Proloog
Licht gekraak op de trap. De zintuigen van de jongen staan onmiddellijk op scherp. Hij luistert aandachtig, maar het is terug stil. Weer klinkt er gekraak. Dit keer maar een heel licht geknars van het hout. Hij staat op van zijn bureau. Hij loopt naar de slaapkamerdeur en wil de klink vastnemen. Een seconde later slaat de deur met een smak in zijn gezicht. Hij grijpt met beide handen naar zijn voorhoofd. Onmiddellijk wordt hij bij de keel gegrepen. Het is dezelfde man als twee weken geleden. Een van de drie. In zijn linkerhand heeft de kerel een wapen met een demper erop, dat hij naar de jongen zijn hoofd richt. De man knijpt zijn keel dicht, waardoor de jongen naar lucht snakt en het bijna zwart wordt voor zijn ogen. Hij stribbelt tegen om los te komen, maar het is nutteloos. De man is veel sterker. ‘Meekomen!’ De jongen loopt voor de man uit de trap af naar de woonkamer, terwijl de twee andere indringers zijn ouders en zusje boven wekken en naar beneden sleuren. De jongen wist dat de drie mannen terug zouden komen. Ze hadden het gezegd. Maar hij kon niets doen. Ze dreigden zijn zusje en ouders te vermoorden als hij ook maar één woord vertelde van wat er gebeurd was. Zijn ouders en zusje worden in de zetel geduwd met een vuurwapen met demper vlak bij hun hoofden. ‘Zitten!’ beveelt de eerste man. De jongen gaat aan de tafel zitten terwijl hij angstig naar zijn snikkende ouders en zusje kijkt. De man met het litteken onder zijn linkeroog opent een koffertje en haalt er een naald en een buisje uit. Hij neemt de arm van de jongen, steekt de naald in de ader en zet het buisje erop. Het loopt langzaam vol met bloed. Dan trekt de man de naald eruit en neemt een microscoop uit het koffertje. Op een glasplaatje laat hij een paar druppeltjes bloed vallen en plaatst het onder de microscoop. ‘Schitterend,’ zegt hij. ‘Tijd om te veranderen.’ De jongen weet wat de man bedoelt, maar hij ziet het niet zitten om voor de ogen van zijn ouders en zusje dit bevel op te volgen. De kale man richt zijn wapen op zijn zusje. ‘Verander!’ schreeuwt de man tegenover hem. De jongen kijkt naar zijn zusje. Hij kan de doodsangst uit haar ogen aflezen. Dan kijkt hij naar de man met de dikke zwarte haren, die recht voor hem zit. Op zijn gezicht valt geen enkele emotie te bespeuren. ‘Drie seconden!’ schreeuwt hij. De jongen weet dat hij geen kans maakt. Hij staat op en verandert voor de ogen van zijn ouders en zusje van gedaante. Hij gaat onmiddellijk liggen om geen bedreiging te vormen voor de drie mannen, zodat zijn zusje en ouders veilig blijven. Die kijken vol ongeloof naar hem en zijn nog meer in paniek. Zijn moeder slaat haar handen voor haar gezicht en begint te jammeren. Zijn vader snikt dat het niet waar kan zijn. De man met het litteken pakt dezelfde naald en een nieuw buisje. Hij neemt weer bloed af bij de jongen. Daarna voert hij een nieuwe controle uit onder de microscoop. ‘Eindelijk,’ lacht hij.
De jongen ligt nog steeds neer in zijn andere gedaante en kijkt naar zijn harige zwarte poten. ‘Jij gaat met ons mee,’ zegt de zwartharige man. ‘En de ouders?’ vraagt de kale. ‘Los het op,’ is het antwoord. ‘Hoe dan?’ Voor de jongen kan reageren, schiet de man met de dikke zwarte haren een kogel door het hoofd van zijn zusje en zijn ouders. Ze zijn op slag dood. De jongen schreeuwt het uit, maar er komt enkel gejank uit zijn keel, terwijl de blauwe zetel stilletjes rood kleurt van het bloed. ‘Ben je gek geworden! Dat was de afspraak niet!’ brult de man met het litteken naar de schutter. ‘Wat wilde je er dan mee doen, onnozelaar!’ Terwijl beide mannen kibbelen, richt de jongen zich op en springt op de tafel. Hij trapt de buisjes bloed stuk met zijn poot, waarna hij door het raam met enkel glas duikt. De ruit spat in stukken uit elkaar. Hij rolt met een smak in het gras, staat op en zet het op een rennen. De drie mannen lopen naar buiten en proberen de achtervolging in te zetten. Hij vlucht een maïsveld in. Ze kunnen hem niet bijhouden. Hij rent door, omringd door de koude donkere nacht, terwijl hij inwendig huilt om het verlies van zijn ouders en zusje.
1.
Enthousiast loop ik naar de berging en neem de rodekool uit de doos op de grond. In de keuken leg ik hem op het aanrecht. Uit de lade pak ik een lang scherp mes en een snijplank en begin de buitenste bladen van de kool af te halen. Met het mes snijd ik de kool in twee, en daarna iedere helft in reepjes. Ik vul de wasbak met water en doe de gesneden kool erin. Terwijl het water langzaam blauw kleurt, loop ik naar de woonkamer. Ik neem mijn mp3speler van de tafel en zet hem loeihard op het nummer Run van Milk Inc. Ik weet dat het niet goed is voor mijn oren, maar ik trek me er niets van aan, en zing luidkeels mee terwijl ik weer naar de keuken huppel. De kool werp ik in de grote kookpot. Ik schrik op van getik op mijn schouder. Mijn moeder kijkt me aan met een verwijtende blik. Ik haal een van de oordopjes uit mijn oor. ‘Zet dat ding af, je loopt er al dagen mee rond. Hoe kan ik nu iets tegen je zeggen?’ Ik zet de mp3-speler uit en kijk haar verbaasd aan. ‘Hoe gaat het met de kool?’ ‘Goed, het lukt wel.’ ‘Ik ga naar de bakker, ik ben over een halfuur terug.’ ‘Oké, dan is de kool gaar gekookt.’ Ze neemt haar handtas en ik steek het oordopje weer in mijn oor. Buiten rijdt mijn moeder weg. Van hieruit kan ik het meer El Grado zien. Het is een mooie winterdag en de eendjes genieten blijkbaar ook van deze rustige sfeer. Ons huisje in Clamosa ligt tegen de rand van een bos in de Pyreneeën. We wonen negen kilometer van het dorp Graus. In de jaren zestig verlieten de inwoners het dorp omdat de stuwmeren El Grado en Mediano werden aangelegd. Door die aanleg zijn ook de wolven stilaan terug de vallei in getrokken. Af en toe zie je er één, maar tegen de tijd dat je hem goed opmerkt, is hij weer weg. De zomers zijn hier snikheet en de winters koud. Ik loop de trap op naar mijn kamer en start mijn computer. Tegelijk zie ik het schermpje oplichten van mijn mobieltje. Een sms’je van Jessica. Mag jij naar die strandfuif? Ik moet het nog vragen. Jij? stuur ik terug. Ik moet het ook nog vragen. Oké. Laat me iets weten. Ik klik Facebook open en kijk het laatste nieuws na. Ik zie dat Sofie en Cindy naar de strandfuif gaan. Ik zet mijn status op Ben rodekool aan het maken en zet de computer dan in slaapstand. Ik kijk even dromerig naar de mooie wolvenfoto’s aan mijn muur. De rodekool is gaar en ik giet hem af. Ik schil een paar appels en doe ze samen met een beetje water terug in de pot. Als alles zacht gekookt is, zet ik de mixer er een paar keer in. Ik loop naar boven, kijk mijn Facebookpagina na en zie dat ik vier vind-ik-leuks heb op mijn status. Er is ook een mailtje van mijn vader. Hij zit in Frankrijk om een nieuw computerprogramma te installeren. In zijn mail staat dat hij ons mist en dat alles goed met hem gaat. Ik mail terug dat ik hem ook mis en dat ik voor het eerst rodekool heb gemaakt. Door mijn raam zie ik mijn moeder de oprit op rijden. De klok van de computer geeft aan dat
het twintig voor twee is. Ik moet naar mijn werk. Ik sluit de computer af en loop gehaast naar beneden. In de keuken bots ik bijna tegen mijn moeder. Ze zegt iets, maar ik hoor haar niet, dus haal ik een oortje uit mijn oor. ‘En, is het in orde met de rodekool?’ vraagt ze. ‘Ja, hoor.’ ‘Heb je er suiker bij gedaan en geproefd?’ ‘Nee, ik wist dat ik iets vergeten was!’ ‘Ik zal de suiker er wel bij doen. Volgende keer niet vergeten. Voor de rest heb je prima werk geleverd.’ Ze lacht en ik kijk in haar grijze ogen. Ze maakt aanstalten om de kast boven de koelkast open te trekken. ‘Mam?’ ‘Wat is er?’ ‘Breng je me?’ ‘Ja, dat is waar. Vergeten!’ We nemen beiden onze jas en lopen via de achterdeur naar buiten. Mijn moeder rijdt de oprit af richting Graus. Het is de tweede week van de kerstvakantie en ik heb een bijbaantje in de supermarkt. ‘Mam, mag ik naar die strandfuif zaterdag?’ ‘Nee, Esther. Je weet waarom niet.’ ‘Maar Laura en Cindy mogen wel en Milk Inc komt optreden.’ ‘Laura en Cindy wonen hier niet,’ zegt ze licht geïrriteerd. Haar blik kruist de mijne en ze fronst haar voorhoofd. ‘Toe, mam. Het is mijn enige kans om die groep te zien,’ smeek ik. ‘Het blijft nee, Esther. Trouwens, je had twee onvoldoendes op je rapport.’ ‘Ik zal beter mijn best doen als ik mag gaan,’ probeer ik. ‘Als je mag gaan? Je gaat sowieso beter je best doen! Stop met zeuren. Het blijft nee.’ ‘Waarom niet?’ ‘Als meisje kun je meegenomen worden door een man. Ik moet er geen tekeningetje bij maken.’ Ik trek mijn wenkbrauwen op. In welke tijd leeft zij? ‘Kom op, mam. Er lopen honderden meisjes rond en ze gaan net toevallig mij eruit pikken! Hoe absurd is dat!’ zeg ik met stemverheffing. ‘Je vader wil het ook niet.’ ‘Dus als ik een jongen was, mocht ik gaan?’ Ze zucht, kijkt me kwaad aan en richt haar ogen dan weer op de weg. ‘Het blijft nee en stop nu met dat gezeur! Dat je puberteit maar vlug voorbij is!’ Nu ligt het plots aan mijn leeftijd? Nijdig kijk ik door het zijraampje. Aangekomen op de parking zie ik dat het redelijk druk is. Ik stap kwaad uit en sla de deur iets harder dicht dan nodig is. Links voor de ingang van de winkel staat een zwarte Mercedes S-Klasse. Ik vind het een mooie wagen en vraag me af waarom ik die nog niet eerder heb gezien. Binnen loop ik naar de deur met het bordje privé. Bram doet juist de deur open en groet me. Ik loop naar de kluisjes. Als ik mijn voorschort aan heb, tik ik af op de prikklok en ga naar de bakkerij. Ik
controleer de bakken met broodjes en koeken en zie dat er nog voldoende ligt. Ik trek het brood netjes naar voren, zodat alles gespiegeld is. Daarna ga ik naar het magazijn, waar Kurt samen met de bestuurder de vrachtwagen lost. Ze lachen en grappen wat met elkaar en ik hoor het woord ‘strandfuif’ vallen. ‘Hoi Esther, ga jij ook naar die fuif?’ vraagt Kurt. ‘Als ik een bodyguard heb.’ De mannen schieten in de lach. ‘Hoezo? Mag jij zo niet naar buiten?’ vraagt de vrachtwagenbestuurder. ‘Nee, niet zonder leiband. Er moest me maar eens iets overkomen.’ ‘Je moet meer vrijheid eisen,’ grinnikt Kurt. Ik zie dat beide mannen plezier hebben met mijn beperkte vrijheid en ik frons mijn wenkbrauwen. ‘Dat ik maar vlug achttien jaar ben.’ ‘Alsof dat gaat helpen,’ zegt Kurt. ‘Dat hoop ik toch. Welke pallet mag ik al afladen?’ ‘Die van de droge voeding. Ik zal hem naar jou brengen.’ ‘Oké, ik zal ondertussen dat rek al spiegelen.’ ‘Vergeet jezelf ook niet te spiegelen,’ zegt Kurt en de twee mannen liggen strike van het lachen. ‘Haha, dat is echt een goeie,’ zeg ik een beetje geïrriteerd, maar ik moet er inwendig toch ook mee lachen. Ik begin de macaroni, suiker en bloem te ordenen op de rekken. Anja, mijn bazin, loopt voorbij, groet me en vraagt of alles oké is. Aan het andere uiteinde van het rek zie ik drie mannen staan bij de mayonaise. Vreemd dat drie mannen samen gaan winkelen. Hilarisch. Eén van de mannen heeft dikke zwarte haren en is breed en gespierd. Het lijkt mij iemand die naar de fitness gaat. De andere man is kaal en de derde man heeft kort bruin haar. Ik ga verder met spiegelen tot Kurt de pallet neerzet voor het gangpad. Als ik er heen loop, voel ik de ogen van de drie mannen in mijn rug prikken. Ik besteed er verder geen aandacht aan en snijd het plastic van de pallet af. Als ik Kurt tegenkom, vertel ik hem van de drie mannen aan de mayonaise. Hij schiet in de lach als ik hem vraag wie er nu zo lang over doet om een pot mayonaise te kiezen. ‘Het zal misschien voor bijzondere frieten zijn. Daar heb je de juiste pot mayonaise voor nodig.’ ‘Esther, kassa gevraagd,’ roept mijn collega door de omroepinstallatie. Geweldig. Zo zal ik alles wel uitgepakt krijgen. Ik moet mijn brood ook nog bestellen voor morgen en de diepvriesproducten voor donderdag. Ik zucht net als Anja langsloopt. Ze kijkt me met opgetrokken wenkbrauwen aan, maar ik doe alsof ik haar blik niet heb gezien. Vlug loop ik naar de kassa, ik kan mezelf wel slaan. Wat moet ze wel niet van me denken? Ik log in aan kassa vier en begin de artikelen op de band te scannen: een pot mayonaise en nog wat fruit en groenten. Innerlijk ben ik mezelf nog aan het vervloeken over mijn zucht en Anja’s reactie. ‘Twintig euro en achtenzestig cent,’ zeg ik.
Ik kijk op en zie de drie mannen van daarnet staan. De man met de korte bruine haren geeft me vijfentwintig euro terwijl hij mij aandachtig bestudeert. Hij heeft een litteken onder zijn linkeroog. Ik geef zijn wisselgeld en zeg: ‘Bedankt en tot ziens.’ Hij knikt naar me. De andere twee volgen hem naar buiten. Ik zie dat ze in de zwarte Mercedes stappen. Ze scheuren weg, terwijl ik verder doe met mijn kassawerk. Als het even later weer rustig is aan de kassa ga ik mijn broodbestelling doen. Die fax ik door naar de bakkerij die het brood levert. Ik pieker een beetje over een manier om mijn moeder overtuigd te krijgen voor de fuif van zaterdag, maar kan niets bedenken. Ik heb nog maar vier dagen. Om tien voor zeven begin ik het overschot van de broodjes en koeken uit de lades te halen en het brood in de karren te stapelen. De karren rij ik per twee naar het magazijn. Daar zie ik Kurt lachen naar mij. ‘En? Welke keuze hebben je drie aanbidders gemaakt?’ Alex is er bij komen staan. ‘Denk je dat ik daar op gelet heb? Als ze al zo lang twijfelen over een pot mayonaise, wat moet dat dan wel niet zijn met een meisje?’ Beide mannen liggen weer in een deuk van het lachen. Als ik buitenkom, staat mijn moeder al op de parking te wachten. ‘En, hoe is het geweest?’ vraagt ze. ‘Goed. We hebben gelachen. Het was leuk.’ ‘Fijn. Ik ga na het eten met Nathalie naar aerobics, dus je bent alleen thuis.’ ‘Geen probleem.’ ‘Esther?’ ‘Ja, mam,’ roep ik vanuit de zetel. Ze loopt de woonkamer binnen en knoopt haar zwarte jas dicht. ‘Ik ga nu. Over een kleine twee uur ben ik terug. Ik moet Nathalie nog oppikken en weer naar huis brengen.’ ‘Oké, amuseer je.’ ‘Geen telefoon opnemen en niemand binnen laten. Als er iets is, bel ik wel op je gsm.’ ‘Oké, tot straks.’ Blij dat ik het huis voor mij alleen heb, ren ik naar boven. Ik besluit om nog even op internet te gaan surfen en doe eerst mijn pyjama aan. Na een kwartiertje hoor ik een auto stoppen. Vreemd. Wie komt er nog zo laat? Ik kijk door het raam van mijn slaapkamer en zie een zwarte Mercedes voor onze deur staan die met zijn koplampen de oprit verlicht. Ik herken de auto van aan de winkel. De drie zelfde mannen stappen uit en lopen naar de voordeur. Een van hen draagt een koffertje.
2.
Er wordt op de deur geklopt en ik haast me op mijn blote voeten naar beneden. Meteen heb ik spijt dat ik mijn pantoffels niet aanheb. De vloer is ijskoud. Ik ben toch een beetje achterdochtig en overleg heel kort met mezelf of ik wel open zal doen. Ik doe het toch, en word onmiddellijk bij de haren gegrepen door de brede gespierde man die zichzelf binnen laat. Hij duwt me hardhandig naar achteren. De twee andere mannen volgen en sluiten de deur. Ik schreeuw het uit, maar mijn gil wordt gesmoord doordat de man zijn hand over mijn mond legt. Mijn hartslag gaat een versnelling vlugger. ‘Stop daarmee!’ Hij haalt zijn hand van mijn mond en ik schreeuw het weer uit in de hoop dat iemand mij kan horen, maar mijn gil wordt opnieuw gesmoord. ‘Ik zei, stop ermee!’ Hij neemt me steviger bij mijn haar en trekt mijn hoofd naar achteren. Zijn ogen lijken uit te puilen. ‘Er is niemand die je kan horen, dus stop met gillen of het gaat pijn doen! Begrepen?’ Ik reageer niet, maar staar verstijfd in zijn koude blauwe ogen. De twee andere mannen lopen naar de keuken. ‘Ik vraag het niet nog eens, Esther.’ Hij kent mijn naam. Ik knik. Hij haalt zijn hand van mijn mond af. ‘Neem alles …’ Hij legt weer zijn hand over mijn mond en zegt: ‘Zwijgen!’ terwijl hij rood aanloopt. ‘Ik waarschuw je niet meer!’ Hij duwt me achterwaarts de keuken in en duwt me op een van de stoelen aan de keukentafel. De man met de witte jas gaat tegenover mij zitten. De andere twee mannen komen aan weerskanten van mij staan. ‘Je moeder is gaan dansen?’ vraagt de man die me het zwijgen heeft opgelegd, hij lijkt de leider van de drie. Ik knik weer. Ik kan geen woord meer uitbrengen. ‘Mooi. Dan hebben we genoeg tijd. Nathan, ga voor de zekerheid boven kijken of er geen ongewenste bezoekers zijn.’ ‘Oké, en dan?’ De leider kijkt geprikkeld naar de kale man en zegt: ‘Dan kom je naar beneden, sukkel!’ ‘Ah, oké.’ De kale man draait zich om en loopt naar de trap. Plots hoor ik hem zeggen: ‘Eén, twee, drie …’ Nu kijkt de leider kwaad naar de man tegenover mij. ‘Wat voor een gestoorde freak is dat? Nathan, stop met het tellen van die traptreden en doe wat ik vraag, verdomme!’ De kale man stopt met tellen. ‘Neemt hij zijn pillen wel?’ ‘Geen idee,’ zegt de man tegenover mij. ‘Ik snap echt niet dat zo’n sukkel werkt bij een bedrijf dat chips maakt.’
‘Hij is slim. Je moet niet zo op zijn kap zitten.’ Wanneer de kale kerel die Nathan blijkt te heten terug is, haalt de man tegenover mij een aluminium zakje uit zijn jaszak. Hij opent het, haalt er een wit plaatje uit en legt dat op tafel. Het komt mij niet bekend voor. Er staan vier cirkels op. ‘Nathan, geef me een glas water.’ Nathan opent de kast, neemt een glas, vult het en zet het op tafel. De man voor mij pakt een pipet uit het zakje en zuigt er wat water mee op. Op elke cirkel doet hij één druppel water. ‘Was je handen. Met warm water,’ beveelt de man tegenover me. Ik kom niet in beweging. ‘Ik vraag het geen twee keer, Esther,’ zegt de leider. Ik sta op en doe bevend wat hij van mij verlangt. Hij gebaart naar Nathan, die mijn hand grijpt en plat op tafel legt met mijn handpalm naar boven. De man met de witte jas neemt een lancet uit het zakje, draait aan het gekleurde beschermkapje en trekt het eraf. Hij plaatst het lancet op mijn linker ringvinger. Zijn handen voelen koel aan. Ik wil tegenstribbelen en mijn hand terugtrekken, maar Nathan neemt me bij de haren. ‘Niet tegenstribbelen,’ zegt de man in de witte jas en hij prikt me in de zijkant van de vinger aan de kant het dichtst bij mijn pink. Hij duwt op mijn vinger tot er een bloeddruppeltje verschijnt. Nathan laat me los en geeft hem een tissue. De man tegenover me veegt het bloed ermee van mijn vinger. ‘Laat je arm langs je lijf hangen,’ beveelt hij dan. Ik doe wat hij zegt. ‘Ontspan,’ zegt de man terwijl hij een plastic stokje uit het aluminium zakje neemt. Tien seconden later gebaart hij naar mijn hand. Ik reageer niet. Nathan grabbelt mijn hand vast en legt die in de hand van de man tegenover me. Met zijn koele vinger stuwt hij het bloed uit mijn ringvinger tot er een dikke druppel aan hangt. Hij houdt het stokje tegen de druppel. Wanneer mijn bloed op het stokje hangt, plaatst hij het op één van de cirkels. Mijn bloed vermengt zich met de druppel water. De man herhaalt de handeling nog drie keer. Dan begint hij het bloed in de vier cirkels te mengen met elk stokje. Hij spreidt het mengsel uit over de hele cirkel. Hij pakt de kaart op en houdt hem schuin in verschillende richtingen. Boven, onder, links en rechts. Als hij de kaart weer neerlegt, zijn de twee bovenste cirkels gevlekt en de andere effen. Aan zijn blik te zien is hij de gelukkigste man ter wereld, alsof hij de lotto gewonnen heeft. Hij neemt het koffertje aan van Nathan, legt het op tafel en opent het. Ik zie drie spuiten in het koffertje liggen en een apparaatje met een beeldschermpje. De man richt zijn blik weer op mij, terwijl ik links van mij een krakend geluid hoor. De leider kijkt woedend naar Nathan. ‘Stop daarmee, idioot!’ Ik schrik van zijn gebrul en krimp in elkaar. ‘Als je niet aan het tellen bent, ben je met je vingers aan het kraken! Imbeciel! Doe liever wat ik je opgedragen heb!’ De leider gaat tegenover mij zitten. Nathan neemt een gewoon mes uit de keukenlade en loopt ermee naar de woonkamer. Ik hoor dat hij de kachel opent.
‘Oké, we gaan een paar regels maken,’ zegt de leider. ‘Ik wil geen woord horen over ons bezoekje, niet tegen je ouders, zelfs niet tegen de kat. Je vlucht niet, geen politie en over twee weken komen we terug. Om er zeker van te zijn dat je zwijgt en niet vlucht, ga ik een demonstratie geven.’ Dit zint me niet, mijn hart gaat nog harder tekeer. Ik staar naar de man tegenover me en dan naar het koffertje, terwijl ik me afvraag wat er in de spuiten zit. Na twee minuten komt Nathan terug met het mes. Het lemmet gloeit rood van de hitte. Hij geeft het mes aan de leider. Ik heb onmiddellijk door wat hij wil doen, maar voor ik kan reageren, neemt Nathan me langs achteren in een wurggreep. Ik kan maar net adem halen, maar geraak niet weg. De man voor mij pakt mijn rechterarm, houdt die op tafel en stroopt mijn mouw op. Mijn hart bonkt tegen mijn ribben en met mijn andere arm probeer ik weerstand te bieden, wat niets uithaalt. ‘Om er zeker van te zijn dat je zwijgt en dat je weet dat ik het meen,’ sist hij. Hij duwt het gloeiende lemmet op mijn arm. Ik schreeuw het uit van de pijn. De tranen schieten in mijn ogen. Ik wil dat dit onmiddellijk ophoudt. ‘Verstaan we elkaar?’ ‘Ja, zwijgen, niet vluchten en geen politie,’ schreeuw ik al huilend. ‘Fijn.’ Hij haalt het gloeiende mes van mijn huid. Ik voel het nog branden en zie een dikke rode streep op mijn huid verschijnen. Nathan laat me los. De man voor me staat op en neemt een vaatdoek, maakt de punt ervan nat onder de koude kraan. Hij gaat terug zitten en duwt de doek op de verbrande plek. Ik beef van de pijn. ‘Je hebt je verbrand aan de oven in de winkel met broodjes bakken.’ ‘Oké,’ snik ik. Hij neemt een rechthoekig doosje uit het koffertje, opent het en haalt er een kleine chip uit. Het ovale ding is niet groter dan een halve centimeter en ongeveer twee millimeter dik. Hij neemt het tussen duim en wijsvinger en houdt het voor me. Mijn hart en ademhaling gaan zo vlug dat het lijkt alsof ik niet genoeg lucht krijg. ‘Ik … chip … nek.’ ‘Dat … niet … afspraak!’ hoor ik een stem naast mij zeggen. ‘Moei … niet …!’ Wanneer komt mijn moeder thuis? Zijn die twee uur nog niet voorbij? Ik had nooit de deur mogen opendoen. ‘Ik … niet … verwijderen … plaats blijft … geen gevaar.’ Ik staar voor mij uit door het raam naar de maan, niet meer wetend waarom ik daar naar kijk. Is het volle maan vannacht? ‘Esther!’ Plots grabbelt de leider me bij mijn kaken vast en ik krimp in elkaar. Zijn oogleden zijn gespannen. ‘Heb je mij gehoord?’ Ik staar in zijn blauwe ogen. ‘… helemaal … shock,’ zegt de stem naast mij nu. ‘Verdomme! … glas …’ De man laat mij los terwijl ik een tik hoor op de tafel en ik schrik op van het geluid.
‘Drink.’ Ik reageer niet en staar weer voor mij uit naar de maan. ‘Drink!’ Met trillende handen neem ik het glas en drink twee slokken. ‘Zo lukt het niet! Verdomme!’ De leider grijpt mij plots weer vast bij mijn haar en pint me tegen de muur. Mijn hartslag versnelt en ik begin opnieuw te beven. Tranen lopen over mijn wangen. Hij grijpt me bij de keel. ‘We gaan het nog eens proberen. Ben je nu weer bij de les?’ Ik reageer niet, waardoor hij harder knijpt en ik naar lucht snak. Ik probeer zijn handen van mijn keel af te krijgen. ‘Wel?’ Ik knik. ‘Ik heb er een hekel aan om alles tien keer te moeten uitleggen!’ sist hij terwijl hij zijn greep lost en ik weer adem kan halen. ‘Ik zei dus dat ik je een chip ga zetten in je nek. Als je hem eruit durft te halen, sterf je. Heb je dat begrepen?’ Ik knik weer. Hij zet me op de stoel, terwijl ik wezenloos voor mij uit staar naar de orchideeën. Ik hoor beweging naast mij en wil opstaan om te vluchten, maar beide mannen grijpen me vast. De man links van mij bindt mijn armen achter mijn rug met een strip die hij uit zijn jaszak haalt. De leider legt mijn hoofd op de tafel, haalt mijn lange donkerbruine haren uit mijn nek en houdt mijn hoofd op tafel geklemd. Ik staar naar de oven. ‘Je … werkt … Nathan?’ hoor ik de leider vragen. ‘Ja.’ Ik voel iets kouds in mijn nek dat lijkt op crème. Ik voel onmiddellijk een stekende pijn. De pijn gaat dieper en ik schreeuw het uit. ‘Au, stop!’ huil ik. Hij duwt door en ik huil verder. ‘Au. Stop ermee! Het doet pijn! Stop!’ Dan stopt hij plots en na een tweetal seconden trekt hij de naald eruit. Ik voel een straaltje bloed over mijn hals lopen. De man neemt de keukenhanddoek van het aanrecht en dept in mijn hals. Ik proef de zoute smaak van mijn tranen. Daarna neemt hij een apparaatje uit het koffertje en gaat ermee over de plaats in mijn nek waar hij de chip heeft gezet. Het ding piept alsof het iets gevonden heeft. ‘Verdoof haar,’ hoor ik de leider zeggen. Ik zie hoe de man met de witte jas de tweede spuit uit het koffertje haalt en de paniek giert door mijn lichaam. Mijn keel lijkt dicht te zitten en ik krijg het koud, ondanks dat het warm is in huis. ‘Kunnen we er niet over praten?’ smeek ik hem. ‘Dit staat niet ter discussie,’ zegt de leider. De man met de witte jas spuit het verdovingsmiddel in mijn arm. Na een minuut wordt alles wazig en voel ik me loom. Daarna kan het me niets meer schelen dat hier drie vreemde mannen in huis zitten die me bedreigen of wat dan ook. Ik zou zo willen slapen en moet
moeite doen om vormen te kunnen onderscheiden. De man voor me lijkt te glimlachen als ik mijn ogen tot spleetjes knijp om beter te kunnen zien. Zijn mobieltje gaat plots af en ik zie vaag dat hij opneemt. ‘Ja, John. Ik sta hier op het punt het middel toe te dienen.’ Stilte. ‘Jaag mij niet op! Je zult het wel op tijd hebben! Ik kan niet meer doen!’ zegt hij dan. Hij legt af en steekt zijn mobieltje terug in zijn jaszak. ‘Oude zak! Verdomme!’ Ik zie vaag dat de man in de witte jas de derde spuit neemt en de lucht eruit laat. Mijn aandacht wordt even getrokken door het logo op het flesje, een oog met een injectienaald. De vloeistof heeft een melkwitte kleur. De man gebaart naar Nathan. ‘Je zult haar hoofd iets opzij en naar achteren moeten houden, zodat ik aan de slagader kan.’ Ik heb echt geen zin meer om tegen te pruttelen dus laat ik ze gewoon doen. De man tast met zijn zachte vingers mijn hals af. Ik voel plots een prik en een koude vloeistof dringt traag mijn lichaam binnen. Nathan laat me los als het er volledig in zit. Ik voel hoe het middel zich verspreidt door mijn aderen. Ik laat mijn hoofd naar voren vallen en wil mijn ogen sluiten om te slapen. Maar plotseling word ik overvallen door een hevige pijn. Brand! Alles in mijn lichaam begint te branden en ik zie dat elk adertje dat niet zichtbaar is plots vuurrood ziet in mijn blote voeten. De paniek slaat toe en ik schreeuw het uit van de pijn. Mijn hele lichaam staat in brand, het lijkt erop dat mijn bloed in gevecht is met de vloeistof die ze hebben ingespoten. Ik voel het doordringen in elke spier, pees en zenuw. Mijn hart gaat zo vlug tekeer, alsof het het elk moment kan begeven. ‘Ben … dat dit gaat werken … middel … niet dood?’ vraagt een van de mannen aan de man met de witte jas. ‘Ja … zeker van … beteren na enkele … Pijn … afnemen … accepteren,’ zegt hij twijfelachtig. ‘Leg haar … grond … los.’ De twee mannen doen wat hij zegt. Op de grond ga ik rollend van de pijn verder de strijd aan met de vloeistof. Elke spier, pees en zenuw verkrampt en het is net of ik stuiptrekkingen heb. Na een tijd begint de pijn af te nemen en het lijkt erop dat mijn lichaam de vloeistof accepteert. Maar ik ben uitgeput. Na wat een eeuwigheid lijkt, is de pijn volledig weg maar de adertjes in mijn voeten en handen zien nog steeds vuurrood. Ik ben buiten adem. Ik word op de stoel gezet en ben zo slap van uitputting dat mijn handen gewoon naast mijn lichaam vallen. Ik onderneem geen enkele poging om te protesteren of te vluchten of wat dan ook. De man met de witte jas doet iets met een stethoscoop, zie ik vaag. Ik voel me wegzakken. ‘Breng … bed,’ hoor ik de leider zeggen tegen een van de andere mannen. Het laatste wat ik zie net voor ik het bewustzijn verlies, is de rug van de man. Ik zit in het bos op een open plek omringd door een groep wolven. De reu van de wolvenfamilie is een volledig zwart dier dat stevig op zijn poten staat. Hij ontbloot zijn tanden en is klaar om aan te vallen … ik ben de bedreiging. Achter hem zit zijn teefje met
welpen. Ik probeer voorzichtig achteruit te schuifelen, maar achter mij grommen ze ook. Plots hoor ik de wolf. Waag het niet mijn familie in gevaar te brengen, want ik jaag je op als wild. Ik schrik er zo hard van dat ik plots opsta, me omdraai, en het op een lopen zet. Maar de wolf voor mij blokkeert mijn weg. Zonder aarzeling spring ik over hem heen. De hele groep zet de achtervolging in. Op de een of andere manier ben ik even snel als zij. Ik ren voorbij bomen, spring over boomstammen en ontwijk elk obstakel zonder probleem en de minste aarzeling, tot ik plots een afgrond bereik met onder mij een diepe rivier. Ik weet dat ik een sprong niet overleef. Het is te diep en de rivier is te wild, met vijfhonderd meter verder een waterval. Ik draai me om en zie de reu dreigend op me afkomen. Hij ontbloot waarschuwend met een diepe grom zijn tanden, die vlijmscherp zijn. Ik voel mijn hartslag tot in mijn keel en verstijf van angst. Hij springt en ik breng mijn handen afwerend naar omhoog, maar het is te laat. Ik voel zijn tanden doordringen in mijn vlees.