NARCISME EN DIMENSIES VAN IDENTITEIT
De Invloed van Identiteit op Narcisme Jelle Akkermans ANR: 168290 Tilburg University
Begeleider: Hana Hadiwijaya
NARCISME EN DIMENSIES VAN IDENTITEIT Samenvatting In dit onderzoek is gekeken naar de invloed van vijf verschillende identiteitsdimensies op narcisme. Aan het verband tussen identiteit en narcisme zijn slechts twee studies gewijd. Het huidige onderzoek is uitgevoerd met 254 middelbare scholieren, die gemiddeld 16.5 jaar oud waren (SD = 1,20). De scholieren vulden twee vragenlijsten in, namelijk ‘The Dirty Dozen’ en de ‘Dimensions of Identity Development Scale’. Uit een multiple regressieanalyse bleek dat de predictoren samen 7% van de variantie in narcisme voorspellen (R² = .07, F(5, 214) = 3.2, p < .01). Geen enkele van de onafhankelijke variabelen was echter afzonderlijk een significante voorspeller van narcisme. Het gevonden effect is bovendien redelijk klein. Het huidige onderzoek geeft desondanks een bevestigend antwoord op de onderzoeksvraag en toont aan dat de vijf identiteitsdimensies van invloed zijn op de mate van narcisme. Er is vervolgonderzoek nodig om het verband tussen identiteit en narcisme verder te onderzoeken.
Abstract This dissertation discusses research on the relationship between identity and narcissism. The aim of this study is to find out whether narcissism is related to the five dimensions of identity. Research on this relationship is scarce. The present study was carried out with 254 high school students. The mean age of this group was 16.5 years old (SD = 1.20). The students filled in two questionnaires: ‘The Dirty Dozen’ and the ‘Dimensions of Identity Development Scale’. Results from a multiple regression analysis indicate that the predictor variables predicted 7% of the variance in narcissism (R² = .07, F(5, 214) = 3.2, p < .01). However, none of these variables significantly predicted narcissism on their own. Furthermore, the effect reported in this study is rather small. Nevertheless, the present study reveals a significant influence of identity on narcissism. Follow-up studies are required to further investigate the relationship between identity and narcissism.
1
NARCISME EN DIMENSIES VAN IDENTITEIT De Invloed van Identiteit op Narcisme De vijfde editie van The Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (APA, 2013) definieert narcisme als een hardnekkig patroon van grootheidswaanzin, behoefte aan erkenning en gebrek aan empathie. Mensen met een narcistische persoonlijkheid verlangen aandacht van anderen en verwachten dat anderen hen bewonderen. Wanneer de omgeving niet aan deze verwachtingen voldoet resulteert dit in gevoelens van woede, schaamte, vernedering of opstandigheid (APA, 2013). Onderzoek wijst uit dat narcisme positief gecorreleerd is met extraversie en openheid en negatief gecorreleerd is met mildheid (Paulhus en Williams, 2002). Verder wordt een narcistische persoonlijkheid, onder andere, gekenmerkt door ontkenning en het goedpraten van gedrag dat doorgaans als onacceptabel beschouwd wordt. Daarnaast overschatten dergelijke personen hun eigen vermogens en prestaties, hebben ze het idee dat ze recht hebben op allerlei zaken en verklaren ze gebeurtenissen op een wijze die hun eigenwaarde beschermt. Narcisme lijkt gevoed te worden door een diepgewortelde behoefte om de eigenwaarde te beschermen (Brown, 1997). Onder alle grootheidswaanzin ligt namelijk een kwetsbaar zelfconcept verscholen. Mensen met een narcistische persoonlijkheid zijn vaak erg onzeker, wat ervoor zorgt dat ze hun eigenwaarde en zelfvertrouwen uit externe bronnen proberen te halen. Doordat ze anderen echter als inferieur beschouwen en zich niet bezighouden met hun belangen ontvangen ze niet de positieve feedback die ze nodig hebben om hun zelfbeeld stabiel te houden en is hun zelfbeeld chronisch instabiel (Morf & Rhodewalt, 2001). Deze onzekerheid resulteert onder andere in een overgevoeligheid voor kritiek. Kritiek vormt een bedreiging voor het zelfbeeld. Wanneer narcistische personen met kritiek geconfronteerd worden kunnen ze buitenproportioneel agressief reageren. Ze lijken een sterke behoefte te hebben degene die hen van kritiek voorziet te straffen (Bushman & Baumeister, 1998). Dit soort agressieve reacties zorgen ervoor dat narcistische personen moeilijk kunnen
2
NARCISME EN DIMENSIES VAN IDENTITEIT zijn in de omgang en laten zien dat narcisme een stoornis is die op interpersoonlijk vlak nadelige gevolgen kan hebben. Narcisme kan ook op maatschappelijk niveau problemen met zich meebrengen. Zo wordt narcisme geassocieerd met criminaliteit. Uit onderzoek blijkt dat managers die zich schuldig hebben gemaakt aan witteboordencriminaliteit meer narcistische neigingen vertonen dan niet-criminele managers (Blickle, Schlegel, Fassbender & Klein, 2006). Daarnaast is er sprake van een relatie tussen narcisme en het uitoefenen van seksuele dwang. Mannen die hoog scoren op narcisme blijken eerder geneigd te zijn seksuele dwang uit te oefenen. De kans op seksuele dwang is met name hoog wanneer deze mannen zich beledigd voelen of het gevoel hebben dat hen iets ontzegd is waar ze recht op dachten te hebben. De kans op seksuele dwang is ook verhoogd in situaties waarin ze hun gedrag kunnen rationaliseren als zijnde aangemoedigd door de vrouw. Deze mannen blijken bovendien weinig empathie te tonen ten opzichte van slachtoffers van verkrachting en geloven vaak dat de verkrachtte persoon het op een of andere manier over zichzelf afgeroepen heeft (Bushman, Bonacci, Van Dijk & Baumeister, 2003). Kortom, onderzoek wijst dus uit dat narcisme op zowel interpersoonlijk als maatschappelijk niveau bepaalde nadelige gevolgen kan hebben. Narcisme kan bovendien voor de narcistische persoon zelf nadelige gevolgen hebben. Narcistische personen hebben te veel vertrouwen in hun eigen vermogens en nemen hierdoor te veel risico’s, waardoor ze keuzes maken die in hun nadeel zijn (Campbell, Goodie & Foster, 2004). Ze gokken bijvoorbeeld vaker en spenderen hierbij meer geld dan personen die laag scoren op narcisme. Naast het feit dat ze te veel vertrouwen hebben in hun eigen vermogens en meer risico’s nemen hebben ze een te sterke focus op de mogelijke winsten. Ze schatten hierdoor de kansen op verlies en winst niet realistisch in (Lakey, Rose, Campbell & Goodie, 2007). Het is echter niet zo dat mensen met een narcistische persoonlijkheid niet stil staan bij de risico’s die ze nemen. Dit doen ze namelijk wel degelijk. Ze zijn echter in extreme mate gefocust op de voordelen die ze zouden kunnen behalen. (Foster, Shenesey & Goff,
3
NARCISME EN DIMENSIES VAN IDENTITEIT 2009). Dit komt wellicht voort uit hun verlangen naar materieel bezit en genot. Mensen die hoog scoren op narcisme zijn namelijk erg materialistisch ingesteld. Ze zijn bovendien niet goed in het beheersen van hun impulsen. Hierdoor kopen ze vaak dingen die ze zich niet kunnen veroorloven (Rose, 2007). Bovenstaande onderzoeksresultaten tonen aan dat mensen met een narcistische persoonlijkheid gedrag vertonen dat nadelen met zich meebrengt voor zowel henzelf as hun omgeving. Om de werkingen van narcisme beter te begrijpen is het wellicht zinnig te kijken naar het ontstaan van de stoornis. Opvoeding speelt hierin een belangrijke rol. Een kind van afstandelijke ouders zou narcistisch gedrag kunnen gaan vertonen om de validatie te krijgen die het van de ouders niet krijgt (Akhtar & Thomson 1982; Kernberg, 1975). Narcisme zou echter ook kunnen ontstaan als gevolg van excessieve validatie. Ouders die hun kinderen in extreme mate prijzen zouden hen het idee kunnen geven dat ze superieur zijn aan anderen en zouden een sterke behoefte aan externe validatie kunnen aanwakkeren; eigenschappen die typisch zijn voor narcisme (Imbesi, 1999). Deze verklaringen richten zich op de vroege kindertijd. Het is wellicht mogelijk dat ook gebeurtenissen uit de adolescentie een rol spelen bij het ontstaan of in stand houden van narcisme. Een belangrijk proces dat zich gedurende de adolescentie afspeelt is het vormen van een eigen identiteit. Volgens James Marcia (1966) spelen bij het vinden van de eigen identiteit twee fundamentele dimensies een rol, namelijk crisis en verbondenheid. Crisis kan worden gedefinieerd als de periode waarin de adolescent zich toelegt op het afwegen van verschillende antwoorden op vraagstukken omtrent de eigen identiteit (Marcia, 1966). Het gaat hier om vraagstukken op het gebied van doelen, waarden en overtuigingen. De term crisis is op een bepaald moment vervangen door de term verkenning. Verkenning zoals hier door Marcia beschreven is later omgedoopt tot verkenning in de breedte (Luyckx, Soenens, Goossens, Beckx & Wouters, 2008a). Er zijn nog twee andere vormen van verkenning,
4
NARCISME EN DIMENSIES VAN IDENTITEIT namelijk verkenning in de diepte en ruminatieve verkenning. Het construct verkenning in de diepte behelst het evalueren van reeds gemaakte keuzes. Adolescenten die dit soort verkenning uitoefenen gaan door met het verzamelen van informatie over hun reeds gemaakte keuzes om te beoordelen hoe goed deze stroken met hun doelen en de standaarden die ze stellen aan hun identiteit (Meeus, Iedema & Maassen, 2002). Adolescenten die hoog scoren op ruminatieve verkenning hebben moeilijkheden met het beantwoorden van vraagstukken omtrent de eigen identiteit. Als gevolg hiervan blijven ze zichzelf deze vragen alsmaar opnieuw stellen. Wanneer zij, na herhaald proberen, deze vragen nog steeds niet naar tevredenheid weten te beantwoorden resulteert dit in gevoelens van onzekerheid en incompetentie (Luyckx et al., 2008b). Verbondenheid kan worden omschreven als de mate waarin een persoon keuzes heeft gemaakt over zaken die van belang zijn voor de identiteit (Marcia, 1966). Het maken van een bepaalde keuze betekent echter niet direct dat je je ook met deze keuze identificeert of dat je helemaal zeker bent van je keuze. De mate waarin een persoon zich met zijn of haar keuzes identificeert wordt aangeduid met de term identificatie (Bosma, 1985; Luyckx et al., 2008a). Marcia (1966) onderscheidde vier standaard toestanden waarin een adolescent zich kan bevinden, namelijk verworven identiteit, voortijdige keuze, moratorium en verstrooide identiteit. Adolescenten die binnen de verworven categorie vallen hebben de verschillende alternatieven aandachtig afgewogen en daarna op eigen kracht een keuze gemaakt. Dit geldt niet voor adolescenten die een voortijdige keuze hebben gemaakt. Zij hebben een keuze gemaakt zonder de beschikbare alternatieven goed te hebben bekeken. Dit is het type persoon dat zijn identiteit baseert op wat anderen (bijvoorbeeld ouders) van hem verwachten. Een adolescent uit de moratorium-groep oriënteert zich wel actief op de verschillende mogelijkheden maar weet, ondanks pogingen hiertoe, geen keuzes te maken op vraagstukken die van belang zijn voor zijn of haar identiteit. Adolescenten uit de laatste categorie,
5
NARCISME EN DIMENSIES VAN IDENTITEIT verstrooide identiteit, weten geen keuze te maken of zijn simpelweg niet geïnteresseerd in het maken van een keuze (Marcia, 1966). Dit soort keuzes zijn niet enkel van invloed op identiteitsvorming, maar indirect ook op persoonlijkheid. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat identiteit nauw verbonden is aan persoonlijkheid. Zo blijkt uit onderzoek van Luyckx, Soenens, & Goossens (2006) dat de Big Five van persoonlijkheid en vier van de hierboven genoemde dimensies van identiteit aan elkaar gerelateerd zijn en elkaar wederzijds beïnvloeden. Verbondenheid en identificatie blijken beide significant positief gecorreleerd te zijn met extraversie, mildheid en ordelijkheid en significant negatief gecorreleerd te zijn met neuroticisme. Verder is verkenning in de breedte significant positief gecorreleerd met neuroticisme en openheid en significant negatief gecorreleerd met extraversie en mildheid. Ten slotte is verkenning in de diepte significant positief gecorreleerd met extraversie en ordelijkheid (Luyckx, Soenens & Goossens, 2006). Uit ander onderzoek is gebleken dat veel mensen met een persoonlijkheidsstoornis een verstoorde identiteit hebben. Dit houdt in dat ze geen stabiel, vast zelfbeeld hebben en twijfelen over hun identiteit. Het onderzoek is uitgevoerd bij een groep van patiënten met persoonlijkheidsstoornissen van verschillende aard. Uit de resultaten blijkt dat de helft van alle participanten een verstoorde identiteit heeft. Het grootste deel van deze groep bestaat uit participanten met borderline. Een verstoorde identiteit blijkt dus vaker voor te komen onder borderline-patiënten. Onder participanten met een narcistische persoonlijkheidsstoornis blijken identiteitsproblemen juist minder vaak voor te komen. Dit verband is echter niet significant. (Modestin, Oberson & Erni, 1998). Deze laatste bevinding is niet eenvoudig te verklaren. Naar het verband tussen identiteit en narcisme is namelijk nog maar weinig onderzoek gedaan. Wel is uit onderzoek naar het verband tussen Marcia’s identiteitsstatussen (1966) en narcisme gebleken dat de moratorium status en de verstrooide status niet geassocieerd zijn met narcisme. De voortijdige
6
NARCISME EN DIMENSIES VAN IDENTITEIT keuze status en de verworven status daarentegen zijn wel geassocieerd met narcisme, maar niet op dezelfde wijze. Het maken van een voortijdige keuze, dus een keuze waarbij men niet de beschikbare alternatieven tegen elkaar heeft afgewogen, wordt geassocieerd met nietadaptieve vormen van narcisme en de verworven status zowel met niet-adaptieve als adaptieve vormen. Meer algemeen valt te concluderen dat het ervaren van een identiteitscrisis geassocieerd is met een lagere mate van narcisme, terwijl een toestand waarin men zich verbonden heeft aan een identiteit (en dus geen crisis meer ervaart) geassocieerd is met een hogere mate van narcisme (Cramer, 1995). Uit vervolgonderzoek is verder gebleken dat een verandering in identiteitsstatus leidt tot een verandering in narcisme. Adolescenten die van een lagere status naar een hogere gaan (bijvoorbeeld van moratorium naar verworven identiteit) vertonen een hogere mate van narcisme en dan vooral narcisme van het adaptieve soort (Cramer, 1998). Uit bovenstaande onderzoeksresultaten blijkt dat er sprake is van een duidelijke relatie tussen identiteit en persoonlijkheid. De relatie tussen identiteit en narcisme blijft echter relatief onbelicht; slechts één onderzoek en een bijbehorende vervolgstudie pleiten voor een verband tussen deze twee variabelen. Onderzoek naar dit verband is echter niet onbelangrijk. Narcisme is namelijk een stoornis die op zowel interpersoonlijk als maatschappelijk niveau bepaalde nadelige gevolgen kan hebben. Zo is uit onderzoek gebleken dat er sprake is van een relatie tussen narcisme en criminaliteit (Blickle et al., 2006), dat een narcistisch persoon buitensporig agressief kan reageren op kritiek (Bushman & Baumeister, 1998) en dat hij of zij eerder geneigd is tot het uitoefenen van seksuele dwang (Bushman et al., 2003). Narcisme kan bovendien voor het narcistische individu zelf nadelige gevolgen hebben. Uit onderzoek is gebleken dat mensen met een narcistische persoonlijkheid te veel vertrouwen hebben in hun eigen vermogens en hierdoor te veel risico’s nemen (Campbell et al., 2004). Ze zijn daarnaast bijzonder gefocust op mogelijke positieve uitkomsten en schatten de kansen op een
7
NARCISME EN DIMENSIES VAN IDENTITEIT voordelige of nadelige uitkomst niet realistisch in (Lakey et al., 2007). Ze zijn ten slotte niet goed in het beheersen van hun impulsen (Rose, 2007). Als gevolg van deze eigenschappen maken narcistische personen vaak keuzes die in hun eigen nadeel zijn (Campbell et al., 2004). Uit bovenstaand onderzoek blijkt dat narcisme gepaard kan gaan met veel nadelige gevolgen. Het is dus van groot belang de werkingen van narcisme te onderzoeken. Het huidige onderzoek zou waardevol kunnen zijn omdat het nieuwe informatie zou kunnen bieden over deze werkingen. Indien uit dit onderzoek blijkt dat er sprake is van een verband tussen identiteit en narcisme zouden interventies gericht op de identiteitsvorming van adolescenten wellicht een voordelig effect kunnen hebben op de mate van narcisme. De vraag is echter of er daadwerkelijk sprake is van een verband. Met dit onderzoek wordt geprobeerd dit te achterhalen. De vraagstelling is als volgt: Zijn de vijf dimensies van identiteit van invloed op de mate van narcisme? Voor dit onderzoek zullen geen verwachtingen of hypotheses worden opgesteld. Zoals reeds gezegd zijn er slechts één studie en een bijbehorende vervolgstudie gewijd aan de relatie tussen narcisme en identiteit. Het opstellen van hypotheses of verwachtingen aan de hand van twee onderzoeken zou niet erg gefundeerd zijn. Dit onderzoek heeft daarom een exploratief karakter.
Methode Participanten Aan het onderzoek namen 254 vierde-, vijfde- en zesdejaars Belgische leerlingen deel. Deze waren zowel afkomstig van technische scholen als van het algemeen secundair onderwijs. De helft van de participanten was afkomstig van de ene school en de andere helft van de andere. In eerste instantie zouden er 275 leerlingen deelnemen, maar 21 leerlingen weigerden deel te nemen aan het onderzoek. Na afloop van de afname bleek bovendien dat 16 8
NARCISME EN DIMENSIES VAN IDENTITEIT van de ingevulde vragenlijsten niet bruikbaar waren. Dit was het gevolg van onvolledig invullen of invullen aan de hand van een patroon. Er namen ongeveer evenveel meisjes als jongens deel aan het onderzoek. De gemiddelde leeftijd was 16.5 jaar (SD = 1.20). De sample bestond voor 92% uit Belgen en voor 8% uit mensen met een andere nationaliteit. Procedure De procedure van het onderzoek was als volgt. Voorafgaand aan het daadwerkelijke onderzoek vond er een proefafname plaats waaraan twee jongeren deelnamen. Het doel hiervan was om na te gaan of de test niet te lang duurde en om te controleren of hij geen onverwachte moeilijkheden zou opleveren. De afname bleek gemiddeld dertig minuten te duren. De participanten begrepen een aantal van de termen in de vragenlijst gebruikt werden niet. Om deze reden werd een verklarende woordenlijst toegevoegd aan de vragenlijst. Vervolgens werden drie middelbare scholen gebeld met de vraag of ze wilden deelnemen aan het onderzoek. Twee van deze drie scholen besloten deel te nemen. Alle leerlingen van deze twee scholen kregen een brief mee naar huis waarin de toestemming van hun ouders gevraagd werd. Ouders die liever niet hadden dat hun kind deelnam, konden dit aan de school laten weten. Daarnaast werden instructiebrieven verstuurd aan de scholen. In deze brieven werd de procedure duidelijk gemaakt. Het doel van de vragenlijsten en de wijze van afname werd hierin verduidelijkt en er werd een korte instructie voor de leerlingen gegeven. In de brief werd tevens benadrukt dat deelname vrijwillig was en dat de gegevens anoniem verwerkt zouden worden. De vragenlijst werd afgenomen tijdens vrije lesuren. Materialen The Dirty Dozen: The Dirty Dozen is een vragenlijst van Jonason en Webster (2010) die gebruikt kan worden om Dark Triad-kenmerken te meten. De Dark Triad wordt gevormd door machiavellisme, psychopathie en narcisme. De vragenlijst bestaat uit twaalf items. De participant dient op een
9
NARCISME EN DIMENSIES VAN IDENTITEIT negenpunts Likertschaal aan te geven in welke mate hij of zij het eens is met een bepaalde uitspraak. Een score van 1 is indicatief voor een erg lage mate van narcisme, terwijl een score van 9 wijst op een erg hoge mate van narcisme. Van de twaalf items zijn er vier gericht op het meten van de mate van narcisme. ‘Ik wil dat anderen mij bewonderen’ is een voorbeeld van een dergelijk item. The Dirty Dozen is een valide meetinstrument, waarvan de fit voldoende is. Daarnaast is gebleken dat het een betrouwbaar meetinstrument is. De betrouwbaarheid van het gedeelte over narcisme is ongeveer 0.78. Dit lijkt niet erg hoog, maar voor een schaal met vier items zijn Cronbach alfa’s vanaf 0.60 acceptabel (Jonason & Webster, 2010). Dimensions of Identity Development Scale: Voor het meten van de verschillende dimensies van identiteit is gebruik gemaakt van de Dimensions of Identity Development Scale (DIDS). Dit is een vragenlijst van Luyckx et al. (2008b). De vijf dimensies zijn verbondenheid (Marcia, 1966), identificatie (Bosma, 1985; Luyckx et al., 2008a), verkenning in de breedte (Marcia, 1966), verkenning in de diepte (Meeus et al., 2002) en ruminatieve verkenning (Luyckx et al., 2008b). De vragenlijst bestaat uit 25 items; vijf voor elke dimensie. Alle items worden beantwoord op een vijfpuntsschaal die gaat van 1 (sterk mee oneens) tot 5 (sterk mee eens). ‘Ik pieker over wat ik met mijn toekomst moet gaan aanvangen’ is een voorbeeld van een item dat ruminatieve verkenning meet. De Cronbach’s alpha’s voor verbondenheid, identificatie, verkenning in de breedte, verkenning in de diepte en ruminatieve verkenning waren respectievelijk .86, .83, .86, .80 en .85. in een sample van zesdejaars, Belgische middelbare scholieren. De DIDS is dus een betrouwbaar meetinstrument voor het meten van de verschillende dimensies van identiteit bij oudere adolescenten. De DIDS is daarnaast valide gebleken (Luyckx et al., 2008b).
10
NARCISME EN DIMENSIES VAN IDENTITEIT Statistische analyses Narcisme is de afhankelijke variabele van dit onderzoek en de dimensies van identiteit zijn de vijf onafhankelijke variabelen. Alle variabelen zijn gemeten op een ratioschaal. Voor de analyses zullen niet alle cases worden gebruikt. Per analyse zullen steeds alleen de cases gebruikt worden waarvoor geen gegevens ontbreken. Onvolledige cases zullen uitgesloten worden. De cases worden echter niet permanent verwijderd omdat ze nog wel gebruikt kunnen worden voor andere analyses. Op deze manier wordt de grootte van de sample niet aangetast. De eerste statistische handeling van het onderzoek is om van de vier items over narcisme één variabele te maken. Vervolgens wordt voor alle variabelen gekeken of ze normaal verdeeld zijn. Dit wordt gedaan aan de hand van skewness en kurtosis waarden. Wanneer de skewness-waarden niet lager dan -2 en niet hoger dan 2 zijn betekent dit dat er sprake is van een normale verdeling. Een kurtosis-waarde van tussen de 2 en -2 geeft aan dat de data geen extreem hoge waarden bevat. Vervolgens wordt gekeken naar de gemiddelden en standaarddeviaties en wordt gekeken hoe de variabelen onderling gecorreleerd zijn. Er wordt tevens een variantieanalyse uitgevoerd om na te gaan of de mate van narcisme en de scores op de vijf identiteitsdimensies verschillen voor jongere en oudere adolescenten. Hiertoe worden twee groepen gemaakt, namelijk adolescenten jonger en ouder dan 17 jaar oud. Ten slotte wordt een multiple regressieanalyse uitgevoerd om na te gaan hoe veel van de variantie in narcisme de onafhankelijke variabelen voorspellen. Ook wordt gekeken of de variabelen afzonderlijk significante voorspellers van narcisme zijn.
Resultaten Beschrijvende analyses Om te kijken of de variabelen normaal verdeeld waren is gekeken naar de skewness-
11
NARCISME EN DIMENSIES VAN IDENTITEIT en kurtosiswaarden. Geen van de skewness- of kurtosiswaarden was lager dan -2 of hoger dan 2. De data was dus normaal verdeeld. De data bevatte bovendien geen extreem hoge waarden. De kurtosis week dus niet significant af van de kurtosis van een normaalverdeling. Vervolgens is gekeken naar de gemiddelden en standaarddeviaties. Deze zijn weergegeven in tabel 1. Hieruit bleek dat de participanten het hoogst scoorden op verkenning in de breedte en het laagst op ruminatieve verkenning. Er is verder een variantieanalyse uitgevoerd om na te gaan of de mate van narcisme en de scores op de verschillende identiteitsdimensies verschilden voor jongere en oudere adolescenten. Hiertoe zijn twee groepen gecreëerd, namelijk adolescenten jonger dan 17 jaar oud en adolescenten ouder dan 17 jaar. Uit de variantieanalyse bleek dat de mate van verkenning in de diepte significant verschilde voor jongere en oudere adolescenten, F(1, 218) = 9.323, p < .01. Oudere adolescenten vertoonden meer verkenning in de diepte (M = 3.52, SD = 0.77) dan jongere adolescenten (M = 3.23, SD = 0.62). Op de rest van de identiteitsdimensies verschilden de scores niet significant voor oudere en jongere adolescenten (zie tabel 1). Ten slotte is gekeken naar de correlaties tussen de variabelen. Deze zijn te vinden in Tabel 2. Hieruit bleek dat de vijf dimensies van identiteit grotendeels significant met elkaar gecorreleerd waren. Enkel verkenning in de diepte en ruminatieve verkenning waren niet significant met elkaar gecorreleerd. Sterker nog, er was geen enkele mate van samenhang tussen beide variabelen en de p-waarde was erg hoog. De overige dimensies waren significant met elkaar gecorreleerd. Zowel verbondenheid als identificatie was significant negatief gecorreleerd met ruminatieve verkenning (p < .001). Dit effect had een redelijke sterkte. De rest van de dimensies waren significant positief met elkaar gecorreleerd. De sterkte van de effecten varieerde van zwak tot sterk (zie tabel 2). Verder bleek dat narcisme positief gecorreleerd was met alle identiteitsdimensies. Slechts twee van deze correlaties waren echter
12
NARCISME EN DIMENSIES VAN IDENTITEIT significant. Er was sprake van zwakke, doch significante, positieve correlaties van narcisme met zowel verkenning in de breedte als verkenning in de diepte (p < .01). Verklarende analyses Er is een multipele regressieanalyse uitgevoerd waarbij alle onafhankelijke variabelen, namelijk de vijf identiteitsdimensies, tegelijkertijd vergeleken zijn met de afhankelijke variabele, narcisme. De uitkomst van deze regressie is te vinden in Tabel 3. Hieruit bleek dat de predictoren samen 7% van de variantie in narcisme voorspellen, F(5, 214) = 3.2, p < .01. Geen enkele van de onafhankelijke variabelen was echter afzonderlijk een significante voorspeller van narcisme. In de tabel is te zien dat er een positief verband was tussen verbondenheid en narcisme. Het verband was echter niet significant (p = .19). Daarnaast was er een negatief verband tussen identificatie en de mate van narcisme. Ook dit verband was niet significant (p = .19). Verder bleek dat er positieve verbanden waren tussen narcisme en ieder van de dimensies van verkenning. Geen van deze verbanden was echter significant, p = .07; p = .22; p = .48 (zie tabel 3). De resultaten van dit onderzoek wijzen uit dat de vijf identiteitsdimensies gezamenlijk een klein deel van de variantie in narcisme verklaren.
13
NARCISME EN DIMENSIES VAN IDENTITEIT Tabel 1 Beschrijvende statistiek en uitkomsten variantieanalyse op scores van adolescenten jonger dan 17 en adolescenten ouder dan 17 Variabele
M
SD
F
Narcisme
4.59
1.76
1.348
Verbondenheid
3.45
0.96
0.879
Identificatie
3.44
0.76
0.020
Verkenning in de breedte
3.56
0.70
0.756
Verkenning in de diepte
3.37
0.70
9.323*
Ruminatieve verkenning
2.99
0.84
0.308
Note: N = 221; * p < .05
Tabel 2 Pearson correlaties tussen de vijf identiteitsdimensies en narcisme 1
2
3
4
5
1. Narcisme
-
2. Verbondenheid
.11
-
3. Identificatie
.03
.71**
-
4. Verkenning in de breedte
.23*
.33**
.28**
-
5. Verkenning in de diepte
.18*
.42**
.50**
.54**
-
6. Ruminatieve verkenning
.09
-.44**
-.42**
.20*
.00
6
-
Note: * p < .01; ** p < .001
14
NARCISME EN DIMENSIES VAN IDENTITEIT Tabel 3 Multipele regressieanalyse van narcisme en vijf dimensies van identiteit Predictor
b
SE
95% CI
p-waarden
Verbondenheid
0.24
0.19
[-0.12, 0.61]
.19
Identificatie
-0.31
0.24
[-0.77, 0.15]
.19
Verkenning in de breedte
0.39
0.21
[-0.29, 0.81]
.07
Verkenning in de diepte
0.27
0.22
[-0.16, 0.70]
.22
Ruminatieve verkenning
0.12
0.17
[-0.22, 0.46]
.48
Note: * p < .05; R = .26; R² = .07
Discussie In dit onderzoek is gekeken naar de invloed van vijf verschillende identiteitsdimensies op narcisme, namelijk verbondenheid, identificatie, verkenning in de breedte, verkenning in de diepte en ruminatieve verkenning. Doordat slechts twee eerdere studies het verband tussen identiteit en narcisme onderzocht hadden, was het niet mogelijk gefundeerde verwachtingen of hypotheses te formuleren. Hierdoor heeft het onderzoek een exploratief karakter. De invloed van de vijf identiteitsdimensies op narcisme is onderzocht door middel van een multipele regressieanalyse. Hieruit bleek dat deze variabelen samen 7% van de variantie in narcisme voorspellen. De vijf identiteitsdimensies zijn dus van invloed op de mate van narcisme. Het gevonden effect is echter, hoewel significant, tamelijk klein. Dit geeft aan dat het verband tussen identiteit en narcisme bescheiden is. Uit de resultaten blijkt bovendien dat geen van de predictoren afzonderlijk een significante voorspeller is van narcisme. Dit is te verklaren door het feit dat de vijf predictoren dimensies zijn van één construct, namelijk identiteit. Vrijwel alle identiteitsdimensies zijn significant met elkaar gecorreleerd.
15
NARCISME EN DIMENSIES VAN IDENTITEIT Afzonderlijk hebben ze weinig voorspellende kracht, maar gezamenlijk verklaren ze een klein percentage van de variantie in narcisme. Enkel verkenning in de diepte en ruminatieve verkenning zijn niet significant met elkaar gecorreleerd. Deze variabelen vertonen geen enkele samenhang. De correlatie is bovendien bijzonder insignificant. Dit is een opvallend resultaat omdat uit eerder onderzoek gebleken is dat verkenning in de diepte en ruminatieve verkenning significant positief met elkaar gecorreleerd zijn (Luyckx et al., 2008b). In dit onderzoek is verder aan de hand van een variantieanalyse gekeken of de mate van narcisme en de scores op de verschillende identiteitsdimensies verschillen voor jongere en oudere adolescenten. Uit de variantieanalyse blijkt dat de mate van verkenning in de diepte significant verschilt voor adolescenten jonger dan 17 jaar oud en adolescenten ouder dan 17 jaar; de oudere adolescenten vertonen meer verkenning in de diepte dan de jongere adolescenten. Op de rest van de identiteitsdimensies verschilden de scores niet significant. Verkenning in de diepte behelst het evalueren van reeds gemaakte keuzes (Meeus, Iedema & Maassen, 2002). Een belangrijke keuze die zich gedurende de adolescentie voordoet is het kiezen van een vervolgopleiding. Mogelijk hebben oudere adolescenten op dit vlak reeds een keuze gemaakt en jongere adolescenten nog niet. Wanneer er nog geen keuze is gemaakt, is het niet mogelijk deze te evalueren. Wellicht scoren hierdoor de jongere adolescenten lager op verkenning in de diepte. Zoals reeds gesteld is wetenschappelijke literatuur over het verband tussen identiteit en narcisme schaars. Uit een studie van Cramer (1995) valt echter wel te concluderen dat het ervaren van een identiteitscrisis geassocieerd is met een lagere mate van narcisme, terwijl een toestand waarin men zich verbonden heeft aan een identiteit (en er dus geen sprake meer is van crisis) geassocieerd is met een hogere mate van narcisme (Cramer, 1995). De resultaten van het huidige onderzoek stroken niet met de onderzoeksresultaten van Cramer. Naar aanleiding van het onderzoek van Cramer zou je positieve relaties verwachten tussen zowel
16
NARCISME EN DIMENSIES VAN IDENTITEIT verbondenheid en narcisme als identificatie en narcisme. Enkel bij de eerstgenoemde strookte de richting van het effect echter met de resultaten van Cramer. Het verband tussen identificatie en narcisme was negatief in plaats van positief. Verder zou je negatieve samenhangen verwachten tussen narcisme en ieder van de drie dimensies van verkenning. Verkenning is in deze context immers een synoniem van crisis, en het ervaren van een identiteitscrisis is volgens Cramer geassocieerd met een lagere mate van narcisme. De samenhang van ieder van deze variabelen met narcisme was echter positief in plaats van negatief. De resultaten van dit onderzoek komen dus niet overeen met de bestaande wetenschappelijke kennis over dit onderwerp. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat het onderzoek van Cramer (1995) een andere opzet had dan het huidige onderzoek. Het huidige onderzoek maakt gebruik van de vijf identiteitsdimensies van Luyckx et al. (2008b) terwijl Cramer gebruik maakte van Marcia’s identiteitsstatussen (1966). Er is sprake van een bepaalde overlap tussen Marcia’s identiteitsstatussen en de vijf identiteitsdimensies, in die zin dat elke identiteitsstatus een bepaalde mate van verkenning en verbondenheid impliceert, maar ze belichten ieder verschillende aspecten van identiteit. Dit gegeven draagt mogelijk bij aan de verschillen tussen de onderzoeksresultaten van beide studies. Een andere mogelijke verklaring voor de afwijkende onderzoeksresultaten is dat de leeftijden van de participanten voor beide studies verschillen. Het onderzoek van Cramer (1995) maakt enkel gebruik van oudere adolescenten. De leeftijd van de participanten wordt niet gedefinieerd, maar het gaat hier om eerstejaars kunstacademiestudenten. De participanten zullen logischerwijs dus niet jonger dan 17 of 18 zijn. De leeftijd van de participanten in het huidige onderzoek ligt tussen de 14 en 20 jaar oud. Het huidige onderzoek maakt dus gebruik van zowel jongere als oudere adolescenten, terwijl het onderzoek van Cramer enkel gebruikmaakt van oudere adolescenten. Jongere en oudere adolescenten vertonen niet noodzakelijk hetzelfde gedrag. Zo is in het
17
NARCISME EN DIMENSIES VAN IDENTITEIT huidige onderzoek aangetoond dat de mate van verkenning in de diepte significant verschilt voor adolescenten jonger dan 17 jaar oud en adolescenten ouder dan 17 jaar. Mogelijk heeft het verschil in de leeftijden van de participanten van beide studies bijgedragen aan de verschillen in de resultaten van deze studies. Beperkingen en sterke punten Het huidige onderzoek heeft een aantal beperkingen. De eerste beperking is dat de mate van narcisme en de scores op de verschillende identiteitsdimensies gemeten zijn met behulp van een vragenlijst. Aan het gebruik van een vragenlijst zijn bepaalde risico’s verbonden. Participanten kunnen bijvoorbeeld geneigd zijn sociaal gewenste antwoorden te geven of kunnen bij het invullen van de vragenlijst beïnvloed worden door hun gemoedstoestand. Deze verschijnselen zouden ervoor gezorgd kunnen hebben dat de scores van bepaalde participanten op narcisme en identiteit niet overeen komen met de werkelijkheid en zouden zo de resultaten kunnen hebben vertekend. Een ander zwak punt van dit onderzoek is de leeftijdsverdeling die gehanteerd is voor de variantieanalyse. Deze is niet wetenschappelijk onderbouwd. Ten behoeve van de variantieanalyse zijn twee groepen gecreëerd, namelijk adolescenten jonger dan 17 jaar oud en adolescenten ouder dan 17 jaar oud. De groep met jongere adolescenten (jonger dan 17 jaar oud) bevatte 129 deelnemers, en de groep met oudere adolescenten (ouder dan 17 jaar oud) 120 deelnemers. Deze groepen waren dus ongeveer even groot. Een voordeel van het hebben van een, min of meer, gelijk aantal participanten in de beide groepen is dat de homogeniteit van varianties niet geschonden wordt. De verdeling van de participanten over deze twee groepen is echter niet gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek. Een sterk punt van dit onderzoek is de grootte van de sample. Deze studie bevat gegevens van 254 participanten. Voor de analyses zijn steeds alleen de cases zonder ontbrekende waarden gebruikt. Na verwijdering van deze cases resteerden de gegevens van
18
NARCISME EN DIMENSIES VAN IDENTITEIT 220 deelnemers. Dit is een redelijk grote sample. Verder geeft dit onderzoek informatie over een onderwerp waar slechts twee onderzoeken aan gewijd zijn. Er is nog relatief weinig bekend over de relatie tussen identiteit en narcisme. Het huidige onderzoek toont aan dat er een klein, maar significant, verband bestaat tussen beide variabelen. Bovendien toont deze studie aan dat dit verband ook geldt voor een leeftijdscategorie waarin het verband nog niet eerder was aangetoond. Eerdere studies die de relatie tussen identiteit en narcisme onderzochten (Cramer, 1995; Cramer, 1998) richtten zich enkel op adolescenten van universitaire leeftijd. De precieze leeftijden van de participanten in deze studies worden door de auteur zoals gezegd niet gedefinieerd. De gemiddelde leeftijd waarop Amerikaanse adolescenten een opleiding aan een universiteit beginnen ligt echter rond de 17 of 18 jaar. De 254 participanten van het huidige onderzoek zijn tussen de 14 en 20 jaar oud. Een groot deel van deze participanten, namelijk 129, is tussen de 14 en 16 jaar oud. Hoewel het door de gebrekkige definiëring van de leeftijden van de participanten in eerder onderzoek niet met zekerheid te stellen is, is deze leeftijdscategorie waarschijnlijk niet vertegenwoordigd in eerder onderzoek. Het huidige onderzoek toont aan dat er ook voor deze leeftijdscategorie sprake is van een verband tussen narcisme en identiteit. Deze studie draagt op deze manier bij aan de bestaande kennis over het verband tussen narcisme en identiteit. Relevantie en aanbevelingen voor toekomstig onderzoek Zoals reeds gesteld draagt dit onderzoek bij aan een onderwerp waar nog maar twee onderzoeken aan zijn gewijd. Het geeft informatie over het verband tussen identiteit en narcisme en kan op deze manier richting geven aan toekomstig onderzoek. Deze studie is bovendien op individueel, interpersoonlijk en maatschappelijk niveau relevant. Uit eerder onderzoek is gebleken dat narcisme zowel voor het narcistische individu zelf als voor zijn of haar omgeving nadelige gevolgen kan hebben. Mensen met een narcistische persoonlijkheid maken vaak keuzes die in hun eigen nadeel zijn omdat ze te veel vertrouwen hebben in hun
19
NARCISME EN DIMENSIES VAN IDENTITEIT eigen vermogens en hierdoor te veel risico’s nemen (Campbell et al., 2004). Ze zijn bovendien niet goed in het beheersen van hun impulsen (Rose, 2007) en zijn te gefocust op de mogelijke positieve uitkomsten, waardoor ze de kansen op een voordelige of nadelige uitkomst niet realistisch inschatten (Lakey et al., 2007). Daarnaast is er sprake van een verband tussen narcisme en criminaliteit (Blickle et al., 2006) en wordt narcisme geassocieerd met een verhoogde mate van agressie in reactie op kritiek (Bushman & Baumeister, 1998). Narcistische mannen zijn ten slotte eerder geneigd seksuele dwang uit te oefenen (Bushman et al., 2006). Met name de laatste drie bevindingen laten zien dat narcisme een stoornis is die ook op maatschappelijk niveau nadelige gevolgen kan hebben. Deze onderzoeksresultaten onderstrepen het belang van het onderzoeken van de werkingen van narcisme. Het huidige onderzoek is relevant omdat het informatie geeft over deze werkingen. Uit de resultaten van het huidige onderzoek blijkt namelijk dat identiteit een significante voorspeller is van narcisme. Dit houdt in dat de mate van narcisme van een persoon beïnvloed wordt door zijn of haar scores op de verschillende dimensies van identiteit. Het zou dus wellicht kunnen lonen door middel van interventies gericht op identiteit narcisme te voorkomen of af te zwakken. Het gevonden effect is echter vrij klein. Er is vervolgonderzoek nodig om het verband tussen identiteit en narcisme verder te onderzoeken. Dergelijk onderzoek zou gebruik kunnen maken van een ander soort sample. De steekproef van het huidige onderzoek bestaat uit middelbare scholieren. Narcisme is binnen deze steekproef normaal verdeeld. Als gevolg hiervan is slechts een deel van deze groep te classificeren als narcistisch. Het zou wellicht interessant kunnen zijn om een onderzoek uit te voeren waarbij de gehele steekproef zou bestaan uit participanten met een hoge score op narcisme. Toekomstig onderzoek zou bovendien gebruik kunnen maken van meerdere informanten. In een dergelijke opzet beoordelen, naast de participant, een aantal andere personen de participant op vragenlijsten over narcisme en identiteit. Voorbeelden van
20
NARCISME EN DIMENSIES VAN IDENTITEIT informanten zijn de ouders van de participant of zijn of haar partner. Zoals reeds besproken kan het gebruik van vragenlijsten nadelige bijkomstigheden hebben, zoals een sociaal wenselijke manier van beantwoorden. Het gebruik van meerdere informanten zou de impact van sociaal wenselijke antwoorden sterk af doen nemen. Het antwoord van de participant kan in dit geval namelijk gecontroleerd worden aan de hand van de antwoorden van de andere informanten. Indien de antwoorden van de participant erg veel verschillen van die van de andere informanten zou dit erop kunnen wijzen dat hij of zij sociaal gewenst geantwoord heeft en zou de onderzoeker er voor kunnen kiezen de gegevens van deze participant niet voor zijn of haar onderzoek te gebruiken. Op deze manier kan een vertekening van de data voorkomen worden. Conclusie Uit deze exploratieve studie is gebleken dat de vijf dimensies van identiteit gezamenlijk een significante, maar kleine proportie van de variantie in narcisme voorspellen. Onderzoek naar de werkingen van narcisme is belangrijk. Uit eerder onderzoek is namelijk gebleken dat narcisme voor het narcistische individu, zijn of haar omgeving en de maatschappij nadelige gevolgen kan hebben. Het huidige onderzoek toont aan dat identiteit van invloed is op de mate van narcisme. Het zou dus wellicht kunnen lonen door middel van interventies gericht op de identiteitsvorming van adolescenten narcisme te voorkomen of af te zwakken. Doordat het gevonden effect slechts klein is, is het niet mogelijk op basis van deze studie harde conclusies te trekken over de invloed van identiteit op narcisme. De resultaten geven echter wel voldoende aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek. Dergelijk onderzoek zou zich kunnen richten op steekproeven die volledig bestaan uit participanten met een hoge score op narcisme en zou gebruik kunnen maken van meerdere informanten.
21
NARCISME EN DIMENSIES VAN IDENTITEIT Referenties Akhtar, S., & Thomson, J. A., 1982. Overview: Narcissistic Personality Disorder. Am J Psychiatry 139(1), 12-20. American Psychiatric Association. (2000). Diagnostic And Statistical Manual Of Mental Disorders (4th Ed., Text Rev.). Washington, Dc: Author Blickle, G., Schlegel, A., Fassbender, P., & Klein, U., 2006. Some Personality Correlates of Business White-Colar Crime. Applied Psychology: An International Review, 55(2), 220-233. Bosma, H. A. (1985). Identity Development In Adolescents: Coping With Commitments. Unpublished Doctoral Dissertation, University Of Groningen, The Netherlands. Brown, A. D. (1997). Narcissism, Identity, And Legitimacy. The Academy Of Management Review, 22(3), 643-686. Brown, R. P., Budzek, K., & Tamborski, M. (2009). On The Meaning And Measure Of Narcissism.
Personality And Social Psychology Bulletin, 35(7), 951-964.
Bushman & Baumeister, 1998. Threatened Egotism, Narcissism, Self-Esteem, and Direct and Displaced Aggression: Does Self-Love or Self-Hate Lead to Violence? Journal of Personality and Social Psychology, 75(1), 219-229. Bushman, B. J., Bonacci, A. M., Van Dijk, M., & Baumeister, R. F., 2003. Narcissism, Sexual Refusal, and Aggression: Testing a Narcissistic Reactance Model of Sexual Coercion. Journal of Personality and Social Psychology, 84(5), 1027-1040. Campbell, W. K., Goodie, A. S., & Foster, J. D. (2004). Narcissism, Confidence, And Risk Attitude. Journal Of Behavioral Decision Making, 17, 297-311. Cramer, P. (1995). Identity, Narcissism And Defense Mechanisms In Late Adolescence. Journal Of Research In Personality, 29, 341–361. Cramer, P. (1998). Freshman To Senior Year: A Follow-Up Study Of Identity, Narcissism, 22
NARCISME EN DIMENSIES VAN IDENTITEIT And Defense Mechanisms. Journal Of Research In Personality, 32, 156-172. Foster, J. D., Shenesey, J. W., & Goff, J. S. (2009). Why Do Narcissists Take More Risks? Testing The Roles Of Perceived Risks And Benefits Of Risky Behaviors. Personality And Individual Differences, 47, 885-889. Imbesi, L. (1999). The Making Of A Narcissist. Clinical Social Work Journal, 27, 41–54. Jonason, P. K., & Webster, G. D., 2010. The Dirty Dozen: A Concise Measure of the Dark Triad. Psychological Assessment, 22(2), 420-432. Kernberg, O. (1975). Borderline Conditions And Pathological Narcissism. New York: Aronson. Lakey, C. E., Rose, P., Campbell, W. K., & Goodie, A. S. (2007). Probing The Links Between Narcissism And Gambling: The Mediating Role Of Judgment And DecisionMaking Biases. Journal Of Behavioral Decision Making, 21, 113-137. Luyckx, K., Soenens, B., & Goossens, L. (2006). The Personality-Identity Interplay In Emerging Adult Women: Convergent Findings From Complementary Analyses. European Journal Of Personality, 20, 195-215. Luyckx, K., Soenens, B., Goossens, L., Beckx, K., & Wouters, S. (2008a). Identity Exploration And Commitment In Late Adolescence: Correlates Of Perfectionism And Mediating Mechanisms On The Pathway To Well-being. Journal Of Social and Clinical Psychology, 27(4), 336-361 Luyckx, K., Schwartz, S. J., Berzonsky, M. D., Soenens, B., Vansteenkiste, M., Smits, I. & Goossens, L. (2008b). Capturing Ruminative Exploration: Extending The FourDimensional Model Of Identity Formation In Late Adolescence. Journal of Research in Personality, 42, 58-82. Marcia, J. E. (1966). Development And Validation Of Ego Identity Status. Journal of Personality and Social Psychology, 3(5), 551-558.
23
NARCISME EN DIMENSIES VAN IDENTITEIT Marcia, J. E., & Friedman, M. L. (1970). Ego Identity Status In College Women. Journal Of Personality, 38(2), 249–263. Meeus, W., Iedema, J., & Maassen, G. H. (2002). Commitment And Exploration As Mechanisms Of Identity Formation. Psychological Reports, 90, 771–785. Modestin, J., Oberson, B., & Erni, T. (1998). Identity Disturbance In Personality Disorders. Comprehensive Psychiatry, 39(6), 352-357. Morf, C. C., & Rhodewalt, F. (2001). Unraveling The Paradoxes Of Narcissism: A Dynamic Self-Regulatory Processing Model. Psychological Inquiry 12( 4), 177–196. Paulhus, D. L., & Williams, K. M. (2002). The Dark Triad Of Personality: Narcissism, Machiavellianism, And Psychopathy. Journal Of Research In Personality 36, 556– 563. Raskin, R., & Terry, H. (1988). A Principal-components analysis of the Narcissistic Personality Inventory and Further Evidence of Its Construct Validity. Journal of Personality and Social Psychology, 54, 890-902. Roberts, B. W., Wood, D., & Smith, J. L. (2004). Evaluating Five Factor Theory and Social Investment Perspectives On Personality Trait Development. Journal Of Research In Personality, 39, 166–184. Rose, P. (2007). Mediators Of The Association Between Narcissism And Compulsive Buying: The Roles Of Materialism And Impulse Control. Psychology Of Addictive Behaviors, 21(4), 576-581.
24