De positie van de school ten opzichte van ouders met een verbroken relatie In de loop der jaren zijn van de hand van Prof. mr. Vlaardingerbroek in School en Wet verschillende bijdragen1 verschenen die ingaan op diverse problemen die voor een school kunnen ontstaan als (gescheiden) ouders met elkaar in conflict zijn over de omgang met en informatierecht over het kind. Sindsdien blijkt het onderwerp nog altijd actueel. Scholen worstelen in de praktijk regelmatig met de gevolgen van verstoorde relaties tussen ouders.
Lange tijd was het begrip “ouderlijke macht” gekoppeld aan het huwelijk: alleen ouders die met elkaar gehuwd waren konden ouderlijk gezag uitoefenen over hun minderjarige kind. Wanneer het huwelijk was beëindigd of het kind buiten huwelijk was geboren, werd de term voogdij gebruikt voor het uitdrukken van de gezagsrelatie tussen ouder en kind. Bij scheiding werd de voogdij slechts aan één van de ouders toegekend. In veel gevallen betrof dit de moeder. In een belangwekkende uitspraak heeft de Hoge Raad in 19842 deze situatie losgelaten. Beiden ouders behielden de mogelijkheid om het gezag na echtscheiding te behouden wanneer zij daartoe een gezamenlijk verzoek deden en het belang van het kind zich daar niet tegen verzette.
mr. M.W.A. Scholtes*
1. Inleiding Naast dilemma’s rondom de vraag welke informatieplicht de school heeft ten opzichte van de ouder die niet met het gezag bekleed is, zien scholen zich ook vaker gesteld voor het probleem dat twee ouders beiden met het gezag bekleed zijn en zich als gesprekspartners jegens de school niet als gelijkgestemden opstellen waardoor zij de school partij maken van hun onderlinge geschil met betrekking tot beslissingen die hun kind aangaat.
In 1998 heeft de wetgever principieel gekozen voor het beginsel dat het gezamenlijk gezag na een scheiding gewoon doorloopt en daarmee de reeds gevormde jurisprudentie gecodificeerd. Het uitgangspunt is vastgelegd in artikel 1:251 lid 2 BW: “na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed blijven de ouders die gezamenlijk het gezag hebben, dit gezag gezamenlijk uitoefenen.” Het gezamenlijk gezag kan door een gerechtelijke uitspraak op verzoek van een of beide ouders alleen worden beëindigd op grond van art. 1:253n lid 1 BW indien aannemelijk gemaakt is dat dát in het belang van het kind is. Er moet dan sprake zijn van ofwel een onaanvaardbaar risico dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat daarin binnen korte tijd verbetering komt, ofwel dat naar het oordeel van de rechter de toekenning van het gezag aan één ouder anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2. Begrip ouderlijk gezag Wat het informatierecht betreft, heeft de wetgever de regelgeving specifiek bedoeld voor de ouder die niet met het gezag van het kind bekleed is. Allereerst is daarmee dus kennis van het begrip “ouderlijk gezag” van belang. Het ouderlijk gezag omvat de plicht en het recht om het kind te verzorgen en op te voeden. Dit betekent de bevoegdheid om beslissingen te nemen over de opvoeding en de verzorging van het kind, voor zover deze de leeftijd van 18 jaar niet heeft bereikt.
De toename (en beëindiging) van buiten-huwelijkse samenlevingsvormen waarbinnen kinderen zijn geboren, is eveneens aanzet geweest om de wetgeving omtrent het begrip ouderlijk gezag te moderniseren. In 1986 heeft de Hoge Raad in een viertal uitspraken3 uitgemaakt dat er ook van ouderlijke macht sprake kan zijn, wanneer de ouders van een kind nooit met elkaar getrouwd zijn geweest. De wetgever heeft ook deze jurisprudentie gecodificeerd. Bij de hierboven genoemde wetswijziging van 1995 is vastgesteld dat het ouderlijk gezag over een minderjarig kind ook uitgeoefend kan worden door ouders die niet met elkaar getrouwd zijn. Daartoe dienen beide ouders zich gezamenlijk te wenden tot de rechter met het verzoek om het gezamenlijk gezag vast te stellen, waarna registratie van het gezamenlijk gezag in het gezagsregister van de Rechtbank wordt vastgelegd. Tot slot is met de introductie van het
* Marion Scholtes is advocaat bij Brussee Lindeboom Advocaten te Den Haag
School en Wet
5
geregistreerd partnerschap in 2002 het gezagsbegrip uitgebreid, zodat ook over een kind dat uit een dergelijke relatie geboren is, de ouders beiden het ouderlijk gezag van rechtswege uitoefenen.
Ultimo remedie, wanneer geen van de ouders (mee)beweegt, kan de school zich genoodzaakt zien melding te doen bij het Advies en Meldpunt Kindermishandeling. Een dergelijke situatie zou zich bijvoorbeeld kunnen voordoen indien een van de ouders weigert om in te stemmen met een doorverwijzing naar schoolmaatschappelijk werk terwijl de school overtuigd is van het feit dat dit in het belang van de ontwikkeling van het kind is.
De wetgever heeft met de Wet Bevordering Voortgezet Onderschap en Zorgvuldige Scheiding4 in 2009 de toetsingscriteria voor toekenning van eenhoofdig gezag verder verfijnd. Daarmee is het uitgangspunt van een tweehoofdig gezag tussen gewezen echtgenoten versterkt. Verder heeft de wetgever de ouders die willen scheiden op grond van artikel 815 van het Wetboek voor Burgerlijke Rechtsvordering verplicht om een ouderschapsplan op te stellen en als onderdeel van de echtscheidingsprocedure aan de Rechtbank te overleggen. Als ouders het niet eens worden over het ouderschapsplan dan toetst de Rechtbank wat partijen zoal hebben gedaan om tot een ouderschapsplan te komen. Waar mogelijk zal de Rechtbank partijen naar een mediator doorverwijzen.
4. Informatieplicht van ouders en derden Het informatierecht omvat het recht van de niet gezagsouders om door de ouder die alleen het ouderlijk gezag uitoefent te worden geïnformeerd en geconsulteerd en wordt daarmee ook wel het informatie en consultatierecht genoemd. Dit recht is als een plicht van de gezagsouder in de wet vastgelegd in artikel 1:377b lid 1 BW. Deze informatieplicht omvat het recht om door de andere ouder te worden geïnformeerd en te worden geraadpleegd omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind. Het informatie- en consultatierecht wordt daarmee gezien als een minimumregeling ten opzichte van de omgang. Overigens kunnen ook niet-ouders de ouder vragen om informatie, zoals de grootouders van het kind.5 De verplichting informatie over te dragen kan door de rechter algemeen in een uitspraak zijn opgenomen, bijvoorbeeld als een verplichting om de andere ouder vier maal per jaar te informeren over de ontwikkeling van het kind, maar ook specifiek zijn toegespitst op het verstrekken van bepaalde informatie, zoals schoolontwikkelingen. Bijvoorbeeld door de gezagsouder te verplichten om periodiek de schoolrapporten toe te sturen aan de niet-gezagsouder.
3. Dilemma’s voor de school bij gezamenlijk gezag Met de toename van het aantal gevallen waarin ouders na de verbroken relatie gezamenlijk het gezag over het kind blijven voeren, wordt ook de school vaker geconfronteerd met de gevolgen hiervan. Vele scholen zijn van oudsher gewend om na inschrijving van het kind slechts een van de ouders als contactpersoon aan te merken en deze per e-mail of post op de hoogte te houden en te betrekken bij beslissingen die het kind aangaan. Indien er gedurende de schooltijd van het kind een wijziging optreedt in de gezinssituatie en de school hiervan op de hoogte wordt gesteld, leidt dit voor scholen niet automatisch tot een wijziging van hun contactbeleid jegens de ouders. Vanuit de gedachte dat de contactpersoon de andere ouder op de hoogte houdt, wordt in veel gevallen door scholen als contact persoon die ouder aangemerkt waar het kind het hoofdverblijf heeft. Pas nadat de school hiertoe een specifiek verzoek van de andere ouder heeft ontvangen, volgt dat ook die ouder zelfstandig wordt geïnformeerd en betrokken bij de schoolsituatie.
Het informatierecht omvat het recht van de niet gezagsouders om door de ouder die alleen het ouderlijk gezag uitoefent te worden geïnformeerd en geconsulteerd en wordt daarmee ook wel het informatie en consultatierecht genoemd. Deze informatieplicht omvat het recht om door de andere ouder te worden geïnformeerd en te worden geraadpleegd omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind.
Scholen met zo’n beleid negeren echter het feit dat de wet hen een directe verantwoordelijkheid voorschrijft om beide gezaghebbende ouders bij beslissingen te betrekken en niet af te wachten tot de medebetrokkenheid door de andere ouder wordt opgeëist. Door beide gezagsouders vanaf het begin van de schooltijd rechtstreeks te betrekken, of in ieder geval na wijziging van de gezinsrelatie, kan voorkomen worden dat een van de ouders een achterstand ervaart en de school van partijdigheid beticht.
Met een wetswijziging in 1995 heeft de wetgever de positie van de niet-gezagsouder versterkt door artikel 1:377c BW aan de wettelijke regeling toe te voegen. Dit artikel verplicht derden die beroepsmatig over informatie aangaande belangrijke feiten en omstandigheden die het kind of diens verzorging of opvoeding betreffen beschikken, die informatie desgevraagd te verstrekken aan de ouder die niet belast is met het gezag. Het begrip derden wordt begrensd tot persoenen die beroepsmatig over die informatie beschikken. Voor scholen kan worden gedacht aan leerkrachten, schoolleiders, mentoren, intern begeleiders. De wetgever heeft daarmee de afhankelijkheid van de niet-gezagsouder ten opzichte van de gezagsouder expliciet doorbroken. Toestemming van de andere ouder voor het geven van de gevraagde informatie is immers niet nodig. De nietgezagsouder die te maken krijgt met een afwijzing van het informatieverzoek, kan de rechter verzoeken te bepalen dat de derde – de school – de informatie alsnog moet verschaffen.
Daarnaast ervaren scholen vaker verschillende visies van ouders in de relatie school – kind. Voor zover het gaat om kleine alledaagse beslissingen, kan de school afgaan op de goedkeuring van de ouder bij wie het kind het hoofdverblijf heeft. Echter wanneer het belangrijke beslissingen betreft zoals de schoolkeuze voor het voortgezet onderwijs waar het kind moet worden ingeschreven of de ouderlijke instemming voor een door school voorgesteld onderzoek naar leer- of gedragproblemen van het kind, moeten beiden (gezags)ouders toestemming geven. Indien de gezagsouders hier samen niet uitkomen, staat de school geen zelfstandige belangenafweging open. Zij kan alleen handelen wanneer een van de ouders via de Rechtbank op grond van artikel 1:253a BW vervangende toestemming heeft verkregen.
School en Wet
De school moet een eigen afweging maken en kan niet volstaan met het doorverwijzen naar de verplichting tot informatieverstrekking
6
5. Jurisprudentie
van de andere ouder. Overigens geldt het informatierecht ex artikel 1:377c BW niet voor de biologische vader wiens juridisch vaderschap niet door de moeder is erkend, noch door een rechter is vastgesteld. Hij zal zijn verzoek om informatie moeten baseren op artikel 8 EVRM, waarin is vastgelegd dat personen die in een nauwe betrekking tot het kind staan, recht hebben op informatie. Langs deze weg, kunnen bijvoorbeeld ook grootouders de school om informatie vragen.
Jurisprudentie waarbij de school (indirect) partij is ten opzichte van gezagsouders, vindt men terug in procedures waarbij de Rechtbank6 om vervangende toestemming is gevraagd. Sinds verschijning van de in School en Wet gepubliceerde artikelen van Vlaardingerbroek7 is het aantal gerechtelijke uitspraken op het terrein van informatieverzoeken ex artikel 1:377c BW zeer beperkt gebleven.
De wet legt scholen geen verplichting op informatie over het kind uit zichzelf te verstrekken. De niet-gezagsouder moet daar uitdrukkelijk – desgevraagd - om vragen en waar mogelijk dit verzoek ook specificeren. De school moet uit de vraagstelling kunnen opmaken welke specifieke informatie wordt gevraagd. Het verzoek kan zich wel uitstrekken tot een bepaalde periode. Zo kan de niet-gezagsouder de school een verzoek doen om regelmatig over de schoolprestaties te worden geïnformeerd gedurende de jaren dat het kind daar op school zit, bijvoorbeeld door toezending van alle schoolrapporten.
De uitspraak van de Rechtbank Utrecht8 handelt over een ouder zonder gezag die de laatst bekende school had verzocht om hem te berichten naar welke school zijn dochter was overgeschreven. De school had de gevraagde informatie geweigerd met een beroep op de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP) zonder dat zij verdere gronden om te weigeren had aangevoerd. De rechter kwam in deze zaak tot het oordeel dat een school de gevraagde informatie aan de vader zonder ouderlijk gezag moest verstrekken, tenzij het belang van de minderjarige zich tegen informatieverstrekking verzet. Van dit laatste was aldus de Rechtbank geen sprake omdat er geen contra-indicaties waren vastgesteld. De moeder was in de procedure wel opgeroepen maar niet verschenen en de school gaf desgevraagd aan dat de vader één keer onaangekondigd op school was verschenen maar dat sindsdien het contact met de vader goed was verlopen.
De school kan krachtens artikel 1:377c BW op twee gronden weigeren de verzochte informatie over het kind te verstrekken, namelijk: –– Als de derde die informatie ook niet op gelijke wijze aan de gezagsouder zou geven, behoeft hij die informatie ook niet te geven aan de niet-gezagsouder; en –– Als het belang van het kind zich verzet tegen het verschaffen van de gevraagde informatie.
Het gerechtshof Leeuwarden oordeelde in 20089 over een kwestie waarbij de niet-gezaghebbende vader informatie door de school was onthouden. De vader had de school onder verwijzing naar artikel 1:377c BW verzocht om afschriften van alle schoolrapporten, beoordelingen en ouderbulletins betreffende een periode waarin het kind tussen de 16 en 18 jaar was. Ook wilde hij daarnaast een eenmalig gesprek met de leerkracht over de schoolontwikkelingen en resultaten. De school weigerde het informatieverzoek en beriep zich daarbij op artikel 5 WBP. Naar de mening van de school was doorslaggevend het feit dat de minderjarige geen toestemming wilde geven, hetgeen krachtens artikel 5 WBP voor de verstrekking van persoonsgegevens van een minderjarige die zestien jaar of ouder is, ondubbelzinnig van deze minderjarige is vereist. De vader zocht steun bij de hiervoor genoemde uitspraak van de Rechtbank Utrecht10 waarin nog werd overwogen dat artikel 1:377c BW een lex specialis is ten opzichte van de WBP. Het hof oordeelde echter anders en stelde de school in het gelijk; de verwerking van persoonsgegevens en daarmee ook de verstrekking van persoonsgegevens dient in overeenstemming met de WBP te gescheiden. Artikel 1:377c BW was al van kracht voordat de WBP in werking trad. Het feit dat artikel 1:377c BW verwijst naar de WBP, noch de leeftijd van de minderjarige, brengt niet mee dat de WBP buiten toepassing zou blijven. Artikel 2 WBP bepaalt bovendien dat de WBP op een aantal bijzondere wetten niet van toepassing is, aldus het Hof. Tot inhoudelijke behandeling in cassatie is het echter niet gekomen, de vader werd niet ontvankelijk verklaard omdat de betrokken leerling inmiddels meerderjarig was geworden. Helaas een gemiste kans voor de Hoge Raad om zich uit te kunnen laten over hoe het informatierecht van een ouder zich verhoudt tot het recht op privacy van een 16-18 jarige én hoe ver het begrip informatie strekt in het kader van artikel 1:377c BW.
Het begrip “belang van het kind” mag niet lichtvaardig worden aangenomen. In de wetgeschiedenis wordt als voorbeeld van een weigeringsgrond de situatie beschreven dat een vader van wie de omgang met het kind is ontzegd, desgevraagd niet hoeft te worden geïnformeerd over de nieuwe school waar het kind naar is uitgeschreven. De veiligheid van het kind kan in het geding komen indien de school deze informatie zou doorgeven aan de vader.
De belangenafweging die de school moet maken, brengt mee dat zij zelf onderzoek moet doen of er al dan niet sprake is van een belang dat zich tegen informatieverstrekking verzet. Afwijzing van een verzoek om informatie mag niet enkel zijn ingegeven door een protest van de gezagsouder of het kind zelf. De belangenafweging die de school moet maken, brengt mee dat zij zelf onderzoek moet doen of er al dan niet sprake is van een belang dat zich tegen informatieverstrekking verzet. Afwijzing van een verzoek om informatie mag niet enkel zijn ingegeven door een protest van de gezagsouder of het kind zelf. Zo kan een school een verzoek om informatie niet afwijzen, uitsluitend om de reden dat het kind geen omgang met zijn vader wil. Evenmin kan afwijzing van een informatieverzoek plaatsvinden op grond van een protest van de gezagsouder die ongemotiveerd roept dat de veiligheid van het kind in het geding is. Juist deze zichtbare belangenafweging, maakt dat scholen moeilijkheden kunnen ervaren bij het handhaven van hun neutrale positie ten opzichte van die ouders.
School en Wet
7
6. Jurisprudentie versus uitspraken van Klachtencommissies
van een verzoek om informatie, de andere ouder van het verzoek in kennis te stellen en indien daar geen bezwaar tegen bestaat, de informatie zonder meer periodiek aan de niet-gezagsouder te geven zonder dat daar ieder keer afzonderlijk naar wordt gevraagd.
Hoewel de rechtelijke macht is aangewezen als de instantie die een uitspraak moet doen over informatieverstrekking of gezagsperikelen, blijkt dat een ouder zich vaker wendt tot een klachtencommissie om de school te bewegen tot een andere opstelling omtrent zijn rechten als gezagsouder c.q. niet-gezagsouder.
Ik zou daar in ieder geval een aantal vuistregels aan willen toevoegen voor de situatie waarin de school te maken heeft met twee gezagsouders:
In 2013 oordeelde de Landelijke Klachtencommissie Onderwijs over een drietal klachten met betrekking tot scheidingsperikelen. De eerste casus11 betrof een klacht over het informatiebeleid van een school dat als uitgangspunt hanteerde dat de school met gescheiden ouders geen aparte gesprekken voerde. De klachtencommissie adviseerde tot correctie van dit beleid. Indien een van de ouders aangeeft onder geen beding samen met de andere ouder het oudergesprek met de school te kunnen voeren, behoort de school de mogelijkheid te bieden voor een afzonderlijk gesprek. Dit volgt uit de verplichting neergelegd in artikel 11 Wet op het primair onderwijs dat op de school een actieve informatieplicht rust om beide ouders van een leerling te informeren omtrent de vorderingen van hun kind.
–– Bij inschrijving van een leerling inventariseren en vastleggen wie het wettelijk gezag over het kind heeft. –– Ingeval bij inschrijving de twee gezagsouders niet op hetzelfde adres zijn ingeschreven of bij scheiding gaandeweg de schooltijd, beide ouders gelijktijdig informeren en betrekken bij beslissingen aangaande de schoolcarrière van het kind. –– Uitgangspunt dat voor de schoolgesprekken en schoolactiviteiten beide ouders gelijktijdig worden uitgenodigd. –– Alleen indien een van de ouders zijn/haar bezwaar uit tegen gesprekken in aanwezigheid van de andere ouder, de mogelijkheid bieden om apart een gesprek te voeren.
Een gescheiden vader12 die zich beklaagde over het beleid van de school omtrent deelname aan en bijwonen van schoolactiviteiten, werd op dat onderdeel door de klachtencommissie in het gelijk gesteld. Het schoolbeleid hield in dat indien een van de ouders bezwaar had tegen de aanwezigheid van de andere ouder, beide ouders van de activiteit werden uitgesloten. De klachtencommissie verklaarde de klacht op dit onderdeel gegrond. Het beleid werd te streng geacht omdat onverkorte toepassing van dat beleid er op neer kwam dat een kwaadwillende ouder op deze wijze de andere ouder (wettelijke) rechten kon ontzeggen, hetgeen onwenselijk is.
7. Conclusies Zoals Vlaardingerbroek in dit verband al eens opmerkte: indien (gescheiden) ouders samen hun geschil niet kunnen oplossen en blijven steken in een ouderstrijd over opvoeding, omgang en informatie- en consultatierecht, kan hun onderlinge strijd zich ook verplaatsen naar het strijdtoneel bij een derde, waaronder de school. Scholen doen er goed aan hun beleid jegens de ouders op dit vlak transparant en duidelijk te voeren.
Noten
Een derde klacht13 betrof een gescheiden vader die zich beklaagde over het feit dat de school hem onvoldoende informeerde over zijn kinderen en daarnaast informatie aan de Raad voor de Kinderbescherming had verstrekt zonder dat hij hiervan wist. De klacht werd ongegrond verklaard. Omdat de Raad de school had geadviseerd om in het belang van de kinderen geen informatie te verstrekken zolang er nog geen uitspraak van de rechter was, had de school redelijkerwijs kunnen en mogen besluiten om de vader geen informatie te verstrekken.
1. P. Vlaardingerbroek, ‘ De school en het informatierecht ex 1:377c BW’, School en Wet 2007-6. ‘De hoor- en informatieplicht van de school jegens de (ex-)ouders van de leerling en anderen’, School en Wet 1992-11 en 1992-1212. ‘De school en informatieverschaffing aan gescheiden ouders’, School en Wet 1994-4. 2. Hoge Raad 4 mei 1984, NJ 1985 – 510. 3. Gepubliceerd in NJ 1986 – 585 , 586, 587 en 588, aangeduid als de lentebeschikkingen van de Hoge Raad. 4. Kamerstukken II 30.145. 5. Rb Leeuwarden 5 september 2007, LJN: BA1407.
Ook de Klachtencommissies voor het Bijzonder Onderwijs herkennen de toename van dit type klachten. Op haar website heeft de overkoepelende Geschillencommissies Bijzonder Onderwijs een uitgebreid overzichtsartikel14 gepubliceerd waarin de reikwijdte van de informatieplicht van de school wordt besproken ten opzichte van ouders tussen wie geen relatie meer bestaat. Auteur mr. H. Nentjes benoemt expliciet dat het niet op de weg van de Geschillencommissie ligt om inhoudelijke uitspraken te doen over wat er wel of niet aan gegevens moet worden verstrekt maar dat uit het groeiend aantal klachtzaken over dit onderwerp toch blijkt dat scholen regelmatig worden gecorrigeerd in hun optreden naar ouders en behoefte hebben aan duidelijk beleid. De auteur formuleert een aantal vuistregels voor scholen om minimaal op te nemen in het schoolbeleid waar het de informatieverstrekking aan (gescheiden) ouders betreft. Zoals na ontvangst
School en Wet
6. Rb Groningen 30 december 2011 , LJN: BU9770 en Gerechtshof Arnhem–Leeuwarden 13 juni 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:4273. 7. Zie noot 1. 8. Rb Utrecht 17 augustus 2005, LJN AU1068. 9. Hof Leeuwarden 30 januari 2008, RFR 2008, 46. 10. Rb Utrecht 17 augustus 2005, LJN AU1068. 11. Landelijke Klachtencommissie Onderwijs van Stichting Onderwijsgeschillen, nr. 105683 / uitspraak d.d. 18 maart 2013. 12. Landelijke Klachtencommissie Onderwijs, nr. 105676 / uitspraak d.d. 10 april 2013. 13. Landelijke Klachtencommissie Onderwijs, nr. 105698/ uitspraak d.d. 15 mei 2013. 14. Mr. H. Nentjes: ‘Informatieverschaffing door de school aan ouders tussen wie geen relatie (meer) bestaat’, publicatie op de website www.geschillencommissiesbijzonderonderwijs.nl.
8