De Groot gekend hebben - aldus burgemeester Van Walsumin zijn herdenkingswoord - werden telkens weer getroffen door de opgewektheid en blijmoedigheid, die hem kenmerkten. Hij was van nature beminnelijk, maar deze karaktertrek vond stellig ook steun in zijn geloofsvertrouwen.' Zoals de persoonlijkheid van De Groot hier geschetst is, zal hij ook in mijn herinnering blijven voortleven. Dat ik gedurende een lange reeks van jaren tot zijn vriendenkring heb mogen behoren, heb ik als een groot voorrecht ervaren.
DR. JOHANNES SCHOUTEN, 1883-1963 door
J. WILSCHUT
In onze stad heeft tussen de twee wereldoorlogen Jan Schouten een zeer belangrijke rol vervuld. Maassluizenaar van geboorte, was hij daar opgegroeid als tweede zoon in een eenvoudig gereformeerd schippersgezin, de steun van zijn moeder, die weduwe werd, toen hij twintig jaar was. Na de lagere school te hebben doorlopen, was hij bestemd voor de bloemisterij van een kinderloze oom, maar na zijn diensttijd bij de vestingartillerie stond het voor hem vast, dat hij in de bloemisterij niet zou terugkeren. In al zijn vrije tijd had hij gelezen, beter: gestudeerd, en, na een betrekking bij een Maassluise boekhandel-drukkerij te hebben bekleed en de akte M.O. boekhouden in 1908 te hebben behaald, verhuisde hij naar Rotterdam. Hier gaf Schouten lessen en hield administraties bij, totdat in 1920 zijn benoeming volgde tot directeur van de Rotterdamse Boaz-bank, waaruit later de tegenwoordige Zuidhollandse Bank is voortgekomen. Hier is ook zijn politieke loopbaan begonnen. Het was nog in de tijd van het districten-stelsel. In 1916 ontstond er een vacature in de Gemeenteraad, en de drie samenwerkende christelijke politieke partijen (R.K. Staatspartij, C.H. Unie en A.R. partij) kwamen overeen, dat een anti-revolutionair de candidaat zou zijn. De A.R. Kiesvereniging 'Nederland en Oranje II' stond voor de vraag, wie het zijn moest. Het bestuur kwam met een naam, maar de jongere leden der kiesvereniging brachten 224
. Z-w///"e//.v r/t' Grew/.
57.
52. Ds. G. va//
53. ^ . TV. / / . va//
Schouten naar voren. Hem werd gevraagd, of hij de candidatuur wilde aanvaarden, maar zijn antwoord was: in Rotterdam ben ik onbekend, en ik aanvaard de candidatuur alleen, wanneer in de verkiezingstijd vergaderingen met debat worden gehouden. Zo gebeurde het. In een half bezet lokaaltje aan de Vijverhofstraat sprak Schouten en zijn sociaal-democratische tegencandidaat (de derde candidaat was een liberaal) kwam in debat. De volgende dag had De Maasbode op de eerste pagina een artikeltje, met titel 'De grote broer moet komen', en ongeveer het volgende begin: Naar wij vernemen, is het resultaat van het debat gisteravond in de Vijverhofstraat zó geweest, dat, wanneer Schouten morgenavond in Kunstmin in de Zaagmolenstraat spreekt, de grote broer, H. Spiekman, moet komen... Zelden heb ik Schouten in groter kracht gezien dan in die stampvolle zaal Kunstmin. Schouten werd bij de herstemming gekozen met ruim 3700 stemmen tegen ruim 3500 stemmen op de S.D.A.P.-candidaat. Hij had in letterlijke zin de zetel in de Gemeenteraad veroverd. Wie iets van de sfeer in de Raad van die jaren wil weten, kan terecht in 'Van mensen en dingen die mij voorbijgingen', door P. Hyacinth Hermans, jaren lang de raadsoverzichtschrijver van De Maasbode. Al spoedig werd Schouten daar een man van gezag. Meeslepend in zijn betogen, gaarne op elke interruptie ingaande. Donderdag 14 november 1918 (enkele dagen tevoren had Troelstra in het Verkooplokaal de greep naar de macht gedaan en Rotterdam aangewezen als de stad, waar de revolutie zou beginnen) hield Schouten een magistrale redevoering. Zijn welsprekendheid was geheel anders dan die van de 'woordgeweldenaar' Arie Heykoop, in dezelfde tijd S.D.A.P.-lid van de Gemeenteraad. Monumentaal, mannelijk, beheerst, hamerend, analyserend, en altijd gestuwd door diepe geestelijke overtuiging. Vijftien jaren was hij raadslid, enkele jaren ook wethouder van Financiën. Maar Schouten was meer volkstribuun dan regent, een geboren parlementariër, en zo kwam hij ook in de Tweede Kamer, reeds in 1918, met voorkeurstemmen gekozen bij de eerste verkiezing onder het stelsel van de evenredige vertegenwoordiging. Hoe Schoutens positie in de Tweede Kamer was, schetste mr. 225
Van Thiel, de voorzitter, na Schoutens overlijden. Een rasechte leider en parlementariër. 'Schouten was een volksvertegenwoordiger, die bij allen die het voorrecht hadden hem in zijn arbeid gade te slaan, een onuitwisbare indruk heeft achtergelaten. Hij was een man van de oude stempel, een redenaar met een machtig oratorisch talent, een rechtlijnig calvinist, die het beginsel, dat hij in zijn jeugd omhelsde, tot in hoge ouderdom krachtig en met ware overtuiging bleef verdedigen'. Het volksdeel, waartoe hij behoorde, en waarin hij zijn geestelijke wortels had, had een onbegrensd vertrouwen in Schouten. Zo werd hij na Colijn voorzitter van de Anti-Revolutionaire Partij, lid van het directorium der Vereniging voor Hoger Onderwijs op Gereformeerde grondslag, waarvan de Vrije Universiteit te Amsterdam uitgaat, en was hij jaren lang president-directeur van deze Vereniging. In 1950 verleende de Vrije Universiteit hem de doctorstitel in de rechtswetenschap 'honoris causa'. Koninklijke onderscheidingen vielen hem ten deel. Na zijn vertrek als kamerlid werd hij nog benoemd tot lid van de Raad van State, maar steeds bleef hij de eenvoudige, de rechtlijnige, de afweerder van lof en huldebetoon. In de herinneringen na zijn overlijden komt telkens de periode 1940-'45 naar voren. Terecht. Een brandkast bewijst in het vuur haar waarde. Zoals een herdenkingsartikel het formuleerde: 'De man, wiens aard het niet kon meebrengen, dat hij het er op zou toeleggen groot te zijn, was niet klein te krijgen.' De Rotterdammer van 22 juni 1948 geeft een verslag van het verhoor, dat een Duitse 'Sachbearbeiter', na de bevrijding gevangen genomen, moest ondergaan. Het was August Blattgerste, die ook Schouten had verhoord. Van alle gevangenen, die Blattgerste ooit had verhoord, zei hij, was de heer Schouten de meest rustige en de meest zelfverzekerde. Dit laatste was te meer opvallend, aldus Blattgerste, daar 'Herr Schouten' tevens een zeer bescheiden mens bleek te zijn. Het leek wel, of hij in voortdurend contact met de buitenwereld stond, vanwaar hij de kracht ontving in zijn fiere houding te blijven volhouden. Toen men weigerde hem in zijn cel een Bijbel te geven weigerde hij steeds op de hem gestelde vragen te antwoorden. Eerst nadat Blattgerste er in geslaagd was hem een Bijbel te verschaffen veranderde de heer Schouten van houding. Bijna elk verhoor 'ontaardde' in een college van de heer Schouten. 226