DE KATOENDRUKKERIJ NON PLUS ULTRA DOOR DR. E. WIERSUM EN J. VAN SILLEVOLDT. Katoen te drukken is mijn zaak, Ik doe mijn pligt met veel vermaak.
De katoendrukkerij en -ververij werd vroeger te Rotterdam en omstreken veelvuldig als huisindustrie beoefend, doch eerst in het begin van de achttiende eeuw werden hier voor dat bedrijf fabrieken opgericht, die waarschijnlijk werkten naar het nieuwe procédé, dat Romeyn de Hooghe, de bekende graveur, toen kortgeleden had uitgevonden'). Te Kralingen zijn er omstreeks 1720 niet minder dan drie verrezen^). Van de belangrijkste van deze willen wij in dit opstel het een en ander mededeelen. Den 15den November 1707 trouwde in de Groote kerk te Rotterdam de weduwnaar Pieter Barbet, geboren te Amsterdam en wonende onder Hillegersberg, met Johanna van Brunswijk, weduwe van Jan van Spiegel, wonende op de Botersloot. Welk ambacht hij uitoefende, wordt in de trouwakte niet vermeld, doch uit een proces, dat in 1709 tegen hem ingesteld werd, blijkt dat hij toen te Hillegersberg reeds aan katoendrukken deed^). Een tiental jaren later vinden we hem terug, als inwoner van het naburige Kralingen, waar hij kort vóór 1720 een katoendrukkerij oprichtte en ter bestrijding van de kosten van inrichting en uitbreiding eensdeels landerijen verkocht en anderdeels hypotheken nam*). Dit was de later zoo bekend geworden katoendrukkerij Non Plus Ultra aan 's-Gravenweg te Kralingen, waarvan de tegenwoordige Kralingsche Katoenmaatschappij aan den Oostzeedijk en de Oostmaaslaan de eigenlijke voortzetting is. De zaak ging blijkbaar goed, want reeds in 1723 bouwde Barbet het nog bestaande heerenhuis aan 's Graven weg (thans nr. 168), zooals blijkt uit de beide gevelsteenen aan weerszijden van de deur: 1) Rotterdamsch Jaarboekje van 1900 blz. 54. Bij de groote vernieuwing der Rotterdamsche keuren werden de katoendrukkers in het Schilders- en Konstwerkersgilde opgenomen. 2) Zie Bijlage II en III. 3) Gerechtsrol van Hillegersberg 11 Sept. 1709. 4) Zie Inventaris Kralingen nr. 40, de akten 158, 245, 306*, 345, 451,495 en 564; en nr. 41 akte 188.
67
„Den eersten steen geleyt Door de Hr. Jacobus van Dijck" * „Daer opperman van was Anna van Gaemen in 't jaer 1723". Het huis had uiterlijk een deftig aanzien en was ook van binnen smaakvol ingericht, met fraaie behangsels aan de wanden en schilderijen in de schoorsteenen. Ook overigens getuigt van de goede maatschappelijke positie van den bouwheer het feit, dat hij hetzelfde jaar nog tot schepen van Kralingen verkozen werd. Enkele jaren later in 1728, den 20sten Maart, sloot PieterBarbet met zijn zoon Jan en zijn schoonzoon Hendrik van Gamen, voor notaris Jan Swinnas te Rotterdam, een contract van compagnieschap, waarvan het eerste artikel aldus luidde: „Dat sij comparanten gesamentlijck met alle neerstigheyt en vigilantie sullen wercken op des eersten comparants catoendruckerije met den aencleeff van dien, genaemt Non Plus Ultra, staende ende gelegen aen 's Graaffwegh onder den Ambagte van Cralingen ende sulx na iders vermogen, soo veel in hem is te wegen brengen, dat deselve catoendruckerije met werck en calanten aengroeijt ende verbetert wert". Verder zouden alle onkosten voor gemeenschappelijke rekening zijn en eveneens de ontvangsten; daarom zou „pertinent en ordentelijck" boek gehouden moeten worden door een daartoe aan te stellen boekhouder die elk jaar de balans moest opmaken. Deze gemeenschappelijke leiding bleef bestaan tot 1737. Toen had Pieter Barbet genoeg van de zaak en den 9den Februari van dat jaar schonk hij ze bij donatie inter vivos aan zijn kinderen Jan en Suzanna, de vrouw van Hendrik van Gamen. De zaak werd overgedragen, zooals zij reilde en zeilde, met het huis en de landerijen, de drukkerij met de vaste en losse gereedschappen, al de paarden en rijtuigen en de in- en uitschulden. De kinderen zouden in ruil voor deze schenking hun vader levenslang een uitkeering doen van 1200 caroli gulden in het jaar en zonder zijn toestemming mochten zij de vaste goederen niet belasten of vervreemden, terwijl de leiding van de drukkerij, „de opperdirectie", onder 1) Waarschijnlijk de Rotterdamsche koopman in meekrap, die 5 Maart 1727 een huis in de Hoogstraat kocht.
68
den naam van Jan Barbet en Comp. zou berusten bij Jan*). Jan Barbet, die dus nu het beheer van de drukkerij in handen kreeg, was geboren te Amsterdam omstreeks 1695 en getrouwd met Anna Hartigs van den Berg. Eerst te Kralingen wonende, kregen zij 11 December 1727 finale admissie om zich te Rotterdam te vestigen, waar Jan 23 Maart 1731 als lidmaat van de Luthersche kerk werd aangenomen^). Na den dood zijner eerste vrouw hertrouwde hij met Maria Janse. Toen hij 22 Mei 1751 stierf, woonde hij weer te Kralingen en werd daar 26 Mei in de kerk begraven. Zijn weduwe en kinderen rekwestreerden onmiddellijk na zijn dood, reeds 24 Mei, bij schepenen om machtiging tot voortzetting der katoendrukkerij onder toezicht van de heeren Johannes Specht, een van de crediteuren van den boedel en Gerrit Costerman, koopman in katoen te Rotterdam „welke kundigheyt had van de drukkerij". Als redenen voor hun haastig verzoek gaven zij op, dat op de drukkerij nog verscheiden katoenen aan verschillende kooplieden behoorende, aanwezig waren, die afgewerkt en afgeleverd dienden te worden „en dat de voornoemde Jan Barbet ook verscheyde coleuren heeft gemaakt, welke kostbaar zijn en die van dit jaar niet werdende gebruikt, toekomende jaar zooveel niet waardig zijn" en ten slotte, dat, als het bedrijf niet aan den gang gehouden werd, de katoendrukkerij bij verkoop belangrijk minder zou opbrengen. Op dit verzoek besloten de schepenen nog denzelfden dag 24 Mei, na de voorafgaande gebruikelijke deliberatie, gunstig te beschikken en het bedrijf werd dus door Specht en Costerman voorloopig voortgezet. De boedelbereddering nam inmiddels voortgang; van verschillende kanten, werden acties ingesteld tegen Susanna Barbet, weduwe van Hendrik van Gamen en „diegeene welke den boedel van Jan Barbet souden mogen representeeren" tot aflossing van schuldrentebrieven, tot betaling van vorderingen wegensleverantie van meekrappen enz., enz. Pieter Barbet, de vader, werd even1) Inventaris Kralingen nr. 41, akten 566 en 587. Zie ook not. Doe Schim, akte van 29 Januari 1742, waar Pieter Barbet weduwnaar van Johanna van Someren wordt genoemd. Tegen zijn eerste vrouw Johanna van Brunswijk was hij in 1710 een proces tot echtscheiding begonnen, wegens „malitieuse desertie". Gerechtsrol van Hillegersberg 8 October 1710. 2) 27 December 1736 schonk broeder Jan Barbet aan de kerk „de vier groote kandelaars, die op het doophek staan". Notulen Luth. gemeente. Inv. nr. 5.
69
eens gerechtelijk in de zaak betrokken, terwijl om de verwarring nog grooter te maken, ook de beide weduwen Maria Janse en Suzanna Barbet onderling het aan den stok kregen en de laatste bovendien zelfs in haar huishoudelijke uitgaven geen al te beste betaalster bleek *). Het meest Van dezen wanordelijken toestand te lijden had natuurlijk de vroegere eigenaar der zaak Pieter Barbet, die door zijn donatie aan zijn zoon en schoonzoon van het welvaren van het bedrijf afhankelijk gebleven was. En toen door de aangekondigde verkooping van de drukkerij in Juli 1751 hij zijn bestaan bedreigd zag, wendde hij zich tot schout en schepenen van Kralingen om bijstand. In een rekest van 9 Sept. 1751 wees hij er op, dat de beide donatarissen voor het grootste gedeelte niet aan hunne verplichtingen te zijnen opzichte voldaan hadden en dat, nu de katoendrukkerij verkocht dreigde te worden „hij suppliant mitsdien in zijnen hogen ouderdom, als zijnde een man van in de tagtig jaren, zig genecessiteert vond, tegens de voorschreve verkoping procedures te moeten entameren, dan nademaal hij suppliant geene middelen van bestaan had en vervolgens buiten staat was om eenige proceskosten te kunnen supporteren", hij aanvroeg om pro-deo te mogen procedeeren, op welk rekest schout en schepenen evenwel afwijzend beschikten. De verkoopingsadvertentie, voorkomende in de Rotterdamsche Courant van 20 Juli 1751, luidt als volgt: „In de maend van September 1751, sal werden geveylt en verkogt de vermaerde en welgelegen Catoendrukkerij genaemt Non Plus Ultra, met sijn seer nette en welbebouwde Huysingen, twee seer groote drukloosen, verwerij, kleurhokken, pakhuysen, solders, kalandermolen, glansery-persen en stallingen, alle binne korte jaaren nieuw gebouwt en gemaekt; alsmede de daaraen gelege bleek-velden, alomme voorsien met seer goed water, staende en gelegen aen 's Graafweg even buy ten Rotterdam, aenbehoort hebbende wijle Jan Berbet en Compagnie, door welke met seer goed succes de voorsz. Catoendrukkerij is geëxerceert, en nu nog werd gecontinueert; Imand genegen zijnde inmiddels eenige onderregting te hebben ofte deselve uyt de hand te koopen, adresseere sig op de voorn. Catoendrukkerij ofte aen 1) Inventaris Kralingen nr. 4 blz. 337, nr. 24 en nr. 63, 6 Januari 1752.
70
Isaak Vroombrouk, notaris en procureur te Rotterdam; gelijk ook die yets van de voorsz. Compagnie of van Jan Berbet in 't particulier te pretendeeren heeft of aen denselve verschuldigt zijn.
Gelukkig evenwel kwamen de belanghebbenden tot overeenstemming. Bij een akkoord gepasseerd voor notaris Isaak Vroombrouck op 22 en 23 Aug. 1752, werden al de „questien en verschillen" aan de beslissing van eenige arbiters overgelaten, terwijl op 5 en 15 Maart 1753 voor denzelfden notaris een „conventie" werd opgemaakt, die 30 Maart 1753 door schout en schepenen van Kralingen werd goedgekeurd. De rekening van den gelikwideerden boedel werd 15 Januari 1753 afgelegd') en den 13den Februari d.av. verkochten Pieter Barbet, de weduwe en kinderen van Jan Barbet en Susanna Barbet, de weduwe van Hendrik van Gamen, de katoendrukkerij met de gereedschappen aan Pieter van Eyck voor de som van bijna 24000 gulden. Pieter Barbet, de oude man, overleefde de beslissing echter niet lang, 22 December 1753 maakte hij testament voor notaris Cornelis van der Looy en benoemde als executeurs daarvan Johannis den Hartogh te Hillegersberg, die getrouwd was met zijn kleindochter Johanna van Gamen, en diens broeder Abraham den Hartogh te Rotterdam. Reeds in Februari 1754 overleed hij en den 21 sten werd hij in de kerk te Kralingen begraven. De boedelinventaris, zooals die bij den verkoop werd opgemaakt, geeft ons een goed beeld van hetgeen er in een toenmalige katoendrukkerij voorhanden moest zijn^). In de twee drukloodsen bevonden zich 1394 redelijk goede drukplaten en vier a vijfhonderd platen van minder soort; ook waren daar acht a negen patroonboeken; dertig druktafels en dertig tiertafels. Dit waren de tafels, die achter de druktafels stonden en waarop de kleurbak geplaatst werd. In dien kleurbak dreef op de zoogenaamde drijfkleur een chassis d.w.z. een houten raam met viltlaken bespannen waarop door een jongen, tierjongen genaamd, de kleur met een 1) Rott Courant 6 Januari 1753, Inventaris Kralingen nr. 4 blz. 341, 370-379, 383, en 388-392 en nr. 64. 2) Inventaris Kralingen nr. 53. Veiling van 20 Oct. 1752. Zie Rott. Courant 12 Oct. 1752 Wat Dr. C. te Lintum in het Rotterdamsch Jaarboekje voor 1900 blz. 54 over dezen verkoop zegt, is niet juist.
71
borstel gelijkmatig werd uitgestreken. In den kalanderstal was natuurlijk de kalandermolen met rollen, in de kleurhokken stonden de vaten en tobben met kleurstof en de tierbakken met de „drooge couleuren", de voeren met koperen kranen en ijzeren beslag met ijzernat, een balans met houten schalen en een ijzeren vijzel met stamper, in de chitsloods waren weer druk- en tier tafels aanwezig, in het galhok de galbakken en de bleekpennen, in de glanserij de glanstafels, twee ijzeren persen met bladen en papieren, een groote persboom met ijzeren beslag en een kleinere zonder beslag, terwijl in de ververij twee groote koperen vastgemetselde ketels met meekrap waren. Hiermede is alleen het voornaamste opgenoemd, een groot aantal gereedschappen bevond zich nog verspreid over de verschillende pakhuizen, wagenhuizen en stallen'). Uit de rekening van 1753 is ook wel het een en ander op te maken omtrent den gang en den omvang van het bedrijf. In het grootboek vinden we als debiteuren de personen, die in de drukkerij hun katoen lieten bedrukken met vermelding van de drukloonbedragen over het jaar 1751. Het zijn er negentien met een totaalbedrag van rond 14750 gulden, waarvan alleen GerritCosterman voor 8546, Andries Coster voor 1728 en Jan der Moust voor 1033 gulden hebben laten verdrukken. Als uitgaven worden geboekt van 29 Maart tot September 1781: voor loonen aan de drukkers 2869 gulden, aan de natwerkers 1258, aan de glansmeiden 537, aan de plaatsnijders 94, aan de turfmaaksters 78 en aan de bleekers 153 gulden, makende met andere arbeidsloonen en sommen voor geleverde meekrap en verfstoffen en allerlei andere verschotten een bedrag van rond 9700 gulden, zoodat er een batig saldo van bijna 5050 gulden overbleef. Hieruit volgt, dat de katoendrukkerij onder goede leiding wel levensvatbaarheid moest hebben. Hoe de nieuwe eigenaar Pieter van Eyck het bedrijf geleid heeft, is ons niet bekend, bijna twintig jaar bleef hij eigenaar, totdat hij 3 December 1772 de drukkerij met toebehooren overdeed aan zijn broeder Clement ^). Deze 1) Over de techniek van het bedrijf kan men o.a. naslaan: „A practical handbook of dyeing and calicoprinting bij William Crookes F. R. S — London — Longmans, Green and Co. 1874" en „Nederlandsche Bibliographie 1913 Juni, nr. 6. Uitgave van A W . Sijthoff's Uitgeversmaatschappij — Leiden". 2) In 1748 waren Pieter en Clement van Eyck hoofdlieden van het wollenmanufactuurverversgilde te Rotterdam.
72
behield ze echter maar enkele jaren, reeds 1 Februari 1775 verkocht hij ze aan den kapitein-ter-zee Nicolaas Riemersma voor 18500 gulden contant. De nieuwe eigenaar had natuurlijk de zaak gekocht als geldbelegging. Als kolonel en kapitein ter zee zal hij van katoendrukken wel weinig verstand gehad hebben '). Toch gaf hij spoedig een belangrijke uitbreiding aan de fabriek. In het jaar 1780 liet hij achter zijn woonhuis de nog bestaande groote drukloods bouwen ; het opschrift van den gevelsteen vermeldt, dat, de Weledele Heer Pieter Cornelis Riemersma, de zoon van den eigenaar, den eersten steen gelegd heeft op den 9den van Wijnmaand 1780. Ook deze zoon, die meester in de rechten was en eerst te Leiden, daarna als schout van Alkemade te Oudewetering woonde, kan, toen hij 25 April 1793 bij donatie inter vivos de drukkerij van zijn vader kreeg *), zelf geen bedrijfsleider geweest zijn. Hij verkocht de zaak 1 Februari 1809 voor de som van 20500 gulden aan Isaac Benedictus, wonende te Rotterdam. Isaac Benedictus, splitser in de Keizerlijke loterij ^) d.w.z. koopman in loten, doopte de fabriek om in „Eindhoven", doch gelukkig werd de bijna een eeuw oude naam Non Plus Ultra, nu met de bijvoeging van Hollandsche Katoendrukkerij, spoedig in eere hersteld. Dit geschiedde door de volgende eigenaars Landt en Van Marie, die ieder voor de helft eigenaar werden bij contract van verkoop en koop op den derden Augustus 1813, voor notaris Pieter Samuel Sander en zijn ambtgenoot te Rotterdam gepasseerd, doch waarvan de overschrijving in de registers der hypotheken niet heeft plaats gehad'*). Petrus Lambertus Landt en Martinus van Marie waren beiden collecteur in de Koninklijke Nederlandsche loterijen te Rotterdam; evenals hun voorganger waren zij echter tevens bedrijfsleiders in de katoendrukkerij. Na den dood van Landt 8 Februari 1829 en de dissolveering der firma met 31 December 1831 nam Van Marie 22 Februari 1832 ook diens helft van de drukkerij 1) Hij was de bevelhebber van het smaldeel, dat in 1783 den Amsterdamschen pensionaris Van Berckel als gezant naar Amerika overbracht (De Jonge, geschiedenis van het Nederl Zeewezen V 65) 2) Protocol van notaris Justus van der Mey Deel 55, akte 44. 3) Register van naamsaanneming der Israëlieten 16 Dec 1811 en Diverse actens8April 1812. 4) Protocol van notaris C. H. van der Looy 24 Dec. 1834.
73
over, waarna hij zich 24 Februari 1832 associeerde met Andreas Plemp van Duiveland, die toen splitser in de loterij was, onder de firma van Van Marie 6 Co., later onder die van Van Marie 6 Plemp. Bij den verkoop in 1832 bracht de drukkerij slechts/" 10.500 op; zij werd toen omschreven als volgt: „Eene Heerenhuizing met twee vleugels, waarvan de eene is geapproprieerd tot de perserij en de andere tot het houden van kantoor en bergplaats van lijnwaden. Voorts stalling voor vijf paarden en koetshuis; drukloods waarin twintig houten druktafels, benevens drukkleeden en tiertafels; kalanderloods, timmerloods, kouleurkokersloods, wijders onder één dak de opzichters woning, afkokerij, nathok, koude kouleurzetterij, groote bergloods, blaauwtrekkerij en turfloods, alsmede onder één dak de platenloods en het plaatsnijdersvertrek; behorende wijders tot dezelve katoendrukkerij twee klopmolens met derzelver te water liggende vlotten, paarden-kalandermolen, werkende met drie rollen, waarbij daarenboven eene nieuwe ongebruikte en twee gebruikte rollen: eene rouleaux-drukmachine door middel eener paardenmolen bewerkt wordende met elf metale massive en twintig holle gegraveerde benevens eene holle ter graveering gereede cylinderbuizen met de daarbij behorende twee ijzeren spillen, eene platte plaatmachine met veertien gegraveerde koperen platen, eenige duizend stellen houten platen in allerlei soorten en werken; blaauwkuip met de daarbij behorende steenen, indigo en dekwrijfmolens en scheerramen; drie groote koperen afkookketels op derzelver gemetselde fournuizen; twee handboompersen; groote op deszelfs fournuis gemetselde kooperen ketel voor de kouleurkokerij benevens eenige losse koperen ketels daartoe behorende, loode kuip tot zuivering der katoenen; galkuip en al verder twee hangerijen, bleekvelden en weilanden, bestaande in diverse kampen, achter en bij de Katoendrukkerij gelegen" *). In de compagnieschap van 1832 werd zij, volgens onderlinge schatting, ingebracht voor een waarde van f 13.000,—. Doch ook in dezen vorm bestond de zaak slechts heel kort; 24 December 1834 werd de compagnieschap ontbonden en drie dagen later, 27 December, overleed Van Marie reeds. 1) Protocol van notaris P. S Sander 15 Febr. 1832 en Gedrukte naamlijsten 15 cn22Febr. 1832.
74
De overgebleven firmant Plemp van Duiveland zette de zaak voort, doch ook nu ging zij niet naar wensch, zooals trouwens met vele andere bedrijven eveneens het geval was. Het is bekend, dat onze nationale nijverheid in het laatst van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw zich niet in voorspoed verheugen mocht. De verwarde politieke toestand, de binnenlandsche twisten en ten slotte de komst der Franschen en hun continentaal stelsel brachten hiertoe het hunne bij. Vooral de katoendrukkerij had het zwaar te verantwoorden. Toen Gecommitteerde Raden van Holland en Westvriesland in 1788 betoogd hadden, dat de toestand der Amsterdamsche katoendrukkers toch niet zoo hopeloos was, als dezen het wilden doen voorkomen, antwoordden de laatsten daarop in uitvoerige „reflectiën", dat zonder spoedige hulp hun ondergang nabij was. Het was er verre van, zoo klaagden zij, dat Holland de hoofd- of stapelplaats van de katoendrukkerijen was; sinds twee a drie jaar waren er in Brabant zulke belangrijke fabrieken opgericht, dat de Hollandsche daarbij niet konden halen; de fabrieken van den baron Scheel te Augsburg en die van den heer Pourtalès in Zwitserland en elders waren van zulk een uitgebreidheid, dat een dozijn van de Hollandsche nauwelijks evenveel werklieden in dienst had, terwijl er in Frankrijk sedert drie jaren meer dan vijftien katoendrukkerijen waren opgericht. Al die fabrieken leverden goed werk en overtroffen daarin de Hollandsche (ja zelfs de Engelsche), hetgeen ook bleek uit het feit, dat hier te lande oneindig veel meer gedrukt katoen in- dan uitgevoerd werd. En dan wordt een droevig relaas opgegeven van de vermindering van het werk, dat in twintig jaar tijds van 500.000 stukken tot op 150.000 in het jaar gedaald is en van den toestand der Amsterdamsche drukkerijen, waarvan een aantal te niet gegaan is, andere van bestemming veranderd zijn en nog andere dagelijks voor lagen prijs te koop gepresenteerd worden. Ook wordt gewezen op de moeilijkheid om bekwame werklieden te krijgen, daar dezen hoe langer hoe meer naar het buitenland trekken, waar zij, vooral in Brabant, met open armen ontvangen worden. Om al deze redenen dringen de Amsterdamsche katoendrukkers op het toekennen van premies aan *). 1) Zie ook „Hollandsche ka toen dr uk en sits" door J. W . Enschedé in Oude Kunst van November 1918.
75
>
Over de Kralingsche katoendrukkerij, die niet mede gerekwestreerd heeft, laten zij zich als volgt uit: „Wat aangaat het argument dat de catoendrukker te Rotterdam (ons is niet meer bewust als dat er maar één catoendrukkerij aldaar is) niet voor zijn ondergang bevreest is, alzoo zijn Ed. deselve redene van beklag niet inbrengt, hierop neemen wij de vrijheid eenvoudiglijk te argumenteeren, dat wij grootendeels overtuigd zijnde, dat de WelEd.Gestr, heer Riemersma, eygenaar daarvan, deselve meer aanhoud uit menslievendheid om eenige arbeidslieden aan de kost te helpen dan om voordeel begreepen, dewijl dien heer, capitein ter zee zijnde, ons onbekend was, waar men hem beschrijven zoude, dat het beter was ons bij een van de heeren catoenhandelaars te Rotterdam te addresseeren, om over deese zaak met een der regeerende heeren Burgermeesteren wel te willen aboucheeren, hetgeen dan ook door de heer Oudaan gedaan is, dewelke versogt hebbende om ondersteuning in ons versoek geantwoord is, dat de Ed. Groot Achtb. heeren Burgemeesteren van Rotterdam ons versoek (indien het door de heeren van Amsterdam voorgesteld wierd) zouden appuieeren, waarom dan ook door gemelde fabricqueur van Rotterdam geen klagten ingebracht zullen zijn en het request van ons ter teekening aan zijnEd. niet is aangeboden"*). Uit dit alles blijkt toch wel, dat de toestand der katoendrukkerijen hier te lande in die dagen niet rooskleurig was. Eerst na het herstel onzer onafhankelijkheid trad eenige verbetering in. Aan het overzicht van het fabriekswezen in Zuid-Holland, dat een commissie uit de Rotterdamsche Kamer van Koophandel in 1816 opmaakte, ontleenen wij daaromtrent het volgende: „Katoendrukkerij. Aan de werkzaamheid dezer van ouds bloeyende drukkerij maakten de Fransche wetten bijna voor altoos een dodelijk einde, want er waren geene katoene voorwerpen om op te drukken, en men drukte alleenlijk maar wat linnen. De ontheffing van der Franschen overheersching verzekerde het blijven bestaan van dit trafijk, en sedert dat tijdstip vermeerderden deszelfs werkzaamheden en klommen tot eene zoo voordeelige hoogte, welke de grootste verwachting verre overtrof, tot op dit oogenblik, zoo voor binnen- als buitenlandsch gebruik voortdu1) Bibliotheek van handschriften nr. 231.
76
rende. En daar de invoer van gedrukte katoenen aan deze drukkerijen, wegens derzelver aard van werken, geene merkbare schade kan toebrengen, behoeft dezelve geen ander middel om bij dien bloei bewaard te blijven, dan den vrijen of ongestremden invoer der witte Oost-Indische katoene lijnwaden, zonder welke ook dit etablissement vervallen moet *). Of ook de katoendrukkerij Non Plus Ultra in deze opleving van handel en industrie rijkelijk gedeeld heeft, valt te betwijfelen. Bruining zegt er van in zijn Tableau van 1815: L'imprimerie de coton, que Rotterdam possède, est tres étendue, et pourrait employer jusqu'a 100 ouvriers, si les circonstances permettaient, qu' elle diployat tonjours ses facultés. Dans les dernières années elle en employa de 25 a 30. Elle a essayé a plusieurs reprises de travailler sur la toile de lin; mais la fantaisie du public a continue d' empêcher Ie débit des productions de ces tentatives patriotiques *). De bedrijfsleiding onder Landt en Van Marie schijnt wel energiek geweest te zijn, doch de tijdsomstandigheden werkten niet mede. Ook de hulp van de Nederlandsche Handelmaatschappij mocht niet baten. Deze maatschappij, in 1824 opgericht, die nagenoeg het monopolie van den lijnwaadhandel op Indië bezat, heeft zeker veel gedaan om de textielindustrie uit haar verval op te heffen. Zij liet de goederen, door haar bij de Twentsche weverijen gekocht, bij de inlandsche drukkerijen zoogenaamd in loon bedrukken om ze vervolgens naar ïndië uit te zenden. Ondanks die hulp heeft de katoendrukkerij van Plemp van Duivelandzich niet staande kunnen houden, zoodat de firma in 1836 hare betalingen moest staken"). In de boedelbereddering had een voornaam aandeel de toenmalige opzichter der fabriek G. van Sillevoldt. Voor wij echter 1) Stukken ingekomen bij de Kamer van Koophandel 6 Nov. 1816 nr 46 en nr.54 2) G. Bruining. Tableau topographique et statistique de Rotterdam. Rotterdam J. Immerzeel 1815, p. 177. 3) De katoendrukkerijen in Zuid-Nederland waren er niet beter aan toe. De Rotterdamsche Courant van 10 September 1835 zegt er van: „Van de vijf katoendrukkerijen, in 1830 te Brussel bestaande, zijn nog slechts twee overgebleven. Gelijk verval (eveneens in de spinnerijen en weverijen) is ook te Lier, Namen en elders opgemerkt, vanwaar onderscheiden fabrykanten naar Holland verhuisd zijn".
77
verder uitweiden over de werkzaamheden van dezen man, met wiens leiding een nieuwe aera voor de fabriek begint, een enkel woord over het archief van Non Plus Ultra en het personeel, dat bij haar en hare opvolgster werkzaam was. Van het oude archief van Non Plus Ultra is niet veel bewaard. De grootboeken en alle andere kantoorboeken zijn verdwenen. Van het afleveringsregister „in folio gebonden, in pergament, overtrokken met groen linnen, geïntituleerd: afleveringboek der gedrukte catoene der catoendrukkerij van Pieter Cornelis Riemersma, Anno 1798"') is geen spoor meer te vinden. De acht a negen patroonboeken, die in den boedel-inventaris van 1752 worden genoemd, zijn eveneens verdwenen. Wel zijn nog twee van dergelijke patroonboeken bewaard uit den tijd van Landt en Van Marie. Het oudste bevat in een geheel leeren band, waarvan de beide oorspronkelijke gesp-sluitingen verdwenen zijn, eenige duizenden zeer merkwaardige patronen op papier, geteekend en gekleurd*). Het tweede stalenboek, dat ongeveer dezelfde afmetingen heeft als het eerste (h. 55, b. 33, d. 11 c.M.), is in halfleer gebonden en bevat veel moderner patronen, meest imitatie-batik, alle op katoen gedrukt. Ook zijn nog eenige gedrukte prijslijsten van de drukloonen aanwezig, waarvan de oudste van 1808 is, toen Isaac Benedictus de drukkerij „te voren genaamd Non Plus Ultra nu Eindhoven" bezat. De daaropvolgende van 1817, blijkbaar met kleine afwijkingen naar de eerste gevolgd, is hierachter als bijlage I afgedrukt. Dan zijn er nog van 1833 (Van Marie ö Comp.), 1834 (Van Marie 6 Plemp), 1835 (A. Plemp van Duiveland), en ten slotte van 1842 (G. van Sillevoldt). Dit zijn met een enkele rekening en een lijst van „Plaaten voor diverse correspondenten tot eygen gebruyk" wel de voornaamste papieren bescheiden die van het bedrijfsarchief zijn overgebleven. Als archiefstukken van ander materiaal noemen wij nog de patroonlap met 44 patronen genummerd 2690—2733. Elke patroon is ongeveer 20 c.M. in het vierkant, terwijl de geheele lap 1 M. 1) Inventaris Kralingen nr. 7 blz. 531. 2) Een dergelijk stalenboek van de katoendrukkerij Overtooms Welvaren berust thans in het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap te Amsterdam (zie Verslag 1913).
78
Q
Z <
Pi
o
o o
,v ex,
2 en
S CQ
o.
Z O O o: H < o,
breed en 2.70 M. lang is. Hetfabrieksmerk: Landt en Van Marie, katoendrukkerij Non Plus Ultra te Rotterdam. Inlandsche Fabriek", staat er driemaal op gedrukt. En verder zijn als specimina van de producten nog aanwezig een prachtige koningssprei zonder naad, in zeven kleuren gedrukt, breed 2.30 M. en lang ruim 3 M., door Koning Willem I in een aantal exemplaren besteld, om ze aan Indische vorsten te vereeren, en een andere sprei van nagenoeg hetzelfde formaat en eveneens in zeven kleuren gedrukt, volgens overlevering de sprei van Bakker Korff genoemd. Ook drie van de gebruikte koperplaten zijn nog bewaard, de oudste met 37 patronen uit de periode van Landt ö Van Marie, de tweede, een soort adreskaart of fabrieksmerk van A. P(lemp) v(an D(uiveland) en de derde een stuk van een patroonlap met onderschrift W . Berger 6 Comp. te Gouda, waarschijnlijk door den opzichter Van Sillevoldt, die op de Goudsche drukkerij gewerkt had, meegebracht. Van het personeel der drukkerij hooren we niet veel. Het aantal werklieden bedroeg, zooals we zagen, even vóór 1815, 25 a 30; in 1839 zijn er ongeveer 40*), in 1866 werkten er, blijkens een foto, 52 drukkers en plaatsnijders ^). Hunne namen worden zelden vermeld. In 1834 en 1835 worden de drukkers Engelbert en Van Dijk, als makers van kreupelrijmpjes op de balken in de drukzaal, vereeuwigd. De koningssprei zonder naad is door zeven drukkers gedrukt, waarvan alleen A. de Melker en H. W . Mond voluit, de vijf anderen alleen met hunne initialen genoemd worden; een zakdoek van 1867 voor Prins Alexander is gedrukt door de gebroeders W . en A. van Aldenhoven. Als boekhouder fungeert in den tijd van N. Riemersma, Isaac Laurillard dit Fallot, wonende op Buitenzorg, die tevens schepen van Kralingen was^). Dit is alles, wat we van het oudere personeel weten. Nukeeren we terug tot het faillissement van Plemp van Duiveland. Ten verzoeke van President en Directeuren der Ned. Handelmaatschappij en krachtens ordonnantie van den President van de Regtbank van Eersten Aanleg werd den negentienden Septem1) Notulen van de Provinciale Staten van Zuid-Holland 7 Juli 1840. 2) Roterodamum Illustratum XXIII nr. 184. 3) Inventaris Kralingen nr. 69 akten 21 en 42 en Advertentieblad 21 Maart 1812 nr. 35.
79
ber 1836 beslag gelegd op 1850 stukken calicots, zijnde het restantvan 2000 stukken voor rekening der N.H.M, aangekocht en ter bedrukking in handen gelaten van A. Plemp van Duiveland; met de afwerking dezer stukken en de verdere afwikkeling der zaken werd G. van Sillevoldt belast. Deze, in 1777 te Vreeland geboren, genoot zijn opleiding in een katoendrukkerij daar ter plaatse en vond, toen die fabriek werd opgeheven, plaatsing als graveur op de katoendrukkerij de Pelikaan te Gouda *). Ook deze fabriek was gedoemd te verdwijnen en het gelukte hem in 1818 geplaatst te worden als graveur op de katoendrukkerij Non Plus Ultra van de heeren Landt 6 Van Marie aan 's Gravenweg. Voor de derde maal wegens ondergang der fabriek, waar hij werkzaam was, buiten betrekking geraakt zijnde, zon G. van Sillevoldt op middelen om de drukkerij Non Plus Ultra voor eigen rekening voort te zetten. Hij wendde zich te dien einde tot het bestuur van het in 1821 opgerichte fonds voor de nationale nijverheid, waaruit de Regeering door het geven van voorschotten de industrie steunde, met een voorstel om de fabriek ondershands aan hem te verkoopen. Daar er zich echter meerdere gegadigden opdeden, — wel niet met de bedoeling om de zaak te continueeren, doch om er een andere bestemming aan te geven — zond hij nogmaals een breed gemotiveerd rekest aan het bestuur van bovengenoemd fonds, waarin hij vooral deed uitkomen, welk een slag aan de nationale nijverheid zou worden toegebracht, wanneer een der oudste en mooiste katoendrukkerijen in den lande zou verdwijnen, terwijl hij ook wees op de schade, die de bewoners van Kralingen zouden lijden, wanneer de werklieden der fabriek van hun bestaan zouden worden beroofd. Het mocht niet baten; den lOden October 1839 ontving hij van den heer Netscher, den administrateur van het fonds voor de nationale nijverheid, een schrijven, dat de fabriek publiek zou worden verkocht. Een audiëntie bij Koning Willem I leverde evenwel meer re1) Te Gouda werd in 1802 een katoendrukkerij opgericht door Jan Mauritius van Kempen en Comp. (Rekestboek 14 Dec. 1802); in 1808 was er ook slechts één katoendrukkerij. (Vriendelijke mededeeling van den archivaris Dr. J. Huges). Toen Van Sillevoldt er graveerde, werkte zij, blijkens de bewaard gebleven koperplaat, onder den naam W . Berger en Comp.
80
.- ..
sultaat op en het slot was, dat den 19den November 1839 voor de som van ƒ 19.000 aan Van Sillevoldt de geheele fabriek gelaten werd. Het fonds voor de nationale nijverheid gaf een voorschot van ƒ 12666,67, waarvan jaarlijks een zeker bedrag met de rente moest worden afgelost. Het spreekt van zelf, dat er eenige durf voor noodig was een gefailleerd bedrijf, hetwelk twee jaren had stilgelegen, weder op te vatten; de machines en de gereedschappen vooral waren na een tweejarige rust sterk achteruit gegaan, maar met energie begonnen en krachtig gesteund door zijn zoons, kon Van Sillevoldt den achterstand vrij spoedig weer inhalen, zoodat reeds in 1843 de schuld aan het fonds van de nationale nijverheid geheel kon worden afgedaan. Voorzeker had hij hierbij veel te danken aan de Nederl. Handelmaatschappij, die, erkentelijk voor de wijze waarop de zaken der firma Plemp van Duiveland door Van Sillevoldt waren afgewikkeld en zeer genegen om den ondergang van de oudste der hier te lande bestaande katoendrukkerijen te verhoeden ), direct bereid was jaarlijks 2000 stukken calicots ter bedrukking beschikbaar te stellen. Ook de binnenlandsche afzet breidde zich voortdurend uit. Een dergelijk bedrijf uit die dagen kan niet vergeleken worden met het tegenwoordige. De machtige kleurstoffenindustrie, zooals wij die vooral in Duitschland kennen, was nog in hare opkomst. Men behielp zich met de toen bekende natuurlijke kleurstoffen, waarvan de meekrap wel de voornaamste rol speelde, verder de Cochenille en de andere verfhoutsoorten als Campèche, Lima Fiernambucq en Quercitron hout, welke kleurstoffen door beitsen of metaalzouten op den vezel werden gefixeerd. De fabrikant uit die dagen was geheel op zich zelf aangewezen en moest zelf de juiste samenstelling van zijn kleuren zoeken. Soms kwamen rondreizende coloristen een nieuw procédé van meer of minder twijfelachtige waarde te koop aanbieden. Wanneer men echter het drukwerk van 80 a 100 jaren terug beziet en men denkt aan de gebrekkige hulpmiddelen, de beperkte keus in kleurstoffen en de primitieve wijze van werken, dan staat men versteld hoe die kleuren den invloed der tijden hebben weerstaan, en komt men onwillekeurig tot de conclusie, dat de kunstnijverheid 1) Brief van de Ned. Handelmaatschappij aan G. van Sillevoldt 12 Oct. 1839.
81
van toen, althans in dit opzicht, die van onze jaren voorzeker evenaart. Daar het bleeken van de stukken katoen, zooals die van de weverijen kwamen, op de grasbleek moest plaats hebben en vele machinerieën o.a. de spoelmolens in de openlucht boven het water werkten, is het duidelijk dat van arbeid in de wintermaanden geen sprake kon zijn. Men werkte echter zoolang het dag was d.w.z. zoolang de weersgesteldheid het niet belette. Wanneer de stilstand was ingetreden, werden de wintermaanden benut om het land per diligence of per schuit te doorkruisen, ten einde oude relaties te bevestigen en nieuwe aan te knoopen. Die gedwongen rusttijden in de fabriek duurden niet alle even lang. Was het najaar gunstig, dan werd zoolang mogelijk doorgewerkt; bleef de winter zacht, dan werd reeds vroeg weer begonnen. Met den ooievaar en de zwaluwen kwamen dan de bleekers, grootendeels Duitschers, die in drieopvolgendegeslachten aan de fabriek zijn werkzaam geweest, uit hun vaderland terug en betrokken de bleekershut, die te hunnen behoeve op de bleekvelden was gebouwd, om, zoodra de campagne was afgeloopen, met bovengenoemde trekvogels weer te verdwijnen. De werklieden en voornamelijk de handdrukkers ontrukten de data van het begin en het einde der werkzaamheden aan de vergetelheid door die op de balken in de drukzaal aan te teekenen. Zoo vinden wij over verschillende jaren de volgende inscripties: Geëindigd: 18 October 1785, 29 September 1790, 29 October 1791, 14 November 1793, 14 November 1795,11 October 1806, 23 September 1830, 3 Januari 1834 enz. Begonnen: 9 Maart 1809, 10 April 1810, 29 April 1811,14 Juli 1814, 21 April 1823, 4 April 1826, 3 Mei 1827, 17 Maart 1828, 7 Mei 1829, 6 Mei 1830, 5 Mei 1831 enz. Kon men, dank zij de weersgesteldheid, langer aan het werk blijven of vroeger beginnen dan gewoonlijk, dan werd dit feit in dichtmaat herdacht. Zoo lezen wij: 1811 Wie zal het ooit beleven Den 13
82
1833—1834. Het werk begon met vlugge vaart, Zooals men 't nimmer zag, Reeds van den negentienden Maart Tot Louwmaands derden dag. Engelberts. 1834—1835 Het werk van 1834 den 19en Januari 1835 gedaan, Laat dit hier tot een gedachtenis staan; Want in 1812 zonder abuis Gingen wij den vierden October na huys. Van Dijk. De vreugde, die in deze dichterlijke ontboezemingen tot uiting kwam, is wel een bewijs, dat een langdurige gedwongen rust tijdens een harden winter door menig arbeidersgezin met kommer werd tegemoet gezien. Die inschriften prijken nog altijd op de balken der zoldering en zijn nog zeer goed leesbaar. De oude naam Non Plus Ultra verdween bij de overneming der fabriek in 1839 en defirmanaamwerd toen: „DeHollandsche Katoendrukkerij van G. van Sillevoldt", om in 1857, toen een der zoons G. van Sillevoldt Jr. in defirmawerd opgenomen, veranderd te worden in: „G. van Sillevoldt 6 Zoon". In 1867 gaf Prins Alexander den wensch te kennen de werken der drooglegging van de plassen, die later als polder zijn naam zouden dragen, in oogenschouw te nemen en het was bij die gelegenheid, den 27 Juli, dat Z. K. H. de katoendrukkerij bezichtigde en ten huize van G. van Sillevoldt het noenmaal gebruikte. Ter gedachtenis aan dit feit was een plaat gegraveerd, voorstellende het Nederlandsche wapen, met een passend randschrift, waarmede Z. K. H. eigenhandig eenige zakdoeken heeft bedrukt, die hem later na afwerking zijn toegezonden. Eenige proefdrukken eveneens door Z. K. H. gemaakt zijn nog in de fabriek aanwezig. De droogmaking der plassen was echter een ernstige bedreiging voor het voortbestaan der drukkerij, daar haar de beschikking over goed en voldoende water, die een eerste levensbehoefte voor een katoendrukkerij is, ontnomen werd en het was in het 83
jaar 1870, dat er ernstige plannen werden gemaakt om in onderhandeling te treden met Schieland, ten einde het water van de Maas door een duiker in Schielands Hoogen Zeedijk naar de fabriek te voeren en tevens de stoomkracht toe te passen, 't Zou echter zoo ver niet komen. In 1864 was op den Öostzeedijk tegenover de Hoflaan achter het buitenverblijf Struisenburg een katoendrukkerij gesticht, naar de eischen des tijds ingericht en van stoomkracht voorzien, onder de firma „Rotterdamsche Katoendrukkerij "en onder directie van de heeren Jac. Braun 6 J. J. de Lange. In 1870 werd deze fabriek gedeeltelijk door brand vernield en tengevolge daarvan besloot de firma te likwideeren. Die fabriek werd toen door Van Sillevoldt aangekocht, waarna een vennootschap werd aangegaan met den heer J. F. Resting onder de firma „Van Sillevoldt ö Kesting" als voortzetting van defirma„G. vanSillevoldtöZoon". De oude heer Van Sillevoldt trok zich uit de zaken terug maar legde nog in 1871 op 93 jarigen leeftijd den eersten steen van den herbouw. In het najaar van 1871 was die zoover gevorderd, dat met de werkzaamheden kon worden aangevangen. De fabriek werd daarna herhaaldelijk uitgebreid en de noodige veranderingen werden aangebracht, tot den 2en Januari 1882 een noodlottige brand het geheele complex gebouwen op een zeer klein gedeelte na verwoestte. Men desespereerde echter niet, doch arbeidde rustig verder. De firma „Van Sillevoldt Ö Kesting" werd veranderd in een naamlooze vennootschap „Kralingsche Katoen Maatschappij" onder directie van G. van Sillevoldt en J. F. Kesting ; de fabriek werd weder op de oude puinhoopen opgebouwd, beter en practischer ingericht en van de meest moderne machines voorzien. Maar de kleine ruimte bleek alras een beletsel voor de steeds dringender eischen van uitbreiding en spoedig was alles volgebouwd. Den 28 Februari 1889 werd in publieke veiling de houtzagerij de Francina van de firma Van Vollenhoven, gelegen aan de Oostmaaslaan tegenover de bestaande fabriek aan het Buizengat, aangekocht en hiermede kreeg de vennootschap de beschikking over de zoo hoognoodige terreinen voor uitbreiding. Na eenige jaren verrezen hier dan ook een nieuwe bleekerij en een blauw- en rood ververij met de daarbij behoorende gebouwen. In 1896 werd nog het heerenhuis en erve Struisenburg aan den 84
Oostzeedijk in publieke veiling aangekocht, zoodat ook aan die zijde de noodige verbeteringen en vergrootingen konden worden aangebracht. De fabriek werkt tegenwoordig met een personeel van 200 man en produceert behalve voor de binnenlandsche markt hoofdzakelijk voor den export. De imitatie-batikfabricage voor onze eigen en de Engelsche koloniën, zoowel in Oost-als in WestIndië, nemen daarin een voorname plaats in. Verder zijn de Oosten Westkust van Afrika, Zuid-Afrika, China, België, Noorwegen, Engeland, de Balkanlanden en Amerika de beste afzetgebieden. De oude katoendrukkerij Non Plus Ultra aan den 's Gravenweg heeft na 1870 geen andere bestemming gekregen. Het heerenhuis van 1723 is in hoofdzaak gebleven zooals het van den beginne was. De handdrukkerij en drogerij van 1780 staan nog, zooals zij werden verlaten; van de verdere gebouwen vindt men nog het kantoorgebouw met pakkerij, de kalanderloods en stalling, terwijl op een van de bleekvelden, die zich van 's Gravenweg tot de ringvaart van den Prins Alexanderpolder uitstrekken, tusschen de buitenplaatsen Ypenhof en Buitenzorg, zich nog de bleekershut bevindt. Vandaag of morgen zullen ook deze gebouwen verdwijnen en zal van de oude drukkerij moeilijk een spoor meer te vinden zijn. Doch haar opvolgster aan Oostzeedijk en Oostmaaslaan is vol levenskracht en, evenals een eeuw geleden van Non Plus Ultra gezegd werd, dat zij voor een dorp toch wel iets heel bijzonders was, zoo mag van de tegenwoordige fabriek getuigd worden, dat zij onder de nijverheidsbedrijven van hare stad zoo niet een eerste dan toch zeker een eervolle plaats inneemt.
85
BIJLAGE I. Anno 1817 Prijzen der Drukloonen van Landt en Van Marie, op de drukkerij Non Plus Ultra Bij Rotterdam. £ Guin. Salemp. 22 El.
Pattenassen 2 Couleuren 82 Pattenassen 2 Couleuren met bastgronden 90 Pattenassen 2 Couleuren Rokken . . . 102 Pattenassen 2 Couleuren Voorschoten . 1 2 2 Pattenassen 3 Couleuren 124 Zwarte Dopjes 80 Zwarte Surasse 64 Zwarte Surasse Rokken 82 Zwarte Surasse Voorschooten . . . . 94 Roode Surassen 82 Roode, Puce of Pompadoure Dopjes . . 1 1 0 Zwarte Kruisgronden 92 Paarse Zetwerkjes) ^ < 106
78 86 96 116 116 76 60 76 88 78 102 86 100
Puce
,„,
j ^
J„„
,^
Hofrouwen 160 Paars op Paars en Olijven, 2 Couleuren . 1 0 4 Paars op Paars, 2 Couleuren, met groen of geel 140 Rood op Rood, 2 Couleuren 114 Roode gronden, 2 Couleuren 130 Pompadoure gronden 2 Couleuren . . . 136 Paarse gronden 2 Couleuren 144 Olijven gronden 2 Couleuren . . . . 1 3 8 Bruine gronden 2 Couleuren 118 Bruine gronden 2 Couleuren, kleine werkjes 126 Bruine gronden 3 Couleuren 142 Bruine gronden 3 Couleuren, kleine werkjes 160 Paarse gronden 3 Couleuren 170 Roode, Paarse en Nachtgronden, 4 Cou~ leuren 200 Kivits gronden, 4 Couleuren 164 Geele gronden, 3 Couleuren 160 86
150 100
dito
Roode dito
voor Koopman*.
f
-rekening
124 106 122 126 134 128 112 120 136 154 162 184 150 150
Zwart, Ligt, Rood en Groen . Citze 3 Couleuren . . . . Citze 3 Couleuren Rokken Citze 4 Couleuren . . . . Citze 4 Couleuren Rokken . Citze 5 Couleuren . . . .
. . . 144 . . . 132 . . . 165 . . . 156 . . . 200 . . . 174
138 116 150 142 184 158
Sprijen.i . Lang 3J breed 3 Ellen, 46 st. Lang 3 breed 2£ Ellen, 40 st. — 3£ — 3 — 50 st. - 4i ~ 3| - 74 st. — 4 — 3 — 54 st. ~- 5 ~- 4* — 96 st. Doeken. Paars op Paars met Surasse Lijven. . . 5 / 4 Els 7 st. per doek Dito dito met Dubbeld Gedrukt dito — 7 | Dito dito met Paars op Paarse dito — 7J Dito dito met roozen en hoeken. . — 8 Pattenassen 2 Couleuren — 7J Rood op Rood 2 Couleuren — 8£ Olijven 2 Couleuren — 8 1 */„ Els Doeken alle J stuiver minder. 1 £ Els Doeken 1V2 stuiver meerder. 1 Els Doeken 1 stuiver minder. Indien er uit de Bruine gronden 4 of 8 couleuren, Bruine gronden 2 couleuren geordonneerd worden, moet vooral op de Drukorder geschreven worden: Bruine gronden 2 couleuren, uit de Bruine gronden 3 of 4 couleuren. Kunnen anders voor de abuizen niet instaan. Lengte en breedte der Catoenen te drukken. Het Guinees voor 2 halven. Gerassen, ordinaire Cassa, 25 a 26 Els Amieren en Sanoes, voor V2 Guinees. Salempouris 24 Els voor Anjengo. Salempouris 25 Els voor V2 Guinees. 20 a 22 Els voor Salempouris. Cassa 33 Els 1V2 Salempouris. Baftassen 16 a 17 Els, de 3 ps. voor 2 ps. Salempouris. Dito en Amieren onder de 20 El voor */s Guinees. 28 Ellen % breed voor V2 Guinees. 87
Alle andere Elle maten houdende, naar bovenstaande te berekenen: Zoo ook alle het doorgescheurde Catoen. Bleekloon van alle ruwe Catoenen 8 st. per ps. Van Fransche Catoenen voor extra schoon maken 2 st. per ps. Beschadigd van de bleek komende en vlakken buiten ons toedoen voor koopmansrekening. Geene Misdrukken worden teruggenomen, dan binnen veertien Dagen na de aflevering. De waarde der Goederen onder onze berusting zijn ten onze kosten voor Brand en alle gevaren van dien geassureerd. Bij verhooging of vermindering der prijzen zal er eene andere prijscourant uitgegeven worden. Te Rotterdam, Ter Boekdrukkerij van de Wed. Locke en Zonen, 1817.
BIJLAGE II. DE KATOENDRUKKERIJ AAN DEN OUDEDIJKJ 6 September 1715 koopt Sr. Willem Langer wee, gewezen schipper op Oost-Indië, een huis, schuur, berg, werf met een stuk land aan de zuidzijde van den Oudedijk protocolnr. 496 voor 2600 gulden. Dadelijk daarop moet hij met de oprichting van de katoendrukkerij begonnen zijn, want reeds 22 Dec. 1716 wordt in het lidmatenregister der Luth. gemeente te Rotterdam ingeschreven een zekere Jan Hendrik van Gamen uit Luinen, wonende „aan den Oudendijk in de catoendrukkerij" '). In een gift van 18 Juli 1719 wordt Langerwee zelf reeds katoendrukker genoemd. 11 Juli 1724 verkoopt Willem Langerwee dit perceel aan Johannes Burgers: het wordt dan omschreven als huis, druk- en verfloods, schuur, berg en werf met een stuk land; de koopsom is 3600 gulden. Deze Johannes Burgers was getrouwd met Maria 't Hooft, die na zijn dood hertrouwt met Willem Richters en na diens dood met Johannes van Huet, van wien zij scheidt. 27 Oct. 1744 heeft de boedelscheiding plaats. De vrouw behoudt de woning met het land en de katoendrukkerij met de gereedschappen; zij zal de boekschulden en crediten overnemen, de winsten en verliezen.de baten en schaden, zoowel van de huishouding als wegens de exercitie van de katoendrukkerij. 31 Oct. d.a.v. verleent zij een schuldbrief aan haar gescheiden man voor notaris Is aak Vroom brouck te Rotterdam, onder uitdrukkelijke voorwaarde, dat de katoendrukkerij niet in prejuditie van genoemden schuldbrief bezwaard zal worden. Twee jaar later is de boedel failliet. 4, 5 en 6 Aug. 1746 wordt alles verkocht. Jan Barbet koopt o.a. drukplaten en vaten met ijzernat; 27 April 1747 wordt de boedelrekening afgelegd (met een uitgebreiden inventaris van de katoendrukkerij, van 8 Aug. 1746 en daarmede het bedrijf voor goed stopgezet*). De nieuwe eigenaars Jurriaan de Jakker en Hendrik van Neerven, kooplieden te Rotterdam, hebben het niet voortgezet. 1) Inv. Luth. gemeente nr 249, Inv. Kralingen nr. 40 akte 56, 225, 496 en 497. 2) Inv. Kralingen nr. 3, 15 Mei en 11 Juli 1735, geregistreerd op 11 Aug. 1735, ar. 4. 25 Oct. 1745, nr 24. 25 Febr. 1746, nr. 57, 4, 5 en 6 Aug 1746. nr. 64. 28 Mei en 8 Aug. 1746 en 27 April 1747. Protocol notaris Vroombrouck 27 Oct. 1744 akte 191. Collateraal 9 Tuni 1724. 24 Juni 1739 en 20 Dec. 1743.
89
BIJLAGE III. DE KATOENDRUKKERIJ BIJ HET KRALINGSCHE VEER. Dirk van Westerom en John Stratton koopen 13 Maart 1739 een boerderij aan den Hoogen Zeedijk en 26 Aug. 1739 nog een stukje land met de stoven daarop staande, vóór hun woning bij het Kralingscheveer, met een stukje rietveld buitendijks. 25 Aug. 1741 verkoopen de curatoren van den insolventen boedel van Dirk van Westerom en John Stratton (akte van curateele 31 Maart 1741) *) aan Johannes den Hartogh, notaris te Rotterdam, getrouwd met Johanna van Gamen, een kleindochter van Pieter Barbet; een woning, „geapproprieert tot twee woonhuysen en een stukje lands of akker met de laan en stoven daarop staande, leggende de voors. woning, benevens een fcafoencfruA:fceny en lakmoesloods met een loode blaauwe kuyp en een kopere gemetselde ketel daarbij, drukloots, schuuren, wagenhuys en stallingen, hooijbarg, werff en erven en verdere getimmerte daarop staande, met ses margen 300 roeden lants daaragter, bij 't Kralingse veer aan den Hoogen Zeedijk . . . mitsgaders nog twee stukken lands . . . en een stukje rietveld breed 18 voeten, geapproprieert tot een verwerij met een loods daarop staande en een kopere gemetselde ketel daarin... voor 5923 gulden". 7 Mei 1745 wordt de katoendrukkerij c a . bij executie verkocht ten verzoeke van Brigitta Brugman, weduwe Hercules Morlion (die Den Hartogh geld geleend had voor den aankoop) bij vonnis van 25 Sept. 1744 van schepenen van Kralingen, aan Johannes Coningh voor de som van 3209 gulden. 31 Maart 1757 verkoopt Johannes Coningh aan Jan Uyttenbroek het bovenstaande, alles staande en gelegen bij 't Veer aan den Hoogen Zeedijk voor 5000 gulden. Van een katoendrukkerij wordt echter mer" meer gerept. Deze is dus, waarschijnlijk reeds in of kort na 1745, buiten gebruik gesteld. 1) Uitvoerige boedelinventaris van de drukkerij 1 April 1741 en boedelrekening van 5 April 1743 in Inv. Kralingen no. 64. In den inventaris worden o.a. genoemd: „eenige patroonboeken onder Nikolaas Beytelaar berustende". Deze had ook in de compagnieschap gezeten. Zie de rekening van 5 April 1743.
90