De toekomst van journalistiekonderwijs in Nederland
Naam: Alies Uilen Begeleider: dhr. Dr. Peter Vasterman Tweede lezer: dhr. Leendert van der Valk Februari 2011 Opleiding: Master Journalistiek en Media Universiteit van Amsterdam Studentnummer: 0553123
Inhoudsopgave
Inleiding ..................................................................................................................................................... 3 Wording van journalistiekonderwijs in Nederland ............................................................................ 6
2.
3.
1.1
Eerste initiatieven ..................................................................................................................... 6
1.2
Interbellum ................................................................................................................................ 7
1.3
Bezetting en naoorlogse veranderingen ................................................................................ 8
1.4
De School voor de Journalistiek ............................................................................................. 9
1.5
Nieuwe scholen....................................................................................................................... 11
1.6
De vakopleidingen in 2011 .................................................................................................... 14
Ontwikkelingen in het medialandschap ..................................................................................... 16 2.1
Ontzuiling ................................................................................................................................ 16
2.2
Geschreven pers ...................................................................................................................... 18
2.3
Marktwerking en reclame ..................................................................................................... 20
2.4
Regionaal niveau .................................................................................................................... 22
2.5
Internet ..................................................................................................................................... 24
2.6
Freelancers en voorlichting ................................................................................................... 26
Hete hangijzers en mogelijke oplossingen .................................................................................. 28 3.1
Er worden te veel journalisten opgeleid ............................................................................. 28
3.2
De studenten zijn niet geïnteresseerd in serieuze journalistiek ....................................... 30
3.3
Voorlichting en journalistiek lopen te veel door elkaar .................................................... 33
3.4
De kwaliteit van studenten en afgestudeerden laat te wensen over ............................... 35
3.5
Studenten worden niet toekomstbestendig opgeleid ........................................................ 39
Conclusie.................................................................................................................................................. 43 Bronnen .................................................................................................................................................... 47 Literatuur ............................................................................................................................................. 47 Overige bronnen ................................................................................................................................. 48 Interviews ............................................................................................................................................ 50 Bijlage 1: Overzicht studieprogramma’s ............................................................................................. 52
2
Inleiding
De opleidingen journalistiek in Nederland zijn niet onomstreden, zo constateerde de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid in 2005.1 Een mild geformuleerde samenvatting van een debat dat in verschillende offline en online media al sinds jaar en dag en nog steeds op felle toon wordt gevoerd. De kwaliteit van instromers en afstudeerders zou ver beneden de maat zijn, studenten zouden er niet op uit zijn serieuze journalisten te worden, en de enkeling die dat wel wil lijdt onder een hopeloos verouderd lesprogramma.2 3 4 Nederland kent vier erkende vakopleidingen voor journalistiek, de School voor Journalistiek aan de Hogeschool Utrecht (HU), de Fontys Hogeschool Journalistiek (FHJ) in Tilburg, de School of Media aan het Windesheim in Zwolle en de opleiding Journalistiek aan de Christelijke Hogeschool in Ede. Aangezien dit de enige erkende vakscholen zijn, incasseren zij het leeuwendeel van de kritiek. Een enquête van de Nederlandse Vereniging voor Journalisten (NVJ) onder alumni, waarvan in december 2010 de resultaten werden gepresenteerd, maakte een deel van de kritiek op de hbo’s tastbaar. 5 Slechts 40 procent van de afstudeerders aan de vakopleidingen belandde in de journalistiek. De rest studeerde verder aan de universiteit, begon als freelancer, vond een baan in de communicatie of helemaal buiten de journalistiek. Verder bleek dat studenten behoefte hadden aan meer les in freelancen en meer aandacht voor multimediaal werken. Hoewel de enquête volgens de NVJ geen wetenschappelijke studie is, geven de resultaten wel te denken. Is de naam ‘journalistiek’ nog wel gerechtvaardigd als zoveel studenten niet in het journalistieke werkveld belanden? En slagen de opleidingen erin om mee te bewegen met het mediaveld, dat aan ingrijpende veranderingen onderhevig is?
1
Focus op Functies. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Amsterdam: Amsterdam University Press,
2005, 56. 2
Joris van Casteren, ‘Vaklieden gezocht!; Reportage: de School voor Journalistiek’, de Groene Amsterdammer 8
september 2001. 3
Bas van Kleef, ‘Wie wil er nu nog journalist worden?’, de Volkskrant, 22 februari 2003.
4
Thomas van Aalten, ‘Opleidingen journalistiek, moderniseer en gooi de gordijnen open!’, 13 november 2010.
Geraadpleegd op 28 november 2010. http://www.denieuwereporter.nl/2010/11/opleidingen-journalistiekmoderniseer-en-gooi-de-gordijnen-open/ 5
Thomas Bruning, Alumni onderzoek 2010. Digitale diavoorstelling van de Nederlandse Vereniging voor Journalisten.
Geraadpleegd op 20 januari 2011. http://www.slideshare.net/NVJournalisten/alumni-onderzoek-2010
3
In een onderzoek van januari 2011 naar de kwalificaties waarover journalisten vandaag de dag moeten beschikken, waaraan vertegenwoordigers van alle vier de scholen meewerkten, werd erkend dat de vakopleiding toe is aan een revisie.6 Maar de scholen hebben ook hun eigen klachten. Te veel hbo’s en ook universiteiten mengen zich in het journalistiekonderwijs door opleidingen aan te bieden met woorden als ‘media’ en ‘journalistiek’ in de naam. Als deze studenten denken journalist te kunnen worden met een dergelijke opleiding, en hier bovendien geen numerus fixus wordt gehanteerd, is het logisch dat de arbeidsmarkt wordt overspoeld. De vakopleidingen pareren inhoudelijke kritiek door te benadrukken dat zij vooral staan voor traditionele, serieuze kwaliteitsjournalistiek, maar tegelijk is het duidelijk dat deze arbeidsmarkt afkalft. De voorkeuren en beroepsideeën van studenten komen bovendien niet met dit beeld van de opleiding overeen. Een enquête onder de studenten in Tilburg laat zien dat wat hen betreft ontspanning en vermaak belangrijke journalistieke doelen zijn. Ze zouden bovendien het liefst werken bij een publiekstijdschrift of bij televisie.7 Verder is het voor opleidingen moeilijk om voorop te lopen in de technologische ontwikkelingen, als de arbeidsmarkt nog steeds grotendeels uit traditionele media bestaat. Deze scriptie wil in dit debat vol tegenstrijdigheden helderheid scheppen, en een perspectief bieden voor de toekomst. De centrale vraag die hierbij gesteld wordt is: Hoe kunnen hbo-opleidingen Journalistiek in Nederland de positie van de afgestudeerden op de arbeidsmarkt verbeteren? Meer specifiek: hoe kunnen ze aansluiten bij veranderingen in het medialandschap waardoor die arbeidsmarkt veranderd is? Om deze vraag te kunnen beantwoorden wordt in het eerste hoofdstuk aan de hand van literatuuronderzoek de wording van journalistiekonderwijs in Nederland geschetst. Hiervoor wordt onder andere gebruik gemaakt van het werk van Huub Wijfjes en Joan Hemels. De specifiek Nederlandse ontstaansgeschiedenis van de opleidingen in Nederland heeft geleid tot de huidige situatie, en ook tot een deel van de problemen die nu spelen. Voor de huidige stand van zaken zijn publicaties van het Centrum Hoger Onderwijs Informatie, de HBO-raad en verschillende krantenartikelen gebruikt.
6
Nico Drok, Bakens van betrouwbaarheid. Z.p., z.j. (2011) 126.
7
Toon Rennen, ‘Motieven en beroepsideeën studenten journalistiek’, De Nieuwe Reporter, 17 november 2007.
Geraadpleegd op 28 november 2010. http://www.denieuwereporter.nl/2007/11/motieven-en-beroepsideeenstudenten-journalistiek/Rennen
4
In het tweede hoofdstuk wordt ingegaan op de ontwikkelingen in het medialandschap sinds de ontzuiling, met behulp van literatuur en overige bronnen. De interactie tussen het medialandschap en de journalistiekopleidingen is vanzelfsprekend groot. Niet alleen gaat het om het toekomstige werkveld van de studenten, zij worden er ook geacht stage te lopen, en veel docenten zijn afkomstig uit de beroepspraktijk. Het is voor opleidingen dus cruciaal om te weten wat er speelt, en mee te veranderen met de praktijk. Tegelijkertijd moet daarbij de identiteit van de journalistiekopleidingen niet in gevaar komen. Veel discussies over de opleidingen gaan in wezen over de veranderingen in het medialandschap. In het derde hoofdstuk wordt met literatuur en door middel van gesprekken met opleidingshoofden van de scholen en vooraanstaande mensen in het beroepenveld de omvang en de achtergrond van de zogenaamde ‘hete hangijzers’ verkend. Daarbij wordt de betrokkenen ook gevraagd naar hoe journalistiekonderwijs wat hen betreft beter aangepakt zou kunnen worden. Aangezien de belangrijkste partij in dit debat gevormd wordt door de vier vakscholen, komt van elke opleiding iemand aan het woord. Voor het perspectief uit de praktijk zijn twee vooraanstaande internetjournalisten, de voorzitter van de NVJ en de voorzitter van de commissie opleidingen het Genootschap van Hoofdredacteuren geïnterviewd. Analyses van wetenschappers en andere beroepsbeoefenaren komen ook aan bod aan de hand van eerdere publicaties. Uit al deze gesprekken en publicaties komt vanzelfsprekend een gevarieerd beeld naar voren, dat voor een groot deel bepaald wordt door de verschillende visies op de toekomst van de journalistiek. Toch zijn er duidelijk te onderscheiden gemeenschappelijke kenmerken. In de conclusie worden op basis van deze kenmerken aanbevelingen gedaan voor de toekomst.
5
Wording van journalistiekonderwijs in Nederland
1.1
Eerste initiatieven
Het opleiden van journalisten staat al ter discussie sinds de eerste ideeën hierover in de 19e eeuw ontstonden. In die tijd werd het journalistieke vak professioneler, en zo rond 1890 begonnen universiteiten, kranten en vakbonden na te denken over een beroepsopleiding.8 Abraham Kuyper, leider van de Anti-Revolutionaire Partij en hoofdredacteur van het dagblad De Standaard, deed in 1900 in zijn krant een oproep om aan de Vrije Universiteit (VU) een ‘doctoraat voor de pers’ in te stellen. Hiermee zouden volgens hem de ‘waardigheid, eer en het karakter van de pers’ worden verheven.9 Zijn oproep is wel enigszins verdacht; Huub Wijfjes gaat er in zijn geschiedschrijving van de journalistiek in Nederland van uit dat het Kuyper, oprichter van de VU, vooral om een extra opleiding aan zijn universiteit te doen was.10 Kuypers belangrijkste tegenstrever in die tijd was Charles Boissevain, hoofdredacteur van het Algemeen Handelsblad. Boissevain vond dat journalisten werden ‘geboren’ en niet konden worden opgeleid. Hun leerschool was de praktijk.11 Boissevains opvattingen werden gedeeld door een groot deel van de journalisten die georganiseerd waren in de Nederlandse Journalistenkring (NJK). Toch zat de NJK, opgericht in 1884, met de opleidingskwestie in zijn maag. Met de professionalisering van de journalistiek was de NJK van een gezelligheidsclub steeds meer in een beroepsorganisatie veranderd, die nadrukkelijk de belangen van de journalisten behartigde. Voorstellen van de organisatie om bijvoorbeeld de arbeidsvoorwaarden te verbeteren, zouden gemakkelijker te realiseren zijn als er ook een opleidingseis voor journalisten was. Het onderwerp maakte heftige discussies los binnen de NJK. In 1903 werd een commissie ingesteld om het opleidingsvraagstuk te onderzoeken. De commissie beval minimumopleidingseisen aan voor alle journalisten (variërend van een MULO-diploma tot een afgeronde HBS), aangevuld door studie naast het werk. Alleen het
8
Gabriélla Meerbach, ‘The development of journalism in the Netherlands: a century-long duel pitting beleaguered
‚rejectionists‛ against pro-education proponents’ in: Romy Fröhlich en Christina Holtz-Bacha (eds.), Journalism education in Europe and North America. Cresskill: Hampton Press 2003, 105-119, aldaar 105. 9
Joan Hemels, De journalistieke eierdans. Assen: Van Gorcum & Comp N.V. 1972, 9.
10
Huub Wijfjes, Journalistiek in Nederland, 1850-2000. Amsterdam: Boom 2004, 82.
11
Hemels, De journalistieke eierdans, 13-15.
6
laatste idee kreeg navolging in de vorm van een opleiding. Aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam werd in 1912 de Instelling voor Journalisten opgericht.12 Cursisten kregen lezingen over onder andere strafrecht, democratie en radioactiviteit. Een combinatie van de willekeurig gekozen onderwerpen, de vreemde lestijden (zaterdagmiddag en -avond) en het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog zorgden dat er aan dit instituut al snel een einde kwam.13
1.2
Interbellum
Na de Eerste Wereldoorlog ging het debat over de opleidingskwestie door. Concrete plannen kwamen er in de jaren ’20 uit katholieke hoek. Om de katholieke pers te stimuleren en op gelijke voet te brengen met de ‘liberale pers’, wilde de katholieke journalistenvereniging een leerstoel voor journalistieke wetenschappen op de Katholieke Universiteit in Nijmegen. Naast de leerstoel zou er, om naast wetenschappelijk ook praktijkonderwijs te kunnen geven, een Universitair Instituut voor de Journalistiek opgericht worden. Toenmalig directeur van De Maasbode, Henri Kuijpers, maakte zich hard voor de opleiding, maar uiteindelijk mislukte het plan. Wetgeving, geldgebrek en het samenbrengen van wetenschap en praktijk waren onoverkomelijke obstakels.14 Ook bij de NJK werd nog steeds nagedacht over opleiding van journalisten. Emmy Belinfante, één van de weinige vrouwelijke journalisten in haar tijd, hield een pleidooi voor een vakopleiding, om ‘journalisten’ te weren die zich voor het karretje van adverteerders lieten spannen. Anno 2011 wordt dat debat nog steeds gevoerd. Binnen de NJK had Belinfante veel medestanders, maar de opvatting dat journalistiek niet aangeleerd kan worden was ook nog hardnekkig. Uiteindelijk leiden de inspanningen van de NJK ertoe dat in 1931 NRC-redacteur A.J. Lievegoed aan de Universiteit Leiden werd aangesteld als lector in de Journalistiek. Hij gaf lezingen over de werking en functies van de pers in de samenleving. In Utrecht werd minister van Onderwijs en Wetenschappen Van der Hout benoemd tot privaat-docent in de publiciteit,
12
Wijfjes, Journalistiek in Nederland, 83.
13
Meerbach, ‘The development of journalism’, 108.
14
Hemels, De journalistieke eierdans, 38-52.
7
pers en journalistiek.15 De perswetenschap kwam zo langzaam van de grond, maar een praktijkopleiding voor journalisten was er nog niet.
1.3
Bezetting en naoorlogse veranderingen
Tijdens de bezetting door de Duitsers gedurende de Tweede Wereldoorlog veranderde het journalistieke leven in Nederland drastisch. De NJK werd ontbonden en vervangen door de Verbond voor Nederlandsche Journalisten (VNJ). In het Journalistenbesluit van 1941 werd afgekondigd dat alleen niet-joodse Nederlanders ouder dan 21 jaar met een vakopleiding journalist konden zijn. Zonder een lidmaatschap van de VNJ was het illegaal om journalistieke werkzaamheden te verrichten. De journalist had bovendien bepaalde plichten ten opzichte van het volk. Het was hem verboden te schrijven over ‘alles wat er toe leiden kan de belangen of het streven naar gemeenschap van het Nederlandsche volk, zijn cultuur of economisch leven te verzwakken of de godsdienstige gevoelens van anderen te kwetsen.’ Daar stond tegenover dat leden van de VNJ tegen zeer gunstige arbeidsomstandigheden konden werken, inclusief borreluurtjes en zomerkampen. De greep op de journalistiek werd tijdens de bezetting echter steeds strakker. Toen in 1943 radiotoestellen werden verboden bleek dat de nazi’s er niet meer in geloofden dat het zin had om de journalistiek te nazificeren.16 Onder de Nederlandse nationaalsocialisten ontstonden plannen voor een journalistenopleiding om de volksvoorlichting te verbeteren. Geen van deze plannen heeft ooit het licht gezien.17 Na de oorlog kwam er behoefte aan een nationale belangenorganisatie voor journalisten. De NJK was weliswaar heropgericht, maar aartsbisschop De Jong stond niet toe dat katholieken lid werden. Voor hen kwam er de Katholieke Nederlandse Journalisten Kring. De bisschop stond samenwerking tussen de twee organisaties wel toe, en dus werd de Federatie van Nederlandse Journalisten (FNJ) opgericht. 18 De FNJ begon opnieuw de discussie over een vakopleiding. Het niveau en de arbeidspositie van de journalist moesten worden opgekrikt.
15
Wijfjes, Journalistiek in Nederland, 200.
16
Ibidem, 231-236.
17
Hemels, De journalistieke eierdans, 88.
18
Wijfjes, Journalistiek in Nederland, 254 en 269.
8
Vooral binnen de katholieke kring werd hard gewerkt aan een plan om een praktijkgerichte opleiding op te zetten, in plaats van de wetenschappelijke cursussen van de jaren ’20. In 1948 begon het Instituut voor Katholieke Journalistiek bij de Katholieke Universiteit van Nijmegen. De opleiding begon met 25 studenten, maar slechts vier haalden na drie jaar studie hun diploma.19 De opleiding kampte met een gebrek aan studenten, en wie wel afstudeerde had moeite om een baan te vinden. In de jaren zestig ging de opleiding uiteindelijk op in het Instituut voor Massamedia.20 Binnen de NJK maakte Maarten Rooij, die de naoorlogse NJK en FNJ mede had opgericht en van beide de eerste voorzitter was, zich hard voor een journalistieke opleiding. In 1952 werd een commissie ingesteld om de mogelijkheden te onderzoeken, en in 1954 kwamen de conclusies: de school zou verplicht moeten zijn, drie jaar moeten duren en alleen openstaan voor leerlingen onder de dertig. De meeste journalisten zagen een verplichte opleiding echter niet zitten, en het was moeilijk om voor dit ambitieuze plan genoeg geld bij elkaar te krijgen.21
1.4
De School voor de Journalistiek
Aan het eind van de jaren vijftig kwam er eindelijk een doorbraak. Over de inhoud van een journalistieke opleiding bestond onder de FNJ en de werkgeversorganisatie Nederlandse Dagbladpers (NDP) inmiddels overeenstemming. Een opleiding lag in de lijn der verwachting: de overheid investeerde fors in onderwijs, en kranten kwamen alleen daardoor al onder druk te staan. De lezer werd slimmer, en begon hogere eisen te stellen aan de journalistiek. Maar moest de opleiding verplicht worden? Wie ging dat betalen? Als katholieken ook mee zouden doen kon de opleiding in aanmerking komen voor subsidie, maar kreeg de overheid dan niet te veel invloed? En waar moest de school komen te staan? Maarten Rooij kreeg de katholieken zo ver dat ze meededen. De nieuw op te richten school werd een vleugelschool. Binnen de school was ruimte voor het eigen gezicht van elke levensbeschouwelijke stroming. De Universiteit van Amsterdam (UvA) en de Katholieke Universiteit Nijmegen (KUN) namen plaats in het curatorium. In 1965 had men alle details uitgewerkt en richtten de journalistenorganisaties en de NDP met de universiteiten van 19
Hemels, De journalistieke eierdans, 105-106.
20
Meerbach, ‘The development of journalism’, 113.
21
Wijfjes, Journalistiek in Nederland, 291-292.
9
Nijmegen, Amsterdam en Utrecht de Stichting Vakopleiding Journalistiek op. De bijbehorende school in Utrecht opende in 1966 haar deuren, met Maarten Schneider als eerste directeur. Binnen de directie en onder de docenten waren alle levensbeschouwelijke stromingen vertegenwoordigd. In het lesprogramma was bovendien ruimte voor reflectie op de verschillende stromingen. Deze aanpak moest zorgen voor een ontzuilde school, die interconfessioneel was. Verder was er in het lesprogramma ruimte voor geestelijke en culturele vorming, maar er was voornamelijk aandacht voor de maatschappijvakken, talen, massacommunicatieleer en journalistieke vaardigheden. Bovendien was een stage verplicht. De school begon met 89 leerlingen, van wie er 74 het eerste jaar haalden.22 De aanpak van de school was ambitieus, niet alleen wat betreft de interconfessionaliteit, ook wat betreft de inhoud. Om het niveau van ‘de journalistiek’ op te krikken was de studielast die bij het lesplan van de bestuurders hoorde hoog. Maar in de jaren zestig lieten docenten en studenten zich niet meer door een bestuur voorschrijven hoe ze het onderwijs aan moesten pakken. De studentenprotesten van 1968 in Parijs kregen in Nederland navolging, ook binnen de School voor Journalistiek. De studenten eisten niet zomaar inspraak, maar de ontmanteling van het hele systeem. Eenzijdige kennisoverdracht van docent naar student, aanwezigheidsplicht, maar ook toetsing door middel van tentamens; het moest van de studenten allemaal op de helling. Keuzevrijheid stond voorop in de nieuwe ideeën. Studenten moesten hun eigen vorming kunnen bepalen. Het curatorium wilde deze verregaande hervormingen niet doorvoeren. Vooral het afschaffen van toetsen en examens ging hen veel te ver. Er werd geprobeerd een nieuw lesplan op te stellen, maar er kwam geen overeenstemming. De onderwijsinspectie bemoeide zich er ook mee, en constateerde bij een bezoek dat meer dan de helft van de docenten en studenten niet aanwezig was. Maarten Rooij, door wiens inspanningen de school bestond, stapte uit het curatorium.23 In 1970 was er een nieuw lesplan, maar de minister van Onderwijs ging daar niet mee akkoord. Het was te vrijblijvend. Door een nieuwe bestuursstructuur (het curatorium werd een bestuursraad, zonder de universiteiten van Amsterdam en Nijmegen), onder leiding van J.A. van Kemenade kon de school draaiende gehouden waren, maar de opleiding bleef omstreden. Stagiaires zouden niet voorbereid worden op journalistiek werk, en het onderwijs zou veel te
22
Wijfjes, Journalistiek in Nederland, 352-355.
23
Ibidem, 355-361.
10
verblijvend zijn. Toch ging het grootste deel van de afgestudeerden wel aan de slag in de journalistiek. Kennelijk lieten zij zich weinig aan het strijdgewoel gelegen liggen, en wilden ze gewoon journalist worden.24
1.5
Nieuwe scholen
De school voor de journalistiek in Utrecht bleef bestaan, maar hield wel een imagoprobleem. Studenten zouden te links zijn, en op een redactie het liefst de hele gevestigde orde omver willen werpen. Vooral de confessionele media hadden het gevoel dat ze weinig hadden aan deze journalisten. De school had weliswaar geen religieuze grondslag meer, maar nu haast wel een politieke. De ontevredenheid leidde tot de oprichting van nieuwe scholen, te beginnen in Tilburg. Daar ging in 1980 de Academie voor de Journalistiek van start, een opleiding op katholieke grondslag. De protestanten bleven niet ver achter; in 1981 werd in Kampen de Christelijke Academie voor Journalistiek opgericht, die eind jaren tachtig naar Zwolle verhuisde. In diezelfde jaren kwam er zelfs een vierde hogeschool voor journalistiek in Amersfoort, op evangelische grondslag. Deze, overigens veel kleinere, opleiding zou ook verhuizen en wel naar Ede. Het oorspronkelijke idee van een ontzuilde school voor journalisten was met de komst van deze scholen definitief teniet gedaan. Onder invloed van schaalvergroting en standaardisering van het hoger beroepsonderwijs in de jaren zeventig en tachtig gingen de scholen op in grotere instellingen. Zo is de Utrechtse opleiding nu te volgen binnen de Hogeschool Utrecht, de Tilburgse in de Fontys Hogeschool en de evangelische aan de Christelijke Hogeschool Ede. De Zwolse opleiding noemt zich tegenwoordig de School of Media, en is geïncorporeerd in de Hogeschool Windesheim. De hbo-opleidingen hebben onderling afgesproken dat ze een maximaal aantal studenten zullen toelaten. In Tilburg en Utrecht zijn dat er ongeveer 300, in Zwolle 325 en in Ede 65. In Utrecht wordt de helft van de studenten geselecteerd door middel van een toelatingstoets. Van al deze instromers heeft gemiddeld zo’n 40 procent na 5 jaar een diploma.25 Jaarlijks studeren er van de scholen zo’n 500 studenten af.
24
Wijfjes, Journalistiek in Nederland, 361-362.
25
Website Kiesjestudie.nl, Centrum Hoger Onderwijs Informatie. Geraadpleegd op 7 januari 2011.
www.kiesjestudie.nl
11
Maar bij deze vier opleidingen bleef het niet. Vanuit twee hoeken kwam er journalistiekonderwijs bij. Allereerst waren er de dagbladen, die niet tevreden waren met het niveau van de hbo’ers. Met steun van de Volkskrant, NRC Handelsblad en De Telegraaf begon daarom in 1989 de Postdoctorale Opleiding Journalistiek (PDOJ), aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam.26 In diezelfde periode begon de Rijksuniversiteit Groningen een doctoraalopleiding journalistiek, tegenwoordig een master. Eerst stonden de hbo’s zacht gezegd sceptisch tegenover deze initiatieven, maar dat veranderde toen bleek dat de universiteiten slechts een zeer klein aantal studenten toeliet en er dus geen sprake was van grootschalige concurrentie.27 Na Groningen en Rotterdam richtten nog meer universiteiten opleidingen (minors, masters, bijvakken) in met het woord journalistiek in de naam. Twee daarvan willen ook echt opleiden voor de journalistieke praktijk en hebben een stage in het vakkenpakket. Dat zijn de praktijkstudie en bijbehorende master Journalistiek en Nieuwe Media in Leiden en de master Journalistiek en Media aan de UvA. De andere universitaire journalistiekopleidingen, zoals die aan de Vrije Universiteit en de Universiteit Nijmegen houden zich bezig met journalism studies.28 Maar het aantal opleidingen groeide ook vanuit een tweede hoek, namelijk op hboniveau. Door de vlucht die het hoger beroepsonderwijs in de jaren zeventig en tachtig nam en de enorme uitbreiding van het media- en communicatieveld kwamen er talloze beroepsopleidingen met ‘informatie’ en ‘communicatie’ bij.29 Overigens vonden de vakopleidingen zelf ook dat er veel raakvlak was tussen journalistiek en de groeiende voorlichtingsbranche. De opleidingen voor journalistiek werden omgedoopt tot opleidingen in Journalistiek en Voorlichting. Dit was echter slechts van korte duur. In 1994 stelde de HBOraad dat voorlichting en journalistiek ‘ontvlochten’ dienden te worden, omdat er te veel verschillen waren tussen de beroepen. In een visitatierapport van 2000 constateert de raad dat de ontvlechting in gang is gezet.30
26
Wijfjes, Journalistiek in Nederland, 434.
27
Jos Bienemann, ‘Journalistiek, studie met wankel perspectief’, de Volkskrant, 13 maart 1993.
28
Erik Hardeman, ‘Journalisten in masters en bachelors’, Digitaal Universiteitsblad DUB. Universiteit Utrecht, 5
oktober 2010. Geraadpleegd op 22 januari 2011. http://www.dub.uu.nl/content/journalisten-masters-en-bachelors 29
Wijfjes, Journalistiek in Nederland, 433.
30
Hogeschoolbericht 236. HBO-raad, april 2000, 17.
12
Het voorlichtingsvak kreeg aparte opleidingen binnen het hbo, maar ook nu is de scheiding nog vaak niet duidelijk. In tegenstelling tot de universitaire opleidingen, die door de Scholen voor Journalistiek inmiddels als aanvulling op het onderwijsaanbod worden gezien, wekken dergelijke hbo-opleidingen wel de ergernis van de oorspronkelijke vakscholen. Zo reageerde Wiel Schmetz, toenmalig directeur van de journalistiekopleiding in Tilburg begin dit jaar kritisch op de nieuwe opleiding Media, Informatie en Communicatie aan de Saxion Hogeschool in Enschede. Met dit soort opleidingen erbij had het volgens hem geen zin meer voor de oorspronkelijke vier hbo’s om een leerlingenstop aan te houden. De markt zou immers alsnog overstroomd kunnen worden doordat afvallers naar dit soort opleidingen gaan.31 Ook voorzitter Huub Elzerman van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) was kritisch over deze opleiding, en over de groei van het aantal opleidingen in het algemeen. Hij schreef tijdens de formatieperiode afgelopen zomer een brief aan informateur Opstelten waarin hij hem vroeg om een einde aan de ‘wildgroei’ van journalistieke opleidingen. Hij lichtte zijn pleidooi toe in de Volkskant, waarin hij bijval kreeg van woordvoerders van de andere vakscholen. Deze nieuwe scholen zouden niet zo gemakkelijk geaccrediteerd moeten worden.32 Het aantal opleidingen met de woorden ‘journalistiek’ en ‘media’ is inderdaad groot. In het onderstaande overzicht zijn nog zo’n veertig particuliere cursussen niet meegenomen. Verder is het opleidingenveld erg in beweging, zo stond er aan de Universiteit Utrecht een master gepland die toch niet doorgaat.33 De kaart moet dus vooral een idee geven, en pretendeert niet volledig te zijn.
31
‘Rumoer om nieuwe opleiding Saxion’, website Villamedia, 4 februari 2010. Geraadpleegd op 10 januari 2011.
http://www.villamedia.nl/nieuws/bericht/rumoer-om-nieuwe-opleiding-saxion/44399/ 32
Ana van Es en Mark van der Meulen, ‘Te veel opleidingen voor te weinig banen’, de Volkskrant 28 oktober 2010.
33
Janny Ruardy, ‘Master journalistiek gaat niet door’, website Trajectum, 19 januari 2011. Geraadpleegd op 3 februari
2011. http://www.trajectum.hu.nl/nieuws/11857
13
Opleidingen mbo
Opleidingen hbo
Opleidingen wo
1. Rijn IJssel - Camerajournalist, Fast Track 2. Roc Friese Poort - Journalistiek & Fotografie 3. Roc Asa - Journalistiek en Communicatie
4. Saxion - Media, Informatie en Communicatie 5. Hogeschool van Amsterdam -Nieuws en Media 6. Inholland - Opleiding Communicatie met afstudeerrichting Nieuws & Redactie 7. Christelijke Hogeschool Ede Journalistiek 8. Fontys Hogeschool - Journalistiek
11. Radboud Universiteit - Master Journalistiek en Media 12. Vrije Universiteit Amsterdam - Master Journalistiek 13. Erasmus universiteit - Postacademische Dagblad Opleiding Journalistiek 14. UvA - Master Journalistiek en Media
9. Christelijke Hogeschool Windesheim School of Media 10. Hogeschool van Utrecht Journalistiek Bronnen: opleidingenkaart Villamedia en de websites van de diverse instellingen.
1.6
15. Rijksuniversiteit Groningen - Master Journalistiek 16. Universiteit Leiden - Praktijkstudie Journalistiek en Nieuwe Media 17. Erasmus universiteit - Master in Media en Journalistiek
De vakopleidingen in 2011
Waar in 1966 de oprichting van de eerste School voor de Journalistiek in Utrecht nog een doorbraak betekende, is het aantal journalistiekopleidingen in 2011 nauwelijks meer te tellen. 14
De vier oorspronkelijke vakopleidingen moeten zich staande houden in een storm van overweldigende belangstelling van studenten, talloze andere opleidingen die voor dezelfde, steeds krappere arbeidsmarkt opleiden en mondige critici vanuit het mediaveld die allemaal beter weten hoe het journalistiekonderwijs gerund moet worden. Vanwege al die kritiek, vooral ook op de kwaliteit van de studenten, is het wellicht tot slot van dit hoofdstuk zinnig om kort de manier te schetsen waarop de vier SvdJ’s als basisopleidingen voor journalisten in Nederland in stand proberen te blijven. De vier opleidingen besteden veel tijd aan algemene kennis van politiek, economie en cultuur. Verder ligt de nadruk zwaar op praktijkvakken. Al in het eerste jaar worden de meeste studenten erop uit gestuurd om interviews te doen en berichten te schrijven. In Ede gaan studenten zelfs verplicht drie keer op stage. In Zwolle is slechts een stage verplicht, in Tilburg en Utrecht twee. In alle studieprogramma’s wordt van de studenten verwacht op een zeker moment te reflecteren op het vak. Verder valt op dat in de meeste opleidingen nog het onderscheid tussen radio, televisie en geschreven pers is te herkennen, maar dat ook overal vakken in nieuwe media en crossmediaal werken opduiken. In Zwolle is alleen nog een bachelor of journalism te behalen als na het tweede jaar de differentiatie crossmediale journalistiek wordt gekozen. Na de andere twee richtingen ‘mediaproductie’ en ‘verhalen’, heet de afgestudeerde bachelor of communication. Tot slot is te zien dat studenten in sommige opleidingen al klaar worden gestoomd voor een carrière als freelancer. Voor een overzicht van de lesprogramma’s van de verschillende opleidingen, zie bijlage 1.
15
2. Ontwikkelingen in het medialandschap
De Nederlandse journalistiekopleidingen zijn ingebed in het Nederlandse medialandschap. De interactie met de beroepspraktijk is vanzelfsprekend groot: studenten moeten (soms twee of drie keer) stage lopen, ze worden onderwezen door docenten die veelal uit de praktijk afkomstig zijn, en na de opleiding hopen de afgestudeerden ook een baan te vinden in het mediaveld. Veranderingen in het medialandschap hebben daarom hun weerslag op de opleidingen en de studenten. In dit hoofdstuk een overzicht van de belangrijkste ontwikkelingen in het medialandschap de afgelopen vijftig jaar, en dan vooral de zaken die nu nog doorwerken in de discussie rondom de hbo-opleidingen.
2.1
Ontzuiling
In de jaren zestig kwamen omroepen en de geschreven pers los uit de zuilenstructuur. Politici maakten niet langer de dienst uit in de journalistiek, en hoofdredacteuren verklaarden zich niet langer trouw aan een bepaalde partij. Het publiek voelde zich niet meer gebonden aan de sociale structuur van de zuil, wat grote verschuivingen op de markt veroorzaakte. Neutrale kranten als De Telegraaf en het Algemeen Dagblad groeiden enorm, terwijl de voorheen sterk gebonden media een gevecht moesten leveren om de lezer en de kijker. Op een gegeven basispubliek konden zij niet meer rekenen.34 Ook op het journalistiekonderwijs had de ontzuiling een ingrijpende invloed. Het maakte immers mede de oprichting van de eerste School voor de Journalistiek in 1966 mogelijk. Immers, niet meer de ideologische kleuring van het medium was de leidraad, maar professionele standaarden waren nu het houvast van de journalist. Dat vroeg om meer professionalisering, en leidde tot een stroomversnelling in het onderwijs. Verder deden de katholieken pas mee aan het initiatief nadat ze de meerwaarde van een grote, ontzuilde school hadden ingezien, en daarmee kwam ook overheidsfinanciering los. Maar met de ontzuiling kwamen ook andere processen op gang. Doordat de vaste achterban van veel media wegviel, werden zij gedwongen om te commercialiseren. De
34
Wijfjes, Journalistiek in Nederland, 330-331.
16
consument moest voor het medium gewonnen worden, met een toegankelijk media-aanbod. Op televisie zette de TROS, in 1966 toegetreden tot het mediabestel, vanaf het begin in op de wensen van de kijker. De andere omroepen volgden in meer of mindere mate, een fenomeen dat wel ‘vertrossing’ wordt genoemd. De concurrentie werd nog heviger toen er in de jaren negentig ook commerciële omroepen bijkwamen. Met de zogenaamde sandwichformule (een zwaar programma tussen twee lichte programma’s in) en met infotainment werd geprobeerd de kijker vast te houden. De publieke omroepen zitten sindsdien in een spagaat: er moeten veel mensen kijken, maar de inhoud die van een publieke omroep verwacht mag worden moet ook gewaarborgd blijven.35 Deze trend in het medialandschap verklaart een van de discussies die speelt rondom journalistiekstudenten. Zij zijn volgens veel betrokkenen niet meer geïnteresseerd in serieuze onafhankelijke journalistiek, die de functie van waakhond vervult in een democratie, maar voornamelijk in infotainment en andere lichtere genres.36 Enquêtes onder de studenten van de FHJ in Tilburg onderschrijven dit idee. De resultaten hiervan die Toon Rennen publiceerde op weblog De Nieuwe Reporter laten zien dat 45 procent van de eerstejaars ‘dienen van de samenleving’ een aantrekkelijk aspect vindt van het beroep journalist. De studenten willen het liefst werken voor een publiekstijdschrift of bij televisie. Wat betreft journalistieke doelen zetten de eerstejaars ontspanning en vermaak op een tweede plaats, na het zo snel mogelijk brengen van informatie. Onder afstudeerders van dezelfde opleiding aan wie de vragen opnieuw zijn voorgelegd, zijn dezelfde trends waarneembaar. ‘Ontspanning en vermaak’ is het journalistieke doel dat onder hen het hoogst scoort, en minder dan een kwart vindt het belangrijk om uitspraken van de overheid te onderzoeken. Het aan de kaak stellen van misstanden en het dienen van de samenleving wordt door afstudeerders minder belangrijk gevonden dan door eerstejaars.37 Docente Jeannette Klusman sprak bij haar afscheid van de FHJ de hoop uit dat er voor hbo’ers weer plek zou komen in de serieuze journalistiek. Zij definieerde die journalistiek als
35
D. Broeders en I. Verhoeven, ‘Kiezen uit overvloed. Sociaal-culturele ontwikkelingen in vraag en aanbod in het
medialandschap’ in: W.B.H.J. van de Donk, D.W.J. Broeders en F.J.P.M. Hoefnagel (eds.), Trends in het medialandschap. Vier verkenningen. In opdracht van de WRR. Amsterdam: Amsterdam University Press 2005, 67-115, aldaar 77. 36
Van Kleef, ‘Wie wil er nu nog journalist worden?’
37
Rennen, ‘Motieven en beroepsideeën’.
17
volgt: ‘Alle journalistiek die mij evenwichtig informeert en wel in de eerste plaats mij als staatsburger en daarnaast ook nog eens als individu. Oftewel: wat ik in de media lees, hoor en zie heb ik nodig om mij een mening te kunnen vormen over het land waarin ik leef.’38 Hoewel de definitie niet alle infotainment uitsluit, is het moeilijk om populaire stageplekken als RTL Boulevard en Man bijt hond onder deze definitie te scharen. Klusman zegt vervolgens dat er werk aan de winkel is voor de journalistiekopleidingen. Studenten moeten meer motivatie en kennis hebben, en de basisvaardigheden beter beheersen. Maar Klusman, en met haar andere critici, wijst er niet op dat het niet alleen de journalistiekstudent is die verandert van serieus naar meer frivool, maar het media-aanbod. Neemt men alleen de televisie in beschouwing (de geschreven pers wordt in de volgende paragraaf behandeld) dan is deze trend juist ook waar te nemen bij de zelfverklaarde ‘serieuze’ omroepen. De arbeidsmarkt voor serieuze televisiejournalistiek krimpt, en de markt voor infotainment en lichtere genres is gegroeid. De studenten van nu zijn bovendien opgegroeid met het media-aanbod van de jaren negentig, de periode waarin de concurrentieslag werd gemaakt. Ook dat zou een verklaring kunnen zijn voor de neiging naar lichtere genres. Wat men zich daarbij wel moet afvragen, is of het nog gaat om journalistiek. In het opleidingsprofiel dat de vier hbo-opleidingen op hebben gesteld in opdracht van de HBO-raad wordt dit dilemma aangestipt: ‘Waar in het verleden de opleidingen een duidelijke grens konden trekken tussen informeren en amuseren, blijkt dat nu veel moeilijker.’39 Een helder gezamenlijk antwoord wordt echter niet geformuleerd.
2.2
Geschreven pers
Voor de geschreven pers had de ontzuiling ook ingrijpende gevolgen, maar minder op inhoudelijk niveau. Daar leidde de verhevigde concurrentie vooral tot fusies van uitgeverijen, en tot dikkere kranten.40 Een zware inhoudelijke verschuiving bij de geschreven pers vond wel plaats in de jaren tachtig, en dan met name in de tijdschriftensector. Ten tijde van de verzuiling
38
Jeannette Klusman, ‘Is er nog plaats voor hbo’ers in de ‚serieuze‛ journalistiek?’, De Nieuwe Reporter, 15 oktober
2007. Geraadpleegd op 13 december 2010. http://www.denieuwereporter.nl/2007/10/is-er-nog-plaats-voorhbo%E2%80%99ers-in-de-serieuze-journalistiek/ 39
Beroeps- en opleidingsprofiel Journalistiek. Hbo-opleidingen Tilburg/Utrecht/Zwolle, maart 2004, 5.
40
Broeders en Verhoeven, ‘Kiezen uit overvloed’, 71.
18
waren ook de tijdschriften sterk gebonden aan een zuil. Naarmate die band zwakker werd, groeide de betaalde oplage van opinietijdschriften tot 530.000 in totaal in 1981. De belangrijkste tijdschriften waar het hier om gaat zijn Elsevier, Vrij Nederland, HP/De Tijd en De Groene Amsterdammer.41 In 1991 is de totale betaalde oplage nog maar 285.000 en in 2009 is die zelfs afgenomen tot rond de 240.000.42 De krimp in de markt voor opinietijdschriften is waarschijnlijk te verklaren doordat de krant steeds meer bijlagen kreeg en een aanvullend tijdschrift overbodig maakte.43 Toch ging het niet met alle tijdschriften slecht. Integendeel. Er zijn sinds de jaren tachtig juist talloze tijdschriften bijgekomen, tussen 1995 en 1999 steeg het aantal consumententijdschriften met 40 procent.44 Een totaaloverzicht geven van het aantal tijdschriften in Nederland is moeilijk, omdat lang niet alle tijdschriften zich laten meten door HOI, het Instituut voor Media Auditing. Volgens de site MissMag.nl zijn er in Nederland 3900 tijdschriften,45 maar daar worden ook huis-aan-huisbladen onder gerekend. Volgens Nico Drok waren er in 2000 ongeveer 1200 titels op de consumentenmarkt, 1800 professionele tijdschriften en 1200 sponsored magazines. Studenten journalistiek gaan vaak aan de slag bij consumententijdschriften en vakbladen.46 Daarvan zijn bij HOI respectievelijk 262 en 404 titels aangesloten in 2009. Het aantal titels is hoe dan ook enorm. Overigens zegt dat niet per se iets over de oplage en daarmee over de werkgelegenheid bij die tijdschriften. De tijdschriftenmarkt is namelijk niet alleen groot, er is ook een sterk verloop. Lang niet alle titels houden het vol.47 Toch is er wel degelijk sprake van groei, vooral bij de glossy’s en de sponsored magazines.48 Deze ontwikkeling op de tijdschriftenmarkt is op dezelfde manier te koppelen aan de journalistiekstudenten als het grote aanbod infotainmentprogramma’s op televisie. Bladen als 41
Piet Bakker en Otto Scholten, De communicatiekaart van Nederland. 5e druk; Amsterdam: Kluwer 2005, 39.
42
Website HOI Instituut voor Media Auditing. Geraadpleegd op 14 januari 2011. www.hoi-online.nl
43
Nel van Dijk en Susanne Janssen, ‘De reuzen voorbij’ in: Jo Bardoel e.a. (eds.), Journalistieke cultuur in Nederland.
Amsterdam: Amsterdam University Press 2002, 208-235, aldaar 225. 44
Nico Drok, Drift en koers. Trends op de journalistieke arbeidsmarkt. Z.p., z.j. (2002), 19.
45
Website MissMagazine. Geraadpleegd op 13 januari 2011. www.missmag.nl
46
Drok, Drift en koers, 19.
47
Bakker en Scholten, De communicatiekaart, 30.
48
Piet Bakker, ‘Arbeidsmarkt en journalistiek-opleidingen: de twee w’s’, De nieuwe reporter, 14 januari 2009.
Geraadpleegd op 22 november 2010. http://www.denieuwereporter.nl/2009/01/arbeidsmarkt-en-journalistiekopleidingen-de-twee-ws/
19
Autoweek, LINDA., en VT Wonen vallen volgens de meeste definities, ook die van Klusman, niet onder ‘serieuze journalistiek.’ Maar dit is wel de markt die groeit, en waar afgestudeerden journalistiek kans maken op een baan.
2.3
Marktwerking en reclame
In het verlengde van het pleidooi voor ‘serieuze journalistiek’ ligt de discussie over onafhankelijkheid. Alle vier de vakscholen staan zich erop voor dat die kernwaarde van de journalistiek een van de belangrijkste dingen is die de studenten wordt bijgebracht. Maar onafhankelijkheid staat in het veranderende medialandschap ook op verschillende manieren onder druk. Allereerst is er de invloed van reclame. Geld uit reclame is de afgelopen decennia een steeds belangrijkere inkomstenbron geworden voor media. In 2002 werd er 4,1 miljard euro aan reclame uitgegeven, waarvan het grootste deel aan gedrukte media, radio en televisie. Betaalde dagbladen zijn voor ongeveer 60 procent afhankelijk van reclame-inkomsten. Sinds het verbod op reclame voor de audiovisuele media werd opgeheven in 1967 speelt reclame ook bij de publieke omroep een groeiende rol. In 2001 kwam bij de publieke omroep 215 miljoen euro van de totale inkomsten, 818 miljoen, van reclame. Bij de commerciële omroep is reclame vanzelfsprekend een nog belangrijkere inkomstenbron.49 Als de redactionele en commerciële inhoud strikt gescheiden blijven hoeft de onafhankelijkheid van een artikel, een medium of een journalist niet in het geding te komen. Maar de trend is de laatste jaren dat commercieel en redactioneel steeds meer mengen. Het publiek kan in deze mengvormen vaak nog maar moeilijk onderscheiden wat reclame is, en wat onafhankelijke inhoud. Een adverteerder kan bijvoorbeeld betalen voor het noemen van zijn merknaam in een artikel of uitzending, of voor het in beeld brengen (op tv) van een product. Ook kan de reclameboodschap in een programma als redactioneel item worden gebracht. In de geschreven pers wordt gebruik gemaakt van advertorials: artikelen die eruit zien als redactionele inhoud, maar waarvan de inhoud bepaald is door de adverteerder. Verder is het bij kranten vaak de advertentiemarkt die dicteert welk nieuw katern er aan de krant wordt toegevoegd.50 De maatschappelijke acceptatie van marktwerking en commercieel denken is sinds de jaren tachtig alleen maar toegenomen.51 49
Broeders en Verhoeven, ‘Kiezen uit overvloed’, 78-79.
50
Ibidem, 79-80.
20
Een belangrijke beweging in de journalistiek die de vercommercialisering tegen wil gaan is die van de civic journalism, of civiele journalistiek. Grondgedachte van de beweging, ontstaan in de Verenigde Staten, is dat de journalistiek te veel beheerst wordt door politieke instituties en commercie, en te ver verwijderd is geraakt van de burger.52 Aanhangers van civiele journalistiek willen het publieke debat verbeteren, met meer betrokkenheid van de burgers. In hun aanpak beginnen zij bij de burger, en niet bij de instituties. Wat zit inwoners van dorp X dwars? Wie zijn precies de inwoners van dorp X? De burgers bepalen de agenda, niet de politiek. Van nieuwsfeiten wordt in de civiele journalistiek allereerst gekeken naar de gevolgen voor de burger. Ook oplossingsgericht denken hoort bij civiele journalistiek: hoe kan een crisis worden bezworen, en hoe kunnen mensen daarbij helpen? Ten slotte stelt de civiele journalistiek zich ten doel het publieke debat actief te bevorderen, dus door debatten en bijeenkomsten te organiseren, en mensen te wijzen op manieren waarop ze zich in kunnen zetten.53 In Nederland wordt op verschillende manieren ervaring opgedaan met civiele journalistiek. Zo heeft het Limburgs Dagblad in 2004 en 2005 geprobeerd de krant meer lezers te trekken door aan civiele journalistiek te doen. De redactie van deelregio Heerlen verhuisde ook echt naar Heerlen, en maakte kleinschalige specials over die specifieke regio. Verder werden er debatten georganiseerd en probeerden leden van de redactie te bemiddelen voor lezers die een probleem hadden met een instelling of gemeente. Ook werd geprobeerd buurten te verbeteren, door bewoners en instellingen bij elkaar te brengen. Uit een onderzoek naar lezerswaardering bleek dat de lezers de nieuwe aanpak positief beoordeelden. Het aantal opzeggingen daalde dan ook, maar er werden geen nieuwe abonnees geworven. Bovendien bleek het bedrijven van civiele journalistiek erg arbeidsintensief. Het project werd dan ook na twee jaar stopgezet.54 Ook de School of Media in Zwolle experimenteert met een vorm van civiele journalistiek namelijk door studenten gedurende een bepaalde periode ‘de wijk’ in te sturen en
51
Drok, Drift en Koers, 108.
52
Jo Bardoel, ‘Het einde van de journalistiek?’ in: Jo Bardoel e.a. (eds.), Journalistieke cultuur in Nederland.
Amsterdam: Amsterdam University Press 2002, 356-371, aldaar 365. 53
Drok, Drift en koers, 110-113.
54
Frans Blok, ‘Het kloppend hart in de regio’ in: Nico Drok (ed.), De toekomst van de journalistiek. Amsterdam:
Uitgeverij Boom 2007, 39-48.
21
ze daar nieuws te laten maken.55 In de journalistieke master aan de VU, die is opgezet in samenwerking met het Windesheim, wordt in een practicum specifiek aandacht besteed aan civiele journalistiek.56 De aanpak van civic journalism is bij uitstek geschikt voor afgestudeerden journalistiek, die vaak op regionaal niveau beginnen. Maar de gebruikelijke problemen, geldgebrek en daardoor een gebrek aan werkgelegenheid maken dat het moeilijk is om hierin ook in groten getale professioneel actief te worden. Journalistiekstudenten belanden wel bij de eerder genoemde gesponsorde programma’s, en schrijven voor krantenkaternen die adverteerders moeten vangen. Van freelance-journalisten is bekend dat ze advertorials en andere content voor bedrijven schrijven om de kachel brandende te houden. Gezien deze ontwikkelingen in het medialandschap is dat niet verwonderlijk.
2.4
Regionaal niveau
Interessant is het ook om te kijken naar de ontwikkeling die de regionale journalistiek heeft doorgemaakt. Over hbo-afgestudeerden wordt vaak gezegd dat de regio voor hen een geschikte werkplek is. Zo zegt Bernadette Kester van de Rotterdamse master Media en Journalistiek dat ze een tweedeling ziet: hbo’ers belanden in de regio en academici bij landelijke media. Wiel Schmetz van de FHJ in Tilburg onderschrijft dat, hij ziet zijn studenten werk vinden bij regionale dagbladen en omroepen.57 De werkgelegenheid in de regionale journalistiek heeft zich de afgelopen jaren op twee manieren ontwikkeld. Wat betreft de geschreven media daalden in de dagbladensector alle oplages, maar de regionale dagbladen werden extra zwaar getroffen door de neergang. De daling bij de regionale dagbladen zette ook al eerder in: tussen 1990 en 2000 dalen de oplages met 4 procent, terwijl die van de landelijke dagbladen toen nog stegen met 4 procent.58 Ook met nieuwsbladen (regionale kranten die één tot vijf keer per week verschijnen) gaat het al jaren
55
Gesprek met Nico Drok, 14 december 2010.
56
Website Vrije Universiteit Amsterdam. Geraadpleegd op 29 januari 2011.
http://www.vu.nl/nl/opleidingen/masteropleidingen/opleidingenoverzicht/i-l/journalistiek/zo-zit-je-opleiding-inelkaar/index.asp 57
Hardeman, ‘Journalisten in masters en bachelors’.
58
Drok, Drift en koers, 11.
22
steeds slechter. Het aantal titels en de oplages dalen, en veel nieuwsbladen zijn omgezet in gratis huis-aan-huisbladen.59 Toch zijn er ook positieve ontwikkelingen op het regionale en lokale vlak. Het aantal regionale televisiestations is de afgelopen decennia is toegenomen. Door de liberalisering van wetgeving rond de media in de jaren negentig konden meer partijen, zoals kabelexploitanten, uitgevers, bedrijven en particulieren uitzenden op de lokale en regionale televisie.60 Lokale omroepen hebben weinig geld en draaien voor een groot deel op vrijwilligers. Er wordt door de meeste lokale omroepen dan ook niet veel televisie gemaakt. Meest succesvolle lokale zender is het Amsterdamse AT5, met een jaarlijks budget van zo’n 9 miljoen euro, waarvan zo’n 1,8 miljoen van de gemeente komt.61 Regionale omroepen halen hun geld voor het grootste deel bij de provincie en het rijk. In totaal gaat er in regionale radio zo’n 61 miljoen euro om, en in televisie 74 miljoen euro.62 De regionale situatie is enigszins paradoxaal. Wat betreft de krant laten het eerder genoemde voorbeeld met het Limburgs Dagblad en andere initiatieven zien dat er veel belangstelling is voor regionale en lokale journalistiek. Maar de oplages van de kranten geven ook weer dat er weinig bereidheid is om daarvoor te betalen. Bij de regionale radio en televisie is nog wel werk voor (jonge) journalisten, voornamelijk doordat de overheid daar bijspringt. Op internet wordt daarnaast volop geëxperimenteerd met lokale sites, zoals het initiatief Dichtbij.nl, opgestart door de Telegraaf Media Groep.63 Daarnaast zijn er hyperlokale sites, die slechts over een wijk of een gemeenschap gaan. Maar succesvolle verdienmodellen voor dit soort initiatieven zijn nog niet uitgekristalliseerd. Overigens zit er in deze discussie nog een interessante tegenstelling. Hoewel de scholen en mensen in het werkveld hbo-afgestudeerden bij uitstek geschikt vinden voor een baan in de regionale journalistiek, hebben de landelijke media volgens de enquêtes van Toon Rennen duidelijk de voorkeur bij journalistiekstudenten. In hun opleiding zijn studenten er wel mee
59
Bakker en Scholten, De communicatiekaart, 13-14.
60
Ed Hollander, ‘Strijd om de regio’ in: Jo Bardoel en Jan Bierhoff (eds.), Media in Nederland. Groningen: Wolters-
Noordhoff 1997, 163-180, aldaar 165. 61
‘Fusie AT5 en RTV Noord-Holland in zicht’, website Villamedia, 22 september 2009. Geraadpleegd op 21 januari
2011. http://www.villamedia.nl/nieuws/bericht/fusie-at5-en-rtv-noord-holland-in-zicht/40711/ 62
Bakker en Scholten, De communicatiekaart, 132.
63
Website Dichtbij.nl. Geraadpleegd op 3 februari 2011. http://www.dichtbij.nl/over.php
23
bezig, zoals het voorbeeld uit de vorige paragraaf over civic journalism aan het Windesheim liet zien. Ook de FHJ in Tilburg experimenteert op regionaal niveau met het crossmediale project NERO. Studenten trekken daarvoor in bij de redacties van het Eindhovens Dagblad en het Brabants Dagblad. Hier gaat het vooral om crossmediaal werken.
2.5
Internet
Van alle ontwikkelingen in het medialandschap de afgelopen decennia is de opkomst van internet sinds de jaren negentig ongetwijfeld de meest ingrijpende. In 2010 had 94 procent van de Nederlanders toegang tot internet.64 75 procent van de Nederlanders gebruikte het internet bovendien in de afgelopen drie weken om nieuws of actualiteiten te lezen. De teloorgang van de betaalde dagbladoplages is voor een groot deel hierdoor te verklaren, en daarmee de krapte op de journalistieke arbeidsmarkt. Veel professionals zijn het erover eens dat een groot deel van de journalistiek zich steeds meer online zal afspelen. Elk dagblad heeft een webredactie, en van redacteuren wordt verwacht dat ze hiermee kunnen werken.65 Toch komt het internet in deze scriptie nu pas expliciet aan bod, omdat de mogelijkheden van internet voor journalistiekstudenten nog lastig te definiëren zijn. De verschillende journalistiekopleidingen investeren al jaren flink in de onderdelen online journalistiek, maar uit een enquête van de NVJ onder alumni blijkt dat er slechts weinig als internetjournalist aan de slag gaan.66 Ook onder de afstudeerders van de FHJ blijkt internetjournalistiek geen populaire toekomstige werkplek. Toch bleek uit dezelfde enquête van de NVJ dat er wel degelijk werk is voor webredacteuren. Maar welk werk dat vervolgens is, is erg wisselend. Er zijn Nederlandse websites die bestaan uit ‘unieke content’, dus waarvoor redacteuren hun eigen verhalen schrijven. Een succesvol voorbeeld daarvan is Tweakers.net, een site met nieuws, recensies en discussies over vrijwel alles wat met computers, elektronica en technologie te maken heeft. Ook Nu.nl heeft redacteuren in dienst die eigen verhalen maken. En de sites van NRC Next, en sinds kort ook NRC Handelsblad (nrc.nl) bestaan volledig uit unieke content. Krantenartikelen worden op deze 64
Website Centraal Bureau voor de Statistiek. Geraadpleegd op 1 februari 2011.
http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=71098ned&D1=33-133&D2=0-2&D3=a&VW=T 65
Bakker, ‘Arbeidsmarkt en journalistiek-opleidingen’.
66
Bruning, Alumni onderzoek 2010.
24
twee sites niet doorgeplaatst. De redacteuren van sites met unieke content zijn weliswaar op een andere manier actief dan hun collega’s bij traditionele media, maar hun werkzaamheden zijn wel grotendeels journalistiek. Zij speuren naar verhalen, vinden bronnen en publiceren dat. Wel hebben zij, in tegenstelling tot bij de krant of radio, de mogelijkheid om het publiek te laten reageren op wat ze doen, en om op verschillende manieren de boodschap over te brengen. Op internet is het eenvoudig om filmpjes in een bericht te plaatsen, en om via reacties de lezers erbij te betrekken. Bovendien is het internet genetwerkt: een verhaal kan volledig in zijn context worden geplaatst door te linken naar oorspronkelijke bronnen en achtergrondinformatie. En nog een basaal verschil: een internetjournalist heeft geen deadline, hij kan de hele dag door publiceren. Toch is niet elke vacature voor een webredacteur een advertentie voor een baan als journalist op het internet. In de meerderheid van de gevallen heeft de website een band met een traditioneel medium. Dat hoeft, zoals de voorbeelden van NRC laten zien unieke content niet in de weg te staan. Toch zorgt deze band met een traditioneel medium (meestal een financiële noodzakelijkheid, sites verdienen zich niet terug) ervoor dat een webredacteur vaak bezig is content geschikt te maken voor het internet. De tekst wordt herschreven, er worden links toegevoegd, en soms multimediale elementen, hoewel die mogelijkheden nog niet ten volle worden gebruikt. Verslaggeving door internetjournalisten komt weinig voor.67 Men kan zich dus afvragen of dit nieuwe werkveld wel altijd een journalistiek werkveld is, aangezien de werkzaamheden vaak technisch van aard zijn. In het kader van journalistiekonderwijs zorgt internet vaak voor verdeeldheid tussen de opleidingen en de verschillende spelers in het werkveld, en ook tussen die spelers onderling. Internetjournalisten vinden dat er meer aandacht moet zijn voor internet, omdat zich daar de journalistiek van de toekomst af zal spelen. Maar opleidingen en andere professionals werpen tegen dat de huidige arbeidsmarkt nog niet berekend is op exclusieve internetjournalisten. Zo vinden redactiechefs van kranten het juist belangrijk dat afgestudeerden journalistiek goed een
67
Journalistiek en internet. Website Nederlandse Vereniging voor Journalisten, 2006. Geraadpleegd op 20 januari 2011.
http://www.nvj.nl/internetonderzoek/wie-is-de-online-journalist.html
25
nieuwsbericht kunnen opstellen.68 Techniek rondom websites leren ze wat hen betreft wel op de redactie.
2.6
Freelancers en voorlichting
Hoewel in dit hoofdstuk voornamelijk trends in het medialandschap worden besproken, zijn er nog twee belangrijke ontwikkelingen in de journalistieke arbeidsmarkt, die vaak betrokken worden bij discussies over de scholen voor journalistiek. Allereerst is er de beweging van vaste dienstverbanden voor journalisten naar zelfstandige freelancepraktijken. Uit onderzoek onder ruim duizend uitgevers in 2009 bleek dat meer dan de helft freelancers inzet, die dan bijna 30 procent van het werk doen.69 Eén op de vijf jonge journalisten werkt als freelancer.70 Overigens accepteren deze jonge freelancers ook vaak commerciële opdrachten, en beginnen zij soms voor zichzelf omdat er geen vast werk te vinden is. De toename van freelancers is niet onomstreden. Journalisten die zelfstandig hun diensten aanbieden voor weinig geld zouden het vak geen goed doen. Bovendien wordt freelancen voor beginners niet als een ideale start van een carrière gezien, omdat ze dan nog weinig bagage hebben waarmee ze zich kunnen verkopen.71 Toch is het een van de manieren waarop afgestudeerden van nu brood proberen te verdienen met journalistiek. Of er op de scholen voor journalistiek les moet worden gegeven in freelancen is dan ook nog altijd onderwerp van discussie. Een tweede ontwikkeling op de journalistieke arbeidsmarkt die ook wat betreft pas afgestudeerden vaak wordt bekritiseerd is de groei van de voorlichtings- en communicatiebranche. Na de oorlog deden overheidsvoorlichters en perschefs bij bedrijven hun intrede, maar in de jaren tachtig en negentig braken PR, voorlichting en communicatie pas echt door. Van oudsher is er uitwisseling geweest tussen de voorlichtingsbranche en het journalistieke werkveld. En al even lang wordt die praktijk bekritiseerd, omdat de verhouding tussen de pers en voorlichters een moeizame is. In het boek Flat Earth News van Nick Davies
68
Leendert van der Valk, ‘Wie leidt er nog ambachtelijke journalisten op?’ De nieuwe reporter, 15 april 2007.
Geraadpleegd op 31 januari 2011. http://www.denieuwereporter.nl/2007/04/wie-leidt-er-nog-ambachtelijkejournalisten-op/ 69
Bakker, ‘Arbeidsmarkt en journalistiek-opleidingen’.
70
Bruning, Alumni onderzoek 2010.
71
Van Kleef, ‘Wie wil er nu nog journalist worden?’
26
rijst een beeld op van de voorlichtingssector als de vijand van journalisten. Niet eens omdat voorlichters per se liegen (hoewel ze dat volgens Davies ook soms doen), maar omdat ze de waarheid vervormen en journalisten manipuleren, in het belang van hun opdrachtgever.72 Journalisten die in de communicatiebranche gaan werken worden door hun collega’s soms beschouwd als ‘overlopers’.73 De uitwisseling is wel begrijpelijk. Journalisten weten hoe media te werk gaan, en hoe ze daar dus op in kunnen spelen. Dat volgens de NVJ-enquête 18,5 procent van de afgestudeerde journalistiekstudenten in de voorlichting gaat werken is dan ook begrijpelijk, zeker aangezien daar werk is. Maar ook in de opleidingen staan de raakvlakken en tegenstellingen van de twee branches op gespannen voet met elkaar, zoals duidelijk werd in hoofdstuk 1. In het rapport waarin de HBO-raad de ontvlechting van Journalistiek en Voorlichting ‘met genoegen constateert’, wordt het als volgt geformuleerd. ‘De ontvlechting gaat niet bij alle opleidingen van harte, maar zowel bij studenten als bij docenten en het management lijkt het inzicht te zijn gegroeid dat het gaat om opleidingen voor twee verschillende beroepen. De commissie ziet overigens wel dat beide opleidingen ook raakvlakken hebben, zowel in de theorie als in de praktijk. Ter voorbereiding op een goede beroepsuitoefening is het dan ook zinvol dat studenten journalistiek en studenten voorlichting kennis nemen van elkaars werkwijze.’74 Ondanks dat er aparte opleidingen zijn voor de communicatiebranche, blijven scholen voor journalistiek ook voorlichters afleveren. De discussie hierover is dan ook niet afgelopen.
72
Nick Davies, Flat earth news. Londen: Chatto & Windus 2008, 159.
73
Libben Reeskamp, ‘De ronde waarheid’, Quote, 31 december 2002.
74
Hogeschoolbericht 236. HBO-raad, april 2000, 17-18.
27
3. Hete hangijzers en mogelijke oplossingen
Door de geschiedenis van de hbo’s journalistiek na te gaan en de ontwikkelingen in het medialandschap te schetsen is er een beeld ontstaan van de lopende debatten over het journalistiekonderwijs. In dit hoofdstuk worden aan de hand van stellingen de verschillende problemen verkend. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van gesprekken met betrokkenen uit het veld en eerdere publicaties. De insteek van de gesprekken was het in kaart brengen van problemen, maar ook voor een belangrijk deel het zoeken naar een betere aanpak. Vanzelfsprekend lopen ook hierover de opvattingen uiteen, maar er zijn wel degelijk zaken die bij vrijwel elke spreker terugkomen, en waar concreet actie op te ondernemen zou zijn.
3.1
Er worden te veel journalisten opgeleid
Uit verschillende hoeken komt de klacht dat te veel jonge mensen de droom van een baan als journalist wordt voorgehouden. Huub Elzerman praat in de Volkskrant over het overspoelen van de arbeidsmarkt, en verkwisting van geld en talent.75 In het onderzoek onder alumni van de NVJ becijfert Thomas Bruning het aantal afgestudeerden aan de vier vakopleidingen in 2009 op 497. 76 Uit de enquête bleek dat slechts 40 procent van de afgestudeerden in de journalistiek belandt. Bruning vraagt zich in de presentatie van de onderzoeksgegevens dan ook af of hiermee de naam ‘School voor journalistiek’ nog wel gerechtvaardigd is. Bovendien wordt de arbeidsmarkt krapper, in 2009 verdwenen op de redacties in de printsector 450 banen.77 Ook de journalisten die op straat komen te staan zijn in de race voor een werkplek. In gesprekken met Nico Drok (hoofddocent van de School of Media aan het Windesheim in Zwolle) Peter Blokhuis (academiedirecteur van de opleiding journalistiek in Ede), Theo Dersjant (hoofd onderwijs aan de Fontys Hogeschool voor Journalistiek in Tilburg) en Peter de Vries (directeur van de School voor Journalistiek in Utrecht) wordt deels beaamd dat het feit dat afgestudeerden journalistiek geen journalist worden een probleem is.
75
Van Es en Van der Meulen, ‘Te veel opleidingen’.
76
Bruning, Alumni onderzoek 2010.
77
Jaarverslag 2009. Nederlandse vereniging van journalisten, 37.
28
Allereerst willen zij de cijfers graag nuanceren. Over de 25 procent afgestudeerden die verder studeren aan een universiteit zegt Theo Dersjant bijvoorbeeld dat voor die groep een carrière in de journalistiek niet uitgesloten is. Hbo-studenten kunnen volgens hem met een universitaire studie juist hun positie op de arbeidsmarkt verbeteren. Maar als zo iemand na de universiteit in de journalistiek aan de slag gaat staat hij te boek als universitair afgestudeerde, niet als hbo’er.78 Nico Drok zegt over de scheve verhouding dat je met een studie journalistiek nu eenmaal veel kanten op kunt, wat hem betreft hoeven opleiding en beroepenveld niet naadloos op elkaar aan te sluiten.79 Het is daarom niet erg dat veel studenten ergens anders belanden. Bovendien vraagt hij zich af waar al die jonge mensen dan naartoe zullen gaan. Het kunst- of communicatieonderwijs zit ook niet op zo’n enorme instroom te wachten. Peter Blokhuis voegt toe dat het hem niet uitmaakt waar afstudeerders belanden, als ze maar iets hebben aan de opleiding.80 Peter de Vries vindt dat als er nu eenmaal veel vraag is naar een bepaalde opleiding, je de mensen die een droom hebben ook tot op zekere hoogte moet faciliteren. Volgens hem proberen de vier hbo’s een balans te vinden tussen die vraag van jongeren en de realiteit van de arbeidsmarkt.81 Om die balans te behouden hanteren de vier opleidingen een zelf opgelegde numerus fixus. Als het om te veel opgeleide studenten gaat, wijzen de opleidingshoofden eerst naar wat Nico Drok ‘beunhaasopleidingen’ noemt. Hbo-opleidingen die zeggen dat ze opleiden tot journalist, maar niet één van de vier erkende vakscholen zijn. Wat Drok betreft zouden die opleidingen geschrapt mogen worden in de toekomst. Ook bij de andere opleidingshoofden klinkt enige frustratie door. Dat is begrijpelijk, want zij wijzen studenten af terwijl hbo’s per aangenomen en per afgestudeerde student gefinancierd worden. Vervolgens wijken de jongeren uit naar een andere opleiding die ze wel aanneemt en wel geld ontvangt. Maar dat zijn volgens Drok slechtere opleidingen, omdat ze niet de middelen hebben om voor goede faciliteiten te zorgen. Ook Huub Elzerman bedoelt voornamelijk deze opleidingen met zijn uitlatingen. Hij zou willen dat de minister van Onderwijs kritischer keek naar het marktonderzoek waarop de accreditatie van die opleidingen gebaseerd wordt. Op de vraag of er naar de erkende hbo’s 78
Gesprek met Theo Dersjant, 13 januari 2011.
79
Gesprek met Nico Drok, 14 december 2010.
80
Gesprek met Peter Blokhuis, 17 januari 2011.
81
Gesprek met Peter de Vries, 26 januari 2011.
29
volgens hem ook te veel studenten gaan wil hij pas antwoord geven als er gedegen onderzoek naar is gedaan.82 Jos Timmers, voorzitter van de commissie opleidingen van het Genootschap van Hoofdredacteuren, is het eens met deze kritiek. Timmers vindt er wat voor te zeggen dat de hbo’s nu niet streng selecteren, omdat de besten toch wel boven komen drijven. Daar kun je dan mee aan de slag. Het nadeel daarvan is alleen dat er dan ook geld en moeite in studenten wordt geïnvesteerd die later iets anders gaan doen. Hij zou daarom liever strenger selecteren aan de poort, en alleen echte talenten een journalistiekopleiding willen laten volgen.83 De betrokken sprekers vinden de situatie nu niet allemaal problematisch, dus ze vinden ook niet allemaal dat er iets hoeft te veranderen aan de situatie. Huub Elzerman zegt wel dat hij in een ideale situatie graag meer concentratie zou zien in het onderwijs. Bijvoorbeeld vijf opleidingen, gespreid over wo en hbo, met de allerbeste docenten en het beste materiaal. Timmers ziet vooral veel in het Groningse model, waarbij studenten na een academische studie de journalistieke praktijk leren. Die tweede studie mag van hem dan wel twee jaar duren. Nico Drok merkt nog op dat hij het niet raar zou vinden als, naast het schrappen van de ‘beunhaasopleidingen’, de vier vakopleidingen hun journalistieke uitstroom wat zouden beperken. Daarnaast zouden zij dan een wat meer algemene opleiding kunnen starten, meer gericht op bijvoorbeeld amusement, cultuur of educatie.
3.2
De studenten zijn niet geïnteresseerd in serieuze journalistiek
In het vorige hoofdstuk is de opkomst van lichtere genres in de journalistiek uitgebreid aan de orde geweest. Het werd duidelijk dat journalistiekstudenten dit deel van de arbeidsmarkt erg aantrekkelijk vinden. Dat lang niet iedereen binnen het journalistieke vak daar blij mee is bleek ook al even kort. Maar de discussie over infotainment is een ingewikkelde. Allereerst is het de vraag of een vermenging van informatie en amusement wel in tegenspraak is met de functies die traditioneel aan serieuze journalistiek worden toegeschreven, zoals het controleren van de macht, burgers zodanig informeren dat ze kunnen participeren in de maatschappij, of met de kernwaarden die daar bij horen, zoals
82
Gesprek met Huub Elzerman, 12 januari 2011.
83
Gesprek met Jos Timmers, 24 januari 2011.
30
onafhankelijkheid en betrouwbaarheid. Iemand die zich hier zorgen over maakt is bijvoorbeeld Frank van Vree, die spreekt van het afkalven van de serieuze televisiejournalistiek.84 Irene Costera Meijer stelt echter dat het voor jongeren juist belangrijk is om zich in te kunnen leven in personen, en hun emoties te voelen. Licht drama in series als Goede Tijden Slechte Tijden of Dunya en Desie is voor jongeren een belangrijke manier om zich bezig te houden met maatschappelijke problemen zoals homoseksualiteit, tienerzwangerschappen en cultuurverschillen.85 Wat betreft actualiteiten geven jongeren de voorkeur aan programma’s als RTL Boulevard, Man bijt hond en Kopspijkers. Het onderscheid tussen publiek en commercieel, televisie en internet en informatie en amusement verdwijnt. Costera Meijer ziet hierin de omslag van een moderne naar een postmoderne maatschappij, en denkt niet dat het hier gaat om houding die bij jongeren zal veranderen naarmate ze ouder worden.86 In deze postmoderne samenleving worden ervaring en communicatie belangrijker, jongeren willen weten ‘hoe iets was’, en daarover praten. Bovendien vallen autoriteiten weg. Een correspondent of verslaggever heeft geen toegevoegde waarde meer, liever horen ze van mensen zelf wat de impact is van een gebeurtenis. Ook de noodzaak om objectief te blijven bestaat daarmee niet meer. De journalist is net als ieder ander, dus mag hij ook zijn mening geven.87 Deze ideeën zijn interessant voor de journalistiekstudenten. Zij zijn immers allemaal jongeren. Hun voorkeur voor infotainment en de kritiek daarop van docenten en mensen in het werkveld zou een uitdrukking kunnen zijn van de tegenstelling tussen de postmoderne en de moderne benadering van het nieuws. Ook Liesbet van Zoonen merkt op dat infotainment een positieve functie kan hebben. Een vermenging van politiek en amusement kan mensen die anders niet bereikt worden betrekken bij maatschappelijke discussies.88
84
‘Dieptepunten 2007’, De nieuwe reporter, 30 december 2007,
http://www.denieuwereporter.nl/2007/12/dieptepunten-2007/, gevonden in Kees Buijs, Journalistieke kwaliteit in het crossmediale tijdperk. Amsterdam: Boom onderwijs 2008, 61. 85
Irene Costera Meijer, De toekomst van het nieuws. Amsterdam: Otto Cramwinckel Uitgever 2006, 45 en 109.
86
Ibidem, 135-136.
87
Ibidem, 148-149.
88
Liesbet van Zoonen, Entertaining the citizen. When politics and popular culture converge. Lanham: Rowman &
Littlefield Publishers 2004, gevonden in Buijs, Journalistieke kwaliteit, 61.
31
Ten tweede is het de vraag of infotainment wel in strijd is met een professionele aanpak. Uit onderzoek van Mark Deuze onder journalisten in Nederland blijkt dat journalisten van roddelbladen en infotainmentprogramma’s op televisie dezelfde journalistieke normen en waarden belangrijk vinden als hun collega’s in de serieuze media. Zo hameren de journalisten erop dat hun redactie volkomen onafhankelijk is van adverteerders.89 En ze streven klassieke journalistiek doelen na: het nieuws zo snel mogelijk naar het publiek brengen, het bieden van analyses, het bereiken van een breed publiek. Ook wat betreft ethische normen zijn er weinig verschillen. Infotainmentjournalisten vinden het signaleren van trends wel relatief belangrijker, en zouden er minder moeite mee hebben om een bron te betalen.90 Uit de gesprekken met de opleidingen komt wat betreft deze discussie een vrij eenduidig beeld naar voren. Ambitie in infotainment wordt niet afgekeurd, maar de school zelf legt de nadruk op serieuze journalistiek. Op de vraag of de opleiding zich er misschien bij neer moeten leggen dat journalistiek over de hele linie meer een mengvorm wordt van informatie en entertainment, antwoordt Theo Dersjant dan ook resoluut ontkennend. Volgens hem is journalistiek breed te definiëren, waardoor alles wat met communiceren te maken heeft eronder valt, en smal; journalisten hebben een maatschappelijke verantwoordelijkheid en streven naar betrouwbaarheid en transparantie. Zijn opleiding is gebaseerd op die smalle definitie, waarbij betrouwbaar handwerk gecombineerd wordt met nieuwe vaardigheden. Dit beeld wordt bevestigd in een werkstuk van een student van Fontys, een zogenaamde reflectie. Daarin blijkt dat de studenten met een specialisatie in televisie het soms frustrerend vinden dat de opleiding vooral aandacht besteed aan ‘harde zakelijke programma’s’.91 Een stage bij een infotainmentprogramma kan wel, bijvoorbeeld bij RTL Boulevard of een publiekstijdschrift. Ook wat betreft Huub Elzerman gaan journalistiekopleidingen niet met ‘de molen mee’. Voor amusement zijn journalisten niet op aarde, zegt hij. Nico Drok zou het een goed idee vinden om de definitie van journalistiek wat nauwer te maken. Niet omdat hij denkt dat andere mediavormen minderwaardig zijn, maar meer voor de duidelijkheid, dat men weet wat er wordt bedoeld als er over journalistiek wordt gepraat. De overweldigende interesse voor amusement en aanverwante vormen zou wat hem betreft eventueel opgevangen kunnen
89
Mark Deuze, Journalists in the Netherlands. Amsterdam: Aksant 2002, 183.
90
Ibidem, 163-164.
91
Yvonne Moonen, Infotainment. Reflectie Fontys Hogeschool Journalistiek, februari 2008.
32
worden in een andere opleiding, zoals in de vorige paragraaf al werd gesuggereerd. Daar zou bijvoorbeeld ook onderwijs kunnen worden gegeven in het maken van spelshows.
3.3
Voorlichting en journalistiek lopen te veel door elkaar
In hoofdstuk 2 kwam de controverse tussen voorlichting en journalistiek al kort naar voren. Hoewel uitwisseling tussen de twee beroepsgroepen van oudsher aan de orde van de dag is, blijft daar veel kritiek op. De hbo’s hebben eenzelfde opstelling tegenover voorlichting als tegenover infotainment. Wat studenten na hun opleiding gaan doen moeten ze zelf weten, als ze werk vinden in de voorlichting is dat ‘prima’. Theo Dersjant zegt wel dat zijn ‘vakmatige hart’ natuurlijk het liefst zou zien dat alle studenten journalist werden, maar principieel ziet hij er geen probleem in. De FHJ is de enige van de vier opleidingen die een afstudeerrichting bedrijfsjournalistiek gehad heeft, een overblijfsel uit de tijd dat journalistiek en voorlichting nog samen een opleiding hadden. Nu is die afstudeerrichting een minor. De vier hogescholen waaraan de opleidingen journalistiek verbonden zijn bieden allemaal een losse opleiding communicatie of voorlichting aan. Nico Drok vindt niet dat de journalistieke ethiek voorschrijft dat je nooit commerciële activiteiten zou mogen verrichten. Dagbladen zijn immers ook commerciële bedrijven, en toch bedrijven ze prima journalistiek. Maar hij benadrukt wel dat wie zich journalist noemt, volkomen onafhankelijk moet zijn, anders is de basis onder zijn vak weg. Een journalist moet van Drok laten zien dat hij onafhankelijk is, transparant te werk gaan en zijn keuzes verantwoorden. De behoefte aan journalistiek geschoolden in de communicatie en voorlichting vindt Huub Elzerman begrijpelijk. Journalisten weten hoe de media werken en wat kranten willen. Bovendien kun je volgens hem de nodige marketing later wel bijleren. Hij erkent wel dat het pijnlijk is voor de talloze opleidingen communicatie dat zoveel voorlichters uit de journalistiek komen. Een interessant perspectief op de ontwikkelingen tussen voorlichters en journalisten biedt Jaap Stronks, adviseur in publieke communicatie met het bedrijf Johnny Wonder. Hij denkt dat het verschil tussen de beroepsgroepen door de opkomst van internet en alle interactieve en sociale media die daarbij horen helemaal zal verdwijnen. Bedrijven, politici en NGO’s zullen steeds meer zelf informatie de wereld insturen. Doordat internet de gelegenheid 33
biedt om dat te doen, en blogs en sociale media ervoor kunnen zorgen dat een boodschap ook gehoord wordt, is de tussenkomst van journalisten niet meer nodig. Misstanden in de gezondheidszorg zullen aan de kaak gesteld worden door patiëntenverenigingen, en problemen op de huizenmarkt door bewonersorganisaties. Dat de informatie- en nieuwsverstrekkers in het publieke debat daarmee allemaal een belang hebben is volgens Stronks niet erg, zolang elke speler maar uitkomt voor zijn belang. Als de verspreide informatie niet klopt, komt er snel genoeg een reactie van iemand anders die dat blootlegt. In lijn met de ideeën van Costera Meijer zegt Stronks ook dat autoriteiten hun gezag zullen verliezen. Op internet bepalen mensen samen wat belangrijk nieuws is via sociale media, en geven ze ook samen duiding aan gebeurtenissen. Dat is niet meer voorbehouden aan een krantenredactie. Stronks denkt dat er wel individuele onafhankelijke kritische bloggers zullen blijven, maar voor de traditionele journalistieke bastions ziet hij geen toekomst.92 Voor de journalistieke opleidingen ziet hij dan ook geen heil in het vasthouden aan onafhankelijkheid. Communicatie is nog wel altijd belangrijk, dus wat hem betreft zouden opleidingen tijd moeten besteden aan moderne vormen van communicatie. Die zijn er overigens nog maar weinig in de huidige communicatiebranche; marketing en PR zijn nog vaak eenrichtingsverkeer, bijvoorbeeld in de vorm van persberichten. Nieuwe publieke communicatie moet verantwoord en transparant te werk gaan en controleerbaar zijn. Want kritiek is altijd slechts een ‘klik verwijderd’. Wat Stronks betreft is er een wereld te winnen in de maatschappelijke, publieke communicatie, en zouden de journalistiekopleidingen dat moeten omarmen. Journalistiek zouden ze losser moeten opvatten als ‘kritisch communiceren’. Overigens denkt Stronks ook niet dat de toekomst van het communiceren is aan de communicatieafdelingen. Uiteindelijk zal iedereen volgens hem voor zichzelf communiceren, zonder tussenpersoon. Internetjournalist Arjan Dasselaar gaat niet mee in de redenering van Jaap Stronks. Hij denkt dat er wel degelijk onafhankelijke journalistiek nodig blijft, onder andere vanwege economische specialisatie. Mensen moeten kiezen waar ze hun tijd aan besteden, en ze zullen dan niet in die mate voor journalistieke activiteiten kiezen als Stronks verwacht. Er wordt natuurlijk wel volop gecommuniceerd op internet, maar dat zal volgens Dasselaar niet leiden tot een gelijkwaardig nieuwsproduct. Deze mensen hebben zich immers in iets anders
92
Gesprek met Jaap Stronks, 17 januari 2011.
34
gespecialiseerd, en hebben bovendien niet zo veel en niet zulke geïnformeerde vrienden die als filter kunnen dienen. Zij hebben juist behoefte aan een samenvatting, met de belangrijkste feiten en met duiding.93 Hierin wordt Dasselaar ondersteund door het onderzoek van begin 2011, waarnaar in de inleiding werd verwezen, waaraan alle vier de opleidingen meewerkten. Het project werd geleid door Nico Drok uit en kwam uit onder de titel Bakens van Betrouwbaarheid. Hierin werd aan academische deskundigen en deskundigen uit de beroepspraktijk gevraagd wat volgens hen de komende jaren belangrijk zou worden in de journalistiek. Duiding en betrouwbaarheid scoorden daarin hoog.94 Wat Dasselaar betreft zouden opleidingen veel ambitieuzer moeten zijn, en erg streng moeten selecteren. In het huidige systeem, vier jaar een hbo-opleiding voor honderden studenten, ziet hij geen toekomst voor wat betreft de journalistieke arbeidsmarkt. De afgestudeerden zullen volgens hem wel ergens werk vinden, maar niet in de journalistiek.
3.4
De kwaliteit van studenten en afgestudeerden laat te wensen over
Kritiek op de kwaliteit van de afgestudeerden journalistiek is er al zo lang de opleidingen bestaan. In deze paragraaf wordt onderzocht of er daadwerkelijk iets schort aan het journalistiekonderwijs, of aan de studenten. In 2008 kwam uit een onderzoek naar de startbekwaamheden van studenten journalistiek, uitgevoerd door de NVJ, samen met de Nederlandse Uitgevers Verbond en de scholen voor journalistiek (en overigens ook de journalistieke master aan de RUG) naar voren dat 44 procent van de 26 deelnemende werkgevers ontevreden was over het niveau van starters. 95 De enquête was uitgezet over alle leden van het Genootschap van Hoofdredacteuren. Vooral de kwalificatie ‘doelgroepdenken’ scoort laag bij de werkgevers. 64 procent van hen vindt de taalbeheersing onvoldoende of matig, 90 procent van de alumni zelf vindt dat ze de taal voldoende of goed beheerst. Ook over algemene ontwikkeling zijn de werkgevers en de afgestudeerden het niet eens. 64 procent van de werkgevers vindt de algemene ontwikkeling voldoende, terwijl 57
93
Gesprek met Arjan Dasselaar, 24 januari 2011.
94
Drok, Bakens van betrouwbaarheid, 15-16.
95
Startbekwaamheden van journalisten. Nederlandse Vereniging voor Journalisten in samenwerking met het
Nederlands Uitgevers Verbond en de erkende Scholen voor Journalistiek. Presentatie onderzoek 2008. Geraadpleegd op 25 januari 2011 via www.villamedia.nl/n/Presentatie.ppt
35
procent van de alumni die met goed beoordeelt. Dat is slechts 12 procent van de werkgevers met hen eens. Gevraagd naar wat voor starters werkgevers het liefst aannemen heeft slechts een kwart een voorkeur voor iemand met een hbo journalistiek. 35 procent heeft liever een academicus en voor de overige 40 procent geeft werkervaring de doorslag. Een diploma vindt deze groep minder belangrijk. De alumni laten in het onderzoek nadrukkelijk weten dat ze graag meer willen leren over het runnen van een freelancepraktijk. Deze conclusie trekt Thomas Bruning ook in zijn enquête onder alumni in 2010. De gesprekken met de opleidingen en de professionals die in het kader van deze scriptie zijn gevoerd, leveren een vergelijkbaar beeld op. Peter Blokhuis van de Christelijke Hogeschool in Ede zou het liefst meer tijd vinden om te werken aan taalvaardigheid van de studenten. Het gaat dan wat hem betreft niet alleen om spelling en d’s en t’s, maar ook om stijl, het schrijven van lange stukken en het bereiken van een doelgroep. Verder vindt hij algemene ontwikkeling erg belangrijk. Soms vraagt hij zich af of studenten niet meer geschiedenis zouden moeten krijgen. Peter de Vries van de Hogeschool Utrecht vindt een flexibele beroepshouding erg belangrijk. Freelancen is op de school in Utrecht een vak, waarbij studenten zelf opdrachten moeten vergaren. Crossmediaal werken is wat betreft De Vries ook cruciaal voor een moderne journalist. Het onderscheid tussen radio, televisie en geschreven pers is wat hem betreft achterhaald. Verder vindt hij dat de lat van de journalistiekopleidingen over de hele linie omhoog moet, omdat de arbeidsmarkt slecht is. De opleidingen moeten er wat hem betreft naar streven om de beste journalisten af te leveren. Theo Dersjant van de FHJ in Tilburg benadrukt in eerste instantie dat critici doorgaans vinden dat ‘alles’ beter moet in het journalistiekonderwijs, en dat overal meer aandacht voor moet zijn. De bevindingen in het onderzoek van Nico Drok staven dit idee.96 De opleidingen moeten daarin nu eenmaal keuzes maken. Op zijn opleiding constateert hij dat er misschien meer aandacht voor economie zou mogen zijn. Ook zou hij graag iets doen met entrepreneurial journalism, studenten leren om journalist en ondernemer te zijn. Onder de geïnterviewden in het werkveld komen ook klachten naar voren. Volgens Jos Timmers gaat het vaak mis in de kern van het vak, het gevoel voor nieuws en het schrijven van nieuwsberichten. Timmers staat in deze kritiek niet alleen, Mark Intres, voormalig
96
Drok, Bakens van betrouwbaarheid, 46.
36
hoofdredacteur van Novum Nieuws, wijdde er een column aan in De journalist.97 Volgens Arjan Dasselaar voegen de huidige journalistiekopleidingen te weinig toe om het vak de kwaliteitsimpuls te geven die voor de overleving van de journalistiek noodzakelijk is. Daar kunnen ze volgens hem ook weinig aan doen, omdat er zo weinig tijd is om zo veel aan te leren. Huub Elzerman denkt dat het journalistiekonderwijs te lijden heeft gehad onder schaalvergrotingen in de jaren tachtig en negentig, toen de hbo’s moesten integreren in het hoger onderwijs. Voor die tijd waren de klassen op de SvdJ klein, twintig leerlingen, en waren er veel contacturen. Wat Elzerman betreft zouden studenten journalistiek veel intensiever begeleid moeten worden. Daarom pleit hij voor een practicumprofiel in de vijf à zes journalistiekopleidingen die hij voorstaat; alleen intensief contact tussen student en docent kan volgens hem de kwaliteit van de studenten verbeteren. De verschillende betrokkenen zien ook oorzaken buiten de opleidingen die het niveau van de studenten beïnvloeden. Nico Drok vindt het jammer dat studenten nog zo jong zijn als ze aan een opleiding journalistiek beginnen. Ook Theo Dersjant vindt het een algemeen probleem dat het huidige onderwijssysteem ervan uit gaat dat jongeren op hun 17e weten wat ze willen worden. Veel van hen moeten daar nog achter komen, en gaan in de tussenliggende periode een opleiding doen die ze ‘misschien wel wat lijkt’. Dersjant wijst voor een voorbeeld hoe het anders kan naar de deeltijdopleiding in Tilburg. Daar zitten mensen met ervaring op de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld als politieagent, die pas later bedachten dat ze journalist wilden worden. Zij weten wat er speelt op een politiebureau, of in een ziekenhuis. Dat is volgens Dersjant de ideale combinatie. Drok wijst op een journalistiekopleiding in Denemarken, waar studenten pas worden toegelaten als ze 25 zijn. Ze hebben dan de samenleving ‘in zijn hardheid’ leren kennen, en komen dan terug om het vak te leren. Arjan Dasselaar zou graag zien dat journalistiek een vijfjarige opleiding werd op universitair niveau, met strenge selectie aan de poort. Wat hem betreft is een opleiding van vier jaar die begint op havo-niveau te kort om journalisten de benodigde kennis en vaardigheden bij te brengen. In zijn voorstel zouden journalisten drie jaar werken aan algemene ontwikkeling, door middel van een samenvoeging van de programma’s van de university colleges in liberal arts, en de bèta/gamma propedeuse. Daarnaast maken de studenten wat hem
97
Mark Intres, ‘De basis van het ambacht’, De journalist, 25 april 2008.
37
betreft een crossmediaal product. Pas in de masterfase van twee jaar zouden studenten zich moeten specialiseren. Ook Jos Timmers zegt uiteindelijk een voorstander te zijn van een model waarin twee studies gestapeld worden, met een selectieprocedure, zoals in Groningen. Zo worden alleen de echte talenten toegelaten. Op dit moment werkt van de vakopleidingen alleen die in Utrecht met een toelatingstoets. De helft van de studenten wordt ingeloot, de andere helft komt via de toets binnen. In Tilburg is begonnen met het houden van intakegesprekken. Het advies dat hieruit rolt is niet bindend, maar wordt volgens Dersjant wel serieus meegewogen. Verder zegt Dersjant dat de voornaamste selectieprocedure in Tilburg de propedeuse is. Doorgaans vertrekt de helft van de studenten na het eerste jaar. Een nadeel van dit systeem is volgens Dersjant dat het soms leidt tot enige frustratie onder het docentencorps, omdat ze gedurende een jaar energie steken in een groep studenten waarvan ze maar de helft zullen terugzien. In Zwolle wordt ook niet vooraf geselecteerd, maar na het eerste jaar; 45 procent valt dan uit. Veel sprekers laten in dit verband het woord ‘talent’ vallen. In de onderzoeksconclusies van Bakens van Betrouwbaarheid merkt Nico Drok op dat niet alle kwalificaties waar het beroepsveld om vraagt aan te leren zijn. Een deel van de instromers op het hbo ‘is niet toegerust om binnen vier jaar het in de toekomst voor de journalistiek vereiste eindniveau te behalen’. Toch vindt hij een toelatingstoets of selectiegesprek ook geen goede basis om jongeren een toekomstdroom te ontnemen.98 Dasselaar werpt met zijn voorstel voor de opleidingen nog een andere gevoelige vraag op. Zou het journalistiekonderwijs niet moeten worden ondergebracht bij de universiteit, in plaats van in het hbo? De voorkeuren van hoofdredacteuren zijn daarover niet eenduidig, en ook de andere professionals zijn het niet eens. Zo zegt Klusman in haar oratie dat hbo’ers juist nodig zijn omdat academische discussies zich vaak afspelen op de vierkante millimeter.99 Ook Nico Drok is terughoudend, hij wil niet dat straks alleen nog een zeer hoog opgeleide elite journalistiek bedrijft. Huub Elzerman vindt een spreiding over hbo en wo een goede zaak. Op een goede redactie zitten wat hem betreft hbo’ers, academici en ‘journalisten van de koude grond’, zonder een specifieke vooropleiding. Jos Timmers heeft erg goede ervaringen met het Groningse model, waarin studenten na een universitaire bachelor een master deden. Maar hij is
98
Drok, Bakens van betrouwbaarheid, 125-126.
99
Klusman, ‘Is er nog plaats voor hbo’ers in de ‚serieuze‛ journalistiek?’
38
er ook van overtuigd dat die studenten echt talent hadden. Ook op een hbo waren zij wel boven komen drijven. In het algemeen denkt hij wel dat het beroep steeds meer om specialisten vraagt, en minder om generalisten.
3.5
Studenten worden niet toekomstbestendig opgeleid
In het vorige hoofdstuk en ook hier is het probleem van de toekomst van journalistiek al vaak zijdelings aan de orde geweest. Of het nu gaat om crossmediaal werken, freelancen of het bedrijven van hyperlokale journalistiek, het is voor opleidingen lastig om in te spelen op ontwikkelingen in de toekomst, en tegelijkertijd te blijven voldoen aan de eisen van de huidige arbeidsmarkt. Nu speelt het journalistieke leven zich nog maar voor een klein deel af op internet, maar vrijwel alle betrokkenen zijn het over eens dat er de komende jaren een verschuiving naar het web zal plaatsvinden. Nico Drok zegt dat opleidingen altijd volgend zijn geweest bij nieuwe technieken, omdat moeilijk is te voorspellen welke ontwikkeling blijvend zal zijn. Toch bepleit Mark Deuze een pioniershouding voor opleidingen, om te zorgen dat journalisten ook op het web nog een rol van betekenis kunnen spelen.100 De afgelopen jaren is al veel vooruitgang geboekt op het gebied van nieuwe media in de vakscholen. Zo werken de studenten binnen het eerder genoemde project NERO aan crossmediale producties. Ze trekken daarvoor in bij de redacties van het Eindhovens Dagblad en het Brabants Dagblad. Verder zijn de onderwijsonderdelen die vroeger voorbehouden waren aan de afstudeerrichting internet nu verplicht voor iedereen. Aan het Windesheim maken studenten een website vanuit de verschillende wijken in Zwolle, met filmpjes en foto’s. Ook in Utrecht maken de studenten een site over de stad. Toch willen de scholen voor journalistiek niet dat de nadruk komt te liggen op nieuwe technieken en vaardigheden. Nico Drok zegt niet op te leiden voor platforms, maar voor content. Ook wat Theo Dersjant betreft is het presenteren in een medium van een journalistiek product pas de laatste stap. Eerst moeten studenten leren de juiste vragen te stellen, en de antwoorden te vinden. Analytisch denkvermogen en een goede algemene ontwikkeling zijn daarvoor veel belangrijker dan het leren van techniekjes.
100
Mark Deuze, Christoph Neuberger en Steve Paulussen, 'Journalism education and online journalists in Belgium,
Germany, and The Netherlands', Journalism Studies, 1 (2004), 19-29, aldaar 27-28.
39
Toch vindt Arjan Dasselaar deze redenering niet sluitend. Op internet is het wat hem betreft juist belangrijk om het goede medium te kiezen, juist omdat je alles tot je beschikking hebt. Studenten moeten niet alleen leren filmpjes maken, maar ook leren wanneer een filmpje gerechtvaardigd of zelfs noodzakelijk is. Mensen hebben op internet te weinig geduld om naar een filmpje te kijken als een simpel blokje tekst ook had volstaan, omdat het beeld niets toevoegt. Tegelijkertijd is bij berichten over bijvoorbeeld dieren beeld wel een aanvulling. Dasselaar vindt niet dat alle schrijvende journalisten volleerde cameramannen of fotografen moeten zijn, maar wel dat ze moeten begrijpen wat het effect is van de verschillende instrumenten. Hij maakt de vergelijking met een dokter. Zijn doel is patiënten beter maken, maar om dat te doen heeft hij veel verschillende instrumenten nodig die hij allemaal moet beheersen. Hetzelfde geldt wat Dasselaar betreft voor een journalist. De discussie over specialisten versus generalisten is ook al kort aan bod geweest. Vrijwel alle betrokkenen zijn het erover eens dat het journalistieke vak in de toekomst steeds meer zal vragen om specialisten. Jos Timmers legt uit dat als een krant iemand zoekt op een economieredactie, het een groot voordeel is als een kandidaat een paar jaar economie heeft gestudeerd. Ook Bakker en Scholten signaleren de trend van meer specialisatie, en zeggen bovendien dat algemene verslaggeverij nog wel voorkomt, maar minder algemeen wordt.101 Toch staat in het beroepsprofiel van de opleidingen: ‘de arbeidsmarkt voor breed opgeleide journalisten is overigens voldoende groot’.102 Weliswaar stamt dit profiel uit 2004, maar ook rond die tijd verslechterde de arbeidsmarkt al door ontlezing en de opkomst van internet.103 De journalistiekopleidingen lijken op de voet van dit profiel door te gaan, want zij kiezen voor een brede, generalistische insteek. In Bakens van Betrouwbaarheid wordt opgemerkt dat de ontwikkelingen op crossmediaal gebied pleiten voor generalisme. Bovendien moeten studenten direct inzetbaar zijn, omdat er geen tijd en geld meer is om ze op te leiden binnen een redactie. Dat pleit volgens dit onderzoek ook op kennisgebied voor een algemene opleiding. Verder moet een diploma van een hbo journalistiek wel voor alle afgestudeerden hetzelfde blijven betekenen, en moeten jongeren daar bovendien nog hun hele leven mee vooruit. Specialistische vaardigheden kunnen snel verouderen. In het gesprek zegt Drok dat hij
101
Bakker en Scholten, De communicatiekaart, 282.
102
Beroeps- en opleidingsprofiel Journalistiek, 5.
103
Drok, Bakens van betrouwbaarheid, 96.
40
wel ziet dat de samenleving ‘verkokert’. Er komt steeds meer niche-informatie, maar volgens Drok zal die informatie niet komen van journalisten, maar van direct betrokkenen in die niche. Daarnaast zal er altijd behoefte zijn aan mensen die ‘over de kokers heen kijken’. Specialisatie kan wat hem betreft nog later in iemands loopbaan, maar altijd vanuit de algemene basis. Arjan Dasselaar vindt dat journalisten specialist en generalist zouden moeten zijn. Dat blijkt ook uit zijn opvattingen over het journalistiekonderwijs: drie jaar een algemene basis en twee jaar specialisatie. Zoals al eerder bleek in deze scriptie zal de toekomst voor veel afgestudeerden journalistiek een bestaan als freelancer inhouden. In de studie van Drok zegt Huub Evers, Lector Interculturaliteit en journalistieke kwaliteit aan de FHJ in Tilburg, dat commercieel denken en het verwerven van opdrachten belangrijk zullen worden voor journalisten. Thomas Bruning van de NVJ is dat met hem eens, journalisten zullen hun eigen onderneming moeten kunnen runnen.104 Zij moeten zich daarbij staande houden in een hevige concurrentieslag. In zijn onderzoek merkt Drok op dat het kennen van de bedrijfseconomische en juridische kanten van het vak hiervoor niet voldoende is. Om zich steeds aan te kunnen passen aan veranderende omstandigheden, hun ideeën aan de man te brengen en om zich te kunnen blijven onderscheiden is een innovatieve, creatieve en initiatiefrijke houding vereist voor nieuwe journalisten.105 Deze houding wordt ook wel omschreven met de term entrepreneurial journalism, waar Theo Dersjant eerder in dit hoofdstuk al interesse voor toonde. Dersjant omschrijft dat als een ondernemende mindset, en van hem mag daarvoor flink meer aandacht zijn. Wat betreft de technische aspecten van het freelancen, zoals boekhouden, vindt hij het niet nodig om meer te doen dan de FHJ nu al doet. Peter de Vries van de Hogeschool in Utrecht noemt het aanleren van een flexibele beroepshouding als één van zijn drie speerpunten. Zoals al eerder bleek in dit hoofdstuk zouden ook studenten en alumni blij zijn met meer aandacht voor het werken als freelancer. Tot slot doet Arjan Dasselaar nog een suggestie om het journalistiekonderwijs in Nederland te verbeteren, en om het bovendien meer een pioniersrol te kunnen geven. Wat hem betreft zouden academici die onderzoek doen naar de journalistiek veel vaker ervaring moeten hebben met de journalistieke praktijk, of er zouden meer journalisten moeten instromen in het
104
Drok, Bakens van betrouwbaarheid, 18.
105
Ibidem, 18-19.
41
academisch onderzoek. Op die manier zou het onderzoek dat wordt gedaan veel meer voor de journalistiek zijn, in plaats van over de journalistiek. Kees Brants en Peter Vasterman doen een vergelijkbare uitspraak op basis van een inventarisatie van het onderzoek dat in Nederland gedaan wordt in het kader van journalism studies. Zij constateren dat er relatief weinig case studies zijn die over het werk van journalisten gaan.106 Ook opmerkelijk is dat er weinig onderzoek gedaan wordt naar de relatie tussen internet en journalistiek. De onderzoekers vragen zich daarom af wat de bruikbaarheid van al het onderzoek is voor de journalistieke sector zelf, die het niet gemakkelijk heeft.107 Ook Alexander Pleijter stelde al eens dat wetenschappers met praktijkervaring serieuzer genomen zouden worden door de beroepsgroep, en dat hun onderzoek ook de journalistiek ten goede zou komen.108 Volgens Dasselaar komt daar nog eens bij dat het vaak professoren zijn die met het bestuur van de universiteit aan tafel zitten om te onderhandelen over geld. Als de professoren weten wat er speelt zowel in de theorie als in de praktijk speelt, kunnen zij er voor zorgen dat investeringen in onderwijs op een goede manier worden gedaan.
106
Kees Brants en Peter Vasterman, ‘Journalism studies in Nederland: een inventarisatie’, Tijdschrift voor
communicatiewetenschap, 3 (2010), 195-214, aldaar 211. 107
Ibidem, 213.
108
Alexander Pleijter, ‘Onderzoek naar de journalistiek: te weinig focus op de praktijk en toekomst’, De nieuwe
reporter, 10 november 2010. Geraadpleegd op 30 januari 2011. http://www.denieuwereporter.nl/2010/11/onderzoeknaar-de-journalistiek-te-weinig-focus-op-de-praktijk-en-toekomst/
42
Conclusie
Het journalistiekonderwijs in Nederland is toe aan een revisie, in meer dan één opzicht. Er komen te veel jongeren de journalistieke arbeidsmarkt op, van wie het niet duidelijk is waarvoor zij precies zijn opgeleid. Bovendien zijn zij niet in staat te anticiperen op de veranderingen in het medialandschap, of een leidende rol te spelen in het vormgeven van de rol van journalisten in dat landschap. Op dit moment zijn er te veel opleidingen, cursussen en instellingen die suggereren op te leiden voor een baan als journalist. De vier vakscholen hebben gelijk als ze zeggen dat hun doel om de instroom op de arbeidsmarkt te beperken wordt gedwarsboomd door andere instellingen die ook een journalistiekopleiding starten. De beperking van de instroom is in tijden van een krimpende arbeidsmarkt alleen maar harder nodig. Bovendien leidt de versnippering van het aanbod over zoveel verschillende instellingen tot een inefficiënte allocatie van middelen. Voor de journalisten die wél worden opgeleid is het zeker in een tijd van elkaar snel opvolgende technologieën belangrijk dat ze kunnen weken met de best mogelijke apparatuur onder leiding van topdocenten. Het is evident dat het financieringssysteem in het hbo, namelijk betaling per geworven student, hierin een rol speelt. Het vak journalist heeft een onweerstaanbare aantrekkingskracht op jongeren en elke onderwijsinstelling wil hiervan financieel een graantje meepikken. Toch is dit met de toekomst van de jongeren in kwestie in het achterhoofd geen zuivere koffie. Zij lopen kans gedesillusioneerd op de arbeidsmarkt te komen. De baan als journalist die in de glimmende folder werd omschreven blijkt toch niet binnen handbereik. In het inkrimpen van het opleidingsaanbod is een rol voor het ministerie van Onderwijs weggelegd. Daarbij moet worden aangetekend dat de praktijkgerichte universitaire masters hierop wellicht een uitzondering vormen. Door hun zeer strikte toelatingsbeleid is de uitstroom van deze opleidingen nauwelijks een ‘overspoeling’ van de arbeidsmarkt te noemen. Bovendien zeggen zowel de vakscholen als de betrokkenen uit de journalistieke praktijk de universitaire masters een waardevolle aanvulling te vinden op het hbo-onderwijs. Toch is het ook in de universitaire wereld zaak om aantallen in de gaten te houden, en vooral om scherp te definiëren wat de opleiding inhoudt.
43
Ook los van de niet-erkende opleidingen worden te veel studenten toegelaten tot de vier erkende vakopleidingen. Wanneer slechts de helft van de uitstroom aan het werk gaat in de journalistiek, en er desondanks een overschot blijft op de arbeidsmarkt is ook hier iets aan de hand. Er is in Nederland geen plaats voor jaarlijks vijfhonderd nieuwe kritische nieuwsjagende journalisten. Het is waar dat men met een opleiding tot journalist veel kanten op kan, vanwege de grote nadruk op algemene kennis en op breed inzetbare vaardigheden als schrijfvaardigheid. Toch is het voor het beroep niet goed om een opleiding journalistiek te laten verwateren tot een algemene vormende opleiding. Het is ook niet de taak van de journalistiekopleidingen om een goed heenkomen te vinden voor jongeren die nog niet weten wat ze willen. Ook al is er behoefte aan een dergelijke vormende opleiding, dan is het niet logisch om dat een opleiding tot journalist te laten zijn. Naast de beperking van de instroom zouden de vakscholen voor journalistiek helderder moeten formuleren waartoe ze precies opleiden. Op dit moment bestaat er een discrepantie tussen wat in elk geval een deel van de journalistiekstudenten wil, en wat de opleidingen voorstaan. Zonder uitzondering zeggen de scholen op te willen leiden tot serieuze, kritische journalisten, die werken vinden bij dagbladen, opinietijdschriften, actualiteitenrubrieken en nieuwssites. Amusement hoort daar duidelijk niet bij. De studenten zelf vinden vermaak echter een belangrijk journalistiek doel, en veel van hen zouden graag willen werken bij publiekstijdschriften, glossy’s en televisieprogramma’s als RTL Boulevard. Dat opleidingen dit duidelijk niet voor ogen hebben blijkt alleen al uit het feit dat een enquête naar de startbekwaamheden van afgestudeerden starters alleen uitgevoerd wordt onder leden van het Genootschap van Hoofdredacteuren. Stuk voor stuk de leiders van bladen uit de serieuze hoek van de journalistiek. Dat de ambities van de school en een deel van de studenten niet overeenkomen is frustrerend en verwarrend voor studenten en docenten en bovendien schadelijk voor het imago van de journalistiekopleidingen. Het zou voor alle betrokkenen beter zijn als er in deze groep gedifferentieerd zou worden. Daarvoor is allereerst een heldere definitie van journalistiek nodig, die ook actief wordt uitgedragen door de opleiding. Vervolgens zouden er meerdere trajecten kunnen bestaan, of de scholen zouden zelfs helemaal opgesplitst kunnen worden, met een deel voor de nauw gedefinieerde actualiteitsgerichte journalistiek, en een deel voor het lifestyle, entertainment en sponsored magazine-gerichte deel van het vak. Een dergelijk onderscheid bestaat al enigszins in Zwolle, waar alleen studenten die kiezen voor crossmediale journalistiek een echte 44
journalistieke bachelor behalen. Natuurlijk zijn voor beide sectoren deels dezelfde vaardigheden nodig, maar er zit een wezenlijk verschil in beroepsopvatting. Journalisten volgens de nauwe definitie dichten zichzelf een maatschappelijke verantwoordelijkheid toe. Door de macht te controleren willen zij een rol spelen in de democratie, en zij vinden het hun taak om burgers te informeren. Als deze drijfveren slechts bij een deel van de studenten aanwezig zijn weten werkgevers niet meer wat ze kunnen verwachten en raken studenten en docenten gefrustreerd. Selectie aan de poort om te zorgen dat elke toegelaten student ook over de juiste capaciteit en motivatie beschikt zou hierbij overwogen moeten worden. Overigens mag het afzonderen van deze groep binnen één opleiding geen excuus zijn om te stoppen met denken over innovatieve vormen van journalistiek, en het betrekken van burgers en jongeren bij het nieuws. Voor het andere deel, de opleiding tot het werken in alle andere vormen van media is de belangstelling waarschijnlijk overweldigend, met als positieve bijkomstigheid dat de werkgelegenheid bij glossy’s, sponsored magazines en publiekstijdschriften veel groter is. Als de twee groepen gescheiden zijn is er bovendien geen reden meer vanuit de beroepsgroep of de maatschappij om deze studenten te bekritiseren op hun voorkeuren. Vervolgens is het voor de opleidingen van essentieel belang om een heldere visie te formuleren op de ontwikkelingen van de journalistiek in de toekomst, en om de ontwikkelingen die al gaande zijn te onderkennen. Afstudeerrichtingen onderverdeeld naar mediumtype; radio, tv of geschreven pers zijn waarschijnlijk niet veel langer houdbaar. Er moet ook tenminste deels afstand genomen worden van de wensen van de traditionele arbeidsmarkt, juist omdat deze krimpt en waarschijnlijk verder zal krimpen. Studenten zouden erop voorbereid moeten worden dat journalistiek zich veelal op internet af zal spelen, en ze zouden ook vertrouwd moeten raken met de beroepshouding die daar bij hoort. Op het web moeten scherpere keuzes worden gemaakt qua medium, maar ook de inhoud moet zich onderscheiden. Het typen van een perfect nieuwsbericht wordt van ondergeschikt belang. Journalisten moeten unieke waarde toevoegen, iets wat ook belangrijk is met het oog op een freelancebestaan. Opleidingen zouden studenten ideeën en houvast moeten geven over de toekomst van de journalistiek, zodat zij daar zelf in hun loopbaan verder over kunnen nadenken, en creatieve oplossingen kunnen vinden. Ook de verhouding tussen journalistiek en voorlichting speelt hierin een rol. Scholen moeten kiezen of ze opleiden tot goede communicators, of tot critici die informatie van belanghebbenden per definitie wantrouwen. 45
Hierover duidelijkheid scheppen komt ook het imago van de opleidingen in het beroepsveld ten goede. Het pas naadloos in de trends die vrijwel iedereen in het werkveld waarneemt: transparantie en verantwoording. Tot slot past in die toekomstvisie een realistischer beeld van generalisten en specialisten. Hoewel algemeen verslaggevers altijd nodig blijven, vraagt het toevoegen van waarde vaak om specifieke kennis. De vraag naar specialisten stijgt, getuige de populariteit van academici op krantenredacties. Om te voorkomen dat alle journalistiek in enge zin op den duur wordt uitgevoerd door academici, zouden de vakscholen serieus moeten kijken naar manieren om studenten zich te laten specialiseren. Dat zou kunnen in de vorm van een post-hbo, of door scholing in journalistieke vaardigheden te combineren met een andere hbo-opleiding. Het ontwikkelen van duidelijke visies op de toekomst van de journalistiek is niet een taak voor hbo-opleidingen alleen. Het is daarom goed dat journalistiek een plaats heeft verworven binnen de universiteiten. Onderzoek naar levensvatbare vormen van kritische journalistiek, of naar de versnippering van de kritische functies over de verschillende spelers in het maatschappelijke debat zou daar bij uitstek moeten plaatsvinden. Door die kennis te delen met de vakscholen zou de nieuwe generatie in staat moeten worden gesteld om de crisis in de journalistiek het hoofd te bieden.
46
Bronnen
Literatuur Bakker, Piet en Otto Scholten, De communicatiekaart van Nederland. 5e druk; Amsterdam: Kluwer 2005. Bardoel, Jo, ‘Het einde van de journalistiek?’ in: Jo Bardoel e.a. (eds.), Journalistieke cultuur in Nederland. Amsterdam: Amsterdam University Press 2002, 356-371. Blok, Frans, ‘Het kloppend hart in de regio’ in: Nico Drok (ed.), De toekomst van de journalistiek. Amsterdam: Uitgeverij Boom 2007, 39-48. Brants, Kees en Peter Vasterman, ‘Journalism studies in Nederland: een inventarisatie’, Tijdschrift voor communicatiewetenschap, 3 (2010), 195-214. Broeders, D. en I. Verhoeven, ‘Kiezen uit overvloed. Sociaal-culturele ontwikkelingen in vraag en aanbod in het medialandschap’ in: W.B.H.J. van de Donk, D.W.J. Broeders en F.J.P.M. Hoefnagel (eds.), Trends in het medialandschap. Vier verkenningen. In opdracht van de WRR. Amsterdam: Amsterdam University Press 2005, 67-115. Costera Meijer, Irene, De toekomst van het nieuws. Amsterdam: Otto Cramwinckel Uitgever 2006. Davies, Nick, Flat earth news. Londen: Chatto & Windus 2008, 159. Deuze, Mark, Journalists in the Netherlands. Amsterdam: Aksant 2002. Deuze, Mark, Christoph Neuberger en Steve Paulussen, 'Journalism education and online journalists in Belgium, Germany, and The Netherlands', Journalism Studies, 1 (2004), 19-29. Dijk, Nel van, en Susanne Janssen, ‘De reuzen voorbij’ in: Jo Bardoel e.a. (eds.), Journalistieke cultuur in Nederland. Amsterdam: Amsterdam University Press 2002, 208-235. Drok, Nico, Bakens van betrouwbaarheid. Z.p., z.j. (2011). Drok, Nico, Drift en koers. Trends op de journalistieke arbeidsmarkt. Z.p., z.j. (2002). Hemels, Joan, De journalistieke eierdans. Assen: Van Gorcum & Comp N.V. 1972. Hollander, Ed, ‘Strijd om de regio’ in: Jo Bardoel en Jan Bierhoff (eds.), Media in Nederland. Groningen: Wolters-Noordhoff 1997, 163-180. Meerbach, Gabriélla, ‘The development of journalism in the Netherlands: a century-long duel pitting beleaguered ‚rejectionists‛ against pro-education proponents’ in: Romy Fröhlich
47
en Christina Holtz-Bacha (eds.), Journalism education in Europe and North America. Cresskill: Hampton Press 2003, 105-119. Wijfjes, Huub, Journalistiek in Nederland, 1850-2000. Amsterdam: Boom 2004. Zoonen, Liesbet van, Entertaining the citizen. When politics and popular culture converge. Lanham: Rowman & Littlefield Publishers 2004, gevonden in Kees Buijs, Journalistieke kwaliteit in het crossmediale tijdperk. Amsterdam: Boom onderwijs 2008.
Overige bronnen Aalten, Thomas van, ‘Opleidingen journalistiek, moderniseer en gooi de gordijnen open!’, 13 november 2010. Geraadpleegd op 28 november 2010. http://www.denieuwereporter.nl/2010/11/opleidingen-journalistiek-moderniseer-en-gooide-gordijnen-open/ Bakker, Piet, ‘Arbeidsmarkt en journalistiek-opleidingen: de twee w’s’, De nieuwe reporter, 14 januari 2009. Geraadpleegd op 22 november 2010. http://www.denieuwereporter.nl/2009/01/arbeidsmarkt-en-journalistiek-opleidingen-detwee-ws/ Beroeps- en opleidingsprofiel Journalistiek. Hbo-opleidingen Tilburg/Utrecht/Zwolle, maart 2004. Bienemann, Jos, ‘Journalistiek, studie met wankel perspectief’, de Volkskrant, 13 maart 1993.Bruning, Thomas, Alumni onderzoek 2010. Digitale diavoorstelling van de Nederlandse Vereniging voor Journalisten. Geraadpleegd op 20 januari 2011. http://www.slideshare.net/NVJournalisten/alumni-onderzoek-2010 Casteren, Joris van, ‘Vaklieden gezocht!; Reportage: de School voor Journalistiek’, de Groene Amsterdammer 8 september 2001. Centraal Bureau voor de Statistiek, website. Geraadpleegd op 1 februari 2011. http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=71098ned&D1=33-133&D2=02&D3=a&VW=T Dichtbij.nl, website. Geraadpleegd op 3 februari 2011. http://www.dichtbij.nl/over.php ‘Dieptepunten 2007’, De nieuwe reporter, 30 december 2007, http://www.denieuwereporter.nl/2007/12/dieptepunten-2007/, gevonden in Kees Buijs, Journalistieke kwaliteit in het crossmediale tijdperk. Amsterdam: Boom onderwijs 2008.
48
Es, Ana van en Mark van der Meulen, ‘Te veel opleidingen voor te weinig banen’, de Volkskrant 28 oktober 2010. Focus op Functies. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Amsterdam: Amsterdam University Press, 2005. ‘Fusie AT5 en RTV Noord-Holland in zicht’, website Villamedia, 22 september 2009. Geraadpleegd op 21 januari 2011. http://www.villamedia.nl/nieuws/bericht/fusie-at5-enrtv-noord-holland-in-zicht/40711/ Hardeman, Erik, ‘Journalisten in masters en bachelors’, Digitaal Universiteitsblad DUB. Universiteit Utrecht, 5 oktober 2010. Geraadpleegd op 22 januari 2011. http://www.dub.uu.nl/content/journalisten-masters-en-bachelors Hogeschoolbericht 236. HBO-raad, april 2000. HOI Instituut voor Media Auditing, website. Geraadpleegd op 14 januari 2011. www.hoionline.nl Intres, Mark, ‘De basis van het ambacht’, De journalist, 25 april 2008. Jaarverslag 2009. Nederlandse vereniging van journalisten, 37. Journalistiek en internet. Website Nederlandse Vereniging voor Journalisten, 2006. Geraadpleegd op 20 januari 2011. http://www.nvj.nl/internetonderzoek/wie-is-de-online-journalist.html Kiesjestudie.nl, website. Centrum Hoger Onderwijs Informatie. Geraadpleegd op 7 januari 2011. www.kiesjestudie.nl Kleef, Bas van, ‘Wie wil er nu nog journalist worden?’, de Volkskrant, 22 februari 2003. Klusman, Jeannette, ‘Is er nog plaats voor hbo’ers in de ‚serieuze‛ journalistiek?’, De Nieuwe Reporter, 15 oktober 2007. Geraadpleegd op 13 december 2010. http://www.denieuwereporter.nl/2007/10/is-er-nog-plaats-voor-hbo%E2%80%99ers-in-deserieuze-journalistiek/ MissMagazine, website. Geraadpleegd op 13 januari 2011. www.missmag.nl Moonen, Yvonne, Infotainment. Reflectie Fontys Hogeschool Journalistiek, februari 2008. Pleijter, Alexander, ‘Onderzoek naar de journalistiek: te weinig focus op de praktijk en toekomst’, De nieuwe reporter, 10 november 2010. Geraadpleegd op 30 januari 2011. http://www.denieuwereporter.nl/2010/11/onderzoek-naar-de-journalistiek-te-weinigfocus-op-de-praktijk-en-toekomst/ Reeskamp, Libben, ‘De ronde waarheid’, Quote, 31 december 2002.
49
Rennen, Toon, ‘Motieven en beroepsideeën studenten journalistiek’, De Nieuwe Reporter, 17 november 2007. Geraadpleegd op 28 november 2010. http://www.denieuwereporter.nl/2007/11/motieven-en-beroepsideeen-studentenjournalistiek/Rennen Ruardy, Janny, ‘Master journalistiek gaat niet door’, website Trajectum, 19 januari 2011. Geraadpleegd op 3 februari 2011. http://www.trajectum.hu.nl/nieuws/11857 ‘Rumoer om nieuwe opleiding Saxion’, website Villamedia, 4 februari 2010. Geraadpleegd op 10 januari 2011. http://www.villamedia.nl/nieuws/bericht/rumoer-om-nieuwe-opleidingsaxion/44399/ Startbekwaamheden van journalisten. Nederlandse Vereniging voor Journalisten in samenwerking met het Nederlands Uitgevers Verbond en de erkende Scholen voor Journalistiek. Presentatie onderzoek 2008. Geraadpleegd op 25 januari 2011 via www.villamedia.nl/n/Presentatie.ppt Valk, Leendert van der, ‘Wie leidt er nog ambachtelijke journalisten op?’ De nieuwe reporter, 15 april 2007. Geraadpleegd op 31 januari 2011. http://www.denieuwereporter.nl/2007/04/wie-leidt-er-nog-ambachtelijke-journalisten-op/ Vrije Universiteit Amsterdam, website. Geraadpleegd op 29 januari 2011. http://www.vu.nl/nl/opleidingen/masteropleidingen/opleidingenoverzicht/il/journalistiek/zo-zit-je-opleiding-in-elkaar/index.asp
Interviews Blokhuis, Peter, directeur van het departement Journalistiek en Communicatie aan de Christelijke Hogeschool in Ede, 17 januari 2011. Dasselaar, Arjan, online en offline journalist, geeft lezingen over nieuwe media en journalistiek, gastdocent crossmediale journalistiek aan de PDOJ, 24 januari 2011. Dersjant, Theo, hoofd onderwijs Fontys Hogeschool Journalistiek, 13 januari 2011. Drok, Nico, lector Media & Civil Society en hoofddocent aan de School of Media bij hogeschool Windesheim in Zwolle, 14 december 2010. Elzerman, Huub, voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Journalisten, van 1986 tot 1990 directeur van de School voor Journalistiek in Utrecht, 12 januari 2011.
50
Stronks, Jaap, mede-oprichter Johnny Wonder, bureau voor publieke interactie, expert op het gebied van sociale media, 17 januari 2011. Timmers, Jos, voorzitter commissie opleidingen bij het Nederlands Genootschap van Hoofdredacteuren, tevens adjunct-hoofdredacteur bij de GPD, 24 januari 2011. Vries, Peter de, directeur van de School voor Journalistiek aan de Hogeschool Utrecht, 26 januari 2011.
51
Bijlage 1: Overzicht studieprogramma’s Jaar 1
Tilburg Over de studie gespreid zitten in diverse blokken Journalistieke Technieken, Taalbeheersing, Economie, Recht etc. Nieuws en informatie: nieuwsbericht Stad: verslaggeving Binnenland: interview Reis naar EU-hoofdstad
Utrecht Conceptuele vakken: Dit wordt het nieuws Lifestyle en journalistiek Nederland Polderland Foreign Affairs Vaardigheden: Nieuwsbericht Performance Follow-up Behind the news
Verslaggeving Publiek schrijven Cultuur Onderzoek Communicatiewetenschap
Vier publicaties. Jaar 2
Jaar 3
Nieuwsbedrijf GER Kwesties (behandelen inhoudelijk onderwerp) Eerste stage bij een geschreven medium.
Mediumblok, bezighouden met een medium naar keuze. Project Nero, crossmediaal project in samenwerking met het Eindhovens Dagblad en het Brabants Dagblad. Kwestie 2
Jaar 4
Tweede stage van drie maanden. Factchecken/begeleiden GER Vrije ruimte (minor) Afstuderen.
Afstudeerrichting en
Radio, tv, dagblad en tijdschrift. Onderwijsonderdelen van de vroegere afstudeerrichting internet zijn nu voor alle studenten verplicht.
Zwolle Berichtgeving: Journalistiek pracitium Journalistieke theorie Samenvatten Economie Politiek Communicatiewetenschap.
Basismedia RVF Basismedia Radio en Televisie Deadline Economie Interviewen als genre Mediakritiek Onderzoeksmethoden en Statistiek Publiekgericht schrijven Recht Research Ruimtelijke Inrichting Studieloopbaanbegeleiding Verhalen Keuzevakken: bv Oriëntatie buitenland Keuzevak: bv: filosofie en religie. Jaar 3 en 4 vormen één geheel. Eerste stage Freelance - theorie Freelance - praktijk Studieloopbaanbegeleiding Mediumredactie Tweede stage Inhoudsredactie Eindexamen
2 keuzecursussen uit het aanbod journalistiek. Een half jaar profilering, inhoudelijk en per mediumtype. Vrije profilering of een buitenlandverblijf is ook mogelijk. Studenten kiezen een specialisatie in het derde jaar op basis van mediumtype, maar ook inhoudelijk.
Interview Mondelinge taalbeheersing Economie Politiek (internationaal) Engels, mondeling. Context: Argumenteren Onderzoek Cultuur Engels lezen
Ede Nieuws in de context van het nieuwsblad Nieuws en de effecten voor RTV Nieuws en de strategie van de online journalistiek Jij, journalistiek en cultuur
De dynamiek van het beroep van RTV journalist in het kader van actuele ontwikkelingen. Oriëntatie op de maatschappelijke werkelijkheid vanuit het beroep. Oriëntatie op sociale aspecten van het beroep in bureauredactie. Stage (8 weken)
Crossmediale journalistiek op locatie Communicatiewetenschap Door jaar 3 en jaar 4 heen loopt de minor. Daarin kunnen studenten kiezen voor tijdschrift, buitenland, een pre-master of een tweede stage.
Stage Onderzoek
In jaar drie kiezen studenten een differentiatie: Crossmediale journalistiek (kranten, radio, tv, internet) Media Productie (programmamaker) Verhalen (creatieve verhalen voor diverse doeleinden). Alleen met de eerste differentiatie worden ze bachelor of journalism.
Verbredingsminor blok 1 en 2. Verdiepingsminor blok 2 en 3: bv: ‘cultuur en religie’, ‘markt en maatschappij’. Thema blok 1: Journalistiek en professional Thema blok 2: Journalsitiek en creativiteit Thema blok 3: Journalistiek en omgeving Thema blok 4: Europa. Twee stages van drie maanden. Afstudeeropdracht.
Na het tweede jaar kiezen studenten de specialisatie ‘Radio en tv’ of ‘Geschreven pers’. Een specialisatie multimediale journalistiek is ondergebracht bij geschreven pers.
Bronnen: Brochure Fontys Hogeschool journalistiek, Theo Dersjant, Nico Drok, http://www.windesheim.nl/ www.www.che.nl/journalistiek, Brochure journalistiek Hogeschool Utrecht.
52