1
De jeugd is de toekomst – jeugdwielrennen in Nederland (KNWU Wielersportdag, Utrecht, 09-11-2013) Jan Jacob Beckeringh, WTC de Amstel, Amstelveen Te beginnen met de structuur en vervolgens de personen die daarbinnen actief zijn puntsgewijs een aantal zaken die voor een succesvolle jeugdafdeling van belang zijn (en niet noodzakelijkerwijs alleen daarvoor). 1. Vereniging: kader en structuur - er is beleid mbt. de jeugd (of beter jongeren integraal: jeugd, nieuwelingen en junioren tm 18 jaar). - er is een bestuurslid voor de jeugdafdeling ter bewaking en uitvoering van het beleid (incl. de organisatie van evenementen, zie onder) en zonodig ook het voeren van het jeugdsecretariaat (kan ook afzonderlijke functie zijn). Dit bestuurslid is een vast aanspreekpunt voor (nieuwe) jeugdleden, hun ouders en belangstellenden. Het bestuurslid is ook zoveel mogelijk aanwezig op trainingen en evenementen. Bij verenigingen met een groot tot zeer groot aantal jeugdrenners werkt het vaak beter het jeugdbeleid vorm te geven door het instellen van een jeugdcommissie waardoor de verschillende taken worden verdeeld. - het bestuur zorgt voor accommodatie en middelen zoals het clubhuis, het parcours (weg, en bij voorkeur ook een grasveld of zelfs een volledig MTB parcours, EHBO en fietsen (weg en bij voorkeur ook MTB). - het bestuur zorgt voor de aanstelling van tenminste één gekwalificeerde trainer en voorzover van toepassing ook voor assistenttrainers en andere begeiders. - het bestuur zorgt voor continuiteit zodat binnen de vereniging het jeugdwielrennen niet wegzakt wanneer bijv. een groep kinderen (en hun ouders) overgaat naar de nieuwelingen. Continuiteit bestaat vooral uit het aanvullen van de jaarlijkse uitstroom van jeugd (door overgang of opzeggingen als zodanig) en de zorg voor voldoende trainers en begeleiders. Van jeugdleden die opzeggen is het belangrijk te weten waarom zij dat deden (evaluatiepunt uitvoering beleid). Vooral via de veel speelsere MTB route die ook buiten het wegseizoen functioneert, is het mogelijk kinderen voor het fietsen te winnen. De kunst is dan wel een voldoende aantal de overstap naar het wegwielrennen te laten maken. - zorg voor door de club georganiseerde of vanuit de club aangestuurde evenementen: ouder/info-avond(-en), trainings- en clubwedstrijden (tijdritten), trainingskampen , meerdaagse wielerevene-menten (bijv. Emmen, Assen, Achterveld, Helmond, Denemarken) en het NCK tijdrijden. Het jaarlijks doen terugkeren van dergelijke evenementen is niet alleen beleid maar ook zorg voor continuiteit. - het bestuur zorgt voor een goede interne en externe berichtgeving. Een (jeugd-)website is daarbij onontbeerlijk alsook het regelmatig doen uitgaan van kopij voor de locale en regionale media en het benutten van de mogelijkheden van de verschillende sociale media. Naar aanleiding van de workshop: - er zijn nog een aantal verenigingen (voorzover bekend vooral in het zuiden des lands) die geen eigen afgesloten parcours hebben. Gezien de huidige verkeersdrukte, het gedrag van de verschillende verkeersdeelnemers en het vaak onvoorspelbare gedrag van de jeugdige renners en bijkomend de verantwoordelijkheid (juridisch en moreel) van begeleiders voor
2
een veilig en verantwoord verloop van een jeugdtraining dient een wielertraining voor kinderen op een afgesloten parcours plaats te vinden. Dit zou ook een KNWU beleidspunt moeten zijn. - worden trainers en begeleiders betaald of zijn het vrijwilligers? Dit hangt af van veel factoren waarvan de grootte van de vereniging (en jeugdafdeling) en de beschikbaarheid van geld de voornaamste zijn. In veruit de meeste gevallen zal men op vrijwilligers zijn aangewezen maar wanneer de vereniging in het kader van lokaal of regionaal sportbeleid, betrokkenheid bij naschoolse kinderopvang, of in samenwerkingsverbanden met een onderwijsinstelling ook voor kinderen/jeugd buiten de vereniging activiteiten verzorgt, behoort het inzetten van betaalde krachten zeker tot de mogelijkheden. - er dient een voldoende aantal voor jeugdleden geschikte fietsen beschikbaar te zijn (aangepaste framehoogtes, verzetten, crankstellen, sturen en remmen, met stuurshifters). De fietsen dienen in goede technische staat te zijn (en te worden gehouden) en worden vooral gebruikt om belangstellenden en beginnende jeugdleden tijdelijk van dienst te kunnen zijn (en daarbij ook om te voorkomen dat deze kinderen later bij de aanschaf van een eigen fiets een voor hen ongeschikte fiets krijgen). MTB fietsen kunnen zonodig ook gebruikt worden bij het verzorgen van Go-Biking achtige evenementen op scholen en bij de kinderopvang. Fietsen kunnen worden verworven door aankoop of schenking (nieuw of van uitgegroeide jeugdleden). Fondsen komen niet alleen uit het verenigingsbudget maar ook uit een veelheid van externe potjes (gemeente/ instellingen [part of te deal van een activiteit die wordt verzorgd], sponsors, Rabobank (lokaal fonds) of bijv. in de regio Amsterdam het Schipholfonds. 2. Trainers, begeleiders en trainingen - er is een gekwalificeerde (hoofd-)trainer (WT 3 of 4) die de trainingen organiseert (inhoudelijk en daadwerkelijke uitvoering). Al of niet in samenwerking met het bestuur zorgt deze ook voor het aanstellen van assistent-trainers (bij voorkeur WT2) en andere begeleiders. Het is bijzonder belangrijk deze mensen de vrijheid te geven hun taak binnen het geheel uit te voeren (zonder daarbij natuurlijk in uitersten te vervallen). In beginsel is de hoofdtrainer verantwoordelijk voor de veiligheid en een gestructureerd verloop van de trainingen (bijv. maatregelen te beveiliging van het parcours, goede instructies aan assistenten, daadwerkelijke beschikbaarheid van EHBO, gedrag van op de training aanwezige of daarbij betrokken personen, etc.). - er is een regelmatig trainersoverleg. Onderwerpen (al of niet met het bestuur) zijn onder meer: het ‘jaarplan’ van de jeugdafdeling (doelen/richting en bemensing) en de data van de trainingen en clubevenementen, de inhoud van trainingen, de indeling van de trainingsgroepen, het (periodiek) beoordelen van de capaciteiten en de progressie van de renners, wedstrijddeelname en wedstrijdbegeleiding, werving van jeugdleden en voor bij de training behulpzame vrijwilligers, (uniforme) omgang met ouders (ihb. bij problemen). De algemene doelstelling daarbij is dat er wordt getraind om te wedstrijden te rijden! - idealiter zijn er per trainer vaste trainingsgroepen van 4-8 renners. Verschillende indelingen kunnen worden gemaakt: beginners, enigszins gevorderd en gevorderd, of ‘voor de pauze’ (cat. 1-4) en ‘na de pauze’ (cat 5-7), leeftijd, meiden en jongens, etc. Bij jonge en ook grotere groepen is vooral vanwege de ook binnen de groepen nog altijd aanwezige niveauverschillen of specifieke aandacht die sommige kinderen nodig hebben (bijv. door gedrag als veroorzaakt door ADHD) de aanwezigheid van een tweede trainer of begeleider noodzakelijk (begeleiding oefeningen, opvang afvallers bij oefeningen, evt. (tijdelijke) splitsing van de
3
groep naar niveau). De positie van tweede trainer/assistent is bijvoorkeur geschikt voor ouders die zelf ook (willen) fietsen en graag willen helpen. Het is ook een opstapje naar een trainerscursus en helpt de continuiteit van de jeugdafdeling. Behalve het doen uitvoeren van oefeningen, is de belangrijkste taak van de trainer(s) het bewaren van de goede sfeer en het geven van aandacht aan de verschillende renners in hun groepen. - trainingen zijn altijd op een vast tijdstip. Voorafgegaan door een intro van 15-30 min om op tijd te komen, bij te praten, banden op te pompen en kleine materiaalproblemen op te lossen kan de eigenlijke training op het vastgestelde tijdstip beginnen en op gestructureerde wijze verlopen. Na afloop is er een uitloop die kan worden gebruikt voor evaluatie (vaak ook nuttig om dit op een later tijdstip te doen), napraten, afspraken maken, gezellighheid, etc.). - een training van 60-75 minuten (zonder in- en uitloop) bestaat in beginsel uit drietal onderdelen met korte rustpauzes daartussen. - trainers fietsen in beginsel met hun groepjes mee. - valtraining (op een grasveld) is een onmisbaar onderdeel van jeugdtrainingen. - zorg er bij ongevallen of andere onverwachte problematische gebeurtenissen voor dat alleen personen die voor de oplossing van het probleem noodzakelijk of nuttig zijn zich daarmee bezig houden. Zorg er zo mogelijk voor dat niet bij het probleem betrokkenen doorgaan met trainingen of dat ze anderszins op passende wijze worden begeleid of dat er voor hen wordt gezorgd (geldt ook voor aanwezige ouders). - trainingen zijn een voorbereiding op het fietsen van wedstrijden. Wedstrijden dienen om het geleerde in praktijk te brengen. Aan bij wedstrijden gebleken tekortkomingen kan op de daaropvolgende trainingen worden gewerkt. Hieruit volgt dat voor de jeugd training en wedstrijd onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. 3. Programma (uitgaande van het wielrennen op de weg als belangrijkste activiteit) - wegseizoen: vanaf de start van de zomertijd tot eind september, daarna veldrijden/MTB of baanwielrennen (regio Amsterdam: Baanwielerschool Amsterdam op de vrijdagavond) of een andere sport als bijv. schaatsen. - per week: 1 parcourstraining van ca. 1-1,5 uur (dinsdag meest geschikt), 1 doorgaand doordeweeks evenement (max. 1 uur) waarop oa. de vaardigheden van de training worden uitgewerkt in (fun-)wedstrijdvorm. Dergelijke wedstrijden kunnen uitstekend plaatsvinden voorafgaand aan voor- en najaarscompetities voor ouderen (cyclus van trainingswedstrijden met een eigen klassement; ook heel goed voor de sfeer en het clubgevoel)(donderdag meest geschikt), 1 wedstrijd in het weekeinde (een enkele keer 2 kan wel voor cat. 5-7). Daarnaast is het goed ook regelmatig een tijdrit voor de jeugd te organiseren. Wanneer er binnen de vaste cycli geen trainingwedstrijden zijn kan de tussenliggende tijd worden opgevuld met wedstrijden (parcours of een andere veilige locatie) die heel goed een volstrekt afwijkend verloop kunnen hebben van de gebruikelijke pelotonswedstrijden of tijdritten (funwedstrijden) of waarbij met cross- of MTB-fietsen (in het veld) wordt gereden. Dergelijke wedstrijden voldoen aan de doelstelling van continuiteit, vallen bij de jeugd zeer in de smaak en zijn een uistekende gelegenheid ook de mindere goden eens te laten schitteren. Een dergelijk weekprogramma (vergelijkbaar met bijv. hockey, voetbal of schaatsen) geeft de jeugd (meer dan) voldoende activiteit en rust. Ook voor nieuwelingen waarbij de parcourstraining door een wegtraining kan worden vervangen, is een dergelijk programma geheel toereikend. - jeugdwedstrijden zijn er bij voorkeur op 3 niveau´s: clubwedstrijden en interclubs in ieder geval voor beginnende renners, regionale wedstrijden voor inmiddels enigszins ervaren
4
renners, landelijke wedstrijden voor ervaren renners met de capaciteiten ervoor. Bij de (inter-)clubwedstrijden worden beginnende renners vertrouwd gemaakt met de gang van zaken bij een wielerwedstrijd en het rijden in groepsverband (peloton). Door het meedoen van renners van andere clubs is een interclub (vaak ook op een ander parcours) leuker (en door de grotere groep vaak ook leerzamer) dan een clubwedstrijd. Het is handig bij interclubs leeftijdscategorieën te combineren en renners niet alleen in te delen op basis van leeftijd maar ook op basis van capaciteit en ervaring. Dit geldt in het bijzonder voor beginnende nieuwelingen voor wie deelname aan clubwedstrijden voor senioren vaak nog veel te moelijk is wat betreft conditie, ervaring en fietsvaardigheid. Vooral in de maanden april en mei is het belangrijk dat interclubwedstrijden ook doorgang vinden op data dat er NK selectiewedstrijden worden verreden. Beginnende renners hebben in velerlei opzicht (ook wat betreft veiligheid) volstrekt geen boodschap aan wedstrijden die tot doel hebben de beste renners te selecteren. Naast een stimulerend effect voor enkelen gaat van bovengenoemde wedstrijden voor velen eerder een sterk demotiverend effect uit. - Meer gevorderde renners nemen deel aan regionale of landelijke KNWU-jeugdwedstrijden (die bij voorkeur niet beperkt zijn tot het district waar de vereniging deel van uitmaakt). Het meedoen aan een landelijke KNWU-wedstrijd is vooral voor meer gevorderde en talentvolle renners uit de categorieën 5-7 zinvol, in het bijzonder wanneer het parcours uitdagend is. Behalve motivatieverhogend draagt het meedoen aan dergelijke wedstrijden met een vaak groter aantal deelnemers sterk bij aan het competitiegevoel en vooral de fietsvaardigheid van deze renners. Zaken die hen uitstekend van pas komen wanneer zij hun entree maken in het doorgaans aanzienlijk grotere nieuwelingenveld waar valpartijen helaas veelvuldig voorkomen. Om dezelfde redenen is het zinvol wanneer gevorderde meisjes categorie 7 na de meidenwedstrijd in Dordrecht (mei/juni) of het NK (juni) in deze categorie aan jongenswedstrijden deelnemen in plaats van met dispensatie het seizoen afmaken in categorie 6. - Klimwedstrijden zijn een must en hebben alleen al vanwege het parcours een groot leereffect. Dit geldt ook voor (ploegen-)tijdritten. Voor de meer gevorderde renners geldt dit eveneens voor het rijden van een (buitenlandse) meerdaagse wedstrijd in mei of de zomervakantie. Naar aanleiding van de workshop: - in sommige regio´s worden nog geen specifieke interclubwedstrijden georganiseerd. Dit zou ook een KNWU beleidspunt moeten zijn 4. Renners - de KNWU start met 8 jarigen. Voor veel kinderen geldt echter dat ze beter op 10-11 jarige leeftijd kunnen beginnen (praktisch punt: de meerderheid past dan ook op een fiets met 28 inch wielen). Voor de jongste jeugd (globaal cat. 1-3) voldoet een training in spelvorm waarin allerlei basisvaardigheden worden aangeleerd het beste. Deze groep is vaak zeer kort van memorie/sterk uiteenlopend wat betreft geestelijke en lichamelijke ontwikkeling/wil vaak veel met elkaar praten/houdt niet van langere oefeningen/is doorgaans snel moe/moet vaak naar de WC/vindt spelletjes op het grasveld vaak het einde/kan vaak slecht tegen zijn of haar verlies/maar voelt zich op een racefiets desondanks een hele piet. - bij de middengroep (cat. 3-5) kan al veel meer gestructureerd worden geoefend op het aanleren van basisvaardigeheden en standaard wedstrijdelementen. Dit vertaalt zich ook in een wat meer gestructureerd optreden bij wedstrijden. Het is niet heel storend als sommige renners wat verder zijn dan andere. Vooral bij deze jongere leeftijdsgroepen dient met
5
kleine groepen en/of meer begeleiders per groep te worden gewerkt. Op zich is dit bijzonder arbeidsintensief maar meefietsende ouders kunnen hier uitstekende diensten bewijzen. - bij gevorderden (cat. 4-7) is al meer sprake van echt trainen. Tov. van de voorgaande groepen worden er specifieke oefeningen uitgevoerd en wordt er al ‘flink’ aan conditie, inhoud en kracht gewerkt. Er is vaak enig onderscheid tussen getalenteerde renners met veel ambitie en de mindere goden. De kunst is het hele spul als groep met het bijbehorende groepsgevoel bij elkaar te houden en eenieder aan zijn trekken te laten komen. Er worden soms specifieke trainingen gegeven (bijv klim-, tijdrit- of sprinttrainingen). Clinics op deze gebieden van oudere (en natuurlijke vooral bekende renners) doen het heel goed bij deze groep. - renners zijn doorgaans redelijk tot zeer sterk gemotiveerd maar komen soms door verschillende, zeer uitlopende oorzaken niet tot hun recht. Wat kan een zoal rol spelen: stand van de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling, ADHD en soortgelijke verschijnselen, druk van de ouders om te wielrennen dan wel te presteren, school(-prestaties), problemen van thuis (ziekte, ruzie en echtscheidingen), ruzies met vriendjes? De trainers moeten zich hier goed van bewust zijn en er ook zoveel mogelijk rekening mee houden bij het geven van de training. Het uiteindelijke doel moet zijn een zodanige sfeer te creëren dat de kinderen zich in de trainingsgroep veilig en vertrouwd voelen en zich waar nodig kunnen uiten, er een groepsgevoel onstaat, kortom er voor te zorgen dat de trainingen en andere wieleractiviteiten zaken zijn waarnaar wordt uitgezien en waaraan met plezier wordt deelgenomen. Dat kost veel energie en tijd en is op zijn tijd ook bepaald vermoeiend, maar als het werkt is het wel een belangrijke reden er mee door te gaan. Naar aanleiding van de workshop: Bij de opleiding van trainers WT2 en WT3 dient in het bijzonder aandacht te worden gegeven aan prestatie- en vaardigheidstrainingen in spelvorm (weg/veld). Dit zou ook een KNWU beleidspunt moeten zijn. 5. Ouders Moeten van A tot Z bij het wielrennen van hun kinderen worden betrokken. Alleen al om reden dat de trainingsaccommodatie en het wedstrijdparcours meestal niet naast de deur liggen zijn ouders in veel sterkere mate dan bij veldsporten als hockey en voetbal bij de sport van hun kinderen betrokken (bijv. vergelijkbaar met schaatsen). Sommige ouders (jammergenoeg relatief vaak bij het wielrennen) willen per sé dat hun kinderen op vaak (te jonge) leeftijd gaan wielrennen en zien in hen ware proftalenten die op de snelst mogelijke manier tot ontwikkeling moeten worden gebracht. Het duurste (vaak onnodige en/of verkeerde) materiaal wordt dan ook vaak al zonder al te veel nadenken direct aangeschaft. Anderen zijn daarentegen dermate ongeïnteresseerd of drukbezet dat ze nauwelijks naar hun kinderen omzien bij trainingen en wedstrijden en ze op ongeschikte of zelfs kapotten fietsen laten voortploe-teren en nooit met ze naar een (verderaf gelegen) wedstrijd willen gaan, laat staan helpen bij een clubactiviteit. Zowel voor tot deze uitersten behorende ouders als hen die zich in alle mogelijke gradaties daartussen bevinden, is het belangrijk dat de club (deze vooral) en de trainers bij een eerste kennismaking van hun kinderen met het wielrennen, en ook regelmatig daarna, duidelijk maken wat het jeugdwielrennen inhoudt, wat het voor hun kind betekent, wat de doelstellingen (sportief en sociaal maatschappelijk)
6
zijn, en wat er van hen wordt verwacht. Het is duidelijk dat dit altijd een bijzonder lastige opgave is die veel geduld, overredingskracht, tact en terughoudendheid vergt, maar waarbij soms wel een streep getrokken moet worden. In het niet zelden voorkomende geval dat ouders ook als bestuurslid of trainer actief zijn wegen dergelijke punten vanzelfsprekend extra zwaar. Het is jammer dat min of meer onnodig de wal soms het schip moet keren en het zou ook niet de eerste keer zijn dat een jeugdafdeling met knallende ruzie uit elkaar spat. De gulden middenweg is wellicht die waarbij de (groep) renner(s) ten alle tijde en onder alle omstandigheden centraal staat/blijft staan en dat door de inspanningen van club en trainers de goede sfeer in de groep en het plezier van de kinderen in het fietsen het gedrag en de opstelling van de ouders in zodanige mate wordt beinvloed dat ze doen wat er van ze gevraagd wordt. Ook al kost het dan soms de nodige moeite en blijft de bijdrage van sommige ouders helaas minimaal, de praktijk laat zien dat het zo toch mogelijk is voldoende ouders te vinden voor uiteenlopende taken als parcoursbeveiliging, opbouw en opruimen van het (trainings-)parcours, het vervoer van renners naar evenementen en wedstrijden, het bakken van pannekoeken of verzorgen van een barbecue bij gelegenheden als het midzomerspektakel of de laatste training van het seizoen, het meegaan/onder-steunen of (mede-)organiseren van de deelname aan een meerdaags wielerevenement, trainingskamp, jeugdwedstrijd, etc. Ouders vinden het vaak ook leuk als ze worden ingezet bij het geven van de training zelf (opstapje naar een trainersschap) of bij (inter-)clubwed-strijden en tijdritten betrokken worden bij jurywerkzaamheden (opstapje naar KNWU jury inzet) en tijdwaarneming. Goede voorlichting en altijd in contact blijven, van eerste ontmoeting bij een training tot na de laatste wedstrijd, zijn onontbeerlijk voor een goede en noodzakelijke relatie met de ouders, zeker wanneer zich valpartijen heben voorgedaan en/of er schade is ontstaan, of er om welke reden dan ook er ‘spanningen’ bij één of meer renners blijken te zijn. Desondanks geldt uiteindelijk echter toch: tijdens de training hebben de ouders zich er, anders dan gevraagd, even niet mee te bemoeien en adviezen/besluiten van de club dan wel trainers mbt. tot groepsindelingen en te rijden wedstrijden zijn in beginsel wel ‘bindend’.