DE GRIMBERGEN WISSELTHRILLER
door
Luc Deflo
Nadine Monfils
Christophe Vekeman
Barbara Abel
Bob Mendes
1
> pagina 3
Hoofdstuk 1
door Luc Deflo
Hoofdstuk 2
door Nadine Monfils
> pagina 55
Hoofdstuk 3
door Christophe Vekeman
> pagina 79
Hoofdstuk 4
door Barbara Abel
> pagina 103
Wordt verwacht:
Hoofdstuk 5
door Bob Mendes
01 / 11 / 2013
2
HOOFDSTUK 1 door Luc Deflo
3
1
Je hebt wat van de jonge Sophia Loren. Dat complimentje viel Renate Quisquater wel vaker te beurt, en al vond ze zelf van niet, ze aanvaardde het met de glimlach. Ze had dezelfde expressieve ogen als de beroemde diva, dat zeer zeker, maar haar mondje was zoveel sensueler dan de ruwe penseelstreek onder La Lorens veel te spitse neus. Ja, Renate Quisquater mocht er zijn, maar ze was helaas nog niet, zoals Sofia, tegen een goedgevulde beurs aangelopen. Renate zuchtte, wendde zich af van haar spiegelbeeld, verfrommelde de met rood omcirkelde advertentie, gooide ze in de prullenmand, zette de kraag van haar roze mantelpakje rechtop en trok de deur van haar luxueuze appartement open en weer dicht. Misschien wel voor de laatste keer, nu haar teerbeminde papa vond dat ze oud genoeg was om op eigen benen te staan en niet langer wilde opdraaien voor de huur. ‘Oud genoeg! Ha!’ Renate duwde op de liftknop en de punt van haar YSL-pump tapte nerveus op het gladgeboende zwarte marmer. Toen de liftdeuren opengingen, stond daar een heertje met een wandelstok, een buur vermoedde ze. Hij knikte goedmoedig, maar niet zonder een bijgedachte in zijn oude grijze ogen. Renate keek hautain de andere kant op, vertrok minachtend haar mond en staarde naar het gladgepolijste aluminium.
4
Ze wipte een Dunhill uit haar pakje. Het vlammetje was sierlijk en rank, net zoals haar aansteker van Dupont. Alles was glad hier, bedacht ze. De mensen, de materialen, alles. Glad en gevoelloos. Zoals haar vader, die oude, leugenachtige profiteur. Het heertje kuchte ostentatief achter zijn hand maar ze gunde hem geen blik, nam een diepe haal en hield de rook gevangen in haar mond. Met flonkerende ogen. Toen de lift met een schokje tot stilstand kwam, liep ze, pokke pokke pok, met snelle gestileerde pasjes naar buiten. De ouwe man met de allure van een gepensioneerde kolonel staarde naar haar benen. Dat zag ze niet maar ze wist het. De taxi, een Mercedes, stond te wachten. De chauffeur was onbeschoft. Hij keek niet naar haar, maar naar haar borsten. De halfopgerookte sigaret zeilde met een wijde boog in de goot. Eddy Terbeke stond op kousenvoeten voor de spiegel in de badkamer. In zijn versgesteven overhemd dat nog niet was dichtgeknoopt. Hij pakte de punten van de panden onderaan en trok ze opzij. Zijn spiksplinternieuwe onderbroek was stijlvol. Van Avon en dus zeker duurder dan de slips die hij met het dozijn bij Zeeman kocht. Donkerblauw was ze, met een discreet grijs krijtlijntje. Zoals een zee met zachte golfjes. De enige valse noot in het plaatje was dat grote, witte eiland. Terbeke trok zijn buik in, gedurende welgeteld tien seconden, en gaf het toen op. Hij was tenslotte al vijfenveertig. Dan kun je niet verwachten dat alle lijnen strak staan.
5
Voordat hij zijn hemd dichtknoopte moest het puistje op zijn neuspunt eraan geloven. Hij plette het tussen zijn duimnagels en camoufleerde de rode vlek met een dot concealer. Bij het eerste hemdsknoopje stak de twijfel al weer de kop op. Die eeuwige twijfel. Zo zelfverzekerd en slagvaardig als hij was in zijn baan, zo besluiteloos was hij in zijn privéleven. Hij deed zijn das om zijn hals, strikte hem, knoopte hem weer los en gooide hem achteloos naar het droogrek. Hij miste. Eddy Terbeke liep de badkamer uit, keerde terug en hing de das glimlachend aan het daarvoor bestemde haakje. Marc Dondeyne gaf zijn vrouw Eva een klinkende zoen op haar wang. De vlotte en piekfijn geklede vertegenwoordiger plukte zijn aktetas van de keukenstoel en liep opgewekt naar buiten, waar hij met een brede glimlach achter het stuur van zijn geleasede BMW kroop. Hij streelde liefkozend het met zacht kalfsleer afgewerkte stuurwiel, sloot zijn ogen en genoot van dit moment. Het leven kon mooi zijn. Zo mooi. Er zat een vage glimlach om Eva’s lippen. Ze stond in de deuropening met haar ochtendjas nog aan. Uit gaan werken hoefde niet. Dat hadden ze zo afgesproken. Haar lippen bewogen. De ruit van de auto zoemde.
‘Wanneer ben je thuis?’
‘Geen avondschool vanavond?’ kaatste Dondeyne de bal terug.
Eva trok de kraag van haar ochtendjas dicht en schudde
nee.
6
‘Enfin. Maakt niet uit. Je hoeft niet op te blijven. Het kan laat worden vanavond. Ik moet naar Luik. De personeelsreceptie bij d’Argenteuil. Daar kan ik onmogelijk onderuit. Helaas.’ Eva knikte. De ruit schoof dicht. Marc Dondeyne wierp een kushandje naar zijn Mona Lisa. De auto stoof weg.
Dominique Vanlommeren, sturend met zijn knie, rolde
een sigaret en knipte een sliert roltabak weg. Pas toen hij het vloeitje naar zijn mond bracht om eraan te likken, besefte hij dat de lijm aan de verkeerde kant zat. De vloek schetterde door de cabine van de truck. Toen het verkeerslicht op oranje sprong, gaf Vanlommeren gefrustreerd een stoot gas bij. Die razende hoofdpijn weer. Hij werd er knettergek van! Marc Dondeyne had de reflex van een jachtluipaard en het beest onder zijn kont de remkracht van een BMW 525TDS. Daardoor en alleen daardoor kon de fatale aanrijding worden vermeden. Zijn rechterhand vloog naar de claxon. De chauffeur van de vrachtwagen – de ongeschoren aap reed zonder handen en had het manoeuvre waarschijnlijk niet eens gezien – stak zijn middelvinger op. Dondeyne vloekte, maar vond dadelijk zijn zelfbeheersing terug. Dat had te maken met het logo op de zijkant van de vrachtwagen: de machtige feniks in de vorm van vlammen. Grimbergen, zijn favoriete bier. Hij sneed een achterligger, die dacht dat hij een gaatje zag en gauw wilde invoegen, de pas af en scheurde weg. Deze mooie ochtend zou hij niet laten vergallen.
7
Niet door zich op te winden over stom rijgedrag. Aan de telefoon had ze zo sexy geklonken, voor een psychiater dan toch. Daarom was hij op verkenning geweest. Vlees moet je keuren voordat je het koopt. Vandaag werd het wild geschoten. Of net niet. Het was hij of zij! Een van beiden ging voor de bijl. Een gulden middenweg was er niet. Dondeynes vingers gleden liefkozend langs het zachte kalfsleer, een verzaligde blik in zijn ogen. Zijn gsm rinkelde. De gepatenteerde spelmaker.
‘Met Dondeyne.’
‘De Sutter luistert’, klonk het hautain aan de andere kant
van de lijn. ‘Ik ben onderweg naar Luik, Henri’, zei Dondeyne onderdanig. Hij trok een grimas en stak zijn tong uit naar het toestel.
‘Kon die deal niet telefonisch?’
‘Je weet hoezeer d’Argenteuil op service gesteld is,
Henri.’ ‘Sluit de deal.’ KLIK
‘Loser’, mompelde Dondeyne en gooide gefrustreerd
zijn gsm op de achterbank. Met een weids gebaar. ‘Omhooggevallen fils à papa.’
Marc Dondeyne bekeek zichzelf in de autospiegel en
schrok van zijn lege ogen.
8
Hij trok zijn gezicht in de vertrouwde plooi, want het leven mocht dan al iets onuitstaanbaars zijn dat je alleen kon overleven met een gezonde dosis relativeringsvermogen, vandaag werd het anders. Deze dag, deze afspraak, zou niemand verknallen. Antonella heette ze en ze zou hem genezen. Zeker weten. En lukte het haar niet, dan was hij aan zet want zijn sterkste wapen was zijn aangeboren charme, de enige en waarachtige compensatie voor de zinloosheid van het bestaan. Marc Dondeyne snoof, blonk met zijn wijsvinger zijn dure kronen op en gaf nog een dot gas bij. Je psychiater verleiden. Wat een uitdaging!
9
2
Eddy Terbeke belde aan en toen het slot klikte, liep hij naar binnen, schuchter, als een schaduw, nog steeds, hoewel hij hier al voor de zestiende of zeventiende keer kwam. Hij liep rechtstreeks naar Antonella’s consultatiekamer en klopte zachtjes op de deur. Vier keer. Er kwam geen respons. Eddy fronste en klopte nog een keer. Had Antonella niet gezegd dat hij voor negenen steeds zonder afspraak bij haar terechtkon en gezworen dat ze er zou zijn als hij haar nodig had? Iemand pakte hem bij de schouder. Een hoekige blondine. Ze was niet lelijk. Zeer zeker niet. Maar zo anders. Zo stevig. Antonella was een pluimpje. Een wolkje van liefde was ze, met haar kastanjebruine krullen en haar zachte ogen die je vertelden dat ze om je gaven. Een professionele pose, gedeeltelijk wel, vermoedelijk wel, dat wist Eddy ook wel, hij was tenslotte ingenieur. Maar toch. Maar toch. ‘Waar is Antonella?’ vroeg Eddy. ‘Occupied’, mompelde die ijskoningin. Ze voelde zich duidelijk onbehaaglijk. Eddy glimlachte nerveus. Even had hij gedacht, gevreesd, dat Antonella misschien met vakantie was of zo en dat die struise blondine haar vervangster was. Niet dus. De blondine ging hem voor.
10
Ze bracht hem naar de stijlvolle wachtkamer van De Pastorale, waar ze hem een glaasje prik aanbood. Er zat iets slaafs in haar houding toen ze zich voorstelde als Cheska. Of ze de nieuwe poetsvrouw was en te horen aan haar accent van Oost-Europese origine, durfde Eddy niet te vragen. Je kon zo’n meisje, dat de beste bedoelingen had en het ongetwijfeld niet gemakkelijk had in het leven, toch niet zomaar in een vakje steken en haar kwetsen. Ze leek erg onzeker. ‘Hi, I am Eddy’, zei hij. ‘Where are you from?’ ‘Polish’, antwoordde het meisje. Dat was het einde van hun conversatie. ‘I go now’, zei de Poolse met een vanzelfsprekende nuchterheid, die je alleen nog in Oost-Europa aantreft. Ze likte langs haar dunne lippen en liep de wachtkamer uit. ‘And I come now’, mompelde Eddy toen de deur met een plofje in het slot viel, grinnikend om zijn eigen grapje. Want ja, al zag je het niet meteen, er was een scherp kantje aan Eddy Terbeke. Hij zuchtte en keek om zich heen. De stijlvolle wachtkamer was ronduit prachtig en had wat van een mondaine loungebar. Antonella woonde en werkte hier en ze mocht dan al vrijgezel zijn, ze was zelden of nooit alleen in deze majestueuze pastoriewoning. Dat had ze hem, Eddy Terbeke, in vertrouwen toegefluisterd. Ze vond het onverantwoord. Te gevaarlijk, alleen. Hoewel haar huis zich bevond in de schaduw van de rustig en prachtig gelegen onverwoestbare abdij van Grimbergen en de meeste patiënten bovendien trouwe klanten waren. Daarom had ze altijd een meisje in dienst.
11
De laatste die Eddy zich kon herinneren was Yolande. Een Française, mooi maar een tikkeltje hautain. Daar hield Eddy niet zo van. Eddy hield van Antonella. Van haar aangeboren naturel. Van haar zachte stem. Van haar carpe diem-gehalte. Van de manier waarop ze met hem praatte, helemaal niet therapeutisch of stroef, nee, ze luisterde, ze luisterde echt, zoals zijn moeder het vroeger had gedaan. Alsof ze thuis waren, lekker intiem, met zijn tweetjes in de beslotenheid van hun huis. Voor hij er erg in had, werd Eddy’s dagdroom aan flarden geblazen. De bel van de voordeur ging. Eddy dronk zijn glaasje prik leeg en liep gauw naar de wc. Hij keek er niet naar uit, naar een kennismaking met Antonella’s echte patiënten, zieke mensen die haar hoogstwaarschijnlijk heel beleefd ‘mevrouw Di Césare noemden’. Niet Antonella. Antonella! Was hij stiekem op haar verliefd geworden? Hij had het zich al vaker afgevraagd. Hoe het zou zijn? Kunnen zijn. Met zijn tweetjes. In deze prachtige landelijke woning in het groen. Oneindige echte liefde, eindelijk, na al die blind dates, die steevast op een mislukking uitdraaiden. Valse beloftes, geld uit je zakken troggelen en wegwezen. Een van de zekerheden van zijn treurige vrijgezellenbestaan. Maar Antonella, ze was zo anders. Ze had diep in zijn ziel gekeken. Ze wist wie hij echt was. En daarom zou ze van hem houden zoals hij was. Van Eddy, die suffe saaie ingenieur met zijn vlezige buik en de eczeem die zijn lichaam gijzelde en gewoonweg niet te camoufleren viel.
12
Voor Antonella zou het allemaal niets uitmaken. Door de oneindige liefde die hij voor haar voelde. En waar was ze nu, Antonella? Ze wist toch dat hij zou langskomen. Zoals elke donderdagochtend. Occupied, had die Poolse gezegd. Wat had dat te betekenen? Was ze ‘occupied’ met een andere, een belangrijkere patiënt?
13
3
Antonella Di Césare zag lijkbleek en ze rilde. Maar niet van de kou. Koorts had ze evenmin. Ze staarde naar Mandarijn, haar sierlijke goudvis. Hij spartelde niet meer, maar zijn kieuwen gingen in een razend tempo open en dicht. Wat een laffe, smerige streek was dit. Zo vuil. Zo laag-bij-de-gronds. Ze kon de doodsstrijd niet langer aanzien en kroop op handen en voeten naar het stervende dier. Een vloerplank kraakte. Ze kon het geluid als het ware voelen. Het naderende beest. Toen ze de goudvis wilde pakken, zoefde hij door de lucht, genadeloos weggekatapulteerd door de schoenpunt. ‘Vissen voelen geen pijn.’ Antonella Di Césare wilde iets zeggen maar kreeg geen woord door haar keel. Enerzijds bevangen door emotie, anderzijds door de vochtige lap, strakgetrokken in haar mondhoeken. Nee, dit kon ze niet bevatten. Ze staarde naar de schoenpunt, die ritmisch op de grond tapte. ‘Maar mensen wel.’ De schoenpunt kwam van de grond. De zool werd een zwarte inktvlek. Tegelijkertijd werd alles haar rood voor ogen, met felgele en blauwe flitsen, alsof het universum ontplofte. Toen haar hoofd tegen het de plankenvloer sloeg, sperde Antonella Di Césare haar mond wijd open. De schreeuw, gesmoord door het vod, doofde uit in een hees gereutel.
14
Ze bleef liggen, kronkelend van de pijn, bedwelmd door een golf van misselijkheid. Ze hapte naar adem en proefde bittere gal in haar mond. Toen ze kokhalsde, zag ze vanuit haar ooghoek Mandarijn. Hij leek van plastic. Het starre, dode oog staarde haar beschuldigend aan. Had ze toegegeven, het beestje had nog geleefd. Een leven in ruil voor een ander leven. Al was het dan maar een vis. Die gedachte, hoe banaal ook, verlamde haar. Haar ogen brandden, maar ze slaagde erin om haar tranen te bedwingen. Ze moest zich vermannen, besefte ze. Opstaan. Sterk zijn. Vluchten. Terugvechten. Vechten niet voor haarzelf. Voor allebei. ‘Laatste kans. Ga je je mond houden!’ ‘Nee’, siste Antonella Di Césare. Ze proefde bloed. De schoenen kwamen dichterbij. Ze krabbelde achteruit, als een krab, op handen en voeten. Naar het raam. De schoenen kwamen nog dichterbij. Traag maar dwingend. Antonella strekte haar arm uit. Het leder van de broeksband maakte een klakkend geluid. Haar gespreide vingers versteenden. ‘Ook goed!’ Antonella probeerde nog verder achteruit te kruipen. De muur was kil, en onverzettelijk. Ze kon geen kant meer op. Er is niks aan de hand! Een bizarre nachtmerrie. De gedachte flitste door haar hoofd. Dadelijk zou ze wakker worden. Maar toen kwam de trap. Hard en gericht. Pal in haar onderbuik. Pijn voelde ze niet. Er was alleen afschuw. Ongeloof. Een stille schreeuw van wanhoop en ontzetting. Haar handen gleden naar haar buik. Mechanisch. Ze besefte het amper.
15
Het gezicht kwam dichterbij, dat tedere gezicht, vroeger, nu was het een glinsterend masker met ogen van glas. In de hals klopte een ader, een kronkelende paarse worm. Wormen, vlees, aarde. De woorden flitsten door haar hersenen. Hun symbolische kracht was vernietigend. Ze ging dood. Dat wist ze nu wel zeker. Ze rook het leder, en de nicotine en de teer van de gekromde vingers. De broeksband suisde door de lucht. Ze hief in een reflex haar linkerhand. De rug van haar hand duwde tegen haar luchtpijp. Ze was de vis die naar adem hapte maar geen lucht kreeg. De knie op haar borst versterkte dat beklemmende gevoel nog, alsof ze onder een blok beton lag. Ze wilde trappen maar haar benen waren loom en zwaar. Het plafond kwam op haar af. Langzaam. De kamer werd gehalveerd. Kleiner. Nog kleiner. Verstikkend. Het leer trok strak, zoals een snaar. Ze probeerde haar gevoelloze vingers te strekken. Haar verzet werd zwakker, verminderde, totdat het verschrompelde. Haar oogleden wogen zwaar. Alles werd wit. Niet zwart. Een witte kist, stralend wit, glanzend en klein. Een wit kleedje. Met franjes. Lelies. Kinderen. Ze zou nooit kinderen hebben. Daar had ze spijt van. Een immens verdriet. Nooit. Kinderen. Dat was waarschijnlijk haar laatste gedachte.
16
4
Eddy Terbeke staarde wezenloos naar het kunstig gestucte plafond, met wijdopen ogen als die van een lijk die men had vergeten te sluiten. Hij zat hier al meer dan tien minuten, in dit fraai betegelde maar kleine toilet, met zijn broek op zijn enkels. En nu? vroeg hij zich af. Opstaan en wegwezen, of toch maar proberen om die Poolse te verschalken en op kousenvoeten terug te keren naar Antonella’s consultatiekamer? Of toch maar beter braafjes naar de wachtkamer gaan en zijn beurt afwachten? Eddy Terbeke krabde in zijn dunne haar. Die nieuwe antiroosshampoo hielp al evenmin. Hij veegde de witte sneeuwvlokjes van zijn broekspijpen. Er werd hard op de deur geklopt. Eddy schrok zich te pletter. ‘Opendoen!’ ‘Wie… wie is dat?’ mompelde Eddy Terbeke, volslagen de kluts kwijt. Hij trok met zeven haasten zijn broek op en zijn vingers friemelden aan zijn gulp. ‘Open! Nu!’ Eddy ontgrendelde nerveus de deur. De deur vloog open en de klink knalde een brok kalk uit de muur. De klap was oorverdovend. Eddy Terbeke sloeg in een reflex zijn handen voor zijn kruis toen hij de Poolse Cheska zag.
17
‘Meekomen’, zei de man, die als een doelman het deurgat domineerde en Cheska bij de pols vasthad. Hij had stug, rossig haar en een aristocratische neus die vloekte met zijn bolle wangen. Zijn ogen waren klein maar stekend. ‘Nu. Politie!’ Eddy Terbeke duwde onhandig de slippen van zijn hemd in zijn broek. ‘Heb je een werkvergunning?’ vroeg de flik aan het meisje. ‘Entschuldigung’, stamelde het Poolse meisje. Ze zag er plots heel fragiel uit. ‘Work permit’, zei de flik koudweg en hij kromde inhalig zijn vingers. In zijaanzicht leek hij op een rare vogelsoort, met zijn lange kromme hals. ‘No’, mompelde het meisje. Plots rukte ze zich los en liep weg. Voor Eddy Terbeke kwam dat manoeuvre als een volslagen verrassing. Voor de politieman blijkbaar ook. Hij vloekte maar twijfelde. Zijn ogen flitsten naar Eddy en dan weer naar de deur. ‘Hier blijven!’ Toen de flik de gang in liep, werd ergens een deur opengetrokken. Eddy kromp in elkaar toen hij de politieman hoorde vloeken en de deur met een harde klap dichtvloog. Wat was hier in godsnaam aan de hand? Toen hij de snelle stappen in de gang hoorde, loerde hij doodsbang om de hoek. ‘Hier bleiben’, bromde de politieman nors en hij duwde het Poolse meisje een kamertje in en deed de deur op slot. Hij stak de sleutel in zijn broekzak en wenkte Eddy, die schoorvoetend dichterbij ging.
18
5
De politieman trok de deur van de wachtkamer open en duwde Eddy Terbeke ruw naar binnen. ‘En jij ook!’ De deur sloeg dicht.
In de wachtkamer zaten twee mensen. Een chique vrouw
in een elegant roze mantelpakje en een afgestofte zakenman met een pochetje in het borstzakje van zijn blazer met logo. De man staarde Terbeke aan. De vrouw keek dwars door Eddy heen, alsof hij er niet was. De zakenman grijnsde naar haar. Ze sloeg de ogen op. Eddy Terbeke liep met ganzenpasjes naar de tegenovergestelde muur. Daar stonden twee lege stoelen. Hij ging op de stoel in de hoek zitten en terwijl hij zijn handen in zijn schoot legde en heimelijk de knopen van zijn gulp dichtfrutselde, vroeg hij zich af wie die twee mensen waren. En wat ze hier deden. De vrouw was te mooi en de man te glad. Het intrigeerde hem mateloos, maar opkijken durfde hij niet. Dat deed hij pas toen de deur plots openging en er een ruige kerel met een stoppelbaard in overall in de deuropening stond. De politieman duwde hem de kamer in. De ruigaard met de wilde bos krullen sloeg de arm van de politieman weg.
‘Poten van mijn lijf!’ De deur ging dicht. ‘Vuile flik!’
19
Dominique Vanlommeren trilde van ingehouden woede. Toen hij rondkeek, sloeg de schlemiel in de hoek de ogen neer. De blikken van die andere twee losers, ze leken wel een luxehoer en haar pooier, negeerde hij. Hij liep met grote, boertige passen naar de kalende schlemiel in de hoek die overijverig de andere kant probeerde op te kijken. Dominique Vanlommeren bleef staan, pal voor de sukkel, met zijn blik op onweer en zijn handen diep weggeborgen in de zakken van zijn overall. De schlemiel keek op, slikte, stond op en zette een stap opzij. Dominique Vanlommeren plofte op de stoel en toen de andere aanstalten maakte om te gaan zitten, hief hij zijn benen en legde zijn voeten op de andere stoel. De enige die nog vrij was.
De deur ging opnieuw open en de politieman kwam
binnen. Hij leunde tegen de muur. Zijn overwicht was verpletterend.
‘Heren, dame, graag even uw aandacht’, zei de man.
‘Aangezien ik hier vermoedelijk nog een hele tijd jullie gastheer zal zijn, stel ik voor dat we even de tour de table maken. Mijn naam is Peter Vergauwen, commissaris bij de Federale Politie. En nu had ik graag geweten wie jullie zijn en wat je hier komt doen.’ Iedereen keek naar iedereen. ‘Meneer?’ zei commissaris Vergauwen en pakte zijn legitimatiekaart en duwde ze ze onder de neus van Marc Dondeyne.
20
‘Ik ben Marc. Marc Dondeyne. Ik ben vertegenwoordiger in huishoudtoestellen. En ik heb een afspraak met mevrouw Di Césare.’ ‘Ik ook’, haastte Renate Quiquater zich erachteraan. ‘Ik ben Renate Quisquater en ik heb mijn eigen architectenbureau. Vandaar!’ ‘Vandaar wat?’ zuchtte Vergauwen. ‘Vandaar dat ik ook een afspraak had met mevrouw Di Césare.’ De politieman fronste en keek naar Eddy Terbeke. ‘Eddy Terbeke. Ingenieur. Ik ben een heel goede vriend van Antonella.’ De frons werd dieper. ‘We hebben nog samen op de schoolbanken gezeten, in de lagere school’, verduidelijkte Terbeke nog gauw. De commissaris van politie keurde hem geen blik meer waardig. Eddy loerde steels naar de bruut, maar die leek geen aanstalten te maken om zich voor te stellen.
‘Goed’, zei Vergauwen. ‘De regels zijn eenvoudig. Jullie
komen deze kamer niet uit. Niet zonder mijn toestemming.’
De boodschap, kort en krachtig, had haar doel niet
gemist. Het bleef doodstil in de kamer, waar elk van de vier mensen – ze leken op wassen beelden – in zijn mini-universum vertoefde. Tot een van de beelden plots aarzelend een vinger opstak. Het was Eddy Terbeke.
‘Ja?’
‘En als ik moet plassen?’
21
‘Plas dan in je broek’, beet Dominique Vanlommeren hem toe en zijn felle, blauwe ogen gingen op zoek naar bijval. ‘Dat heb je trouwens al gedaan.’ Toen zijn bulderende schaterlach geen weerklank vond, schraapte Vanlommeren gefrustreerd de keel. De drie eikels gaapten hem aan alsof hij van een andere planeet kwam. Logisch. En kon je het hun kwalijk nemen? Ze waren waarschijnlijk nog nooit op café geweest. Hoe kun je dan een goeie mop naar waarde schatten. Ook de flik, nog zo’n azijnpisser, die zure wijn drinkt in plaats van een lekkere schuimende Grimbergen, vertrok geen spier.
‘Nóg vragen? Bedenkingen?’
‘Wat is er gebeurd?’ zei Marc Dondeyne vlak, daarmee
verwoordend waar het echt om ging.
‘Dat proberen we uit te zoeken.’
‘En hoelang denk je ons hier te kunnen houden?’
‘Kunnen?’ zei commissaris Vergauwen.
Er zat spot in dat ene woord. En een dreigende
ondertoon. Dondeyne kreeg het er van op zijn heupen. Wie dacht die flik wel dat hij was. ‘Hoelang!’ ‘Zo lang als noodzakelijk is voor het onderzoek.’ ‘Sorry, commissaris’, zei Renate Quisquater en ze friemelde nerveus aan de kraag van haar tailleur. ‘Maar ik denk dat ik hier niet echt in het rijtje thuishoor. Ik ben geen patiënt. Ik was hier toevallig in de buurt en ik wilde gauw even binnenspringen...’ ‘Iedereen is hier “toevallig” in de buurt, juffrouw.
22
Nog vragen?’ ‘Ik wil mijn advocaat bellen’, beet Renate Quisquater van zich af. ‘Dat is in de Verenigde Staten, juffrouw. In België beslist de onderzoeksrechter. En die heb ik nog niet aan de lijn gehad. Nog vragen?’ zei Vergauwen en hij liep naar Dominique Vanlommeren, trok de stoel vanonder zijn voeten en nodigde Eddy Terbeke met een stug handgebaar uit om plaats te nemen. Daarna ging hij pal voor Vanlommeren staan. Vastberaden. Met licht gespreide benen. Zijn stem zakte. ‘Jou ken ik, Vanlommeren. En jouw soort ook. En ik eis een minimum aan fatsoen.’ De twee keken elkaar in het wit van de ogen. Er hing dreiging in de lucht. Eddy Terbeke, die nog steeds niet was gaan zitten, deed dat nu wel. Daarmee onbewust partij kiezend voor de leider van de roedel. ‘Mogen we naar huis bellen?’ vroeg Eddy. Hij vroeg het om de spanning te breken, die hem langzaam maar zeker dreigde te wurgen.
‘Nu niet. Later’, zei Vergauwen en hij stak zijn hand uit.
‘En nu graag jullie gsm’s en identiteitskaarten. Daarna laat ik jullie met rust.’
Niemand verroerde een vin. Behalve Eddy Terbeke. Hij
klopte verwoed op zijn broekzak.
‘Mijn gsm zit nog in mijn jas. Die heb ik laten hangen in
het toilet. Ik…’ ‘Ik vind hem wel’, zei Vergauwen nors en hij stak zijn hand uit.
23
Eddy friemelde nerveus met zijn vingers onder het gekraste plastic en terwijl hij zijn identiteitskaart aan Vergauwen gaf, plofte de portefeuille van Vanlommeren op de grond, gevolgd door zijn gsm, een onverwoestbaar relikwie uit lang vervlogen tijden. Vergauwen ging niet op de provocatie in. Hij bukte zich en raapte beide antiquiteiten op. Hij leek vastbesloten, nog met geen trein uit balans te brengen. Dat dacht Marc Dondeyne, die was opgestaan en galant als hij was zijn attributen en die van dat roze poppemieke aan de politieman gaf. Die knikte en liep traag naar de deur. Op de lippen van Marc Dondeyne brandden wel honderd vragen, maar hij zweeg. Dat leek hem tactisch gezien de beste optie. Die flik zou hem te gepasten tijde onder vier ogen willen spreken en voor die tijd zou hij het vast niet in zijn hoofd halen om naar Eva te bellen of zo.
Bij de deur draaide de commissaris zich om.
‘Nog vragen?’ zei hij met de deurkruk in zijn hand.
‘Ja. Ik heb nog een vraag’, bromde Vanlommeren. Vergauwen keek hem doordringend aan. Eddy Terbeke was geen held, maar hij beschikte wel over een feilloos empathisch vermogen. Die twee kenden elkaar. En, ze konden elkaars bloed wel drinken. ‘Weet Columbo dat je zijn pardessus gepikt hebt?’
‘Ga je Marieke kunnen wijsmaken dat je hier bier kwam
leveren, Dommi?’
De tegenvraag van de politieman trof doel. Eddy Terbeke
zag hoe de neusvleugels van de bruut naast hem heel snel bewogen.
24
Hij staarde naar de punten van zijn werkmansschoenen. Vergauwen liep naar buiten Toen de sleutel in het slot werd omgedraaid, wees Dominique Vanlommeren naar de deur. Zijn vinger beefde van woede. ‘Die gast is machtsgeil! En imcompotent!’ ‘Ken je hem?’ klonk het aarzelend vanaf de stoel naast hem. Vanlommeren kneep zijn ogen dicht en zuchtte. Zijn benen zwaaiden door de lucht en de zware werkschoenen landden op de dijen van Eddy Terbeke. En dat was dat. Eddy Terbeke durfde niet te bewegen. Hij durfde amper te ademen. En waarom was hij hier in godsnaam naartoe gekomen?
25
6
Het was stil in de wachtkamer. Eddy Terbeke trok zijn vinger uit zijn neusgat, bekeek het sliertje alsof het een ruwe diamant was en rolde het tot een bolletje. Toen hij het in zijn mond wilde steken, vingen zijn ogen die van zijn buurman. Terbeke bevroor. Hij wilde het bolletje wegschieten maar durfde niet. Het van zijn vinger schudden lukte niet. Uiteindelijk wreef hij met zijn wijsvinger langs de zijkant van zijn broek. Vanlommeren bleef hem aanstaren. Eddy Terbeke werd er bloednerveus van. Hij keek nog maar een keer op zijn horloge. Het was bijna halfelf. Ze zaten hier dus al meer dan een uur. Hij begon te schuifelen met zijn voeten. De stekende blik van Vanlommeren maakte hem ongemakkelijk. ‘Waar werk jij?’ probeerde Eddy het ijs te breken.
‘Bij jou. In de beschutte werkplaats.’
Eddy schraapte zijn keel. Met die kerel proberen te
converseren had geen zin. Het werd stil. Doodstil. Daar hield Eddy niet zo van.
‘En hier zitten we nu’, zuchtte Eddy. ‘Shit, hé.’
De discussie die zich ontspon aan het andere eind van de
kamer leek het startschot van de verkenningsronde.
‘Dit is toch ongehoord’, zei Renate, tot niemand in het
bijzonder.
26
Ze zette haar woorden kracht bij met een sierlijke draai van haar pols, een soort van hypergestileerd wegwerpgebaar. ‘De naam rechtsstaat onwaardig.’
Marc Dondeyne antwoordde niet. Hij knikte afwezig.
Dat intrigeerde Renate Quisquater. Mannen schonken haar gewoonlijk wel aandacht. Ze zag dat haar buurman die bruut aan de overkant in het oog had. En ze besefte waarom Dondeyne de man aanstaarde. Die ongewassen bosaap imiteerde haar. Renate voelde het bloed naar haar wangen stijgen, maar ze beheerste zich. Ze was het gewend om haar gevoelens te camoufleren. De ongewassen bosaap plukte iets van de broek van de man naast hem en schoot het met een vingerknip in hun richting. ‘Hé’, riep Dondeyne. ‘Je manieren houden heeft die agent gezegd.’
Dominique Vanlommeren keek ostentatief over zijn
schouder, alsof er nog iemand achter hem stond. Daarna fixeerde hij Dondeyne. Zijn wijsvinger prikte in zijn borst: ‘Je hebt het toch niet tegen mij.’
‘Ja. Jij’, blafte Dondeyne en hij rolde met zijn schouders.
‘Manieren houden of…’
‘Of wat? Wow. Ik ben bang. Bang dat ik ben. Ga je…’
‘Of ik geef je een pak rammel’, zei Dondeyne en hij trok
zijn jasje uit en hing het netjes dubbelgevouwen over de leuning van zijn stoel. Hij kraakte een na een zijn vingerkootjes.
Vanlommeren stond traag op. Er hing spanning in de
lucht en als Eddy Terbeke een slak was geweest, dan was hij nu in zijn huisje gekropen.
27
‘Nike sportzakje, salonspiertjes. Wow. Bang. Ik ben zo
bang.’ Dominique Vanlommeren stond nu in het midden van de kamer. Hij schopte het salontafeltje opzij en stroopte langzaam de mouwen van zijn overall op. Zijn armen waren vlezig en dikbehaard. Hij keek vluchtig achterom naar Eddy: ‘Ga eens voor de deur staan.’
Eddy Terbeke bleef doodstil zitten. Een heuse
vechtpartij. Hij had het slechts één keer in zijn leven meegemaakt. Hij had toen een klap in zijn gezicht gekregen en had op de stoep zowat een minuut zitten schuddebollen voordat hij eindelijk had beseft wat hem was overkomen.
‘Vriend’, zei Dondeyne. ‘Als ik echt kwaad word, is het
met je gedaan.’ ‘Ik ben je vriend niet’, bromde Vanlommeren. ‘Ben je daarvoor hier? Zoek je een vriendje ? Ik weet nog een adresje in Aalst.’
‘Mensen’, zei Terbeke sussend. ‘Ik denk dat we beter
rustig blijven. We hebben al problemen genoeg.’ Het leek of zijn woorden weerkaatsten tegen de muur.
‘Loser’, zei Dondeyne en hij zette een pas dichterbij.
Renate Quisquater stond op en nam Dondeyne bij de schouder.
‘Bedankt’, zei ze. ‘Maar kom. Negeer hem gewoon. Hij
is het niet waard.’ Dondeyne aarzelde even. Toen snoof hij, maakte een wegwerpgebaar en ging zitten.
‘Négeren. Wat is dat né-ge-reuh?’ klonk het spottend. ‘Is
ne witte niet goed genoeg, zoet? Het is tegen u dat ik het heb, zoet. Ik heb de vrouwkes anders nog nooit horen klagen. Een
28
stukje van uw tongske verloren, zoet? Mensen négeren is niet netjes, zoeteke.’
Marc Dondeyne wilde opveren, maar zijn pols zat in een
ijzeren greep. Hij keek verbaasd naar Renate Quisquater. Die schudde nonchalant maar dwingend nee.
‘Holaba. Een paartje!’ riep Vanlommeren en hij liep
terug naar zijn plaats en bonkte Eddy Terbeke tussen de schouderbladen. ‘Zij draagt de broek. Dat is duidelijk. Wat denk je?’
Terwijl Terbeke nog steeds naar zijn tweede adem op
zoek was, schalde de platte lach door de kamer.
‘Eddy!’ riep Terbeke. Rood aangelopen. Zijn stem sloeg
over.
‘Wat?’
‘Eddy. Mijn naam is Eddy’, zei Terbeke en hij was
opgestaan en trilde op zijn benen. Hij was het zat. Spuugzat. De onzekerheid, de spanning, ze moest uit zijn lijf. Hij balde zijn vuisten en beet zijn tanden op elkaar.
‘Muiterij op de Bounty’, grijnsde Vanlommeren,
allerminst onder de indruk. Hij bonkte Eddy opnieuw tussen de schouders. ‘Oké. Elfie! Sorry. Grapje. Don’t worry. Be happy.’
Marc Dondeyne sprong op en was in drie passen bij
Vanlommeren, die onmiddellijk uithaalde. Zijn vuist suisde in het ijle. Hij verloor het evenwicht en wankelde vooruit. Voordat hij besefte wat er gebeurde, raakten zijn wang en zijn neus het tapijt. Het rook muf, maar er was ook nog een andere geur, scherp met een toets van citrus.
29
Het was de aftershave van Marc Dondeyne, die Vanlommeren in een armklem hield. ‘Jiujitsu’, hijgde Dondeyne in het oor van Vanlommeren. Hij duwde zijn knie nog wat steviger in de rug van de man. ‘De oudste oosterse gevechtssport. Ik heb vierde dan. Ex-kampioen van België.’
Toen Dondeyne de elleboog van zijn tegenstander met
een simpele polsbeweging omhoog trok, kreunde Dominique Vanlommeren van de pijn. De tranen sprongen hem in de ogen.
‘En ik heb ook nog geworsteld’, zei Dondeyne langs zijn
neus weg. ‘Je zegt het maar.’ Hij liet de arm los en negeerde Vanlommeren. Terwijl hij een kwartdraai maakte en oogcontact zocht met het roze poppemieke, fatsoeneerde hij zijn hemd en zijn das. De ogen van Renate Quisquater waarin bewondering blonk, werden plots groot. Er straalde ontzetting uit. Doodsangst.
‘En ik aan straatvechten!’ schreeuwde Vanlommeren. De
fles bronwater versplinterde op de stalen rand van de salontafel. Glasscherven vlogen alle kanten op. Dondeyne draaide zich razendsnel om en deinsde achteruit. Vanlommeren hield de stukgeslagen flessenhals dreigend voor zich uit. In zijn ogen glom haat. Dondeyne leek bevroren.
‘Lafaard!’ schreeuwde Renate Quisquater met
overslaande stem.
‘Gewoon négeren, zoet’, zei Vanlommeren hees en hij
gooide de stukgeslagen fles achteloos op het tapijt. ‘Hij is het niet waard. Ik vecht alleen om te overleven.’
30
In die laatste woorden zat geen greintje ironie. Alleen bitterheid. Eddy Terbeke had het koud. Zo koud dat hij vreesde dat hij nooit meer opgewarmd zou raken. Zijn sprookje, zijn imaginaire relatie met Antonella, was als een zeepbel uit elkaar gespat. Dit was de echte wereld van de psychiatrie. Psychopaten die over lijken gaan, en dure maar onstabiele vrouwen die in de klauwen zitten van gladde pooiers, die hen geen seconde uit het oog verliezen. Terwijl Vanlommeren naar hem knipoogde, kreeg Eddy, die versteend in zijn stoel zat, de volgende dreun. De deur vloog open. In de deuropening stond commissaris Vergauwen, met een gsm tegen zijn oor en in zijn vrije hand een pistool, mat en dreigend. ‘Oké, meneer de onderzoeksrechter’, zei Vergauwen. ‘Ik bel u nog. Moet hier even orde op zaken stellen.’ Hij verbrak de verbinding. De gsm gleed in zijn jaszak. Hij bleef staan in het deurgat en duwde met de flair van een doorgewinterde flik zijn pistool in zijn schouderholster.
‘Wat is er gebeurd?’
Niemand antwoordde. De commissaris keek lang naar
de glasscherven, alsof daar een soort van hypnotische kracht van uitging. Daarna vonden en fixeerden zijn kleine vinnige vogeloogjes Dominique Vanlommeren.
‘Vanlommeren? Ik luister’, zei de commissaris.
Dominique Vanlommeren lipte de politieman na. Die glimlachte, maar kon de imitatie niet echt smaken.
31
‘Goed. Dan zal ik aan Mieke zeggen dat je helaas hervallen bent’, zei Vergauwen. ‘Aan jou de keuze.’
De sterke handen van Vanlommeren beefden. Nu werd
Eddy Terbeke pas echt bang. Stel dat die woesteling dat pistool zou bemachtigen. Hij zocht met zijn ogen steun bij Dondeyne, maar die gaf niet thuis. Renate Quisquater zat, als dat al kon, in een bolletje gerold op haar stoel.
‘Nee!’ schreeuwde Vanlommeren, bijna met doodsangst
in zijn ogen. Terbeke begreep dit niet. De man leek doodsbang. ‘Nee, niet doen!’
‘Oh ja. Toch wel. Plus: verstoring van de openbare
orde, verzet tegen arrestatie, smaad aan de politie. Dat worden om te beginnen al minstens drie nachtjes’, zei de commissaris onverstoord.
‘Nee, ik moet... ik moet…’ stamelde de grote beer. Hij
zakte door zijn knieën. Kwam niet meer uit zijn woorden.
‘Hij heeft niks gedaan’, flapte Terbeke eruit. ‘Ik ben de
schuldige. Ik... euh... ik ben nogal onhandig. Ik wilde drinken en de fles glipte uit mijn hand.’ De commissaris snoof en stipte zijn neusvleugel aan. Hij keek naar Dondeyne, die langs zijn droge lippen likte en zei: ‘Er is niks gebeurd, commissaris. Accidentje.’
Vergauwen liep weg. In de deuropening draaide hij zich
om. ‘Je bent van mij, Vanlommeren. Van mij.’ De deur ging dicht. De sleutel werd omgedraaid. Domique Vanlommeren zat als een gekweld hoopje mens op de grond.
32
Hij veegde zijn neus droog aan de mouw van zijn overall en kroop traag overeind. ‘Bedankt, Eddy.’
‘Geen dank, euhmm… Dommi.’
‘Dominique’, mompelde Vanlommeren en hij ging zitten.
Eddy zocht oogcontact met de andere twee. ‘Met Q U E’, zei Dondeyne en hij grijnsde. Ook Renate vertrok haar mond tot iets dat warempel naar een glimlach neigde. De vier wisselden een blik. Het had iets komisch. Toen Dondeyne bijna de slappe lach kreeg, begon ook Vanlommeren te grijnzen. Renate Quisquater was de eerste die zich niet meer kon beheersen. Haar lachsalvo schalde door de kamer. Ophouden was geen optie meer. Ze schaterden het uit. Alle vier. Minutenlang. De eerste die zijn zelfbeheersing terugvond, was Marc Dondeyne. Hij keek Vanlommeren aan. Die zag de vraagtekens in de ogen van Dondeyne. Hij veegde zijn wangen droog met de mouw van zijn overall. Toen hij opkeek was zijn blik ernstig, bijna treurig. ‘De paters van Grimbergen’, mompelde Vanlommeren. ‘Wat is er met de paters?’ ‘Ze hebben me een nieuwe kans gegegeven en me een baan als chauffeur aangeboden en gegeven. Maar…’ De grote man begon te snikken. ‘Wie is Mieke?’ vroeg Dondeyne. Hij begreep er geen snars meer van.
‘Mijn reclasseringsambtenaar’, zei Vanlommeren en
33
hij schraapte zijn keel. ‘Zij beslist of ik al dan niet opnieuw gecolloqueerd word.’
Het werd doodstil.
‘Mijn vrouw’, mompelde Vanlommeren. ‘Ze kan niet
alleen functioneren. Ze heeft MS. En ik. Ik red het niet zonder de pillen die de dokter me voorschrijft.’
Het werd stil in de kamer, een beklemmende stilte die elk
woord verstikte.
34
7
Dominique Vanlommeren liep naar de deur en begon
met zijn schroevendraaier aan de bouten te prutsen. De anderen staarden naar hem maar het kon hem niet schelen.
De bouten losschroeven en de deur uit haar scharnieren
tillen, kostte de ervaren klusser niet meer dan twee minuten. ‘Salut en de kost’, mompelde Vanlommeren en hij liep de gang in, zonder zich om de anderen te bekommeren. Eddy Terbeke keek vragend naar de andere twee. Dondeyne trok zijn schouders op. Renate Quisquater vestigde haar blik op de punten van haar elegante pumps en reageerde evenmin, en dus deed Eddy Terbeke wat hij al zijn hele leven deed. Hij bleef zitten. Met zijn handen krampachtig in zijn schoot. Dominique Vanlommeren verschool zich in een nis in de hal en bleef met ingehouden adem staan luisteren. Er hing een loden stilte in het huis. Hij sloop naar de voordeur en probeerde voorzichtig de klink. De deur was op slot en de sleutel was weg. Hij wilde zijn schroevendraaier pakken, maar besefte dat het geen zin had. De scharnieren waren handig in de muur ingewerkt. Hij keek snel om zich heen. Een venster was er niet. Behalve boven de deur. Glas-in-lood met tralies ervoor en bovendien te nauw om je er doorheen te wurmen. Waar ben ik mee bezig? vroeg hij zich af. Stel dat ze dit beschouwen als vluchtmisdrijf.
35
Maar om vluchtmisdrijf te kunnen plegen, moet er eerst een misdrijf zijn. En waar was de dokter eigenlijk? En wat was hier in godsnaam aan de hand? Vanlommeren kneep zijn ogen stijf dicht. Na een paar seconden won de nieuwsgierigheid het van de angst. Het was doodstil in de donkere gang. Zijn stappen werden gedempt door het hoogpolige tapijt. Vanlommeren opende de eerste deur. De kamer was klein. Het eenpersoonsbed was opgemaakt en niets duidde erop dat hier wat aan de hand was, of was geweest. Vanlommeren trok de deur voorzichtig dicht en vervolgde zijn weg. Daar. Die tweede deur. Met het mariabeeldje aan de muur. Dat was de consultatiekamer van de dokteres. Die kamer met de kleine wasbak waarvan de kraan lekte. Dat was trouwens de reden waarom hij hier vanmorgen was. Om die kraan te repareren. Hij knapte wel vaker een klusje op in deze gerenoveerde pastoriewoning en de dokteres hielp hem met zijn problemen en schreef hem de pillen voor die hij nodig had om te kunnen functioneren. Zwart om zwart. Dat ging lange tijd prima. Tot vandaag. Vanlommeren duwde voorzichtig de deurkruk naar beneden. Het was donker in de kamer. De zware houten luiken waren neergelaten. Hij hield de adem in en probeerde zijn ogen te laten wennen aan de duisternis. Zijn hand gleed langs de muur en vond de lichtknop. Toen hij het licht aanstak, sloeg hij zijn handen voor zijn mond. Zijn ogen puilden uit. Hij maakte rechtsomkeert en zocht wankelend steun tegen de muur. Eddy Terbeke zag hoe de grote man naar binnen strompelde.
36
Lijkbleek. Hij deed de deur dicht en wankelde naar zijn stoel. Toen Eddy iets wilde vragen, werd de sleutel in het slot omgedraaid. De deur helde vervaarlijk over, maar de politieman hield haar tegen en duwde de scharnieren met de punt van zijn schoen op hun plaats. Hij had stoffer en blik in zijn hand en begon geknield de glasscherven van de stukgeslagen fles op te vegen. Vanlommeren zat lijkbleek op zijn stoel. De commissaris schonk geen aandacht aan hem. Hij liep naar de deur en deed ze voorzichtig open, zei: ‘Vanlommeren. Ik reken erop dat je die scharnieren fikst’, en bleef staan. ‘Ze… is… dood.’ ‘Wie?’ vroeg Eddy Terbeke. Vanlommeren bleef het antwoord schuldig. Eddy Terbeke pakte de logge man bij zijn revers en schudde hem door elkaar. ‘Wie, Dominique? Wie is dood?’ ‘De dokter’, zei Vanlommeren. ‘Ze ligt in haar kamer. Ze beweegt niet. Ze is dood.’ ‘Of bewusteloos!’ Vanlommeren staarde Terbeke aan. ‘Nee. Dood. Gewurgd!’ Renate Quisquater knipperde met de ogen, werktuiglijk, alsof het lenzen waren. Alsof ze foto’s nam van de andere drie, waarvan er één, dat was nu overduidelijk, een moordenaar was. Marc Dondeyne had hetzelfde in gedachten maar had een andere reflex. Hij liep naar de deur en begon er hard op te bonken. De deur ging snel open, bijna alsof de flik erop had staan wachten.
37
‘Ik wil hier weg’, zei Dondeyne. ‘Ik ga hier niet zitten wachten tot de moordenaar mij ook pakt.’ ‘Moordenaar?’ zei de politieman zonder een spier te vertrekken. ‘Weet u dan meer dan ik, meneer Dondeyne?’ ‘Makker’, zei Dondeyne. ‘Niet de slimme uithangen, hé. Ik wil weten wat er hier aan de gang is! Een burger heeft plichten maar ook rechten!’ De politieman grinnikte vaag. Hij legde zijn hand op de schouder van Marc Dondeyne. ‘Oké. U vraagt. Wij draaien. U mag als eerste meekomen, meneer Dondeyne.’ ‘Meekomen?’ ‘Ja. We weten nu allemaal dat Antonella Di Césare iets is overkomen. En de volgende stap, meneer Dondeyne, is uw versie van de feiten. En Vanlommeren: als ik terugkom, is die deur gerepareerd. Akkoord! En als je ergens vingerafdrukken hebt achtergelaten waar die daarstraks niet waren, dan wil ik dat weten.’ Dominique Vanlommeren knikte stug. Eddy Terbeke begroef zijn hoofd in zijn handen en Renate Quisquater begon alvast met het bedenken van een strategie.
38
8
‘Meneer Terbeke?’ Eddy Terbeke voelde zijn handen klam worden toen de commissaris hem wenkte. Hij was de laatste in de rij. Over die wending had hij zich al suf gepiekerd. Dondeyne noch Vanlommeren noch Quisquater had een woord gelost. Ze waren heel stil geweest na de ondervraging. Waarom ik? Waarom neemt hij mij als laatste? Omdat de bewijslast verpletterend is. Omdat hij me klem wil rijden door de getuigenissen van die anderen tegen mij te gebruiken. Omdat ik verdachte nummer één ben. Omdat ik een dankbaar slachtoffer ben. Omdat ik een motief had. Omdat ik van Antonella hield. Toen de commissaris hem uitnodigde om te gaan zitten, voelde het voor Eddy Terbeke aan alsof er een stalen bol om zijn enkels was geklonken. Maar één ding wist hij zeker. Zijn relatie met Antonella moest en zou geheim blijven. ‘U praat goed Nederlands, meneer Terbeke.’ ‘Huh’, zei Eddy Terbeke, meer kreeg hij met de beste wil ter wereld niet door zijn keel. ‘U hebt toch samen met Antonella Di Césare op de schoolbanken gezeten, dacht ik?’ Eddy Terbeke zweeg maar kreeg een kleur.
39
‘Daarom, dacht ik. Om te zijn opgegroeid in Campo di Fano, dat onooglijke gehucht in de Abruzzen, praat u al een meer dan een behoorlijk mondje accentloos Nederlands.’ Eddy Terbeke kon zijn handen niet stilhouden. Stom! Zo stom! ‘Meneer Terbeke? Waarom bent u eigenlijk zo gespannen?’ Eddy Terbeke bleef het antwoord schuldig. Zijn hele leven was hij al gespannen. Hij had zich al duizend keer afgevraagd waarom. Zijn leven was een kabbelend beekje. Er was niets om gespannen over te zijn. Behalve Antonella dan. ‘U bent toch vrijgezel? Of hebt u een vaste vriendin?’ Daar heb je het gedonder in de glazen, dacht Terbeke. Die flik weet al dat Antonella mijn vaste vriendin was. Niet aan twijfelen. ‘Nee’, klonk het schijterig. ‘Nee, wat?’ ‘Ik heb geen vaste vriendin.’ ‘Meneer Terbeke. Ik wil gewoon weten wat u hier kwam doen.’ De liefde bedrijven. Antonella eindelijk ten huwelijk vragen. Mijn zelfhaat overboord gooien. Zin geven aan mijn leven. Al deze gedachten, ze spookten door het hoofd van Terbeke. ‘Ik kwam voor mijn wekelijkse afspraak met Antonella.’ ‘U kende haar dus.’ ‘Ja. Jaja.’ ‘U was hier vaste klant?’ ‘Euhm. Ja, zeker.’ ‘Had u een afspraak?’ Eddy Terbeke antwoordde niet.
40
‘Meneer Terbeke, u hoeft niet na te denken over uw strategie. We komen er toch wel achter, hoor. We gaan het telefoonverkeer van juffrouw Di Césare nauwkeurig in kaart brengen. Dat is de standaardprocedure.’ ‘Nee. Ik had geen afspraak.’ ‘Dus u komt hiernaartoe wanneer u dat wenst?’ ‘Nee, nee. Dat nu ook weer niet. Ik kom elke donderdagochtend.’ ‘Dus u kende Antonella Di Césare, laten we zeggen, vrij goed.’ ‘Ja. Hoe… hoe is ze gestorven?’ ‘Ik stel de vragen’, klonk het droog. ‘Ja.’ ‘U kent haar dus vrij goed’, pakte de commissaris de draad weer op. ‘Ik kende haar vrij goed, ja.’ ‘Ze was blijkbaar top in wat ze deed’, zei de commissaris en Eddy meende een scheve grimas te zien op het gezicht van de man die naarstig noteerde. Hij voelde zich plots heel erg ongemakkelijk. Dat klonk niet alsof hij het had over Antonella’s kwaliteiten als arts. Trouwens, die poltieman? Wat kwam hij hier doen? Zo vroeg? Misschien werd het tijd om in de tegenaanval te gaan. Tijd om de rollen om te draaien. Toen hij opkeek, priemden de ogen van de politieman bijna dwars door Eddy’s vel. ‘U wilde wat zeggen?’ ‘Nee, niks’, zei Terbeke verontschuldigend. ‘Wat is er met haar gebeurd?’
41
‘Dat, meneer Terbeke, ga ik samen met jullie proberen uit te vissen. Kent u die andere drie?’ ‘Nee’, zei Terbeke, verrast door de vraag. Waar wilde die griezel naartoe? Het was om gek van te worden. ‘En die Oost-Europese?’ ‘Nee.’ ‘Oké. Even chronologisch. Hoe laat kwam u hier aan?’ ‘Om negen uur.’ ‘Dat herinnert u zich goed.’ ‘Ja. Ik ben nogal stipt.’ ‘Mooi zo. En dan?’ ‘Ik heb aangebeld.’ ‘U had geen sleutel of zo?’ ‘Nee, natuurlijk niet.’ ‘Oké. Gaat u maar door.’ ‘Ik heb aangebeld en de deur klikte open en ik ben naar Antonella’s consultatiekamer gelopen. En heb op de deur geklopt.’ ‘U kende de weg.’ ‘Ja.’ ‘Het ging altijd zo?’ ‘Nee. Meestal kwam Antonella me tegemoet.’ ‘Hebt u iets verdachts gezien of gehoord toen u binnenkwam?’ ‘Nee. Niks.’ ‘En toen? Wat is er toen gebeurd?’ ‘Antonella was er blijkbaar niet. Daarna is die Poolse dame gekomen.’
42
‘Hoe laat?’ ‘Na een minuut of tien, denk ik.’ ‘Denkt u?’ ‘Nee. Zeker. Ze heeft me naar de wachtkamer gebracht. Toen belde er nog iemand aan.’ ‘Wie?’ ‘Dat weet ik niet. Ik heb hem niet gezien. Ik moest plassen.’ ‘Hoe weet u dan dat het een hij was?’ vroeg de commissaris zonder stemverheffing. Eddy Terbeke beet op zijn lip. ‘Meneer Terbeke?’ ‘Weet ik niet. Ik veronderstelde dat.’ ‘Zoals u ook veronderstelde dat Antonella Di Césare met iemand anders “bezig” was terwijl u wachtte? Komt u daarom zo vroeg? Omdat het vlees vers zou zijn.’ Eddy Terbeke hield de adem in. Hij begreep dit niet.
43
9
Het schema in het hoofd van Peter Vergauwen begon min of meer vaste vorm te krijgen. Renate Quisquater, die niets van doen had met welk architectenbureau dan ook, was komen solliciteren naar een baantje met kost en inwoning en ze was waarschijnlijk als eerste binnengekomen. Zij zat in het kleine kantoortje naast de keuken toen Antonella Di Césare door haar Poolse werkster werd geroepen. Daar was ze naar eigen zeggen gebleven totdat ze er werd opgepikt. Ze had niets gezien of niets gehoord. Terbeke was als tweede binnengekomen. Om negen uur. Hij beweerde dat hij was opgehaald door die Poolse. Dat kon. Want Dondeyne, de derde die zijn opwachting had gemaakt en zowat een tiental minuten later was gearriveerd, had Terbeke niet gezien. Bleef over: Vanlommeren. Peter Vergauwen had de man zelf van het erf geplukt. Hij zat in de cabine van zijn truck en rookte een sigaret. Hij beweerde en bleef beweren dat hij er amper vijf minuten stond en dat hij wel had aangebeld maar niet naar binnen was gegaan. Hoewel de voordeur op een kier stond toen Vergauwen de man uit zijn auto haalde. Dus ook hij kon de moordenaar zijn. Bleven vijf potentiële daders. En niemand die een alibi had.
44
Want ieder van hen was minstens een tiental minuten alleen in het huis geweest. Vergauwen zuchtte en staarde door de tralies van het keukenraam. Dit huis was als een versterkte burcht. Je kwam er niet in maar ook niet meer uit. Hier had hij zijn hoofdkwartier gevestigd. Mocht een van die patiënten het in zijn hoofd halen om te proberen te vluchten, dan kon hij zien wie en waar. Hij zag de auto’s op het parkeerterrein. Hij keek nog een keer door het raam. Er was niemand. Hij zuchtte. Een duur vaderskindje dat een baantje moet nemen om te overleven. Dat imago had Renate Quisquater zich aangemeten. De waarheid was dat haar rijke vader een patiënt was van Antonella Di Césare. En dat ze Antonella ervan verdacht dat zij de reden was waarom haar rijke oude pappie haar had gedumpt. Dat had ze uiteindelijk schoorvoetend toegegeven. En dan was er Terbeke, een stuntelige vrijgezel die verliefd wordt op zijn psychiater. Dondeyne, de gladde vertegenwoordiger. Hij wil van zijn depressieve gevoelens af, en dan nog liefst zonder dat zijn vrouw dat te weten komt, maar als therapeute kiest hij wel een bloedmooie vrouw uit. En last but not least Vanlommeren, een onbehouwen boer met een gerechtelijk verleden, die van zijn reclasseringsambtenaar een strikt verbod heeft gekregen om medicatie te slikken, maar in het geniep bijklust in ruil voor zijn pillen, broodnodig om normaal te kunnen functioneren. Daarmee moest Vergauwen het voorlopig stellen.
45
En dan was er ook nog de clandestiene Poolse. Die had Terbeke op heterdaad betrapt bij de consultatiekamer van de dokteres. Maar pleitte dat haar vrij van schuld? Nee, zeer zeker niet.
46
10
De sfeer was volkomen vertroebeld. Iedereen keek nu naar iedereen. Over één ding waren ze het eens. Antonella Di Césare was dood. Vermoord. Het zweet brak Eddy Terbeke uit. ‘Ik heb het niet gedaan!’ De andere drie staarden hem aan en hij begon nog harder te zweten. ‘Komaan. We zitten allemaal in hetzelfde schuitje. Waarom zouden we elkaar dan niet helpen? Waarom zoeken we zelf niet uit wie de moordenaar is!’ ‘Jij mag beginnen. Je woont hier’, zei Renate op sonore toon. ‘Of toch zo goed als.’ Ze had tot dan toe nog niets gezegd en dat gaf haar woorden extra kracht. ‘Ik?’ ‘Jij bent toch Eddy Terbeke? Is het niet?’ ‘Ja. Waarom?’ ‘Ze heeft je goed beschreven.’ ‘Wie?’ piepte Eddy en hij kon niet beletten dat zijn stem oversloeg. ‘Juffrouw Di Césare. Ik was bij haar. Vanmorgen. Voor een sollicitatiegesprek.’ ‘Ben jij een dokter!’ zei Dondeyne met oprechte verbazing. ‘Ex-model’, klonk het afstandelijk. ‘Ik zocht een baan als secretaresse.’
47
‘Ik dacht al dat je een model was’, zei Dondeyne breed glimlachend. ‘Maar laten we het even over onze vriend Eddy hebben’, zei Renate vlak. Toen hij alle ogen op zich gericht voelde, begon Terbeke met zijn voeten te schuifelen. Slachtoffer van zijn eigen initiatief. ‘Bourgondisch buikje, braaf en verliefd op Antonella Di Césare. Verliefd tot over zijn kleffe oren. Was steeds op tijd, betaalde stipt, maar ze was ronduit bang van die enge man met zijn pathetische huwelijksaanzoeken. Dat is een van de redenen waarom ze iemand extra in dienst wilde nemen. Kost en inwoning. Om niet alleen te zijn.’ Het werd muisstil in de kamer. Gelukkig ging de deur open. Commissaris Vergauwen kwam binnen met belegde boterhammen en een kan koffie. ‘Commissaris!’ zei Eddy Terbeke. ‘Ik word hier vals beschuldigd! Ik wil een confrontatie! Nu!’ ‘Smakelijk’, zei Vergauwen en hij zette rustig de lunch op tafel en maakte een uitnodigend gebaar. ‘Sorry, maar een toetje heb ik niet gevonden.’ Toen hij naar buiten wilde lopen, sneed Eddy Terbeke hem de pas af. Hij was rood aangelopen. ‘Meneer Terbeke?’ klonk het nors. ‘Een confrontatie. Ik wil een confrontatie. Nu!’ ‘Waarom?’ ‘Omdat ik… omdat… omdat ik valselijk beschuldigd word. Van iets dat ik niet heb gedaan.’
48
‘Rustig, meneer Terbeke. Laten we niet op de feiten vooruitlopen. U wordt voorlopig nergens van beschuldigd. Laat dat duidelijk zijn. Iemand in beschuldiging stellen is de bevoegdheid van de onderzoeksrechter. En die is er nog altijd niet.’ ‘Je hebt ons toch verhoord. Waarom mogen we dan niet naar huis?’ mompelde Dominique Vanlommeren. Hij zag eruit als een ingezakte soufflé, vond Marc Dondeyne. Er zat geen greintje energie meer in de mannetjesputter. Dat was al zo sedert hij was binnengekomen na de individuele ondervraging en voor Marc Dondeyne niet meer of niet minder dan een schuldbekentenis. Terbeke, die zwetende tomaat, had het niet gedaan. Daar had die jongen gewoon de ballen niet voor. Maar zijn buurvrouw, het model, ha, dacht Marc Dondeyne. Wat hij in gedachten had was eerder een aan lagerwal geraakte callgirl. Dat was pas nieuws. En een opportuniteit. Een weerspiegeling van het leven zelve. In elke nederlaag zit een nieuwe kans, dacht Dondeyne, en hij trok galant een stoel achteruit. Zijn depressieve gevoelens zou hij wel een andere keer te lijf gaan. Renate, die het gebaar wel kon smaken, ging zitten. Suffe Eddy stond nog steeds neus aan neus met die politieman. Had hij dan toch meer ballen dan het leek, dacht Renate, en had ze het bij het rechte eind? Was het een crime passionelle? ‘Vanlommeren’, zei de commissaris. ‘Je mag naar huis als ik dat zeg. Duidelijk genoeg? En ik zou maar wat eten als ik jou was, want we zijn hier nog niet weg. Nog lang niet!’ De deur sloeg met een klap dicht.
49
De sleutel werd omgedraaid in het slot. ‘Eddy!’ Eddy Terbeke keek achterom. Het was Vanlommeren die hem toesnauwde. De bruut leek te herleven bij het zien van voedsel. ‘Jij bent verdomme de natte droom van die vuile flik!’ zei Dominique Vanlommeren en hij stortte zich letterlijk op de boterhammen. Trok ze een na een open om te zien wat ertussen zat en propte er een in zijn mond. De man at niet, hij voederde zichzelf. Renate bekeek het tafereel met opgetrokken neus. ‘Mijnheer Vanlommeren. U bent een varken!’ Vanlommeren grijnsde. Er zat een stuk vlees tussen zijn tanden. ‘En jij, poes’, smakte Vanlommeren. ‘Wie ben jij om iemand anders te veroordelen?’ ‘Vanlommeren’, brieste Dondeyne. ‘Hou je manieren in het bijzijn van een dame.’ ‘Dondeyne! De witte ridder!’ zei Vanlommeren en zijn ogen glansden vervaarlijk. ‘En wie ben jij om mij de les de lezen? Denk je dat je meetelt omdat je tafelmanieren hebt? Is dat de essentie van het leven? Mocht jij hier ter plekke in rook opgaan. Wie zou je missen? Eerlijk! Wie?’ Dondeyne zweeg. Verrast door de scherpe uithaal. ‘Je vrouw? Die je bedriegt zo gauw je ’s morgens de deur uit bent! Of denk je dat ik blind ben! Wie, Dondeyne? Je bloedjes van kinderen!’ Het werd muisstil. Het enige geluid was het ongegeneerde kauwen van Vanlommeren. Marc Dondeyne sprong op alsof hij was gestoken door een wesp.
50
Vanlommeren drukte zijn ellebogen op tafel en kromde zijn schouders. ‘Eva, mijn vrouw’, schreeuwde Dondeyne. ‘Ze kan geen kinderen krijgen!’ ‘Spijtig voor haar’, mompelde Vanlommeren met nog iets er achteraan dat naar een excuus neigde. ‘Voor jullie allemaal.’ ‘En ik wil er geen’, riep Renate Quisquater. Het was een scherpe uithaal. ‘En dat is een bewuste keuze!’ Eddy Terbeke zag het tafereel met lede ogen aan. Het leek of ze terug waren op het punt waar ze waren begonnen. Hij werd er helemaal moedeloos van en slofte naar de tafel. Dat daar een moordenaar zat, daar wilde hij even niet aan denken. Hij had honger. Een primaire behoefte. Zoals seks. En liefde. Kinderen had hij niet. Bij dat feit had hij zelfs nog nooit stilgestaan. Hij had het altijd als een vanzelfsprekendheid beschouwd. Hij graaide een boterham van tafel en begon te kauwen. Het smaakte naar niets. Hij kreeg geen hap door zijn keel. Dit waren de boterhammen die Antonella had moeten bereiden. Voor hen allebei. Kinderen. Met Antonella. Wat was dat mooi geweest. Hij liep naar de deur. Stijf van de stress. Hij moest het weten. ‘Dominique!’ ‘Elfie?’ ‘Doe die deur open!’ ‘Waarom zou ik?’ ‘Open!’ Vanlommeren grijnsde en liep met zijn schroevendraaier in de hand en een halve boterham in zijn mond naar de deur.
51
In een paar seconden waren de bouten eruit. ‘Voilà. Maak hem koud’, zei Vanlommeren en hij maakte een uitnodigend gebaar. ‘Je zult er ons een plezier mee doen.’ Eddy Terbeke liep stijf naar buiten. Zijn hart bonkte in zijn keel. ‘En Eddy?’ ‘Wat?’ ‘Als je binnen een kwartier niet terug bent, dan schroef ik die scharnieren weer vast.’ Terbeke keek Vanlommeren aan met levenloze ogen. ‘Snap je het niet! Ik wil naar huis. Ik heb niks gedaan.’ ‘Maar… maar…’ ‘Ik ben van de oude stempel Eddy. Een man van eer. Jij hebt mij geholpen. Nu help ik jou. Meer valt daar niet achter te zoeken. Een kwartier.’ Toen Vanlommeren de deur dichtduwde, keek Eddy Terbeke om de hoek. De gang was leeg. Zijn ogen fixeerden de zware voordeur. Er stak geen sleutel in het slot. De angst raasde door zijn borst, maar hij moest en zou het weten. Hij liep behoedzaam naar Antonella’s consultatiekamer. De kamer met het mariabeeldje naast de deur. Hij duwde de kruk naar omlaag. De deur was op slot. Eddy Terbeke slikte zijn angst weg. De tranen sprongen hem in de ogen. Hij kokhalsde, duwde zijn hand op zijn mond en maakte rechtsomkeert. Voor het kamertje van de Poolse bleef hij staan. In tweestrijd. Misschien had zij iets gezien. Ze woonde hier tenslotte. Hij klopte zachtjes op de deur maar kreeg geen gehoor.
52
Hij probeerde de klink, die tot zijn verbazing meegaf. Had die flik de sleutel niet in zijn broekzak gestoken? Hij duwde traag de deur open, met ingehouden adem. Toen hij het licht aanstak, werd zijn gezicht asgrauw. Wat hij zag, vervulde hem met afschuw. Dat beeld zou hij nooit meer kunnen vergeten. Nooit meer. Hij greep instinctief naar zijn keel. Plots waren er voetstappen in de gang. Terbeke liep de kamer in en deed het licht uit. Hij bleef met bonzend hart wachten totdat de voetstappen waren weggestorven. Dat was vast die commissaris. De tranen rolden over zijn wangen. Zomaar. Hij hoorde een deur opengaan. De scharnieren piepten. De kelderdeur. Althans dat vermoedde hij. Hij was ooit een keer naar de kelder gelopen. Om voor Antonella een bak drank te halen. De scharnieren van die deur piepten toen ook al zo verschrikkelijk hard. Hij telde traag tot honderd en duwde kokhalzend de deur op een kier. Er was niemand in de gang. Toch durfde hij niet naar buiten te lopen. Het was donker in het huis. Iemand had alle rolluiken neergelaten. Eddy Terbeke schuifelde de gang in. Hij kon hier niet meer blijven in deze kamer. Geen seconde langer. Het voelde aan alsof hij stikte. Dat arme Poolse meisje. En die fles. Scherven. Van die kapotgeslagen fles bronwater. En dat bloed. Al dat bloed.
53
Eddy Terbeke zwijmelde naar buiten en steun zoekend tegen de muur, duwde hij met een spierwit gezicht de deur van de lounge open. De kelderdeur stond op een kier.
54
HOOFDSTUK 2 door Nadine Monfils
55
11
Eddy was altijd doodsbang geweest voor kelders. Toen hij klein was, sloot zijn vader hem er altijd op als hij een stommiteit had begaan. Hij herinnerde zich de dag nog dat hij het ruitje van het huis van de buurvrouw met een katapult had kapotgeschoten. Het was haar verdiende loon, dat ouwe wijf! Ze vertelde niets dan leugens over iedereen in het dorp. Een echte heks was het. Hij zag haar weer voor zich met haar geslepen oogjes en haar perkamenten huid. Zat altijd te gluren vanachter haar vreselijke gordijnen. Een helleveeg! Telkens als hij in de kelder opgesloten had gezeten, was Eddy er bibberend van angst uit gekomen. Hij was heel bang in het donker en hij voelde nog die vochtige kou en rook de lijkengeur… De laatste keer had hij iets over zijn voeten voelen rennen. Waarschijnlijk een rat. Hij had gegild. Maar zijn vader was niet gekomen om de deur open te doen. Hij was hem domweg vergeten. Als zijn moeder er was geweest, had ze dat nooit geaccepteerd! Maar de arme vrouw was in het kraambed gestorven. Wellicht dat zijn vader het hem – misschien onbewust – kwalijk nam dat hij bestond. Hij kon zich totaal niet voorstellen dat zijn moeder hetzelfde was geweest. In zijn dromen had hij haar mooier gemaakt, helemaal geïdealiseerd tot een soort fee die over hem waakte.
56
Op de enige foto die hij van haar had, zag hij dezelfde zachtheid in haar ogen als in die van Antonella. Een blik van een meisje dat verdwaald is in een veld klaprozen. Rood, als het bloed van Cheska. En als hij nu toch eens afdaalde? Vreemd dat deze deur open was. Nee, niet na wat hij zojuist had gezien! Hij trilde over zijn hele lijf en voelde hoe het zweet langs zijn hals naar beneden gleed. Wie had die verschrikkelijke daad gepleegd? Meer dan ooit moest hij met Antonella praten. Bij wie kon hij in het vervolg zijn hart uitstorten? Hij had niemand, zelfs geen vrienden. Alleen maar werkrelaties. Hij voelde het eczeem opkomen en begon koortsachtig in zijn linker knieholte te krabben. Wat een ellende! Onvast op zijn benen liep hij naar de keuken, waarvan commissaris Vergauwen zijn kantoor had gemaakt. Hij mocht die flik niet. Politie in het algemeen trouwens niet. En deze stond hem extra tegen met zijn alleswetende air en zijn dikke pens. En het was geen bierbuikje, zo’n fraai, rond buikje dat getuigde van een goed leven en smaakvol bier, zoals op de schilderijen van Jeroen Bosch. Hij had er zijn hemd en de rest voor willen geven om nu zo’n heerlijke Grimbergen aan zijn lippen te kunnen zetten, zo’n fluwelen engeltje, goudgeel als graan. Met een schuimkraagje dat een snor om je mond achterlaat. Elke keer als Eddy Terbeke in paniek raakte, ontsnapte hij naar zijn fantasiewereld. En voorkwam zo dat hij ging gillen.
57
Maar nu kon hij niet om de feiten heen, er was een vrouw dood, op beestachtige wijze vermoord, en hij kon niet langer hier blijven, niet langer ontsnappen aan de realiteit. Toen hij de keuken binnenstapte, trof hij die orang-oetang van een Vanlommeren aan met een gsm in zijn hand. ‘Wat doe je hier?’ vroeg Terbeke plompverloren. ‘Ik wilde mijn vrouw bellen, zodat ze niet ongerust wordt. Met haar ziekte kan ze zich niet zonder mij redden. En jij? Wat doe jij hier?’ ‘Hou je maar niet van de domme. Ik heb net het lijk gevonden van die arme Poolse vrouw.’ ‘Wat? Cheska?’ ‘Ja. Ze is doodgeslagen met een kapotte fles. Een mineraalwaterfles, als je begrijpt wat ik bedoel…’ ‘Er zijn veel mensen die water drinken.’ ‘Ja, behalve dat deze fles van jou is. Iedereen hier heeft je ermee gezien’, wierp Terbeke tegen. ‘En wat dan nog? Dat bewijst niets. Heb jij nooit politiefilms gezien dan? Met een moordenaar die met de aanwijzingen knoeit om dommeriken als jij op het verkeerde been te zetten? Wie zegt ons trouwens dat jij de moordenaar niet bent?’ ‘Omdat ik het lijk heb ontdekt.’ ‘Ja ja… Dat beweer je. Maar ik was er niet bij om te zien wat er is gebeurd. Het kan goed zijn dat je haar vermoord hebt en hier je toneelstukje komt opvoeren om mij de schuld te geven. Het was niet moeilijk om mijn waterfles te pikken. Ik heb er niet op gelet.’
58
‘Als de politie komt, zullen ze de feiten constateren en op tastbare bewijzen afgaan, niet op onzinnige veronderstellingen. Op die fles staan vast jouw vingerafdrukken.’ ‘Logisch, ik heb water gedronken, aardappel!’ Dat was de eerste keer dat Eddy voor aardappel werd uitgemaakt. Zijn vader had hem al voor van alles uitgescholden, maar niet voor aardappel. Ach, je weet toch wie het zegt. Een onverzorgde chimpansee met een strafblad. Verdorie, dat was ook zo! Met wat hij op zijn kerfstok had, zou die Vanlommeren niet zo makkelijk tussen de mazen van het net glippen. Je bent erbij, mijn beste! ‘Ik vraag me wel af wat jij hebt uitgevoerd dat je een strafblad hebt’, merkte Eddy Terbeke vals op. ‘Nou, als ze je ernaar vragen, dan zeg je maar dat je er niets van weet. Het gaat je geen barst aan.’ ‘Dat is niet waar! Dat gaat iedereen hier aan vanaf het moment dat we ervan verdacht worden de moordenaar te zijn.’ ‘Kijk eens wat ik heb gevonden,’ zei hij, ‘het is de gsm van de commissaris. En weet je wat? Er staat niets in!’ ‘Hoezo “er staat niets in”?’ ‘Het gegevensbestand is leeg.’ ‘Huh?’ ‘Dat wil zeggen dat die gast schijt aan ons heeft. Hij zegt dat hij om versterking heeft gevraagd, ammehoela!’ ‘Misschien wil hij wel alleen op onderzoek uit’, verklaarde Terbeke. ‘Voor Sherlock Holmes of Columbo spelen.’
59
‘Met die kop van hem is het eerder Jansen en Janssen van Kuifje…’ Normaal zou Eddy Terbeke moeten lachen om een dergelijke opmerking. Maar nu stond zijn hoofd niet naar grappen. Het beeld van de poetsvrouw in een grote plas bloed achtervolgde hem. En die idioot van een Vanlommeren die hem probeerde af te leiden door aardig tegen hem te doen… Nee, Terbeke trapte er niet in. Deze vent was het meest verdacht van allemaal, met zijn foute verleden. Trouwens, wat was hij hier eigenlijk komen doen, die waardeloze klusser met zijn schroevendraaier? Wat een loser! ‘Had je een afspraak met de psychiater?’ vroeg Eddy plotseling. ‘Nee, dat heb ik niet nodig. Met mij is alles goed.’ ‘Waarvoor was je hier dan? Behalve om net te doen of je aan deuren en kranen zat te rommelen?’ ‘Wat weet jij nou van klussen? Je ziet eruit als een pennenlikker.’ ‘Ik heb liever mijn uiterlijk dan het jouwe! Je lijkt wel een vuilnisophaler met je werkbroek vol vlekken.’ ‘Dan kun je tenminste zien dat ik werk, en dat ik mijn geld niet verdien met mijn kont op een stoel of in een opzichtige slee.’ ‘Ondertussen ben ik onschuldig en heb geen strafblad.’ ‘Onschuldige mensen bestaan niet’, zei Vanlommeren met nadruk. ‘Er zijn alleen maar pechvogels. En wie denk jij eigenlijk dat je bent, om mij zo te veroordelen?’ ‘Hoe het ook zij, de flikken zullen jou als eerste verdenken.’
60
‘O ja? Zeg mij dan maar waarom ik die poetsvrouw zou hebben vermoord. En waarom zou ik mevrouw Antonella hebben vermoord? Zij schreef me van tijd tot tijd slaapmiddelen voor omdat ik met mijn zieke vrouw geen oog meer dichtdoe ’s nachts. En ook dankzij haar ben ik als chauffeur in dienst genomen bij de abdij van Grimbergen. Ze heeft een goed woordje voor me gedaan en zo kreeg ik een tweede kans om uit de moeilijkheden te komen.’ ‘Het zal niet voor het eerst zijn dat iemand degene vermoordt die hem heeft gevoed...’ wierp Terbeke tegen die graag het gemengde nieuws las. ‘Welnu, ik niet. Ik ben iedereen erkentelijk die goed voor me is.’ ‘Dat zal wel!’ ‘Terwijl jij wel redenen had om de psychiater te vermoorden’, stelde Vanlommeren. ‘O ja? Wat voor redenen dan?’ gromde Terbeke, die zijn knieholte opnieuw irritant voelde jeuken. Hij weerhield zich ervan te krabben om de ander niet te laten merken hoe gespannen hij was. Die zou dat maar al te fijn vinden. ‘Had je een afspraak met haar?’ ‘Nee, net zomin als jij, voor zover ik weet. Antonella en ik hadden een speciale relatie. Ik ben haar favoriete patiënt. Dat blijkt wel uit het feit dat ik van haar altijd mocht komen als ik daar de behoefte toe voelde.’ ‘Jij bent ernstig ziek, man!’ zei Vanlommeren spottend. ‘Als je naar een psychiater gaat, hoef je nog niet gek te zijn!
61
En jij had er goed aan gedaan om bij haar in therapie te gaan, ze had de kortsluiting in je hoofd misschien kunnen verhelpen!’ ‘Vuile…’ Dominique Vanlommeren stoof op hem af, greep hem bij de kraag van zijn overhemd en smeet hem vervolgens over de stoelen. Eddy Terbeke trachtte zich vast te grijpen aan de keukentafel om weer op te staan, maar de bruut zat al boven op hem, schudde aan hem als een pruimenboom en schreeuwde: ‘Jij gaat je grote bek houden, ja? Ik ben niet gek! Domme eikel!’ ‘Laat me los! Ik heb je niets gedaan’, zei Terbeke, naar adem snakkend. ‘Ik pik het niet voor gek te worden verklaard! Heb je dat begrepen, idioot?’ ‘Als je verwacht dat ik excuses ga maken, dan zit je er goed naast!’ Pets! De bulldozer gaf hem een oplawaai van de bovenste plank. Dit zou hem vast een bloedneus opleveren. En een verbouwd gezicht. ‘Al goed’, wist Eddy nog net uit te brengen. ‘Al goed…’ Even bleef hij languit op de grond liggen. Met zijn handen in zijn zij keek Vanlommeren met een hatelijke blik en een gemene grijns op hem neer. ‘Kalmeer nou maar’, zei Eddy Terbeke. ‘Laten we de politie zijn werk laten doen.’ ‘Ja ja! Daar zeg je wat! De versterking zal voorlopig op zich laten wachten. We moeten zo snel mogelijk de benen nemen.’
62
‘Als je dat doet, verklaar je jezelf schuldig’, kaatste Terbeke terug. ‘Grote sufferd, snap je dan niet dat we erin gelopen zijn?’ ‘Wie heeft ons er dan in laten lopen?’ ‘De moordenaar. Hij heeft ons opgesloten in deze villa. Alle deuren zijn vergrendeld en de sleutels zijn verdwenen!’ ‘Jij bent toch klusser, niet?’ ‘Ja, maar ik kan niet toveren. Deze deuren zijn dik, het is massief eiken. We zitten in een voormalige pastorie hier, knul. En het is onmogelijk om de luiken te openen! Iemand heeft de banden afgesneden, godverdomme!’ ‘We zitten dus als ratten in de val?’ jammerde Terbeke, die het idee opgesloten te zitten nauwelijks aankon. ‘We zullen zien… Misschien kunnen we via het dak naar buiten…’ ‘Hoe dan ook, als we het hazenpad kiezen, zullen we onmiddellijk worden verdacht. Ik blijf. Ik heb mezelf niets te verwijten en ik heb vertrouwen in de commissaris.’ Vanlommeren moest lachen. Vertrouwen hebben in de politie! Dan moest je echt wel zaagsel in je kop hebben! Hij had heel wat flikken meegemaakt. Die waren even corrupt als de lieden die ze achter de tralies zetten. De een nog erger dan de ander. En hij kon het bewijzen: waarom had Vergauwen tegen hen gelogen over de versterking die zogenaamd onderweg was terwijl hij niet eens had gebeld? Leugenaars zijn niet te vertrouwen. Dominique Vanlommeren mocht dan een voormalige schurk zijn, hij had nooit tegen iemand gelogen.
63
Het raadsel van de gsm moest worden opgelost. En daarvoor moest hij de commissaris terugvinden. Uiteindelijk stond Eddy mopperend op. Zijn hemd was gescheurd. Een gloednieuw overhemd! Net op het moment dat Vanlommeren de gsm wilde gaan zoeken die tijdens het gevecht uit zijn handen was gevlogen, ging het licht uit. ‘Verdomme, dat ontbrak er nog aan!’ riep Terbeke in paniek uit. Sinds zijn vader hem in de kelder had opgesloten, kon hij niet meer slapen zonder licht aan. En hier zat hij weer in dezelfde situatie. Hij was vijf jaar oud en de slangen kronkelden zich rond zijn buik zodat hij geen adem meer kon halen. Hij begon naar adem te happen, zijn eczeem kwam weer opzetten en hij kon het niet nalaten driftig te gaan krabben. ‘We moeten terug naar de anderen’, zei Vanlommeren. ‘Misschien hebben zij wel kaarsen of zaklantaarns gevonden. Ik geloof dat ik licht zie schijnen aan het einde van de gang.’ ‘Ik volg je.’
64
12
Het horen van de stem van Vanlommeren stelde Terbeke gerust. Ook al had die hem zojuist in elkaar geslagen… Zo blijkt maar weer dat het leven een aaneenschakeling van onverwachte ontwikkelingen en wendingen is. Op basis daarvan kon een goed mens slecht worden en omgekeerd. Tot waar zijn wij werkelijk verantwoordelijk voor ons gedrag en onze daden? dacht Eddy. We worden niet allemaal gelijk geboren en zijn ook niet even intelligent. Hij had de boeken gelezen van Stéphane Bourgoin, deskundige op het gebied van serial killers, en hij wist dat de meeste seriemoordenaars een duivelse, vreselijke jeugd hadden gehad. Vaak had hij zich afgevraagd hoe hij het ervan af zou hebben gebracht met zo’n vreselijke jeugd, gezien de serieuze gevolgen die hij aan zijn niet erg rooskleurige jeugd had overgehouden. Zelfs jaren psychotherapie hadden zijn problemen niet opgelost! Soms gebeurde het hem dat hij dingen deed waarvan hij zich achteraf niets herinnerde. En daar raakte hij opnieuw aan het twijfelen… Was hij er zeker van dat hij Cheska niet had vermoord? Hij had ook boeken gelezen over het verschijnsel dat mensen totaal zonder reden tot de meest vreselijke daden in staat waren, en zich erna niets meer van wisten te herinneren. Dat ze bij een lijk stonden en niet wisten wat er was gebeurd. Welnee! Ik heb haar niet vermoord! Ik ben toch niet gek!
65
Zelfs al heeft mijn vader me daar jarenlang van trachten te overtuigen. Hijzelf was het! En als het nu eens… erfelijk was? ‘Aha! Waar zaten jullie?’ riep Marc Dondeyne hen toe en hij zwaaide met zijn kaars in de richting van het doodsbange gezicht van Terbeke. ‘In de keuken. Ik… Ik heb het lijk van Cheska gevonden in haar kamer. Daarna ben ik naar Vanlommeren toegegaan. Ze is vermoord…’ ‘Wat afschuwelijk!’ riep Renate Quisquater uit, die op enige meters afstand volgde. ‘En waar is de commissaris?’ ‘Ik ben hem aan het zoeken’, bromde Vanlommeren. ‘Hij heeft ons bedonderd met zijn telefoon. Hij heeft helemaal geen versterking gevraagd. En zijn lijst is leeg.’ ‘Ik heb hem niet gezien’, verzekerde Dondeyne de anderen. ‘Hé, laat me niet alleen in het donker’, jammerde Renate. ‘Ik vind het hier eng!’ ‘Waarom dan? Ben je bang dat je verkracht wordt?’ hoonde Marc Dondeyne. ‘Pff… Ik heb andere ambities dan me te laten nemen door een vertegenwoordiger in huishoudelijke apparaten!’ ‘Dat is onterecht, kippetje, je zou gratis en voor niets over de volledige uitrusting van de perfecte huisvrouw kunnen beschikken.’ ‘Die heb ik niet nodig. Ik huur liever een dienstmeisje in.’ ‘Ik begrijp dat mevrouw aan grootheidswaanzin lijdt.’ ‘Inderdaad, ja! Mevrouw is ambitieus, mijn beste. Ik stel me mijn leven niet voor samen met een armoedzaaier.’
66
‘O, kijk eens,’ riep Vanlommeren uit, ‘er staat daar een kandelaar!’ Hij pakte hem, stak de kaarsen aan en stelde de anderen voor samen met hem op zoek te gaan naar de commissaris. Die schijtebroek zit vast ergens verstopt, bibberend als een muisje dat een kat heeft gehoord. Hij stelde zich voor hoe hij als een peuter in zijn broek piste. Dat idee maakte hem vrolijk. Niets zo leuk als te denken aan een flik die ’m knijpt! ‘Geef mij die kaars eens’, zei Renate en ze griste de kaars zonder pardon uit de vingers van Marc Dondeyne. ‘Jullie hebben genoeg licht met de kandelaar. Ik ga terug naar de wachtkamer. Daar liggen tijdschriften. Dan kom ik de tijd makkelijker door.’ Renate Quisquater hield van mode en nutteloze zaken. Dat ontspande haar. Een beetje alsof er pailletten rondom haar werden uitgestrooid. Dat was haar therapie. De laatste roddels van de sterren, de hoeden van de koningin van Engeland, de rubriek kledingadvies van Flair, de verhalen over vedetten in Story… allemaal onzin die haar goed deed en roze vleugeltjes gaf. Maar ze had ook iets anders in zich… Een zucht naar kennis. Een hang naar spiritualiteit. Ze was altijd op zoek geweest naar de zin van het leven. En ze had die nog niet gevonden. Misschien was het wel om die reden dat ze zich aangetrokken had gevoeld door de advertentie van de psychiater die een receptioniste zocht. De job op zich was niet echt haar ding, maar de plek wel. Het leek haar wel wat om dicht bij de abdij van Grimbergen te zijn. Ze was er één keer geweest en had er iets ervaren wat ze nooit eerder had meegemaakt.
67
Een gevoel van welbevinden en innerlijke rust. Er hing daar een unieke sfeer. Alsof deze plek alle gebeden had bewaard onder engelenvleugels, waarmee iedereen die zich overgaf aan dit oord van bezinning werd omhuld. De grote stilte. De stilte die al ons lijden verzacht. Of je nu gelovig bent of niet, die stilte benadert wat ons overstijgt. Iets bovennatuurlijks of goddelijks. Renate was gegrepen door de sfeer in deze abdij, meer dan in welke andere die ze had bezocht. Daarom had ze meer willen weten over de geschiedenis ervan en vernomen dat de abdij in de 12de eeuw in het dorpje Grimbergen ten noorden van Brussel was gebouwd en dat de bouwwerken al spoedig weer door brand waren verwoest. Ook de jaren daarna was het bestaan van de abdij niet over rozen gegaan en ze had vaak schade geleden, was geplunderd en opnieuw door brand geteisterd. Honderd jaar later waren de kerk, een mix van Vlaamse barokstijl en rococo, en de abdij van Grimbergen gerestaureerd. Telkens was het kloostergebouw weer uit de as herrezen, vandaar dat de orde de feniks als symbool had, die ook op het etiket van het abdijbier terugkwam. En als dit brouwsel nu eens het vermogen had om onze zorgen te laten verdwijnen en ons te laten voelen als pasgeboren lammetjes, al was het maar tot het glas weer leeg was? Renate Quisquater moest lachen om dat idee. Ze was niet vies van een lekker glas bier en het beviel haar beter dan wijn. Het was ook haar manier om zich één te voelen met de abdij, waarvan het devies luidde ‘Brandt maar vergaat niet’, en met haar ogen dicht de positieve energie te voelen. In feite een manier om tot zichzelf te komen…
68
Renate zette de kraag van haar roze mantelpakje op en besloot een sigaret op te steken om zich te verwarmen. Dat was natuurlijk een illusie, maar het was een van haar excuses om haar roken te rechtvaardigen. Ze moest ermee stoppen. Ze wist het, ze wist dat het gif haar longen zou vernietigen. Haar oudere zus was eraan gestorven, die was door kanker naar gene zijde meegenomen. Ze had er wel tegen gevochten maar het was te laat geweest. Renate haalde haar aansteker niet tevoorschijn om de sigaret die ze uit het pakje Dunhill had gewurmd aan te steken. Ze zoog de vlam naar binnen van de kaars die ze in een asbak in de wachtkamer op tafel had gezet. Wat voerden de anderen toch uit? Ze hadden blijkbaar geen haast! Jammer dat de psychiater dood was. Renate Quisquater had dat baantje als receptioniste graag gehad. Mensen ontmoeten, zich mooi maken om klanten te ontvangen, haar innemendste stem gebruiken… Die behoefte om te verleiden had ze altijd gehad. Het was haar drijfveer ʼs morgens, zoals anderen de dag niet konden beginnen zonder een kop koffie of een peuk. Versieren was niet echt haar ding. Ze wilde liever versierd worden, om geen blauwtje te lopen. Maar ze hield ervan te behagen. Ze vond dat het een onderdeel was van respect tonen voor de ander. Een vorm van beleefdheid en goede smaak. Ze had twee facetten in zich: een kant die oppervlakkig kon lijken en een veel verborgener kant die raakte aan diepe zielenroerselen. Zeker, ze kwam uit een net gezin en ook al was het volgens haar verre van perfect, het had haar het voordeel geboden op te groeien in een traditionele cultuur die het denken bevorderde.
69
Haar vader luisterde naar Bach en had een grote bibliotheek met schitterende boeken waaruit ze naar hartenlust kon kiezen. Geen tv bij de Quisquaters! Een gezin uit een andere tijd. Met te strikte regels en taboes. Maar vast ook met geheimen… al had Renate die nooit ontdekt. Dat nam ze toch aan, ze had immers romans van Flaubert gelezen. Het beroemde Madame Bovary had veel indruk op haar gemaakt, des te meer daar haar moeder net als de hoofdpersoon Emma heette. Het beeld dat zij van haar ouders had, was dat van een echtpaar zonder toestanden of problemen. Weldenkende, stijve mensen die zich verscholen achter hun strikte principes en niet wilden zien dat niet iedereen gelijk was. Haar zuster en zij hadden geleden onder die strengheid, ook al waren ze allebei verwend en hadden ze ook nooit geldgebrek gekend. In een gouden kooi word je niet gelukkig. Haar zus was zodra ze kon getrouwd, had zich op de eerste de beste partij gestort om aan de greep van het gezin te ontsnappen. Ze had een welgestelde man gekozen om een zorgeloos bestaan te kunnen leiden en rond te paraderen op societyfeestjes. Maar al snel begon ze een soort neurotisch gedrag te vertonen, wat haar meer en meer op hun moeder deed lijken. Een onderdanige, fletse vrouw die meer van een non had dan van een aantrekkelijke echtgenote met je wie pikante uitstapjes naar wuivende korenvelden wilt maken. Daar had Renate een spiegel gezien waar ze niet in wilde kijken. En ze had in tegenstelling tot haar zus besloten niet te trouwen om het ouderlijk nest te verlaten. En ook geen kinderen te krijgen. Wat zij boven alles verkoos, was haar vrijheid.
70
Waarschijnlijk omdat ze weegschaal was, een luchtteken… In haar familie ging je pas het huis uit als je ging trouwen. Er was voldoende ruimte op het landgoed om er te blijven. Maar Renate was een vrouw met karakter. Na heel wat discussies, stemverheffingen en huilbuien had ze uiteindelijk haar vader zover gekregen dat hij in de stad een appartement voor haar had gehuurd. Met het bevel er geen mannen mee naartoe te nemen, om de reputatie van de familie niet aan te tasten. Als notariszoon, die op zijn beurt het kantoor van zijn vader had overgenomen, was Henry Quisquater vast van plan het onberispelijke imago te behouden van de familie die in de hele streek in hoog aanzien stond. Dat had Renate uiteraard beloofd. Ze had al zo lang moeten liegen om aan de wurggreep van haar ouders te ontsnappen dat een leugentje meer of minder haar niet zwaar viel. Ze ging ervan uit dat je alleen moest liegen tegen mensen die niet in staat waren je te begrijpen. Eigen schuld, dikke bult! Daarover hoefde ze zich niet schuldig te voelen. Het was gewoon een kwestie van overleven.
71
13
Daarop begon Renate te zoeken naar een roddelblad om de tijd te verdrijven en haar angstgevoelens te bedwingen. Het idee weer samen met de anderen te moeten zijn, sprak haar niet aan. Ze zaten alleen maar te ruziën en verdenkingen naar elkaar te uiten. Sinds ze de agenda van de psychiater hadden doorgebladerd en hadden gezien dat, in tegenstelling tot haarzelf en Marc Dondeyne, Eddy Terbeke en Dominique Vanlommeren geen afspraak hadden met Antonella Di Cesare, waren er twee kampen ontstaan. Alsof het feit dat je geen afspraak had een extra bewijs van schuld was. En wat voor rol speelde commissaris Vergauwen in dit verhaal? Hij had ook geen afspraak! Was hij toevallig langsgekomen? Of was hij gebeld door een buur die geschreeuw had gehoord? Dat was een mogelijkheid… En Dondeyne? Als hij Antonella had willen vermoorden, had hij waarschijnlijk niet van tevoren een afspraak gemaakt. Maar dat was misschien juist strategie? De meeste moordenaars zijn schakers. En die denken altijd een paar zetten vooruit. Wie kon de poetsvrouw om zeep hebben gebracht? En om welke reden? Renate vroeg zich af of ze door dezelfde persoon waren vermoord. Waarschijnlijk wel… Het kon een gek zijn die domweg plezier had in moorden. Een soort seriemoordenaar. Renate huiverde.
72
Die gedachte beviel haar totaal niet, want dat betekende dat er nog meer slachtoffers konden vallen. Ik moet naar de anderen toe, dat is veiliger. Ik ben ook nog eens de enige vrouw van de groep en de twee slachtoffers zijn vrouwen! Vanlommeren was volgens eigen zeggen op verzoek van Antonella gekomen om een paar reparaties uit te voeren. Goed. Maar Eddy Terbeke? Wat deed hij hier? En Marc Dondeyne? Waarom kwam hij bij de zielenknijper? Waar leed hij precies aan? Misschien was hij wel schizofreen of leed hij aan gevaarlijke stoornissen. Hier loog iedereen, daarvan was Renate zeker. Ter bescherming waarvan? Zijn huwelijk, zijn reputatie of zijn misdaden? Dondeyne had erover opgeschept dat hij vierde dan was in jiujitsu en voormalig Belgisch kampioen. Voor hem was het niet moeilijk iemand die zich tracht te verdedigen in toom te houden... Hij maakte de indruk een benepen leventje te leiden in een nieuwbouwhuis in een buitenwijk met een vrouw die even banaal was als het assortiment huishoudelijke apparaten dat hij moest aanprijzen bij de boerenpummels in de streek. Hij hield ervan te pronken, met zijn geleasede BMW. Een opschepperig manneke zonder ballen, dacht Renate. Voor hem bracht moorden misschien leven in de brouwerij. Hij moest zich zo machtig voelen als God himself! Wat Vanlommeren betreft, dat was zo’n sufferd met een lege bovenkamer, het perfecte profiel van iemand die in een vlaag van woede kan doden en pas later na gaat denken. Te laat! Ik moet wel zeggen dat als je een zieke vrouw hebt, de stoppen makkelijk door kunnen slaan. Hij had toch verteld dat Antonella hem van tijd tot tijd slaapmiddelen voorschreef, nietwaar?
73
‘Ja, dat heeft hij echt gezegd’, mompelde Renate, die om moed te verzamelen kringetjes rook uitblies. Al die gissingen bleven in haar hoofd ronddraaien. Vragen zonder antwoord. Voorlopig… Ze besloot kalm te blijven en rustig op de rest te wachten zonder zich verder het hoofd te breken. Een beetje afleiding was het beste. Ze vond een stapel tijdschriften en begon die bij het licht van de kaars door te bladeren. Roddels over sterren, flauwe verhalen, moderubrieken en opmaaktips. Dingen die nergens toe dienden behalve het aantrekken van onnozele types die de voorkeur gaven aan de schone schijn boven de geneugten van de ziel. Maar het deed haar zo goed, al die onzin! Het zien van Julia Roberts op vakantie met haar grut, met een kapsel dat nergens op leek en in joggingbroek, had haar geholpen haar eerste rimpels te accepteren, want ze vond zichzelf knapper dan haar. Natuurlijk, zoals ze was in de film, super opgemaakt en verzorgd, kon ze niet tegen haar op. Renate vermeed de bioscoop dan ook, juist om niet in de put te raken. En daar was een artikel over Johnny Depp. O, wat was ze blij geweest toen ze hoorde dat hij gescheiden was van Vanessa Paradis. Haar idool eindelijk vrij! Nu had ze weer kans… Ooit zou ze hem ontmoeten, daar was ze zeker van. Ze had gelezen dat hij regelmatig naar Parijs ging. En zij ook, ze hield van die stad en zo vaak mogelijk nam ze de Thalys om een weekendje te gaan flaneren in Montmartre of door de Marais.
74
Elke avond voor het slapengaan stelde ze zich voor hoe ze in schitterende jurken van grote couturiers zou poseren voor roddelbladen en overal worden uitgenodigd. Alleen dromen tellen. De werkelijkheid is misschien maar schijn. En het ware leven is wat je je voorstelt. Na zich te hebben gelaafd aan alle oppervlakkige maar o zo troostende beelden, vooral als het over tegenslagen van de sterren ging, kreeg Renate Quisquater zin in wat anders. Ze opende de eikenhouten kist onder het raam en constateerde dat er boeken in zaten. Er was van alles: kookboeken, detectives, romans en nog veel meer. Ze pakte er zomaar een, las de eerste bladzijde en sloeg het weer dicht. Het was een verhaal van Christine Angot met de titel Une semaine de vacances, waarin het ging over een man die een plak ham op zijn geslachtsdeel legde. ‘Niets is dat mens te gek om interessant over te komen!’ zei Renate. ‘Na haar relatie met Doc Gynéco moest ze zeker iets anders zien te vinden om lezers te lokken! En trouwens, het is slecht om voedsel te verspillen’, voegde ze er sarcastisch aan toe. Het overkwam haar vaak dat ze tegen zichzelf praatte, zoals zoveel alleenstaanden. Toen ze klein was, jaagde het haar altijd angst aan als ze bejaarden of gekken in zichzelf hoorde praten. Maar tegenwoordig leek het haast normaal, met alle gsm’s en koptelefoons. Veel mensen praten tegen zichzelf op straat en gebaren soms naar onzichtbare gesprekspartners. Wie weet of er echt wel iemand luistert aan de andere kant?
75
Ze had een man gekend die dat deed om zich een houding te geven. Telkens wanneer hij naar buiten kwam, deed hij of hij iemand aan de lijn had. Maar er was niemand. En dan lachte hij of proestte het uit om te laten zien dat hij leefde en gelukkig was. Maar thuis was hij alleen. Op de dag van zijn tweeënveertigste verjaardag had hij zich verhangen. Hij had een brief achtergelaten waarin hij dat allemaal uitlegde. Dat kloteleven, die dodelijke eenzaamheid. Het rook bij hem als in een tehuis voor oude mannen. Een scherpe lucht, een mix van urine, slechte adem en melancholie. Het was haar buurman. Nooit had ze hem gedag kunnen zeggen of vragen hoe het met hem ging, want hij was continu in gesprek. Renate nam een ander boek, Het vierkant van de wraak van Pieter Aspe. Het boek viel open bij een boekenlegger. Een ansichtkaart van de Noordzee. De zee van haar jeugd. De enige plek waar ze met haar zus en haar ouders heenging, ze hadden een appartement daar aan de kust, in De Haan. Glimlachend bekeek ze de kaart. Ineens zag ze zichzelf weer bloemen van crêpepapier verkopen op het strand. En dan weer blies ze tegen de gekleurde molentjes als er niet genoeg wind was, wat zelden voorkwam. Ze draaide de kaart om en was onthutst. Onmiddellijk herkende ze het zo kenmerkende handschrift van haar vader, met zijn wat pompeuze omhaal van woorden en de ouderwetse schrijfwijze van de letter f.
76
‘Lieve Antonella, ik mis je zeer. Ik denk onophoudelijk aan je als ik naar die betoverende zee kijk die de kleur van jouw ogen heeft. Ik kan niet wachten tot ik je weer in mijn armen houd, mijn lieve droomster met je babyharen.’ Er stond geen datum op en de kaart was ondertekend met Henry. Renate kon er niet over uit. Haar zo autoritaire vader, die iedereen zijn hoogstaande morele normen en zijn strikte opvoeding gebaseerd op onbuigzame principes oplegde, had een maîtresse! En dat was Antonella Di Césare. Ze had het te pakken, dat fameuze familiegeheim… Nooit, echt nooit van haar hele leven had ze kunnen denken dat haar vader haar moeder bedroog. Geen van beiden hadden blijk gegeven de vleselijke liefde erg te waarderen en ze had altijd gedacht dat haar ouders alleen met elkaar naar bed waren geweest om hun twee dochters te maken. Plotseling stoof Marc Dondeyne de wachtkamer binnen. Hij had een woeste blik in zijn ogen en zijn huid was rood alsof hij te veel had gedronken of te hard gerend. Hijgend liet hij zich in een van de wachtkamerstoelen vallen. ‘Gaat het? Je lijkt volkomen van slag’, zei Renate. ‘We… We hebben commissaris Vergauwen teruggevonden.’ ‘Aha, des te beter! Dan kan hij ons inlichtingen verschaffen, daar wordt hij immers voor betaald!’ ‘Nee.’ ‘Hoezo nee?’ ‘Nee, hij zal ons geen enkele inlichting meer verschaffen.
77
En we zullen ook nooit weten waarom zijn gsm leeg was en waarom hij in tegenstelling tot wat hij beweerde niemand had gebeld. Hij is dood.’ ‘Huh?’ ‘We hebben hem gevonden in het binnenzwembad, verdronken. Of beter gezegd geëlektrocuteerd. Hij dreef op het water met een elektriciteitsdraad naast hem.’ ‘Wat verschrikkelijk!’ riep Renate uit. ‘Nog een dode!’ ‘Ja… Wie volgt?’ antwoordde Dondeyne met een gemene grijns. Renate Quisquater zag een vreemde gloed in zijn ogen schitteren. Hij had een krampachtige trek om zijn mond, waardoor hij leek te glimlachen. Een demonische glimlach, nog geaccentueerd door de gloed van de flakkerende kaars die langzaam opbrandde.
78
HOOFDSTUK 3 door Christophe Vekeman
79
14
‘De enige goede flik is een dode flik.’ Hoe vaak in zijn leven had Vanlommeren die dwaze stelling niet uitgesproken? Aan hoeveel togen, tegen hoeveel mensen? Ongelooflijk toch, wat voor lulkoek hij er keer op keer uitsloeg als hij een slok te veel ophad. Uiteraard had hij het nooit gemeend, het was alleen maar bij wijze van spreken, om zichzelf interessant te maken. Maar gezegd was toch maar gezegd… Hij schudde zijn hoofd, terwijl hij langzaam verder liep door de donkere gang. Hij hoorde het zich al uitleggen tegen de rechter: ‘Jazeker, edelachtbare, al die tientallen getuigen die u zonet hebt gehoord, ze hebben meer dan gelijk, inderdaad, die uitspraak lag mij in de mond bestorven, maar weet u, meneer, ik bedoelde het niet zo, in wezen heb ik veel respect voor de dienaars der wet!’ O God, dacht hij. Ik en mijn grote bek. De kandelaar die Vanlommeren vasthield, was vijfarmig, maar hij had twee kaarsen achtergelaten bij Terbeke aan het zwembad, zodat hij zich moest behelpen met het licht van drie vlammetjes. Hij sloeg de hoek van de gang om en schrok zozeer van de opgezette hertenkop die daar aan de muur hing en waar hij bijna tegen aanbotste, dat hij in een reflex de kandelaar als een slagwapen boven zijn hoofd hief.
80
Gelukkig kwam hij snel weer bij zinnen – hij had die domme kop altijd al weerzinwekkend gevonden –, maar toen hij zag dat door zijn onverhoedse beweging twee van de drie vlammen uitgegaan waren, vervloekte hij zichzelf hartgrondig. Voor hetzelfde geld waren ze alle drie uitgewapperd, en wat dan? Wat dan, Vanlommeren, dacht hij. Met de vlam van de ene kaars stak hij de andere twee weer aan. Zijn handen trilden als die van een honderdenvijfjarig besje, zag hij. Het viel dan ook niet te ontkennen: de waarheid was dat Dominique Vanlommeren bang was. De waarheid was dat het Dominique Vanlommeren, die ruige vent, die rauwe reus met zijn geweldig grote bek, op een haar na dun door de broek liep. Hij was in het verleden namelijk nét een keer te veel met de politie in aanraking geweest om nu niet te beseffen dat hij serieus in de penarie zat. Want een moord mocht dan al dikke shit zijn, en twee moorden mochten natuurlijk nog eens dubbel zo erg wezen, maar de moord op een politieagent? Nee, daar kon je écht maar beter niet bij betrokken zijn, zoveel was duidelijk. Dat was wel het laatste waar politieagenten om lachten. En wie was de enige die Vergauwen gekend had? Dat was toevallig niemand meer of minder dan een zekere Dominique Vanlommeren, de voormalige minnaar van Vergauwens vrouw, Liesbeth…
81
Het was allemaal begonnen toen Moniek, zijn eigen echtgenote, enkele jaren geleden aan die vreselijke ziekte ten prooi was gevallen en hun – zeker achteraf bekeken – volmaakte huwelijksgeluk plotseling definitief tot het verleden leek te behoren. Opeens was alles anders geweest, hun hele leven werd overhoopgegooid, en Dominique, dat gigantische vat vol goede bedoelingen en hoop, had het gevoel gehad dat van de ene dag op de andere de grond onder zijn voeten was verdwenen. Moniek had het bijzonder moeilijk om de diagnose te aanvaarden, ze liep dag in dag uit te huilen: ‘Maar ik wil helemaal geen MS hebben!’ Hij had het zelf ook niet gewild, natuurlijk, en als hij iets had kunnen doen om de gegeven feiten te veranderen, hij zou geen moment geaarzeld hebben. Hij was enig kind, en zeker tot zijn veertiende was het zijn liefste wens geweest te kunnen toveren. En het eerste wat hij, mocht hij daadwerkelijk over toverkracht beschikt hebben, in die tijd in de wereld zou hebben geroepen, was een broer of een zus, om zijn eenzaamheid te verlichten. Zijn ouders maakten dikwijls ruzie – zijn vader was nog opvliegender geweest dan Dominique zelf later zou blijken te zijn –, en een broer of zus, had hij gemeend, zou een belangrijke steun zijn in de poel van ellende die hun gezin in zijn ogen was: gedeeld leed is half leed. Toen Moniek ziek werd, had hij aan zijn kindertijd teruggedacht, aan zijn eenzaamheid en aan de bijbehorende toverfantasieën.
82
En opnieuw verlangde hij ernaar bijzondere krachten de zijne te kunnen noemen, ditmaal om zijn vrouw op slag, ja, bij toverslag dus, te genezen, zodat alles weer zou zijn zoals het tot voor kort geweest was. Maar hij kon niet toveren, en elke dag leken zijn vrouw en hij verder uit elkaar te groeien, zij opgesloten in haar begrijpelijke zelfbeklag, hij in de ban van zijn almaar toenemend gevoel van martelende onmacht en frustratie. Hij leerde Liesbeth kennen in een voetbalkantine (hij hield van alle sporten, zolang hij ze maar niet zelf hoefde te beoefenen). Hij wist wie ze was, en die zondagnamiddag hield hij dus wijselijk zijn mond over dode flikken. Wat hij wel deed, was zijn hart uitstorten bij haar, en tegelijkertijd besefte hij hoe ontzettend lang het geleden was dat hij iets dergelijks nog eens gedaan had, hetzij bij zijn vrouw, hetzij bij iemand anders. Ze was vol begrip, Liesbeth, ze kende ook iemand die MS had, ze wist hoe moeilijk hij het moest hebben, en vooral: ze leek tot zijn verbazing zelf ook niet gelukkig. Hun affaire had ruim vier maanden geduurd, tot Vergauwen erachter kwam en Vanlommerens leven een hel werd. Vergauwen was sadistisch genoeg om Moniek niet in te lichten, nee, die stok liet hij naar eigen zeggen liever nog wat achter de deur staan. Hij had een veel doeltreffender straf voor de minnaar van zijn vrouw in petto. Hij spitte haarfijn Vanlommerens verleden uit en volgde zijn dagelijkse doen en laten van zo dichtbij en met zulke argusogen dat hij na verloop van tijd zelfs een heilige wel op iets betrapt zou hebben dat het licht niet kon verdragen. En Vanlommeren was geen heilige. Wel integendeel.
83
Zeker in die tijd, toen hij volkomen in de war geweest was, doolde hij als het ware rond in het labyrint van zijn eigen leven, en vroeg hij tot overmaat van ramp de weg aan heel verkeerde vrienden. Kort samengevat: eerst was hij de weg kwijt, daarna belandde hij op het verkeerde pad. Ook toen al had hij veel last van slapeloosheid, toen Antonella nog niet in zijn leven was en hem van de nodige middelen kon voorzien, dus vluchtte hij weg uit de realiteit met behulp van heel andere pillen, pillen die geen dokter ooit zou voorschrijven. Het liep goed tot het fout liep, en toen het fout liep was Vergauwen er als de kippen bij om hem een strafblad wegens drugsgebruik en zelfs -handel te bezorgen. ‘Je bent van mij, Vanlommeren’, had hij gezegd toen hij Vanlommeren op heterdaad betrapte. ‘Van mij.’ Dezelfde woorden die Vergauwen deze morgen nog herhaald had, treiterig, in het bijzijn van de rest van de groep. Kortom, eerlijk is eerlijk, mocht hij iemand anders zijn, hij zou zichzelf ook verdenken, of alleszins toch van de moord op Vergauwen. Hoe kon hij zich zo diep in de nesten hebben gewerkt? Hij dacht terug aan Antonella, aan haar lijk, badend in het bloed. Zo vreemd dat bloed vrijwel meteen nadat het is gaan vloeien zijn zogenaamd ‘bloedrode’ kleur verliest en vele tinten donkerder wordt. O, dat diep bordeauxrode, haast zwarte bloed van Antonella, die uitgestrekte plas, en dan naast haar levenloze lichaam, naast die langgerekte rots van vlees, het oranje, vreselijke detail van die goudvis!
84
Hij lag op zijn rug, alsof hij zijn leven in die plas daar op de grond had doorgebracht en nu, eenmaal gestorven, ter plekke lag te drijven. Hij dreef met zijn buik omhoog, ja, net het omgekeerde van Vergauwen dus. Vanlommeren slikte een paar keer moeilijk, en was blij toen hij eindelijk de zekeringenkast bereikt had. Op het moment dat hij de hoofdschakelaar overhaalde, baadde de gang in het licht. Hij herinnerde zich hoe die imbeciele slapjanus van een Terbeke hem had willen tegenhouden toen hij de elektriciteitskabel uit het zwembad had gehaald. ‘Pas toch op!’ had Terbeke geroepen, alsof het feit dat overal de lichten uitgegaan waren niet in voldoende mate bewees dat de hoofdplon was gesprongen en er dus geen enkel gevaar op elektrocutie meer bestond. En dat noemde zich ingenieur. Trek er maar mee naar de oorlog, met dat slag van volk. Zo mocht hij zelf niet zijn. Hij moest zich vermannen. Nu het licht weer volop brandde, bleek zijn angst merkbaar verminderd te zijn. Hij zou zich niet zomaar gewonnen geven, hij zou zich met hand en tand verdedigen. En de beste manier om dat te doen was: in de aanval gaan. Marc Dondeyne, vertegenwoordiger in huishoudtoestellen en dus iemand die het dag in dag uit van zijn sociale vaardigheden moest hebben, beschouwde zichzelf als een echte mensenkenner, maar je hoefde geen mensenkenner te zijn om te weten dat Vanlommeren, zacht uitgedrukt, niet bijster welgemutst was. Meer specifiek zag hij eruit alsof hij enorm veel zin had om ruzie te maken, het maakte niet uit met wie of waarom.
85
Dondeyne merkte zelfs dat Terbeke naast hem onwillekeurig een stap achteruit zette. En al even onwillekeurig balde hijzelf heel even zijn vuisten… Met horizontaal vooruitgestrekte rechterarm, de wijsvinger als een bajonet op Dondeyne gericht, kwam Vanlommeren op hen afgestormd. ‘Waar is Renate?’ schreeuwde hij. Door de kille weerkaatsing van de overspannen klinkende, luide stem van Vanlommeren tegen de kale wanden en de tegelvloer van de zwembadruimte was het alsof de vraag afkomstig was van wel vier, vijf oververhitte robots tegelijk. ‘Waar is Renate? Je zou haar toch halen? Wel, waar is ze dan?’ ‘Rustig, Dominique, even heel rustig nu’, zei de mensenkenner zo bedaard als hij kon. Zo veel mogelijk iemand bij de voornaam noemen, wist hij, dat was in alle situaties – altijd en overal – geboden. Dat kon nooit kwaad. En complimentjes maken. Vleien. Geen mens die niet vatbaar is voor vleierij. Vrouwen niet – ‘Van gevlei komt gevrij’, had hij weleens verzonnen, trots op deze poëtische inval –, maar mannen evenmin. ‘Allereerst moet ik zeggen,’ ging Dondeyne daarom verder, ‘dat ik je dankbaar ben voor het licht. Goed gedaan. Ik had zelf misschien de hele middag nodig gehad om die kast te vinden.’ ‘Die kast weet ik al jaren hangen’, bromde Vanlommeren, en al haalde hij nors zijn schouders op, hij zag er niettemin al direct een heel pak kalmer uit. ‘Oké, maar toch.’ ‘Ja, bedankt’, beaamde Terbeke.
86
‘Het is al goed’, zei Vanlommeren. ‘Nee, echt waar, bedankt’, dramde Terbeke door. Dondeyne haalde diep adem en kneep zijn ogen dicht. Eddy Terbeke kon geen maat houden, dat was de hele kwestie. Hij was het type dat zijn geliefde – of beter: de vrouw naar wie hij verlangde – zó onder de ladingen toegestuurde rode rozen bedolf dat ze na verloop van tijd uit louter angst de politie inschakelde. In een flits dacht hij aan Antonella. Had zij Vergauwen gebeld en gevraagd om langs te komen uit angst voor Terbeke? ‘Ze was ronduit bang voor die enge man met zijn pathetische huwelijksaanzoeken’, had Renate samengevat wat de psychiater deze ochtend nog tegen haar had gezegd. Terbeke zou zelfs, nog steeds volgens Renate, een van de redenen geweest zijn waarom Antonella haar in dienst had willen nemen, als een soort van gezelschapsdame en – weliswaar weinig imposante – bodyguard in één dus. Had Terbeke Antonella vermoord? En de beide anderen? Een seconde keek Dondeyne in de verte, naar het drijvende lijk van Vergauwen daar aan de andere kant van het zwembad. Toen zei hij: ‘En nu zal ik je vraag beantwoorden, Dominique. Het is trouwens een goeie vraag. Ik zou ze zelf ook gesteld hebben, wil ik zeggen.’ ‘Ik ook’, knikte Eddy Terbeke. ‘Hou jij je kop nu eens!’ viel Dondeyne luid uit. Het klonk heftiger dan hij bedoeld had, hij was enigszins van zichzelf geschrokken.
87
Even overwoog hij zelfs zijn excuses aan te bieden, maar toen hij de defensieve, ronduit valse blik zag in Terbekes kleine oogjes, verdween spoorslags alle lust om zich te verontschuldigen, en hij kon niet anders dan denken: wie ben jij, laffe rat? Wat voor een smerig beest schuilt er achter die façade van jou, achter dat burgerlijke masker van doordeweekse, ietwat meelijwekkende janlul? Hij zette zich schrap, ging een beetje voorovergebogen staan, klaar om een onverhoedse aanval te pareren, want Terbeke maakte een rare beweging, liet zich een weinig door zijn knieën zakken. Wat was hij van plan? Maar Terbeke sloeg uiteindelijk de ogen neer, trok een broekspijp op en begon zich hardnekkig boven de harige, dunne kuit te krabben, in de roodgevlekte knieholte. Walgend wendde Dondeyne zijn blik af. ‘Dominique,’ zei hij, ‘Renate was volledig van slag. Ze wilde niet met me meekomen, ze wilde niet met de dode Vergauwen in dezelfde ruimte vertoeven, en als ik heel eerlijk ben, dan kan ik mij daar eigenlijk wel iets bij voorstellen ook. Laten we daarom gedrieën terug naar de wachtkamer gaan. Renate wacht op ons, en als we samenblijven en elkaar geen moment uit het oog verliezen, dan is de kans dat er nog iets gebeurt hoe dan ook het kleinst. Wat jij, Dominique, wat vind je daarvan?’ Vanlommeren knikte. ‘Je hebt gelijk’, zei hij. ‘Maar ik zeg je nu al dat ik weet w…’ ‘Eddy?’ vroeg Marc Dondeyne. Eddy Terbeke was nog altijd bezig met de nagels van zijn vingers de achterkant van zijn rechterbeen te bewerken.
88
Bij het horen van zijn naam keek hij schuin omhoog. Zijn gezicht was hoogrood aangelopen, het wit van zijn ogen was veeleer geel. ‘Ik hou mijn kop’, hijgde hij tussen zijn tanden. Maar toen Dondeyne even later omkeek, zag hij dat Terbeke wel degelijk volgde. ‘Stop even’, zei hij tegen Vanlommeren, en samen wachtten zij tot de ingenieur hen ingehaald had en zij met z’n drieën Renate Quisquater gezelschap konden gaan houden.
89
15
‘Ha!’ riep Eddy Terbeke bijna triomfantelijk uit. ‘Ha! En nu? O, excuses, Marc’, zei hij toen, en hij sloeg met een theatraal gebaar zijn hand voor zijn mond. ‘Als een moordenaar je vraagt je kop te houden, dan doe je dat maar beter. Dat heeft mijn moeder mij althans zo geleerd.’ Eddy Terbekes moeder was in het kraambed overleden, maar dat belette Eddy vaak niet om het toch over haar te hebben als iemand die nog in leven was, hem keurig opgevoed had en hem beminde. Het was zijn manier om haar te eren en zo zijn eigen eenzaamheid te verlichten. Soms had hij zelfs het gevoel dat zij vanuit den hoge hem bescherming bood wanneer hij haar aanriep, en afgaand op de blik die jiujitsufanaat Dondeyne hem toewierp, kon hij wat bescherming momenteel heel goed gebruiken. Maar ook Vanlommeren liet zich bepaald niet onbetuigd. ‘Jij vuile leugenaar,’ schold hij, ‘wat heb je met haar gedaan?’ ‘Even rustig nu, Dominique’, kauwde Dondeyne op zijn onderlip. ‘En schei uit met dat gedominique tegen mij!’ ‘Waar heb je Renate verborgen, Marc?’ vroeg nu ook Eddy Terbeke. ‘Of wil je dat we haar lijk zelf vinden, misschien? Is het een spelletje? Is dat het? Een spel? Tien kleine negertjes?’ ‘Negertjes?’ vroeg Vanlommeren. ‘Laat maar.’
90
‘Dit bewijst niets’, nam Marc Dondeyne eindelijk het woord. ‘Ik heb helemaal niets gedaan. Ik zweer het jullie: toen ik de wachtkamer verliet, zei Renate dat ze hier op ons zou wachten. Ik heb haar met geen vinger aangeraakt.’ Hij klonk bedaard, maar inwendig kookte hij. Waar kon die omhooggevallen trut, die zevenderangs Sophia Loren in hemelsnaam zijn? Hoe durfde ze hem in de problemen te brengen door zomaar opeens te verdwijnen? ‘Beken het nu maar, kerel’, zei Vanlommeren. ‘Beken maar dat jij de moordenaar bent. Vier moorden in een halve dag. Ik moet toegeven: het heeft bijna iets bewonderenswaardigs, al zal de rechter daar waarschijnlijk anders over denken.’ ‘Luister, Dominique’, begon Dondeyne. ‘En schei uit, heb ik je al gezegd, met…!’ ‘Shht! Ruik eens? Waar komt die…? Ruiken jullie dat?’ Drie neuzen werden snuivend in de lucht gestoken. ‘Brand?’ vroeg Vanlommeren. ‘O mama’, zei Terbeke. Sinds hij dankzij Antonella di Césare in dienst van de Grimbergse abdij was getreden en bijgevolg dagelijks rondreed met een vrachtwagen waarop aan weerszijden de befaamde fenix prijkte, vereenzelvigde Dominique Vanlommeren zich graag met dit legendarische vogeldier: net als de fenix leek hijzelf meerdere levens te hebben en verrees hij keer op keer uit zijn as.
91
Steeds weer kreeg hij nieuwe kansen die hij kon benutten en ook daadwerkelijk te baat nam, en al menigmaal had hij zich de afgelopen jaren waarlijk als herboren gevoeld. Alsof het vuur dat hem – figuurlijk gesproken dan – tot op het bot leek te hebben vernietigd, hem achteraf bekeken bovenal gelouterd had. Zijn vrouw was nog altijd ziek, bijvoorbeeld, maar zijn huwelijk had hij kunnen redden, en zijn liefde voor Moniek was zelfs groter dan ooit. Alsof zijn affaire met Liesbeth en de ellende die daaruit was voortgekomen zijn liefde voor zijn echtgenote als het ware nieuw leven had ingeblazen: elke dag opnieuw was hij sindsdien vuriger van haar gaan houden… Het was hieraan dat hij dacht toen hij samen met Terbeke en Dondeyne een paar momenten lang perplex stond toe te kijken hoe Renate Quisquater roddelblad na roddelblad aan de vlammen voerde, die aan de binnenzijde van de eiken voordeur laaiden. Hij betwijfelde ten zeerste of hij ooit nog eens een heropstanding van zichzelf zou mogen meemaken, en eenzelfde angst als daarnet bij de zekeringenkast, toen hij alle kaarsen van zijn kandelaar op een haar na per ongeluk gedoofd had, nam bezit van hem. Angst die met ontgoocheling samenhing. Ontgoocheling, hoe erg het ook mocht klinken, omdat Renate in leven bleek te zijn en Dondeyne haar dus niet vermoord had. Ontgoocheling omdat met andere woorden Dondeyne de dader niet was en hijzelf, Vanlommeren, zich dus opnieuw tot verdachte – en wellicht meteen ook hoofdverdachte – ontpopte van het plegen van de moord op twee vrouwen en nota bene een politieagent.
92
Ontgoocheling ook, echter, op een heel ander niveau. Het was immers zonneklaar dat Renate bezig was iets te doen dat even nutteloos was als gevaarlijk: eerder zou het hele gebouw in vlammen opgaan en hen alle vier – en ditmaal letterlijk – tot op het bot vernietigen dan dat die massieve, dikke buitendeur zou zwichten onder het geweld van het vuur. Zij maakte geen schijn van kans, en nu al, zag hij, nam het vuur gretig bezit van het vloerkleed, zodat Renate onophoudelijk haar toevlucht nemen moest tot snelle, haast koket aandoende danspasjes teneinde haar voeten niet te verbranden. Daarnaast kon het nooit lang meer duren eer ook de houten balken in het plafond verhit zouden raken en ten slotte – met alle gevolgen van dien – in de fik zouden schieten. De anderen zagen het overigens ook, en je mocht van Dondeyne zeggen wat je wilde, maar híj was het, en niemand anders, die als eerste de koe bij de hoorns vatte en in actie schoot. Híj was het, de man die door Vanlommeren en Terbeke nog geen vijf minuten geleden met de grootst mogelijke overtuiging als de moordenaar van vier mensen was aangewezen, die hun nu alle vier het leven redde door als enige doeltreffend te handelen.
93
Want terwijl Renate, nog steeds dansend, met behulp van tijdschriften en zelfs boeken trachtte om het vuur in kracht en omvang te doen toenemen, Terbeke met een mengeling van pure angst en fascinatie op zijn gezicht God weet wat stond te denken en hijzelf, Vanlommeren, zich afvroeg of er zich in de keuken emmers zouden bevinden en zo ja, hoeveel emmers water er wel nodig zouden zijn om de boel te blussen, liep Dondeyne naar een van de ramen, waarachter de zware luiken dicht waren. Aan beide zijden van het hoge raam hing een dik fluwelen gordijn dat tot op de vloer reikte, en door zijn hele lichaam in de strijd te werpen, slaagde Marc Dondeyne erin ze – eerst het linkse, dan het rechtse – alle twee van de roede te rukken. Vervolgens liep hij met een van de gordijnen naar de buitendeur, trok Renate bij de arm van het vuur weg en drapeerde de lange, brede lap textiel over de vlammen. Hij liep terug naar het raam voor het tweede gordijn en bedekte er het eerste mee. Dikke, dichte wolken witte rook verspreidden zich in een mum van tijd en zetten de hal in een ondoordringbare mist (je kon alleen nog maar weten waar de anderen zich bevonden door de hoestgeluiden die zij de hele tijd maakten), maar het vuur moest zich gelukkig wel gewonnen geven aan de dikke, smorende stof. In andere omstandigheden zou Dondeyne heel zeker de held van de dag – of van het jaar – zijn geweest, en dat scheen hij zelf goed te beseffen.
94
Toen ze zich uit de hal verwijderd hadden en hijgend en nog nakuchend stonden bij te komen, permitteerde hij zich althans een grapje door op zelfgenoegzame toon te vragen of er iemand een raam kon openzetten. Vanlommeren zag er de humor niet van in, had niet eens in de gaten dat het toch echt wel een grapje betrof, en meende er dus goed aan te doen om de vertegenwoordiger erop te wijzen dat voor alle ramen, domoor, de luiken waren neergelaten, dat de riemen om de luiken op te trekken doorgesneden waren et cetera. Maar het was al met al Renate die Dondeynes heldendom het meest in de weg stond. Ze stond volkomen hysterisch te roepen dat ze weg wilde, dat zij er genoeg van had, dat zij het niet meer uithield hier. ‘Hoe kun je zo stom zijn om mijn vuur te doven! Onze enige kans om hier ooit weg te komen! Dondeyne, stomme zak, heb je dan nog niet genoeg mensen om zeep gebracht naar je smaak? Moet ik er ook nog aan?’ ‘Rustig, Renate’, zei Dondeyne. ‘Renate, probeer diep adem te halen. Of nee, doe maar niet met die rook. Probeer te kalmeren, Renate.’ Renate trok zichzelf bij de haren, stampvoette als een van de duivel bezeten kind en leek een toeval nabij. Ze leek nu werkelijk in niets meer op Sophia Loren, noch op enige andere filmdiva. Ze zag er vuil, verdrietig, desperaat en knettergek uit. ‘Vermoord me dan maar, kom! Doe het dan nu, waar iedereen bij is! Waar wacht je nog op?’ ‘Renate’, sprak Dondeyne sussend, en toen kon hij zijn ogen niet geloven.
95
Eddy Terbeke had twee snelle stappen in de richting van Renate gedaan en sloeg haar nu zo hard met de vlakke hand in het gezicht dat zij anderhalve meter verderop tegen de vloer aan tolde, waar ze roerloos bleef liggen. ‘Renate’, herhaalde Dondeyne, zij het dan deze keer niet sussend, maar op een vreemde wijze toonloos, alsof hij het niet zelf was die sprak. Gebeurde dit sowieso allemaal echt? Het gebeurde echt, ja, en een seconde later lag ook Terbeke zelf op zijn rug op de grond, met Vanlommeren schrijlings op hem gezeten. Vanlommeren gebruikte zijn beide kolenschoppen om Terbeke te wurgen, en opnieuw, vlak voordat hij tussenbeide kwam, viel het Dondeyne op hoe geel de valse oogjes van Terbeke waren, alsof Dominique Vanlommeren een vuur was dat erin weerspiegeld werd…
96
16
‘Wil je weg, Renate?’ had Vanlommeren gevraagd nadat zij weer was bijgekomen. Ook Terbeke was ondertussen min of meer weer bij zijn positieven, al bevoelde hij vrijwel onafgebroken zijn hals en bewoog hij zijn kin alle kanten op alsof hij het erg benauwd had. ‘Wel, laten we dan zorgen dat we weg kunnen. Ik heb er net zo goed mijn buik van vol als jij. Ik bel de politie, en daarmee uit.’ Later, dacht hij, als wij op de rooster worden gelegd, zal het hoe dan ook een goede indruk maken dat juist ik de knoop heb doorgehakt en de politie gebeld heb. ‘En hoe ga je dat doen?’ had Renate geschamperd. ‘Waarmee ga je bellen? Met dat Mariabeeld daar?’ ‘Nee, met de gsm van Vergauwen’, had hij gezegd. ‘Die ligt namelijk in de keuken.’ Helaas, nu zij met hun vieren in de keuken aangekomen waren, bleek het toestel van Vergauwen hier net zomin aanwezig te zijn als Renate daarnet in de wachtkamer. Ze zochten, trokken alle laden open, keken zelfs in de koelkast, maar de telefoon was er niet meer. Iemand had hem weggenomen. ‘Het is niet mogelijk, hoe is het mogelijk?’ tierde Vanlommeren, en Dondeyne kon zich net op tijd inhouden. Hij zei dus niet: ‘Rustig, Dominique.’ Dat van die voornaam was immers een theorie die enkel opging als je met normale mensen te doen had, en dus niet ‘altijd en overal’.
97
‘Hier klopt echt iets niet’, gaf hij in plaats daarvan toe. ‘Hier is echt iets heel erg niet in de haak.’ Hij merkte hoe betrekkelijk beheerst zijn stem klonk, maar de rillingen liepen hem ijskoud over de rug. Alsof hij nu pas besefte hoe groot het gevaar was dat hij liep. Nee, bij nader inzien was hij vanmorgen toch echt beter naar Luik gereden, zoals hij tegen De Sutter gezegd had. In vergelijking met het volslagen krankzinnige menselijke ongedierte waarmee hij zich hier en nu omringd wist, trouwens, was die zogenaamde loser van een De Sutter, die omhooggevallen fils à papa, een nog best te pruimen kerel… ‘Maar dit vind ik in elk geval wél’, klonk Vanlommeren plots bijna kinderlijk blij. Zijn razernij was verdwenen als sneeuw voor de zon. ‘Dit is in elk geval iets wat die goeie ouwe Dominique wél heeft gevonden!’ Hij stak een zwart boekje met harde, lederen kaft in de hoogte. In een vlezige klauw als de zijne leek het weinig groter dan een zakagenda, maar in werkelijkheid was het wel degelijk van doorsnee schriftformaat. ‘Wat is dat?’ vroegen Renate en Dondeyne tezelfdertijd, zodat Dondeyne haar ondanks alles – zijn nieuwsgierigheid, zijn angst, maar ook haar verfomfaaide en nog weinig aantrekkelijke uiterlijk – een glimlach toezond die gemakkelijk kon worden gedecodeerd als een knipoog, meer bepaald dan de eeuwige knipoog van de geboren verleider. ‘Het notitieboekje van Vergauwen’, stelde Vanlommeren bladerend vast. ‘Hierin heeft hij de resultaten opgeschreven van zijn gesprekken met ons.
98
Als dit niet interessant is, mensen, dan lust ik geen goed pak frieten met een frisse, lekker fruitig smakende Grimbergen Blond erbij!’ ‘Wat staat erin? Lees voor, komaan!’ ‘Ja, wat heeft hij geschreven?’ Dominique Vanlommeren liet zijn ogen kriskras over de bladzijden gaan. ‘Over mij’, zei hij, ‘staat er dat ik erg intelligent ben, over een goed gevoel voor humor beschik en onweerstaanbaar aantrekkelijk ben voor de vrouwtjes. Helaas was hij over jullie eigenschappen blijkbaar veel minder te spreken…’ ‘Nee, serieus, Dominique, wat staat er?’ Vanlommeren haalde zijn schouders op. ‘Weinig dat we nog niet wisten, eigenlijk. Ja, dat Marc zich soms depressief voelt. Wie niet? Of wacht eens, kijk, kijk, kijk nu toch eens hier! Over onze vriend Eddy Terbeke, het ventje met de losse handjes. Kennelijk heeft de griezel aan Vergauwen bekend dat hij verliefd was op Antonella. Nu, dat was dan in elk geval niet wederzijds, hè, maat. Hoe heeft Antonella hem ook weer aan je beschreven, Renate?’ ‘Als een engerd’, antwoordde zij beslist. ‘Oei oei’, grijnsde Vanlommeren. ‘Is dit geen heel belangrijke informatie?’ Zijn grijns verdween, en hij richtte zich nu met een bloedserieuze, zelfs ronduit dreigende blik in zijn ogen tot de krabbende, zwetende man. ‘Hou jij eigenlijk van goudvissen, Eddy?’ vroeg hij. ‘Waar heb je het over?’ slikte Eddy Terbeke.
99
‘Waarom vraag je dat?’ ‘Of heb je juist een hekel aan die lieve dieren?’ ‘Wat? Hoezo?’ ‘Heb je een hekel aan ze, Eddy? Kun je goudvissen niet uitstaan?’ ‘Waarom zou ik een hekel aan goudvissen hebben?’ ‘O, zomaar. En dan’, ging Vanlommeren verder, opnieuw in het notitieboekje van Vergauwen neuzend, ‘staat hier ook nog iets over ene Renate Quisquater, zie ik.’ ‘Vanlommeren, ik verbied je’, viel Renate hem in de rede. ‘Wat in dat boekje staat is strikt privé.’ Zo absurd was deze opmerking, dat de andere drie spontaan aan het grinniken gingen. Niemand dacht er nog maar aan Renate te corrigeren of zo. Men negeerde haar gewoon. ‘Blijkbaar was Antonella helemaal geen vreemde voor haar. Wat wil zeggen: ze heeft Vergauwen vanochtend verteld dat haar vader een patiënt van Antonella geweest is… Dat wisten wij niet, Renate. Dat je dat niet gezegd hebt tegen ons, zeg! Waarom niet? Was je vader het motief voor jou, misschien, om Antonella naar de andere wereld te helpen?’ ‘O, hou toch op, rund’, bitste Renate. ‘Als je denkt dat je Sherlock Holmes bent, kijk dan eerst eens in de spiegel en bedenk dat die er niet – en ik herhaal dus: niet – als een debiele gorilla uitzag.’ ‘Een rund en een gorilla, dat is straks een hele dierentuin’, grijnsde Vanlommeren.
100
‘Maar al was ik in jouw ogen ook nog eens een antipool, een mug, een zebra of, beste mevrouw, een goudvis, dan nog verandert dat geen sikkepit aan het feit dat je belangrijke informatie voor ons hebt verzwegen. Informatie die je ronduit verdacht maakt. Ik zal eerlijk met je zijn, dame: ik weeg honderdvijftien kilo en God weet dat ik mijn mannetje kan staan, maar ik word hier nu opeens heel erg bang van je.’ ‘Onnozelaar!’ schalde Renate. ‘Dikke onnozelaar! Hier, ik zal je zelfs nog meer “belangrijke informatie” geven. Ik zal je nog méér vertellen! Als je maar goed beseft, tenminste, dat ik er zelf pas achter ben gekomen. Het was zelfs de reden waarom ik zo in de war raakte en dat vuur heb gemaakt.’ ‘Vertel, Renate’, zei Marc Dondeyne met fluwelen stem. Renate haalde een dubbelgevouwen kaart uit haar handtas en gaf die aan Vanlommeren met de woorden: ‘Die kaart hier zat in een roman die ik daarstraks in de wachtkamer vond. Henry is mijn vader.’ En op afwezige mijmertoon nu vervolgde zij: ‘Deze morgen keek een wat ouwere vent in de lift naar mijn benen. Meteen erna was ik niets anders dan een paar tieten voor een taxichauffeur. Alle mannen zijn hetzelfde, dacht ik. Behalve mijn vader dan. Maar in dat laatste heb ik mij blijkbaar vergist…’ Plots scheen zij echter iets te beseffen, en met veel fermere stem zei zij: ‘Maar denk er wel aan dat ik die kaart pas heb gevonden lang nadat Antonella en de twee anderen vermoord waren, hè!’
101
Terbeke lachte meewarig. Hij was de laatste die de kaart in handen had gekregen en spotte nu: ‘De betoverende zee die de kleur van jouw ogen heeft! Antonella’s prachtige blauwe kijkjuwelen vergelijken met die vuile grijze Noordzee! Je vader durfde wel, moet ik zeggen, of anders was hij kleurenblind.’ ‘Hou op, Eddy’, zei Marc Dondeyne. ‘Een beetje respect graag.’ Eddy Terbeke knipperde met zijn ogen. Even leek het erop dat hij opnieuw aan zijn knieholte zou gaan krabben, maar hij beheerste zich. ‘Ik hoef geen respect te hebben’, zei hij. ‘Geen respect voor Renate?’ ‘Niet voor Renate,’ was het antwoord, ‘en niet voor een man die zijn dochter de opdracht gaf om Antonella te vermoorden.’ ‘Dat neem je terug, ventje’, zei Renate. Ze klonk kalm, op het ijzige af. ‘Ik kan het bewijzen’, zei Eddy Terbeke, een zweem van een lach om zijn lippen. ‘Ik neem helemaal niets terug.’ Hij leek buitengewoon met zichzelf ingenomen te zijn. Maar toen hij het pistool zag dat op hem gericht was, trok hij bleek weg en zakte zijn mond langzaam open.
102
HOOFDSTUK 4 door Barbara Abel
103
17
Renate hield hem onder schot. Haar gezicht stond hard en haar ogen glommen nog dreigender dan de revolver. ‘Je neemt onmiddellijk terug wat je zojuist zei!’ sprak ze op bevelende toon en zo te zien geheel serieus. Eddy Terbeke voelde een onweerstaanbare aandrang om in zijn knieholte te krabben. De jeuk was ondraaglijk en er bleef hem niets anders over dan met zijn andere voet stevig over de betreffende plek te wrijven, wat hem eruit deed zien als een verlegen schooljongen. ‘Neem terug wat je zei!’ herhaalde Renate nog agressiever. Terbeke voelde hoe de angst zijn ingewanden omklemde, vervolgens omhoog kroop door zijn borstkas en tot slot zijn keel dichtkneep. Hij was verlamd van schrik en kon geen woord meer uitbrengen. Op van de zenuwen verloor Renate haar geduld: ze ontgrendelde de veiligheidspal en stapte op Eddy Terbeke af. ‘Dan moet je het zelf maar weten!’ De arme man begreep ineens dat het wel eens bijna afgelopen kon zijn met zijn miserabele bestaan. Zijn ogen waren strak gericht op de wijsvinger van Renate die een zeer gevaarlijke positie aannam en voordat hij ook maar iets had kunnen doen, zag hij vol afgrijzen hoe ze de trekker overhaalde… Ontsteld slaakte hij een kreet. En toen viel er een stilte.
104
Dondeyne en Vanlommeren, die een paar seconden hun adem hadden ingehouden, keken Eddy stomverbaasd aan. Die stond namelijk nog steeds recht overeind, met uitpuilende ogen en open mond te hijgen. Renate barstte in lachen uit. Een lichtelijk hysterische lach. Een lach zonder vreugde of warmte. Steeds onthutster wendden Dondeyne en Vanlommeren zich tot haar en zagen hoe ze haar hand in haar zak stak en hen triomfantelijk een aantal kogels toonde. ‘Ik had jullie mooi te pakken!’ grijnsde ze. ‘Geef dat maar aan mij!’ brulde Dondeyne, die driftig op haar af stapte. Hij maakte zich meester van het wapen, dat hij bij de loop vastpakte en voordat Renate het goed en wel besefte onverhoeds uit haar handen trok. ‘Hé!’ riep ze kwaad uit en onhandig probeerde ze het wapen terug te pakken. ‘Waar hebt u dat… ding… gevonden?’ ‘Dat ding, zoals u het noemt, lag in de koelkast! Ik vond het toen we naar het mobieltje van de flik zochten. Vreemde plek om je revolver op te bergen, vindt u niet?’ ‘Het is een compleet gekkenhuis!’ kreunde Terbeke, die nog over zijn hele lichaam trilde. ‘Dat kun je wel zeggen!’ hikte Vanlommeren. ‘Geef mij die kogels’, beval Dondeyne Renate. ‘Geen sprake van!’
105
Zonder zich ook maar iets aan te trekken van de weigering van de jonge vrouw wilde hij ze zich met geweld toe-eigenen. Renate stak ze echter snel weer in haar zak en sprong achteruit om aan de greep van Dondeyne te ontsnappen. ‘Als u de revolver pakt, dan houd ik de kogels.’ Even keken ze elkaar uitdagend aan en Dondeyne overwoog wat hij moest doen. Haar voorstel was wellicht niet zo slecht: de een hield het wapen, de ander de munitie. Dat zou heel wat complicaties voorkomen. ‘Akkoord.’ Ondertussen kwam Terbeke weer een beetje tot zichzelf. Hij leunde tegen de muur en wachtte tot hij zijn ademhaling en hartslag weer helemaal onder controle had. ‘Goed, is het nu afgelopen met al die onzin?’ vroeg Vanlommeren, die zijn ergernis niet onder stoelen of banken stak. ‘Dit toneelstukje begint zwaar op mijn zenuwen te werken! Ik wil hier weg. En rap!’ ‘Voor één keer ben ik het met je eens’, bromde Dondeyne. ‘Hoe pakken we het aan?’ vroeg Terbeke.
De drie mannen keken elkaar aan en wachtten tot een
ander met een concreet voorstel zou komen. ‘Vertelt u ons dat maar eens!’ zei Dondeyne uiteindelijk tegen Terbeke. ‘Ik? Waarom ik?’ ‘Waarom eigenlijk niet? Hou maar eens op met op anderen te leunen, vriendje!’ ‘Maar... Ik…’
106
Eddy wilde zich verdedigen, de aanvallen van Dondeyne afslaan, maar hij wist niet wat hij moest zeggen. Daarom kwam hij met een zwaktebod: ‘En Renate dan? Renate leunt ook altijd op anderen!’ ‘Je mag niet klikken!’ schimpte Vanlommeren op een kinderachtig toontje. ‘Waar is Renate trouwens?’ vroeg Dondeyne terwijl hij het vertrek rondkeek. ‘Renate?’ Dondeyne, Vanlommeren en Eddy realiseerden zich dat de jonge vrouw er tussenuit was geknepen. ‘Met deze griet weet je ook nooit waar ze uithangt’, mopperde Dondeyne. ’Net als met alle grieten!’ deed Vanlommeren er nog een schepje bovenop, subtiel als hij was. Eddy wierp een blik de gang in om zich ervan te vergewissen dat de ‘griet’ daar niet was… Er was geen mens. Het maakte hem nog nerveuzer en snel keerde hij terug naar zijn lotgenoten: dit huis begon hem serieus de rillingen te bezorgen. De lijken die er waren gevallen en de oplopende spanning hadden zijn zenuwen zwaar op de proef gesteld.
107
18
Dondeyne moest weer denken aan de kaart die de vader van Renate aan Antonella had gestuurd en hij vroeg aan Terbeke: ‘Waarom denk jij dat Renate Antonella in opdracht van haar vader heeft vermoord?’ Er gleed een grimmige grijns over Eddy’s gezicht. ‘Ik weet er helemaal niets van af. Het was een list… Ik wilde haar reactie zien. En het lijkt erop dat we antwoord hebben gekregen!’ ‘O ja? Wat is dat antwoord dan?’ vroeg Dondeyne. ‘Zij heeft het gedaan!’ riep Eddy uit. ‘Dat is toch overduidelijk? Ik beschuldig haar zonder omwegen, ik doe alsof ik haar spelletje doorzie en ze richt een revolver op me die ze zogenaamd in de koelkast heeft gevonden. En een paar minuten later is de vogel gevlogen!’ ’Mmmmh…’ Dondeyne leek niet overtuigd. Vanlommeren liet zich dit buitenkansje echter niet ontgaan: hij was niet langer verdachte nummer een. ‘Dat is waar, wat je zegt! Dat is praktisch een schuldbekentenis!’ ‘Mogelijk’, gaf Dondeyne toe. ‘Maar waarom wilde haar vader dan zijn maîtresse vermoorden? Als je moet geloven wat er op die kaart geschreven staat, was hij verliefd tot over zijn oren…’
108
‘Misschien had ze met hem gebroken en verdroeg hij dat niet’, verklaarde Vanlommeren. ‘Dat is niet logisch’, wierp Dondeyne tegen. ‘O nee? Waarom dan niet?’ vroeg Vanlommeren, die zich begon te ergeren aan de twijfels van Dondeyne. ‘Eenvoudigweg omdat Renate niets wist van de verhouding van haar vader met Antonella. Ze weet het door die kaart.’ ‘Of ze heeft gelogen…’ ‘Dat denk ik niet. Ik kan het wel zien als iemand liegt. En ik kan jullie verzekeren dat ons chique dametje van haar stoel viel van verbazing toen ze de kaart las.’ ‘Hoe kom je daarbij?’ vroeg Terbeke. ‘Om te beginnen haar reactie. Binnen enkele seconden switchte ze van woede naar hilariteit en beide emoties waren volkomen buiten proportie. Ze was compleet van de kaart door het nieuws, dat was evident!’ ‘Dus jij kunt het zien als iemand liegt’, zei Vanlommeren schamper. ‘Inderdaad!’ reageerde Dondeyne zonder met zijn ogen te knipperen. ‘In mijn beroep kom ik allerlei soorten mensen tegen en ik heb geleerd ze in een paar minuten te doorgronden.’ ‘Allerlei mensen… Laat me niet lachen! Jij hebt het vooral op de vrouwtjes gemunt, nietwaar?’ ‘Reden te meer…’ Vanlommeren had geen antwoord klaar. Hij voelde zich gejaagd terwijl Dondeyne hem met een ongenaakbare kalmte opnam.
109
Hij wierp een triomfantelijke blik op hem die blijk gaf van de superioriteit van de geest op het lichaam. Marc Dondeyne was een selfmade man die had geleerd zich in alle situaties staande te houden: de ups en downs van het leven, de tegenslagen, de spelingen van het lot… Maar vooral zijn eigen karakter. Als levensgenieter in hart en nieren genoot hij van de pleziertjes die zijn leven, dat een tikje te fatsoenlijk was naar zijn smaak, hem te bieden had: culinaire, culturele en vrouwelijke geneugten vulden zijn momenten van ontspanning als evenzoveel schaamteloos bevredigde zonden. In het arbeidersmilieu waar hij uit voortkwam, had hij zijn vader zich kapot zien werken voor een hongerloontje en iedere cent die hij verdiende werd uitgegeven aan eerste levensbehoeften. Vrije tijd en oppervlakkigheid hadden bij hem thuis geen waarde. Eten was bedoeld om je te voeden, kleding om je warm te houden. Het nut stond voorop bij deze simpele lieden die zelfs met hun gevoelens spaarzaam leken om te gaan. Zijn vader, een barse en gesloten man, had hem nooit in zijn armen genomen. En zijn discrete, hardwerkende moeder had hem af en toe wat blijken van genegenheid gegeven, zoals je je kwijt van een verplichting: gewetensvol en met toewijding. Tijdens de puberteit was de jonge Marc heftig in opstand gekomen tegen al wat nuttig was en had het nutteloze en overbodige tot een heuse levensfilosofie verheven. Eten om de exquise smaak, zich kleden om op te vallen en verder vooral verleiden, charmeren, betoveren, nemen, geven, ontvangen…
110
Leven! Hij verliet de school (nut) om te profiteren van zijn jeugd (nutteloos). Zijn ouders gingen gebukt onder zijn raadselachtige gedrag en wendden zich uiteindelijk af van deze zoon, die ze ondankbaar en onbetrouwbaar vonden. Toen hij twintig was had hij geen diploma en geen cent. Hij leefde van tijdelijke baantjes en vond het vreselijk om voor zijn brood te moeten werken. Uiteindelijk werd hij aangenomen bij een firma in huishoudelijke apparaten, eerst als chauffeur, waarna hij steeds hogere verdiepingen van het bedrijfspand bereikte en tegelijk stapje voor stapje de sociale ladder beklom. Hij wist zich op te werken tot een gewaardeerd personeelslid. Zijn gladde tong, zijn interesse voor zijn medemens, zijn motivatie en zijn vermogen van het leven te genieten maakten hem tot een uitstekende vertegenwoordiger, wiens omzet niets onderdeed voor die van collega’s die al jarenlang bij het bedrijf in dienst waren. Nu kon Marc Dondeyne zich erop beroemen geslaagd te zijn in het leven: hij reed in een Mercedes, verdiende elke maand een behoorlijk salaris en zijn baas vertrouwde hem steeds delicatere zaken toe die naast een grote flexibiliteit ook zelfstandigheid vereisten. Dat beviel hem uitstekend. Financieel en materieel gezien kon hij het zich dus veroorloven zich over te geven aan zijn onschuldige zonden, te weten de geneugten des vlezes, ongeacht of het nu op zijn bord of in zijn bed was. En ook al had zijn huwelijk met Eva zijn hartstocht en zijn onvermoeibare charmeeroffensieven iets gematigd, toch kon hij zich er niet van weerhouden voor de verleiding te vallen.
111
En daar ging het mis: de schaduw van een jeugd doorgebracht onder het juk van de soberheid bleef dreigend boven deze momenten van geluk hangen en nam veel genot en vervoering weg. Daar begon zijn strijd tegen zichzelf. Telkens wanneer hij een goede maaltijd of een blonde schone attaqueerde, voelde hij de strenge blik van zijn vader met een beschuldigende gloed op hem gericht, als het oog van God dat Kaïn na zijn misdaad achtervolgde. Verteerd door schuldgevoelens trachtte Marc Dondeyne de nare herinneringen te verjagen en soms slaagde hij daar zelfs in. Maar zijn vader die bij leven al vasthoudend was, bleek aan gene zijde een wraakzuchtig karakter te hebben gekregen. Deze oude schim die de zwakheden van zijn zoon aan de kaak stelde, schepte er een kwaadaardig genoegen in zijn geweten in gijzeling te houden met als enig doel hem het leven zuur te maken. Daarom had Marc het besluit genomen, moe als hij was van het bestrijden van zijn oude, geborneerde demonen en continu in gevecht met zijn neiging tot depressiviteit, het probleem onder ogen te zien en externe hulp in te roepen. Dat Antonella Di Cesare een mooie vrouw was, dat was puur toeval, tenminste dat hield hij zich graag voor… Goed, akkoord, de verleiding om het hart – en vooral het lichaam – te veroveren van de vrouw die hem gemoedsrust moest bezorgen, was sterker gebleken. Maar was dat nu niet het ultieme bewijs dat hij werkelijk hulp nodig had? Voor de allereerste keer in zijn leven had Marc Dondeyne zijn verantwoordelijkheid genomen…
112
En kijk nu eens waar dat toe had geleid! In een machiavellistische val was hij terechtgekomen, een val gezet door een psychopaat die zich tot taak had gesteld hen een voor een te vermoorden, net als in de detectives van Agatha Christie. Tenzij het zijn vader weer was die zelfs nu hij dood was zijn eeuwigdurende bitterheid in de strijd wierp. Wilde hij hem straffen voor zijn euvele moed van het leven te genieten door alle spelingen van het lot tegen zijn volgens hem onbeschaamde zoon te richten? In deze situatie van macabere verwarring was Marc Dondeyne werkelijk geneigd om het te geloven.
113
19
Marc Dondeyne slaakte een diepe zucht en keek naar de twee mannen die naast hem stonden. ‘Oké! Het is tijd om onze biezen te pakken. Ik geloof dat het mooi geweest is voor vandaag.’ Nu knikten de andere twee eenstemmig. Met zijn drieën verlieten ze de keuken en keken snel om zich heen of er iemand te ontdekken viel. De gang was leeg, net als de vertrekken die aan de keuken grensden. ‘Via welke route gaan we?’ vroeg Terbeke op fluistertoon. ‘Als we beneden geen uitweg vinden, kunnen we het beter boven proberen’, stelde Dondeyne voor. ‘Goed, we gaan naar boven!’ besloot Vanlommeren. Opgewonden liep hij naar het trappenhuis. Marc Dondeyne volgde hem op de voet, Terbeke sloot de rij. Voor de eerste keer sinds ze elkaar hadden ontmoet, waren ze alle drie gericht op één enkel doel, te weten zo snel mogelijk dit huis te verlaten om hun leven daarbuiten weer op te nemen. Op de eerste verdieping constateerden ze al spoedig dat ook hier de luiken voor alle ramen dicht zaten: onmogelijk om er zo uit te komen. Dat was het moment dat Terbeke, die in de gang stond te wachten terwijl de andere twee snel de kamers doorzochten om een oplossing te vinden, de uitweg vond, of op zijn minst een mogelijke route om daar te komen.
114
Toen hij zijn blik op het plafond richtte, ontdekte hij een luik naar de zolder. ‘Kom eens kijken’, schreeuwde hij naar zijn kameraden. Vanlommeren verscheen als eerste in de gang. Hij volgde de blik van Terbeke en ontdekte de doorgang nu ook. Tot slot voegde Dondeyne zich bij hen, die op zijn beurt naar het plafond keek. ‘Kan iemand een stoel pakken?’ vroeg hij terwijl hij naar het luik toeliep. Precies eronder bleef hij staan met zijn neus omhoog en probeerde te bedenken wat er zich aan de andere kant van het luik zou bevinden. Zijn strakke blik bleef gericht op het luik, alsof hij er röntgenstralen op afstuurde. Na een paar seconden waarin niets gebeurde, draaide Marc Dondeyne zich om naar zijn lotgenoten, die hij onbeweeglijk wachtend aantrof. ‘Een stoel!’ zei hij nogmaals op bevelende toon en hij keek Vanlommeren strak aan. Diens eerste reactie was zich tot Terbeke te wenden. ‘Een stoel halen, zegt hij toch!’ brulde hij in de richting van de arme man. Eddy schrok op en liep naar de keuken. Even later kwam hij terug met het gewenste meubel in zijn handen, dat hij onderdanig naar Dondeyne bracht. ‘Merci’, kon er zelfs vanaf, waarbij hij echter wel zijn blik op het plafond gericht hield. Marc Dondeyne zette de stoel recht onder het luik en klom erop.
115
Zijn schouders raakten al snel het houten paneel, dat vanzelf een stukje openklapte. Hij duwde het wat verder open zodat hij zijn hoofd door het zo ontstane gat kon steken. Eerst zag hij de vloer van een ruime zolder waarvan een gedeelte in het schemerdonker gehuld was. Om ook de rest te kunnen overzien, draaide hij zich om op de stoel en hij ontdekte aan de andere kant van de opening een ladder. Hij greep de twee poten vast en trok de ladder naar zich toe. Deze gleed door het gat naar beneden en werd opgevangen door Terbeke en Vanlommeren. Dondeyne ging als eerste naar boven, hij was al halverwege. Via de ladder klom hij de zolder op. Zodra hij boven was, zag hij het daglicht dat binnenviel door een dakraampje dat niet op slot leek te zitten. ‘We hebben misschien een uitweg gevonden!’ meldde hij de twee anderen die nog beneden stonden. Op zijn beurt verscheen Vanlommeren op zolder. ‘Daar kunnen we nooit door!’ verklaarde hij toen hij het raampje zag. ‘Jij misschien niet. Maar ik wel...’ Ondertussen stond ook Terbeke naast hen. ‘Wat zijn jullie van plan?’ vroeg hij enigszins angstig, omdat hij vermoedde wat Dondeyne wilde doen. ‘We kunnen daar naar buiten’, antwoordde die terwijl hij met zijn kin het dakraam aanwees. ‘Dat is waanzin!’ ‘Weet jij dan een betere oplossing?’ Terbekes gezicht betrok.
116
De situatie werd steeds neteliger, zijn keel kneep samen van de angst en het lukte hem niet weer kalm te worden. Het enige wat ze zouden bereiken, was twee verdiepingen lager hun nek te breken. Ze hadden helemaal geen moordenaar meer nodig, ze zouden zichzelf uitschakelen en alle problemen zouden in één klap opgelost zijn! Daarnaast bleven de woorden van Dondeyne door zijn hoofd spoken, zijn overtuiging dat Renate niet de moordenares was terwijl hij, Eddy, dacht haar te hebben ontmaskerd. Wel moest hij toegeven dat de argumenten van Dondeyne steekhoudend waren en dat het onwaarschijnlijk was dat er achter de goede manieren van het rijkeluisdochtertje moordneigingen schuilgingen. Goed, Renate kon van de lijst verdachten worden geschrapt. Maar dan… ‘Eddy!’ Zo onverwacht aangesproken, schrok Terbeke opnieuw op. In gedachten verzonken had hij niets gehoord van wat de andere twee tegen elkaar zeiden. ‘Huh?’ ‘Gaat het, storen we je niet?’ ‘Eh… nee!’ Dondeyne zuchtte geërgerd. ‘Goed!’ zei hij tegen Eddy, bij wie de kenmerkende jeuk van zijn eczeem weer begon op te spelen. ‘Ik klim via het dakraampje het dak op. Jullie blijven hier. Zodra ik beneden ben, ga ik hulp zoeken en kom zo snel mogelijk terug. Is dat akkoord?’ Vanlommeren knikte instemmend.
117
Terbeke, die zijn best deed niet te krabben, staarde Dondeyne verbijsterd aan. Die vent was geschift! Maar onmiddellijk daarna stelde het feit dat hij niet als een koorddanser het dak op hoefde hem gerust en hij haastte zich met het plan in te stemmen. Dondeyne wierp hem een tevreden knikje toe. ‘Oké! Help mij eens een handje, Dom… eh Vanlommeren.’ De chauffeur kwam onmiddellijk in actie. Nadat Dondeyne het raam ver genoeg open had gezet om erdoor te kunnen, steunde hij op de schouders van de rossige man, plaatste zijn voet in zijn gevouwen handen en strekte zich uit naar de raamopening. Hij stak zijn hoofd naar buiten, vervolgens zijn armen en tot slot probeerde hij zich het dak op te hijsen. Deze poging mislukte erbarmelijk, slechts een paar centimeter wist hij zich omhoog te werken voordat hij zich alweer naar beneden voelde glijden. Gauw greep hij zich aan de eerste de beste dakpan die hij tegenkwam vast, terwijl hij aan de zolderkant driftig met zijn benen door de lucht zwaaide. ‘Duw me omhoog!’ bulderde hij naar Vanlommeren. ‘Stop dan met trappen’, brulde deze terug terwijl hij probeerde de benen van Dondeyne stil te houden. ‘Au!’ gilde Terbeke, die een harde trap midden in zijn gezicht kreeg. ‘Blijf dan ook niet in de weg staan!’ zei Vanlommeren woedend tegen Terbeke en deed ondertussen verwoede pogingen Dondeyne verder het dak op te helpen. Eindelijk slaagde hij erin de vertegenwoordiger bij zijn enkels te grijpen, die hij vervolgens uit alle macht naar boven duwde.
118
Aan de buitenkant van het dak wist Dondeyne zich nu tot zijn middel het dak op te hijsen, eerst één been door het raam te steken en daarna het tweede… Eenmaal buiten ging hij rechtop staan, deed een paar wankele passen naar de dakgoot en probeerde met zijn armen opzij zijn evenwicht te bewaren. Op een meter van de rand bleef hij staan en boog zich toen voorzichtig naar voren om de hoogte tot aan de grond op te nemen. Zijn hart stokte in zijn keel.
119
20
Op zolder hield Vanlommeren onder het dakraam de wacht om er zeker van te zijn dat hij niets zou missen van wat Dondeyne zou kunnen doorgeven over hoe het er daarbuiten voorstond. Naast hem zat Eddy met zijn hoofd in zijn handen, waarlangs een dun straaltje bloed liep. ‘Hij heeft mijn neus gemold, die idioot!’ kreunde hij en zijn gezicht vertrok van de pijn. ‘Hou eens op te jammeren als een griet!’ bromde Vanlommeren zonder hem zelfs ook maar een blik waardig te keuren. ‘Het doet zeer!’ ‘Het zal echt niet minder zeer doen als je zo jammert.’ ‘Ik bloed leeg!’ Geïrriteerd door de jeremiades van Terbeke wierp Vanlommeren hem een woedende blik toe, die Eddy deed verstijven van schrik. Plotseling raakte de arme man volledig in paniek. Als Renate niet langer op de lijst verdachten stond, bleven er nog maar twee mogelijkheden over: Dondeyne en… Vanlommeren! Met andere woorden, er was een kans van een op twee dat hij zich in de nabijheid van een moordenaar bevond, alleen in dezelfde ruimte zonder wie dan ook die hem te hulp zou kunnen schieten! Plotsklaps scheen het probleem van zijn bloedende neus hem volkomen lachwekkend toe.
120
Het leek of zijn hart wilde ontsnappen aan zijn borstkas, aan die gevangenis van vlees en bloed, zijn ledematen begonnen oncontroleerbaar te trillen en hij kreeg zo’n droge keel dat hij nauwelijks meer kon slikken. ‘Ik ga me even schoonpoetsen in de badkamer’, stotterde hij terwijl hij voorzichtig terugliep naar de luikopening. ‘Je blijft hier!’ commandeerde Vanlommeren. ‘En je houdt je kop!’ Misselijk van angst bleef Terbeke stokstijf staan. Zijn denkvermogen leek verlamd door een doffe doodsangst en hij was in deze situatie niet in staat een uitweg te bedenken. Als hij zou trachten te vluchten, zou de ander hem rap achterhalen. Als hij hier bleef, was hij verloren. Zijn eczeem in zijn knieholte begon nog heviger te jeuken. Hij hield het niet meer en begon koortsachtig aan de rode, schilferige huid te krabben. Daarboven op het dak had Dondeyne ervoor gekozen om zich zittend naar de dakrand te verplaatsen. Op zijn billen liet hij zich over de pannen glijden en toen hij de rand bereikt had, liet hij zijn benen naar beneden bungelen. Zo bleef hij een poosje zitten nadenken: hoe zou hij het aanpakken om veilig beneden te komen? Voor hem strekte het plaatsje ten noorden van Brussel zich lui uit in de middagzon, met zijn parkjes, zijn sobere doch statige woningen, zijn straten die kronkelden als kwijnende slangen… En dan nog zijn mooie, majestueuze abdij die de vele verrukte blikken trakteerde op een fraaie barokstijl en een toren van een zestigtal meter hoog die over de inwoners leek te waken.
121
Het geheel verschafte een gevoel van grootse sereniteit, op enigszins plechtige maar zo rustgevende wijze... Het leek wel een idyllisch tafereel en Marc Dondeyne betrapte zich erop dat hij dit bijzondere moment wilde savoureren, een moment tussen droom en nachtmerrie, tussen paradijs en hel… Wat zou hij nu graag genieten van een goed glas bier, hier, op het dak, een Grimbergen ja, zijn favoriete tripel om precies te zijn, wiens okerkleur de ogen een voorproefje bood van wat het verhemelte zich opmaakte te gaan smaken. Genieten van deze pittige en rijke smaak, tussen zoet en bitter maar zo perfect in harmonie dat het tot nadenken stemde… Ja! Op dit moment zou een Grimbergen gewoonweg heilzaam zijn geweest. Marc Dondeyne slaakte een spijtige zucht, waarna hij zijn gelukzalige dromen liet voor wat ze waren en terugkwam in de realiteit. Toen hij zich naar voren boog zag hij daar een regenpijp, links van hem, op slechts enkele meters afstand. Dus trok de vertegenwoordiger de stoute schoenen aan voor de moed hem definitief zou verlaten en verplaatste hij zich zijwaarts tot aan het laatste redmiddel dat zich aanbood. Daar draaide hij zich met veel moeite om zodat hij met zijn gezicht naar de regenpijp zat, en terwijl hij zich vasthield aan de goot, begon hij zijn gevaarlijke afdaling: met zijn voeten stijf tegen de pijp geklemd en nog steeds met zijn armen stevig om de rand van de dakgoot, liet hij zich langs de gevel naar beneden glijden, centimeter voor centimeter, en bad tot alle heiligen uit het paradijs om hem dit te laten overleven.
122
Toen hij geen andere keus meer had dan de dakgoot waar hij zich wanhopig aan vastklemde los te laten, deed hij zijn ogen dicht en haalde diep adem… Langzaam, voorzichtig vouwde hij zijn vingers een voor een open… Eerst liet zijn linkerhand de goot los om snel de regenpijp vast te pakken en daarna zijn rechterhand… Gelukt! Zich vastklampend aan de regenpijp zoals een koala aan zijn boom wilde hij zich gecontroleerd verder naar beneden laten glijden, maar zijn spieren, die niet gewend waren aan dergelijke activiteiten, begonnen te verkrampen. De spanning die vanaf die morgen alleen maar was toegenomen, maakte zijn funeste positie er niet beter op. Toen hij tot slot het onheilspellende gekraak hoorde van de regenpijp, die op het punt stond onder zijn gewicht te bezwijken, slaagde dit explosieve mengsel erin hem gek te maken van angst. Marc Dondeyne verstijfde van top tot teen en ondanks de hete middagzon, was hij koud tot op het bot. Angstig hijgend durfde hij geen beweging meer te maken, niet voor- en niet achteruit, als de dood een paar meter lager als een insect te worden verpletterd op de voorruit van een geparkeerde auto. De pijn bleef nu constant aanhouden, zijn armen waren gevoelloos, zijn rug stijf en zijn benen pijnlijk. Zijn tot het uiterste gespannen spieren werden een ware kwelling… Met zijn ogen strak gericht op klem waarmee de regenpijp aan de gevel was bevestigd, observeerde hij angstig het effect van zijn gewicht op de gevaarlijk doorbuigende metalen ring.
123
Daar kwam nog bij dat hij een ongelofelijke aandrang voelde los te laten om een einde te maken aan deze kwelling en zijn door de inspanning gepijnigde lijf te kunnen ontspannen… Een harde tik ontlokte hem een wanhoopskreet. De bevestigingsring raakte ontegenzeglijk los van de muur onder invloed van zijn lichaamsgewicht… In het wilde weg tastte hij met zijn voet langs de gevel om een uitsteeksel te vinden. Gelukkig vond hij er een, waarop hij met de punt van zijn schoen eindelijk steun vond. Zo kon hij zijn gewicht een stukje verplaatsen, de ondraaglijke druk van zijn lijf op zijn been overbrengen en zijn armen een beetje laten rusten… Op het moment dat hij dacht wat respijt te hebben, was er een dreigend gekraak te horen en een paar brokken cement kwamen al uit de muur. Hij zou gaan vallen, dat was duidelijk. Marc Dondeyne hield zijn adem in, spande zijn kaken en zijn ogen puilden uit hun kassen. De seconden tikten tergend langzaam weg… Exact op dat moment, terwijl de minste of geringste beweging hem ter aarde zou doen storten, landde een vlieg op zijn wang om daar een onschuldig ommetje te gaan maken. De kriebel was onmiddellijk onhoudbaar. Marc Dondeyne trachtte zich ervan te ontdoen door zijn gezicht te vertrekken, maar dit stoorde het insect geenszins: de vlieg liet zich wiegen door de grimassen van de arme vertegenwoordiger en nam zelfs de tijd om zijn pootjes over elkaar te wrijven op amper enkele millimeters van de lippen van Dondeyne.
124
Op het hoogtepunt van de foltering begon deze wild met zijn hoofd naar links en naar rechts te zwaaien… Helaas! Deze woeste bewegingen verstoorden zijn wankele evenwicht waardoor hij een paar centimeter opzijschoof. De bevestiging van de regenpijp was niet bestand tegen deze ultieme druk en brak met een droge tik af, waarbij Marc Dondeyne schreeuwend van angst werd meegesleurd. De vlieg ontvouwde haar vleugels en vloog rustig weg.
125
21
Op zolder hoorden Vanlommeren en Terbeke Dondeyne schreeuwen. Allebei stonden ze stijf van schrik en ze spitsten hun oren om een levensteken op te vangen… De stilte die volgde deed hen het ergste vrezen. ‘Dondeyne?’ riep Vanlommeren. Geen antwoord. Naast hem deed Terbeke een schietgebedje om de stem van de vertegenwoordiger te mogen horen of wat voor geluid dan ook van buiten, alles behalve alleen te blijven met Vanlommeren. ‘Dondeyne!’ schreeuwde hij zich op zijn beurt de longen uit zijn lijf. Doodse stilte. Met zijn nog steeds bloedende neus voelde Terbeke de grond onder zich wegzakken. Nu waren alleen zij twee nog over. Hij en… de moordenaar. Hij was de laatste op de lijst. Zijn laatste uur had geslagen, daar was hij inmiddels volkomen van overtuigd. Zijn eczeem begon weer op te spelen als gevolg van zijn angst. Ontsteld keek hij Vanlommeren aan, met een keel zo droog als de dorre vlaktes van Arizona en een samengeknepen maag… Deze voelde de blik van Terbeke op zich rusten en staarde op zijn beurt terug. ‘Wat sta je me nou aan te kijken?’
126
‘Alles is in orde!’ hoorden ze ineens; het kwam van buiten. ‘Dondeyne?’ schreeuwde Terbeke alsof zijn leven ervan afhing. ‘Het is in orde!’ antwoordde die. ‘Ik ben naar beneden gevallen maar mijn val is gebroken door een struik. Ik ben een beetje duizelig, maar er is niets ernstigs aan de hand. Het is een wonder!’ ‘Je bedankt die struik later maar’, riep Vanlommeren ongeduldig in de richting van het dakraam. ‘Wat gaat er nu gebeuren?’ ‘Ik ga hulp halen. Blijf maar op zolder zitten, ik ben zo snel mogelijk terug!’ ‘Oké! Maar blijf niet te lang weg, we houden het hier niet uit!’ ‘Ik doe mijn best!’ Terbeke en Vanlommeren bleven nog luisteren maar er werd niets meer gezegd. Een paar seconden lang waren slechts fluitende vogels te horen. Daarna klonk het geluid van een ronkende motor en tot slot van een auto die optrok en wegreed. Allebei slaakten ze een zucht van opluchting. De fles was in zee gegooid. Nu hadden ze zeer gegronde hoop dit verschrikkelijke pand straks te kunnen verlaten! Nu begon het smartelijke, monotone wachten, tenminste voor Vanlommeren. Eddy had zich in een hoek van de zolder verschanst en bleef de rossige man in de gaten houden om hem op afstand te houden. Zijn neus bloedde nu niet langer maar was drie keer zo dik geworden en deed nog steeds erg zeer. Vanlommeren was op de vloer gaan zitten, recht onder het dakraam, en de zonnestralen die op hem vielen, leken wel hemels licht.
127
Terbeke bekeek dit vreemde tafereel, waarvan hij niet goed wist hoe hij het moest uitleggen: de chauffeur leek ineens tot de uitverkorenen te behoren en dit verschafte zijn toch lompe gestalte een soort goddelijke gratie. Of zou God zelf de schuldige aanwijzen met de middelen waarover hij beschikte… Maar Vanlommeren leek niet van plan in beweging te komen. Hij bleef daar een beetje ineengedoken zitten wachten op de terugkeer van Dondeyne. Wat was hij van plan? Terbeke trachtte zich in de man die hij verdacht te verplaatsen: als hij inderdaad de moordenaar was, zou het een ernstige vergissing zijn de laatste overlevende om te brengen net voordat de politie zou arriveren en zonder ook maar enige mogelijkheid te hebben het huis te verlaten. Daarom nam Vanlommeren niet de moeite zich van hem te ontdoen. En trouwens, waarom zou hij eigenlijk? Maar waarom had hij dan de anderen vermoord? Wat was de reden van deze moordpartij? En belangrijker nog, hoe… ‘Goed, ik ben het zat!’ riep Vanlommeren plotseling uit en hij stond abrupt op. ‘We gaan hier toch niet als idioten zitten wachten zonder iets te doen!’ Opnieuw schrok Terbeke op. ‘Huh?’ ‘Hup, in de benen, makker! Als we hier blijven zitten, schieten we nog wortel.’ ‘We hebben afgesproken dat we op Dondeyne zouden wachten…’
128
‘Het is niets voor mij om op anderen te gaan zitten wachten… Ga jij maar eens kijken hoe het ermee is!’ ‘Huh?’ ‘Huh, huh?! Kun je niets anders zeggen dan dat? Klim op het dak en ga kijken wat er gebeurt.’ ‘Maar er gebeurt niets!’ ‘Des te meer reden om iets te gaan doen!’ ‘Waarom ik?’ ‘Zie je nog iemand anders hier dan?’ Met een licht verwijtende uitdrukking op zijn gezicht nam Terbeke hem op. Vanlommeren begreep waarop hij zinspeelde en barstte in lachen uit. ‘Maak je een grapje of zo?’ schimpte hij aan het adres van de arme Eddy. ‘Heb je me wel eens goed bekeken? Ik pas toch nooit door dat muizengat! Jij moet het dak op.’ Terbeke werd opnieuw besprongen door allerlei twijfels: Vanlommeren had een andere manier gevonden om zich van hem te ontdoen. Als de flikken niet snel arriveerden, kwam hij nooit levend uit dit huis! Het belangrijkste was zo lang mogelijk in leven te blijven, maar die onderneming leek met de minuut lastiger te worden. Hij moest een manier vinden om die rooie te paaien, zijn agressieve karakter in slaap te sussen, het beest te temmen… Eddy stond op het punt zich mee te laten slepen door zijn wanhoop. Wat had hij misdaan om zo’n lot te verdienen? Waarom achtervolgde het noodlot hem?
129
Zijn hersencellen maakten overuren en terwijl de situatie een optimaal concentratievermogen vereiste, was hij totaal niet in staat zijn gedachten op een rijtje te zetten. Deze keer was het echt gedaan met hem. Plotseling hoorden ze iets beneden in de gang, het geluid van voetstappen die hun richting uit kwamen. De twee mannen hielden hun adem in. Even later sloop Vanlommeren op zijn tenen naar het luik en boog zich voorover om beter te kunnen zien, om erachter te komen wie er naderde… De stoel die nog steeds midden in de gang recht onder het luik stond, verried hun aanwezigheid nog beter dan een lichtbak zou doen in de vorm van een pijl die hun kant op wees. Eerst zag hij niets. De voetstappen kwamen dichterbij in een traag tempo, helder klinkende passen met een mysterieuze echo. Hij ging nog iets dichter naar het gat toe, boog zich wat verder naar voren… Achter hem nam Terbeke het massieve lijf op van de chauffeur in een wankel evenwicht boven het gapende gat. Het was misschien wel het perfecte moment om zich van Vanlommeren te ontdoen… Hij zette een pas in de richting van de rossige man, en nog een… In de gang hoorden ze de voetstappen steeds dichterbij komen en weldra verscheen er een schaduw die over de vloer gleed. Vanlommeren helde nog verder over het gat, nieuwsgierig als hij was…
130
Terbeke was hem tot op enkele centimeters genaderd en stond bol van de twijfels. Zou hij hem duwen? Of toch maar niet? En als het nu eens misging? Beneden hoefde de schim nog maar een paar passen te doen totdat zijn identiteit bekend zou zijn… Vanlommeren boog zich nog verder naar beneden en strekte zijn hals zo ver mogelijk uit… Terbeke stak zijn armen naar voren, klaar om in actie te komen…
131
HOOFDSTUK 5 door Bob Mendes Wordt verwacht op 01 / 11 / 2013
Wat gaat er nu gebeuren volgens u? Kies uit 3 mogelijke plotwendingen:
1.
Renate verschijnt onder het luik.
2.
Terbeke duwt Vanlommeren naar beneden.
3.
Vanlommeren doet opeens het luik dicht en sluit zich samen met Terbeke op zolder op.
Kies mee hoe het verhaal verdergaat op
www.grimbergenbier.be
132