dejonghe en Vandeweghe, 2006). Na 1984 was het voor de clubs moeilijker om aan financiën te komen, de banken waren weigerachtig om leningen te geven aan club. (Dejonghe, 2006 b) KV Mechelen voorzitter kwam met een nieuwe bron van investering; de “investement company” . Het was een systeem dat ervoor zorgde dat spelers werden ondergebracht
als eigendom in verschillende bedrijfsonderdelen.
Investeerders, meestal rijke supporters investeerden hierin, hen werd een deel van de winst beloofd indien speler met winst werd doorverkocht. (Dejonghe, 2006 b). Dit systeem verdween met het bosman-arrest.
3
1984: Brusselse onderzoeksrechter Bellemans onderzocht het Belgisch professioneel voetbal met als resultaat dat elke club boete moest betalen voor fraude. 14
De laatste decennia is het Belgisch voetbal in verval, zowel op nationaal als op clubniveau. België was steeds present voor nationale competities. Maar voor het eerst sinds lang heeft België zowel het EK in 2004 in Portugal gemist. Twee jaar later wist België zich opnieuw niet te kwalificeren en was het niet aanwezig op het WK in 2006 in Duitsland. ( Kesenne, 2007). België stond in 1993 nog op plaats 3 op de Uefa-Ranking. In 2000 zakte België naar plaats 20 op die zelfde ranking. (Dejonghe en Vandeweghe, 2006) Dejonghe en Vandeweghe
zeggen: “ De Belgische voetbalcompetitie is
geminimaliseerd tot een steppingstone, voor spelers van buiten de Europese Unie.” Het verval van het Belgisch voetbal is een samenloop van verscheidene oorzaken. Het bosman-arrest4 ( Kesenne, 2007; Dejonghe en Vandeweghe, 2006) en de verandering van het SSSL-model
naar MCMMG-model.
(Dejonghe en Vandeweghe, 2006). Verder werd ook gewezen op de gebrekkige overgang naar professioneel management na 1995. (Kesenne, 2007). Onterecht werd ook de keuze gemaakt in België niet te investeren in de jeugd. Clubmanagers zagen dit als weggesmeten geld, want de spelers zouden toch uiteindelijk worden weggeplukt door
een club uit de BIG 5
competities. In plaats van investeren in jeugd werden vele buitenlandse spelers aangetrokken tegen een lager salaris. (Kesenne, 2007). Spelers die vaak ook minder talent hadden. ( Dejonghe en Vandeweghe, 2006). Na het bosman-arrest kregen de spelers meer macht. ( Dejonghe en Vandeweghe, 2006).
2.3.2 Competitive Balance in België Sinds 1984 hebben 3 teams alle seizoenen in eerste klasse gespeeld, Anderlecht, Club Brugge en Standard Luik. ( Dejonghe en Vandeweghe, 4
Wikipedia: Het bosmanarrest is een uitspraak van het Europees Hof van Justitie op 15 december 1995. Met ‘Bosman’ wordt de Belgische voetballer Jean-Marc Bosman bedoeld die in het jaar 1990 zijn vrijheid opeiste nadat zijn contract bij Club Luik afgelopen was. Voor het Bosmanarrest was het zo dat, ook al was het contract uitgediend, de oude club een transfersom kon eisen aan de nieuwe club. 15
2006). Samen met Genk, hebben eerstgenoemde clubs in totaal 50 % van het totale budget van de Belgische eerste klassen in handen. ( Dejonghe en Vandeweghe, 2006) Het totale budget van de clubs in het seizoen 2005-2006 was 146 m EUR. Daarvan was 84m EUR in handen van de 4 grootste clubs. ( Dejonghe, 2006b). Veel sporteconomen hebben al gewezen op de sterke correlatie van enerzijds Budget en sportieve winst en anderzijds salaris en sportieve winst. (Hoehn en Szymanski, 1999; Dejonghe en Vandeweghe, 2006). Op deze manier wordt de Belgische competitie een voorspelbare competitie. ( Dejonghe en vandeweghe, 2006; Olsson, 2006:16). In de periode van 1985 – 2005 was Anderlecht 10 keer kampioen en Club Brugge 7. Dus 17 keer op de 21 seizoenen, was of Anderlecht of Brugge kampioen. We kunnen dus zeggen dat België zeker geen toonbeeld is van Competitive Balance. (Dejonghe, 2006b). De C5ratio en de C5ICB index zijn 2 manieren om de static competitive balance te meten. De C5 ratio meet het aantal, dat gewonnen worden door de TOP 5 teams5. Waarbij 0 een pure competitie aanduidt en 1 een monopoly. Het aantal matchen is vast, dus de top 5 kunnen onmogelijk alle punten winnen. De index toont aan dat België te kampen heeft met een zwakke competitive balance. Een andere methode is de C5 ICB index; de C5 Index of Competitive Balance is gelijk aan (C5 * N/5) * 100, waar N gelijk is aan het aantal ploegen in de competitie. “voor een perfect gebalanceerde league van gelijk welke grootte, heeft de waarde 100. Een vermeerdering van de waarde betekent een vermindering in de competitive balance.” (Michie & Oughton, 2004:11) Haan etal gebruikten de verschillen in de eindstanden om dynamic competitive balance na te gaan ( DNt). Onderzoek heeft aangetoond dat in de periode 1982-1992 de competitive balance vrij stabiel was, maar in de periode 1992-1998 stijgt de dynamic competitive balance, sterk. Wanneer statische en dynamische evoluties in Competitive Balance samen worden bekeken, kunnen we besluiten trekken van wat er over tijd is gebeurd. Wanneer we een vermindering hebben van de DNt gecombineerd met een
5
Top 5 teams = Anderlecht, Club Brugge, Standard, Racing Genk en AA Gent 16
toename van de C5ICB-index duidt dit op een vermindering van de Competitive Balance. Zo nu en dan zijn er wel uitschieters, (voorbeeld Lierse), het probleem hier is dat deze clubs meer lonen moeten betalen dan wat er werd gebudgetteerd. Zo komen veel clubs in cashflowproblemen. De enige manier om dit op te lossen, voor deze clubs, is het verkopen van hun betere spelers. Teams kopen spelers met hun gebudgetteerde inkomsten. Dus clubs rekenen uit aan de hand van het talent van hun spelers, en de competitie waarin ze spelen, de verwachte inkomsten. Dit geld wordt al gebruikt bij de aankoop van de huidige spelerskern. In realiteit kunnen sommige ploegen boven of onder de verwachtingen presteren. Aangezien clubs beperkt zijn door de markt waarin ze zich bevinden, zullen betere resultaten niet leiden tot meer omzet. Betere resultaten zullen leiden tot meer lonen die moeten worden uitbetaald. De lonen van voetbalspelers zijn deels vast en deels afhankelijk van het resultaat. ( dejonghe & vandeweghe, 2006). Zo komen de relatief kleinere clubs gemakkelijk in financiële moeilijkheden. Een frappant voorbeeld is dat van Lierse. Lierse was laatst Belgisch kampioen in 1997. In september verkocht SK Lierse zijn 2 beste spelers, Arouna Koné en Stein Huysegems ( nu bij FC SEVILLA en Racing Genk). Maar het kwaad was al geschied in december 2004 ging Lierse failliet. na een financiële doorlichting zag met direct waar de problemen zaten. In het seizoen 2002-2003 werd maar liefst 100% van de return aan lonen besteed. De schuld van de club bedroeg 7 miljoen euro, terwijl het jaarlijkse turnover slechts 5 miljoen euro bedroeg. De oplossing, zoals gewoonlijk was de komst van een nieuwe investeerder, die 3 miljoen euro in de club stak, waarmee korte termijnschulden werden afgelost. De stad Lier stak ook toe, en bevroor een oude lening ter waarde van 4 miljoen EUR. En ze name en lening van 1 miljoen euro over. ( dejonghe en vandeweghe, 2006). La Louvière een club met een jaarlijkse turnover van 2,5 miljoen euro had in het seizoen 2004-2005 na 17 matchen al 29 punten. De ploeg had echter slechts een budget voor het behoud, de statistieken wijzen uit dat je met 32 tot 35 punten verzekerd bent van het behoud in eerste klasse. De voorzitter van de club verklaarde dan ook dat club een ploeg dat teveel punten maakt niet kan onderhouden. Dus marginale kost was groter 17
dan de marginale opbrengst, dus was de club verplicht enkele spelers van de hand te doen. (dejonghe & vandeweghe) De clubs hadden geen doel om winst te creëren. Hun motief om te investeren in clubs kan gezien worden al een vorm van filantropie. Het was gebaseerd op hun verlangen naar macht, prestige en soms simpelweg omdat ze van het spelletje houden. ( Dejonghe & Vandeweghe, 2006). deze voorzitters zijn actief in andere sectoren, en het voetbal is een ideaal middel om de contacten te onderhouden. (Dejonghe & Vandeweghe,2006). Het bosman-arrest leidde ertoe dat de mach die oorspronkelijk bij de clubs lag terecht kwam bij de spelers. Dit samen met de sportieve winst maximalisatie visie van de clubs en de en de boom in de sportmarkten van grotere competities zoals Engeland, Frankrijk, en Italië, leidde ertoe dat de lonen sterk stegen ( Dejonghe en Vandeweghe, 2006). Dit alles leidde naar een exodus van de betere spelers.
De verandering van het SSSL-model naar de MCMMG model bracht een meer professionele aanpak met zich mee, maar het bracht geen financiële stabiliteit. (Dejonghe & Vandeweghe,2006) Dejonghe & Vandweghe(2006) beweren dat het lange termijn succes van het professioneel voetbal kan gezien worden als een endogeen vraag georiënteerd groei model.
18
Figuur 4: het endogeen groeimodel De belangrijkste schakel in dit proces is marktpotentieel, het marktpotentieel van de Belgische voetbalcompetitie is vrij laag, met slechts 10 miljoen inwoners, in vergelijking met grotere landen. (Dejonghe en Vandeweghe, 2006) In de jaren ’90 domineerde het SSSL-model, terwijl andere landen al overgeschakeld hadden naar het MCMMG-model.
Figuur 5: The static and dynamic competitive balance of the Belgian competition(1985-2006) 19
3. Onderzoek kredietwaardigheid van de Belgische voetbalclubs. Volgens wikipedia wordt met de kredietwaardigheid of solvabiliteit aangegeven in hoeverre een onderneming de financiële verplichtingen (betalingen) aan verschaffers van vreemd vermogen kan nakomen met behulp van alle activa. Er zijn 2 bewijzen die duiden op een mogelijke financiële crisis binnen het Europese voetbal; ten eerste is er het onevenwicht tussen de inkomsten en de uitgaven en anderzijds het bewijs van de stijgende schulden. (Lago etal, 2006 (5)). In haar Annual Review of Football Finance (2008) drukt Deloitte haar bezorgdheid uit wat betreft de kostencontrole in het Europese voetbal. Het is waar dat de inkomsten van de clubs groter worden, maar deze stijging is kleiner dan de stijging van de lonen. Lago etal beweren zeggen dat er bewijs is van een financiële crisis bij de kleine clubs maar niet bij de grotere clubs, in België. Lago etal geven ook een reden waarom de financiële crisis enkel en alleen bij de kleinere clubs. Wanneer een kleinere club de ambitie heeft om te concurreren met de grotere clubs. Deze clubs weten dat het verschil tussen de clubs jaar na jaar zal groeien. Met dit in het achterhoofd zullen de clubs zo snel mogelijk hun achterstand willen goedmaken. Door deze actie komen dergelijke clubs onder een groot financieel risico te staan. (Lago etal, 2006)
3.1 Methodologie Een mogelijke crisis zou zijn aanleiding vinden in de stijgende schulden. (lago etal, 2006). Door middel van Ratio-Analyse zullen we nagaan of de Belgische clubs hun leningen kunnen afbetalen. Verder zullen we ook nagaan indien er sprake is van een financiële crisis bij de Belgische clubs, of deze zich ook enkele en alleen bevind bij de kleinere clubs. (lago etal; 2006) 20
Door middel van solvabiliteitsratio’s kunnen we nagaan in hoeverre de clubs hun financiële verplichtingen in verband met interestbetaling en aflossing van schulden. (Ooghe en Van Wymeersch, 2003, p 165)
3.1.1
Schuldgraad en financiële
afhankelijkheid Ooghe en Van Wymeersch geven verschillende mogelijkheden om de schuldgraad te meten. Als eerste hebben we de algemene schuldgraad, deze wordt als volgt gemeten: vreemd vermogen/totaal vermogen. Deze heeft dus het gewicht van het vreemd vermogen weer ten opzichte van het totale vermogen. Het is dus een percentage. Een
andere
mogelijkheid
dat
hetzelfde
uitdrukt
is
de
financiële
afhankelijkheid. Deze wordt als volgt gemeten: eigen vermogen/totaal vermogen. De algemene schuldgraad plus de financiële afhankelijkheid moet dus gelijk zijn aan 100%. Ooghe en Van Wymeersch melden ook dat de schuldgraad geen goede maatstaf is voor de bescherming van schuldeisers. Het is ook een ruwe indicator voor het financieel risico van de onderneming,; hoe hoger de schuldgraad hoe groter het financieel risico van de onderneming. Het zijn vooral de lange termijnschulden die het financieel risico van de ondernemingen bepalen omwille van de interest-en de aflossingsverplichtingen. Daaruit wordt ook de langetermijnschuldgraad bekeken.
Deze
wordt
verkregen
door:
vreemd
vermogen/permanent
vermogen. Een andere ratio die sterk discrimineert op vlak van falende en niet-falende ondernemingen is de zelffinancieringsgraad. Deze bekomt met als volgt: (Reserves + overgedragen winst/verlies) / totaal vermogen. Deze ratio’s meten de bescherming van de schuldeisers (kredietverleners).
21
3.1.2
Dekkingsratio’s
Voor het bestaan van de onderneming te garanderen is het belangrijk te weten in welk mate de vaste interestkosten op het vreemd vermogen van de onderneming wordt gedragen door de nettoresultaat. Decking van de financiële kosten door de nettoresultaat = Nettoresultaat voor financiële kosten en na belastingen / financiële kosten van het vreemd vermogen na belastingen. Hoe meer de dekkingsratio boven 1 uitstijgt, hoe groter de dekking van de financiële kosten is. Een belangrijk element van de schuldfinanciering is hier wel niet aanwezig, namelijk de aflossing van de schulden. Financieel risico is echter meer dan alleen maar de kosten van het dragen van vreemd vermogen. Er is namelijk ook risico dat de schulden niet kunnen worden afgelost. Om dit te berekenen hebben we een andere ratio, de dekking van het vreemd vermogen door de cashflow. Deze ratio kan opnieuw opgesplitst worden in verschillende deelratio’s. ten eerste hebben we de dekking van het volledige vreemd vermogen. Ten tweede zijn we de dekking van het vreemd vermogen op lange termijn, en ten derde de dekking van schulden op meer dan 1 jaar die binnen het jaar vervallen.
3.2 De onderzochte clubs Voor deze studie hebben we nood aan jaarrekeningen van Belgische eerste clubs. Aangezien eerder in deze thesis werd gesuggereerd dat er een verschil is tussen de grote clubs en de kleinere clubs. Kleinere clubs zouden WEL financiële problemen hebben en grotere clubs niet.
In deze studie beschouwen we enerzijds de Big 5 clubs en anderzijds 5 clubs die al lange tijd in de eerste klasse spelen. De gegevens van de onderzochte
22
clubs werden gehaald uit Belfirst. De jaarrekeningen van jaar 2006 en jaar 2007 worden geanalyseerd.
3.3 Analyse van de clubs 3.3.1
De top 5
Zoals we zien in de tabel, klopt enigszins de bevindingen die Lago etal hebben genomen. De grote clubs van België zijn relatief gezond. Vrij opmerkzaam zijn de nullen bij AA Gent. Dit alles heeft te maken met het feit dat AA Gent werkt met een negatief (!) eigen vermogen. Voor een bedrijf met een negatief eigen vermogen is de haast onmogelijk een nieuwe lening te krijgen. Onder de tandem De Witte- Louwagie heeft AA gent, op korte tijd al veel van de schuldenberg afgelost. De toekomst klinkt gunstig voor AA gent, zoals we zien stijgt de Zelffinanciering graad. Zolang er geen bijkomende investering nodig zijn, en AA Gent zijn schuldenberg jaar na jaar weet te verminderen, zal het AA Gent blijven bestaan. De langlopende lening met de VDKbank wordt wel degelijk afbetaald.
23
RATIO'S
RSCA
RSCL
CLUB
RACIN
BRUG
G
GE
GENK
2007
2006
2007
2006
2007
2006
1,95
2,02
1,65
1,45
0,78 X
66,11
66,84
62,3
59,15
0,51
0,5
0,61
33,89
33,16
0,35
schuldgraad Lange termijn financi‘le onafhankelijkheids graad termijn Lange financi‘le onafhankelijkheids graad Zelffinancieringsgr
aad Dekking financi‘le kost vreemd vermogen door netto resultaat na Dekking totaal
AA
GENT
2007 2006
2007
2006
1,76 X
0
0
43,79 X
63,71 X
0
0
0,69
1,28 X
0,57 X
0
0
37,7
40,85
56,21 X
36,29 X
0
0
0,58
0,97
0,78
0,07 X
0,68 X
0
0
25,76
36,65
49,18
43,8
6,25 X
40,36 X
0
0
2,88
1,73
1,03
1,28
15,01 X
1,48 X
0
0
74,24
63,35
50,82
56,2
93,75 X
59,64 X
0
0
32,59
31,86 -13,35
-0,99
56,21 X
35,74 X
Algemene schuldgraad Algemene schuldgraad Financi‘le onafhankelijkheids graad Financi‘le onafhankelijkheids graad Lange termijn schuldgraad Lange termijn
-188,8 -215,1
2,73
31,43
-7,11
6,23
121 X
3,52 X
X
X
46,02
66,14
3,22
23,33
55,62 X
24,15 X
-0,95
26,97
258,68
230,4
5,5
43,32
650,1 X
62,65 X
-3,85
67,43
96,95 682,48
X
596,43 X
-8,29
487,7
vreemd vermogen door cash flow Dekking vreemd vermogen lange termijn door cash flow Dekking schulden meer dan 1 jr die vervallen binnen 1 jr door cash flow
245,41
306,8
Tabel 2: Ratio analyse Big 5 24
3.3.2
De overigen
De stelling van Lago etal, ( 2006), gaat deels op voor België, van de 5 gecontroleerde clubs kampen 3 op 5 met financiële moeilijkheden. Dat valt vooral te merken aan de zelffinancieringsgraad. Toch moet dit gerelativeerd worden, de meeste club kunnen nog steeds hun vreemd vermogen dekken met hun cashflow.
25
Algemene schuldgraad Algemene schuldgraad Financi‘le onafhankelijkheidsgraad Financi‘le onafhankelijkheidsgraad Lange termijn schuldgraad Lange termijn schuldgraad Lange termijn financi‘le onafhankelijkheidsgraad Lange termijn financi‘le onafhankelijkheidsgraad Zelffinancieringsgraad Dekking financi‘le kost vreemd vermogen door netto resultaat na belast. Dekking totaal vreemd vermogen door cash flow Dekking vreemd vermogen lange termijn door cash flow Dekking schulden meer dan 1 jr die vervallen binnen 1 jr door cash flow
ZULTE GERMINAL WAREGEM BEERSCHOT 2007 2006 2007 0,5 6,96 33,31 87,44 2 0,14
CHARLEROI
WESTERLO
2006 6,74 87,09 0,15
2007 0 0 0
2006 0 0 0
MOESKROEN
2007 2006 0,95 48,67 1,05 -
2007 2006 000-
66,69
12,56
12,91
0
0
51,33 -
0-
0,03 2,53 38,5
3,58 78,17 0,28
3,52 77,86 0,28
0 0 0
0 0 0
0,2 16,87 4,89 -
000-
97,47
21,83
22,14
0
0
83,03 -
0-
66,69
-67,63 1,26
-67,24 1,59
125,43
8,75
4,83
13,75
5,82
8,58 -
10,89 -
0
17,01
9,26
18,64
8,5
39,79 -
18,57 -
0
547,5 430,16
620,63
565,63
426,37 -
0-
-135,66 -153,81 4,87 2,01 -
5,27 -
-
-279,5 -
26
4. Algemeen Besluit Deloitte: “what is clear is that there is no one solution or analyses applicable to every club. Each club’s owner, their structure, their finances and their aspirations and ambitions need to be appraised individually. There is no doubt that there is more debt in football than ever before, but then there has never been more revenue, or interest from wealthy investors and big name financiers, in the game before.” ( Annual Review of Oogbal Finance, 2008) De oorsprong van het Europese voetbal laat het onmogelijk om een goede getrouwe analyse te geven van de financiële leefbaarheid van clubs. Het feit dat voetbal wordt bestuurd vanuit een winmaximaliserende gedachte en dit in een gesloten voetbalmarkt met vrije spelersmobiliteit, maakt dit een straat zonder einde. De zogezegd rijkste clubs van de wereld Manchester United, Real Madrid, kampen met de grootste schuldenlast. Een einde van deze vicieuze cirkel kan misschien gebeuren wanneer de mediamarkt is verzadigd. Maar met internet, pay per view staan we nog maar in de kinderschoenen van deze ruime groei van de mediamarkt. In België kunnen we ons de vraag stellen in standpunten van de banken, wanneer zien zij die lange termijn leningen ooit terug?
27
5. LIJST VAN GERAADPLEEGDE WERKEN Andreff W. & Staudohar P. D., 2000, “The Evolving European Model of Professional Sport Finance”, Journal of Sports Economics, Vol. 1, No. 3, August 2000, pp. 257 – 276
Annual Review of Football Finance, 2008, Deloitte, May 2008, p. 63
Barros C. P., 2006, “Portuguese Football”, Journal of Sports Economics, Vol. 7, No. 1, February 2006, pp. 96 – 104
Baroncelli A. & Lago U., 2006, “Italian Football”, Journal of Sports Economics, Vol. 7, No. 1, February 2006, pp. 13 – 28
Buraimo B., Simmons R., Szymanski S., 2006, “English Football”, Journal of Sport Economics, Vol. 7, No. 1, Februari 2006, pp. 29 – 46
Dejonghe T. & Vandeweghe H., 2006, “Belgian Football”, Journal of Sports Economics, Vol. 7, No. 1, February 2006, pp. 105 -113
Dejonghe T., 2006, “ the economic impact of the UEFA Champions league on national football economies, p. 45
Dejonghe T. etal, 2009, “ the sports economics; Theory, Evidence and Policy”, Elsevier, pp. 329
Dietl H. M. & Franck E., 2007, “Governance Failure and Financial Crisis in German Football”, Journal of Sports Economics, Vol. 8, No. 6, December 2007, pp. 662 – 669
Ericson T., 2000, “ The Bosman Case, Effects of the Abolition of the Transfer Fee”, Journal of Sport Economics, Vol. 1, No. 3, August 2000, pp. 203 – 218
Frick B. & Prinz J., 2006, “Crisis? What Crisis? Football in Germany.”, Journal of Sports Economics, Vol. 7, No. 1, Februari 2006, pp. 60 – 75
I
Kesenne S. , 2007, “The economic Theory of professional team sports; an analytical treatment”, Cheltenham: Elgar, pp. 162
Kesenne S. , 2007, “Comparing management performances of Belgian Football clubs”, p. 12
Kesenne S., 2007, “Belgian Football, A Comment”, Journal of Sports Economics, Vol. 8, No 6, December 2007, pp. 670 – 674
Lago U., Simmons R., Szymanski S., 2006, “ The Financial Crisis in European Football”, Journal of Sports Economics, Vol. 7, No. 1, February 2006, pp. 3 – 12
Morrow S., 2006, “Scottish Footbal, It’s a Funny Old Business”, Journal of Sports Economics, Vol. 7, No. 1, February 2006, pp. 90 – 95
Noll R. G., 2002, “The Economics of Promotion and Relegation in Sports Leagues”, Journal of Sports Economics, Vol. 3, No. 2, May 2002, pp. 169 – 203
Ooghe H., Van Wymeersch C, 2003, “ Handboek Financiële analyse van de onderneming”, intersentia. 2 delen
Platts C. & Smith A., 2007, “Europeanisation, Bosman and the Financial ‘Crisis’ in English Professional Football: Some Sociological Comments”, p. 15
Szymanski S. & Hoehn T., 1999, “European Football, the structure of leagues and revenue sharing”, pp. 205 – 240
Szymanski S., 2003, “The Economic Design of Sporting Contests”, Journal of Economic Literature, Vol. XLI , pp. 1137 – 1187
Websites www.nbb.be
6. Bijlage II
The most important conditions are: 1) being a “legal entity/incorporate business” with all the legal consequences 2) employer of contract players according to the rules of the KBVB, playing in the official competition and having a “FA registration number” 3) Insurance against labour accidents 4) Evidence of payment of all necessary contributions to o Players salaries o Social security o Taxes on wages o Pension funds of the professional football players o The indirect taxes o All other taxes o The debts to the KBVB and to other clubs The licence commission can give a licence to a team, after having heard the report of the licence manager, if the club has a o ”austerity plan” approved by the authorized court of justice o Agreements on payments in terms with the creditor(s) The licence commission can set additional requirements that accompany the licence, if there is an agreement on payments with the creditor(s) o The prohibition on incoming transfers of players o A “austerity plan” limited to a period stipulated by the licence commission. The plan has to give a full statement of the assets and liabilities, a prognosis of revenues and expenses of the forthcoming season and a prognosis of the assets and liabilities at the end of next season. o give periodical proof (date proposed by the licence commission) of the payments in terms The licence commission o can withdraw the prohibition on incoming players o can give a licence if the debts are disputable o can give a licence if the debts are disputable and the club gives a bank guarantee for those potential debts o will contact the institutional creditors to obtain all necessary information about the disputable debts Bijlage 1: Licencievereisten Bron: “The evolution of the Belgian soccer over the last decades “ UEFA/IASE Seminar “ The economic impact of the UEFA Champions League on national football economies” Nyon, May 2nd 2006
III