Natuur & Natuur & Innovatie
Mirjam Koedoot & Marianne Wilschut
Natuur & Innovatie Natuur als inspiratiebron voor innovatie
Mirjam Koedoot & Marianne Wilschut
Vo
Voorwoord
N
atuur en innovatie. Eigenlijk een pleonasme. Want waar denkt u dat de natuur zich de afgelopen 3,8 miljard jaar mee bezig heeft gehouden? Met innoveren! Ofwel met uitproberen en optimaliseren; wat goed werkt blijft behouden, wat tegenvalt verdwijnt. Die ‘evolutie door natuurlijke selectie’ heeft een overvloed aan meesterlijke innovaties opgeleverd. Nu werkt evolutie als een knutselaar. Ze moet dus roeien met de riemen die ze heeft. De mens, als ingenieur, kan een stapje verder gaan en de principes van en innovaties in de natuur gericht uitwerken en breder toepassen. Ecologie, mijn eigen vakgebied, bestudeert hoe die natuur nu precies werkt. Bij de bouw van ons nieuwe complex in Wageningen was het voor ons, als het Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW), dan ook vanzelfsprekend daarbij de principes van de natuur toe te passen. Omdat er in de natuur ook geen afval is, zijn de kringlopen zo veel mogelijk gesloten. Energie komt van de zon, dus die wordt op verschillende manieren gebruikt. (Bio-)diversiteit is de basis van al het leven; in plaats van die te vernietigen, bouwen we er daarom mee. ‘Groene’ architectuur en terreininrichting gaan dus uitstekend samen met moderne, rationele ontwerpprincipes van gebouwen en hun omgeving. Nu werken we in een prijswinnend, ultra-strak gebouw van glas, staal en hout, te midden van bomen, struiken, kruiden, vlinders, vogels en vleermuizen. Dat is genieten. En eigenlijk zo simpel. Het enige wat ervoor nodig is, is een beetje logisch – of eigenlijk ecologisch – verstand. En dan zijn er heel veel mogelijkheden! Leren van de natuur is mijn credo. Exploreer de innovaties die de natuur ons biedt. En pas ze toe binnen nieuwe contexten zoals architectuur, productontwerp, procestechnologie en zelfs de bedrijfsvoering. Dit boek geeft u zes mooie praktijkvoorbeelden. Ik zou zeggen: laat u erdoor inspireren, ga heen en vermenigvuldig het idee. Zo werkt de natuur ook.
Louise Vet Directeur van het Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW)
3
In
Inhoud
Voorwoord 3
H1
Een tapijt waarvoor niemand de klos is 7
H2
Proeftuin voor de techniek 15
H3
Eilanden van modder 25
H4
De natuur als spiegel voor de bedrijfsziel 35
H5
Varen dankzij Flipper 43
H6
Op avontuur in de Emmense wildernis 51
Nabeschouwing
Niet tegen, maar met de natuur 63
De herontdekking van de biomimicry 69
Colofon 76
5
Een tapijt waarvoor niemand de klos is Tapijten van afgedankte visnetten en hergebruikt garen, amper afval en bijna 90 procent minder CO2 -uitstoot in de Europese productie. Tapijttegelfabrikant Interface wordt alom geprezen om zijn succesvolle duurzaamheidsbeleid. Deze Mission Zero-strategie is gebaseerd op het denken in natuurlijke kringlopen. In de natuur bestaat immers ook geen afval.
H
et heeft wel wat weg van het binnenwerk van een Zwitsers zakhorloge. In de productiehal van tapijttegelfabrikant Interface in Scherpenzeel staan ruim achthonderd klossen garen op grote rekken. Via smalle plastic buisjes worden de draden van die klossen naar de tuftmachine geleid. Daar haken zo’n achthonderd naalden het garen door het gronddoek van het tapijt met een snelheid die voor het oog maar moeilijk te volgen is. In deze nieuwe productiehal komen veel componenten van de duurzaamheidsstrategie van de tapijttegelfabrikant samen. Zo is het garen op de klossen grotendeels afkomstig van afgedankte visnetten die zijn ingezameld op de Filipijnen. Het overige garen wordt gemaakt van andere reststromen, zoals gerecycled tapijt, of is van natuurlijke oorsprong, zoals nylon gemaakt van de olie van de castorplant. Daarnaast zijn er door een betere indeling van de productielijn amper meer heftrucks nodig in de hal. De loods en de machines zijn zo veel mogelijk geïsoleerd. Dankzij een beter geleide luchtstroom is bovendien 40 procent minder energie nodig om de ruimte te verwarmen. Het gas voor de verwarming en de stroom komen van een biogasinstallatie die rottend visafval uit het naburige Bunschoten-Spakenburg omzet in gas en elektriciteit. “Dat ruik je niet hoor”, grapt Interface-medewerker Bert van Mourik, die een rondleiding door het bedrijf geeft. “Wel snuiven wij bij de juiste windrichting de speculaasgeur op van onze buurman, koekfabrikant De Molen.” Deze Europese productielocatie, waar vroeger tapijttegels onder de naam Heuga van de band rolden, is het paradepaardje van de Amerikaanse multinational. Het is gelukt er de CO2 -uitstoot met 90 procent te verminderen ten opzichte van 1996, mede doordat er 100 procent hernieuwbare energie wordt gebruikt. Bovendien is het waterverbruik dankzij een gesloten watersysteem met 87 procent afgenomen en is het percentage afval tot nagenoeg nul gereduceerd. Ook in de overige vier productielocaties en bij de ruim 110 verkoopkantoren wereldwijd probeert het aan de Nasdaq genoteerde miljoenenbedrijf zijn ecologische voetafdruk te G eanne van Arkel en Bert van Mourik van Interface Benelux in het Awarehouse, een voormalige fabriekshal in Scherpenzeel waar nu de nieuwe collectie wordt getoond.
7
H1
minimaliseren. Sinds Interface-oprichter Ray Anderson in 1994 besloot het roer om te gooien, is het percentage afval wereldwijd met 91 procent afgenomen, het waterverbruik met 81 procent teruggedrongen, de totale uitstoot van broeikasgassen met 41 procent gereduceerd en is het totale energieverbruik met 39 procent verminderd. Niet voor niets krijgt het bedrijf jaarlijks vele prijzen op het gebied van duurzaamheid, waaronder de prestigieuze International Green Award. Toch is het mondiaal nog even aanpoten tot 2020. Dan wil het bedrijf namelijk geen enkele impact op het milieu hebben. Sterker nog, het wil zelfs bijdragen aan het herstel van het milieu en een eerlijkere verdeling van de welvaart in de wereld. Leentjebuur “Anderson kwam met deze ambitieuze doelstellingen nadat hij van klanten vragen had gekregen over het milieubeleid van het bedrijf”, vertelt Geanne van Arkel, hoofd duurzaamheid bij Interface Benelux. “‘Wij houden ons aan de regels’, was daarop zijn antwoord. Toch knaagde het en hij besloot zich meer in de sociale en ecologische impact van het bedrijfsleven te verdiepen. Toen schrok hij. Met name de grote achteruitgang van de biodiversiteit ging hem aan het hart. Op aanraden van de dochter van een collega las hij ‘The Ecology of Commerce’ van ondernemer en milieuactivist Paul Hawken, die beschrijft hoe ecologie en economie samen kunnen gaan. Dit was voor hem een eyeopener.” ‘We kijken eerst welke tegels Anderson riep vervolgens het Eco Dream Team in het leven, een nog te herschikken zijn.’ groep van experts op het gebied van duurzame ontwikkeling zoals biomimicry-deskundige Janine Benyus en Karl-Henrik Robèrt van The Natural Stepmethode, om te brainstormen over hoe het bedrijf kon verduurzamen. “Het uitgangspunt daarvan moest zijn dat het bedrijf als een soort ecosysteem zou functioneren”, legt Van Arkel uit. “Een van de kenmerken daarvan is dat er niets aan de aarde wordt onttrokken wat de aarde niet zelf kan herstellen. En in de natuur bestaat geen afval, alles wordt gerecycled.” En omdat Moeder Natuur ook niet voor één, maar voor een variëteit aan oplossingen kiest, koos het bedrijf er bewust voor om de Mission Zero-strategie niet in een vastomlijnd plan te gieten. “Dat zou te beperkend zijn”, verklaart Van Arkel. “Je gaat dan al snel op je lauweren rusten als een tussentijds doel is gehaald. Bovendien zat duurzaamheid in de jaren negentig nog in de geitenwollensokkenhoek. Er waren nog niet zoveel bedrijven bij wie we leentjebuur konden spelen. Dus leek het Anderson beter om niet al te veel van boven op te leggen en de eigen medewerkers en leveranciers en klanten te vragen mee te denken over vernieuwende manieren om zuiniger en socialer te werken.” Tweede ronde Nadat uit een levenscyclusanalyse bleek dat de meeste winst kon worden geboekt met het zoeken naar alternatieven voor het van aardolie gemaakte nylon garen, kreeg dit
8
p de Filipijnen verdienen arme vissersgemeenschappen wat extra’s met het inzamelen O van oude visnetten. Die netten worden door Interface in de tapijttegels verwerkt.
prioriteit. Dat resulteerde onder andere in ReEntry, het tapijttegelterugname-programma. Klanten krijgen korting op nieuwe tapijttegels als ze hun oude tapijt inleveren. Dat wordt onder andere in Scherpenzeel door medewerkers met een lichte handicap gerecycled. In grote koffiemolenachtige machines wordt eerst de bitumen onderkant van het tapijt geschraapt en vervolgens het garen. Dat herwonnen nylon komt er als een soort fluffy wol weer uitrollen en kan daarna door de garenleverancier in Italië opnieuw worden geverfd en gesponnen. Behalve terugname van tegels biedt Interface haar klanten ook een onderhoudsservice aan om de vloer zo lang mogelijk mee te laten gaan. Van Arkel: “En mocht de klant het na verloop van tijd toch nodig vinden om de vloer te vervangen, dan kijken wij welke tegels nog te herschikken zijn.” Zo bleek van de 4500 vierkante meter aan tapijttegels van cultureel centrum Mooov in Den Haag na vijftien jaar nog 1500 vierkante meter prima geschikt om door te gaan voor de tweede ronde. “Mensen zeggen weleens ‘schieten jullie jezelf daarmee niet in eigen voet?’, maar wij zien het als een vorm van klantenbinding.” Om die oude tegels te verleggen zonder dat ze uit de toon vallen, keek Interface een kunstje van de natuur af. Geïnspireerd door een bladerdek en een kiezelstrand bedacht
9
huisontwerper David Oakey het concept van random design. In het Awarehouse, de met sloophouten meubelen ingerichte voormalige fabriekshal van de Scherpenzeelse vestiging die nu is verworden tot inspiratiecentrum, laat Interface-medewerker Bert van Mourik daar enkele voorbeelden van zien. Hij wijst op een set grijze tegels met telkens wisselende kleine donkere puntjes erin. “Bij die herfstbladeren en dat kiezelstrand maakt het voor het totaalbeeld niet uit of je een blaadje of een steentje verplaatst. Dat geldt ook voor het totaalbeeld van deze vloer. Het maakt niet uit of je een tegel verplaatst, het patroon blijft hetzelfde”, legt hij uit. “Dit random design maakt het leggen en vervangen van de tegels niet alleen makkelijker, het zorgt ook nog eens voor minder snijafval; gemiddeld maar zo’n 1,5 procent. Vergelijk dat maar eens met gewoon kamerbreed tapijt, waarvan zo’n 14 procent ten prooi valt aan het stanleymes.”
‘We wilden vloeren maken van Gekko-plakkers natuurlijke materialen zoals Interface richt zich voornamelijk op de zakelijke markt. Tot de klanten riviergras en bananenbladeren.’ horen vooral bedrijven, zorginstellingen en scholen. Voor hen is nu ook de Urban Retreat en Human Nature-collectie ontwikkeld. In de oude fabriekshal zijn enkele voorbeelden te zien van deze tegels in natuurlijke kleuren zoals groen en blauw, met patronen gebaseerd op weides, rivierbeddingen en andere vormen uit de natuur. “De gedachte daarachter is dat je in een natuurlijke omgeving meer tot rust komt en positieve gedachten krijgt, en zo betere prestaties levert”, zegt Van Mourik. Zachte vloerbedekking is volgens hem sowieso aangenamer dan harde. “Het houdt fijnstof vast en zorgt voor een betere akoestiek.” Aan de muur hangt een ander voorbeeld van een door de natuur geïnspireerde vondst. Het zijn Tac-tiles, doorzichtige kunststof plakplaatjes waarmee vier tapijttegels aan elkaar vast kunnen worden gemaakt. Van Mourik: “Die plakkers imiteren de kleefkracht van de gekko, die de zwaartekracht weet te trotseren dankzij talloze kleine haartjes onder zijn pootjes. Omdat er nu geen lijm meer nodig is, brengen we de milieubelasting van de installatie met 90 procent terug.” Revolutie in de tapijtwereld Van Mourik werkt al ruim 29 jaar bij het bedrijf en heeft de tijd van de familie Van Heugten, de oprichters van Heuga, nog meegemaakt. Hij stopt bij een vitrine met voorwerpen uit de bedrijfshistorie. “Petrus van Heugten begon ooit met het produceren van zadeldekjes en handwarmers van vilt. Van daaruit bedacht hij andere toepassingen voor dit product, zoals traplopers en tapijt. In 1958 bedacht hij de tapijttegel, een revolutie in de tapijtwereld omdat deze voor veel minder snijafval zorgde dan de traditionele tapijtrollen. Toen was er dus al een vorm van circulair denken.” H et garen dat Interface gebruikt, wordt onder andere gemaakt van hergebruikt tapijt en oude visnetten.
11
I n de tuftmachine haken zo’n 800 naalden het garen door het gronddoek van het tapijt. Heuga werd in 1988 door Interface overgenomen. Toen Interface-directeur Anderson in 1994 met de nieuwe strategie kwam, moesten de medewerkers in Scherpenzeel daar wel even aan wennen, zegt hij. “Maar iedereen heeft training gehad in de Natural Stepdenkwijze, waardoor er meer begrip kwam voor de nieuwe koers.” “Door middel van een speciaal trainingsprogramma, het Fast Forward to 2020- programma, worden alle medewerkers gestimuleerd om nieuwe ideeën aan te dragen”, voegt hoofd duurzaamheid Van Arkel daaraan toe. “Zo maakt een van onze collega’s in Scherpenzeel momenteel werk van de levering van lokaal biogas, afkomstig van veehouders uit de omgeving.” Visnetten In al die jaren dat Interface bezig is met het zoeken naar innovatieve manieren om de hoeveelheid afval en uitstoot te verminderen, ging er ook weleens wat mis. “In
12
2004 besloten we samen met ambachtslieden in Zuid-India het FairWorks-programma op te zetten”, vertelt Van Arkel. “Het idee was om samen met hen vloeren te maken van natuurlijke materialen zoals riviergras en bananenbladeren. Hun inkomen zou verbeteren, en wij zouden een nieuwe hernieuwbare grondstof voor onze tegels hebben. Een win-winsituatie dus, ware het niet dat deze nieuwe natuurlijke lijn niet in de smaak viel bij onze klanten. Dat was vanzelfsprekend een grote teleurstelling. Maar dankzij dit project groeide bij ons het besef dat we de sociale dimensie van duurzaamheid in ons product moeten integreren.”
‘Omarm mislukkingen en Duurzaam, niet duurder wees transparant.’ Met hulp van de Zoological Society uit Londen kwam het bedrijf uit op de Filipijnen. Daar heeft Interface, samen met deze natuurorganisatie, in arme vissersgemeenschappen een inkoopprogramma opgezet voor afgedankte visnetten. Van Arkel: “Jaarlijks belandt zo’n 640.000 ton aan versleten visnetten in zee. Daar raken dolfijnen, schildpadden en andere dieren in verstrikt. Het nylon van deze netten is voor ons een prima grondstof. In plaats van de netten in zee te dumpen, zamelen de vissers en hun familie ze nu in en reinigen ze. Hiermee vullen ze hun inkomen aan en dragen ze bij aan het behoud van de biodiversiteit.” Inmiddels hebben andere bedrijven het voorbeeld van Interface gevolgd. Zo is er een bedrijf in Zuid-Amerika dat het nylon van de oude visnetten gebruikt om skateboards van te maken. Inkoopprogramma In India vond Interface een andere grondstof waarmee lokale werkgelegenheid kan worden gecreëerd. “Sinds 2012 produceren we tapijten gemaakt van biobased garen”, zegt Van Arkel. “Dat wordt gemaakt van olie uit de zaden van Ricinus communis, de castorplant, die vooral in hete delen van India groeit. Ze doet het goed op arme gronden waar weinig andere gewassen gedijen en heeft weinig water nodig. De plant concurreert dus niet met voedselgewassen en levert de boeren extra inkomsten op.” Van Arkel: “Uit dat ene mislukte programma zijn dus hele mooie andere projecten voortgekomen. Ik zou dan ook ieder ander bedrijf dat duurzaam wil ondernemen adviseren om mislukkingen te omarmen, er transparant over te zijn en partners te zoeken die je kunnen helpen je doelstellingen te bereiken.” Een andere aanmoediging die Van Arkel meestal geeft op de vele duurzaamheids congressen waar ze op de sprekerslijst staat, is dat duurzaam niet duurder hoeft te zijn. “Wij betalen misschien iets meer voor onze grondstoffen en energie, maar omdat we er zuiniger mee omspringen, hebben we ook minder nodig. Bovendien is de publiciteit die wij met ons beleid genereren de beste marketing die je je als bedrijf kunt wensen. Niet voor niets hebben we, sinds we met Mission Zero zijn begonnen, wereldwijd meer dan 450 miljoen dollar bespaard.”
13
Proeftuin voor de techniek Van een fijnstofvanger tot een biologisch uv-filter. Bob Ursem, wetenschappelijk directeur van de Botanische Tuin van de TU Delft, ziet zijn hof als een proeftuin voor de techniek. Hij heeft inmiddels zeventien patenten verworven waarvoor Moeder Natuur de inspiratiebron was. Dat leverde hem de bijnaam ‘tuinman van de technologen’ op.
“W
ist je dat de Sequoia sempervirens een manier heeft gevonden om zichzelf tegen bosbranden te beschermen? Voel maar eens.” Bob Ursem, wetenschappelijk directeur van de Botanische Tuin van de Technische Universiteit Delft, wijst naar de bast van een exemplaar van die bekende statige, hoge naaldboom die in ‘zijn’ botanische tuin staat. De bast voelt zacht aan en veert een beetje. “Zodra er brand ontstaat, perst de boom de zuurstof uit de bast, waardoor die geen vlam vat”, legt hij uit. Ursem wijst op een klein, frisgroen lootje dat voorzichtig uit de schors van de boom steekt. “Als de bosbrand voorbij is, opent de bast zich weer en krijgen nieuwe scheuten de ruimte.” Op basis van dit zelfbeschermingsmechanisme van de sequoia bedacht Ursem een aantal brandvertragende producten, zoals branddeuren en vuur vertragende wanden. En zo kan hij in de 2,8 hectare grote tuin en het bijbehorende kassencomplex nog wel meer voorbeelden aanwijzen van planten en bomen die een inspiratiebron waren voor nieuwe groene vondsten. Niet ver bij de sequoia vandaan staat bijvoorbeeld de Pinus mugo ssp. mughens, een groene den die in gebergten vaak op de boomgrens staat. “De meeste naaldbomen die daar groeien, hebben grijzige naalden. Die kleur krijgen ze door de waslaag die ze tegen de zon beschermt. Maar tijdens een skivakantie in Zwitserland viel me op dat deze pinus groene naalden heeft. De boom moest dus een andere manier hebben om zich te beschermen tegen ultraviolette stralen.” De naalden bleken een filter te hebben dat de schadelijke stralen omzet in blauw licht. Ursem: “Zo’n filter kun je gebruiken in beschermende coatings voor bijvoorbeeld zonnepanelen of satellieten. Maar denk ook aan asfalt of verf. De toepassingen zijn eindeloos.” Kraamkamer van bedrijven De ontdekking van dit biologische uv-filter leverde Ursem in 2005 de innovatie ID-NL jaarprijs op in de categorie sensortechnologie. In 2010 zou hij hiervoor ook de New Venture Prijs winnen. En een ander idee van hem dat letterlijk stof deed opwaaien, is een apparaat dat fijnstof vangt; de kleine, in de lucht zwevende deeltjes afkomstig B ob Ursem: “Dat wat evolutionair beproefd is, is vaak de slimste oplossing.”
15
H2
van verkeer, industrie en landbouw die de gezondheid schaden. De inspiratie daarvoor kreeg Ursem tijdens een wandeling met zijn hond in de duinen van Voorne-Putten. “Net boven een duindoorn zag ik de fijne zand- en zoutdeeltjes schitteren in de zon. Deze fijne stofdeeltjes liftten omhoog. Dat moest wel door elektrostatische afstoting komen. Zo is het idee ontstaan voor een soort draad met hoogspanningslading die de fijne deeltjes stuurt en afvangt.” Dit concept heeft hij inmiddels samen met bouwbedrijf BAM in het Innovatieplatform Luchtprogramma (een samenwerking van de ministeries van VROM, VWS en Economische Zaken) succesvol getest in de Rotterdamse Burgemeester Thomassentunnel. “Maar je zou dit ook kunnen toepassen in operatiekamers van ziekenhuizen”, zegt hij. “En je kunt er de ammoniakuitstoot in de veeteelt mee te lijf gaan.” Rubberboom Het bedrijf ENS Europe ontwikkelt toepassingen voor de vondst van Ursem. Het is een van de drie bedrijven die sinds 2001 – het jaar dat Ursem directeur van de Botanische Tuin werd – vanuit de tuin zijn ontstaan. Ursem zet hiermee een traditie voort. “Dit is de oudste technische botanische tuin ter wereld”, vertelt hij. “Na de Atjeh-oorlog, die in 1914 in het voordeel van Nederland werd beslecht, kwamen veel oliën, gommen, vezels en houtsoorten naar Nederland die onbekend waren voor de industrie. In 1917 besloot Gerrit van Iterson, hoogleraar technische plantkunde, daarom om in Delft een polytechnische tuin te openen waar werd gezocht naar toepassingen voor die exotische materialen in de industrie.” Dat onderzoek zou aan de wieg staan van enkele grote Nederlandse bedrijven. Ursem: “Om de rubberboom verder te bestuderen, werd bijvoorbeeld vanuit de tuin het Nederlands rubberinstituut opgericht. Daaruit is het latere Vredestein ontstaan. De eerste fabriek van pinda-olie, opgericht door Jacobus van Marken, kennen we nu als Calvé. En ook de wortels van de inmiddels door DSM overgenomen Gist-Brocades liggen bij ons. Professor Beijerinck, werkzaam bij de toenmalige Gist- en Spiritusfabriek, had voor zijn onderzoek naar gistcellen hier een plantentuin.” Spraakmakende vondsten In 2001 maakte Ursem de overstap van de Hortus Botanicus in Amsterdam naar Delft. De Utrechtse botanische tuin lonkte ook naar hem, maar Delft was een grotere uitdaging. Hij zag kansen om deze technische tuin internationaal beter op de kaart zetten. Omdat ‘Cultuurtuin voor Technische Gewassen’ wereldwijd niet echt lekker bekt, veranderde hij de naam in ‘Botanische Tuin TU Delft’. Ook lukte het hem om, dankzij zijn eigen vondsten en de studenten en universitair medewerkers die deze verder ontwikkelden, zeventien patenten voor de universiteit te verwerven. e Coffea stenophylla. Delft bleek een paar jaar geleden het enige nog levende D exemplaar ter wereld in huis te hebben van deze woestijnkoffieplant uit West-Afrika.
16
H et living pavilion, een observatiehut die mede wordt ondersteund met kruislings gevlochten takken van lindebomen.
Wetenschappelijk groen aan de Schie
A
an de Delftse Julianaweg ligt tussen de monumentale gebouwen van de Technische Universiteit de Botanische Tuin TU Delft. De 2,8 hectare grote tuin reikt tot aan de Schie. Vroeger heette deze tuin, opgericht in 1917, Cultuurtuin voor Technische Gewassen, omdat deze veel nuttige of ‘technische’ planten bevat. In de tuin zelf staan ongeveer zevenduizend plantensoorten. Daaronder veel ‘technische gewassen’ zoals bijvoorbeeld planten die olie of kleurstoffen leveren of waarvan het hout, de vezels of de bast nuttig kunnen worden gebruikt. Maar er is ook een interessante collectie kruiden en specerijen. De kassen herbergen zo’n tweeduizend soorten planten, waaronder indigo, papyrus en bamboe, maar ook mahonie en kurkeik en andere houtproducerende gewassen die in onze winters niet kunnen overleven. Daarnaast vindt de bezoeker er voedings- en genotsplanten, zoals rijst, suikerriet, cacao, thee en koffie. Meer info via www.botanischetuin.tudelft.nl
18
Het wereldwijd vastleggen van een patent is een ingewikkeld en tijdrovend proces. De universiteit betaalt de kosten hiervoor, in de hoop dat het op termijn geld oplevert. Het is niet zo dat deze patenten voldoende inkomsten opleveren om de kosten van de botanische tuin te dekken. Maar Ursem hoeft niet te vrezen dat zijn tuin bij een toekomstige bezuinigingsronde zal sneuvelen. “Universiteiten kijken altijd kritisch naar budgetten, maar wij kunnen ons nut voldoende aantonen. Alleen al in de afgelopen drie jaar hebben wij vijf promovendi geleverd, zijn er twaalf afstudeerscripties opgesteld aan de hand van onderzoek in onze tuin en spelen we een rol in drie vakken van de universiteit.” Bovendien is het Ursem, mede dankzij zijn spraakmakende vondsten en de organisatie van een groot internationaal congres in 2008, inderdaad gelukt om de tuin wereldwijd op de kaart te zetten. “De universiteit van Melbourne bouwt haar tuin zelfs om naar Delfts model.” ‘Ik ben niet primair
door geld gedreven.’ Levend paviljoen Ook de Delftenaren weten de tuin steeds beter te vinden. De bezoekersaantallen blijven groeien: de teller staat nu op zo’n 43.000 bezoekers per jaar. Vandaag is er een bruiloft op het terrein naast het kassencomplex. Uit de speakers klinken al wat top 40-hits, maar de eerste gasten moeten zich nog laten zien op de door statafels geflankeerde dansvloer. Ursem groet de bruid en bruidegom hartelijk terwijl hij de weg wijst naar het Living Tree Pavilion. Rondom deze observatietoren zijn lindebomen kruislings met elkaar verbonden. “Dit netwerk van takken vormt in feite een groeiend gebouw”, vertelt Ursem. “De hut wordt nu nog met palen ondersteund, maar over een jaar of acht halen we die weg en hebben we een levend paviljoen. Dit verschaft ons kennis over hoe je gebouwen op een natuurlijke manier kunt beschermen en stutten.” Het talent om in al dat groen nieuwe technische snufjes te spotten, is niet iedereen gegeven. Ursem heeft dan ook als voordeel dat hij scheikunde, biologie én een beetje natuurkunde heeft gestudeerd. “Bovendien ben ik al van jongs af aan met de natuur bezig. Zo was ik op zestienjarige leeftijd het jongste bestuurslid van het Wereld Natuur Fonds ooit.” Ook richtte hij plaatselijke afdelingen van de natuurorganisatie IVN op in De Bilt, Zeist en Nieuwegein. En hij bracht geruime tijd in het buitenland door. Eerst in het poolgebied, waar hij voor het Canadese CETA Research Institute en met geld van de National Geographic Society onderzoek deed naar walvissen, en later vanuit de Universiteit Utrecht in de jungle van voormalig Brits-Guiana, waar hij lianen bestudeerde. Inspiratiebron Nog steeds reist hij veel. Zo is de Botanische Tuin TU Delft in Vietnam betrokken bij een project voor kustbescherming met behulp van mangrovebossen. “De mangroves vormen van oudsher een buffer tegen het zeewater, maar onder andere door de garnalenvisserij zijn er veel gesneuveld. Het herstel daarvan is goedkoper dan de aanleg van dijken.” Ursem omschrijft zijn werk niet als biomimicry, maar als biogeïnspireerd leren.
19
De Sequoia sempervirens beschermt zich tegen bosbranden door zuurstof uit zijn bast te persen.
“Biomimicry betekent eigenlijk dat je datgene wat je in de natuur ziet, rechtstreeks toepast. Een goed voorbeeld is de lotusplant. Die heeft een waslaagstructuur met allemaal lamellen waardoor vuil en vocht zich niet aan de plant kunnen hechten. Dat mechanisme wordt inmiddels onder andere in een coating voor ramen toegepast. Hierdoor zijn ze zelfreinigend. Dat is het rechtstreeks kopiëren van de natuur. Ik gebruik die eerder als inspiratiebron voor nieuwe technieken.” Neem de sporenkapsels van topkapselmossen. “Op deze sporenkapsels zitten een soort tandjes die reageren op de luchtvochtigheid. Zelfs als de plant al ruim tweehonderd jaar dood is”, legt Ursem uit. “Deze kristalgestuurde beweging kun je op verschillende manieren kopiëren. Denk bijvoorbeeld aan mobiele telefoons die je kunt opnemen met je adem. Maar het is ook mogelijk om er pleisters mee te maken die de wond bedekken zolang die lekt, en juist beluchten als de wond niet meer lekt. Dat bevordert het genezingsproces.” De toepassing hiervan is nog in de experimentele fase en wordt binnenkort op de markt gebracht. “Ook heb ik ontdekt dat planten goed groeien bij blauw en rood licht. Samen met de universiteit van Wageningen heb ik een speciale ledlamp ontwikkeld waardoor planten optimaal kunnen groeien.” Deze ledlamp is een enorm succes, alleen is Ursem daar zelf niet rijk van geworden. ‘Ik ben niet primair door geld gedreven, maar meer intrinsiek wetenschappelijk’, is het enige wat hij daarover kwijt wil.
20
Evolutionair beproefd Nieuwe technische snufjes met Moeder Natuur als inspiratiebron hoeven niet per definitie groen te zijn, stelt hij. “Meestal is het wel zo dat wat evolutionair beproefd is, vaak de slimste oplossing is. Gemiddeld genomen zijn door de natuur geïnspireerde ontwerpen daardoor zuinig in energieverbruik en beter afbreekbaar.” Dat past volgens hem goed in deze tijd, waarin het cradle-tocradle-denken terrein wint. “40 tot 60 procent van de auto“Cradle-to-cradle-denken onderdelen en 95 procent van de vliegtuigonderdelen zou je wint terrein.” kunnen vervangen door plantaardige materialen die recyclebaar zijn.” In die mogelijkheden tot hergebruik zit ook de winst voor de natuur van al die biogeïnspireerde innovaties, meent hij. Daarnaast is de toenemende aandacht voor de innovatieve kracht van de natuur volgens hem een belangrijk pleidooi voor het behoud ervan. “Wij weten nog zo verschrikkelijk weinig van de natuur. Het is een bron die ongelofelijk breed en variabel is. Daarom moeten we er ook zuinig op zijn.” Dodo onder de planten Ursems botanische tuin is ook betrokken bij natuurbehoud. Zo staan op het met vogel netten overdekte gedeelte zeldzame Nederlandse moerasplanten als het Wahlenbergs klokje, Wahlenbergia hederacea, en klein blaasjeskruid, Utricularia minor. “Behalve dat we hier zeldzame soorten in stand houden, geven we voorlichting aan het publiek over het belang van het behoud van soorten die op de rode lijst staan en dreigen uit te sterven.” Onlangs bleek de tuin zelfs de dodo onder de planten te huisvesten. In de kas wijst Ursem naar een onopvallende koffieplant. “Dit is de Coffea stenophylla, een woestijnkoffieplant uit West-Afrika. We wisten dat het een zeldzame plant was, maar niet dat het nog het enige levende exemplaar ter wereld was. Totdat we een paar jaar geleden een telefoontje kregen van Charlotte M. Taylor van de Missouri Botanical Garden, een koffiespecialist uit de Verenigde Staten. Zij had in onze inventaris gezien dat wij deze plant in onze collectie hadden. ‘Heeft u daar een levend exemplaar van?’, vroeg ze. Toen wij dat bevestigden, zei ze dolgelukkig: ‘Ik stap nu in het vliegtuig!’.” Inmiddels zijn de zaadjes en stekjes van deze koffiestruik verspreid over andere botanische tuinen. Ursem heeft zelf nog geen nieuwe technische toepassing op basis van de plant bedacht. “Maar nu door klimaatverandering de traditionele koffieteeltgebieden gevaar lopen, kunnen plantveredelaars misschien wel iets nuttigs met deze plant. Wie weet drinken we straks koffie uit de woestijn.”
D e kassen van de Botanische Tuin TU Delft herbergen zo’n 2000 soorten, waaronder indigo, papyrus en bamboe en voedings- en genotsplanten, zoals rijst, suikerriet, cacao, thee en koffie.
21
Eilanden van modder Nu is het nog water, maar over een paar jaar moeten er de Marker Wadden verrijzen. Voor de aanleg van deze eilanden in het Markermeer-IJmeer wordt het slib uit datzelfde meer gebruikt. Daarmee heeft het grootste natuurontwikkelingsproject van Nederland meteen een oplossing gevonden voor de modderdeken die er het bodemleven verstikt.
E
en visdiefje scheert soepeltjes door de helderblauwe lucht boven het Markermeer. Plotseling duikt de zwart-witte vogel naar beneden voor een maaltijd onder de waterspiegel. Vanaf een winderige Houtribdijk kijkt Roel Posthoorn tevreden toe. “Eind 2013 is hier een klein proefeiland aangelegd om te onderzoeken hoe de waterkwaliteit en ecologische diversiteit verbeterd kan worden. Het nieuwe eiland trekt meteen vogels aan, zoals dit visdiefje. Langs de oevers ontstaat meer bodemleven, en dat betekent weer voedsel voor vogels”, vertelt Posthoorn, projectdirecteur van de ‘Marker Wadden’ van Natuurmonumenten. Dikke deken Het Markermeer-IJmeer is met 700 vierkante kilometer een van de grootste zoetwater gebieden van Europa en ligt ingeklemd tussen de provincies Noord-Holland en Flevoland. In dit meer komen over een paar jaar nieuwe eilanden te liggen, net achter de Houtribdijk die Enkhuizen met Lelystad verbindt: de Marker Wadden. De eilanden gaan de natuur ‘een handje helpen’. Want het watergebied is al jaren een ecologisch zorgenkindje. Ofschoon het Europees beschermd natuurgebied is, kampt het meer met troebel water en daalt het aantal vissen en vogels al jaren. Een van de boosdoeners blijkt het rond zwevende slib te zijn, dat losgewoeld wordt door de aanhoudende wind. “De bodem bestaat voornamelijk uit klei en veen”, vertelt Posthoorn. “Dat is zacht materiaal en vormt een rondzwevende sliblaag. In het verleden werd dat slib vanzelf afgevoerd naar het IJsselmeer en de Waddenzee, maar met de aanleg van de Afsluitdijk en later de Houtribdijk kan het niet meer weg. De modderlaag ligt als een dikke deken in het water.” De Houtribdijk heeft nog een ander nadeel: hij blokkeert de aanvoer van relatief voedselrijk water uit de IJssel. De natuurwaarde van het Markermeer-IJmeer laat dan ook te wensen over. Bezochten eind jaren tachtig van de vorige eeuw nog tienduizenden watervogels het gebied, tegenwoordig is hun aantal schrikbarend laag. Brilduikers, toppers en kuifeenden zijn sterk afgenomen door een tekort aan de voedzame driehoeksmossel. Viseters zoals zwarte sterns, nonnetjes en visdiefjes blijven weg door een terugloop van spiering.
Het Markermeer-IJmeer gezien vanaf de Houtribdijk.
25
H3
Lastig in te polderen
H
et oorspronkelijke idee was om het Markermeer in te polderen. In de plannen van ingenieur Cornelis Lely uit 1891 stond de Markerwaard onder de naam ‘Zuidwestpolder’ veelbelovend op de kaart. Het nieuwe land zou ingepolderd worden op de plek waar toentertijd de Zuiderzee lag. De Noordoostpolder, Oostelijk Flevoland en Zuidelijk Flevoland werden na de bouw van de Afsluitdijk in 1932 drooggelegd. Door een opeenstapeling van problemen werd de inpoldering van de Markerwaard op de lange baan geschoven. “De Markerwaard zou in de plannen van Lely als een van de eerste polders worden aangelegd, maar de andere polders bleken lucratiever en kregen voorrang. Vanaf 1970 kwam er steeds meer discussie over het nut en de noodzaak van de Markerwaard”, vertelt Roel Posthoorn van Natuurmonumenten. Langzaam groeide het idee om het meer te laten voor wat het was. Recreanten en natuurliefhebbers ontdekten het watergebied en de lobby voor het openhouden van het Markermeer zwol aan. Uiteindelijk viel het doek voor de Markerwaard in 2006 met het overheidsbesluit om definitief niet in te polderen.
26
Op het proefeiland in het Markermeer-IJmeer wordt onderzocht hoe het moeras zich ontwikkelt en welke vegetatie opkomt. Katalysator De levensloop van het zoetwatergebied blijkt een belangrijke oorzaak van de problemen. “Het Markermeer-IJmeer is nooit bedoeld als meer”, licht de projectdirecteur toe. “De vorm heeft veel weg van een badkuip: de randen zijn steil en van hard materiaal, namelijk stortsteen. Het heeft geen natuurlijke oevers met de daarbij behorende planten en dieren. Voor veel waterplanten is het te diep.” Ook het door mensen aangestuurde waterpeil blijkt negatief uit te pakken. Posthoorn: “Door de komst van dijken en sluizen is het Markermeer-IJmeer geïsoleerd geraakt van de rivier en de zee. De aanvoer van voedingsstoffen ontbreekt, met minder vissen en vogels tot gevolg.” In de periode tussen 2008 en 2010 spande de overheid zich in om het Markermeer-IJmeer er bovenop te krijgen, maar een grootschalige aanpak bleef uit. “De maatregelen om de kwaliteit te verbeteren, zouden betaald worden uit de winst van de nieuwbouwplannen in de regio Almere en Amsterdam. De economische crisis gooide echter roet in het eten.
27
Tegelijkertijd besloot de overheid flink te bezuinigen op natuur. Het geld ontbrak om het Markermeer-IJmeer op grote schaal te herstellen.” Posthoorn trok zich de onzekere toekomst van het Markermeer aan en schreef in 2011 het plan voor de Marker Wadden: een archipel van eilanden en slibgeulen die voedselrijke plekken moet opleveren voor vissen en vogels. Daarna ging het snel. Begin 2012 ontving Natuurmonumenten 15 miljoen euro van de Nationale Postcode Loterij om de eerste fase van de Marker Wadden uit te voeren. Die toekenning bleek te werken als een katalysator en trok meer financiers over de streep, waaronder het ministerie van Economische Zaken, het ministerie van Infrastructuur en Milieu en de provincie Flevoland. Dode modder Op dit moment is er nog niets te zien van de Marker Wadden. Het donkerblauwe water golft rustig en een enkel bootje schuift in de verte voorbij. Maar in 2016 verschijnen de eerste baggeraars om het eerste eiland van 500 hectare aan te leggen, met daaromheen nog eens 1000 hectare aan geulen en ‘Dit meer heeft veel weg slenken onder water. Het eiland is gepland tussen Enkhuizen van een badkuip.’ en Lelystad en zal bestaan uit moeras, zandbanken, strandjes, rietoevers en wilgenbosjes. Daarna volgen stapsgewijs nog meer eilanden, tot uiteindelijk een natuurgebied van maar liefst 10.000 hectare zal ontstaan. De Marker Wadden is daarmee het grootste natuurontwikkelingsproject van Nederland.
Proefeiland
H
et troebele water bleef niet onopgemerkt door de Nederlandse overheid. Om te onderzoeken wat het Markermeer-IJmeer nodig heeft om er ecologisch weer bovenop te komen, startte Rijkswaterstaat in 2010 het onderzoeksproject ‘Natuurlijker Markermeer-IJmeer’, met daarin onder andere zeven veldexperimenten. Die geven zicht op de haalbaarheid en effectiviteit van maatregelen om de ecologische kwaliteit en diversiteit te vergroten. Het proefeiland achter de Houtribdijk is er één van. “We onderzoeken hoe je een dergelijk moeras in dit gebied kan realiseren, hoe snel het moeras zich ontwikkelt en welke vegetatie er ontstaat”, vertelt Monique Busnach-Blankers, projectleider bij Rijkswaterstaat. Al loopt het onderzoek nog tot eind 2015, toch is ze tevreden met de eerste resultaten: “Het is verrassend om te zien hoe snel het slib droogvalt, welke planten zich vestigen en welk leven dat vervolgens weer aantrekt.” Bij de aanleg van de Marker Wadden wordt al gebruik gemaakt van de kennis uit het onderzoeksproject. Ook toekomstige projecten in het gebied mogen gebruik maken van de onderzoeksresultaten. Roel Posthoorn op het proefeiland achter de Houtribdijk.
29
Bij de aanleg van de nieuwe eilanden wordt gebruik gemaakt van natuurlijke processen, ook wel ‘bouwen met natuur’ genoemd. In deze ontwerpfilosofie is de natuur geen vijand van de mens, maar juist bondgenoot. Dat gaat als volgt: de Marker Wadden worden gemaakt van zand, klei en slib uit het meer in plaats van grond van elders, wat gangbaar is in de waterbouw. Door ook het slib als bouwmateriaal te gebruiken, is meteen een oplossing gevonden voor de slibdeken die nu het bodemleven verstikt. “Dode modder krijgt op deze manier een nieuw leven als voedselrijke slikplaat”, aldus de projectdirecteur. Nog niet eerder werd op deze schaal een natuurgebied ontwikkeld. Posthoorn: “Het is een innovatieve aanpak die we samen met de baggeraars willen uitwerken en waar nieuwe technieken uit de waterbouw voor nodig zijn. Bij het eerste eiland laten we veel ruimte aan de waterbouwbedrijven om met de beste oplossing te komen. Verder moet direct naast het eiland een kilometers lange geul gegraven worden op de bodem van het meer. In de loop van de tijd bezinkt het slib daarin, zo is de verwachting. Vervolgens zuigen de baggeraars het slib uit de geulen en slenken, en pompen dat naar de dichtbij gelegen slikvelden. Ecologisch paradijs Bouwen met natuur vraagt wel wat geduld. De slikvelden ontstaan niet in één keer, maar worden door de jaren heen opgevuld met modder. Het eerste deel van circa 100 hectare is naar verwachting in 2018 klaar, de andere delen van het eiland volgen daarna. De aanleg is bewust opgeknipt in fases. “We weten niet precies hoe snel het slib bezinkt en hoe het eiland zich ontwikkelt. Met de aanleg van het eerste eiland leren we hoe de natuur zich gedraagt. Bij het maken van de andere eilanden gebruiken we die kennis”, legt Posthoorn uit. Onderzoekers, waterbouwers en natuurontwikkelaars kijken nieuwsgierig mee naar de innovaties in het Markermeer-IJmeer. “De ervaring die we hier opdoen, is interessant voor zoetwatergebieden in de hele wereld”, zegt Posthoorn. Niet alleen dieren zijn straks welkom op het ecologische paradijs achter de Houtribdijk. Posthoorn droomt van een bootverbinding naar de Marker Wadden vanaf de steden Lelystad en Enkhuizen, zodat het eiland bereikbaar wordt voor wandelaars. “Rond het Markermeer-IJmeer wonen maar liefst een half miljoen mensen, de stad Amsterdam niet eens meegerekend. Het is enorm groot en ligt midden in de Randstad. Toch weten veel mensen niet eens waar het ligt. Het lijkt een beetje vergeten. Met de Marker Wadden willen we het gebied aantrekkelijk maken voor mens en dier.”
“ Het is verrassend om te zien hoe snel het slib droogvalt, welke planten zich vestigen en welk leven dat vervolgens weer aantrekt”, zegt Monique Busnach-Blankers van Rijkswaterstaat.
31
Zandmotor en Slibmotor
‘B
ouwen met natuur’ is in opmars. In deze Nederlandse filosofie helpt de natuur bij het ontwerp en de aanleg van natte infrastructuur. Nederlandse waterbouwers zijn er van oudsher juist op gericht de natuur buiten de deur te houden, getuige de stevige dijken langs de rivieren en de kust. Maar sinds een aantal jaar is er een kentering; ingenieurs laten, daar waar kan, steeds meer ruimte voor natuurlijke processen. Een voorbeeld. Langs de Zuid-Hollandse kust is in 2011 een hoop zand opgespoten, beter bekend als de Zandmotor. Wind, golven en de stroming verspreiden het zand de komende twintig jaar langs de kust. Het nieuw gevormde strand en duin zijn bedoeld om het achterland droog te houden en dragen bij aan natuurontwikkeling. Een vergelijkbaar voorbeeld is de Slibmotor langs de Waddenzee, die een oplossing moet gaan bieden voor de kostbare baggeroperaties in de havens van Harlingen, Den Helder, Eemshaven en Delfzijl. Baggeraars halen elk jaar 1,2 miljoen kuub slib uit elk van deze havens en storten dat vervolgens in zee. Slib stroomt jaarlijks weer richting de havens; en zo blijft baggeren nodig. De Slibmotor maakt gebruikt van diezelfde zeestroming, maar dan in de gewenste richting. Het slib wordt op een nauwkeurige plek gestort, waarna de stroming het geleidelijk afzet op de kwelders. Martin Baptist is onderzoeker bij IMARES Wageningen UR en heeft hoge verwachtingen: “Met de Slibmotor slaan we twee vliegen in één klap. Doordat het sediment beetje bij beetje wordt aangebracht, ontstaat natuurlijke kweldergroei, wat ecologisch interessant is. Daarnaast verwachten we dat het bij sommige havens baggerkosten kan besparen, omdat er minder slib in die havens terugstroomt.” Baptist is tevens verbonden aan Stichting Ecoshape, die bouwen met natuur stimuleert in Nederland en daarbuiten. De stichting bestaat uit een consortium van onderzoekers, bedrijven, natuurorganisaties en overheden. Meer informatie: www.ecoshape.nl
H et Markermeer-IJmeer is een van de grootste zoetwatergebieden van Europa. “De ervaring die we hier opdoen, is interessant voor zoetwatergebieden in de hele wereld”, zegt Roel Posthoorn.
32
De natuur als spiegel voor de bedrijfsziel Wat kan een bedrijf leren van de Waddenzee? Peter Kuikman en Bowine Wijffels ontwikkelden een model aan de hand waarvan organisaties lessen kunnen trekken uit de natuur. Ofwel: waarom overcapaciteit juist goed is, al denken ondernemers van niet.
“V
eel organisaties worstelen met de vraag hoe ze kunnen meebewegen met alle veranderingen, zeker nu met de economische crisis. Ze willen innoveren, maar weten niet altijd hoe”, zegt Bowine Wijffels, opgeleid als docent biologie en tegenwoordig procesbegeleider en eigenaar van Cailin Partners. Samen met ecoloog Peter Kuikman ontwikkelde zij een bedrijfsmodel dat geïnspireerd is door de natuur. Want de natuur zit boordevol leerzame principes die ondernemingen kunnen overnemen en toepassen. Het tweetal raakt niet uitgepraat over deze aanpak en de filosofie daarachter, die ze zelf ‘EcoBIZZ’ hebben gedoopt. Als voorbeeld noemen ze de Waddenzee: met de getijden werking, de seizoenen en de menselijke invloeden is dat ecosysteem geen dag hetzelfde – en toch blijft het gebied een eenheid. “Veel bedrijven herkennen zich in het dynamische karakter van de natuur”, zegt Wijffels. Voedselrelaties Kuikman en Wijffels hebben een knus hoekje opgezocht in het futuristische Atlasgebouw op de Wageningen Campus. Een zacht geroezemoes stijgt op uit de centrale hal en een handjevol studenten loopt in gedachten verzonken door de gang. De EcoBIZZ-methodiek, stelt Wijffels, gaat iets verder dan het simpelweg nabootsen van een plant of dier. Daarvoor is de natuur net te ingewikkeld. “Het nadoen van een eigenschap van een organisme is geen garantie voor succes. Je moet de natuur eerst begrijpen als systeem: waarom werkt iets op die plek? Een giraffe heeft een lange nek; dat is handig voor het vinden van eten op de savanne, waar veel concurrentie is. Maar dat betekent niet dat een lange nek op elke plek voedsel garandeert.” Een belangrijke uit de natuur afkomstige tip is om meerdere voedselrelaties te hebben, zegt Kuikman van onderzoeksinstituut Alterra. Een ecosysteem bestaat uit heel veel soorten voedselrelaties. Verdwijnt er een planten- of diersoort, dan vangt Moeder Natuur dat op en zet andere spelers in. Ontbreekt die flexibiliteit bij organisaties, stelt de Wageningse onderzoeker, dan kan het misgaan. “Lange tijd was de natuursector bijvoorbeeld sterk gericht op het krijgen van overheidsgeld. Na de bezuinigingen op
P eter Kuikman en Bowine Wijffels ontwikkelden een bedrijfsmodel geïnspireerd op de natuur.
35
H4
het natuurbeleid door toenmalig staatssecretaris Henk Bleker van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie braken er voor veel natuurorganisaties moeilijke tijden aan. Ze waren niet voorbereid op het vinden van nieuwe geldbronnen. Hun positie was minder kwetsbaar geweest als ze meer voedselrelaties hadden onderhouden.” Familiebedrijven Het succesvolle ecosysteem blijkt ook flexibel te zijn, maar hoe gaat dat in zijn werk? De crux, verklapt Kuikman, zit hem in het hebben van overcapaciteit. “Ondernemers zijn er gewoonlijk op gericht zo efficiënt mogelijk te werken. Iets wat niet direct nodig is, gaat meteen overboord. Denk bijvoorbeeld aan ‘Het concept spreekt gespecialiseerd personeel, terwijl die mensen op een later moment organisaties aan.’ vaak toch weer nodig zijn en dan alsnog ingehuurd moeten worden. In de natuur werkt dat anders. Daar zie je juist dat er reserves worden aangemaakt. Organismen beschikken over een voorraad DNA. Op het moment dat er behoefte aan is, zoals bij plagen en ziekte, wordt dat DNA ingezet om bijvoorbeeld aangetaste cellen te repareren. Ook in de bodem vind je bacteriën die soms jarenlang niets doen – totdat ze nodig zijn en actief worden.” De ecoloog realiseert zich dat zijn boodschap haaks staat op de huidige bedrijfscultuur van bezuinigen. Toch is hij ervan overtuigd dat overcapaciteit bedrijven helpt met veranderingen om te gaan. Wijffels en Kuikman maken de vergelijking met familiebedrijven, die zich tijdens de economische crisis juist bijzonder stabiel tonen. “Familiebedrijven hebben van nature al een lichte overcapaciteit. Ze koesteren expertise langer dan niet-familiebedrijven. Opa helpt mee in de zaak, een tante doet de boekhouding. Je ziet dat zo’n onderneming veranderingen beter opvangt. En juist die schijnbaar overbodige mensen kunnen iets nieuws ontwikkelen of bijspringen als het nodig is.” Vitaal leiderschap Het tweetal lanceerde hun model op de Dutch Design Week in Eindhoven en oogstte enthousiaste reacties. “Je merkt dat het concept aanspreekt bij organisaties”, zegt Wijffels. Het ecosysteem-denken is nog nieuw en zal nog wat veranderen de komende tijd. Maar dat is helemaal niet erg, benadrukt ze. “Dat is juist goed. Het model moet niet statisch zijn, we ontwikkelen het niet voor de eeuwigheid. Het is de bedoeling dat onze methodiek mee beweegt met de tijd.” Het bedrijf Resilians is aan de slag gegaan met EcoBIZZ. Dit landelijk werkende coaching bedrijf nam op zijn jaarlijkse visiedag de ecologie-spiegel ter hand. Directeur Michiel Mast kijkt terug op een geslaagde sessie. Op een sfeervolle boerderij in Bunnik kregen de medewerkers opdrachten uit het groene gedachtegoed. Eén daarvan was het in kaart brengen van de voedselrelaties van het bedrijf. Daaruit bleek onder andere dat Resilians zich in de toekomst meer dient te richten op managers. “Leidinggevenden zien coaching
36
Een groep onderzoekers van Alterra denkt mee over het EcoBIZZ model.
Het EcoBIZZ-model
I
n het groene gedachtegoed staan drie succesfactoren centraal: voedsel, voortplanting en veiligheid. Want, zeggen de bedenkers van EcoBIZZ, alle organismen in de natuur zijn erop gericht voldoende voedsel te hebben, zich in stand te houden en zich voort te planten, en de soort te beschermen tegen gevaren en schade. Hun model gaat uit van vier principes uit het ecosysteem, namelijk kringlopen (circulariteit, dus ook hergebruik van rest en afval), diversiteit (verscheidenheid in relaties), veerkracht (reserves en aanpassingsvermogen) en evolutie (ontstaan van variaties door groei en successie). Deze vier basisprincipes zijn verantwoordelijk voor het succes van een ecosysteem, ook wel dynamische stabiliteit genoemd door EcoBIZZ. En binnen een ecosysteem werkt alles naar efficiëntie, bijvoorbeeld efficiëntie met betrekking tot het gebruik en doorgeven van energie. Dat onderdeel komt bij evolutie aan de orde. Vervolgens hanteert het model vijf type relaties die in een ecosysteem voorkomen: relaties met predatoren, prooien, parasieten, partners en plagen. Tot slot benoemt het model de invloeden van de omgeving in een ecosysteem, zoals de wind, het water, de bodem en het klimaat. Daarbij maken de onderzoekers nog verschil tussen cyclische en niet-cyclische invloeden. Cyclische invloeden zijn bijvoorbeeld de getijdenwerking of de seizoenen, en niet-cyclisch storm of brand. Meer informatie over EcoBIZZ, een biomimicry aanpak voor duurzaam ondernemen, is te vinden op: www.nature-wise.nl.
37
als iets voor de medewerkers, niet voor henzelf. We gaan nu bijeenkomsten over vitaal leiderschap voor hen organiseren”, vertelt Mast. Zwermen Directeur Mast past al een aantal principes uit de natuur toe in zijn bedrijf. Zo bracht een oefening over ‘zwermen’ nieuwe inzichten over samenwerking op de werkvloer. “Het team stond buiten op een grasveld en elke medewerker nam twee collega’s in gedachten met de opdracht om steeds dezelfde afstand tot hen te houden. Als één iemand zich verplaatste, bewoog de hele groep mee. Het was bijzonder om te ervaren hoe we als groep in beweging kwamen, net zoals een troep vogels”, zegt hij. De zwerm symboliseert wat hem betreft het onderlinge contact tussen collega’s en het voor ogen houden van een gezamenlijk doel. “Het onderlinge vertrouwen in een team is de voedingsbodem voor innovaties.” Niet iedereen zal de natuur als de meest voor de hand liggende leermeester zien, vermoedt Mast. Als liefhebber van duurzaamheid en evolutie was de EcoBIZZ-aanpak
38
Bowine Wijffels: “Veel bedrijven herkennen zich in het dynamische karakter van de natuur.” voor hem een logische keuze. Maar andere managers associëren de term ecosysteem wellicht met geitenwollen sokken en het alternatieve circuit. Ten onrechte, stelt Mast. “Het bedrijfsleven is soms huiverig voor groen. Ze vrezen dat dit niet zakelijk is. Maar de aanpak draait niet om het verminderen van het papierverbruik, hij gaat over natuurlijk leiderschap, geïnspireerd door de principes uit de natuur die ecosystemen succesvol maken”, benadrukt hij. Inmiddels dringt de schemering zich op aan weerszijden van het glazen Atlas-gebouw. Een steeds langer wordende slinger van autolichtjes siert het landschap in de richting van de snelweg. Het belangrijkste advies aan bedrijven? “Omarm de complexiteit”, zeggen Kuikman en Wijffels in koor. Kuikman besluit: “Een ecosysteem is altijd op zoek naar een nieuw evenwicht waarbij oneindig veel invloeden en factoren op elkaar in werken. Neem die complexiteit als gegeven.”
39
Dordrecht als ecosysteem
H
oe bekijk je een regio door de ogen van een ecosysteem? Miriam Scha is een van initiatiefnemers van het plan ‘Het Eiland van Dordrecht als ecosysteem’. Scha is enthousiast over het eiland met de Biesbosch, het buitengebied, de rivieren en de stad. Maar Dordrecht kent ook zijn uitdagingen. “De belangen van industrie, landbouw, natuur en recreatie liggen soms uit elkaar. Om het eiland aantrekkelijk te houden voor de volgende generaties, moeten we investeren in duurzaamheid”, vertelt de Dordtse. Scha ziet kansen voor stadslandbouw en een grotere biodiversiteit in het buitengebied. “De akkerbouwgebieden die kwetsbaar zijn voor ziekten en plagen, bestaan vooral uit monoculturen. Wisselende teelten en bloemrijke akkerranden maken het eiland sterker en mooier.” Het ecosysteemdenken is niet helemaal nieuw voor haar. In haar werkzame leven als HRM-manager bij de gemeente Dordrecht maakte Scha al gebruik van principes uit de natuur, zoals de manier waarop mieren zich organiseren. “Mierenkolonies hebben een duidelijke rolverdeling. Je hebt verkenners, voedselverzamelaars, luizenkwekers en de verzorgers van de jongen. Verandert er iets in de kolonie, dan passen de mieren zich snel aan. Tijdelijk verrichten ze probleemloos andere taken, zoals het maken van luchtkanalen bij warmte, of het verhuizen van een deel van de kolonie bij schaarste”, zegt Scha. Die flexibiliteit vergroot de overlevingskans van de kolonie. Hoe vertaalt zich dit naar de werkvloer? “Laat medewerkers regelmatig bespreken welke rol of taak het best bij hen past. De een is toe aan scholing of een nieuwe uitdaging, terwijl de ander tijdelijk een stapje terug wil doen door een druk privéleven.” Met een flexibele organisatie en tevreden medewerkers tot gevolg, aldus de voormalig personeelsmanager. Terug naar Dordrecht. Scha en haar levenspartner Frans Beuvens, tevens bioloog, zitten om tafel met lokale overheden, agrariërs en natuurorganisaties, en de reacties op het plan zijn positief. “Je merkt dat we een snaar raken. Uiteindelijk wil iedereen een gezond en aantrekkelijk eiland.” En net zoals in de natuur is het een organisch proces. “We werken met globale doelen zoals het vergroten van de biodiversiteit, waarbij we de natuur als inspiratiebron nemen. Verder sluiten we aan bij bestaande duurzame initiatieven en willen we de samenhang tussen alle belangen op het eiland versterken.”
Zicht op ‘De Merwelanden’ op het eiland van Dordrecht.
40
Varen dankzij Flipper Binnenvaartschip Triade heeft de primeur: geen schroef, maar een op- en neerbewegende vleugel waarvoor de staart van een dolfijn de inspiratiebron was. Die verbruikt tot 50 procent minder brandstof en is daarmee een schoon alternatief voor de gangbare schroefaandrijving. Toch heeft het bedrijf dat de ‘dolfijnenstaart’ ontwikkelde moeite deze duurzame scheepvaart-innovatie aan de man te brengen.
D
e Triade dobbert geduldig op de scheepswerf van het Vlaamse stadje Zelzate. Het negentig jaar oude binnenvaartschip is tijdelijk uit de vaart voor klein onderhoud. Via een geïmproviseerd trappetje klimt schipper Harm Bathoorn behendig over de naastgelegen schepen naar zijn spits, zoals het type heet. “Er moest een kleine deuk uit het schip worden gehaald, maar volgende maand varen we weer”, vertelt hij terwijl een indrukwekkend groot containerschip voorbijschuift op het Kanaal van Gent naar Terneuzen. Ondanks haar hoge leeftijd herbergt de Triade een innovatie op het gebied van de scheepvaart. Als enige ter wereld vaart het vrachtschip namelijk met een brede vleugel in plaats van met een schroef. Deze ‘staart’ zit aan de onderkant van het schip en maakt een soepele op- en neergaande beweging, waarbij een lichte kiepbeweging plaatsvindt. De flapper, zoals Bathoorn de vleugelaandrijving zelf noemt, is geïnspireerd door de staart van een dolfijn.
Schoon schip Het idee van de ‘dolfijnenstaart’ is afkomstig van O-foil, een Nederlands ingenieursbedrijf dat een schoner alternatief wil voor de schroefaandrijving bij binnenvaartschepen. Want juist de scheepsschroef blijkt een grootverbruiker van brandstof, met veel vervuiling tot gevolg. “Een binnenvaartschip vaart regelmatig door ondiepe vaargeulen van Europese rivieren. Door de beperkte diepgang is het schip aangewezen op een te kleine scheepsschroef. Die is niet efficiënt, waardoor een groot schip tussen de 200.000 en 400.000 liter dieselolie per jaar verbruikt”, legt Patrick Heuts, mede-eigenaar van O-foil, uit. Want ofschoon de binnenvaart erom bekendstaat ‘schoner’ te zijn dan het vervoer over de weg, raken schippers volgens hem op het gebied van duurzaamheid achterop. “Vrachtwagens zijn de afgelopen jaren schoner geworden door strengere wetgeving. Op dit moment is de CO2 -uitstoot van de binnenvaartvloot per tonkilometer nog lager. Met het huidige tempo van verduurzaming in de binnenvaart zal het vervoer per vrachtwagen over een aantal jaar schoner zijn dan dat met binnenvaartschepen.” H et vrachtschip Triade vaart met een vleugelaandrijving in plaats van met een schroef.
43
H5
Het uitblijven van schonere schepen ligt volgens Heuts aan de overcapaciteit van schepen in de binnenvaart. “Schippers verdienen te weinig. Door te lage winsten worden er geen grote investeringen gedaan. In het segment kleine schepen zijn de laatste dertig jaar vrijwel geen nieuwe vaartuigen gebouwd, waardoor deze gemiddeld ouder zijn dan zestig jaar. Vergelijk dat met vrachtwagens: die worden elke vijf tot zeven jaar vervangen voor nieuwe en duurzamere exemplaren.” Dolfijnen Om het hoge brandstofverbruik van binnenvaartschepen te beteugelen, ontwikkelde O-foil de vleugelaandrijving. “De vleugel verbruikt tot 50 procent minder brandstof dan een gangbare schroefaandrijving en heeft daardoor een veel lagere CO2 -uitstoot”, stelt Heuts. Voor het ontwerp liet O-foil zich inspireren door de natuur. Heuts: “We zochten ideeën voor een energiezuinige voortstuwing van schepen en kwamen uit bij dolfijnen. Die bewegen zich heel efficiënt voort en hebben weinig energieverlies. Dolfijnen hebben een platte, brede staart die krachtig op en neer beweegt. Dat principe hebben we met een eenvoudig mechanisme nagebouwd.” O-foil maakte schaalmodellen van één op negen en liet deze testen bij onderzoeksinstituut Marin in Wageningen. Om de vleugel op de vaart uit te proberen, benaderde O-foil diverse schippers, waaronder Bathoorn. Die was niet meteen om. “Op de tekentafel zag het ontwerp er goed uit, maar ik twijfelde aan de praktische haalbaarheid van de constructie”, zegt hij nu daarover. Hier en daar werd het ontwerp aangescherpt en Bathoorn raakte dusdanig overtuigd dat hij de knoop doorhakte. “Mijn kinderen zijn geboren op de Triade, ik heb het schip al 25 jaar. De Triade is afbetaald en het is mijn reserveschip, zodoende durfde ik het avontuur aan.” Een ingrijpende verbouwing volgde, want de originele achterkant van de Triade was niet geschikt voor een flapper. “Het achterschip van een spits is gewoonlijk heel smal. Door de vleugelaandrijving moet de achterkant juist breed zijn om zo veel mogelijk water te kunnen verplaatsen”, legt de schipper uit. In 2013 was het eindelijk zover: het schip met dolfijnenstaart ging te water voor een proefvaart in het Volkerak. In hetzelfde jaar ontving O-foil uit handen van Virginoprichter en milieuactivist Richard Brandson de tweede prijs in de Green Challenge van de Nationale Postcode Loterij voor hun bijdrage aan het verduurzamen van de scheepvaart.
P atrick Heuts (links) ontwikkelde een schoner alternatief voor de gangbare schroefaandrijving bij binnenvaartschepen.
44
Prettig voor vissen De vernieuwde Triade vaart nu over de Nederlandse en Belgische wateren. Het schip is opvallend stil, en dat heeft te maken met de vleugelaandrijving. Bij een gangbaar schip met een snel draaiende schroef ontstaan er kleine explosies in het water die geluid veroorzaken, ook wel cavitatie genoemd. De flapper beweegt langzamer dan een schroef, waardoor cavitatie uitblijft. “Dat is niet alleen prettiger voor de schipper, maar ook voor de vissen”, zegt Heuts. De Triade is een hybride schip dat elektrisch wordt aandreven met een dieselgenerator. Schipper Bathoorn droomt van goed betaalbare accu’s met voldoende vermogen. Het liefst vervangt hij de dieselolie voor brandstofcellen. “Op dit moment zijn er geslaagde experimenten met bussen die rijden op waterstof. Met brandstofcellen op waterstof zou ik nul emissie van schadelijke stoffen hebben. Maar dat is toekomstmuziek, want brandstofcellen zijn op dit moment ‘Mijn collega-schippers onbetaalbaar.” zijn nieuwsgierig.’ Lange adem Het schip met dolfijnenstaart trekt veel bekijks op de werf. Bathoorn: “Collega-schippers zijn nieuwsgierig hoe het gaat met de flapper, je merkt dat ze het schip extra in de gaten houden.” Maar ondanks die interesse loopt het nog geen storm bij O-foil. Het geld blijkt een drempel te zijn. “Het ombouwen van een bestaand schip is ingrijpend en daarmee kostbaar”, concludeert ingenieur Heuts. Daarom richt O-foil zijn pijlen op nieuwe schepen, gebouwd in Nederland. Heuts: “Het plaatsen van een vleugelaandrijving op een nieuwbouw schip is interessant voor schippers. Het levert veel voordelen op en is niet veel duurder dan anders.” Het verduurzamen van de scheepvaart vergt wel een lange adem, bekent Heuts. “Ik investeer al jaren in het verkleinen van de milieu-impact van schepen en neem daarbij enorme risico’s. We zijn grote leningen aangegaan en hebben zes mensen op de loonlijst staan. Ondertussen hebben we nog niets verdiend aan de vleugelaandrijving.” O-foil kreeg vorig jaar steun vanuit Brussel met de toekenning van een grote Europese subsidie. Een van de voorwaarden is dat het bedrijf een aanzienlijk bedrag mee moet investeren met privaat geld. “Dat geld hebben we nog niet en daardoor blijft de subsidie in Brussel liggen. Dit werkt enorm blokkerend. We krijgen onze innovatie moeilijk de markt op”, zucht Heuts. Frankrijk Voorlopig vaart Bathoorn trouw zijn wisselende vrachten over de Europese rivieren. Vanuit zijn hoge stuurhut kijkt hij naar de invallende schemering op de Vlaamse werf. De Triade ligt voor klein onderhoud op de werf van Zelzate in België, aan het Kanaal van Gent naar Terneuzen.
47
Patrick Heuts: “De vleugelaandrijving verbruikt tot 50 procent minder brandstof dan een gangbare schroefaandrijving en heeft daardoor een veel lagere CO2 uitstoot.” Harm Bathoorn liet de achterkant van zijn schip grondig verbouwen om er een ‘ dolfijnenstaart’ te plaatsen. “Mijn drie kinderen zijn inmiddels allemaal volwassen. Over een paar jaar wil ik met mijn vrouw voor de lol gaan varen over de kleine riviertjes in Frankrijk, waar je met een groter schip niet kan komen. Met de Triade kan dat wel, die gaat met het grootste gemak door ondiepe wateren.” Maar eerst is er werk aan de winkel. Met het verdwijnen van de schroefaandrijving is er leefruimte vrijgekomen onderin het schip. Op de plek van de voormalige machinekamer heeft Bathoorn eigenhandig een douche gebouwd. Ook de woonkamer heeft een nieuwe look gekregen met houten latjes tegen de muren. “Samen met mijn zoon getimmerd”, zegt de schipper trots. Nu nog een peertje in de doucheruimte en de Triade is weer klaar voor de vaart.
48
Op avontuur in de Emmense wildernis Dierenpark Emmen krijgt een nieuw, ruimer onderkomen aan de rand van het centrum van de stad én een nieuwe naam. Wildlands Adventure Zoo Emmen hoopt straks met allerlei spannende attracties het publiek opnieuw in groten getale te lokken. Bij de bouw zijn dierenwelzijn en duurzaamheid de leidraad. De natuur vormt de inspiratiebron.
I
n het rijk van Zulu de leeuw heersen nu nog bulldozers, shovels en kiepwagens. De aanleg van Wildlands Adventure Zoo Emmen is in volle gang, opdat bouwbedrijf VolkerWessels het nieuwe 22 hectare grote park in het najaar opleveren kan. En als in maart 2016 de deuren voor het publiek opengaan, zien trouwe bezoekers van de dierentuin niet alleen bekende parkbewoners zoals Zulu terug; ze ontmoeten ook nieuwe dieren. Een stel ijsberen en een groepje pelsrobben die in Nortica wonen bijvoorbeeld, een van de vier nieuwe themagebieden van het park. Zij zullen straks onderdeel zijn van een beleving, vertelt Frankwin van Beers, de directeur van Dierenpark Emmen. “Dierenpark Emmen is altijd vooruitstrevend geweest”, zegt hij terwijl hij in grote rubberen laarzen enthousiast over de bouwplaats stapt. “Ruim dertig jaar geleden waren wij bijvoorbeeld een van de eerste parken die dieren in hun eigen leefomgeving lieten zien. Maar inmiddels doen andere dierentuinen dat ook en lopen de bezoekersaantallen helaas terug. Om toekomstbestendig te zijn, moet je vernieuwen. Dus bouwen we nu verschillende werelden waarin de bezoekers aan de hand van een avontuurlijke verhaallijn langs de dieren worden meegenomen.” Zo staat in de tropische wereld Jungola de ornitholoog Jim centraal. “Jim is ervan over tuigd dat een mooie, uitgestorven vogel nog leeft en gaat ernaar op zoek”, vertelt Van Beers. “Tijdens die zoektocht stort zijn vliegtuig neer in de jungle. Hij overleeft de crash en bouwt van het materiaal van dat vliegtuig een boot waarmee hij de rivier afvaart en allerlei avonturen beleeft. Bezoekers kunnen Jim helpen bij het zoeken naar de vogel en een tochtje maken op zijn boot. Onderweg zien ze dan onder andere slingerapen, ringstaartmaki’s en olifanten.” Ook voor het ijzige Nortica, de hete droogte Serenga en de overdekte speeltuin Animazia zijn verhaallijnen bedacht. Van Beers: “Zo komt er bij Nortica een 4D-theater waarin de bezoekers zich in een mobiel onderzoeksstation wanen, samen met wetenschappers door het ijzige, winderige poollandschap rijden en spannende dingen meemaken.”
In de nieuwe dierentuin worden materialen uit de oude dierentuin, waaronder omheiningen, gerecycled.
51
H6
Brug van vlasvezels Bij de Serenga in aanbouw stopt Van Beers even bij wat grote hopen zand. “Hier komt de brug voor de giraffes te liggen”, zegt hij en wijst op een opening in het zand. “Daarmee hebben we een wereldprimeur.” De klapbrug waarover de dieren vanuit hun nachtverblijf naar de savanne kunnen lopen, zal namelijk niet van staal of hardhout worden gemaakt, maar van biocomposiet. Dat is een kunststof die is versterkt met natuurlijke vezels, in dit geval van vlasplanten. De brug wordt gebouwd door de Machinefabriek Emmen, die deze samen met de Stenden Hogeschool in Emmen ontwikkelde. Het dierenpark geeft het regionale bedrijf zo de kans dit groene bouwmateriaal voor het eerst in een dergelijke constructie toe te passen. “Het is onze opdracht om met lokale kennis vernieuwende dingen op het gebied van duurzaamheid te doen”, vertelt Maarten Epema, die de duurzaamheidsdoelstellingen van het park uitwerkt. “We proberen daarbij zo veel mogelijk in natuurlijke kringlopen te denken. Wildlands moet een kraamkamer zijn voor biobased bouwen en daarvoor zijn lokale materialen een belangrijke voorwaarde. De natuur maakt immers ook gebruik van wat er voor handen is.” Daarnaast worden er kunstjes afgekeken van die natuur. Zo wordt bij het poolstation, dat op een mogelijke vliegroute van vogels ligt, Ornilux-glas aangebracht; een door spinrag geïnspireerd vogelwerend glas. Directeur Van Beers: “Duitse onderzoekers hebben ontdekt waarom vogels niet door spinnenwebben heen vliegen. Dat heeft te maken met een bepaalde lichtfrequentie. Die frequentie is in het glaspatroon van Ornilux verwerkt. Mensen kunnen er prima doorheen kijken, maar ‘De bouwbedrijven waren vogels mijden het.” aanvankelijk wat huiverig.’ Groen water In Jungola komt de grootste recreatiekas van Europa. De bouw daarvan is inmiddels in een vergevorderd stadium. Het dak is af en de planten en bomen voor deze ruimte – vergelijkbaar met het oppervlak van drieënhalf voetbalveld – zijn inmiddels door de plantenexpert van het park in speciale kwekerijen in Costa Rica uitgezocht. Uit de betonnen bak waar straks de rivier doorheen stroomt, steken al de pijpleidingen waardoor het water straks wordt aan- en afgevoerd. Dat wordt gezuiverd door Water leidingmaatschappij Drenthe (WMD) in de Living Machine en de Waterfabriek, die vlak naast Jungola staan. Dit bijzondere waterzuiveringssysteem, waarvoor een echt ecosysteem model staat, wordt al deels in het huidige park toegepast, maar krijgt een nog grotere rol in het nieuwe park. e nieuwe Wildlands Adventure Zoo Emmen krijgt straks acht afzonderlijke D waterkringlopen, die allemaal op natuurlijke wijze worden gezuiverd. Jungola, het tropische gedeelte van de nieuwe dierentuin, komt in een kas met een oppervlak van ongeveer drieënhalf voetbalveld.
52
In het kasachtige onderkomen van de Living Machine staan straks verschillende tropische planten met hun wortels in water afkomstig van de bassins, de schrobemmers van de dierenverzorgers, de restaurants en de toiletten. De planten breken, net als in een echt ecosysteem, samen met de bacteriën, algen, slakken en vissen die in de Living Machine leven het organisch materiaal in het water af. Om er helemaal zeker van te zijn dat het water vrij is van bacteriën en virussen worden ook nog ultrafiltratiemembramen en uv-licht gebruikt voor de zuivering. Al met al zal 90 procent van het water dat in het nieuwe park wordt gebruikt uit de eigen waterzuivering komen. Alleen in de horecagelegenheden en bij andere drinkwaterplaatsen komt er gewoon leidingwater uit de kraan. De Waterleidingmaatschappij Drenthe speelt ook een belangrijke rol bij het CO2 neutraal maken van het park. Dochterbedrijf Equa levert de warmte en koelte. Die worden met warmtewisselaars gewonnen uit de reinwaterkelders van de WMD, de drinkwaterreservoirs die vlakbij het park onder de grond liggen. De kassen blijven straks op tropische temperatuur dankzij groen gas afkomstig van regionale biovergistingsinstallaties, die onder andere mest van boeren uit de streek verstoken. Dit verwarmingssysteem is onderdeel van een nieuw warmtenet dat straks ook groene energie gaat leveren aan het gemeentehuis, het nieuwe theater en een verzorgingshuis in Emmen. “Toen we vijf jaar geleden de plannen voor het park smeedden, hebben we ook gekeken of we mest uit de dierentuin in een eigen biovergister zouden kunnen verstoken”, zegt duurzaamheidsexpert Epema. “Destijds bleek dat technisch en financieel nog te lastig. Maar de techniek is inmiddels weer verder, dus wie weet kunnen we dat over een paar jaar alsnog doen.” Het dak van de olifantenstal levert wel energie op. Daar komen zonnepanelen op te liggen. Frituurvet Ook de frietjes in het park krijgen een groen tintje. Die worden straks waarschijnlijk gefrituurd in olie gemaakt van lokaal geteeld koolzaad. Na gebruik zal dit frituurvet op het park met een nieuw, op enzymen gebaseerd proces worden omgezet in biodiesel voor de safari-ride en de servicevoertuigen. Die biodiesel is volledig uitwisselbaar met reguliere diesel, zodat er geen aanpassingen aan de motoren van de voertuigen nodig zijn. Voor de ontwikkeling van dit plan werkt de dierentuin samen met het bedrijf TCE GoFour en de universiteiten van Wageningen en Groningen. Het is de bedoeling dat de koolzaadplanten na het persen van de olie worden verwerkt tot veevoer voor de dierentuinbewoners en voor regionale veehouders. “Dit is nou een typisch voorbeeld van biomimicry op systeem- en procesniveau”, zegt Epema. Een andere toepassing van biomimicry bleek technisch nog niet haalbaar. Epema: “We hebben onderzocht of het eze duurzame stenen worden verwerkt in een gebouw dat in de stijl van de beroemde D grote moskee van Djenné in Mali wordt gebouwd.
57
mogelijk was om in de aandrijfpomp van het bassin van de ijsberen gebruik te maken van een pompmechanisme op basis van de beweging van de dolfijnenstaart. Maar dat is een nieuwe techniek, en vanwege de grote kans op kinderziekten en het gevaar dat de ijsberen daardoor zonder golfslag zouden komen te zitten, hebben we toch voor een gangbare pomp gekozen.” Andere onconventionele, natuurlijke bouwmethodes haalden de ballotage wel. Zo worden er strobalen en hennepbeton gebruikt voor de bouw van verschillende dierverblijven. De entree van Serenga, die in de stijl van de beroemde grote moskee van Djenné in Mali wordt gebouwd, krijgt een natuurgetrouw uiterlijk. Net als de Malinese moskee worden de muren met leem gemaakt. Inmiddels is al een van de wanden met leemsteen gemetseld. Die stenen zijn niet afkomstig uit Afrika, maar worden van lokale keileem gemaakt door het Nederlands bedrijf Oskam. “Behalve het materiaal is ook de persmethode uniek”, legt Epema uit. “De stenen worden niet gebakken, maar onder hoge druk geperst. Hierdoor is er 95 procent minder energie nodig om ze te maken.” Leemsteen Het is de eerste keer dat Oskam deze stenen aan een grootschalig bouwproject weet te slijten. “De Nederlandse bouwsector is over het algemeen vrij conservatief”, legt Epema uit. “Men wil liever geen gedoe en kiest daarom meestal voor wat men kent. Bovendien zijn deze energiezuinige leemstenen zo nieuw dat ze nog niet in de bouwregels zijn opgenomen. Daarom mochten we ze niet gebruiken voor een dragende constructie, terwijl ze daar wel sterk genoeg voor zijn. Het is de bedoeling dat ons project bijdraagt aan de doorbraak van duurzame bouwmaterialen en dat de regels dankzij ons voorbeeld worden aangepast.” Ook voor het grootschalig gebruik van lokaal betongranulaat, gerecycled gesloopt beton, moest Epema zich de blaren op de tong kletsen. “De Emmense betoncentrale en Koenen, de Emmense bouwonderneming van VolkerWessels, hadden nog niet eerder met 100 procent toevoeging van dit materiaal gewerkt en waren aanvankelijk wat huiverig. Inmiddels zijn ze om. ‘Dit gaan we standaard gebruiken’, vertelden ze me laatst.” Naast het beton worden er meer bouwmaterialen gerecycled. Zo komen hekken en planten uit het oude park in het nieuwe terug en wordt een wandelbrug die in 2004 dienst deed op de Floriade in Nortica hergebruikt. Theater Naast de Malinese moskee komt straks het nieuwe, veel grotere onderkomen van de vermaarde Vlindertuin te liggen. Beide gebouwen zijn vlakbij de hoofdingang van het nieuwe park geplaatst. Die ingang zal onder het nieuwe stadstheater zijn, vertelt directeur Van Beers. Het nieuwe dierenpark maakt namelijk deel uit van een grote renovatie van het Emmense centrumgebied. “Het beheer van dat nieuwe theater komt bij de dierentuin I n de Living Machine zuiveren planten samen met bacteriën, algen, slakken en vissen het water.
58
te liggen. Dat moet tot meer symbiose leiden. Zo zijn er plannen om de programmering in de zomer, als theaters weinig publiek ontvangen en dierentuinen juist wel veel bezoekers trekken, een dierlijk tintje te geven. Denk aan arrangementen waarbij onze bezoekers ’s avonds naar voorstellingen als ‘The Lion King’ gaan.” De totale kosten voor de verhuizing en nieuwbouw van het park zijn zo’n 200 miljoen euro. Die worden deels gedekt door de verkoop van de grond van het oude dierenpark aan de gemeente – de grond van het nieuwe dierenpark wordt in erfpacht genomen van het Drentse waterleidingbedrijf. Daarnaast moeten de verwachte toestroom van nieuwe bezoekers en een hoger entreekaartje de kosten gaan dekken. Schurende olifant Behalve avontuur en belevenis vinden bezoekers dierenwelzijn en educatie ook steeds belangrijker. Van Beers: “We liepen op dat gebied vroeger al voorop en dat willen we in het nieuwe park voortzetten. Dieren kunnen zich straks vrij rond bezoekers bewegen zonder dat er hekken of andere kunstmatige barrières te zien zijn. En de dierenverblijven moeten zo veel mogelijk aansluiten bij hun natuurlijke biotoop. Zie je dat deel waar die shovel rijdt?”, wijst hij naar een gedeelte van de Jungola-kas. “Dat wordt allemaal binnengebied voor de olifanten.” Het aangrenzende nachtverblijf van de olifanten en de aparte bullenstal voor het mannetje is grotendeels af. De enorme hekken staan al. “Die zijn olifantproof”, verzekert de directeur terwijl hij het staal beetpakt. In de betonnen wand van de bullenstal zijn uitstekende verticale richels verwerkt. Dat is geen decoratie. “Olifanten schuren graag hun huid. Normaal gesproken hangen we materiaal op waaraan de dikhuiden zich kunnen schuren. Nu hebben we, op advies van de dierenverzorgers, hiervoor in de muren richels aangebracht.” Geurstoffen Tussen de betonnen bodem en de richels in de wand zit nu nog een paar meter afstand. “Dit wordt straks allemaal opgevuld met zand”, legt Van Beers uit. “In de natuur maken olifanten van zand namelijk heuvels waar ze tegenaan slapen. Wij willen ze zo veel mogelijk in staat stellen dat natuurlijke gedrag te vertonen.” Ook in de waterzuivering is aan het welbevinden van de dieren gedacht. Er komen acht afzonderlijke waterkringlopen, onder andere om zoet en zout water apart te behandelen, maar ook vanwege dierenwelzijn. Het oorspronkelijke plan was om het water in het bassin van de ijsberen in Nortica na filtering door te laten stromen naar dat van de pelsrobben. Duurzaamheidsexpert Epema: “Omdat de pelsrobben erg nerveus zouden worden als ze ijsberen, hun natuurlijke vijand, zouden ruiken, is daar van afgezien. De geurstoffen van de dieren blijven namelijk in het water aanwezig. Andersom bleek ook geen optie, omdat dan de ijsberen onrustig worden.” De pelsrobben krijgen straks een nieuw onderkomen in het ijzige Nortica.
60
61
Na
Nabeschouwing: Niet tegen, maar met de natuur
O
rganisaties en bedrijven die willen overleven in onze snel veranderende wereld kunnen niet zonder innovatie. Dit betekent niet dat ze de nieuwigheden helemaal zelf moeten bedenken of maken. Dat kan duur en tijdrovend zijn. Handig is om te kijken of onderdelen van het idee elders al gerealiseerd zijn en die (goedkoop) in te kopen. En nergens is het goedkoper shoppen dan in de natuur. Natuur en innovatie zijn geen vreemden van elkaar. Sterker nog: de natuur was al aan het innoveren lang voor het ontstaan van de mensheid. De mens met zijn hoogontwikkelde brein is zelf een van die vele innovaties. De natuur is al bijna 4 miljard jaar een laboratorium waarin druk wordt geëxperimenteerd met techniek en (sociale) processen. Waarom zouden wij dat overdoen terwijl er bewezen goede ideeën voor het oprapen liggen? De verschillende onderwerpen in dit boek geven aan dat de natuur ons op meerdere manieren helpt te innoveren. Dit resulteert niet alleen in economische meerwaarde maar, als we bereid zijn een aantal lessen van de natuur te leren, ook in het veiligstellen van onze toekomst. Dat die rooskleurig zal zijn, is immers geen vanzelf sprekendheid gezien de maatschappelijke uitdagingen op het gebied van energie, grondstoffen, water, biodiversiteit, klimaatopwarming en milieu. De niet-levende natuur De natuur is onderverdeeld in levende en niet-levende natuur. De eerste bestaat uit organismen, zoals planten en dieren, die zijn opgebouwd uit organisch materiaal. Onder de niet-levende natuur, ook anorganische natuur genoemd, vallen bijvoorbeeld water, gesteente, zand en de atmosfeer. Hierin spelen zich diverse processen af. Verwering van gesteente vormt uiteindelijk de grond waarop wij onze gewassen verbouwen, die worden bewaterd door de regen die ontstaat in de waterkringloop. Het handig gebruik maken van deze natuurlijke processen levert innovaties op als ‘bouwen met de natuur’ in de Marker Wadden. Hierbij worden actieve methoden toegepast, zoals baggeren en pompen. Bij een ander project, dat onderzoekt hoe het afkalven van zandplaten kan worden voorkomen, wordt gewerkt met een meer passieve aanpak. Hierbij worden in de bodem structuren aangebracht die het natuurlijke proces van zandverplaatsing door waterstroming beïnvloeden en de gewenste vorm laten aannemen. Op deze wijze kan zonder veel verstoring van het aanwezige leven zandplaaterosie worden voorkomen of hersteld.
63
Biotechnologie Naast de niet-levende natuur zetten we ook de levende natuur voor ons aan het werk. Honden zijn nu voornamelijk gezelschapsdieren, maar de zeer uiteenlopende maten en vormen zijn het gevolg van de verschillende taken waar ze ooit voor zijn gefokt. Voor de productie van kaas, wijn en brood en voor waterzuivering of het schoonmaken van vervuilde grond is het gebruik van bacteriën essentieel. Dit zijn allemaal traditionele vormen van biotechnologie. Bij moderne technieken wordt gebruik gemaakt van gentechnologie of stamceltherapie om medische aandoeningen te genezen, of om gewassen te creëren met een grote opbrengst die bestand zijn tegen ziekten of vraat. Bionica In tegenstelling tot de biotechnologie gebruikt de bionica niet de organismen zelf, maar wordt hierbij de kunst afgekeken van de biologische techniek en vervolgens vertaald naar de menselijke techniek. Het klinkt misschien wat vreemd, maar in de natuur bestaan heel slimme oplossingen voor energiebesparing, sensortechnologie, voortbeweging, lichtgewicht constructie, klimaatbeheersing, en voor boren, filteren, pompen, vasthechten, repareren, beschermen, enzovoorts. Er zijn zelfs kevers die explosies opwekken; je kunt het zo gek niet bedenken, of de natuur heeft er al een oplossing voor gevonden. En vaak kan onze techniek hier niet aan tippen. De natuur gebruikt bijna altijd
64
minder energie en materialen, heeft een ongekende gevoeligheid en nauwkeurigheid, optimaliseert moeiteloos verschillende functies tegelijkertijd, verzoent tegenstrijdige eisen, werkt bij omgevingsdruk en -temperatuur en recyclet bovendien alle materialen. Er zijn grote verschillen tussen de biologische en de menselijke techniek. Hierdoor biedt de natuur veel inspiratie voor technieken die aan hun plafond zitten en een heel andere oplossing nodig hebben. Deze out-of-the-box-oplossingen leiden regelmatig tot doorbraakinnovaties. Zo levert inspiratie uit de natuur voor energieefficiencyvraagstukken vaak niet slechts een paar procent winst op, maar direct 20, 30, 40 of 50 procent, zoals de scheepsaandrijving van O-foil toont. Innovaties worden niet altijd met open armen ontvangen, blijkt maar weer eens uit de ervaringen van Dierenpark Emmen en O-foil. Vaak is men conservatief en wordt liever gekozen voor de gebaande paden. Het is dan goed te weten dat de natuur alleen maar ‘proven technology’ biedt als inspiratiebron. Dat wat niet werkt, sterft immers uit; alleen dat wat wel werkt, blijft over. De term bionica is een samentrekking van bios (= leven) en technica (= techniek) en staat ook bekend als biomimicry, biomimetica of bio-geïnspireerd. Deze laatste term geeft, zoals Bob Ursem in zijn interview al verwoordde, goed aan dat bionica niet de natuur kopieert, maar zich erdoor laat inspireren. Velen hebben letterlijk geprobeerd te vliegen als een vogel, maar met de meesten van hen is het niet zo goed afgelopen. Het vliegtuig is duidelijk een veel betere vertaling van het biologische vliegen naar een menselijke variant. Biobased Biobased innovaties kenmerken zich door het vervangen van fossiele grondstoffen door hernieuwbare biologische alternatieven en steunen op de biotechnologie. In plaats van aardolie wordt koolzaadolie gebruikt, giftige verfstoffen worden vervangen door nietschadelijke groene varianten en biologische enzymen nemen de plaats in van chemische katalysatoren. Ook de biocomposieten stro en hennep die Dierenpark Emmen gebruikt bij het biobased bouwen zijn hier voorbeelden van. Bij biobased economy, of bio-economie, wordt vaak zorgelijk gesproken over de ‘transitie’ die we moeten maken, de overgang van fossiele grondstoffen naar organische vervangers. Maar als we naar onze historie kijken, is het huidige tijdperk juist de vreemde eend in de bijt. Het overgrote deel van haar bestaan heeft de mensheid immers biobased materialen gebruikt in plaats van fossiele. Sociale innovatie Innovatie is een proces waarbij alle onderdelen moeten kloppen om tot een goed resultaat te komen. En na succes kan men niet op de lauweren rusten, want de volgende uitdaging is nooit ver weg. Een bedrijf of organisatie moet daarom ingericht zijn op continue verandering. Maar ‘bedrijf’ en ‘organisatie’ zijn lege en abstracte begrippen die
65
gevuld worden door de mensen die deze instanties vormen. Daarom is het belangrijk mensen te ondersteunen bij het vinden van hun weg in de benodigde vernieuwingen en bij het zoeken naar manieren om hieraan bij te dragen. Daarbij kan de natuur, die zelf aan continue verandering onderhevig is, een goede spiegel zijn. Inspiratie kan variëren van samenwerkingsvormen of besluitprocessen geïnspireerd door sociale insecten tot bedrijfsstrategieën gebaseerd op overlevingstactieken uit de natuur. Zoals het team van EcoBIZZ aangeeft, moet dit niet heel letterlijk worden genomen; het is een metafoor waaraan een eigen draai dient te worden geven. Circulaire economie Ook voor de circulaire economie en het verwante begrip cradle-to-cradle vormt de natuur, als uitvinder van duurzaamheid en recycling, de inspiratiebron. De natuur werkt in cirkels in plaats van met eindige ketens en kent daarom geen afval, alleen grondstoffen. Dat wij hier wat van kunnen leren, is geen macrobiotische prietpraat van milieufreaks. Interface bewijst dat dit niet alleen verstandig is, maar ook big business. Van meester tot leerling De natuur heeft een langetermijnvisie om het leven voort te laten bestaan. In welke vorm dan ook. Dat hoeft niet per se de menselijke te zijn. Door deze visie is de natuur uitermate succesvol, want ze is al bijna 4 miljard jaar in bedrijf. Langzaam begint het besef te groeien dat we niet tegen de natuur in, maar met de natuur mee moeten werken willen de toekomstige generaties ook (goed) kunnen bestaan op onze enige planeet. Gelukkig hoeven we niet zelf te bedenken hoe dit te doen. We kunnen meer dan genoeg inspiratie uit de natuur halen. Ons opstellen als leerling in plaats van als meester van de natuur: dat is al een innovatie op zich! Ylva Poelman Initiatiefnemer van Bionica en Innovatie Expertise Centrum
66
67
Nabeschouwing: De herontdekking van de biomimicry
V
ierenhalf jaar geleden startten we met Stichting biomimicryNL. In die tijd is op dit gebied het landschap in Nederland sterk veranderd. Biomimicry heeft aan bekendheid gewonnen en een groeiend aantal mensen wil ermee aan de slag. Maar wat is het eigenlijk? Biomimicry (uit het Grieks: bios = leven; mimesis = imiteren) is de wetenschap en de kunst van het nabootsen van de best passende ontwerpen en strategieën uit de natuur om menselijke problemen duurzaam op te lossen. Plakband geïnspireerd door gekko’s, energie-efficiënte gebouwen geïnspireerd door termietenheuvels, en antibacteriële oppervlakten geïnspireerd door rood zeewier zijn hier voorbeelden van. Aanvankelijk bestond onze rol als stichting eruit te vertellen wat biomimicry inhoudt. Nu brengen we mensen en organisaties bijeen en helpen hen dit concept toe te passen. Biomimicry is ‘hot’. Dat is goed nieuws. We zijn uiteraard blij met de toenemende begripsbekendheid en onze veranderende rol. Van praten gaan we naar doen. Tegelijkertijd schuilt in het hot zijn van biomimicry een zeker gevaar. Als iets hot is, gaan mensen ermee aan de haal zonder zich al te veel te bekommeren om de essentie. Andere methoden die ook ‘iets (na-)doen uit de natuur’ worden in één adem genoemd met biomimicry en daarmee geassocieerd, wat leidt tot inflatie van het begrip. Ik pleit er hier dan ook voor de essentie van biomimicry niet uit het oog te verliezen. Industrieel systeemontwerp Het leven overleeft en gedijt al 3,8 miljard jaar door aanpassing en evolutie, en doordat elke soort voortdurend haar omgeving vormgeeft met een netto voordeel voor de biosfeer. Het succesverhaal van die 3,8 miljard jaar leven is, zoals Janine Benyus zo treffend zegt, dat ‘life creates conditions conducive to life’. Op systeemniveau is het leven dus meer dan alleen duurzaam; het is regeneratief. Het scheppen van voorwaarden die gunstig zijn voor het leven, kan worden beschouwd als het ‘doel’ van het leven. Dit doel zijn we vergeten in ons industriële systeemontwerp. Onze lineaire wijze van productie en consumptie is destructief. In de natuur komt geen verspilling voor. Elk verbruikt product is weer een voedingsbron voor andere organismen. Alleen de mens verbruikt zonder mogelijkheid op herstel. Inmiddels kunnen we er ook rationeel niet meer omheen dat ons lineaire model eindig is. Vaak wordt klittenband aangehaald als een mooi voorbeeld van biomimicry. Op vormniveau is het dat ook, want deze vinding is geïnspireerd door de klitten uit de natuur. Maar klittenband wordt geproduceerd met petroleum, en volgt daardoor niet een ‘levensvriendelijke chemie’, een van de Life’s Principles1. Dus als klittenband
69
wordt gemaakt van plastic, in een milieuvervuilende industrie, onder erbarmelijke arbeidsomstandigheden, is dit zeker geen voorbeeld van biomimicry. Het mag dan biogeïnspireerd design zijn, maar het mist de essentie van biomimicry volledig. Ontwerplessen Wanneer we biomimicry toepassen op zowel vorm- als proces- en systeemniveau kunnen we tot een duurzaam en zelfs regeneratief ontwerp komen. Biomimicry ziet de natuur niet alleen als een model, maar ook als mentor en maatstaf, en onderscheidt zich van andere ‘bio’-methoden door de uitdrukkelijke intentie tot duurzame dan wel regeneratieve ontwerpen te komen. De Life’s Principles vormen hierbij een belangrijk houvast. Dit raamwerk biedt ontwerplessen voor hoe de natuur talloze problemen heeft opgelost, en een startpunt om te begrijpen hoe we tot regeneratief design en een circulaire economie kunnen komen. Hoe zou onze wereld eruitzien als onze producten en processen levensbevorderende condities creëren? Denk aan het verhoeden van bacteriële groei op oppervlakten door middel van structuuraanpassingen die resistentie voorkomen, in plaats van door chemie. Sharklet Technologies doet dat. Denk aan het gebruik van CO2 als bouwstof voor cementproductie, zoals koraal doet, waardoor we CO2 kunnen opslaan in plaats van het uit te stoten. Calera doet dat. Stel dat onze gebouwen dezelfde ecosysteemdiensten leveren als het (oorspronkelijk) aanwezige ecosysteem. Dat ze evenveel water en CO2 opslaan, evenveel nutriënten recyclen, en in dezelfde mate lucht filteren en biodiversiteit ondersteunen. Er wordt gewerkt aan zogenoemde ‘ecologische performance standards’ om dit te bereiken. Bedenk dat 75 procent van alle organisatieveranderingen mislukt. De natuur is een geweldige leermeester wat betreft verandering. Als we snappen hoe het leven zich organiseert en hoe de wereld deze eindeloze diversiteit en flexibiliteit ondersteunt, dan kunnen we organisaties creëren met een overvloed aan creativiteit, verandering en diversiteit. Inbedding Om dit te bereiken, moet er veel gebeuren. Er moeten meer mensen komen met kennis van biomimicry (onderwijs/training), meer organisaties die biomimicry succesvol toepassen (R&D/innovatie), en er dient wetenschappelijk onderzoek te worden opgezet dat biomimicry verder brengt dan de bestaande casuïstiek. Het is een verheugende ontwikkeling dat het beoogde Biomimicry Lectoraat, een samenwerking tussen vier hogescholen (HAS, InHolland, Van Hall Larenstein en CAH Vilentum), de Life’s Principles een belangrijke positie geeft. Hiermee wordt het streven naar duurzame oplossingen, en niet uitsluitend naar technologische innovatie, ingebed. Ook worden voorbereidingen getroffen voor een Biomimicry Master (Universiteit Utrecht). Goed nieuws, want geregeld zijn er studenten die vragen waar je in Nederland biomimicry kunt studeren. In Duitsland bestaan diverse bionica-opleidingen, met focus op technologische innovatie; en ook in de Verenigde Staten komen er steeds
70
meer opleidingen die biomimicry integreren in hun programma. En natuurlijk is daar Biomimicry 3.8, die diverse opleidingen tot certified biomimicry professional/specialist biedt. Bij inbedding van biomimicry in het onderwijs is interdisciplinaire samenwerking van groot belang. Er zijn onder meer biologen, ingenieurs, bedrijfskundigen en designers nodig om biomimicry goed toe te kunnen passen. Nu worden diverse (maatschappelijke of technische) problemen afzonderlijk aangepakt, wat in het beste geval tot een deeloplossing leidt. Met een interdisciplinaire aanpak wordt de kans op een systeemoplossing veel groter. Bij biomimicry gaat het niet alleen om wat je leert, maar vooral om hoe je leert. En leren hoe te denken en iets aan te pakken zal alleen maar belangrijker worden in ons onderwijs.
71
Leonardo da Vinci Naast inbedding in het onderwijs gaan we biomimicry innovatieprojecten met organisaties initiëren en uitvoeren. Ook hier is (interdisciplinaire) samenwerking een belangrijke voorwaarde voor succes. Er zullen netwerken van organisaties ontstaan die voor eenzelfde uitdaging staan en daar gezamenlijk aan willen werken. Veelbelovend zijn hierbij de zogenoemde ‘platformtechnologieën’; technologieën die voor een bepaald probleem zijn gevonden en die ook kunnen worden toegepast om problemen in andere industrieën aan te kunnen pakken. Biomimicry levert een aantal platformtechnologieën, zoals vortextechnologie (Pax) en zwermtechnologie (Regen energy) en nano- en netwerktechnologie. Ook zie ik een enorm potentieel in het aanpassen van de technologie achter de 3D-printers. Nu maakt een 3D-printer nog gebruik van bestaande kunststoffen en metalen, wat nauwelijks duurzaam is. Wanneer hiervoor evenwel door de natuur geïnspireerde materialen kunnen worden gemaakt, zal dit volledig veranderen. Zoals ik al zei, biomimicry is hot. Overal ter wereld ontstaan biomimicry netwerken zoals de onze. Biomimicry is echter niet nieuw. Leonardo da Vinci bestudeerde tal van organismen voor zijn uitvindingen. Het is meer een herontdekking. We zien biomimicry groeien door al die mensen die er nu mee bezig zijn, door ontwikkelingen in het onderwijs en het bedrijfsleven, en door hulpmiddelen als supermicroscopen en highspeed-camera’s. Het ministerie van Economische Zaken heeft een belangrijke aanjagende rol gehad in het ontplooien van biomimicry in Nederland. Dankzij de Greendeal, de Biomimicry Roadmap 2020, het opnemen van biomimicry in de Natuurvisie en de aanjaagfinanciering van de Stichting biomimicryNL kan nu een volgende stap worden gezet. Vanwege deze sleutelrol zien wij het ministerie van Economische Zaken als een belangrijke ambassadeur en kernpartner om, met behulp van biomimicry, tot een circulaire economie te komen. We hebben samen al veel bereikt. Laten we ons blijven verwonderen en laten we onthouden waarvoor we het doen: voor het creëren van levensbevorderende condities voor al het leven op onze mooie planeet. Saskia van den Muijsenberg Medeoprichter Stichting biomimicryNL
1) Biomimicry 3.8 heeft met diverse wetenschappers een aantal diepe principes geïdentificeerd die nagenoeg alle organismen volgen om te overleven en te floreren, en die het leven in staat stelt levensbevorderende condities te creëren.
72
73
Colofon Deze publicatie is een initiatief van Hogeschool Van Hall Larenstein (VHL) en dagblad Trouw.
De productie is tot stand gekomen dankzij bijdragen van dagblad Trouw, het ministerie van Economische Zaken, Nationaal Groenfonds, LEI Wageningen UR en Vereniging Natuurmonumenten. Met dank aan inhoudelijke bijdragen van Theo Vogelenzang (LEI Wageningen UR) en Ylva Poelman (Bionica en Innovatie Expertise Centrum). De inhoud van dit boek geeft niet noodzakelijkerwijs de visie en standpunten weer van de Rijksoverheid, noch zijn deze tot de Rijksoverheid te herleiden. Auteurs: Mirjam Koedoot & Marianne Wilschut Redactie: Martijn van der Heide, Mirjam Koedoot, Hans Marijnissen en Hans van Rooijen Eindredactie: Jetteke van Wijk Fotografie: Ben ter Mull, met uitzondering van: pagina 2 NIOO-KNAW, pagina 9 Interface, pagina 41 Miriam Scha, pagina 59 Waterleidingmaatschappij Drenthe, pagina 62, 64, 67 en 68, pagina 71 en 73 archief Stichting biomimicryNL Vormgeving: Pim Vijftigschild Druk: Drukmotief ISBN 978-90-821195-2-7 januari 2015
76
& ruutaN Natuur & Innovatie Natuur en innovatie zijn geen vreemden van elkaar. Al bijna vier miljard jaar experimenteert de natuur door middel van evolutie en natuurlijke selectie. De natuur is dan ook bij uitstek de plek waar innovaties plaatsvinden. Wat kan de mens daarvan leren? In dit boek staan zes inspirerende verhalen over bedrijven die de natuur als uitgangspunt nemen voor vernieuwingen in de techniek, een ontwerp, het productieproces of de bedrijfsvoering. Het afkijken van de kunstjes van de natuur blijkt vaak te worden beloond met succesvolle en duurzame oplossingen voor de mens.