Kroniek H.J.C.C.J. Wilschut
Hoe gaan wij verder? Hoe gaan wij verder? Onder die titel verscheen onlangs een boek van prof. dr. J. Douma.1 Het is een boek dat aandacht verdient. Prof. Douma kijkt terug op de geschiedenis van de Gereformeerde Kerken in Nederland vanaf de Vrijmaking in 1944. Tegelijk verbindt hij er een vooruitblik aan. Daarbij geeft hij blijk van liefde voor de gereformeerde belijdenis en voor de Gereformeerde Kerken. Dan heb je er recht op dat er naar je geluisterd wordt. Wat niet wil zeggen dat je op alle onderdelen kritiekloos gevolgd wordt. Maar dat zal prof. Douma ook niet verwachten, schat ik in. Een persoonlijk boek Het aardige van het boek van prof. Douma is dat het sterk persoonlijk is getoonzet. Dat geldt niet alleen van het eerste hoofdstuk, waarin de auteur zichzelf introduceert en over zijn levensgang vertelt. Ook verder wordt het boek gestempeld door Douma's eigen ervaringen. Dat geeft aan het boek iets aantrekkelijks. Er wordt niet op afstand geschreven, maar in persoonlijke betrokkenheid. Daarbij loopt Douma niet weg voor zijn medeverantwoordelijkheid voor de gang van zaken binnen de Gereformeerde Kerken in de afgelopen decennia. Zijn kritiek is meer dan eens zelfkritiek. Dat kan alleen maar gewaardeerd worden. Bovendien levert het een goed leesbaar boek op. Tegelijk brengt deze persoonlijke aanpak zijn beperkingen mee. Wij kijken nu wel heel erg door de bril van de schrijver naar ons nabije kerkelijke verleden. Daardoor blijven diverse aspecten daarvan onderbelicht. De schrijver is zich dat ook wel bewust. In het Woord vooraf schrijft hij: "Wie in zijn kritiek er mij opmerkzaam op maakt, dat ik over veel dingen niet geschreven heb, terwijl ze toch ook belangrijk zijn, kan bij voorbaat op mijn instemming rekenen. Ik hoop alleen dat de zaken die ik aan de orde stel, de moeite van het lezen en overwegen waard zijn."2 Akkoord. Dat neemt niet weg dat je dingen mist. Persoonlijk had ik bijvoorbeeld graag meer aandacht gezien voor het werk van zending en evangelisatie binnen onze kerken, voorzien van een sterkte/zwakteanalyse. Iets voor een volgende druk misschien? Niet alleen wordt de thematiek sterk door de persoon van de schrijver bepaald. Datzelfde geldt voor de weergave van de feiten. Een meer afstandelijke en objectieve (voor zover mogelijk uiteraard) tekening van de feitelijke gebeurtenissen maakt een persoonlijke beoordeling niet onmogelijk. Voor mijn gevoel kleurt nu de mening van de schrijver de weergave van de feiten wel eens te veel. Maar goed, elke aanpak heeft zijn voors en tegens. Het zal dan ook zaak zijn om prof. Douma binnen de door hem gekozen aanpak te benaderen. Instemming en tegenspraak Verwacht u in deze rubriek geen complete boekbespreking van Hoe gaan wij verder? Ik kan maar enkele dingen aanstippen. In veel opzichten heb ik het boek van prof. Douma met instemming gelezen. Met name geldt dit ten aanzien van wat hij schrijft in het hoofdstuk over de kerkdiensten (hoofdstuk 2). Zeer ter zake vind ik bijvoorbeeld wat Douma op p. 55-59 schrijft over de schuldbelijdenis in de liturgie. Terecht waarschuwt hij hier tegen vluchtigheid. Er is een werkelijkheid van zonde en schuld, die tegenover God beleden moet worden. Dat geeft diepgang aan het geloof en bevrijdt van oppervlakkigheid. Ik zet er graag een dik uitroepteken achter, zeker nu de invloed Nader Bekeken juni 2001 Kroniek– H.J.C.C.J. Wilschut
1
uit evangelische hoek zich onder ons gelden laat. Dan mag je wel spreken over genade en verlossing. Maar zonde en schuld zijn eigenlijk een gepasseerd station geworden. En wat overblijft is goedkope genade. Wie dan ook nog eens bedenkt dat de mens van de 21e eeuw zich drukker maakt om de zinvraag dan om de schuldvraag, is met Douma's pleidooi voor een duidelijke schuldbelijdenis te meer gelukkig. Waardevolle opmerkingen maakt prof. Douma over het vaker vieren van het avondmaal. Hij waarschuwt voor het ondersneeuwen van de prediking, al was het alleen maar om de tijdsduur van de dienst. Daarmee is niet alles over dit onderwerp gezegd. Maar ook dit aspect moet in de overwegingen betrokken worden. Ook Douma's pleidooi voor de Catechismusprediking in de middagdienst is mij uit het hart gegrepen. Zo ook wat hij schrijft over de kinderen en de erediensten. Al ben ik wat minder enthousiast over (middag)diensten die speciaal zijn afgestemd op jongeren in het algemeen.3 Voor je het weet, heb je categoriale kerkdiensten. Brede aandacht besteedt prof. Douma aan de prediking. Daarbij stelt hij zich kritisch op tegenover de preekmethode, zoals die op dit moment in Kampen gehanteerd en doordacht wordt, zonder dat hij doorslaat in zijn kritiek.4 Douma verzet zich tegen de gedachte dat de hoorder mede constitutief wordt voor het bepalen wat een preek is. De tekst heeft het beslissende primaat. Daarbij verdwijnt de hoorder allerminst uit beeld. Op één punt zou ik in dit verband een kritische noot willen plaatsen. Prof. Douma schrijft: "Men gelooft onder ons in God en twijfelt niet aan zijn aanwezigheid in kerk én wereld."5 Ik geef toe dat wij in de prediking de gemeente niet moeten benaderen als een massa aangevochten Godzoekers. Tegelijk ben ik bang dat er onder jongeren en ouderen meer Godsvervreemding is dan ons lief is. Als christenen leven wij in twee werelden die elkaar niet echt meer raken: de wereld van God en kerk, zeg maar de wereld van zondag, én de wereld van maandag tot zaterdag, een wereld waarvoor God niet meer bestaat. Je merkt hoe moeilijk je catechisanten het kunnen hebben om hier de brug te slaan, om werkelijk besef van God te hebben. Dan wordt ook de (gebeds)relatie met God heel moeilijk. En hoe zit dat bij hun ouders? Ik ben hier toch wat minder optimistisch dan prof. Douma. Het hoofdstuk over het christelijke leven (hoofdstuk 3) roept bij mij soms instemming, soms tegenspraak op. De zaak van het kerkelijk exclusivisme - een hot item in hoofdstuk 3 - laat ik nog even rusten. Douma's hameren op een metterdaad leven als christenen wil ik onderstrepen. De christelijke levenswandel staat zwaar onder druk van openlijke en stille secularisatie. Daarom is het goed om elkaar eraan te herinneren dat bij de christelijke leer het christelijke leven hoort. Je valt met je ijver voor de ware leer door de mand wanneer de ijver voor het leven met God ontbreekt. Prof. Douma signaleert in ethisch opzicht onder ons zowel continuïteit als ontwikkeling en verandering. Hoezeer hier het denken en handelen in beweging is, bewijst Douma's eigen advies over het samenwonen van twee lesbische zusters, "die hun samenwonen voor God konden verantwoorden en zich bewust waren van de grenzen die dat meebrengt."6 Ik heb lang naar deze zin - trouwens naar dit hele verhaal - zitten kijken. En mij vervolgens de vraag gesteld: en als het nou eens om een heterofiel stel zou gaan? Zouden we dan hetzelfde zeggen? Zonder mij aan een oordeel te wagen, heb ik bij dit onderdeel zo mijn vraagtekens. Kerkelijk exclusivisme Door Douma's beschrijving en taxatie van de geschiedenis van de Gereformeerde Kerken in Nederland sinds de Vrijmaking loopt als een rode draad het verwijt van kerkelijk exclusivisme heen. De kerken van de Vrijmaking beschouwden zichzelf als de enig ware kerk in Nader Bekeken juni 2001 Kroniek– H.J.C.C.J. Wilschut
2
Nederland. Dit exclusivisme heeft ook doorgewerkt in de gereformeerde organisaties. Het heeft volgens prof. Douma gewetens gekweld. Overigens ontbreekt bij Douma de waardering voor het werk binnen de gereformeerde organisaties niet. Zoals hij er ook oog voor heeft dat het er in deze organisaties niet om ging om het leven te verkerkelijken. Het ging - naast hulpverlening aan broeders en zusters in eigen kring - vooral om de toerusting van gereformeerde mensen voor hun taak in de Nederlandse samenleving.7 Graag zet ik bij deze voorstelling van zaken een paar kanttekeningen. Officieel hebben de Gereformeerde Kerken in Nederland zich nooit in kerkelijk-exclusieve zin uitgelaten. Integendeel. Al in 1946 erkende de Generale Synode van Groningen de Christelijke Gereformeerde Kerk (toen nog enkelvoud) als een kerkelijke gemeenschap die met ons staat op dezelfde basis van Gods Woord en de drie formulieren van eenheid. Daarom moest ook in de weg van samensprekingen naar kerkelijke eenheid gezocht worden.8 Een dergelijke uitspraak is bij kerkelijk-exclusief denken onmogelijk. Ik besef dat hiermee niet alles gezegd is. Naast het officiële kerkelijke circuit is er zoiets als een officieus circuit. En het valt niet te ontkennen dat er binnen dit circuit geluiden van kerkelijk exclusivisme en extremisme geuit zijn, tot op kansels toe. Alsof de Gereformeerde Kerken in Nederland van het ware-kerk-zijn het alleenvertoningsrecht bezaten. Niet steeds is men ontkomen aan wat C. Trimp heeft aangeduid als een statisch hanteren van het confessionele spreken over de ware en de valse kerk.9 Er hebben overdrijvingen plaatsgevonden en er zijn - zeker achteraf gezien - te grote woorden gesproken. Het is met gemak te documenteren. Je kunt echter ook weer niet stellen dat er binnen de Gereformeerde Kerken vrijwel uitsluitend dergelijke geluiden gehoord werden. Die suggestie gaat er - voor mijn gevoel - te veel uit van Douma's voorstelling van zaken. Velen - ook van hen die de zogenaamde 'doorgaande reformatie' waren toegedaan - stelden zich aanzienlijk gematigder op.'10 Wat de visie op de kerk en de gereformeerde organisatie betreft is het beeld van vrijgemaaktgereformeerd Nederland veelkleuriger geweest dan Douma het doet voorkomen. Ook dat is met de stukken aan te tonen. Tevens wil ik aandacht vragen voor de situatie waarin men na de Vrijmaking in organisatorisch opzicht terechtkwam. In de (synodaal-gereformeerde) kerk was men niet meer welkom. Maar wel in de politieke of maatschappelijke organisatie. Is het vreemd dat men hier iets voelde wringen? Ga er maar aan staan om in de kiesvereniging samen te bidden en samen te werken met een predikant die spottend spreekt over de Nieuwe Schilder Beweging. Ik mis bij Douma een historische situatieschets van de problematiek rond het 'ethisch conflict'. Dit illustreert wat ik eerder in deze Kroniek opmerkte. Geleidelijk aan is prof. Douma kritischer komen te staan tegenover ons eigen recente verleden, zoals hij zelf schrijft.11 Het kleurt ook de situatietekening. Hier vind ik - ook historisch gezien - het spreken van prof. Trimp evenwichtiger. Ook Trimp signaleert het overdrijven en de reactiehouding die er geweest is, onder verwijzing naar de uitspraak van H. Bavinck: "zooals het bij alle reformatiën gaat, ontbreekt daarbij ook thans de overdrijving niet." Tegelijk zet hij het in een breder kader, waarbij confessioneel-normatief over de kerk gesproken blijft worden. De antwoorden van gisteren kunnen niet altijd meer de antwoorden van vandaag zijn. Wij leven in een andere context dan destijds.12 Een eerlijke beoordeling van de antwoorden van gisteren vraagt echter ook begrip voor de toenmalige context, al sluit dat kritiek op die antwoorden (altijd menselijke toepassingen van de bijbelse normen) niet uit.
Nader Bekeken juni 2001 Kroniek– H.J.C.C.J. Wilschut
3
Open Brief Ook over de 'Open Brief' - gedateerd 31 oktober 1966, gericht aan de Tehuisgemeente te Groningen van ds. A. van der Ziel - is het denken van prof. Douma genuanceerder geworden. Zeker, nog steeds vindt hij de Open Brief een slecht stuk.13 Deze Brief suggereerde dat er voor eenheid met de synodaal-Gereformeerde Kerken hoogstens over enkele greppels gestapt hoefde te worden. Dat de meeste ondertekenaars de stap naar de gebonden kerken niet maakten, noemt Douma dan ook een gelukkige inconsequentie: vanuit de Open Brief is dat niet te verklaren.14 Ook met het spreken van de Open Brief over het 'historisch fundament' van de Gereformeerde Kerken en de vraag of dit historisch fundament wel samenvalt met dat van de heilige algemene christelijke kerk, toont Douma zich ongelukkig. De bedoeling van de ondertekenaars is niet duidelijk. En de vraag werd gesteld in een situatie waarin predikanten van de belijdenis afwijkende meningen verkondigden.15 Toch blijkt Douma het kerkelijk optreden destijds tegenover de ondertekenaars van de Open Brief nu te fors te vinden. Zelfs zo, dat hij de vraag naar een schuldbelijdenis van onze kant opwerpt. In dat kader brengt hij opnieuw het kerkelijk exclusivisme ter sprake. Het spreken van de Open Brief over een 'vrijmakingsgeloof' acht Douma niet uit de lucht gegrepen. Het was er. Allereerst moet bij een schuldbelijdenis dit exclusivistisch klimaat vanaf de Vrijmaking ter sprake komen.16 Vervolgens wijst Douma erop dat veel ondertekenaars niet dat in de Open Brief gelezen wilden hebben, wat onze kerkelijke vergaderingen erin lazen. Douma meent dat de kerkelijke vergaderingen voor hun opvattingen goede redenen hadden. Maar tegelijk is hij van mening dat degenen die verklaarden niet synodaal-gereformeerd te willen worden en te staan voor hun handtekening onder de gereformeerde belijdenisgeschriften, niet voor schorsing in aanmerking komen. Prof. Douma betreurt dan ook zijn medewerking aan de schorsing van ds. R. Brands te Valkenburg (ZH), één van de ondertekenaars van de Open Brief.17 Bovendien is Douma van mening dat er aan de vraagstelling van de Open Brief rondom de kerkelijke belijdenis ook nog wel een aanvaardbare uitleg te geven is. Is er alleen een christelijke kerk, waar men de volheid van het gereformeerde belijden kent? Is een kerk die op een bepaald punt anders belijdt dan de gereformeerde kerken, geen christelijke kerk (meer)? Douma acht deze vragen - van ds. B.J.F. Schoep - legitiem, hoezeer hij verder ook van het denken van Schoep afstand neemt. Het zou een ernstige miskenning van Christus' wereldwijde werk zijn als wij alleen maar de gereformeerde kerk als zijn kerk konden aanvaarden.18 Schuldbelijdenis? Moeten we als Gereformeerde Kerken in Nederland aan de Nederlands Gereformeerde Kerken schuld belijden? Voordat ik op die vraag inga, wil ik de volgende opmerkingen maken: 1. voor wat betreft de zaak van het kerkelijk exclusivisme verwijs ik naar wat ik daarover eerder heb gezegd. Al is het er onder ons geweest, ik betwijfel dat dit het klimaat binnen de Gereformeerde Kerken in Nederland gestempeld heeft; 2. bovendien, al spitst het verwijt van de Open Brief zich op kerkelijk exclusivisme toe ('vrijmakingsgeloof), wie de Open Brief nauwkeurig leest, merkt dat het eigenlijke probleem op iets anders vastzit, namelijk of in de kerkelijke praktijk het spreken van art. 28 en 29 NGB nog gehanteerd mag worden. De Open Brief hanteert een eigen kerkbegrip, waarbij broeders van hetzelfde huis met hetzelfde fundament nog steeds onder één dak wonen, al is het ook vanwege de twistsituatie in verschillende vertrekken. In geding was Nader Bekeken juni 2001 Kroniek– H.J.C.C.J. Wilschut
4
niet zozeer de rechtvaardiging en verheerlijking van de Vrijmaking (trouwens ook niet de zaak van de 'doorgaande reformatie'; onder de latere buitenverbanders waren ook vroegere voorstanders daarvan!) als wel de geldigheid van het confessionele kerkbegrip. Mag je nog spreken over een ware en een valse kerk? Daarmee heb je het eigen kerk-zijn toch niet zonder meer verabsoluteerd?; 3. wanneer prof. Douma genoegen wil nemen met de verklaring van de ondertekenaars dat zij willen staan voor hun handtekening onder de belijdenis, komt onherroepelijk de vraag op hoe de handtekening onder de Open Briefen die onder de gereformeerde belijdenis elkaar verdragen. Dat was nu juist het probleem van de Generale Synode van AmersfoortWest 1967, namelijk "dat er een onaanvaardbare tegenstrijdigheid bestaat tussen enerzijds de instemming met de belijdenis der kerk, door ds. B.J.F. Schoep ter vergadering betuigd, en anderzijds de inhoud van de Open Brief aan de z.g. Tehuis-gemeente in Groningen, waarvoor ds. Schoep door zijn ondertekening de verantwoordelijkheid aanvaardde."19 De vraagstelling in de Open Brief suggereert afstand tussen het historisch fundament van de Gereformeerde Kerken en dat van Christus' wereldkerk. Het gereformeerd belijden is echter geen aan de christelijke waarheid toegevoegde bijzonderheid. Het gereformeerd belijden biedt van die waarheid de Schriftgetrouwe weergave.20 De vraag is dan ook niet of kerken in het buitenland precies dezelfde belijdenisgeschriften als wij hebben, maar of er overeenstemming is in het beleden geloof. Of er wezenlijke overeenstemming is, ook wanneer er op onderdelen verschil in belijden is; 4. tenslotte, wanneer de ondertekenaars van de Open Brief de gereformeerde belijdenis zo trouw waren als zij zeiden te willen zijn, waarom hebben zij dan niet ter wille van de broederschap hun handtekening onder de Open Brief teruggenomen, toen ze merkten hoeveel verwarring zij daarmee opriepen? Speelde daarin toch ook niet de gedachte mee dat er voor mensen als een B. Telder - met zijn openlijk protest tegen de eerste zin van antw. 57 HC - ruimte moest blijven? En is dat niet nog steeds het klimaat binnen de Nederlands Gereformeerde Kerken? Kortom, alles overziende moet ik zeggen dat ik nog niet toe ben aan een schuldbelijdenis van de Gereformeerde Kerken op de manier van prof. Douma. Ik beweer niet dat er van onze kant geen fouten zijn gemaakt en ik bedoel dat niet als vrome dooddoener. Het is er allemaal geweest. Te weinig geduld. Ook nu weer soms te grote woorden. Maar op het punt van de zaakgerechtigheid - ik houd trouwens niet van dat woord, het klinkt mij net iets te triomfantelijk en zelfingenomen in de oren - zou ik niet over een schuldbelijdenis willen spreken. In geding was (de binding aan) de gereformeerde confessie en daarmee de grondslag van het kerkverband. Opnieuw wil ik mij aansluiten bij C. Trimp, die oproept om de Acta uit de tijd van de kerkelijke moeiten in de jaren zestig van de vorige eeuw er weer eens op na te slaan. Ik citeer: "Inderdaad, Acta lezen is geen aantrekkelijke lectuur. Toch zal het moeten, willen wij onszelf beschermen tegen de loze kreet en het suggestieve verhaal. Wie de waarheid en de vrede liefheeft, zal gaandeweg meer geïmponeerd worden door de geboekstaafde feiten."21 Daarmee wil ik per se niet beweren dat prof. Douma loze kreten slaakt en suggestieve verhalen vertelt. Wel dat er binnen onze kerken dergelijke kreten en verhalen te horen zijn. Ten onrechte. De breuklijn tussen de Nederlands Gereformeerde Kerken en de Gereformeerde Kerken in Nederland is confessioneel bepaald. Zoals ook prof. Douma helder uitspreekt. Opkomen voor de binding aan de belijdenis werd 'klein vaderlands gedoe' genoemd. Inderdaad, op het punt van de binding aan de belijdenis (en in het verlengde daarvan van de gereformeerde kerkregering) mag en moet van de Nederlands Gereformeerde Kerken duidelijkheid gevraagd worden. En begrip voor wat onze kerken in 1967 en volgende jaren bewoog!22
Nader Bekeken juni 2001 Kroniek– H.J.C.C.J. Wilschut
5
Federatie Pas dan is er ook met de Nederlands Gereformeerde Kerken een federatie mogelijk. Niet eerder. Ik moet zeggen dat ik op dit punt niet hoopvol gestemd ben. Ter voorbereiding op deze Kroniek heb ik mij het Informatieboekje 2001 voor de Nederlands Gereformeerde Kerken aangeschaft.23 Het Jaaroverzicht 2000 van de hand van ds. A.W. Vos is in veel opzichten onthullend. We lezen lovende woorden over het charismatisch experiment te Houten. Het verschil in denkwerelden binnen de Nederlands Gereformeerde Kerken wordt met een opmerkelijke discussie tussen A. van der Dussen en F. Blokhuis geïllustreerd. De hier en daar gepraktiseerde - toelating van de vrouw tot het ambt wordt gerelativeerd vanuit het wederzijds vertrouwen dat er bij voor- en tegenstanders eerbied voor de Schrift leeft. Juichende tonen worden aangeheven over het verdwijnen van de uniforme en exclusieve vrijgemaakte geest. Ik doe maar een greep. Wil er iets van een federatie mogelijk zijn, dan zal allereerst het confessioneel (en kerkordelijk) vertrouwen hersteld moeten worden. Dan nog zal wederzijdse herkenning niet eenvoudig zijn. We zijn in al die jaren toch wel heel erg uit elkaar gegroeid. Wordt dit alles in eigen kring nog wel beseft? Soms wordt het verschil tussen vrijgemaaktgereformeerd en Nederlands gereformeerd gebagatelliseerd. Dat zegt voor mijn besef soms meer over het klimaat (om die term ook maar eens te gebruiken) bij sommigen in onze kerken dan over de Nederlands Gereformeerde Kerken. Staan wij binnen de Gereformeerde Kerken in Nederland met elkaar nog voor het eenvoudig gereformeerd zijn? Hoe gaan wij verder? Toch wel in het spoor van Schrift en belijdenis? Die weg wijst ook prof. Douma. Ik val hem er graag in bij, ondanks mijn kritiek op onderdelen. Deze verbondenheid is sterker dan de kritiek! Afsluitend Deze Kroniek is lang geworden. Eigenlijk te lang. En nog zijn er zaken blijven liggen, waarover ik graag wat had willen opmerken. Bijvoorbeeld over wat prof. Douma schrijft over het eventueel participeren van de Gereformeerde Gemeenten in een federatie van gereformeerde kerken. Of over het ontwerpen van een nieuwe belijdenis. Ik moet nu echter een punt zetten. En ik hoop dat de discussie over het boek van prof. Douma ons mag helpen om te beseffen wat het betekent gereformeerde kerken te zijn, terugkijkend op de 20e eeuw, vooruitkijkend in de 21e eeuw. Noten: 1 2 3 4
5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
Ondertitel: Ontwikkelingen in de gereformeerde kerken (vrijgemaakt), verschenen bij Kok in Kampen. Hoe gaan wij verder?, p. 9. Hoe gaan wij verder?, p. 62 e.v.; p. 67 e.v. Douma slaat geen 'groot alarm': 'Ik zie collega's in Kampen aan het werk die zich inzetten voor hetzelfde doel en in eenzelfde ijver als waarmee ik daar destijds bezig was. Wij moeten elkaar steunen waar wij kunnen. Die steun wil ik ook graag bieden als ik met kritische opmerkingen kom"; Hoe gaan wij verder?, p. 91. Hoe gaan wij verder?, p. 85. Hoe gaan wij verder?, p. 144. Hoe gaan wij verder?, p. 102-103. Acta Groningen 1946, p. 48. C. Trimp, Kerk in aanbouw. Haar presentie en pretentie, Goes 1998, p. 274 e.v. Zoals Douma dat zelf van huis uit heeft meegemaakt: Hoe gaan wij verder?, p. 12 e.v. Hoe gaan wij verder?, p. 7. C. Trimp, Kerk in aanbouw, p. 234 e.v.; het citaat van H. Bavinck op p. 237. Hoe gaan wij verder?, p. 37. Hoe gaan wij verder?, p. 33.
Nader Bekeken juni 2001 Kroniek– H.J.C.C.J. Wilschut
6
15 16 17 18 19 20
Hoe gaan wij verder?, p. 33-34. Hoe gaan wij verder?, p. 35-36, p. 160-162. Hoe gaan wij verder?, p. 36-37, p. 163. Hoe gaan wij verder?, p. 35, p. 163-164. Acta Amersfoort-West 1966 en 1967, p. 34. Daarom heb ik ook altijd wat moeite met de uitspraak: 'christen is mijn naam, gereformeerd is mijn bijnaam.' Ook prof. Douma drukt zich zo uit (Hoe gaan wij verder?, p. 178). Al spreekt in de term 'gereformeerd' een historische notie mee, het gereformeerde is geen specialisme maar wil katholiekchristelijk zijn. 21 Kerk in aanbouw, p. 227. 22 Hoe gaan wij verder?, p. 166-168. 23 Verschenen bij Buijten en Schipperheijn te Amsterdam.
Nader Bekeken juni 2001 Kroniek– H.J.C.C.J. Wilschut
7