1993 – ZAKI ‘De restjes van de kansen’ Zaki stapte in 1993 samen met een andere jongen en Paul, zijn begeleider naar Santiago de Compostela. … Mijn eerste indruk van Oikoten ? Wil je ’t echt weten? Een bende hippies, alternatievelingen, maar ’t gevoel zat wel goed. Je voelt dat die mensen dat niet voor ’t geld doen maar echt met hun hart. Ik heb dat ook gemerkt tijdens de tocht. Mijn begeleider had er veel voor over om mij tot het einde te brengen. … ‘Ik ben geboren in 1976. Mijn moeder is Belgisch, mijn vader Marokkaans, maar hij is enkele weken na mijn geboorte het land uitgezet. Ik ben dan in een weeshuis geplaatst, waar ik drie, vier jaar gebleven ben. Eén van de begeleidsters nam me in het weekend mee naar haar gezin. Haar moeder had al pleegkinderen gehad en zei na een tijdje: ‘We nemen Zaki ook in huis.’ Ik had er drie zussen en drie broers die eigenlijk mijn jonge ouders hadden kunnen zijn. Mijn echte moeder heb ik jaren niet meer gezien. Ze heeft vijf kinderen van verschillende vaders. Voor geen enkele van die kinderen heeft ze gezorgd, maar ik ben de enige die geplaatst is. De andere kinderen zijn bij de familie van haar ex-mannen terechtgekomen. Toen ik al jaren bij mijn pleeggezin woonde, reed ik op een dag met de fiets door de stad. Ik zag een blonde vrouw en die zei: ‘Dag Zakaria.’ Ik zei: ‘Dag mama’. Maar op dat moment heb ik afgeblokt en gezegd dat ik verder moest. Zij heeft dan contact gezocht met mijn pleegfamilie. Ik ging soms bij haar langs, meestal als ’t mij goed uitkwam. Nu ga ik met mijn zoon wel eens langs, maar ik heb nog altijd dubbele gevoelens bij mijn moeder. Ze heeft na mijn 15 wel geprobeerd om mama te zijn voor mij, maar dat is nooit gelukt. Maar ik vergeef het haar. Ze zal wel een reden gehad hebben. Mijn vader woont nog altijd in Marokko, hij is hertrouwd en is visser. Eén keer heb ik telefonisch contact gehad met hem, meer niet. Op een bepaald moment wou hij terug naar België komen, maar de kinderen moesten een papier tekenen om zijn terugkeer mogelijk te maken. Ik heb dat nooit willen doen, ik had zoiets van: ‘Wil je terugkeren, trek dan je plan.’ Hij is nooit mijn vader geweest. Ik wou hem wel leren kennen, maar ik wou niets tekenen. Na de tocht met Oikoten heb ik mijn Marokkaanse familie in Schaarbeek leren kennen. Je zoekt overal zowat een thuis. Maar die mensen verplichtten me om Arabisch te leren, die wilden dat ik de koran goed vond, die wilden me niet zien zoals ik ben. Dat pushen altijd, dat stoorde me. Ik heb ook een broer van dezelfde vader en moeder, hij is bij die familie in Schaarbeek opgegroeid. Maar sinds vijf, zes jaar zie ik hem niet meer. Hij is verslaafd aan heroïne. Zolang hij zijn eigen leven niet op orde heeft, kan ik beter wegblijven van hem en hij van mij.
1
… Santiago of Mol … Toen ik 12,13 jaar was, was ik redelijk moeilijk. In mijn pleeggezin was geen vader meer, die was gestorven. Mijn pleegmoeder was zestig, zij kon mijn grootmoeder zijn. Ik was toen al een sterke manipulator, nog altijd eigenlijk. Ik heb daar eigenlijk alles gekregen, mocht sport doen, naar de scouts gaan, maar ik deed ook wel mijn goesting. Van studeren kwam niet veel in huis. De kinderen van mijn pleegmoeder begonnen ongerust te worden. Met mijn vrienden van de scouts rookte ik wel eens een joint. Op een bepaald moment zijn zij opgepakt en één van hen heeft gezegd dat ik die drugs was gaan halen. Dat was ook zo, maar ik was niet alleen. We waren met drie, maar ik ben de enige die opgepakt is nadat ze bij mij thuis drugs gevonden hadden. Mijn vrienden, die allemaal warm opgroeiden in een gezin, die mama en papa nog hadden, gingen vrijuit. De jeugdrechter heeft mijn pleegbroers en -zussen dan omgepraat en gezegd: ‘Dat gaat erger en erger worden, we gaan die jongen plaatsen.’ Ze waren ongerust voor mijn pleegmoeder, die niet meer zo jong was. Maar ik was liever gebleven natuurlijk. Ik had daar alles. Ik had daar een leven dat ik anders nooit gehad zou hebben. Ik geloof nog altijd tot de dag van vandaag dat het heel onschuldig was wat ik toen deed. Ik kwam in een open instelling terecht, maar daar is het van kwaad naar erger gegaan. We dealden, we kochten weed die zelf gekweekt was. Daar was meest winst op te nemen. We verkochten xtcpillen, speed. We kregen niet veel geld in die instelling, je moest wel inventief zijn. Maar we moesten regelmatig plassen en ik plaste altijd positief. Toen werd beslist dat ik naar de gesloten instelling in Mol moest. Een begeleidster van de open instelling zag dat niet zitten en heeft dan contact gezocht met Oikoten. Dat is een constante in mijn verhaal. Ik heb altijd moederfiguren gehad die veel voor mij gedaan hebben. Oikoten stelde me eerst voor om een circusproject te doen. Maar er was ook een tocht naar Santiago bezig, met Paul als begeleider en twee jongeren. Eén van die jongeren was uit de tocht gezet en ik kon zijn plaats innemen. Ze waren al zo’n twintig dagen onderweg. In de zomer van 1993 ben ik dan aan de tocht begonnen, niet vanuit Leuven, maar vanuit Frankrijk. Het was dat of naar Mol gaan.
… een kleine bandiet … Ik was toen 16 jaar, een kleine bandiet, een jongen die altijd op zoek was om ergens bij te horen. Eerst hoorde ik bij een pleegfamilie, dan hoorde ik bij de instelling, bij mijn vrienden. Dan komt er een nieuw verhaal, Oikoten. Die jongen kreeg nu de kans om iets exclusiefs te doen, iets avontuurlijks, naar het buitenland gaan, iets waarvoor hij geen twee kansen zou krijgen. Maar ik had er dubbele gevoelens bij: enerzijds wel goesting, maar anderzijds ook schrik omdat ik mezelf kende. Er zijn regels op zo’n tocht. Geen walkman, geen druggebruik. Gelukkig mocht je wel drinken. Ik wist dat ik moeite zou hebben met die regels. Ik weet ook van mezelf dat ik zeer opvliegend kan zijn. Ik wist ook niet bij wie ik zou terecht komen, ik kende de begeleider en mijn medestapper niet, want die waren al vertrokken.
2
Ik zat ook met het gevoel dat ik een opvullerke was. Twee man op stap, één eruit, ik mocht het gat vullen. Ik kreeg weer de ‘restjes van de kansen’. Dat ik de tocht niet volledig heb kunnen doen, heeft me altijd gestoord. Ik heb daar toen niet over gesproken, maar ik weet wel dat ik dat toen dacht. ‘De restjes krijgen’, eigenlijk heb ik dat gevoel van kinds af. Je belandt in een weeshuis, dan in een pleeggezin, dan in een instelling. Je hebt daar een toffe tijd, maar je bent ergens wel verdoemd, je hebt niet echt veel voorbeelden. Ik ben iemand die me aan iets of iemand moet kunnen optrekken. Ik moet iets voor ogen hebben om er te geraken. Vanzelf geraak ik er niet. Ik voelde me eigenlijk ook heel goed in die instelling. De andere jongeren waren mijn kameraden, mijn medegebruikers. Ik wou eigenlijk niet weg, maar ik zag de tocht als een uitdaging. Ik heb dan ook geen moment getwijfeld. Ik ben op gesprek gegaan bij Oikoten. Iemand is twee keer 25 km met mij gaan stappen om me voor te bereiden. Dat viel dik tegen. Ik vond geen ritme, ik kon er echt niet van genieten.
… het vertrek … Er werd veel over gepraat in de instelling. Ze leefden allemaal mee, alle aandacht was op mij gevestigd. Zalig was dat. Ik heb altijd heel graag in de belangstelling gestaan. Mijn beste kameraad in de instelling, die intussen overleden is, zag die tocht goed zitten voor mij. Weg van alles, van al die zever, en daarna begeleid wonen. Die zag dat beter in dan ikzelf. De andere jongens in de instelling maakten er grappen over: ‘Zie maar dat je niet doodvalt.’ Voor het vertrek was er ook een afscheid geweest op Oikoten. Mijn moeder was er, mijn pleeggezin, de jeugdrechter is even binnengekomen. Dat was heel officieel, papieren op tafel. Mijn eerste contract in mijn leven was dat. Toen dacht ik: ‘Hola, ’t is hier menens.’ De nacht voor ik vertrok was ik heel zenuwachtig. Ik kon niet slapen. Je weet niet wat je te wachten staat, je wil vertrekken maar ook niet, ’t was heel dubbel. Dan sta je op, je zoekt je kleren. Het is alsof je je beste kleren zoekt om uit te gaan. Je doet je stapschoenen aan, kijkt wel tien keer in de spiegel, draait je rond. Je steekt je rugzak vol, je wil van alles meenemen. Je bent ook bezig met ‘waar ga ik een en ander verstoppen, zodat ze ’t niet vinden.’ Mijn walkman had ik heel goed verstopt. Eerst hebben we afscheid genomen in de instelling en dan zijn ze allemaal mee gestapt naar het station van Leuven. Ik dacht toen: ‘Ik ga eens snel die tocht doen. Dan kom ik terug en zal alles als vanouds zijn. Dan feesten we er weer op los.’ Je stapt dan op de trein en je bent vertrokken. Een begeleider van Oikoten ging mee tot waar de anderen in Frankrijk waren. Die hadden al twintig dagen gestapt en buiten geleefd. Die waren niet meer zo fris als ik. Met de begeleider, Paul, klikte het snel. De andere jongere, mijn medestapper, was een grote gast. Die begon ook meteen met mij te praten, maar ’t was een stoefer, herinner ik me. Die eerste dagen stappen waren een ramp. Tien, vijftien kilometer, dat ging wel, maar daarna begon ik me te vervelen. Dat ging niet vooruit. Ik mocht die eerste dagen ook niet voorop of achterop lopen om wat alleen te stappen. We moesten samen blijven. Ik kon dus ook mijn walkman niet boven halen. Op muziek stap je beter, tegen honderd per uur. 3
… de reddende Paul … Na twee, drie dagen kon ik niet goed meer om met mijn medestapper. Die wou zich bewijzen, wou tonen dat hij de sterkste was. In ’t begin pakt dat, je kent hem niet, je weet niet wat voor iemand dat is. Ik ben iemand die in ’t begin de kat uit de boom kijkt, maar later is het tot zware conflicten gekomen. We waren met twee jongeren en één begeleider. Je wil op een goed blaadje staan bij die begeleider, hem aan je kant krijgen, maar Paul koos geen partij. Hij gaf iedereen een kans. Hij zei altijd: ‘Dat komt wel in orde.’ Maar op een bepaald moment komt dat niet meer in orde. Je komt niet meer overeen. De ander spreekt slecht over u tegen de begeleider en ook al heb je niets gehoord, je voelt dat er over u gepraat wordt. Dat gefoefel tussen die twee, dat was om zot te worden. Ik heb Paul ook op bepaalde momenten beticht dat hij niet consequent was. Maar zo zal ik het niet gezegd hebben, want dat woord kende ik toen nog niet. Overeenkomen was een beproeving op zich. Op een dag was ik mijn medestapper zo beu. Ik stond ’s morgens op, hij lag in zijn slaapzak en ik ben er gewoon op beginnen te stampen. Zo erg was het. Dat was echt een smeerlap. Eigenlijk moest ik op dat moment stoppen met de tocht. Ik dacht toen: ‘Als dat zo is, dan is dat maar zo. Wat gebeurd is, kan ik niet meer terugdraaien.’ Maar Paul heeft me dan een nieuwe kans gegeven en ik heb die met twee handen gegrepen. Paul heeft me nog eens gered. Ik leende mijn walkman soms uit aan mijn medestapper, maar op een dag wou ik hem niet uitlenen omdat ik van plan was alleen te stappen. Mijn medestapper is toen gaan klikken en Paul heeft mijn walkman afgenomen. Normaal is dat ook een reden om uit de tocht gezet te worden, maar Paul heeft het door de vingers gezien. Toen heb ik wel eens geluk gehad. Geluk moet je zelf maken, maar ik was het aan ’t kapot maken. Als ik iets beu ben, dan maak ik het kapot. Dan liet ik me maar uit de tocht zetten. Ik heb het geluk gehad dat Paul me dat niet gegund heeft. ’t Is dankzij Paul dat ik de tocht heb uitgedaan. Je leert daar wel iets uit. Je leert dat je er ook kan geraken met hindernissen, dat je uit een benarde situatie kan geraken. Later in mijn leven heb ik situaties gehad die tien keer zo zwaar waren, maar je weet dat je daaruit kunt komen. Dat is zo’n beetje mijn les daaruit. Nu kan ik beter om met mensen die stoefen. Ik laat die doen, die hebben ook aandacht nodig. Maar tijdens de tocht was ik heel anders ingesteld. Ik kwam toen eigenlijk van de straat. Ik keek wel de kat uit de boom, maar als ’t genoeg is, is ’t genoeg. Maar we hebben ons ook geamuseerd, hoor. Ik heb Paul zijn eerste oorbel gestoken, met een naald en een kurk.
... ik ben weg … Ik had ook heel veel heimwee. Ik was echt content als we mochten bellen en ik mijn opvoedster hoorde. Er zijn ook momenten dat ik geweend heb omdat het zo zwaar was. Je bent zo ver van huis, 4
er gebeurt van alles, je ziet het niet meer zitten. Die afstand, die berg is er te veel aan maar je moet erover. Soms heb je dan zoiets van: ‘Weet je wat, kom mij halen, ik geef het op.’ Dat heb ik heel vaak gehad. Maar dan komt Paul en die spreekt u weer moed in. Er waren ook echt momenten dat ik dacht: ‘Ik ben weg.’ Dan heb je ineens alle kracht en loop je vooruit. Paul liet me dan even begaan. Maar je had ook geen geld, je kon niet zomaar beslissen van weg te gaan of je moest al echt inventief zijn en ergens gaan lenen. Mijn medestapper wou eigenlijk dat ik de tweede zou geweest zijn die stopte met de tocht. Die had een heel strenge vader en wou bewijzen dat hij de heilige zoon was, dat hij super was. Zijn pa had hem een auto beloofd als hij de tocht zou uitdoen. Ik had geen pa die mij een auto zou geven als ik de tocht uit deed. Sinds we niet meer overeen kwamen, heb ik heel veel alleen gestapt. Je mag tijdens zo’n tocht één keer drie dagen alleen stappen, ik heb dat twee keer gedaan. Op andere dagen stapten we samen, maar soms stapten zij voor mij uit of stapte ik voorop. Alleen stappen heeft heel bevrijdend gewerkt voor mij. In het begin was dat moeilijk en saai, maar na een tijdje ging dat vlot. Je had ook contact met mensen onderweg, je kon wat vertellen tegen hen, allez, tegen diegenen die wilden luisteren. Maar ik kwam tot rust, geen ruzies meer, geen spinsels over Paul en de andere, geen miserie meer. Door alleen te stappen had ik veel tijd om na te denken. In het begin is dat vooral over de situatie waarin je zit, de pleegfamilie, de instelling, of over je dromen, rijk worden, huisje, tuintje, familie. Hoe langer je stapt, hoe meer je met die toekomst bezig bent. Maar ’t zijn niet altijd zwaarwichtige dingen waaraan je denkt. Je bent ook bezig met: ‘Binnen een week zijn we daar en kunnen we dit of dat doen.’
… Santiago in zicht … De laatste drie weken van de tocht ben je de koning te rijk want je bent er bijna. Je doet met gemak 40 kilometer op een dag. Dat voel je niet meer. Je gaat nog volle bak uit erna, allemaal geen probleem. Wij spaarden ook ons geld om dan eens goed te gaan eten. Ik zag er ook goed uit, gespierd, en ik voelde me sterker worden in ’t kopke, gezond, terug vrij. Je ziet alles rooskleurig. Je maakt plannen. Ik zou begeleid gaan wonen na de tocht. Ik zag dat echt zitten. Ik dacht toen: ‘Ik zie mijn kameraden terug, maar ik blijf van de drugs. Laat die mannen maar een pilleke voor mijn neus slikken, dat zal geen probleem zijn.’ Zo krachtig voel je je. Maar er zijn natuurlijk ook momenten dat je twijfelt, je kent jezelf. Ik ben eigenlijk alleen aangekomen in Santiago. Ik had nog eens drie dagen alleen gelopen en we hadden afgesproken in een dorp, maar ik zat in een ander dorp dan zij. We konden niet meer bij elkaar geraken, dus ben ik alleen verder gestapt. We hebben elkaar teruggezien op het plein voor de kathedraal. Ik heb mijn medestapper gefeliciteerd, maar ik zat vol afkeer. Die gast heeft het me echt niet gemakkelijk gemaakt. Ik heb na de tocht ook geen contact meer gehad met hem. Hij is trouwens kort nadien in de gevangenis gevlogen. Je verwacht dat die laatste aankomst ‘waw’ zal zijn, dat de engeltjes de kerk afdalen, u opvangen en aan de wereld laten zien: ‘Je bent aangekomen, jongen’. Maar dat is niet zo. Je komt op het plein. Daar is veel volk, veel toeristen, kraampjes en dat is het. Die kerk interesseerde me niet. Ik vond dat 5
wel mooi langs buiten, maar voor mij was het vooral belangrijk om mijn stempel te krijgen, om te bewijzen dat ik er geweest was. Maar zo speciaal vond ik de aankomst niet. Er wordt veel meer commotie gemaakt om hier je contract voor de tocht te tekenen dan bij de aankomst. Je staat op dat plein, je kijkt rond, je voelt je goed, je bent zo gespierd als iets, je hebt iets bereikt. Maar je beseft ook: ‘Shit, nu is ’t echt gedaan, nu terug naar dat oude milieu, ga ik sterk genoeg zijn?’ Eigenlijk wou ik niet direct terug, ik voelde me veiliger buiten België dan in België. We zijn nog vier, vijf dagen aan de kust gebleven. We hadden ons materiaal verstopt in een leegstaande fabriek, maar daar hebben ze ons materiaal gepikt. Jammer, want ik was eraan gehecht. Ik wou dat houden om zelf nog eens zo’n tocht te doen. Maar daar komt niets van in huis natuurlijk. Na die dagen aan de zee zijn we met de trein teruggekeerd naar België. Je zit dan tegenover elkaar. Paul zegt duizend keer: ‘Hé jongens, aangekomen hé, aangekomen, hé, tof, tof, tof.’ Maar je moet terug en ik zag dat niet zo goed zitten op dat moment. Ik wou wel mijn familie terugzien, maar die ontvangt je dan en zegt: ‘Tof, tof, tof, en nu moet je ’t volhouden, hé!’ In plaats van je proficiat te wensen en niet te zeveren over wat komt, zijn die dan bezig met ‘nu ga je dat doen en dat doen.’ Als je al die dingen hoort, begint dat zwaar te wegen.
… na twee weken om zeep … Ik ben op een klein kamertje gaan wonen, niet ver van mijn pleegfamilie en van mijn moeder. Maar na twee weken was ’t om zeep. Drie maanden was ik clean gebleven tijdens de tocht. Dat ging echt super goed, maar twee weken na de tocht zat ik aan de heroïne. Ik ben beginnen heroïne te spuiten omdat dat gevoel anders was dan roken of al het andere dat ik gebruikt had. Het gaf me de warmte die ik eigenlijk niet had. Ik ben nadien ook helemaal niet opgevangen geweest. Dat is iets wat ik Oikoten heel kwalijk neem, de nazorg is nihil. Het stopt. Oikoten zegt wel dat je altijd welkom bent en ze menen dat ook, maar voor hen is ’t eigenlijk gedaan. Niks opvang, rien. Ik heb hen jaren daarna gezegd dat ze daar meer aandacht moeten aan besteden. Ik kwam van een instelling waar ik op studio’s zat. Je leerde er met geld omgaan, je moest je eigen potje koken, de ene ging naar school, de ander deed leercontract of stage of ging werken. Maar daar zat ik dan alleen op dat kamertje. Er werd nog wel even meegezocht. Het makkelijkste was dat ik terug op leercontract zou gaan. Ik deed dat, werkte in een restaurant en moest één of twee dagen naar school. Maar niemand controleert je. Als je niet opstaat, dan ga je niet naar je werk of naar school. Ik deed alsof ik op de goeie weg was. Daar ben ik heel goed in, doen alsof er geen probleem is terwijl je eigenlijk in de diepste shit zit. Ik liet me overal zien, bij mijn pleeggezin, bij mijn moeder, in mijn vroegere instelling. Je zoekt ergens een plekske maar je hebt het niet. Alles was weggevallen, elke veiligheid, elke structuur, vooral structuur. Als ik faal, dan is ’t wel op dat. Toen ik nog aan ’t stappen was, vaak alleen, trok ik mijn plan en dacht ik: ‘Ik ga ’t hier maken.’ Maar dan kom je thuis en je kan het niet meer alleen. Het leek net of die tocht voor niets was geweest. 6
… de herinnering blijft … Mijn stapschoenen heb ik nog wel eens aangedaan om te gaan stoefen over de asfalt die erop plakte. Ik heb ze trouwens nog altijd. Ze hebben lang op tafel gestaan. Ook mijn schelp en mijn boekje met stempels heb ik nog. Toen we verhuisden, wilde mijn vrouw mijn stapschoenen weggooien, maar natuurlijk mogen die niet weg. Ik moet mijn vrouw echt in ’t oog houden of ze zwiert ze weg. Ik bleef me optrekken aan die tocht. Dat is iets speciaal dat je hebt meegemaakt. Niet iedereen kan dat zeggen. Door die tocht had ik ook gezien dat er een wereld is buiten België, dat het zonder drugs kan. En vooral, je hebt iets afgemaakt, de eerste keer in je leven, misschien voor velen en voor mij toch lange tijd het enige dat ik afgemaakt heb. Je hebt iets te vertellen, maar ’t is natuurlijk ook weer zo’n verhaal dat je ergens in een hoekje duwt. Ik ben heel fier dat ik de tocht gedaan heb en ben blij dat Oikoten bestaat. Maar eens je in een instelling gezeten hebt, zien de mensen je niet als een gewone mens. Ze zien me als Zaki, dat kleine bandietje dat vroeger gebruikt heeft. De ene ziet me als een dealer, de ander als een kameraad. Ik was heel veel bezig met ‘hoe zien mensen mij, hoe ziet mijn pleegfamilie mij, mijn pleegbroer die het echt goed voor had met mij maar ook wel kon doordrammen.’ Ik heb me altijd willen bewijzen aan mensen. Maar ik heb geleerd dat je je voor jezelf moet bewijzen en aan jezelf moet tonen dat je iemand bent. Ik heb op een bepaald moment echt een knop moeten omdraaien: ‘Foert aan al diegenen die mij niet opnieuw een kans geven.’ Maar je kunt niet in één keer veranderen. Je kunt niet op één, twee, drie alles wat geweest is even opzij schuiven. Als gebruiker ben je ook heel egoïstisch ingesteld. Als je wil stoppen, moet je ’t voor jezelf doen. Niet voor je vrouw of je zoon. Je kunt niet stoppen voor iemand anders. Dat gevoel is zo sterk, een vrouw of een zoon vervangt dat niet. Ik had een kans gekregen, maar was opnieuw hervallen. Mensen waren alle vertrouwen kwijt, ik had hen bestolen, bedrogen, gemanipuleerd. Mensen hadden geen geloof meer in mij. Ze blijven je als een probleemgeval zien dat hulp nodig heeft. Je voelt dat echt. Je geraakt daar pas uit als je je leven in handen neemt, als je beetje bij beetje op je pootjes terecht komt. En dan zien de mensen u dingen doen die ze nooit van u verwacht hadden. Wie had er ooit gedacht dat ik zelfstandige zou worden? Ik ben maar tot mijn derde middelbaar naar school gegaan, ik heb geen bedrijfsbeheer gevolgd, in principe zou ik niet eens een bedrijf mogen hebben. Maar ik heb er nu al twee opgericht, het eerste heb ik verkocht. Ik rekruteer en leid mensen op voor de horeca. Dat je mensen een kans moet geven, dat houd ik ook over aan de tocht. Ik heb zelf kansen gekregen van Oikoten en van mijn pleegfamilie, kansen waar ik echt iets aan gehad heb. Ik probeer dat nu ook te doen, mensen kansen geven. Soms zeggen mensen me: ‘Zaki, je hebt een bedrijf, je bent geen OCMW.’ Maar in de mensen die ik rekruteer, zie ik soms veel terug van mezelf. Mensen die in de problemen zitten … Hen geld geven is geen oplossing. De oplossing is er te zijn voor mensen. Ik probeer hen te helpen door hen werk te geven, hen erbij te laten horen, bij mijn team, bij mijn bedrijf.
7
Ergens bij willen horen, ik heb daar nu zelf minder nood aan omdat ik nu zelf zorg dat mensen erbij kunnen horen. Maar voor alle duidelijkheid, dat is niet mijn doel. Mijn doel is centen verdienen. Maar ik ben ook iemand die door mensen te helpen zichzelf kan vergeten en dat komt mij soms goed uit. Bezig zijn en daardoor jezelf vergeten. Er zijn nog momenten dat ik het moeilijk heb, maar ik kan heel veel aan. Ik kan mij heel gemakkelijk aanpassen, ik kan met alle standen en groepen om, maar eigenlijk voel je je ook nooit ergens thuis. Dat gevoel had ik vroeger heel erg en nu soms nog. … Ik heb jaren geleden ook even geprobeerd om opvoeder te worden. Ik lach daar nu mee. Ik die nooit goed was op school, ging voor opvoeder studeren. Met de gesprekken in de opleiding kon ik heel goed mee, maar het theoretische was een probleem. Eigenlijk zou ik heel graag eens zo’n tocht begeleiden. Maar ’t is er nog niet van gekomen.
8