Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Vakgroep Archeologie en Oude Geschiedenis van Europa Voorzitter: Prof. Dr. J. Devreker
De inboedel van de kombuis op antieke schepen gedurende de late republiek en de vroege keizertijd: een vergelijkende studie door Frederik Roelens
Promotor: Dr. P. Monsieur Commissaris: Prof Dr. R. Docter
Scriptie ingediend tot het behalen van de academische graad van Master in de Archeologie optie Geoarcheologie Academiejaar 2007–2008
VOORWOORD
i
Voorwoord Het zat er al enkele jaren aan te komen. Mijn Masterproef moest en zou handelen over een onderwerp binnen de onderwaterarcheologie. Maar tussen droom en daad staan de nodige obstakels. Verschillende mensen hebben geholpen om deze zo goed als mogelijk weg te werken en mij toe te laten me ten volle te concentreren op het einddoel. Graag wil ik hier dan ook een woordje van dank richten tot deze personen. Vooreerst bedank ik mijn promotor, dr. Patrick Monsieur voor de immer enthousiaste en constructieve begeleiding, de vele leestips bij dit project doorheen dit jaar, ongeacht de academische kalender. Naast het professionele verdient ook de wijze waarop een pluim; een student hoeft niet per se een nummer te zijn.. Daarnaast nogmaals dankjewel aan mijn commissaris Prof.dr. Docter. Hoewel deze geen actieve rol speelde gedurende dit project, vindt de interesse voor dit specifieke onderwerp deels zijn oorsprong in een prachtige stage-omgeving in Turkije. Dankje ook aan Kevin Loose om de databank te ontwerpen, zij het met de nodige vertraging. Dankje aan de vele biebverantwoordelijken om mijn laattijdig teruggebrachte boeken door de vingers te zien. Dankje vrienden om me even met rust te laten in deze hectische periode. Dankje medestudenten voor de interesse. De grootste dankbetuiging is echter gereserveerd voor mijn ’naasten’. Aan mijn ouders die me, elk op hun manier, gedurende mijn studies en stages altijd ten volle gesteund en aangemoedigd hebben en alle mogelijkheden geboden hebben om te geraken waar ik nu ben. Die vier jaren kan niemand me meer afnemen. Aan mijn mama omdat ik de woonkamer tijdelijk mocht ombouwen tot mijn kot. Aan mijn toffe broers Tiemen, Sander en Martijn, die verschillende avonden zonder morren geholpen hebben met de meest repetitieve taakjes, zoals het uitknippen van afbeeldingen voor de
databank, en me van de nodige cafe¨ıne en snacks voorzagen. Last-but-not-least aan mijn geliefde Lise, niet alleen om deze paper te ’proofreaden’ en om een periode trots in de schaduw van zwartverniste borden en Punische amforen te leven, maar vooral om me al geruime tijd erg gelukkig te maken.
Frederik Roelens, juli 2008
VOORWOORD
iii
Toelating tot bruikleen
“De auteur geeft de toelating deze scriptie voor consultatie beschikbaar te stellen en delen van de scriptie te kopi¨eren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van resultaten uit deze scriptie.”
Frederik Roelens, juni 2008
De inboedel van de kombuis op antieke schepen gedurende de late republiek en de vroege keizertijd: een vergelijkende studie door Frederik Roelens
Abstract The progress of maritime archaeology is considerably postponed by the persistence of a number of false generalisations and static images. This paper tries to evaluate one of these so-called ’invented tradtions’. Both the galley structure and its contents are the object of this study. The first of the two introductory chapters describe the current state-ofknowledge: How did sailors spend their day, what chores did they have to perform? What was the composition of their diet? In the other an attempt is made to outline the limits of this type of research: which portion of the data will never be retrieved on wreck-sites? Chapter four deals with the prototype of ship galleys, Yassi Ada, which can be shoved aside on the basis of recent evidence. By consulting different sources (history, iconography) an overall statement can be made on galley-structures. The fifth chapter treats the the main criteria on which the attribution of ’galley wares’ is generally made: the location on site and the number of artefacts. Some remarks are made. These are consequently put to the test, using a list of twenty-one wrecks wich date from 125 B.C. until 25 A.D. After an evaluation of these criteria, some subsets of wrecks are formed. Two comparisons, a chronological evolution and an attempt to gain information on the cast of the wreck, are carried out.
Keywords Galley wares, caboose, functional attribution, life at sea on merchantmen, comparison of the inventory
Abstract L’avancement de l’arch´eologie maritime connait un d´elai notable a cause de l’inflexibilit´e du pens´ee et des images immobiles. Cette th`ese essait d’examiner un des ces ’traditions forg´ees’, pour ainsi dire. La cambuse et son contenu font partie de cette ´etude. La premi`ere
des deux chapˆıtres introductives d´ecrit le connaissance-du-moment; Comment est-ce que les matelots passent leurs jours? Quels trauvaux font ils? Comment ´etait la composition de la nourriture? Dans l’autre chapˆıtre, un essai est entrepris a` delimiter les fronti`eres de l’investigation. Quelle portion des donn´ees est d´efinitivement perdue? Chapˆıtre quatre d´ecrit le foyer c´el`ebre de Yassi Ada, mais aussi le preuve pour lui pousser a` l’´ecart. En consultant des diff´erentes sources (l’histoire, l’iconographie) on peut exprimer un point de vue sur des cambuses. Chapˆıtre cinq contient une evaluation des crit´eres de s´election pour la vaiselle de bord, dont le plus souvent utilis´es sont l’emplacement sur site et le nombre d’individus. Afin, ils sont sousmis a` un test, en prenant vingt-et-une ´epaves avec une datation entre 125 av.Chr. et 25 apr`es notre ´ere. On fait une re-evaluation des crit`eres. Apres ¸ca, deux comparaisons sont effectu´e: une ´evolution chronologique et une estimation du nombre d’´equipage.
Mots-cl´ es Vaiselle de bord, cambuse, crit`eres de s´election, la vie `a bord des navires de commerce, comparaison de l’´equipement
INHOUDSOPGAVE
vi
Inhoudsopgave Voorwoord
i
Abstract
vi
Inhoudsopgave
vi
1 Inleiding 1.1 Problematiek en doestelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.2 Werkwijze . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.3 Praktisch . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1 1 2 5
2 Historiek en stand van het onderzoek 2.1 Geschiedenis van het onderzoek naar het leven van de bemanning 2.2 Het leven van een bemanningslid . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.2.1 Taken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.2.2 Drinken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.2.3 Voeding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.2.4 Vrije tijd, gewoonten en religie . . . . . . . . . . . . . . . . 2.3 Kritiek en andere invullingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.3.1 Kritiek op ’Vita di bordo’ . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.3.2 Congrespresentatie DEGUWA 2008 . . . . . . . . . . . . . 2.3.3 Klassiek Grieks tot vroeg hellenistisch: een voorbeeld . . .
. . . . . . . . . .
. . . . . . . . . .
. . . . . . . . . .
. . . . . . . . . .
. . . . . . . . . .
7 8 9 10 11 13 14 15 15 16 17
3 Beperkingen van het onderzoek 3.1 Wrakvorming . . . . . . . . . . . . . . . . 3.2 Informatiefilters . . . . . . . . . . . . . . . 3.2.1 Bewaringstoestand . . . . . . . . . 3.2.2 Activiteiten die geen sporen nalaten
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
19 19 21 21 23
4 De antieke kombuis: een analyse 4.1 De kombuis uit de late keizertijd als model? . . . . . . . . . . . . . . . . .
25 25
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
INHOUDSOPGAVE 4.2
4.3
vii
De kombuis volgens verschillende bronnen . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.2.1 Kombuis: iconografisch . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.2.2 Kombuis: historisch . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.2.3 Keuken: archeologisch vondsten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.2.4 Kombuis: structurele en mobiele restanten op Romeinse wrakken Kombuis samenvatting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
5 Kombuismateriaal: hoe onderscheiden 5.1 Gebruikswaar op basis van locatie op de site . . . . 5.2 Gebruikswaar op basis van numerieke aanwezigheid 5.3 Andere indicatieve criteria . . . . . . . . . . . . . . 5.4 Kombuismateriaal: samenvatting . . . . . . . . . . 6 Discussie 6.1 Evaluatie van gebruikte selectiecriteria . . . . . . 6.2 Samenstelling van het kombuismateriaal . . . . . 6.2.1 De kombuis: inhoud en relatief voorkomen 6.3 Afleidbare informatie: twee vergelijkingen . . . . 6.3.1 Evolutie in het kombuismateriaal . . . . . 6.3.2 Omvang van de bemanning . . . . . . . .
. . . . . .
. . . .
. . . . . .
. . . .
. . . . . .
. . . .
. . . . . .
. . . .
. . . . . .
. . . .
. . . . . .
. . . .
. . . . . .
. . . .
. . . . . .
. . . .
. . . . . .
. . . .
. . . . . .
. . . .
. . . . . .
. . . .
. . . . . .
. . . .
. . . . . .
. . . . . .
26 27 29 30 31 33
. . . .
35 35 38 42 43
. . . . . .
45 45 47 47 49 49 52
7 Besluit en toekomstperspectieven
55
Bibliografie
58
Lijst van figuren
65
INLEIDING
1
Hoofdstuk 1 Inleiding In deze Masterproef worden de inboedels van de kombuizen op antieke schepen bestudeerd en met elkaar vergeleken, binnen het tijdskader van de late republiek tot de vroege keizertijd. Dit gebeurt aanvankelijk aan de hand van een literatuurstudie, waarna de gemaakte voorstellen getoetst worden aan een reeks praktijkgegevens. Deze data zijn verzameld in een ruime bijlage.
1.1
Problematiek en doestelling
Een aantal hoekstenen van de maritieme leefwereld geven niet onmiddellijk aanleiding tot wijziging doorheen de tijd, zoals de zee met zijn gekende stromingen en dominante winden of de route tussen twee emporia. Deze zijn ongevoelig voor technologische innovatie en steunen op een zekere kennis die van generatie op generatie werd doorgegeven. Zo werd het mediterrane zeilseizoen volgens Horatius, na een periode van winterse luwte, feestelijk heropend met de komst van de westenwind in de tweede week van februari [Barr(1962), p.78] 1 . In de Oudheid was het waarschijnlijk zo dat eenmaal een bepaald zeetraject meerdere keren met succes afgelegd was, iedere kapitein dit vervolgens aannam als d´e standaardroute naar locatie x [J´ez´egou(2008), slide 6]. In de vroege keizertijd voeren handelsschepen vanuit het huidige Spanje naar Italische havens via de Straat van Bonifacio, zoals teruggevonden in het wrakkenrecord [Parker(1992), p.19]. Of hoe het op een theoretisch-archeologisch congres krachtig verwoord werd door Hunter: ’In many respects, conservatism is a matter 1
Hoewel we bij andere auteurs (Vegetius, Apuleis) een datum begin maart terugvinden, hangt deze meestal samen met politiek ge¨ınspireerde festiviteiten. Het argument van Horatius steunt enkel op natuurlijke factoren en geniet hier de voorkeur
1.2 Werkwijze
2
of common sense’.[Hunter(1994), p.263]. Het is echter verkeerd om deze lijn door te trekken naar alle facetten van mediterrane scheepsvaart in de Oudheid. Dit probleem van valse analogie stelt zich zelfs extreem in maritieme archeologie. Vaak wordt dit vakgebied als een thematisch onveranderlijk geheel gezien, waarbinen enkel de scheepstechnologie varieert. Het extrapoleren van gemaakte interpretaties over scheepswrakken uit andere periodes, om deze bevindingen opnieuw te bevestigen, is dan ook niets anders dan een cirkelredenering [Parker(1995), p.93]. De mensen aan boord van de onderzochte schepen maken nog steeds gewoon deel uit van een gemeenschap op het vasteland, met eigen sociale praktijken, vormen van cultusbeleving, eetgewoonten en dergelijke meer, niettegenstaande er wel een maritieme component speelt. Een ’maritieme cultuur’ als dusdanig bestaat dus niet [Hunter(1994), p.262]. De doelstelling van deze Masterproef is om ´e´en van deze facetten gedetailleerder te bekijken, namelijk de kombuis of de scheepskeuken. Dit onderwerp kent twee onderdelen, zijnde (a) een kookstructuur waarop warme maaltijden bereid werden en (b) alle bijhorende kookpotten en pannen, opslagwaar en het servies waaruit het voedsel geconsumeerd werd. Het uitzicht en de vorm van een kombuisstructuur lijkt ons immers sterk veranderlijk te zijn naargelang er zich wijzigingen in een eetpatroon of -gewoonte manifesteren. Zeker in een expansieve maatschappij als die van de Romeinen kan het haast niet anders of er nieuwe invloeden binnensluipen. Daarnaast is de productie van gewone, onversierde tafelwaar en keukenwaar in allerlei vormen en kleipasta’s een weerspiegeling van complexe culinaire handelingen in het Romeinse rijk [Dyson(2006), p.49]. Een vergelijking van verschillende van deze assemblages voor dagelijks gebruik zou ons dus weldegelijk inzicht kunnen verschaffen in bepaalde chronologisch afbakenbare fenomenen zoals wijzigingen in de samenstelling van het eetgerei of de batterie de cuisine. Andere uitspraken over bijvoorbeeld de omvang van de bemanning, hun sociale positie of hun herkomst zijn mogelijks ook indirect af te leiden uit de materi¨ele restanten.
1.2
Werkwijze
De traditionele eerste stap bij dit type onderzoek is na te gaan wat er al over het te bestuderen onderwerp geschreven werd. Hiervoor hebben we het thema enigszins ruimer opgevat: alle beschikbare informatie over het doen en laten op een Romeins handelsschip. We bemerken onmiddellijk dat dit onderwerp slechts de laatste decennia belicht wordt in
1.2 Werkwijze
3
publicaties. We schetsen hier dan ook een korte historiek van, met publicaties die binnen de ontwikkelingen in de onderwaterarcheologie kaderen. In een tweede sectie bekijken we deze basiswerken inhoudelijk. Zijn er teksten bewaard gebleven die ons iets leren over over het leven aan boord van een handelsschip? Wat waren de hoofdtaken van bemanningsleden tijdens de vaart? Waaruit bestond hun voeding, hoe werd deze bereid en vooral: in welke mate vinden we dit ook terug in de materi¨ele overblijfselen? Op welke vlakken is nog vrij weinig geweten? We schetsen dan ook een status quaestionis van het onderzoek aan de hand van de recentste monografie¨en, theses en congresbundels (Hoofdstuk 2). Teneinde een goed inzicht te verkrijgen in alle activiteiten maken we een opdeling in vier geijkte domeinen: taken, voeding, drinken en vrijetijs en-cultusbeleving van de bemanning. Naast dit inzicht in het totaalbeeld verkrijgen we een tweede soort bruikbare informatie. De hier vermelde artefacten laten toe om meer onderbouwde nuances te plaatsen bij een toewijzing van materi¨ele resten die niet behoren tot de handelswaar. Hierna volgt een korte kritiek op het voornaamste basiswerk: welke gebreken kunnen we vaststellen? We sluiten dit hoofdstuk af met een bespreking van twee werkstukken, met andere invalshoek die recent geponeerd zijn. Vooraleer over te gaan naar de effectieve analyse van de twee onderdelen - kombuisstructuur en inboedel - wordt stilgestaan bij de beperkingen van dit onderzoek. Een scheepswrak ondergaat immers verscheidene veranderen tussen het ogenblik van afzinken en de ontdekking, de zogenaamde ’wraksiteformatieprocessen’. We schetsen deze en tonen enkele verschillende manieren hoe hiermee omgegaan wordt. Hiernaast bespreken we een aantal informatiefilters, zoals de bewaringstoestand en mogelijke activiteiten die geen sporen nalaten.(Hoofdstuk 3) Het vierde hoofdstuk omvat een analyse van de kombuisstructuur. In een eerste puntje beschrijven we het bekendste voorbeeld van een antieke kombuis, gereconstrueerd uit de resten van het 7e eeuwse Yassi Ada-wrak. Dit apparaat wordt meestal als standaardmodel voor ’de kombuis’ gebruikt in publicaties en opgravingsverslagen. Een recente studie van deze wraksite dwingt ons echter om deze denkpiste te verlaten. We onderzoeken het concept ’kombuis’ vervolgens aan de hand van verschillende bronnen. Achtereenvolgens kijken we naar iconografische (kwalitatief als kwantitatief), historische en archeologische (zowel terrestrische als mariene) bronnen. Hieruit volgen een aantal uitspraken over antieke kombuisstructuren. (Hoofdstuk 4)
1.2 Werkwijze
4
In een vijfde hoofdstuk komt het kombuismateriaal aan bod. De hoofdvraag die gesteld wordt is hoe deze artefactengroep te onderscheiden van de lading. We onderzoeken een aantal terugkerende criteria in opgravingsverslagen op hun geldigheid. Deze zijn ’lokatie op site’ en ’numerieke aanwezigheid’. Zijn beiden altijd geldig? We toetsen dit aan de hand van enkele tekstfragmenten en voorbeelden uit de archeologie. Een reeks kleinere indicatieve criteria wordt eveneens opgesomd en besproken. (Hoofdstuk 5) De eerder theoretische opmerkingen uit het vijfde hoofdstuk worden vervolgens getoetst aan de werkelijkheid. We komen tot het comparatief onderzoek, waarbij we ´eenentwintig wrakken - verschillend in datering, omvang en inhoud - naast elkaar plaatsen en bekijken met betrekking tot de kombuis. (’Cataloog van kombuismateriaal’). Deze verzamelde gegevens worden vervolgens bestudeerd in hoofdstuk zes: Discussie. In eerste instantie kijken we naar de selectiecriteria die gebruikt zijn om artefacten aan de kombuisinboedel toe te wijzen. Zien we bepaalde criteria veelvuldig voorkomen? Welke zijn (quasi) nooit teruggevonden? In een tweede sectie kijken we naar de inhoud en de samenstelling van de kombuis. Hoewel geen appels met peren vergeleken mogen worden, zullen we dit hier tot op zekere hoogte wel doen. Een ruwe ’vergelijking’ vindt plaats op twee schaalniveaus. We kijken vooreerst naar de verhouding tussen de categorie¨en ’Table wares’, ’Supply wares’ en ’Cooking wares’. Vervolgens bekijken we het voorkomen van de verschillende vormen die hieronder vallen. Kunnen we hieruit de elementen die zeker in een kombuisinboedel voorkwamen afleiden? Vervolgens voeren we twee echte vergelijkingen door. In een eerste, waarbij wrakken samengenomen worden in groepjes op basis van gelijkaardige datering, kijken we naar de evolutie in kombuisinboedels doorheen de late republiek tot in de vroege keizertijd. Verandert de inhoud noemenswaardig? Welke vormen springen in het oog? Een laatste vergelijking steunt op gelijke dimensies. Is er bijvoorbeeld een verband tussen de grootte van een schip en het aantal bemanningsleden? (Hoofdstuk 6) Deze Masterproef wordt tenslotte afgesloten met een korte conclusie. Is de probleemstelling voldoende beantwoord? Welke zaken kunnen eventueel in de toekomst nog bekeken worden? (Hoofdstuk 7)
1.3 Praktisch
1.3
5
Praktisch
Deze Masterproef is het resultaat van een literatuurstudie en steunt dan ook in grote mate op de kwaliteit en de beschikbaarheid van relevante boeken en artikels. Het basiswerk, ’Vita di bordo in `eta romana’ [Beltrame(2002)] werd aangekocht via een webwinkel. Het feit dat het een italiaans boek betreft werd aanvankelijk als een hindernis gezien, maar is achteraf gezien zeker een pluspunt geweest. Het merendeel van de oudere artikels kon in de verschillende vakgroepbibliotheken en de Boekentoren gevonden worden, recentere artikels komen uit online-tijdschriften via Elin@Ugent. Een klein aantal bleek aanwezig in persoonlijke bibliotheken, waaronder deze van dr. Patrick Monsieur en dra. Sophie Dralans. Voor enkele zeldzamere werken werd naar de universiteitsbibliotheek van Rijsel getrokken. Tenslotte stuurden verschillende specialisten hun recentste congresbundels of persoonlijke commentaar door. Deze Masterproef werd opgemaakt in LaTeX, een zetsysteem om grote blokken tekst vorm te geven (met behulp van een aantal macro’s). Dit pakket wordt onder meer aan de faculteit Ingenieurswetenschappen sterk gepromoot: zie bijvoorbeeld http://latex.ugent.be/. De broncode gaat voor een aanzienlijk deel terug op het voorbeeld op deze website van Peter Dedecker . Naast een verbeterde stabiliteit ten opzichte van MS Word, welke de hoofreden was om over te schakelen naar een ander softwarepakket, is het zowel typografisch als qua lay-out stukken beter dan de doorsnee Office-software. Een ander voordeel is dat hyperlinks binnen de tekst mogelijk zijn. Deze laatste functie komt natuurlijk niet over op papier; een elektronische versie met alle functies van deze Masterproef is dan ook terug te vinden op de achteraan ingeplakte cd-rom. Deze taal kent ook een aantal neveneffecten. Zo kan bij een verwijzing in de tekst geen spatie tussengevoegd worden tussen auteur en jaartal, bijvoorbeeld Casson(1971). In de bibliografie wordt de volledige verwijzing ook telkens voorafgegaan door een niet-verwijderbare citeercode. Deze zaken mogen dan ook niet als een slordigheid ge¨ınterpreteerd worden, maar eerder als een onvermijdelijk kwaad. Een thesis gaat eveneens gepaard met een aantal mislukte idee¨en en onvoltooide zaken. Zo kon het aanvankelijke plan om van enkele site-plannen een Digitaal Terrein Model te maken niet doorgevoerd worden bij gebrek aan bathymetrische data met voldoende hoge resolutie. Enkele site-plannen zijn niet opgenomen in de ’Cataloog van Kombuismateriaal’, zowel omdat ze onbruikbaar bleken (Chr´etienne M-1, Mahdia, Pisa B, Tre Senghe), niet gevonden werden (Fourmigue C, Planier C, Plane I) alsook ze wegens hun afwijkende formaat onmogelijk ingescand konden worden (Albenga, Madrague de Giens, Chr´etienne
1.3 Praktisch
6
H). De site-plannen die wel opgenomen zijn, zijn louter ter verificatie en niet altijd grondig besproken. Een extra paragraaf over de herkomstbepaling van de matrozen werd geschrapt wegens ’te mager’.
HISTORIEK EN STAND VAN HET ONDERZOEK
7
Hoofdstuk 2 Historiek en stand van het onderzoek Net als in andere subdisciplines van de archeologie komt de academische interesse naar het gewone, het dagdaaglijkse leven pas op gang nadat de grootste vragen over een beschaving op vlak van monumentale architectuur, technologische innovatie, etc. voldoende beantwoord zijn. Maritieme archeologie ontsnapt hier ook niet aan: in een kort tijdsbestek zijn talloze vraagstukken over de samenstelling van ladingen, de grootte van handelsschepen, de gebruikte scheepsbouwtechnieken inclusief regionale variaties, ingevuld. Herziene amforentypologie¨en, voorheen ongekende zeeroutes en nieuwe inzichten omtrent de aard van de antieke economie zijn uit een synthese van gegevens gedistilleerd. Deze cumuleren tot de catalogi van Parker [Parker(1992)] en Jurisic [Jurisic(2000)], voor de Middellandse -en de Adriatische Zee respectievelijk. Wie in deze corpi echter op zoek gaat naar informatie over de bemanning op de schepen, vindt wel vrij veel losstaande gegevens over boordkeramiek, werktuigen, teruggevonden etensresten, etc; maar nergens een overkoepelende theorie. Parker laat de interpretatie zelfs expliciet aan de lezer over: ’A good deal of information about the diet and the habits of ancient seamen and passengers can be found from (...) individual details of finds, which are mentioned in the Catalogue of Wrecks, below’ [Parker(1992), p.30]. Is dit misschien te verklaren door de meer uitgesproken interpretatieve aard van deze artefactengroep? Dit gebrek aan uniforme visie wordt ook vastgesteld in de Encyclopedia of Underwater and Maritime Archaeology:’When looking at the maritime archaeology literature, it is remarkable that while shipboard ways of life are often cited as a research goal, so little work concerning social structure has been done’.[Delgado(1998), p.373] In het licht van deze vaststelling is het interessant om even een heel beknopte geschiedenis over dit thema, verschenen in publicaties, te schetsen.
2.1 Geschiedenis van het onderzoek naar het leven van de bemanning
2.1
8
Geschiedenis van het onderzoek naar het leven van de bemanning
Voor de jaren 1950 worstelt de onderwaterarcheologie vooral met methodologische problemen, alsook de strijd naar een plaats in het archeologische establishment. Aan detailstudies naar het doen en laten van de opvarenden wordt logischerwijs geen aandacht geschonken. In de jaren 1960-1970 wordt al sporadisch het thema van ladingvreemde objecten aangesneden. De schaarse voorbeelden van deze vernieuwde invalshoek, waaronder we het 4e eeuwse Kyrenia wrak en het 1e eeuwse Planier III wrak kunnen rekenen1 , zijn dan ook gebonden aan de toenertijd nieuwe ’scholen’ van Amerikaanse en Franse vorsers. In 1971 verschijnt de eerste editie van ’Ships and Seamanship’ [Casson(1971)], waarin de auteur aan de hand van literaire, iconografische en epigrafische bronnen de Antieke scheepvaart nauwgezet onder de loep neemt. Het is tekenend dat er in zo een basiswerk slechts een klein hoofdstukje gewijd wordt aan handelsschepen en de bemanning [Beltrame(2002), p.1]. Het is wachten tot begin de jaren 1980 wanneer er twee belangrijke werken verschijnen waarin uitvoerig wordt stilgestaan bij het mariene leven van de scheepslieden. Enerzijds verschijnt het eerste volume van de publicatie van het 7e eeuwse Yassi Ada-wrak [Bass(1982)]. Hierin slagen de auteurs om via een processuele benadering een reconstructie te maken van de structuur en de inhoud van een kombuis. Op basis van deze bevindingen poneren ze een aantal hypotheses over de aard van de bemanning en hun bezigheden. Tot op heden dient deze reconstructie als standaard bij de wedersamenstelling van antieke scheepskeukens. Dit wordt dan ook grondig besproken in een verder punt (4.1). Anderzijds hebben we de congresbundel van Gianfrotta en Pomey [Gianfrotta(1981)], waarin een eerste verzameling van voor dagelijks gebruik functionerende scheepsartefacten ge¨ınterpreteerd worden2 Belangrijk om te vermelden is dat de resultaten uit deze twee werken gedurende jaren als algemeen geldend beschouwd worden. Slechts de laatste jaren wordt deze groep artefacten opnieuw kritisch bekeken en geevalueerd, gebruik makend van een cataloog van reeds gekende en nieuwe vondsten [Beltrame(2002)] of binnen een chronologisch beperktere context vergeleken, zoals klassiek Grieks tot vroeg 1
Hierbij moeten we nogmaals benadrukken dat het thema aangehaald wordt, maar slechts een ondergeschikte positie vervult: de nadruk bij Kyrenia ligt op het scheepsbouwtechnische [Steffy(1985)], terwijl bij Planier III de fotogrammetrische montage en de vondst van mineralen de hoofdmoot zijn [Tchernia(1969)]. 2 Dit werk zelf werd niet gevonden in Belgische bibliotheken, noch in de universiteitsbibliotheek van Rijsel. De hier verstrekte informatie komt dus uit tweede hand [Beltrame(2002), p.2].
2.2 Het leven van een bemanningslid
9
hellennistisch [Trego(2004)]. Het uiteindelijke doel van deze paper volgt qua opzet deze laatste invulling en wil ook een chronologisch beperkt comparatief onderzoek uitvoeren, maar dan voor de periode late republiek tot vroege keizertijd. Vooraleer we dit kunnen uitvoeren moeten we echter een aantal zaken verwerven. Een idee hebben van hoe het leven aan boord van zo een schip eruit zag is alvast een goed begin. In wat volgt geven we een beknopte weergave van de verwezenlijkingen van voorgaande studies: een schets van de activiteiten aan boord van antieke schepen. Welke taken voerden de scheepslui uit tijdens een reis? Welke materialen hadden ze hiervoor ter beschikking? Welke mogelijkheden bestonden er naar godsdienstbeleving, naar vrije tijd? Naast een algemeen inzicht in hun dagelijkse bezigheden, laat dit ook toe om meer onderbouwde nuances te plaatsen bij een toewijzing van materi¨ele resten die niet behoren tot de handelswaar.
2.2
Het leven van een bemanningslid
De fragmenten hieronder met archeologische informatie zijn hoofdzakelijk afgeleid uit ’Vita di bordo in `eta romana’ [Beltrame(2002)], het basiswerk bij uitstek over deze materie. Deze monografie beslaat ruwweg 750 jaar, vanaf de Romeinse heerschappij over de mare nostrum in de tweede helft van de 3e eeuw v.o.t. tot de val van het West-Romeinse Rijk in 476. Het heeft dan ook als doel de veelheid en de diversiteit te illustreren van de Romeinse equipage. Een schip moet volgens de Muckelroyaanse traditie gezien worden als een soort microkosmos waarin zich verschillende praktijken afspelen volgens een welbepaald ritme. In de materi¨ele overblijfselen kunnen we objectgroepen onderscheiden die hiervan getuigen. Deze worden functioneel ingedeeld in vier verzamelingen, waaronder artefacten voor gebruik, artefacten in het ruim als koopwaar, objecten gelieerd met een bepaalde cultuscontext en spullen die verstopt of verloren gegaan zijn. Het is echter vrij eenvoudig om in te zien dat deze verzamelingen niet onderling exclusief zijn. Een verboden voorwerp, zoals een wapen kan verstopt zijn tussen de handelswaar in een haven, maar vervolgens gebruikt worden op zee. Dit gezegd zijnde interesseert deze masterproef zich enkel voor deze eerste groep, waarvan de mogelijke elementen opgesomd worden als: ’attrezature della nave, stoviglie di bordo, lucerne per l’illuminazione, utensili da carpentiere ecc., oltrech´e tutti quegli oggetti che un imbarcato potrebbe aver portato con s´e nel viaggio’ [Beltrame(2002), p.4-9]. Om een goed inzicht te krijgen in het leven van een bemanningslid, is het aangewezen een opsplitsing te
2.2 Het leven van een bemanningslid
10
maken tussen een aantal geijkte domeinen. Deze zijn taken, drinken, voedsel en vrije tijd -en cultusbeleving.
2.2.1
Taken
Aan boord van wrakken worden vrij veel werktuigen gevonden die ons informeren over de dagdaaglijke klusjes die een knecht verricht moest hebben. Ten eerste hebben we de uitrusting voor het uitvoeren van herstellingen. Een schip heeft zoals elk apparaat onderhoud nodig. Zware reparaties zullen logischerwijs verricht worden in een werkplaats in of rond de haven. Deze gedachtengang wordt bevestigd omdat er quasi nooit een dissel, het symbool bij uitstek van scheepsbouwers, teruggevonden wordt [J´ez´egou(2008), slide 30]. Bij afwezigheid echter van zulke faciliteiten op volle zee moet de bemanning ook in staat geweest zijn het schip tenminste tijdelijk op te lappen. We kunnen complete sets van schrijnwerkersuitrusting uit het vondstmateriaal halen zoals houten hamers, bifaciale hakbijlen, drilboren, handbijlen, een zaag, etc. [J´ez´egou(2008), slide 33]. Vaak treffen we ook dunne loden rollen, nagels en amforen gevuld met een hars-en teerachtige substantie aan3 . Deze dienen om de levensduur van de romp te verlengen - door bescherming te bieden tegen de teredoworm - en de impermeabiliteit van de naden te garanderen. Het gebruik van deze loden platen is kenmerkend voor de periode 2e eeuw v.o.t tot het begin van de 1e eeuw, nadien wordt het veel minder courant [Beltrame(2002), p.25-30]. De normale gang van zaken vereiste ook wat gereedschap. Het dek moest regelmatig gedweild worden en het overtollige water moest overboord geschept worden. Hiervan vinden we quasi niets terug. Ook hier moeten we een tweeledige oorzaak naar voor schuiven. Was dit gereedschap misschien gemaakt uit vergankelijk materiaal? De aanwezigheid van deze spullen is natuurlijk ook afhankelijk van de context. Kleinere boten hadden niet steeds een dek en vaak hadden schepen ´e´en of meerdere pompen gemonteerd op het laagste punt om water te verwijderen [Pomey(1982), p.139]. Het verwijderen van afvalwater, manueel of semi-manueel, werd toegewezen aan de minst bekwame man op het schip [Casson(1971), p.176]. Het verplaatsen of manoeuvreren van ballast was een karwei dat telkens uitgevoerd diende te worden als de koopwaar verplaatst of herschikt was. Dit kon op verschillende manieren gebeuren, meestal met de hand, maar een teruggevonden schop moet hiervoor zeker ook gediend hebben. Een snoeimes behoorde ongetwijfeld ook tot de basisuitrusting: 3
deze substantie is niet dezelfde als ’breeuwsel’, een mengsel van mossen en ander plantaardig afval, wat een typisch NW-Europese traditie is; een correct voorbeeld is bijvoorbeeld de naaldboomhars op het 5e eeuwse Maga’an Mikhael-wrak [Connan(2003)]
2.2 Het leven van een bemanningslid
11
zowel om plantenmateriaal te couperen, bruikbaar als aanmaakhout of pakkingsmateriaal als voor het doorsnijden van vernestelde touwen [Beltrame(2002), p.30-32]. In een aantal wrakken zijn er indicaties voor het fabriceren van loden voorwerpen zoals visloodjes en labels. Dit, alsook de vondst van stempels op enkele wrakken [Tchernia(1986), p.119, voetnoot 237] laat vermoeden dat het ’etiketteren’ van de koopwaar nog gedeeltelijk plaatsvond op het schip. In sommige gevallen moeten er gespecialiseerde vakmannen aan boord geweest zijn, zoals een steenbewerker [Bernard(1998)], een dokter [Gibbins(1989), p.7], een naupegus [Casson(1971), p.320] of een kok [Beltrame(2002), p.65], maar dit was niet de norm. Wapens en -uitrusting zoals zwaarden, lanspunten, dolken, etc. worden nog vrij vaak aangetroffen maar meestal in een beperkt aantal exemplaren. Zaken zoals bronzen helmen en elementen van een katapult zijn dankbare stukken voor een herkomstbepaling. Naar verklaring toe zijn een aantal plausibele voorstellen gedaan. (a) De wapens kunnen aan boord gebracht zijn door reizende soldaten; (b) Ze waren eigendom van een soort scheepspolitie of naufulakes; (c) De bemanning of kapitein was voorzien op noodsituaties zoals op een aanval van piraten. De (b)-verklaring steunt op tekstfragmenten die expliciet grote schepen beschrijven en kan dan ook links gelaten worden. Van de overige twee voorstellen wordt de voorkeur gegeven aan de laatste, immers het voorkomen valt chronologisch samen met de bloeiperiode van piraterij in de Middellandse Zee [Beltrame(2002), p.35].
2.2.2
Drinken
Varend onder de mediterrane zon, is voldoende drinkwater natuurlijk van primordiaal belang. Het is dan ook vreemd dat we hierover bijzonder weinig aanwijzingen hebben. We weten uit historische bronnen dat op triremes geen watervoorraden aanwezig waren. Deze oorlogsbodems waren dan ook verplicht om dagelijks aan te leggen om ieders persoonlijke waterzak bij te vullen [Casson(1995), p.263-64]. Bij een handelsschip was de situatie enigszins anders: De kapitein was bij wet verantwoordelijk voor de watervoorziening voor alle opvarenden, inclusief passagiers. In bepaalde havens waren hiervoor zoetwaterfaciliteiten opgericht, zoals het decantatiebekken te Marseille [Euzennat(1980)] of de vertakking van een aquaduct in de richting van het strand te Cosa [McCann(1979), p.407]. In veel gevallen zullen waarschijnlijk eerder kleine bronniveaus langsheen de kustlijn gekend en gebruikt geweest zijn om de noodzakelijke reserves aan te vullen. Over de container waarin dit water opgeslagen werd aan boord, entheca, bestaat veel on-
2.2 Het leven van een bemanningslid
12
duidelijkheid. Dit probleem is inherent aan de context van een wrak: het drinkwater wordt tijdens het afzinken onherroepelijk vermengd met zeewater; het is onmogelijk om hier nog iets van terug te vinden. De meest gevolgde gedachtegang door maritieme archeologen is dan ook om een functionele toewijzing te doen eerder aan een volumineuze container zoals een pithos of een dolium, dan aan een kleine amfoor. Beide zijn echter zeker niet algemeen geldig: de enkelvoudige pithos op het Klassiek-Griekse Maga’an Mikhael-wrak stond ge¨ısoleerd op de boeg van het wrak en bevatte mogelijk wel mondvoorraad [Trego(2004), p.19], terwijl negen exemplaren op het Uluburun-wrak zorgvuldig gerangschikt en volgestouwd waren met fijner Cypriotisch aardewerk [Bachhuber(2006), p.347]. De toewijzing van dolia voor deze functie is niets meer dan een anachronistische interpolatie4 , aangezien talrijke epigrafische bronnen dolia quasi exclusief verbinden aan de handel in wijn [Brenni(1985), p.18]. De werkhypothese van Beltrame dat globulaire ’recipienti di plombo’ een waterreserve bevatten voor tijden van nood [Beltrame(2002), p.60] is vrij dubbelzinning: Hoewel dit object inderdaad niet onmiddellijk zal breken tijdens de vaart(wat een aardewerken vat wel kan overkomen, zie antieke passage in [Casson(1971), p.177, voetnoot 49]), moet stilstaand water in een loden vat ten eerste aanzienlijk ongezonder [Rosen(2007), p.304], maar bovenal opgewarmd geweest zijn door de zon. De functie van deze vaten moet waarschijnlijk gezocht worden in een gebruik van warm water volgens een methode die niet veel langer dan ´e´en eeuw beoefend werd volgens de vondstfrequentie [Beltrame(2002), p.60]. Athenaeus vermeldt de aanwezigheid van een zoetwatertank van 78 kubieke meter op de Syracusia, maar extrapolaties gebaseerd op de beschrijving van dit atypisch grote, luxueuze vrachtschip van Hieron moeten vermeden worden [Trego(2004), p.37, voetnoot 77]. Hoewel ingebouwde, structurele voorzieningen voor de opslag van drinkbaar water tot de mogelijkheden behoren, laat de bewaringstoestand van de bovenbouw niet toe om hierover uitspraken te doen. Wijn en andere vloeibare substanties zoals olie behoorden niet tot het gemeenschappelijk gebruik. Ze zullen dan ook in kleinere hoeveelheden aanwezig geweest zijn en logischerwijs over meerdere bescheiden opslagcontainers verspreid. Over het drinkgerei zijn we dan weer beter ingelicht: Aan tafel moet water en wijn geserveerd zijn in schenkkannen zoals olpe en lagynoi, gutti en soms zelfs in glazen flessen. Als voorwerp van individuele consumptie zijn er zeer veel kopjes, tassen, bokalen en bekers 4
Kleinschalige vissers en sponsduikers in het huidige Turkije zoeken vaak naar een dolium of een Byzantijnse amfoor op de zeebodem, om deze dan te hergebruiken als zoetwatercontainer (Pers.communicatie Tilev M., 2007).
2.2 Het leven van een bemanningslid
13
teruggevonden, soms met graffito op de basis. We komen hier nog uitgebreid op terug (hoofdstuk 6).
2.2.3
Voeding
De spijs van de bemanning kende een waaier aan ingredi¨enten. Historisch is deze foerage vrij goed gekend: De basis van het dieet was meelachtig: het zogenaamde ’panis nauticus’, havermoutpap, havergrutten en koeken op basis van granen [Sparkes(1962), p.123]. Deze konden gebakken worden volgens een aantal technieken of gewoon gedroogd door de zon. Dit werd aangevuld met groenten: look, ajuin, sla, bieten en peulvruchten zoals bonen en linzen, die makkelijk en goedkoop te verkrijgen waren. De bemanning vulde haar dierlijke prote¨ınen voornamelijk aan met verse vis, niettegenstaande er ook wel stukken vlees van varken, rund of schaap, meestal in een gezouten of gerookte vorm meegenomen werden [Roug´e(1984), p.224]. Deze ingredi¨enten werden vaak verwerkt in soepen of stoofpotjes. Olijven, melk kaas, eieren, noten en fruit zoals vijgen en appels zijn ook elementen die vaak terugkomen in antieke teksten. Kapiteins kochten deze producten vaak ’en route’. Etnologisch hebben we een parallel gevonden van deze traditie: Tot recent kochten Griekse schippers de surplus aan tarwe van dorpsbewoners op te Methana, een kustdorpje aan de Golf van Egina [Forbes(1996), p.78]. Passagiers vielen hier niet onder en waren verplicht hun eigen proviand bij zich te hebben of in te slaan op een halte. Archeologisch hebben we toch vrij veel artefacten die getuigen over deze vitale bezigheid. Een eerste groep wordt geassocieerd met de bereiding van maaltijden: De ollae, die een primaire functie als opslagwaar hadden, zijn vuurvast en kunnen gediend hebben als kookreservoir voor water. Indien dit vaatwerk echter traag verhit en op de zij gelegd werd, kunnen peulvruchten, groenten en stukken vlees ook volwaardig gekookt zijn [Beltrame(2002), p.46]. Vervolgens waren er pannen met deksels, waarvan de platte vorm zich het best leende tot gebruik in een ovenstructuur, alsook kookpotten of chytra voor een gemengd gebruik boven een vuur: koken, braden en stoven van vaste voeding was mogelijk. Eerder zeldzaam lijkt een ijzeren kookpot. Deksels worden meestal maar in een beperkt aantal exemplaren teruggevonden. Mogelijke verklaringen hiervoor zijn dat deze gemaakt waren uit vergankelijk materiaal of dat ze voor meerdere potten gebruikt werden. Een bevestiging van dit laatste is dat in de goed uitgeruste kombuis van het Yasi Adda-wrak slechts 2 deksels gevonden zijn [Hesnard(1988), p.146, voetnoot 177]. Vijzels en stampers, waarmee graan tot meel wordt gemalen, kwamen ook veelvuldig voor op handelsschepen. Ze bevestigen het belang van deze grondstoffen met een hoge voedingswaarde voor het
2.2 Het leven van een bemanningslid
14
scheepsdieet. Daarnaast hebben we nog de occasionele vondst van een zeef [Berti(1990), p.60]. Het opdienen en consumeren van etenswaren betreft een tweede groep: dit zijn kommen, borden en schotels in allerlei dimensies. Daarnaast wordt ook wel eens bestek uit hoorn, been, ijzer of brons5 gevonden. De derde en laatste groep betreft de opslag van etenswaren. Dit waren vaak amforen of kruiken die typologisch niet lijken aan te sluiten bij de rest van de handelswaar op het schip. Deze werden mogelijks mee aangekocht met het product. Nog waarschijnlijker in een Mediterrane context echter, was het zo dat een particulier op een plaatselijke markt een bepaalde hoeveelheid van een ingredi¨ent kocht en hiervoor zelf een container meebracht [Steffy(2004)]. De courante praktijk van het hergebruiken van aardewerken vaten bemoeilijkt de bepaling van de inhoud aanzienlijk. Een aanzienlijk deel van de Lamboglia 2 en de Dressel 6A-amforen op het Pisa-B wrak, welke in essentie wijn bevatten, waren hervuld met fruit en zand [Bruni(2000), p.139]. Naast deze aardewerken objecten vinden we eenzelfde artefacten ook terug in brons en lood. Deze laatste heeft een te laag smeltpunt om mee te koken [Leonard(1973), p.24, voetnoot 25] en moet dus een andere functie gehad hebben. Ook bronzen vaatwerk wordt niet altijd geassocieerd met het bereiden van de maaltijd, maar met rituele drinksessies [Trego(2004)]. De functie hiervan is vaak niet eenduidig. Dit ligt niet alleen aan bewaringscondities van organische materialen, maar ook aan de gebrekkige toepassing van palynologisch onderzoek. Visvangst moet veel beoefend geweest zijn. Het vondstenspectrum dat geassocieerd wordt met deze activiteit is aardig ruim. Naast netgewichtjes hebben we een veelvoud aan vishaken en grotere werpankers,maar ook drietanden en harpoenen.
2.2.4
Vrije tijd, gewoonten en religie
Eens de hierboven beschreven karweien vervuld te hebben, moeten scheepslieden nog een groot deel van de dag vrij gehad hebben. Deze tijd kon op verschillende manieren ingevuld worden. Het beeld van de dobbelende schepelingen is gemeen goed. Deze worden regelmatig op schepen aangetroffen, zij het wel in een beperkte hoeveelheid. Een lijst uit 1985 van 5
De samenstelling van antiek bestek is niet dezelfde als ons huidige bestek. Lepels met een lange steel worden veel gevonden, en in mindere mate messen. Vorken daarentegen zijn heel zeldzaam. Combinatiestukken zoals mes-lepels zijn gekend in de Oudheid, zij het wel pas vanaf de 3e eeuw [Sherlock(2003), p.335] Gewoon eten met de handen kan natuurlijk ook.
2.3 Kritiek en andere invullingen
15
alle toenertijd gekende reliefafbeeldingen op loden ankerstokken bevestigt het belang van deze bezigheid indirect. In ruim 2/3 van de gevallen blijkt het om astragali te gaan om geluk in het spel af te dwingen; slechts 18% richt zich tot de goden [Kapit¨an(1985), Table IV]. Daarnaast waren ook bordspelen zoals calculi (voorloper van dammen) of latrunculi populair. Draagbare, kleine altaren zijn ook teruggevonden op schepen, zij het in beperkte mate. Een bekend exemplaar komt uit het Spargi-wrak [Parker(1992), p.410]. Er wordt aangenomen dat deze meestal in marmer of een andere kalkrijke steen gemaakt waren en de inwerking van eeuwen zout water niet goed verdragen hebben [Kapit¨an(1985), p.149]. Mogelijks gekoppeld aan diezelfde ceremonies zijn onder andere louteria of bassins. Deze werden gebruikt om de handen ritueel te reinigen vooraleer de offerceremonie plaatsvond. De inhoud van deze ceremonie zien we onder meer op het Torlonia-relief 6.
2.3
Kritiek en andere invullingen
Hoewel het werk van Carlo Beltrame het belangrijkste basiswerk en een goed vertrekpunt voor dit type onderzoek betreft, moeten er toch een aantal algemene bemerkingen bij gemaakt worden. Na deze kritiek wordt vervolgens even stilgestaan bij recente invullingen van het thema boordmateriaal. Welke nevenonderwerpen worden aangehaald? welke andere nadrukken worden gelegd? We beschikken hiervoor over twee werkstukken: een thesis en een congrespresentatie.
2.3.1
Kritiek op ’Vita di bordo’
Afwezigheid chronologisch overzicht
Hoewel de auteur duidelijk gekozen heeft om een overzicht te schetsen, krijgen we veel te weinig chronologische informatie. Enkel bij wapens, loden rollen en molens krijgen we jaartallen te lezen [Beltrame(2002), p.29, 36 en 55 respectievelijk]. Aan de hand van de beschikbare gegevens van andere materiaalcategorie¨en kan er waarschijnlijk al een voorlopige, relatieve chronologie van bemanningswaar opgesteld worden. Deze zou toelaten om naast amforentypologie¨en, muntdateringen en dendrochronologische resultaten een fijnere datering voor wraksites af te leiden. Inleidende hoofdstukken te beknopt en te gespecialiseerd
2.3 Kritiek en andere invullingen
16
Het inleidend hoofdstukje in ’Vita di bordo in `eta romana’ gaat over wrakvorming en interpretatie van spreiding van artefacten [Beltrame(2002), p.4-9]. Dit fragment is bijzonder onsamenhangend en niet meer dan een samenraapsel van alineas uit andere publicaties van de auteur. Zijn bijdrage in de congresbundel van Sienna omvat ruim veertien pagina’s met een goede uitwerking van de individuele wrakvormingsprocessen, waarna enkele specifieke contexten zoals sites op grote diepte, schepen op een steile rotsbodem, etc. besproken worden [Beltrame(1998)]. Dit wordt gevolgd door een appendix met resultaten uit experimenteel archeologisch onderzoek. Het weglaten van deze elementen, alsook het herleiden van de ganse tekst tot ´e´en pagina en een figuur, is een jammerlijke zaak die de leesbaarheid zeker niet ten goede komt. Inhoudelijk maken we twee opmerkingen. Bij interpretatie van de spreiding van artefacten slaagt hij er niet in om het concept te schetsen, hoewel dit elders wel lukt [Beltrame(1997)]. Ten tweede veronderstelt hij meteen een achtergrondkennis van de lezer; hij werkt onmiddellijk het moeilijkste voorbeeld uit, namelijk hoe de kombuiszone te herkennen. Cataloog niet bruikbaar als werkinstrument
Tenslotte hebben we nog de Cataloog aan het einde van het boek. Hoewel inhoudelijk alle artefacten voorhanden lijken, kan men er naast lezen verder niets mee aanvangen. Voor het aanleggen van de databank (Cataloog van Kombuismateriaal) en het uitvoeren van het comparatief onderzoek (hoofdstuk 6 waren we dan ook gedwongen om de opgravingsverslagen van alle geselecteerde wrakken opnieuw te raadplegen. Naast dit gebrek aan inhoudelijke controle liet de vorm ook te wensen over: een wirwar van afkortingen verspreid over ondoorbroken tekstregels voelt onwenning aan in onze gedigitaliseerde maatschappij.
2.3.2
Congrespresentatie DEGUWA 2008
Een recente congrespresentatie van Marie-Pierre J´ez´egou [J´ez´egou(2008)] illustreert en vult ’Vita di bordo’ aan met behulp van materiaal uit een aantal ongepubliceerde Franse wrakken. De gevolgde gedachtegang is enigszins anders. De harde cesuur tussen arch´eologie maritime en arch´eologie navale wordt niet gemaakt. De auteur staat geruime tijd stil bij de zeiltechniek en -uitrusting [J´ez´egou(2008), slide 5-11]. Zo leren we over het gebruik van geitouwen, sprietzeil en boelijnen. Naast een blik op een aantal zeldzame vondsten wordt vooral ingegaan op meer symbolische zaken zoals de naamgeving van een handelsschip en apotropa¨ısche motieven.
2.3 Kritiek en andere invullingen
17
Daarna - en dit is het interessantst voor deze Masterproef - kaart ze ook een aantal problemen en veralgemeningen bij boordmateriaal aan. Aan de hand van antieke teksten en archeologische opgravingen weerlegt ze een aantal opvattingen van Carlo Beltrame: zo werd er weldegelijk ’s nachts gevaren [J´ez´egou(2008), slide 5], [Mark(2005), p.140] en moeten passagiers vaker aanwezig geweest zijn op handelsschepen dan aanvankelijk gedacht. Ze herwerkt de ’vier verzamelingen’(zie 2.2) tot onderling exclusieve klassen en introduceert een vijfde: Alle objecten gebonden aan de bediening van een schip. Hieronder valt het roer, de scheepspomp, de ankers en de sloep. Haar belangrijkste punt betreft echter de defini¨ering van kombuiswaar, waarop we later uitgebreid (5) zullen terugkomen.
2.3.3
Klassiek Grieks tot vroeg hellenistisch: een voorbeeld
Een goede poging om dit ruime veld enigszins gedetailleerder te bekijken vinden we in de masterproef van Kristine Trego. Hierin maakte ze een vergelijking tussen de inhoud van vier wrakken met als bindende aspecten de volgende: allen zijn volledig opgegraven, worden bestempeld als handelsschepen, zijn beperkt in lengte tussen 12 meter en 17 meter en chronologisch te situeren tussen 430 en 300 v.o.t. [Trego(2004), p.15]. Met dit comparatief onderzoek wilde ze een aantal hypotheses testen. (a) Kunnen we uit de materi¨ele overblijfselen meer te weten komen over het leven van de bemanning? (b) Is het mogelijk om een standaarduitrusting aan boord van handelsschepen voor zeemannen te reconstrueren? Op beide kunnen we een ’ja, maar...’ antwoorden. Vooreerst blijkt het inderdaad mogelijk om aan de hand van opgravingsverslagen van scheepswrakken uitspraken te doen over het leven aan boord. Uit de analyse van Trego blijkt dat er op de schepen weldegelijk uitrusting voorhanden was, zowel voor het voorbereiden, het verkrijgen, het koken en opeten van maaltijden. De bemanning kon dus voldoende in hun eigen onderhoud voorzien, zonder dagelijks eten te moeten kopen in een haven. Op geen enkele van de vier schepen was er echter een kombuis ge¨ınstalleerd. De bemanning moet dus wel telkens aanmeren om hun warme maaltijd te koken. Op een handelsschip werden sociale rituelen zoals gemeenschappelijk wijn drinken waarschijnlijk net zo toegepast als op land. Hiervoor hadden ze wel niet noodzakelijk de ’correcte’ containers ter beschikking. Ook de tweede hypothese kon aandachtig bekeken worden. Hoewel de inhoud en samenstelling van het keukengerei niet helemaal dezelfde was, zijn de gelijkenissen toch aanzienlijk. Een selectie uit het resultaat van dit tweede ziet men in tabel 1. Zo worden telkens vijzels en/of maalstenen gebruikt om granen en kruiden te malen. Ook heeft elke context
2.3 Kritiek en andere invullingen
18
kookpotten, ketels en deksels opgeleverd. De grootste verschillen vinden we bij de groep drinkgerei, hoewel het weinig waarschijnlijk is dat de bemanningsleden andere substanties dan water en wijn dronken. De categorie ’Food’ is echter wel niet ondubbelzinnig. Terwijl de etensresten van het Maga’an Mikhael-wrak allemaal toebehoorden aan de bemanning, kan hetzelfde niet gezegd worden van het vrij sterk geplunderde Porticello-wrak. Hoewel vele stukken gerecupereerd zijn door de Carabinieri, missen deze een herkomstbepaling. De grens tussen handelswaar en gebruikswaar is dus niet altijd even sterk [Trego(2004), p.21; zie zeker ook voetnoot 41]. Een belangrijke slotconclusie is dat we aan de hand van deze overblijfselen vooralsnog geen uitspraken kunnen doen over etniciteit of sociale klasse [Trego(2004), p.57]. De diagnostische waarde van deze artefactengroep is dus relatief.
BEPERKINGEN VAN HET ONDERZOEK
19
Hoofdstuk 3 Beperkingen van het onderzoek 3.1
Wrakvorming
Het is bijzonder belangrijk voor interpretaties in verband met scheepswrakken om een inzicht te hebben in de vorming van de wraksite. De idee dat een archeoloog bij het bekijken van een wrak een directe weerspiegeling voor zich heeft van de originele spreiding van artefacten voorafgaandelijk aan de schipbreuk, is pertinent fout. Deze spreiding is eerder het resultaat van verschillende deelprocessen die plaatsgevonden hebben vanaf het afzinken tot aan de ontdekking [Beltrame(2002), p.3]. Ook onderwater is er sprake van de werking van depositionele en post-depositionele processen, maar we zijn aanzienlijk minder vertrouwd met deze mechanismen [Beltrame(1998), p.1]. Het in de populaire media gecultiveerde beeld van wrakken als ’tijdscapsules’ moet enigszins genuanceerd worden. In welke mate dit opgaat voor een bepaalde site hangt af van de omstandigheden waarin het ten onder ging, de omgevingsparameters en de wraksiteformatieprocessen [Adams(2001), p.296]. Alleen al de mogelijke vergaanswijzen1 maken duidelijk dat er niet ´e´en oplossing of verklaring voor de spreiding van de inhoud van een wrak kan zijn. Dit idee wordt vrij vroeg erkend, onder meer door Andr´e Tchernia [Tchernia(1969), p.466] en Keith Muckelroy in de vroege jaren 1970, waarop een aantal pogingen ondernomen worden om deze deelprocessen te onderscheiden. Een eerste aantal beeldverstorende zaken vinden plaats tijdens de laatste ogenblikken van de vaart en bij het zinken. In een ultieme 1
Beltrame somt er een aantal op in de congresbundel van Sienna (1998): kapseizen, blijven steken op klippen of op een zandbank, beschoten worden, botsing tussen vaartuigen, structurele verzakking, brand, tegen kliffen geblazen worden, doelbewust laten zinken en stranden [Beltrame(1998), p.3].
3.1 Wrakvorming
20
poging om nog land te bereiken, dumpt de bemanning handelswaar in zee2 Bij het afzinken van het wrak zal dan een eerste sorting van objecten volgens gewicht, plaatsvinden. Hoe langer objecten er over doen om de bodem te bereiken, hoe meer ze ook onderhevig kunnen zijn aan verplaatsing door landwaartse stromingen [Muckelroy(1978), p.166]. Eenmaal een wrak zich op de bodem nestelt wordt een relatieve stabiliteit bereikt. In beschrijvingen van processen die hierop volgen, wordt meestal een onderscheid gemaakt tussen natuurlijke en cultureel ge¨ınduceerde factoren. Deze eerste bevat de driedeling chemische, fysische en biologische verstoring. Dit wordt vaak ge¨ıllustreerd met ´e´en enkel voorbeeld: bij fysische verstoring wordt bijvoorbeeld de turbatie ten gevolge van stromingen genoemd. Be¨ınvloeding van culturele aard kan dan weer afkomstig zijn van het gebruik van sleepnetten in de moderne visserij. Tenslotte vermeldt men nog andere informatiefilters zoals het vergankelijk karakter van bepaalde materiaalcategorie¨en [Beltrame(2002), p.3], waarop we in een volgend punt terugkomen (3.2). Een uitgewerkt diagram op basis van deze redenering is te zien in figuur 2. Hoewel men geregeld andere voorstellingen, zij het met een nieuwe terminologie of andere nadruk binnen deze flow-charts publiceert, slaagt men er echter niet de fundamentele problemen van deze aanpak te overstijgen. Naast de vaak diffuse grens tussen oorzaken en gevolg is vooral het feit dat deze schema’s louter descriptief zijn wetenschappelijk oninteressant. Pas na een doorgedreven studie van het siteplan van het Madrague de Giens-wrak kon Andr´e Tchernia de bergactiviteit van urinatores bevestigen [Tchernia(1978), p.29-31]. Een goede poging tot een predictief model, waarmee voorspeld kan worden aan welke processen de site onderhevig was - en dus welke informatie nog mogelijks uit een wrak gehaald kan worden - vinden we bij I.Ward [Ward(1999)]. Hierin beargumenteert de auteur een aantal parameters die gemeten kunnen worden, zowel fysisch (percentage verlies van de bovenstructuur), chemisch (snelheid van corrosie) en biologisch (mate van bacteri¨ele afbraak). Zo komt hij tot een tijds-en schaalonafhankelijk model voor wraksiteformatieprocessen. Niettegenstaande een belangrijk punt gemaakt te hebben, merkt hij echter snel een moeilijkheid op: ’It is (...) very difficult to quantify the disintegration processes involved’ [Ward(1999), p.468]. Hoe meet men bijvoorbeeld de sedimentaccumulatie wanneer men het beginpunt (Tnul) niet kent? Daarnaast getuigt de gebruikte parameter ’storm’ ook 2
In eerste instantie zullen dit de goedkoopste bulkgoederen zijn, maar met het oog op gered te worden, wordt ook uitrusting overboord geworpen(zie bijvoorbeeld de schipbreuk van Paulus nabij Malta: Handelingen van de Apostelen 27,18-19) of net hele dure zaken uit bijgeloof (waarschijnlijk het geval bij de ge¨ısoleerde apoxyomenos die in Kroatische wateren werd gevonden door een Belgische toerist (pers.comm. Radic I., 2007)) .
3.2 Informatiefilters
21
van weinig kennis over het mariene milieu: de invloed van een doorsnee storm rijkt slechts een tiental meter diep en heeft dus geen enkele invloed op de meeste wraksites. Hoewel hij nog een aantal bruikbare voorstellen postuleert, slaagt hij er niet in het conceptueeltheoretische vlak te overstijgen. Zijn model kan dus geenszins gebruikt worden als een praktische tool voor onderwateropgravingen, waarop hij wel hoopte in zijn conclusie. Pas vrij recent kwam een andere invalshoek in de belangstelling. Het typevoorbeeld van deze veelbelovende, in essentie geoarcheologische aanpak is het onderzoek van de 17e eeuwse havenstructuren te Mombassa, Kenia [Quinn(2007)]. In tegenstelling tot voorgaande modellen wordt de wraksite niet meer als centrum beschouwd. Ze is slechts een element in de ruimere zeebodem-geomorfologie van de regio en moet hier dan ook in geplaatst worden. Na een uitgebreid onderzoek, waarbij ook veel gegevens verzameld werden voor andere vakgebieden (samenwerking is financieel interessant), beschikte men over een voorspellend kader voor een groot gebied. De wraksiteformatieprocessen voor een wrak die in dit gebied ontdekt werd, de San Antonio de Tanna(1697), konden hier dan vervolgens makkelijk uit afgeleid worden. Naast een instorting van de bovenstructuur ten gevolge van de zwaartekracht, zorgden een aantal opeenvolgende landslides voor een concentratie van materiaal langs bakboordzijde in de ruimte bezet door de achtersteven [Quinn(2007), p.1457-1459]. De spreiding van artefacten is dus allesbehalve werkelijkheidsgetrouw en dit zal zo zijn voor alle wrakken in het bestudeerde gebied.
3.2
Informatiefilters
In het vorige punt hebben we gezien dat er een aantal processen werkzaam zijn die ons beeld enigszins vertroebelen. Het verklaren van de natuurwetenschappelijke principes die aan de basis liggen van bijvoorbeeld electrochemische corrosie van ijzerhoudende objecten heeft voor deze studie geen enkel nut. Wel kunnen we teneinde een goede analyse te maken van de inboedel van de kombuis, twee informatiefilters kort bespreken. Het is imperatief om te weten hoe ver we kunnen gaan in onze interpretaties. Wat zijn de grenzen waarbinnen we ons vragen kunnen stellen?
3.2.1
Bewaringstoestand
Een drastisch beperkende factor die ingecalculeerd moet worden is de bewaringstoestand in een mariene context. Niettegenstaande koude en natte condities algemeen als een uitmun-
3.2 Informatiefilters
22
tende bewaringsomgeving worden aanzien in de archeologie[Kars(2003), p.83-84], gaat toch zeer veel informatie verloren. Ten eerste over de scheepsstructuur. De tuigage, alle zeilen en touwwerk van een schip vergaan bijzonder snel. Er is archeologisch geen enkel voorbeeld bekend van een antiek zeil. Stoffen worden in een korte tijdspanne volledig afgebroken3 . Vervolgens verdwijnen de masten. Deze worden net als alle houten elementen in eerste instantie opgegeten door houtborende wormen en vervolgens volledig van water doortrokken. Na verloop van tijd heeft de houtbouw zijn oorspronkelijke vorm wel nog, maar zijn alle minerale componenten op het lignineskelet na vervangen door water. Hierna volstaat elke vorm van druk om het geheel uiteen te laten vallen [Hamilton(1997), Waterlogged Wood]. Met verloop van tijd gaat deze afbraak verder tot uiteindelijk het hele houten frame verdwenen is. Enkel waar een snelle sedimentatie plaatsgrijpt kunnen structuren afgedekt en bewaard worden, waardoor meestal enkel de onderzijde gespaard blijft. Ook fijne, siltige modderbodems garanderen een goede bewaring van organische resten [Steffy(2004), p.499]. Tot op heden zijn er slechts twee gevallen bekend waarbij een structureel element boven de waterlijn teruggevonden werd. Het tweede wrak van L’anse des Laurons bevatte nog een aanzienlijk deel van de linkerflank, waarin de scheepsvloer, de roerbehuizing en de vermoedelijke locatie van de scheepspomp aangetroffen werden [Gassend(1985), p.76-77]. Het best bewaarde scheepswrak tot nog toe, het Sinop D-wrak gevonden door Robert Ballard in de Zwarte Zee op een diepte van 230m, lijkt nog intacter te zijn. Zelfs de masten staan nog recht4 . Deze condities zijn zeker niet de norm. Hoezeer dit het onderzoek naar kombuizen en andere hogergelegen structuren be¨ınvloedt lezen we bij Carlo Beltrame: Va detto che, malgrado lo stato di conservazione dei relitti, anche nel migliore dei casi, consista nella sola opera viva e, raremente, in porzioni delle murate fino al parapetto, questi resti difficilmente permettono di ipotizzare uno spazio abitabile sottocoperta [Beltrame(2002), p.95]. Ook op het mesoniveau, het niveau van individuele objecten, is er een differenti¨ele bewaring. Terwijl blootliggende houten objecten helemaal zullen vergaan, zal een afdruk van ijzeren atefacten bewaard blijven in concreties en zal er zich een beschermde film ontwikkelen op bronzen en loden voorwerpen. Over de bewaring van botmateriaal is nog wenig gekend [Kars(2003), p.75-76]. Rekening houdend met deze differenti¨ele bewaring is het dan ook bijzonder jammer om te moeten vaststellen dat hier op archeologisch vlak niet maximaal van geprofiteerd wordt: er is een gebrek aan palynologisch onderzoek en staalname. 3
Om een indicatie te geven van de onmogelijkheid een zeil terug te vinden: vlas(linnnen), katoen en hennep bevatten tussen 0 en 3% (bewaarbaar) lignine [Black(1991)] 4 De mooiste foto die hiervan gepubliceerd werd staat in National Geographic BE-NL 5/2001, p.59
3.2 Informatiefilters
3.2.2
23
Activiteiten die geen sporen nalaten
De tweede informatiefilter die we hier kort bespreken is inherent aan een schip en het resultaat van gangbare praktijken. Zo zijn er een aantal zaken die we onmogelijk kunnen terugvinden op een scheepswrak. In tegenstelling tot terrestrische contexten zullen we bijvoorbeeld geen afvalput hebben, alle etensresten zoals fruitschillen, botmateriaal en overschotjes zullen zorgvuldig overboord gekieperd zijn. Ook ontlastingen - waaruit gegevens over voeding gehaald kunnen worden- of kleine, vervangbare elementen van de scheepsuitrusting zullen hun weg gevonden hebben naar de zeebodem. Wanneer schipbreuk geleden werd, zal de bemanning in een poging om land te bereiken, gebruik gemaakt hebben van de sloep die achteraan het schip vasthing. Een sloep is dan ook nog nooit aangetroffen op een wraksite, hoewel ze historisch en iconografisch frequent opduiken. Casson bijvoorbeeld vermeldt een twintigtal verwijzingen naar scapha of epholkion in antieke bronnen [Casson(1971), p.248, voetnoot 93], waaronder enkele zelfs expliciet deze noodsituatie verhalen. Ook grote stukken kurk deden dienst als reddingsboei [Casson(1971), p.257], maar zullen net door hun gewilde eigenschappen nooit teruggevonden worden op een wraksite. Bij deze ontsnapping zullen de zeelieden waarschijnlijk nog een selectie gemaakt hebben van hun meest dierbare bezittingen en deze meegenomen hebben. Een aantal gebruiken die eerder fenomenologisch beschouwd kunnen worden zullen ook geen sporen nalaten op wrakken. De gewoonte om drinkbekers te offeren om de gunst van machtige zeegoden te winnen bijvoorbeeld, is gekend uit antieke bronnen. De bemanning moest een beker, gekocht in het nabijgelegen heiligdom, vullen met een aantal kruiden, honing en aromatische planten. Eenmaal het schip de haven terug uitvoer begon het ritueel. Pas wanneer het heiligdom niet meer zichtbaar was aan de horizon, werd deze beker in zee geworpen. In de Lakkios, de verdronken kleine haven van Syracuse werden een aantal van deze bekers teruggevonden in het begin van de jaren 1950[Kapit¨an(1985), p.147-148], maar deze kunnen onmogelijk teruggevoerd worden naar een individueel wrak. Kort samengevat kunnen we stellen dat er een aantal informatiefilters zijn die dit onderzoek toch vrij sterk beperken. De bewaringstoestand van een scheepsconstructie is problematisch en laat ons niet toe een betrouwbaar beeld van Romeinse handelsschepen te vormen Dit impliceert dan ook dat gegevens over de bovenbouw van een schip enkel op indirecte wijze verkegen kunnen worden. Daarnaast wordt een andere ’scrambler’ herkend in het doen en laten op antieke schepen. Hieruit volgt dat we nooit het geheel van elementen uit het
3.2 Informatiefilters
24
dagelijkse leven van de bemanning, noch alle persoonlijke bezittingen, noch alle etensresten zullen aantreffen tussen de lading van een gezonken handelsschip.
DE ANTIEKE KOMBUIS: EEN ANALYSE
25
Hoofdstuk 4 De antieke kombuis: een analyse 4.1
De kombuis uit de late keizertijd als model?
Het standaardmodel van een scheepskeuken is afkomstig van de opgraving van het 7e eeuwse Yassi Ada-wrak. Door een nauwgezette analyse van de spreiding van tegels, kookpotten etc. slaagde Frederick van Doorninck Jr. erin om een reconstructie te maken van antieke kookapparatuur binnen een hut. De houten hut was vrij diep gebouwd in de romp om de beschikbare plaats maximaal te benutten en stak toch voldoende uit boven het dek voor verlichting en toegang. Deze structuur was afgedekt met een hellend dak van tegels met overstaande rand, waarvan er ´e´en een circulaire opening vertoonde om rook te laten ontsnappen. De vloer aan stuurboordzijde van de hut werd ingenomen door de kookstructuur. Dit bestond uit gebakken kleitegels met platte vorm die in een matrix van klei geplaatst waren en afgewerkt met een metalen grill. Het geheel was ongeveer 60 cm hoog De inhoud van deze kombuis, zijnde vier kommen, vier borden, vijf schoteltjes, drie tassen, zes kruikjes met schenktuit, ´e´enentwintig koperen potten, twee deksels, twee vijzels, ´e´en wijndief, achttien opslagkruiken en zeventien -kannen en twee pithoi voor zoetwater, kende een zeker indeling. De grove containers die de productreserves bevatten en alle spullen die een schenk/opdienfunctie hadden, stonden in de nabijheid van de kookstructuur. De fijnere tafelwaar en het metalen vaatwerk zaten echter veilig (met een hangslot) in een kast opgeborgen. Tenslotte stonden de twee pithoi aan bakboordzijde van de hut [Bass(1982)] De populaire grafische voorstelling, onder meer gekend uit National Geographic, wordt weergegeven in figuur 3. Door het uitzonderlijke belang van deze structuur werd ook besloten om er een replica van te bouwen, eerst op schaal 1/10 (4) en sinds 1999 ook levensecht in het Sualti Arkeoloji Muz¨esi in Bodrum, Turkije.
4.2 De kombuis volgens verschillende bronnen
26
Door de uitzonderlijke kwaliteit van de reconstructie vindt men deze dan ook in elk zichzelf respecterend werk over klassieke scheepsvaart beschreven, zoals in [Gould(2000), p.37-40] en [Casson(1971)]. Deze laatste monografie vermeldt zelfs enkel deze kombuis in zijn hoofdstuk over boordaccomodaties. Hij trekt de redenering door: alle vondsten van kleitegels op wrakken doorheen de ganse Oudheid moeten ook afkomstig zijn van dit type bouwwerk, op deze locatie op het schip [Casson(1971), p.177]. Echter enkele jaren geleden werden een aantal elementen van Yassi Ada herbekeken. De reconstructie van de kombuis bleef overeind, maar de functie van het schip bleek helemaal anders. Het schip behoorde waarschijnlijk toe aan de Kerk en had als hoofdtaak het vervoeren van passagiers en/of pelgrims [Bass(2005), p.94-97]. In zijn conclusies over de studie van de amforenlading schrijft Peter Van Alfen: References to the Yassi Ada shipwreck as a merchant vessel, implying the cargo it carried to be sold or traded in a market may not, therefore, be accurate. [Van Alfen(1995), p.50]. Ook Van Doorninck Jr, ondertussen professor-emeritus, deelt deze mening: I believe that the Yassi Ada ship belonged to the church and although able to carry a modest amount of cargo was designed primarily for speed and the transport of passengers. The galley is a reflection of this: it was equipped to provide quality meals for a large number of people. No ordinary cargo ship would have had a facility anywhere as elaborate.(pers.comm. Van Doorninck, 2008) Vooral dit laatste moet beklemtoond worden: het extrapoleren van deze keukenfaciliteiten naar gewone handelsschepen is dus foutief. Deze problematiek roept natuurlijk enkele vragen op: zijn er al aanwijzingen geweest op handelswrakken die dit ’modello Yassi Ada’ tegenspraken? Wat weten we eigenlijk allemaal over de scheepskeuken? Welke elementen zijn hier allomtegenwoordig? Kunnen we een evolutie waarnemen?
4.2
De kombuis volgens verschillende bronnen
We zullen achtereenvolgens kijken naar de kennis afgeleid uit iconografische taferelen, historische bronnen en tenslotte andere archeologische vondsten, zowel op land als in zee. Door de matige kwaliteit of het gebrekkige voorkomen van laat republikeinse en vroege keizertijd-voorbeelden zullen we hier eerst putten uit het ganse Romeinse repertoire om een aantal algemeenheden af te leiden, vooraleer we de structurele en mobiele kombuiselementen uit de door ons besproken periode meer in detail zullen bekijken.
4.2 De kombuis volgens verschillende bronnen
4.2.1
27
Kombuis: iconografisch
Schepen zijn altijd een populair thema geweest in antieke afbeeldingen op allerlei materialen. De catalogen van Lionel Casson [Casson(1971)] en Lucien Basch [Basch(1987)] groeperen de mooiste en belangrijkste exemplaren. Wanneer men deze kunstuitingen onderzoekt, komt men tot de vaststelling dat Grieks-Romeinse schepen welliswaar nooit op schaal weergegeven worden (zie bijvoorbeeld de menselijke figuren), maar toch een schat aan informatie over de verschillende delen van een schip bevatten [Friedman(1996), Introduction]. Wanneer men relatief contemporaine afbeeldingsgroepen naast elkaar plaatst, komen een aantal zaken aan het licht. Zo kan men de in de collectie van schepen op de moza¨ıek uit de Villa des Muses te Althiburus 5 groepen afbakenen op basis van de vorm van de romp, het aantal masten en de tuigage. Op alle schepen kan ook een versteviging ter hoogte van de dolboord opgemerkt worden. Over de eventuele bovenbouw kan daarentegen weinig tot niets afgeleid worden. De moza¨ıeken op het Piazzale delle Corporazioni te Ostia kunnen ook op dezelfde basis ingedeeld worden. Ook hier kan geen goede vergelijking gemaakt worden met betrekking tot de bovenbouw. Aangezien deze groepen niet toelaten informatie te extraheren, moeten we ons misschien op individuele illustraties richten. Enkele veelgebruikte exemplaren om gegevens over de kombuis te achterhalen zijn het Torlonia bas-reli¨ef, de moza¨ıek van het Antiquarium te Rome, de moza¨ıek van de navicularii van Syllectum te Ostia, de moza¨ıek van Th´em´etra of de graffito van Cucuron [Beltrame(2002), p.91-92],[Roug´e(1984), p.233-241],[Gassend(1986), p.1]. De hut op het Torlonia-reli¨ef reikt van de achtersteven van het schip helemaal tot aan de centrale mast (figuur 6,figuur 7). Deze rechthoekige structuur heeft een plat dak die ook effectief als een extra brug gebruikt kan worden. Aan de rechterzijde bemerken we een deur; het hartvormige element aan de linkerzijde moet waarschijnlijk eerder een venster voorstellen. Een onderbouwde schatting van Jean Roug´e stelt de dimensies van de hut op 70 tot 100 vierkante meter. Het is dan ook weinig waarschijnlijk dat dit slechts ´e´en ruimte omvat, maar eerder een reeks vertrekken verbonden via een wandelgang moet zijn [Roug´e(1984), p.237]. De mozai¨ek van het Antiquarium te Rome (figuur8) schetst ons een andere mogelijke kajuitopstelling. Een eerste mini-structuur, die helemaal op het uiteinde van de boeg geplaatst is, kan ge¨ınterpreteerd worden als een toilethokje. Hierna volgt de roerbehuizing. Tenslotte zien we nog het begin van een afgeplatte huttenstructuur, waarbij het opvallendste kenmerk de twee verdiepingen zijn[Roug´e(1984), p.239]. Op de moza¨ıek van de navicularii
4.2 De kombuis volgens verschillende bronnen
28
van Syllectum(figuur 5) staat dan weer een eenvoudigere hut, met vierkante vorm, pal in het midden van het dek afgebeeld [Roug´e(1984), p.240]. Tenslotte brengt de graffito van Cucuron (figuur 9) nog een nuancering met zich mee. In eerste instantie zien we een hut die op de achtersteven staat en volledig beschermd wordt door de hoge romp. Doordat de artiest echter een zekere vorm van transparantie gebruikt, zien we nog een tussenplatform, waarschijnlijk voor de roerganger [Gassend(1986), p.19]. Carlo Beltrame vermoedt dan ook dat er meerdere kleine ruimtes en platformen aanwezig waren op antieke schepen [Beltrame(2002), p.92]. De vraag is echter in welke mate deze afbeeldingen, die vaak in rijkere contexten teruggevonden zijn, representatief zijn voor een doorsnee handelsschip. Om voorgaande veelheid te toetsen, hebben we een selectie gemaakt van scheepskrabbels van niet-artiesten. Redenering die hierbij gevolgd wordt is dat deze enkel de hoofdelementen weergeven. Hoewel we hierop uiteraard geen diepgaande analyses kunnen uitvoeren zoals op moza¨ıeken, moeten de plaatsing en kenmerken van de bovenbouw toch volstaan om bovenstaande te bevestigen of ontkrachten. Een eerste betreft een ongedateerde inkerving in een marmeren grafsteen uit de collectie van de Vaticaanse musea (figuur 10). We zien twee hutstructuren, een grotere op de achtersteven en een kleinere op de boeg van het schip. De arcering laat vermoeden dat de grootste een permanente of volle hut betreft, terwijl diegene op de boeg slechts van tijdelijke aard is of mogelijks een tussenplatform betreft. Een gelijkaardige inkerving gevonden te Coemeterium Kyriacum (Rome) uit de 2e-3e eeuw (figuur 10), heeft ´e´en koepelvormige structuur op de achtersteven. Gekoppeld met de gestroonlijnde vorm van de romp, mag deze representatie waarschijnlijk ge¨ınterpreteerd worden als een militair vaartuig met een baldakijn1 . Een beschilderde tegel uit de 4e eeuw gevonden in het Cimitero di Priscilla (Rome) (figuur 10) toont opnieuw een hutstructuur op de achtersteven. De aanwezigheid van een langwerpig object op het plat dak (schoorsteen?) en enkele stippen (rookwolken) zijn mogelijks te interpreteren als een ´echte kombuis. De richting van de wolkjes is wel verkeerd, maar dit is waarschijnlijk wegens plaatstekort zo gedaan. Tenslotte kozen we nog een graffito uit het Domus Tiberiana op de Palatijn uit de 1e eeuw v.o.t(10). Ondanks de mooi uitgewerkte details, waaronder twee masten met volle zeilen, staat hier hoegenaamd geen bovenstructuur op. Ook de meer eenvoudige afbeeldingen getuigen dus van een zeer diverse invulling van de bovenstructuur. 1
Een correcte reconstructie hiervan kan men in het Antiche Schifffahrtsmuseum te Mainz bezichtigen
4.2 De kombuis volgens verschillende bronnen
29
Naast bovenstaande selectie van de kwalitatief hogere illustraties en de inhoud in het algemeen, moet ook gekeken worden naar het kwantitatief voorkomen van deze structuren. Hiervoor werd de Navis II-databank 2 geraadpleegd. Gebruik makend van een voorgeprogrammeerde filter werd gekozen om enkel die afbeeldingen weer te geven die een ’superstructure’ bevatten. Van de zevenhondervijftig bruikbare antieke records - enkele honderden zijn van latere datum - bleven er nog honderddrieenzeventig stuks over of een povere 23,07%. Rekening houdend met het feit dat de term ’superstructures’ meer dan louter kombuizen omvat, maar ook alle vormen van kajuiten, torens, tenten voor de kapitein, boekhouder of diaetarius [Minaud(2006), p.12-13],etc., mag uit het iconografische bewijs geconcludeerd worden dat kombuizen niet frequent aanwezig waren op schepen. Tenminste niet als structureel bouwwerk.
4.2.2
Kombuis: historisch
Historisch weten we bijzonder weinig over de antieke kombuis. Het probleem ligt vooreerst in het gebruik van anachronistische terminologie. Een kombuis wordt in het Nederlands gedefinieerd als ’het kookapparaat of de keuken op een schip’, naar de 17e eeuwse oorsprong. Het Engelse caboose, uit het 19e eeuwse Empire-jargon omvat ofwel ’een hut op het dek waar koken mogelijk is’ ofwel ’een scheepsoven in openlucht’. Daar de verwoording met oudste roots nog enkel de mogelijkheid tot koken op een schip vereist, geeft de tweede expliciet een locatie weer, namelijk op het dek, alsook een structurele component, een hut3 Beide definities komen uit Merriam-Websters 11th Collegiate dictionnary. Hieraan kunnen we toevoegen dat een antieke oven of haard, de focus, daarentegen wel gekend is4 . Antieke teksten geven ons een tweestrijdig beeld. De weinige passages met betrekking tot structuren gaan eerder over slaapplaatsen of zones waar de bemanning of passagiers enigszins beschermd zijn tegen de zon en andere natuurelementen. Zo trekt de treurende Cornelia zich na de dood van Pompeius terug ’in het binnenste van het schip’ (Lucanus, Pharsalia IX, 109 naar [Roug´e(1984), p.234]). Hoewel dit de aanwezigheid van een hut of keuken op het dek natuurlijk niet tegenspreekt, zou het toch verwonderlijk zijn dat door een aristocratische vrouw de voorkeur gegeven wordt aan een vertrek in het vochtigere en minder hygi¨enische ruim. Misschien was er zelfs helemaal geen scheepskeuken aan boord: zo plaatst Plinius de legende van het ontstaan van glas in volgende context: de bemanning 2
Een door de Europese commissie gesponsorde databank voor scheepsafbeeldingen op objecten, te bereiken via http://www.rgzm.de/Navis2/Home/Frames.htm 3 ( 4 A Dictionary of Greek and Roman Antiquities, John Murray, London, 1875, p.542
4.2 De kombuis volgens verschillende bronnen
30
van een handelsschip legt ’s avonds aan en bereidt zijn warme maaltijd op het strand (Plinius, Nat.Hist., LXV, 191). Dit moet een duidelijk herkenbaar tafereel geweest zijn voor een Romeinse lezer. De Lex Rhodia stelt dat passagiers en handelaars op een schip gebruik mogen maken van de scheepsoven, maar wegens brandgevaar geen vissen mogen grillen (Lex Rhodia II, 10) [Beltrame(2002), p.65]. Deze tekst veronderstelt dat er altijd een scheepsfornuis is.
4.2.3
Keuken: archeologisch vondsten
Het is niet gemakkelijk om Romeinse keukens, van alle eeuwen en periodes, te herkennen in het archeologische record [Ellis(2003), p.28]. Dit was zeker zo aan land. De weinige keukens waren klein, vuil en slecht verlucht. Enkel in rijkere contexten kunnen keukenruimtes onderscheiden worden, maar ook hier blijft een zekere ambiguiteit spelen. Zo heeft men bijvoorbeeld te Olynthos in de ’Villa of Good Fortune’ naast het andron een afgeschermde ruimte met schoorsteen teruggevonden. Door de nabijheid van de badkamer zou deze eventueel ook als stookruimte ge¨ınterpreteerd kunnen worden [Connolly(2000), p.54]. In meer eenvoudige middens maakt men gebruik van draagbare vuren over meerdere ruimtes. Deze ovens, waarvan de oudste types tot op kniehoogte van een volwassen man reikten [Conze(1890), p.135], maar latere hellenistische voorbeelden groter zijn, dienden niet alleen om voedsel te bereiden maar ook als kachel in de winter [?, p.373]. Bij dit voorwerp onderscheiden we twee onderdelen: het laagste gedeelte, met een afgeplatte, cilindrische vorm dient als voet en als reservoir voor kolen5 . De haard zelf, het bovenste gedeelte, bestaat uit een hemisferische bak van zo’n 20cm diep en is doorprikt met gaatjes die de verbranding bevorderen. Het geheel heeft veel weg van een hedendaags barbecuestel en kan gezien de Mediterrane omgeving ook vaak buiten gebruikt zijn. Volledige exemplaren worden echter slechts zelden gevonden. Delos stond bekend als een belangrijk productiecentrum. In de grotere steden had de bevolking slechts een zeer beperkte leefruimte ter beschikking. Koken met zo een haardvuur was niet alleen moeilijk in een benepen ruimte, het was ook ronduit gevaarlijk. De meeste insulae waren immers opgetrokken in het licht ontvlambare opus craticium. Branden waren dan ook bijna dagelijkse kost in het antieke Rome ten minste tot de invoering van beton-en baksteenbouw onder Nero[McKay(1998), p.86]. Het werd dan ook aangeraden om warme maaltijden te kopen, bijvoorbeeld in een taberna. In Pompe¨ı alleen al worden zo’n twintigtal hotels en een veelvoud aan bars-restaurants 5
Hoewel aanmaakhout ook gebruikt kan zijn, moet de voorkeur binnenshuis zeker uitgegegaan zijn naar houtskool. Deze produceren namelijk aanzienlijk minder rook
4.2 De kombuis volgens verschillende bronnen
31
onderscheiden [McKay(1998), p.98]. Uit de landarcheologische contexten blijkt dat een keuken als onderscheiden ruimte al een vrij anachronistisch idee is voor Romeinen. Waarom zou het concept scheepskeuken dan wel bestaan hebben? Voorgaande negerend, wordt naarstig gezocht naar een kombuis met inboedel.
4.2.4
Kombuis: structurele en mobiele restanten op Romeinse wrakken
In het maritiem-archeologische record zijn bewijzen van een aantal permanente kookstructuren gevonden. Een kleine haard werd teruggevonden op het Madrague de Giens-wrak [Parker(1992), p.250], op het Comacchio-wrak [Berti(1985)](11) en het Guernsey-wrak [Rule(1993)]. Deze structuren bestaan doorgaans uit een bakstenen basis met delen in gebakken klei, welke een kookvlak bevatten. Het best bewaarde voorbeeld (figuur 11) uit de vroege keizertijd komt van het Comacchio-wrak. Naast bovenstaande algemene elementen werd ook een dikke aslaag onder een stapeltje hout teruggevonden die de functie ondubbelzinnig bevestigde. Een grillplaat die boven dit haarvuur dienst kon doen, werd ’a breva distanza’ gevonden, hoewel deze mogelijks een secundaire functie had. Ook bij deze kombuisstructuur blijft van de dragende elementen niets over. De brokstukken van tegulae en imbrices, te reconstrueren tot 8 stuks met een gezamelijk oppervlak van 2 meter x 2,8 meter, geven een indicatie van de omvang van het dak boven de kombuis [Berti(1990), p.59-61]. Over de haard van het Madrague de Giens-wrak werd weinig gepubliceerd, maar het zou een gelijkaardige ’foyer a briques’ betreffen [Parker(1992), p.250]. Bakstenen muurtjes of fragmenten gevonden op andere wrakken getuigen hier waarschijnlijk ook van: Les Catalans [Parker(1992), p.247], Petit Conglou´e [Parker(1992), p.309] en Plemmirio B [Gibbins(1989)]. De bijhorende ijzeren grillplaten worden door hun slechte bewaringstoestand slechts zelden gevonden. In grote vaatwerkstudies van bijvoorbeeld Hayes of Robinson vinden we geen melding van deze stukken. Er zijn wel enkele Adriatische voorbeelden gepubliceerd [Jurisic(2000), p.37; fig.29-1, 35]. Uit het typevoorbeeld voortvloeiend worden tegels vaak automatisch aanzien als sporen van een haardstructuur, maar dit is vaak gebaseerd op ongeoorloofde extrapolaties6 . Zo zijn er ook wrakken met volwaardige tegelladingen bekend (Les Roches d’Aurelles), werden tegelfragmenten gebruik om amfoorstoppers mee te maken (Le Palu), of waren ze in het merendeel van de gevallen onderdeel van een afdak(je) ( Procchio) [Parker(1992), p.370, 6
Enkel Nieto Prieto heeft tot nog toe op overtuigende wijze een haard gereconstrueerd bestaande uit tegulae en imbrices Dit was op het Cala Culip IV-wrak [Beltrame(1997), p.335]
4.2 De kombuis volgens verschillende bronnen
32
301 en 29 respectievelijk]. Deze laatste zijn echter vaak in zo een beperkt aantal teruggevonden (2 stuks in Capo Graziano A en F, wat brokstukken in Chr´etienne C) dat ook deze hypothese niet veralgemeend mag worden. Bewijzen voor een kombuis vinden we in zeldzame gelegenheden ook door een analyse van de scheepsconstructie terug. Bij het Guernsey-wrak was een uitsparing in het dek gemaakt nabij de achtersteven [Rule(1993), fig.030]; het Punta Scaletta-wrak zou een afzonderlijk boegkasteel gehad hebben [Parker(1992), p.359]. Naast deze permanente structuren kunnen we ook eens nagaan hoe vaak losstaande apparaten teruggevonden worden. In eerste instantie werd gedacht dat zeelui dezelfde apparaten gebruikten als ze thuis gewoon waren. Marie Leonard was er in 1973 van overtuigd dat er in de nabije toekomst ovens gevonden zouden worden op scheepswrakken [Leonard(1973), p.22], hoewel ze toch kanttekeningen plaatste bij de stabiliteit van deze elementen op ruige zee. Tot op heden zijn er geen teruggevonden. In het archeologisch onderzoek zijn wel een aantal andere kookfaciliteiten opgedoken. Op onder andere het C´efalu, Cap Benat 3 en Barth´el´emy B-wrak zijn badkomforen gevonden [Purpura(2003)]. Dit zijn kleinere, loden varianten van de huishoudelijke ovens, die meer aangepast zijn aan een ruwer milieu. Ze werken als volgt: ’In pratica, il foculus funzionava sul principio di un moderno sistema di raffreddamento di un motore. L’acqua circolava in maniera naturale, grazie alle differenze di temperatura che si creavano nel serbatoio, e la superficie esterna del fornello fungeva da scambiatore di calore con l’aria. Il calore, inoltre, veniva eliminato anche attraverso il ’camino’ grazie all’evaporazione dell’acqua [Beltrame(2002), p.63]. Door het geringe aantal kunnen nog geen uitspraken gedaan worden over chronologie, maar er kan opgemerkt worden dat de oudste exemplaren (2e eeuw) uit de Adriatische Zee komen7 , terwijl de Mediterrane stukken uit de (late) keizertijd stammen. Een andere zeer interessante mogelijke mobiele structuur, die goed aansluit met bovenstaande iconografische conclusies, is afkomstig van de tubuli fittili. Bij de verklaring van de aanwezigheid van deze elementen op het Giglio Porto-wrak komt Piero Dell’amico tot volgende redenering.(a) Deze keramische buizen kunnen door hun grote diameter onmogelijk functioneel geweest zijn als onderdeel van de scheepspomp.(b) Hun geringe aantal en lage kostprijs sluit de mogelijkheid uit dat deze behoorden tot de handelslading, hoewel er natuurlijk altijd een aantal residuaire exemplaren kunnen zijn.(c)De goede stapelmogelijkheden van deze objecten maakt ze ideaal om bepaalde constructies te dragen 7
Deze stukken zijn op het Izmetiste en het Viganj-wrak gevonden, beide met een lading van zogenaamde ’Eastern Coarse Wares’[Jurisic(2000), p.36-37]
4.3 Kombuis samenvatting
33
[Dell’Amico(2003), p.35-36]. Het ondersteunen van de vloer van een haardstructuur, waarvan het vuur het houten dek zeker niet mag raken of beschadigen, past perfect in dit plaatje. Deze toepassing van tijdelijke installaties leent zich volgens ons dan ook goed voor het gebruik van een grillplaat, hoewel hier vooralsnog geen enkel bewijs van boven water gekomen is.
4.3
Kombuis samenvatting
Nu we grondig ingegaan zijn op de kombuisstructuren op Romeinse handelsschepen, kunnen we een aantal stellingen plaatsen. Op basis van het iconografische luik kunnen we twee zaken vaststellen. (a) De iconografie getuigt van een veelvoud aan vaartuigen en mogelijke dekstructuren, zowel in rijkere als armere contexten. Er kan dan ook geen sprake zijn van de ene, ware kombuis. (b) Deze variatie uit zich ook ruimtelijk. Historisch kwamen we bijzonder weinig te weten over de kombuis. De Lex Rhodia leert ons eerst dat er telkens een scheepsfornuis aanwezig geweest moet zijn. Hoewel er structuren in het inwendige van een schip vermeldt worden in antieke bronnen, vinden we geen aanwijzingen voor een bovenbouw. Deze afwezigheid, gecombineerd met het fragment van Plinius de Oudere, wijst ons er misschien op dat er helemaal geen kombuis was op schepen in de Romeinse periode? Weer een ander verhaal vinden we terug in archeologische vondsten. Uit opgegraven contexten op land blijkt vooreerst dat een keuken als ruimte een anachronistisch concept is voor Romeinen. Op schepen vinden we sporen van heuse permanente structuren in baksteenbouw terug. Soms werd deze haardconstructie, zoals ook te Yassi Ada, ook met tegels gemaakt, hoewel gebakken kleitegels nog vele andere toepassingen hadden op wrakken. Indicaties voor een permanente structuur uit scheepsconstructie zijn dankbaar maar extreem zeldzaam. Ook draagbare structuren waren in gebruik op schepen. Vooreerst zien we badkomfoortjes, een aanpassing van een gangbaar huiselijk systeem naar een veeleisender milieu. Daarnaast is de interpretatie van tubuli fittili als goed stapelbare ’duploblokken’ een aanwijzing naar niet-permanente, snel op-en afbouwbare haardstructuren. Grillplaten kunnen een onderdeel zijn van de permanente ovens, hoewel het ook niet onmogelijk lijkt dat ze een meer
4.3 Kombuis samenvatting
34
mobiel gebruik kenden. Alle hier vermelde structuren en objecten zijn teruggevonden, maar zijn statistisch ondervertegenwoordigd in het archeologische record. De locatie van de vondsten neigt toch naar een concentratie op de achtersteven, hoewel elke context afzonderlijk bekeken moet worden. Het belang van een goede documentatie tijdens de opgravingen en een ondubbelzinnig site-plan primeert hiervoor. De vraag is in welke mate een site-plan, meestal opgenomen in een plat vlak, deze analyses toelaten. Tenslotte kunnen we uit alle geraadpleegde bronnen stellen dat een antieke kombuis niet noodzakelijk een afzonderlijke kookruimte impliceert. Op basis van bovenstaande kunnen we stellen dat het dan ook niet interessant is om de locatie van een kombuis vast te leggen in een rigoreuze definitie en te hanteren als interpretatiesleutel.
KOMBUISMATERIAAL: HOE ONDERSCHEIDEN
35
Hoofdstuk 5 Kombuismateriaal: hoe onderscheiden Nu we de wraksiteformatieprocessen en de mogelijke kookstructuren aan boord van een Romeins handelsschip grondig bekeken hebben, kunnen we overgaan naar het tweede grote onderdeel van deze Masterproef, namelijk de kombuiswaar. We beginnen met de defini¨ering van deze groep artefacten. In hoofdstuk 2 zagen we reeds een aantal artefacten die aan boord waren ten behoeve van vrije tijd en karweien. Deze horen alvast niet bij de kombuiswaar. Rest ons nog de twijfelgevallen toe te wijzen. Carlo Beltrame en andere auteurs geven hiervoor meestal twee hoofdeigenschappen op. Een eerste is de locatie op het schip, een tweede het voorkomen van artefacten in unieke of een beperkt aantal exemplaren. We onderzoeken in dit hoofdstuk dan ook eerst de geldigheid van deze hoofdcriteria. Daarna kijken we even welke andere criteria eventueel nog gehanteerd worden in publicaties. Ook deze worden beknopt ge¨evalueerd. Hieruit halen we tenslotte de criteria die door ons gebruikt zullen worden in de cataloog van kombuismateriaal.
5.1
Gebruikswaar op basis van locatie op de site
We zagen in een voorgaande hoofdstuk (3) dat er vrij veel processen werkzaam zijn op wraksites die de oorspronkelijke spreiding van artefacten kunnen be¨ınvloeden. Kunnen we artefacten dan ook aan de hand van locatie op site indelen bij de groep kombuismateriaal? Wanneer we opgravingsverslagen bekijken, vinden we meerdere definities voor gebruikswaar. In het eerste lid van deze definities wordt telkens verwezen naar de locatie op het
5.1 Gebruikswaar op basis van locatie op de site
36
schip. Een duidelijk voorbeeld komt uit het tweede interimrapport van het Plemmirio B-wrak: ’Initial functional attribution of objects to the domestic assemblage in a classical merchant shipwreck can be tested by examination of the spatial relationships between artefacts on the site. The galley and living area will often have been positioned at one end of the ship, most probably the stern (cf. Bass and van Doorninck, 1982: 87-121), and even in a partially incoherent site such as Plemmirio B the majority of domestic items may be seen to cluster markedly around tiles and bricks from a cabin roof and cooking hearth. Whereas cargo material in an open hold might be scattered widely in a destructive wrecking, an enclosed, solidly constructed galley area might in some circumstances retain its form and contents until the part of the ship containing this structure had settled on the seabed’ [Gibbins(1989), p.5-6]. Ook in thesissen komt deze idee steenvast naar voor: objecten werden gevonden in het deel van het schip dat ’verondersteld wordt de kombuis geweest te zijn’ [Danis(2002), p.6] of ’utilitarian objects intended for the crew’s use were designated as such either from their location on the wreck in the bow or stern of the ship, which were areas for storage kept separate from the main cargo hold (...)’ [Trego(2004), p.8]. Deze verlenen vrij vaak hun autoriteit aan de opgraving en reconstructie van de kombuisstructuur op het Byzantijnse Yassi Ada wrak. Zoals we echter gezien hebben in in sectie 4.1 betreft dit geen ordinaire keuken zoals die misschien wel verwacht kan worden op een doorsnee handelsschip. Aan de hand van enkele voorbeelden pogen we dan ook het absolute karakter van deze eigenschap te onderzoeken. Wanneer men naar de locatie van de haardstructuren en kombuisobjecten kijkt op een siteplan, vinden we inderdaad vaak een concentratie op de achtersteven [Beltrame(2002), p.5]. Hoewel dit de meest stabiele plaats op een schip is [J´ez´egou(2008), slide 17], hoeft dit echter niet predeterminerend te werken. Af en toe zien we, zoals iconografisch ook gebleken is (4.2.1), zowel voor- als achteraan een ruimte. Op het Dramont D-wrak bijvoorbeeld, werd naast een afdak op de achtersteven ook een kombuis op de boeg herkend [Beltrame(1997), p.335]. Op het Dramont C-wrak ligt de hut zelfs volledig centraal. Het onderscheid tussen boeg en achtersteven is ook niet altijd voor de hand liggend wanneer er niets bewaard is van de bovenstructuur van het schip. Hiervoor kijkt men dan meestal naar de ligging van de ankers of de resten van de scheepspomp, maar ook hier zijn geen absolute criteria. Zeker in het geval van loden ankerstokken, waarbij meerdere exemplaren nodig waren om
5.1 Gebruikswaar op basis van locatie op de site
37
het vaartuig te verankeren, waren reserve-ankers aanwezig aan boord [Beltrame(2002), p.20]. Ook in wrakken waar door financi¨ele beperkingen weinig opgemeten werd, bemerkte men wel eens afwijkingen. Bij de publicatie van het Mljet-wrak bijvoorbeeld schrijft Irena Radic-Rossi: In geringeren Mengen wurde dieses keramische Kleinmaterial allerdings auch an anderen Stellen des Fundplatzes gefunden [Radic(1993), p.117] De oplossing ligt volgens Carlo Beltrame in het uitvoeren van een grondige analyse op het niveau van de locatie, aangezien typologische analyses ontoereikend gebleken zijn [Beltrame(1997), p.336]. Het site-plan draagt dus een grote verantwoordelijkheid. Verantwoordelijkheid dient echter niet verward te worden met onbuigzaamheid. Zo is het bijvoorbeeld overduidelijk op het site-plan van het Sa Nau Perduda-wrak (CAT) [Foerster(1972)]) dat alle objecten van de rotspartij op 28 meter diepte afgegleden zijn naar de holtes op 29 meter en dieper. Er is dus zeker geen concentratie van het materiaal in het centrum van de site. Het enige teruggevonden tegelfragment zal waarschijnlijk van ondiepere bodems afgegleden zijn en hoeft niet ge¨ınterpreteerd te worden als een afdak op de boeg of dergelijke. Ook het site-plan van wrak Pisa-B, een handelsscheepje van zo een 9,5 meter lengte dat gevonden werd tijdens infrastructuurwerken voor een nieuw spoortraject te Pisa-San Rossore, moet aandachtig ge¨ınterpreteerd worden. Dit schip is lichtjes gekanteld om ´e´en zijde, waardoor een deel van de lading lichtjes verschoven is ten opzichte van de oorspronkelijke positie1 . Het overige deel van de inboedel is over de rand heen gegleden. Het herleiden van dit materiaal zou een eenvoudige opgave moeten zijn, ware het niet dat 4 m verderop het eveneens gekantelde wrak Pisa-E ligt. De auteurs geven dan ook objectief weer in welke zone een artefact gevonden werd, zonder toewijzingen aan wrak B of E. Naast deze detailkritiek met het oog op een goede interpretatie is het belangrijk om op te merken dat heel wat oudere opgravingen niet over een (gepubliceerd) site-plan beschikken. Aan de allereerste opgravingen onderwater, waaronder Antikythera en Mahdia, namen zelf geen archeologen deel [Taylor(1965), p.36; p.39]. Ook de twee wrakken van Grand Conglou´e, toch een halve eeuw later, hebben lange discussies veroorzaakt die eenvoudigweg vermeden konden worden met een goede vondstregistratie. Bepaalde objecten kunnen onmogelijk nog aan ´e´en van beide toegewezen worden, waaronder eenvoudiger materiaal zoals kombuiswaar [Long(1987), p.9-12]. In de jaren 1950, maar ook nog recenter zoals bij Isole Tremiti [Freschi(1982), p.91-96], werden enkel de amforen voorgesteld op de site1
Volgens de publicatie liggen een reeks amforen nog in wankele rijen bovenop elkaar [Bruni(2000), p.42]
5.2 Gebruikswaar op basis van numerieke aanwezigheid
38
plannen. Dit was gebonden aan een academische vraagstelling naar de stapelmethoden -en mogelijkheden van deze containers op een Romeins schip. Hoewel men hiermee tot een oplossing van het gestelde probleem gekomen is, zijn deze gewijzigde plannen onbruikbaar voor andere vraagstellingen zoals de onze. Tenslotte zorgt de afgescheiden invalshoek van de vorsers, nautisch of maritiem, voor een ondervertegenwoordiging van de andere tak in verslagen. Zo lijkt het site-plan van het Cavali`ere-wrak wel erg schematisch en onvolledig vergeleken bij de minitueuze plan van de scheepshoutreconstructie [Gassend(1978), p.15; p.61]. We kunnen stellen dat het gebruik van een site-plan bij een goede appreciatie van een wraksite bijzonder belangrijk is. Er kunnen twee opmerkingen gemaakt worden met het oog op toewijzing van boordmateriaal op locatie. Vooreerst zijn vele plannen ontoereikend: zo stellen ze bijvoorbeeld enkel amforen voor, of staat ´e´en symbool voor een groep ’petite vaiselle’ (CAT). Andere zijn gewoonweg onbestaande. Daarnaast mag een plan ook niet als star aanzien worden. Zo is de spreiding van artefacten op het Sa Nau Perduda-wrak te wijten aan post-depositionel processen en helemaal geen weerspiegeling van de oorspronkelijke toestand. De onderzoekers van deze sites zijn er vaak niet in geslaagd om goede, objectieve site-plannen op te stellen en hebben zo de verdere onderzoeksmogelijkheden toch enigszins beperkt. Er moet dus gepleit worden om meer aandacht te besteden aan het maken van bruikbare, indien mogelijke drie-dimensionele, site-plannen [Beltrame(1997), p.339]. Rekening houdend met al dit voorgaande blijft het criterium wel geldig, maar kan het niet aanzien worden als het belangrijkste, op zich staande criterium bij een toewijzing van boordmateriaal.
5.2
Gebruikswaar op basis van numerieke aanwezigheid
De tweede voorwaarde om tot het boordmateriaal gerekend te worden, zoals aangehaald in de inleiding van dit hoofdstuk, ligt in de numerieke aanwezigheid. Voor een gangbare definitie gaan we opnieuw naar Gibbins: further means of ascertaining attribution is assessment of the numbers of each functionally defined category of object on board the original ship. In the middle-late Imperial Roman period,the most common North African forms of utilitarian kitchen and table pottery in a typical shipwreck domestic assemblage would also have been exported around the Mediterranean, and may therefore have been present alternatively as part of a cargo consignment. (...) This type of quantitative analysis is of special
5.2 Gebruikswaar op basis van numerieke aanwezigheid
39
significance in the case of amphoras, since individual examples of small, more manageable containers appear often to have been retained from a previous cargo or brought on board specifically as liquid storage receptacles for the crew [Gibbins(1989), p.5-6]. Of bij Kristine Trego bemerken we deze gedachtegang. Objecten die in beperkte aantallen teruggevonden worden, vaak met beperkte(of zonder) versiering, worden verondersteld aan boord van het schip te zijn ten behoeve van de bemanning [Trego(2004), p.5]. Het feit dat het automatisch om eenvoudige stukken zou moeten gaan, bevat a priori een waardeoordeel over de status van de bemanning. Hoe sterk deze gedachtegang echter een vereenvoudigde weergave van de realiteit is, demonstreren we met twee antieke documenten: Een eerste is een inscriptie in een wastafeltje van de bekende Sulpicii-familie, gevonden in Agro Murecine (AE, 1974, 269. Naar [Houston(1988)]): (...)Accipies de naue Octa amphoras uini X, sematas VI, aceti LXXVII, cro[ci]na Sicula XVI,... (...)Jij ontvangt van het ship Octa(via?): 10 amforen met wijn, 6 half-amforen, 77 met azijn, 16 met Siciliaanse saffraanolie,...
Dit fragment leert ons een aantal nuttige zaken voor deze studie. De desbetreffende koopman, een zekere Theophilus, zal in de nabije toekomst een voorafbepaalde, eerder kleine en diverse lading koopwaar ontvangen. Aangezien een handelsschip met alleen deze hoeveelheid nooit rendabel kan uitvaren, zullen er waarschijnlijk nog bestellingen of producten van andere koopmannen aan boord meereizen. In de Romeinse tijd hebben er dus ook handelsschepen rondgevaren met een amalgaam aan verschillende producten, ware drijvende bazars. Denken we bijvoorbeeld aan het Comacchio-wrak: naast halffabrikaat hout treffen we vaatwerk, glas, negenennegentig zilveren ingots, leer en zes metalen votieftempeltjes aan [Morel(1996), p.150]. Ook op laat-republikeinse tankers zoals het Madrague de Giens-wrak, met een geschatte lading van 375 ton [Pomey(1978)], kunnen sporen van kleinschaligere handeltjes aangetroffen worden. Zo werden vijftien Dressel 1A amforen, die zorgvuldig gegroepeerd waren nabij de kombuisruimte door Bernard Liou niet tot het boordmateriaal gerekend: ’un petit lot de cargaison compl´ementaire peut se poser’ [Liou(1985), p.563]. Eenzelfde situatie is gebleken uit de analyse van de spreiding van artefacten op het wrak Ouest-Embiez 1 met als primaire lading glas. Hiernaast vervoerde de bemanning een kleine lading Zuid-Italische
5.2 Gebruikswaar op basis van numerieke aanwezigheid
40
wijn [J´ez´egou(2008), slide 14]2 . Op het Tradeli`ere-wrak tenslotte zijn ook een beperkt aantal Dressel 9-amforen (met graffito) en Punische amforen gevonden die ook niet rijmen met het boordmateriaal[Pollino(1986), p.178]. Stellen we nu dat de hierboven aangehaalde Siciliaanse saffraanolie een luxeproduct is, dan hebben zestien gevulde amforen - een getal dat quasi samenvalt met de supplementaire lading in het Madrague de Giens-wrak - al een aardige waarde. Het feit dat bepaalde items in geringere mate aanwezig zijn op een wrak mag dan ook niet automatisch ge¨ınterpreteerd worden als behorend tot het boordmateriaal. Een tweede fragment, afkomstig uit de Alexandrijnse roman ’Leukippe en Kleitophon’, brengt iets anders aan het licht: Het schip waarmee beide geliefden Tyrus ontvlucht zijn komt in een zware storm terecht. Een van de handelingen beschreven door Achilles Tatius gaat als volgt:(Boek III, II, 9, Griekse tekst en vertaling uit Hodoi Elektronikai3 cfr. [J´ez´egou(2008), slide 22]) KaÈ o kubern thc ekèleue riptein tän fìrton.
dikrisic dà ouk ©n argÔrou kai
hrusou präc all ti twn eutelon ll panta omoiwc hkontizomen éxw tyc nhìc. polloÈ dà Kai twn empìrwn, aitoi twn oikeiwn lambnontec en oic eÙhon tc elpidac ¹thoun epeigìmenoi.
De stuurman gaf het bevel om de lading overboord te gooien. Er werd geen enkel verschil gemaakt tussen goud en zilver en zaken die geen enkele waarde hebben; we wierpen alles in zee zonder onderscheid. En velen onder de koopmannen namen zelf hun koopwaar, waarin ze hun hoop hadden gevestigd, en gooiden ze naar de eeuwigheid. Deze passage verhaalt duidelijk dat de verschillende handelaars persoonlijk op het schip aanwezig waren bij de overtocht. Van dit laatste hebben we mogelijks zelfs bewijs op het Cavali`ere-wrak. Tussen de lading kunnen een aantal objectgroepen afgebakend worden op basis van herkomst. Zo hebben kommen en kannen in Ampuritaanse grijze waar, sombreros de copa en eventueel het gezouten varkensvlees een Spaanse origine, terwijl aardewerk en wijnamforen typisch Campaans zijn. Op basis van voorgaande herkomstgroepen en de vondst van een dozijn munten wordt een handelsroute verondersteld tussen Itali¨e, Massilia, Carteia en Numidia [Gassend(1978), p.91]. De uitputtingsslag die dit kleine, 2
Dit was ´e´en van de cases van Marie-Pierre J´ez´egou op het DEGUWA-congres in februari jongsleden (2.3.2) om de gangbare kombuiscriteria aan te vechten. 3 Een project van de UCL, te bereiken op http://mercure.fltr.ucl.ac.be/Hodoi/concordances/intro.htm
5.2 Gebruikswaar op basis van numerieke aanwezigheid
41
eenvoudige scheepje (13 meter lengte) hiervoor zou moeten geleverd hebben is echter aanzienlijk. Parker insinueerde al dat het waarschijnlijk eerder lokale kustvaart betrof, waarbij elke interessant aanbod, zij het nu transport van varkensvlees of fijn aardewerk, aangenomen werd door de bemanning [Parker(1992), p.134]. De gevonden munten zouden dan de persoonlijke eigendom van de meereizende handelaars zijn. Bij gebrek aan een goed site-plan kunnen we deze redenering niet toetsen, maar we volgen ze onder voorbehoud. Het Comacchio-wrak, tenminste de verwijzingen in de publicatie afgestemd op het site-plan, laat wel toe om enige nuancering aan te brengen over de opvarenden. Wanneer we bijvoorbeeld op dit plan de gevonden olielampen uitzetten, waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen deze die duidelijke gebruikssporen vertonen en lampen die als nieuw/ongebruikt beschouwd kunnen worden, kunnen we volgende redenering maken (13). De 16 lampen zijn in drie clusters gegroepeerd. E´en van deze concentraties bevindt zich binnen de kombuisruimte, die aan de achtersteven gesitueerd is. De twee lampen die eigendomsmarkeringen dragen liggen hier ook binnen. De overige clusters liggen langsheen de centrale as van het schip met een lichte neiging naar bakboord. De gebruikte lampen zijn echter verspreid over alle groepjes. In elke groep is ongeveer twee derde van de lampen in gebruik geweest tijdens de vaart. Typologisch behoort het merendeel tot Dressel 3-types, hoewel ook ´e´en Dressel 2-lamp (kombuiscluster, niet gebruikt) en ´e´en zogenaamde ’Vogelkopflampe’ (cluster nabij 17-18C, gebruikssporen) teruggevonden werden. De lange en smalle rechthoek, bepaald door de cluster nabij 12C en diegene nabij 17-18C, wordt als een passagiersruimte beschouwd op basis van associatie met andere vondsten, zoals een houten kistje met een bronzen aryballos in [Berti(1990), p.61]. Hieruit volgt dat de passagiers zelf olielampen bij zich hadden om licht te maken. Louter op basis van een criterium als ’beperkte aantallen’ zouden alle zestien lampen (of toch de elf gebruikte) als boordmateriaal ge¨ınterpreteerd zijn. In dit geval is echter duidelijk geworden dat slechts zes (of zeven op basis van locatie) met zekerheid eigendom van de bemanning waren. We zagen dus duidelijk, zowel aan de hand van tekstfragmenten als van archeologische cases, dat een numerieke toewijzing vooringenomen is en geen rekening houdt met de aanwezigheid van handelaars of passagiers aan boord, noch met kleinschaligere transacties van de kapitein en/of bemanningsleden. Als losstaand criterium mag deze dus zeker niet gehanteerd worden. In combinatie met andere criteria is dit argument mogelijks wel toepasbaar. De tweedeling handelswaar en boordmateriaal kan in bepaalde gevallen zelfs arbitrair zijn. Op schepen met een aantal venters is winst het grootste goed en in principe alles, ook hun kookpotten en bezittingen, verkoopbaar bij een interessant aanbod [Morel(1996), p.151].
5.3 Andere indicatieve criteria
5.3
42
Andere indicatieve criteria
Zoals we net gezien hebben, blijkt het dus bijzonder moeilijk om algemeen geldende, losstaande criteria voor een toewijzing van het boordmateriaal op te stellen. Carlo Beltrame ziet dit ook in en doet een aantal extra voorstellen [Beltrame(2002), p.42]. Sporen van gebruik die ge¨ınterpreteerd kunnen worden als voorafgaandelijk aan de schipbreuk Resten van roet of houtskool die wijzen op een gebruik op een haardvuur of in een ovenstructuur Graffito die kunnen wijzen op persoonlijk bezit Een datering die veel ouder is dan de koopwaar in het ruim Kwalitatief minder materiaal
We bespreken dit lijstje kort. Gebruikssporen kunnen een aanwijzing zijn voor kombuismateriaal. Deze gedachtegang gaat echter kort door de bocht: was alle handelswaar op een schip wel nieuw? Bepaalde containers, zoals amforen of dolia leenden zich uitstekend tot hergebruik, zoals reeds aangehaald (??). In de literatuur vinden we naast deze containers niet onmiddellijk een stuk keukengerei met gebruikssporen terug. Een mogelijke verklaring gaat als volgt: enerzijds zullen grote een doorsnee stuk tafelwaar onbruikbaar gemaakt hebben. Deze zullen dus snel vervangen zijn en niet veelvuldig aanwezig op een wraksite. Anderzijds worden meer subtiele onvolkomenheden ten gevolge van gebruik, zoals slijtagesporen op mortaria, nog slechts zelden onderzocht in de archeologie. Hoewel dit type sporen volgens ons wel courant is, laat de huidige wijze van materiaalstudie niet toe om uitspraken hierover te doen. In tegenstelling tot voorgaande zijn een roetlaag of houtskoolfragmenten het meest eenduidige bewijs voor een functie in de kombuis. Op het Cavali`ere-wrak bijvoorbeeld zien we verschilende stukken grove waar met roetige onderzijde: kookpotten, schotels, schenkkannen en kruiken alsook twee lampen [Gassend(1978)]. Op het Grado-wrak zijn heel wat spullen met vuurschade boven gekomen: bekertjes, ollae en olletta, pannen en deksels[Beltrame(2002), p.116]. Dit soort bewijs komt veelvuldig voor op Romeinse wrakken. In de cataloog van Beltrame tellen we 17 wrakken met een aantal zwartgeblakerde artefacten [Beltrame(2002)], in de cataloog van Parker zal dit waarschijnlijk nog hoger liggen.
5.4 Kombuismateriaal: samenvatting
43
Graffito op aardewerk, ingekrast na de bakking als een aanduiding van persoonlijke eigendom vinden we op verschillende wrakken terug. Deze kunnen vrij eenvoudig van aard zijn. Op het Comacchio-wrak vinden we een ingekrast ankertje op een olielamp [Berti(1990), p.83], terwijl de voet van een patera teruggevonden op het Albenga-wrak een kruisje draagt [Beltrame(2002), p.103]. Pogingen tot echte namen of initialen zijn ook tot ons gekomen. Op het Chr´etienne M1-wrak zijn enkele bekers en schotels in vernice nera met weinig leesbare letters gemerkt [Joncheray(1996), p.105-106] en op het Grand Ribaud D-wrak zijn acht of negen potten drager van een reconstrueerbare graffito [Hesnard(1988), p.76]. Dit volstaat voorlopig, op de graffito en eventuele gevolgtrekkingen hieruit komen we terug in een later punt (6.3.2). Grote verschillen in datering kunnen mogelijks wijzen op een blijvend gebruik op een schip. Zo kan een scherf van een zwartverniste campaanse schotel op het Grand Ribaud-D wrak, vorm Lamboglia 5-7 als residuair beschouwd worden. De Campaanse waar verdwijnt immers in het midden van de eerste eeuw v.o.t, terwijl het wrak op 9 jaar v.o.t gedateerd werd [Hesnard(1988), p.68]. Verder zijn hier echter weinig voorbeelden van gekend. Het laatste criterium in de lijst is waarschijnlijk slecht geformuleerd door de auteur. Reeds in de jaren 1970 is de idee dat enkel het overzeese transport van meer luxueuse goede afgewerkte producten rendabel was, weerlegd door de vondsten van de onderwaterarcheologie. Belangrijke wrakken zoals Madrague de Giens, Albenga en Spargi vervoerden aanzienlijke hoeveelheden gewone waar in hun ruim. In de Adriatische Zee zijn zware ladingen van de zogenaamde ’Eastern Coarse Wares’ gevonden [Jurisic(2000), p.34].
5.4
Kombuismateriaal: samenvatting
We komen tot het vervelende besluit dat geen enkele van deze criteria een absoluut karakter heeft. Dit valt welliswaar te verklaren. Elk van deze criteria berust op een logica die voortvloeit uit een evaluatie van bepaalde artefacten van een wraksite. Deze was in de specifieke context correct. Zo was de combinatie van de criteria ’locatie op site’, ’aantal exemplaren’ en ’roetsporen’ doorslaggevend in de toewijzing van zes olielampen op het Comacchio-wrak. Of de combinatie ’locatie op site’4 , ’graffito’ en een goede MNI-analyse op het Grand Ribaud D-wrak voldoende onderbouwd om een deel van de Campaanse waar als bemanningsmateriaal aan te nemen [Hesnard(1988), p.76]. De fout ontstaat echter wanneer 4
Hoewel deze site niet volledig werd opgegraven, werd alles minitieus ingemeten en gekarteerd.
5.4 Kombuismateriaal: samenvatting
44
deze logische patronen geabstraheerd worden naar criteria die altijd geldig zouden moeten zijn. Zo wordt natuurlijk het beeld van een statische leven op zee met enkel technologische evolutie (zie ??) bevestigd. De taak van verklarende modellen is dan ook niet om het denkproces weg te nemen, maar enkel om de situatie enigszins begrijpbaarder te maken bij grote syntheses. Nu we deze bemerkingen gemaakt hebben, die eerder theoretisch zijn van aard , kunnen we de proef op de som nemen: vallen onze voorstellen te rijmen met de archeologiche praktijk? Voor deze invulling werd een selectie gemaakt van ´e´enentwintig wrakken, allen ruwweg gedateerd binnen een periode van 150 jaar (125 v.o.t tot 25 na Chr.). Een beknopte schets van elk wrak, gevolgd door een tabel met de objecten die mogelijks kombuismateriaal waren en (eventueel) een bewerkt siteplan is te vinden in de bijhorende ’Cataloog van kombuismateriaal’. Bij de vergelijking van de wraksites zullen de toewijzingen tot het kombuismateriaal eerder gebaseerd zijn op een logische reflectie over en combinatie van deze criteria, zowel deze gemaakt door de auteur(s) van het corresponderende werkstuk als door onszelf, dan een letterlijke toepassing van al deze voorwaarden.
DISCUSSIE
45
Hoofdstuk 6 Discussie In dit hoofdstuk zullen we data, opmerkingen en theorie¨en naar voor schuiven steunend op de inhoud van de ’Cataloog van kombuismateriaal’ (in bijlage). Teneerste zullen we de criteria waarop de toewijzing tot het kombuismateriaal gebeurde onderzoeken. Welke argumenten zijn aangetroffen op de scheepswrakken en in welke mate? Wat leert ons dit? Vervolgens zullen we de verzamelde gegevens over de inboedel van de kombuis bespreken. Waaruit bestond de batterie de cuisine op een handelsschip in de besproken periode? Zijn er grote verschillen tussen bepaalde schepen en zoja hoe zijn deze mogelijks te verklaren? Tenslotte zullen we een poging ondernemen om hieruit indirecte informatie af te leiden. Kan de inhoud van de kombuis ons bijvoorbeeld iets vertellen over de levensomstandigheden aan boord, over de maatschappelijke positie van een zeeman of over zijn herkomst?
6.1
Evaluatie van gebruikte selectiecriteria
De resultaten en afleidingen die hierna volgen (punt 6.2, punt ??) zijn gebaseerd op de selectie van artefacten. Het is dan ook bijzonder belangrijk om in gedachten te houden dat de selectiecriteria voor deze gegevens doorslaggevend zijn; andere criteria zullen ongetwijfeld een afwijkende samenstelling en dus beeld van de inhoud van de scheepskeuken oproepen. De aangewende argumenten om een bepaald artefact als kombuiswaar te herkennen staan per wraksite in de ’Cataloog van kombuismateriaal’ (CAT p.6-8, 10-11, 13-14, 16-26, 28-30). We kunnen deze samenbrengen in een tabel (figuur 14) en bespreken. We zien dat het criterium ’locatie op site’, zoals hierboven besproken en becommentarieerd, in slechts elf van de ´e´enentwintig wrakken bruikbaar was. Deze 52% valt mooi samen met de wrakken waarvoor een matig tot goed site-plan beschikbaar is. De overige 48% overlapt
6.1 Evaluatie van gebruikte selectiecriteria
46
vooral met de oudere opgravingen zoals Antikythera, Mahdia en Grand Conglou´e B. Indien bij elke nieuwe opgraving voldoende werk gemaakt zou worden van een site-plan, zou dit argument veel doorslaggevender kunnen worden dan het nu is. Het argument ’aantal’ of numerieke aanwezigheid kon in negen van de ´eenentwintig wrakken gebruikt worden. Van die negen hebben slechts ´e´en op drie ook het criterium ’locatie’; ze hoeven dus geenszins als tandem beschouwd te worden. De kolom ’gebruikssporen’ is akelig leeg. Dit kan als volgt verklaard worden: maar al te vaak is het niet mogelijk om een onderscheid te maken tussen gebruikssporen voorafgaandelijk aan de schipbreuk en sporen ten gevolge van een verblijf op de zeebodem. Sommige artefacten zijn ook erg beknopt gepubliceerd. Hoewel dit type sporen misschien wel bruikbaar is, valt ze niet binnen de mogelijkheden van een literatuurstudie. ’Graffito’ kan op zes van de ´e´enentwintig wrakken teruggevonden worden. Met uitzondering van een Dressel 9-amfoor (CAT p.19b) zijn allen aangebracht op schotels (tafelwaar). Dit is vrij logisch: kookpotten werden gemeenschappelijk gebruikt en hoefden dan ook niet individueel gemarkeerd te worden. ’Roetsporen’ of andere tekenen van een gebruik in een oven of op een haardvuur worden op acht wrakken aangetroffen. Deze zijn telkens op de buitenzijde van kookpotten en urnes teruggevonden. De sporen op deze laatste bevestigen dat olla naast een opslagfunctie ook vuurvast zijn en als kookrecipient kunnen dienen. Dit criterium beperkt zich dus tot een onderdeel van de kombuiswaar, namelijk de ’Cooking Wares’. Bij de inventaris van het Cavali`ere-wrak zit echter een schotel met roetsporen op de buitenzijde (CAT p.8b). Het argument ’kwalitatief grover materiaal’ komt vijfmaal voor in de lijst van ´eenentwintig. Hierbinnen kunnen we nog twee groepen samenstellen. De eerste groep omvat de schepen met een exclusieve lading zoals Mahdia en Fourmigue C. Hier vallen de paar aardewerken kommetjes en schotels onmiddellijk op. De tweede groep, waarbinnen het Antikytheraen Cavali`ere-wrak valt, vervoerden een complementaire lading aardewerk. De toewijzing van een deel van dit aardewerk tot kombuiswaar is meestal gestoeld op een uitgesproken grover karakter. Zo werd een nieuw uitziende lading tafelwaar, ’pots no°8-15’, niet tot het kombuismateriaal gerekend, terwijl een aantal gelijkaardige maar meer rudimentaire potten, ’no°16-27’ wel als dusdanig ge¨ınterpreteerd werd [Gassend(1978), p.42-44]. Dit criterium vertoont dus een zekere subjectiviteit en mag misschien niet als hoofdargument gebruikt worden. Het criterium ’materiaal dat aanzienlijk ouder is dan de lading’ kon slechts tweemaal gebruikt worden. Naast het eerder geciteerde voorbeeld van zwartverniste schotels op het
6.2 Samenstelling van het kombuismateriaal
47
Grand Ribaud D-wrak, werd op het Comacchio-wrak (vroege keizertijd) een tafelamfoortje met Griekse dipinti gevonden uit de 2e eeuw v.o.t. Tenslotte is er nog het criterium ’Andere’. Dit mag grotendeels als een autoriteitsargument aanzien worden: het materiaal van het Chr´etienne M-1-wrak werd bijvoorbeeld door Carlo Beltrame onderzocht in de Joncheray-archieven [Beltrame(2002), p.109]. Louter op basis van literatuur kan moet hieraan niet getwijfeld worden in een literatuurstudie. Het aantal kruisjes die volgt op een naam van een wrak in de tabel bereikt een minimum van ´e´en bij Plane I, Sa Nau Perduda en Titan. Ruim 60% van de wrakken heeft twee criteria, een enkeling vertoont er drie tot vijf. We kunnen dan ook stellen dat een kombuismateriaalafbakening quasi altijd een combinatie van meerdere criteria vereist. Hoewel de ’locatie op site’ en de ’numerieke aanwezigheid’ inderdaad de meest voorkomende criteria zijn, maken ze procentueel (52% en 43% respectievelijk) geen indruk. Slechts sporadisch komen deze samen voor op een wraksite; ze zijn niet noodzakelijk elkaars complement. Andere bruikbare criteria zijn, in volgorde van belang voor deze wrakkenlijst, ’roetsporen’, ’graffito’ en ’kwalitatief grover materiaal’. Slecht zelden vinden we ’ouder materiaal’. Er zijn helemaal geen gebruikssporen aangetroffen op het geselecteerde materiaal.
6.2
Samenstelling van het kombuismateriaal
Nu we de selectiecriteria onderzocht en afgewerkt hebben, kunnen we de resulterende kombuisdata nauwgezet onder de loep nemen. Hoe was de samenstelling van een kombuis? We bekijken dit op twee schaalniveaus. In eerste instantie zullen we de verhouding tussen ’Table wares’, ’Supply wares’ en ’Cooking wares’ ruwweg onderzoeken. Nadien zullen we meer in detail nagaan hoe de vormen hierbinnen vertegenwoordigd zijn. Pas hierna volgen de echte vergelijkingen. We zullen een aantal wrakken samenbrengen per tijdsfase en kijken of er patronen tevoorschijn komen. Zijn er bijvoorbeeld verschuivingen in de inboedel van de kombuis merkbaar?
6.2.1
De kombuis: inhoud en relatief voorkomen
Om een eerste indruk te krijgen van de kombuis brengen we de gegevens onder in drie groepen. De categorie ’Table wares’ omvat alle schotels, kommen, bestek, drinkgerei en recipi¨enten die op tafel geplaatst worden om een maaltijd te nuttigen. ’Cooking wares’
6.2 Samenstelling van het kombuismateriaal
48
is de verzameling van potten, pannen en ovenschotels maar ook de molens en mortaria die gebruikt worden om een maaltijd te bereiden. ’Supply wares’ tenslotte is het geheel van containers waarin een reserve van ingredi¨enten en etenswaren opgeborgen zit die traditioneel niet in een tafelcontext thuishoren. Vaak hebben ze een gesloten vorm. Uit de taartdiagrammen die de verhouding tussen deze drie hoofdcategorie¨en weergeven, kunnen we volgende zaken afleiden (figuur 15). Ten eerste zien we dat ’Table wares’ altijd een belangrijk aandeel innemen. In dertien van de vijftien diagrammen haalt ze een percentage hoger dan 40%; van deze dertien zijn er zelfs acht waarbij de waarde 50% overstijgt. Tafelwaar moet dus een belangrijk onderdeel van de antieke kombuis zijn. Enkel op het Madrague de Giens-wrak (taart(l)) lijken deze van ondergeschikt belang. Sporen op deze site van activiteiten van urinatores kunnen deze schijnbare discordantie verklaren [?, p.29-31]. Hiernaast treffen we de overige twee categorie¨en aan. In vijf diagrammen delen de ’Cooking wares’ en de ’Supply wares’ de overgebleven fractie gelijkmatig. In de andere schematische verdelingen halen de ’Supply wares’ de bovenhand. De ’Cooking wares’ zijn het minst vertegenwoordigd. In vijf gevallen constitueren ze zelf minder dan ´e´en tiende van de totale kombuiswaar van een wrak. Dit kan gezien worden als een bevestiging van het gemeenschappelijke karakter van dit soort vaatwerk. Om tot meer verfijnde uitspraken te kunnen komen, kijken we vervolgens naar het numerieke voorkomen van de verschillende vormen binnen ´e´en categorie. Tabel 16 toont de spreiding van de vormen die als tafelwaar aanzien worden. De belangrijkste stukken tafelwaar blijken hieruit schotels/borden, ’schalen/kommen’ en ’kannen/olpi’ te zijn. Borden werden op veertien van de ´eenentwintig wraksites, dit is maar liefst twee derde van de gevallen aangetroffen. Kommen en kannen doen het nog beter. Beiden werden vijftien maal herkend tussen het kombuismateriaal. Tassen en bekers zijn al minder alomtegenwoordig. Ze werden op tien van de ´eenentwintig schepen herkend. Een ander beeld bekomen we bij de ’lagynoi’ en de ’dienbladen’. Lagynoi kwamen op slechts vijf wrakken voor, dienbladen konden driemaal aangevinkt worden. Ook bestek is een echte zeldzaamheid gebleken, enkel op het Titan- en het Colonia de Sant Jordi-wrak hebben we hier elementen van teruggevonden. De kookwaar in een antieke kombuis bestond uit diverse elementen (figuur 17). Op acht van de ´eenentwintig sites werd een gewone pot of olla gebruikt op het vuur. De echte globulaire tot tronconische kookpot, de chytra, was onderdeel van zeven inboedels. Lage
6.3 Afleidbare informatie: twee vergelijkingen
49
ovenschotels zijn net als mortaria zesmaal opgedoken. De minder belangrijke elementen van de kookwaar waren pannen, lage ’tegame’ en molens met elk drie ’entries’. De opslag op handelsschepen tenslotte kon in verschillende containers plaatsvinden (figuur 18. Zowel amforen met een platte bodem, kruiken en herbruikte amforen - hoewel het onderscheid hiertussen soms arbitrair is - werden gevuld met proviand voor de bemanning. Elk van deze vormen werd achtmaal geteld. Op basis van deze tabellen kunnen we de hoofdelementen van een antieke kombuis in de besproken periode als volgt omschrijven. De warme maaltijd werd meestal in een olla of een chytra bereid. Ovenschotels zijn ook vrij frequent. Deze spijs werd gegeten uit een servies bestaande uit een aantal kommen en borden. Water en/of wijn werd geschonken uit ´e´en van de vele kannen of olpe. Bekers en tassen zijn minder vertegenwoordigd. We beperken ons hier tot uitspraken met betrekking tot de vormvarieteit.
6.3
Afleidbare informatie: twee vergelijkingen
Het verder bestuderen van deze algemene tabellen heeft weinig tot geen nut. Een volwaardige vergelijking vereist immers een aantal raakvlakken tussen de deelnemende entiteiten. Hier komen we zo meteen toe. In onze zoektocht naar patronen hebben we twee vergelijkingen gemaakt, enerzijds op chronologische basis, anderzijds op grond van de omvang van de schepen. Indien ´e´en van deze parameters onvoldoende gekend was, hebben we nagelaten deze te gebruiken in de vergelijking1 . We benadrukken hier nogmaals dat de geldigheid van onderstaande bevindingen in sterke mate afhangt van de grondigheid van de opgraving en de gebruikte selectiecriteria.
6.3.1
Evolutie in het kombuismateriaal
In een eerste vergelijking groeperen we de wraksites naargelang een min of meer gelijklopende datering in vier subklassen. De grenzen van deze klassen zijn enigszins opgedrongen door de datering van de wraksites zelf en hebben geen gelijke tijdsintervallen. De subklassen zijn als volgt begrensd: [120 v.o.t tot en met 85 v.o.t.]; [84 tot en met 60 v.o.t]; [59 tot en met 30 v.o.t.] en [29 v.o.t. tot 20 na Chr.]. Wanneer we deze klassen in tabellen naast elkaar plaatsen (figuur 19, figuur 20) kunnen we volgende zaken opmerken over 1
Deze zijn: Chr´etienne M-1, Pisa B (datering te ruw) en Skerki D (datering op basis van enkele geborgen artefacten). Scheepswrakken waarvan geen gegevens voorhanden zijn over hun omvang: Skerki D, Chr´etienne M-1, Antikythera, Colonia de Sant Jordi A, Fourmigue C en la Tradeli`ere.
6.3 Afleidbare informatie: twee vergelijkingen
50
(a) De ’Table wares’: ’Schotels en kommen’ worden in alle perioden teruggevonden op scheepswrakken. Ze komen in de oudste fase meestal allebei voor (in vier van de vijf wrakken werden ze samen aangetroffen). In de tweede subklasse zien we ze nog maar in twee derde van de gevallen samen (als we veronderstellen dat de kombuisinboedel op het Madrague de Giens-wrak effectief geborgen werd in de Oudheid), in de derde periode nog in de helft om tenslotte in de vroege keizertijd terug te vallen tot twee op vijf keer. Dit verlies aan tweevuldigheid wordt echter veroorzaakt door de schotels. Immers, qua aantallen zien we een afname van deze vanaf de derde en zeker vanaf de vierde subklasse. Bij de ’bekers’ zien we een tegenovergestelde beweging: wanneer we in de eerste drie perioden slechts sporadisch bekers aantreffen, zien we een plotse toename in de vroege keizertijd. ’Kannen en olpe’ blijven min of meer constant voorkomen doorheen de tijd, hoewel de grootste aantallen zeker in de eerste periode te situeren zijn. Onderhand is gebleken dat ’kruiken’ - van het fijne type dat onder de categorie ’Table wares’ valt - een non-categorie vormen: de functie zal, ondanks het extra handvat dezelfde zijn als kannen. ’Lagynoi’ zijn typisch hellenistische wijnschenkkannen. We zien ze na de eerste periode quasi verdwijnen uit dit archeologische record. In de vroege keizertijd vinden we opnieuw een exemplaar op het Comacchio-wrak. Grote platte schotels, welke waarschijnlijk ’dienbladen’ voorstellen, vinden we niet voor de derde en vierde periode. (b) De ’Cooking wares’ zijn wat grilliger om te interpreteren. Uit de tabellen blijkt dat ’chytra’ en ’ollae’ het meest gebruikt werden op antieke handelsschepen, zij het met een lichte afname in de tweede en derde periode. Ovenschotels zijn ook relatief courant, maar wel telkens in een beperkt aantal exemplaren. Pas in de vierde fase neemt dit aantal gestaag toe. Pannen daarentegen zijn erg zeldzaam in alle perioden. Twee wrakken, het Colonia de Sant Jordi A-wrak (eerste periode) en het Comacchio-wrak (vierde periode) getuigen van een meer diverse scheepskeuken. Molens en mortaria zijn vrij weinig teruggevonden. Mogelijks zijn ze gewoonweg niet gepubliceerd? (c) De ’Supply wares’ tonen ons de duidelijkste wijziging doorheen de tijd. Tussen de eerste en de vierde periode is er een sterke afname van kleinere opslagcontainers (zowel tafelamfoortjes als kruiken). Deze containers zijn in de eerste periode vaak nog in een veelvoud van het aantal amforen aanwezig, terwijl ze in de derde en vierde periode meestal ’maar’ in gelijke aantallen als de amforen voorkomen. Zo is de verhouding kleine ten opzichte van grote opslagwaar op het Cavali`ere-wrak bijvoorbeeld twee op ´e´en en op het Grand Conglou´e B-wrak drie op ´e´en (beiden eerste periode), terwijl deze op het Tre Senghewrak (vierde periode) netjes ´e´en op ´e´en bedraagt. Bij de hergebruikte amforen komen twee
6.3 Afleidbare informatie: twee vergelijkingen
51
types telkens terug: Lamboglia-2 amforen en Punische amforen. Als conclusie voor deze chronologische vergelijking kunnen we volgende zaken opsommen. Het voorkomen van de meeste vormen van kombuismateriaal stijgt of daalt wel lichtjes, maar wijzigt niet uitgesproken tijdens de behandelde periode van 150 jaar. Zo daalt het aantal schotels een beetje ten opzichte van het aantal kommen of nemen kannen matig af in hoeveelheid, maar niet in voorkomen. Pannen of ’tegame’ blijven een zeldzame vondst, het koken zelf gebeurt nog steeds in chytra of ollae. Enkele zaken veranderen wel opvallend: zo verschijnen dienbladen plots vanaf de derde periode en nemen bekers en ovenschotels sterk toe vanaf de vroege keizertijd (vierde fase). Tenslotte vermelden we de wijziging in opslagwaar. De kleine containers nemen sterk af in aantallen vanaf de derde periode en verkrijgen een ´e´en op ´e´en verhouding met de amforen. Enkele van bovenstaande gegevens kunnen we ook kwalitatief naast elkaar plaatsen. Zo is het terugkeren van Punische amforen als opslagcontainers interessant om in detail te bekijken. Wanneer deze op wraksites uit de oudere periodes, bijvoorbeeld te Mahdia aangetroffen worden, zijn het overduidelijk Punische types uit de Ma˜ na-typologie (CAT 21b). Vondsten van dit type uit latere perioden echter, zoals op Chr´etienne H- en La Tradeli`ere-wrak (CAT p.16b en 19b) (beiden fase vier) hebben wel nog hetzelfde uiterlijk, maar zijn qua baksel en stevigheid volledig anders [Gassend(1978), p.26]. Ze worden dan ook omschreven als ’tradition punique’ [Santamaria(1985), p.41]. Is hier sprake van een zekere traditie? Een andere situatie hebben we bij de mortaria. Hoewel we geen chronologische wijziging zien in de tabellen, zijn ze telkens afwijkend qua vorm, omvang of grondstof. Mortaria gemaakt uit andere materialen kunnen een subtiel verschil in functie hebben. Zo wordt emmer in een stenen mortarium verpulverd (exemplaar in Grand Conglou´e B, CAT p.13b), terwijl dezelfde handeling in een houten mortarium (Comacchio-wrak, CAT p.11b) enkel het jasje van de korrel zal scheiden [Forbes(1996)]. Exemplaren in ceramiek zijn daarentegen te fragiel om graan te malen. Hun nut ligt eerder in het ’crushing and mixing of herbs, spices, garlic, vegetables, greens and the like, in the preparation of sauces and other recipes’ [Rotroff(2006), p.100]. Ook binnen eenzelfde materiaalsoort kunnen aanzienlijke verschillen in mortaria bestaan. Twee ceramische mortaria vanop het Colonia de Sant Jordi A-schip verschillen bijvoorbeeld zowel in afmetingen (diameter bodem: 15 cm vs 22 cm), in vorm (normaal vs fijne gietrand) als in groeven (normaal vs twee reeksen orthogonale groeven)[Colls(1987), p.64], (CAT p.10b).
6.3 Afleidbare informatie: twee vergelijkingen
6.3.2
52
Omvang van de bemanning
Een berekening van het aantal bemanningsleden aan boord van antieke handelsschepen blijkt geen eenvoudige opgave. Een aantal goed onderbouwde schattingen werden gemaakt voor enkele wraksites. Zo werd het aantal scheepslieden op het Comacchio-wrak bijvoorbeeld bepaald aan de hand van het aantal paar lederen schoenen [Beltrame(2002), p.49]. In dit werkstuk trachten we echter enkel beweringen op basis van de keramiek te doen. Zijn hier precedenten voor? Antoinette Hesnard kwam tot een cijfer van vijf opvarenden2 voor het Grand Ribaud D-wrak op basis van met een graffito gemarkeerde borden: ’Pap(us)’, ’Mar(cus?)’, ’SEX.R’ (?), ’Ma( )’ en een persoon die zijn bord merkte met een kruisje [Hesnard(1988), p.76]. Volgens onze cataloog telde dit wrak twaalf borden en dertien kommen (CAT p.14b), dus was er voor elke persoon een reserve voorzien. Daarentegen steunt de vijfkoppige Planier-III-bemanningsschatting op een teruggevonden servies van Campaanse waar. Dit bestond uit slechts vijf schotels en vijf kommen [Parker(1992), p.316]. Deze laatste gaat uit van de idee dat een gebroken servies onmiddellijk weggegooid werd en in de eerstvolgende halteplaats een nieuwe uitrusting werd aangekocht[Gibbins(1991), p.239]. Een reserve aanleggen zou gezien het gemak waarmee vervangers verkregen konden worden slechts een verlies aan kostbare ruimte inhouden. Wanneer we hieronder een aantal schattingen zullen lanceren houden we dan ook rekening met deze duale opvatting. Bij grote waarden zal ook de helft van de waarde afgebeeld staan. In deze tweede vergelijking plaatsen we een aantal schepen met gelijkaardige dimensies bijeen. De subgroepen zijn: [schepen kleiner of gelijk aan 15 meter], [schepen tussen de 16 en 25 meter lengte] en [schepen die groter zijn dan 25 meter]3 . Wanneer we deze gegevens in tabelvorm zetten, kunnen we volgende zaken afleiden (21). In de subklasse van de kleinste scheepjes heeft het Cavali`ere-wrak een servies voor zes (of drie) personen, het Chr´etienne H-en het Pisa B-wrak slechts tafelwaar voor ´e´en persoon. Het is opvallend hoe weinig verschillende vormen voorkomen in de inboedel van de kleinste scheepjes. We tellen naar vorm-voorkomen achtereenvolgens acht, vijf en drie vormen op een serie van negentien. In geen enkel van deze wrakken is ook een krater of een pyxis gevonden, elementen die wijzen op groepsactiviteiten zoals gemeenschappelijk wijn drinken. Het aantal kookpotten komt ongeveer overeen met de aantallen tafelwaar. De aantallen opslagwaar lijken vrij willekeurig voor te komen. 2
Carlo Beltrame vermeldt een aannemelijkere schatting van zes personen [Beltrame(2002), p.48]. Alle afmetingen van de schepen komen uit hun respectievelijke opgravingsverslagen. Voor bibliografie, zie Cataloog van kombuismateriaal 3
6.3 Afleidbare informatie: twee vergelijkingen
53
De juxtapositie van wrakken met afmetingen tussen de 16 en 25 meter toont ons, van links naar rechts, een mogelijk aantal bemanningsleden op basis van tafelwaar van vijf personen op Comacchio, drie op Grand Conglou´e B, zes op Grand Ribaud D, vijf op Planier C, twee op Titan en Tre Senghe en slechts ´e´en op Sa Nau Perduda. Op vier van de zeven wrakken zijn kraters en/of pyxiden teruggevonden. De hoeveelheid kookwaar ligt hier telkens een paar stuks onder. Enkel op het Grand Ribaud D-wrak zien we hoge waarden die mogelijks ook reserves inhouden. Er is sprake van een verband tussen het aantal opslagcontainers en de tafelwaar. De derde subgroep omvat de tankerschepen die langer dan 25 meter waren. De tafelwaar, in sterk verschillende aantallen teruggevonden, laat niet toe om uitspraken te doen over de omvang van de bemanning. Ook hier zijn restanten van kraters aangetroffen. De amforen en kruiken nemen sterk toe in aantallen. Deze bevindingen kunnen als volgt ge¨ınterpreteerd worden. Er blijken weldegelijk een aantal verbanden tussen de inboedel van de kombuis en de omvang van een schip. Zo hebben de hier besproken kleinste scheepjes maximaal drie bemanningsleden. Het Pisa Bwrak biedt misschien maar accomodatie voor ´e´en persoon. De kookwaar is bij benadering in dezelfde aantallen als het servies aanwezig. De opslagwaar is proportioneel vrij hoog. In geen enkele van deze wrakken werd een pyxis of krater gevonden. Wanneer we deze laatste opmerkingen samenbrengen, lijkt het leven aan boord van een klein scheepje te verlopen volgens het principe ’ieder voor zich’. Het beeld van schepen uit de middenklasse contrasteert hier fel mee. De bemanningsaantallen kunnen met de nodige voorzichtigheid geschat worden. We bekomen waarden tussen twee4 en zes. De aantallen kookpotten liggen hier altijd onder; het eten werd mogelijk gemeenschappelijk bereid. De vondst van kraters wijst ook op gemeenschappelijke drinksessies. De resultaten zijn het wazigst bij de schepen die groter zijn dan 25 meter. Naar tafelwaar en kookwaar valt er niets af te leiden. Ook hier zijn kraters teruggevonden. Bij de opslagwaar zien we een sterke toename, zeker in het geval van amforen.
4
Hoewel we een waarde ’´e´en’ hebben voor het Sa Nau Perduda-wrak, lijkt het mij onmogelijk en onverantwoord om een 20 meter lang zeilschip alleen te besturen. Deze waarde werd dan ook veiligheidshalve weggelaten.
6.3 Afleidbare informatie: twee vergelijkingen
54
BESLUIT EN TOEKOMSTPERSPECTIEVEN
55
Hoofdstuk 7 Besluit en toekomstperspectieven Binnen de academische wereld wordt er al te vaak vanuit gegaan dat het leven van matrozen en schippers op zee gedurende de laatste eeuwen ongewijzigd gebleven is, dat de enige wezenlijke veranderingen zich op het technologische vlak situeerden. In deze Masterproef werd dan ook nagegaan in welke mate dit effectief een statische of een dynamische entiteit was. Hiervoor werd een typische element uitgekozen, namelijk de kombuis, en dit vervolgens toegepast op antieke handelsschepen in de periode late republiek tot vroege keizertijd. Een grondige analyse werd uitgevoerd op twee elementen van deze kombuis. Dit waren (a) de kombuis als fysieke structuur en (b) de inhoud van de scheepskeuken. Dit werkstuk kende twee onderscheiden delen. In een eerste onderdeel, dat als literatuurstudie omschreven kan worden, werd traditioneel stilgestaan bij de stand van het onderzoek. We zagen dat, ondanks de vele onderwateropgravingen en gerecupereerde informatie, er geen uniforme visie bestaat over het leven aan boord. Aan de hand van de laatste publicaties en congrespresentaties over dit onderwerp konden we een eerste idee vormen van de dagdaaglijkse beslommeringen op een schip. We vernamen welke artefacten doorgaans gekoppeld worden aan welk type activiteiten en welke zaken nog niet helemaal uitgeklaard zijn. Vervolgens hebben we de grenzen waarbinnen we dit onderzoek konden voeren afgebakend. Scheepswrakken zijn niet noodzakelijk de exotische tijdscapsule waar ze vaak voor versleten worden. Ze moeten goed gekaderd worden in hun vormingsomstandigheden en mariene milieu. We zagen ook welke informatie er allemaal verloren gaat. Zo bleek dat door de lamentabele bewaringstoestand van het scheepshout alle informatie over de kombuisstructuur a priori onrechtstreeks verkregen zal moeten worden. Daarnaast werd duidelijk dat er
BESLUIT EN TOEKOMSTPERSPECTIEVEN
56
een aantal activiteiten en processen die zich afspelen op schepen een inherente gegevenslacune veroorzaken. Ook het onderzoek naar de inhoud van de kombuis is dus enigszins beperkt in reikwijdte. Eenmaal de conceptuele basis gelegd was, hebben we de kombuisstructuur grondig bestudeerd. Het bekendste prototype van de kombuis, het Byzantijnse Yassi Ada-wrak, bleek meermaals foutief ge¨extrapoleerd te zijn: het was een echte grootkeuken voorzien op het voeden van vele passagiers. Hierop hebben we een poging gedaan, met behulp van verschillende bronnen, om uit te schrijven wat allemaal achterhaald kan worden over een antieke kombuis. Het resultaat varieerde naargelang de bron. Zo bleek uit de iconografie dat een kombuis verschillende vormen kon aannemen, of vaak helemaal niet aanwezig was. Uit het landarcheologiche onderzoek bleek dat het concept keuken voor de doorsnee Romein ook een anachronisme was. Hierna werden de mogelijke kookapparaten op schepen, zowel structureel uit baksteen -met als voorbeeld Comacchio- als mobiel onder vorm van badkomfoortjes of tubuli fittili voorgesteld. De kombuis als bouwwerk kwam zwaar op de helling te staan; zeker indien we het geringe aantal aangetroffen bakstenen en tegels op scheepswrakken in rekening brachten. In een volgend hoofdstuk werd de inboedel van de kombuis bekeken. De kritieke vraag hierbij was hoe halen we deze spulletjes uit het geheel van vondsten op een wrak? Er werd grondig stilgestaan bij de defini¨ering van dit materiaal. De hoofdcriteria, ’locatie op site’ en ’numerieke aanwezigheid’, werden onder de loep genomen, bekritiseerd en alternatieven werden voorgesteld. Vervolgens kwam de echte test en het tweede werkgebied, het eerder materiaalstudiegedeelte van deze Masterproef. De Cataloog van kombuismateriaal bestaat uit een selectie van ´e´enentwintig wraksites gedateerd binnen de betreffende periode. Deze werden vervolgens individueel onderworpen aan de selectiecriteria. Alle gegevens werden ingebracht in een databank om verder te bestuderen. In een laatste hoofdstuk werden deze op verschillende manieren ondervraagd. Na een evaluatie van de gebruikte criteria bleek dat de enigszins aangevallen hoofdcriteria wel nog goed vertegenwoordigd zijn in de praktijk. Echter pas bij een combinatie van meerdere criteria is een bepaalde graad van controle op wat toegewezen wordt aan de kombuis en wat niet mogelijk. We keken hoe de verhouding tussen de categorie¨en ’Table wares’, ’Cooking wares’ en ’Supply wares’ eruit zag. We gingen een schaalniveau dichter en kwamen enkele zaken te weten over het voorkomen van de vormen zoals bekers en dienbladen. De enige drie
BESLUIT EN TOEKOMSTPERSPECTIEVEN
57
altijd aanwezige kombuiselementen bleken schotels, kommen en een chytra of olla te zijn. Hiermee konden we al een eerste duidelijk antwoord formuleren op onze probleemstelling: kombuizen zijn allesbehalve onveranderlijk doorheen de bestudeerde periode. Tenslotte werden twee volwaardige vergelijkingen uitgevoerd. Tijdelijke associaties werden gevormd tussen wraksites, zowel naar een min of meer gelijke datering als naar omvang. Hier kwamen een aantal opvallende zaken aan het licht. Voor een aanzienlijk aantal categorie¨en constitueert de overgang late republiek naar vroege keizertijd geen breuk: we zien bijvoorbeeld een lichte schommeling in hoeveelheid schotels doorheen de vier afgebakende subperiodes. Bekers en dienbladen namen echter een hoge vlucht vanaf de keizertijd. Bepaalde tradities worden wel in ere gehouden. Denken we bijvoorbeeld aan de Punische opslagamforen: hoewel het baksel recenter (en van minderwaardige kwaliteit) is, wordt de vorm nog duidelijk gekopieerd en gebruikt. Over de omvang van schepen kwamen we ook enkele zaken te weten. Scheepjes met kleinere dimensies bleken weinig opvarenden te hebben, die mogelijk elk afzonderlijk hun warme maaltijd kookten. Schepen van middelmatige omvang hadden een variabel aantal personeel. Hier was echter wel duidelijk sprake van een gemeenschappelijke beleving. Hiervan getuigen de aantallen kookpotten, maar ook de grote kraters. De allergrootste wrakken waren niet zo duidelijk te interpreteren. De toegenomen opslagwaar duidt misschien op een schaalvergroting? Tenslotte is het belangrijk om, ondertussen voor de derde maal, te vermelden dat deze uitspraken volledig steunen om de selectie van gegevens. De kans dat ze algemeen geldend zijn is volgens ons bijzonder klein. Dit werk is echter nog maar net begonnen. Indien dit onderwerp bijvoorbeeld als een volwaardige materiaalstudie uitgevoerd zou worden, zouden waarschijnlijk veel interessantere resultaten naar voor geschoven kunnen worden. Of de hier bekomen zaken weer tegengespreken. Een interessante piste, de confrontatie van deze eerder West-mediterrane contexten met een oosters wrak, het Kizilburun-wrak kon vooralsnog niet uitgevoerd worden. We kunnen dan ook besluiten dat (1) Het uitvoeren van een vergelijking van op het eerste gezicht weinig complementaire contexten mits een goed onderbouwde argumentering weldegelijk zinvolle resultaten kan bereiken. (2) De inboedel van de kombuizen op antieke scheepswrakken omvat een door mensenhand gevormde groepering: gezien de maatschappij, de mode rond hen ook constant wijzigt, is het dan ook niet meer dan logisch dat ze een veranderlijk geheel is.
BIBLIOGRAFIE
58
Bibliografie [Adams(2001)] Adams J (2001). Ships and Boats as Archaeological Source Material. World Archaeology, 32(3):292–310. [Bachhuber(2006)] Bachhuber C (2006). Agean Interest on the Uluburun Ship. American Journal of Archaeology, 110(3):345–363. [Barr(1962)] Barr W (1962). Horace, Odes i.4. The Classical Review, New Series, 12(1):5– 11. [Basch(1987)] Basch L, editor (1987). Le mus´ee imaginaire de la marine antique. Athene. [Bass(2005)] Bass G, editor (2005). Beneath the Seven Seas. Adventures with the Institute of Nautical Archaeology. Thames and Hudson. [Bass(1982)] Bass VDF G. (1982). The seventh century shipwreck at Yassi Ada. Volume I. Texas A and M Press. [Beltrame(1997)] Beltrame C (1997). Interpretazione della distribuzione spaziale dei reperti e riconoscimento di processi formativi nel relitto. In AIASub, Atti del Convegno Nazionale di Archeologia Subacquea, pp. 333–340. Bari, Anzio. [Beltrame(1998)] Beltrame C (1998). Processi formativi del relitto in ambiente marino mediterraneo. In Volpe G, editor, Archeologia subacquea. Come opera l’archeologo sott’acqua. Storie dalle acque, VIII ciclo di Lezione sulla Ricerca applicata in Archeologia, pp. 141–166. Certosa di Pontignano (Siena). [Beltrame(2002)] Beltrame C (2002). Vita di bordo in eta romana. Ist.Poligrafico e Zecca dello Stato, Roma. [Bernard(1998)] Bernard BJCMPFM H. (1998). L’´epave romaine de marbre de Porto Novo. Journal of Roman Archaeology, 11:53–81.
BIBLIOGRAFIE
59
[Berti(1985)] Berti F (1985). Le nave romana di Valle Ponti (Comacchio). Rivista di studi Liguri, 51(4):553–569. [Berti(1990)] Berti F (1990). Fortuna Maris. Le nave romana di Comacchio. Bologna. [Black(1991)] Black E (1991). Where have all the sails gone? In Tzalas H, editor, TROPIS IV, 4th International Symposium on Ship Construction in Antiquity, pp. 103–112. Athene. [Brenni(1985)] Brenni G (1985). The dolia and the Seaborne commerce of Imperial Rome. Ph.D. thesis. [Bruni(2000)] Bruni S (2000). Le navi antiche di Pisa. Ad un anno dall’inizio delle ricerche. Firenze. [Casson(1971)] Casson L (1971). Ships and Seamanship in the Ancient World. Princeton university press. [Casson(1995)] Casson L (1995). The Feeding of the Trireme Crews and an Entry in IG ii 2 1631. Transactions of the American Philological Association, 125:261–269. [Colls(1987)] Colls D (1987). L’´epave de la Colonia de Sant Jordi 1. Majorque. [Connan(2003)] Connan J (2003). Conifer tar on the keel and hull planking of the Maagan Mikhael Ship (Israel, 5th century BC): identification and comparison with natural products and artefacts employed in boat construction. Journal of Archaeological Science, (30):709–719. [Connolly(2000)] Connolly (2000). The Ancient Life: Life in Classical Athens and Rome. Oxford University Press. [Conze(1890)] Conze A (1890). Griechische Kohlenbecken. Jahrbuch des Kaiserlich deutschen archaologischen Instituts, 5:118–141. [Danis(2002)] Danis M (2002). An Analysis of the Galley Ware from a Ninth-Century Shipwreck at Bozburun, Turkey. Ph.D. thesis. [Delgado(1998)] Delgado J (1998). Encyclopedia of Underwater and Maritime Archaeology. [Dell’Amico(2003)] Dell’Amico P (2003). Relazioni e parziali considerazioni sulle strutture e sui reperti lignei del relitto di Giglio Porto. Archeologia Maritima Mediterranea, 1.
BIBLIOGRAFIE
60
[Dyson(2006)] Dyson S (2006). The Roman Countryside. Duckworth Archaeology. Duckworth Publishers. [Ellis(2003)] Ellis S (2003). Roman Housing. Duckworth Archaeology. Duckworth Publishers. [Euzennat(1980)] Euzennat M (1980). Ancient Marseille in the Light of Recent Excavations. American Journal of Archaeology, 82(4):133–140. [Foerster(1972)] Foerster PR F. (1972). La nave romana de Bagur, Gerona). Rivista di studi Liguri, 36:273–306.
Sa Nau Perduda
(Cabo
[Forbes(1996)] Forbes H (1996). Ethnoarchaeology and Storage in the Ancient Mediterranean. Beyond risk and survival. In Wilkins J, editor, Food in Antiquity, pp. 69–86. University of Exeter Press. [Freschi(1982)] Freschi A (1982). Il relitto ’A’ delle Tre Senghe (Isole Tremite). Archeologia Subaquea (Bollettino d’arte, suppl.), 4:89–100. [Friedman(1996)] Friedman Z (1996). Ship iconography on black-and-white mosaics of the 1st -3rd centuries CE. In Tzalas H, editor, TROPIS VI, 6th International Symposium on Ship Construction in Antiquity, pp. 175–196. Lamia. [Gassend(1978)] Gassend CJLR J.M. (1978). L’´epave antique de la Baie de Cavali`ere (Le Lavandou, Var). Archaeonautica, (2):9–93. [Gassend(1985)] Gassend J (1985). L’´epave 2 de l’anse des Laurons (Martigues, Bouchesdu-Rhˆone). Archaeonautica, (4):75–106. [Gassend(1986)] Gassend LL J.M. (1986). Le graffito de Cucuron (Vaucluse): un navire sous voiles repr´esent´ee sur un panneau d’enduit peint. Archaeonautica, (6):9–30. [Gianfrotta(1981)] Gianfrotta P (1981). Archeologia subacquea. Storia, tecniche, scoperte e relitti. Milano. [Gibbins(1989)] Gibbins J (1989). The Roman wreck of ca. 200 AD at Plemmirio, near Siracusa (Sicily): second interim report: the domestic assemblage 1, journal = The International Journal of Nautical Archaeology and Underwater Exploration. 18(1):1– 25.
BIBLIOGRAFIE
61
[Gibbins(1991)] Gibbins J (1991). The Roman wreck of ca. 200 AD at Plemmirio, near Siracusa (Sicily): third interim report: the domestic assemblage 2. The International Journal of Nautical Archaeology, (20):227–246. [Gould(2000)] Gould R (2000). Archaeology and the Social History of Ships. Cambridge University Press. [Hamilton(1997)] Hamilton D (1997). Basic Methods of Conserving underwater Archaeological Material Culture. Technical report. [Hesnard(1988)] Hesnard A (1988). L’Epave romaine Grand Ribaud D (Hy`eres, Var). Archaeonautica, 8. [Houston(1988)] Houston G (1988). Ports in Perspective: Some Comparative Materials on Roman Merchant Ships and Ports. American Journal of Archaeology, 92(4):553–364. [Hunter(1994)] Hunter J (1994). ’Maritime culture’: notes from the land. The International Journal of Nautical Archaeology, 23(4):261–264. [Joncheray(1996)] Joncheray J (1996). Le gisement Chr´etienne M: deux ou trois ´epaves? In 120i`eme Congr. nat. soc. hist. scient.,Aix-en-Provence, pp. 97–111. [Jurisic(2000)] Jurisic M (2000). Ancient Shipwrecks of the Adriatic. Maritime transport during the first and second centuries AD. In BAR International Series, volume 828. [J´ez´egou(2008)] J´ez´egou M (2008). La vie `a bord des navires m´editerran´eens dans l’Antiquit´e a` la lumi`ere des objets personnels et des outils li´ees aux activit´es maritimes. [Kapit¨an(1985)] Kapit¨an G (1985). Archaeological evidence for rituals and customs on Ancient ships. In Tzalas H, editor, TROPIS I, 1st International Symposium on Ship Construction in Antiquity, pp. 147–162. Athene. [Kars(2003)] Kars SA H. (2003). Handleiding Fysiek Behoud Archeologisch Erfgoed. Geoarchaeological and bioarchaeological studies. Vrije Universiteit Amsterdam. [Leonard(1973)] Leonard M (1973). Braziers in the Bodrum Museum. American Journal of Archaeology, 77(1):19–25. [Liou(1985)] Liou B (1985). Direction des recherches arch´eologiques sous-marines. Gallia, 43(2):547–576.
BIBLIOGRAFIE
62
[Long(1987)] Long L (1987). Les ´epaves du Grand Conglou´e. Etude du journal de fouille de Ferdinand Benoit. Archaeonautica, 7:9–36. [Mark(2005)] Mark S (2005). Homeric Seafaring. Ed Rachel Foundation Nautical Archaeology Series. Texas A and M University Press. [McCann(1979)] McCann A (1979). The Harbor and Fishery Remains at Cosa, Italy. Journal of Field Archaeology, 6(4):391–411. [McKay(1998)] McKay A (1998). Houses, Villas and Palaces in the Roman World. John Hopkins University Press. [Minaud(2006)] Minaud G (2006). Accounting and Maritime Trade in Ancient Rome. [Morel(1996)] Morel JP (1996). Le commerce `a l’´epoque hellenistique et romaine et les enseignements des ´epaves. In Volpe G, editor, Archeologia subacquea. Come opera l’archeologo sott’acqua. Storie dalle acque, ’VIII ciclo di Lezione sulla Ricerca applicata in Archeologia’, pp. 141–166. Certosa di Pontignano (Siena). [Muckelroy(1978)] Muckelroy K, editor (1978). Maritime Archaeology. Cambridge University Press. [Parker(1992)] Parker A (1992). Ancient Shipwrecks of the Mediterranean and the Roman Provinces. In BAR International Series, volume 580. [Parker(1995)] Parker A (1995). Maritime Cultures and Wreck Assemblages in the GraecoRoman World. The International Journal of Nautical Archaeology, 24(2):87–95. [Pollino(1986)] Pollino A (1986). L’epave de la Tradeli`ere. In L’Exploitation de la mer de l’antiquit´e `a nos jours ; 2 : la mer, moyen d’´echange et de communication : Viemes rencontres internationales d’arch´eologie et d’histoire d’Antibes, pp. 171–190. [Pomey(1978)] Pomey P (1978). Le tonnage maximum des navires de commerce romains. Archaeonautica, (2):233–252. [Pomey(1982)] Pomey P (1982). Le navire romaine de Madrague de Giens. CRAI, (janma):133–154. [Purpura(2003)] Purpura G (2003). Un foculus dai dintorni del relitto bizantino a Cefalu. [Quinn(2007)] Quinn Rea (2007). Process-based models for port evolution and wreck site formation at Mombasa, Kenya. Journal of Archaeological Science, 34:1449–1460.
BIBLIOGRAFIE
63
[Radic(1993)] Radic I (1993). Das antike Schiffswrack von Mljet, Kroatien. Germania, (71):113–138. [Rosen(2007)] Rosen GE B. (2007). Lead Use on Roman Ships and its Environmental Effects. The International Journal of Nautical Archaeology, 36(2):300–307. [Rotroff(2006)] Rotroff S (2006). Hellenistic Pottery: the Plain Wares, volume XXXIII of The Athenian Agora. The American School of Classical Studies at Athens. [Roug´e(1984)] Roug´e J (1984). Le confort des passagers `a bord des navires antiques. Archaeonautica, (4):223–242. [Rule(1993)] Rule M (1993). A Gallo-Roman Trading Vessel from Guernsey. The Excavation and Recovery of a Third Century Shipwreck. Guernsey Museums and Galleries. [Santamaria(1985)] Santamaria C (1985). L’´epave ’H’ de la Chr´etienne `a Saint-Rapha¨el (Var). Archaeonautica, 4:9–52. [Sherlock(2003)] Sherlock D (2003). the Roman combination knife and spoon. Journal of Roman Archaeology, 16(1):331–335. [Sparkes(1962)] Sparkes B (1962). The Greek Kitchen. The Journal of Hellenic Studies, 82:121–137. [Steffy(2004)] Steffy (2004). Serce Limani: An Eleventh Century Shipwreck: The Ship and Its Anchorage, Crew, and Passengers. Nautical Archaeology Series. Texas A and M University Press. [Steffy(1985)] Steffy J (1985). The Kyrenia Ship: An Interim Report on Its Hull Construction. American Journal of Archaeology, 89(1):71–101. [Taylor(1965)] Taylor JdP (1965). Marine Archaeology: Developments during sixty years in the Mediterranean. London: Hutchinson. [Tchernia(1969)] Tchernia A (1969). Informations arch´eologiques. Direction de recherches arch´eologiques sous-marines. Gallia, 27:465–499. [Tchernia(1986)] Tchernia A (1986). Le vin de l’Italie romaine. Rome. [Tchernia(1978)] Tchernia PPHA A. (1978). L’´epave romaine de la Madrague de Giens (Var). Fouilles de l’Institut d’arch´eologie m´editerran´eenne. Paris.
BIBLIOGRAFIE
64
[Trego(2004)] Trego K (2004). Life on Board: A comparative study of the shipboard items from four classical to early hellenistic merchantmen. Ph.D. thesis. [Van Alfen(1995)] Van Alfen P (1995). A Restudy of the Cilindrical Amphoras from the Seventh-Century Yassi Ada Shipwreck. Ph.D. thesis. [Ward(1999)] Ward I (1999). A New Process-based Model for Wreck Site Formation. Journal of Archaeological Science, 26:561–570.
LIJST VAN FIGUREN
65
Lijst van figuren 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Een vergelijking tussen de inboedel van de kombuizen . . . . . . . . . . . . Een gewijzigd versie van Muckelroy’s wraksiteformatieprocessen-diagram . Een reconstructie van de kombuis op het Yassi Ada-wrak . . . . . . . . . . Close-up van de kombuis op het schaalmodel van het 7e eeuwse Yassi Ada-wrak De mozaiek uit het frigidarium te Althiburus . . . . . . . . . . . . . . . . . Kopie van het Torlonia-relief, Fiumicino . . . . . . . . . . . . . . . . . . . schets van scheepsstructuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Mozaiek van Antiquarium van het Capitole, Rome . . . . . . . . . . . . . . Graffito van Cucuron . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Vier iconografische stukken: inkerving (2x), beschildering en graffito . . . . De in situ resten van een scheepshaard, Comacchio. . . . . . . . . . . . . . Verschil tussen huishoudelijke -en scheepsbraziers . . . . . . . . . . . . . . Spreiding van olielampen op het Comacchio-wrak. Eigen bewerking op siteplan . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . De gebruikte argumenten bij de bepaling van het kombuismateriaal. . . . . Overzicht van taartdiagrammen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . De tafelwaar, naar vorm en aantallen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . De kookwaar, naar vorm en aantallen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Opslagwaar, naar vorm en aantallen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Vergelijking tussen kombuizen op basis van datering (deel 1). . . . . . . . . Vergelijking tussen kombuizen op basis van datering (deel 2). . . . . . . . . Vergelijking tussen kombuizen op basis van omvang scheepsstructuur. . . .
67 68 69 70 70 71 71 71 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83
FIGURES
66
FIGURES
67
Ship
Tektas
Ma’agan Micha’el
Porticello
Kyrenia
Date Size
440-425 13-15m
430-390 13-15m
400-390 16-17m
306-300 ca. 14m
Cargo
Amphorai (wine, pine tar),
No cargo
Amphorai (wine), lead ingots, bronze
Amphorai (wine), almonds (?)
finewares statuary, inkpots
Food
whetstones; mortar
whetstone
Preparation
mortar; pottery sieve mortar bronze cauldron; cooking pots; pottery ladle (?); tree
Cooking chytrai; lopades; cooking pot
chytrai; lopades
casserole
limbs
Plate
black-glazed echinus bowls; black-glazed flat dishes; saltcellars; gutti; wooden bowl;
Dining plates; jugs (?); saltcellars; black-
wooden bowl
glazed vessels wooden spoons
Drinking
black-glazed kantharoi; chytra (?); hydria; jug; bronze bucket (?);
pithos; blackglazed bolsals; cup-skyphos;
black-glazed kantharoi; blackglazed pitchers;
oinochoe
pottery ladle (?)
barley; figs;
sheep or goat
grapes; olives
bone
almonds (?); pistachios; hazelnuts; olives; garlic; grapes; figs;
pithos; jugs (?)
duck head ladle
Food
dried fish; preserved beef; olives; hazelnuts (?)
dried herbs
large and small Fishing gear
weights
weights
weights with net
fish hooks
Figuur 1: Een vergelijking tussen de inboedel van de kombuizen, [Trego(2004), p.52-53]
FIGURES
Figuur 2: Een gewijzigd versie [Ward(1999), p.564]
68
van
Muckelroy’s
wraksiteformatieprocessen-diagram,
FIGURES
Figuur 3: Een reconstructie van de kombuis op het Yassi Ada-wrak, [Bass(1982), p.310]
69
FIGURES
70
Figuur 4: Close-up van de kombuis op het schaalmodel van het 7e eeuwse Yassi Ada-wrak, Retrieved at: http://ina.tamu.edu/images/Yassiada7/ModelsReplicas/ya7-635.1.JPG
Figuur 5: De mozaiek uit het frigidarium te Althiburus [Friedman(1996), fig.7b]
FIGURES
71
Figuur 6: Kopie van het Torlonia-relief, Fiumicino
Figuur 7: schets van scheepsstructuur
Figuur 8: Mozaiek van Antiquarium van het Capitole, Rome
Figuur 9: Graffito van Cucuron
FIGURES
72
Figuur 10: Van links naar rechts en van boven naar onder hebben we: een inkerving in een marmeren grafsteen te Coemeterium Kyriacum (Rome), een gelijkaardige inkerving uit de Vaticaanse musea, een beschilderde tegel uit het Cimitero di Priscilla (Rome) en een graffito uit het Domus Tiberiana [Basch(1987), nr.1025].
FIGURES
73
Figuur 11: De in situ resten van een scheepshaard, Comacchio. Let op de roetige bakstenen en de resten van as [Berti(1990), p.119]
FIGURES
74
Figuur 12: Links een typische brazier uit een huishoudelijke context (collectie museum Bodrum), rechts twee voorbeelden van scheepsvarianten [Purpura(2003)]
FIGURES
75
Figuur 13: Spreiding van olielampen op het Comacchio-wrak. Eigen bewerking op site-plan van [Berti(1985), fig.1]
FIGURES
Figuur 14: De gebruikte argumenten bij de bepaling van het kombuismateriaal.
76
FIGURES
77
Figuur 15: Overzicht van taartdiagrammen. (a)Albenga; (b)Antikythera; (c)Baie de la Cavaliere,...volgorde idem Cataloog.
FIGURES
78
Figuur 16: De tafelwaar, naar vorm en aantallen.
FIGURES
79
Figuur 17: De kookwaar, naar vorm en aantallen.
FIGURES
80
Figuur 18: Opslagwaar, naar vorm en aantallen.
FIGURES
81
Figuur 19: Vergelijking tussen kombuizen op basis van datering (deel 1).
FIGURES
82
Figuur 20: Vergelijking tussen kombuizen op basis van datering (deel 2).
FIGURES
Figuur 21: Vergelijking tussen kombuizen op basis van omvang scheepsstructuur.
83