Zorg + Welzijn
Geschil gezamenlijk informatiesysteem door Coen Verberne
In Zierikzee zijn de huisartsen en de apotheek in het kader van een op te richten gezondheidscentrum een samenwerking aangegaan. Met de bedoeling de kwaliteit van zorg te verbeteren hebben zij een gezamenlijk informatiesysteem opgezet. Daarmee kan informatie worden uitgewisseld en elektronisch worden verwezen. Op enig moment wendt een landelijke keten van apotheken zich tot het samenwerkingsverband en verzoekt toegang te krijgen tot het systeem. Het samenwerkingsverband weigert dit en er volgt een kort geding bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechter beoordeelt het verzoek aan de hand van artikel 45 Wet marktordening gezondheidszorg (WMG). Op grond van dit artikel heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) eind 2009 de regeling voorwaarden voor overeenkomsten inzake elektronische netwerken met betrekking tot zorg vastgesteld. De strekking van deze regeling is dat een overeenkomst tussen zorgaanbieders met betrekking tot het oprichten en in stand houden van een elektronisch netwerk geen bepalingen mag bevatten die latere toetreding van nieuwe deelnemers belemmeren. De voorwaarden om toe te treden moeten objectief en redelijk zijn en mogen niet discrimineren. De rechtbank overweegt dat de overeenkomst er een is in de zin van de regeling van de NZa. Gelet op die regeling kunnen de huisartsen en de apotheek de keten niet weigeren. Voor onverkorte toe-
NIEUWSBRIEF HOLLA ADVOCATEN
wijzing van de vordering om toegelaten te worden is geen plaats omdat er natuurlijk wel overeenstemming moet zijn over de voorwaarden. Die voorwaarden moeten redelijk, objectief en non-discriminatoir zijn. De huisartsen en de apotheek worden op straffe van een dwangsom veroordeeld te gaan onderhandelen. Het vonnis is betekend en de keten stelt zich op het standpunt dat de onderhandelingen niet zijn opgestart en er daarom dwangsommen verbeurd zijn. Daarop starten de huisartsen en de apotheek een executie kort geding om de keten te dwingen de executie te staken. Die vordering wordt toegewezen omdat niet voorshands als vaststaand kan worden aangenomen dat er niet is voldaan aan het eerdere vonnis en daartegen stelt de keten hoger beroep in. De discussie gaat er dus over of de onderhandelingen serieus zijn opgestart. Volgens de keten is er niet onderhandeld maar zijn alleen eisen gesteld door huisartsen en apotheek. Als er al eisen mogen worden gesteld dan moeten die open, transparant en non-discriminatoir zijn. De huisartsen en de apotheek daarentegen zijn van oordeel dat de onderhandelingen wel zijn opgestart maar dat die nog niet tot resultaat hebben geleid. Naar hun idee zijn geen onterechte voorwaarden opgevoerd. Het hof overweegt dat partijen het oneens zijn over vraag of is voldaan aan de eerste veroordeling. Bij de uitleg van een veroordeling moet het doel en strekking van de veroordeling als richtsnoer worden genomen. Doel en strekking was de plicht om in onderhandeling te treden over een toetreding. Er waren nog geen voorwaarden gesteld en daar moesten partijen over gaan onderhandelen. Er heeft binnen een
maand een overleg plaatsgevonden en de voorwaarden zijn van te voren toegezonden. Samengevat kwamen die er op neer dat de apotheek aan de NAN normen moest voldoen. Er moest een apotheker ter plaatse actief zijn en er moest worden ingestemd met de dienstverleningsvoorwaarden voor de avond, nacht en zondagen. Dat laatste kwam er op neer dat de keten haar dienstverlening tijdens de diensten moest onderbrengen bij de apotheek hetgeen haar E 147.660,- per jaar zou kosten. Tijdens het gesprek hebben de huisartsen en de apotheek die laatste eis laten vallen en vervangen door een nabijheideis. In het bericht hierover stond tevens een uitnodiging voor verder overleg. Daarop reageert de keten met de stelling dat niet is voldaan aan het vonnis en dat dwangsommen verbeurd waren. Omdat partijen het oneens waren of de nabijheidseis in strijd was met de NZa regeling is die vraag voorgelegd aan de NZa. De NZa heeft als zienswijze te kennen gegeven dat zulks in strijd was met de regeling. De huisartsen en de apotheek hebben deze eis daarop laten vallen. Partijen hebben toen verder gesproken en de keten wilde toen een vetorecht in de op te richten stichting voor wat betreft statutenwijziging. Daarover zijn partijen het niet eens geworden. Gelet op het voorgaande is het hof met de voorzieningenrechter vooralsnog van oordeel dat is voldaan aan de verplichting in het vonnis om de onderhandelingen op te starten. Er zijn geen niet onderhandelbare eisen gesteld en dat er geen voorwaarden mochten worden gesteld volgt niet uit het eerste vonnis. Dat na het verstrijken van een maand na het vonnis voorwaarden worden bijgesteld is inherent aan onderhandelingen. Dat aanvankelijk een eis werd gesteld die volgens de NZa niet mocht en dus onredelijk of discriminatoir was doet daaraan niet af. De voorwaarden waren ten tijde van het vonnis nog niet bekend. Door de nabijheidseis eerst later te laten vallen is niet in strijd met het vonnis gehandeld. Er zijn dus geen dwangsommen verbeurd en het vonnis in het executiegeschil wordt bekrachtigd met veroordeling van de keten in de kosten.
JAARGANG 5 | MEI 2015
In deze nieuwsbrief informeert het team Zorg + Welzijn van Holla Advocaten u over alle juridische ontwikkelingen en uitspraken in de zorg. De advocaten van het team Zorg + Welzijn zijn gespecialiseerd in juridische dienstverlening op het terrein van zorg en welzijn en beschikken over toegespitste kennis en ervaring.
Holla Advocaten Beukenlaan 46, 5651 CD Eindhoven 040 23 80 600 -
[email protected] holla.nl
Onvoldoende gewichtige redenen om overeenkomst op te zeggen
De geheimhoudingsplicht en kindermishandeling
door Coen Verberne
door Rolinka Wijne
Eiseres in een voorlopige voorziening woont in een zogeheten Fokus woning. Dat betekent dat ze zelfstandig woont en op afroep ADL-assistentie kan vragen in verband met haar beperkingen tengevolge van chronische ziekte en lichamelijke handicap. Eiseres is rolstoelafhankelijk en heeft vanwege darmproblemen dagelijks een klysma nodig. Aanvankelijk laat zij dat doen door een thuiszorgorganisatie maar op enig moment vraagt zij aan Fokus om ook die zorg te verlenen. Eiseres mocht hiertoe hulpverleners opgeven die op een voorkeurslijst werden geplaatst. Zij geeft 17 namen op. Op enig moment slinkt de lijst door vertrek naar 11. De manager van het project vraagt aan eiseres de lijst uit te breiden naar 20 omdat de zorg anders niet in te plannen is. Eiseres weigert dat. Eiseres dient een klacht in bij de klachtencommissie over de uitvoering van beleid door de manager en over de wijze van communiceren. Die klacht wordt afgewezen. De raad van bestuur van de instelling herhaalt dan het verzoek om medewerking
te verlenen tot uitbreiding van de lijst tot 20 personen. Dat weigert eiseres. Begin januari 2015 doet de manager aangifte bij de politie jegens eiseres wegens bedreiging en toegelicht wordt dat eiseres zich dreigend heeft uitgelaten jegens de manager en de ADL-assistente. Bij brief van 22 januari 2015 wordt medegedeeld dat Fokus zich voldoende heeft ingespannen om de zorgvraag te leveren en dat de zorg aan eiseres zal worden stopgezet als er niet met grote spoed wijzigingen in de situatie ontstaan. Vervolgens wordt de overeenkomst opgezegd tegen 2 april 2015 omdat er geen initiatief is genomen tot overleg en inplannen van inwerken van nieuwe assistenten. Het aantal ingewerkte assistenten is daardoor te gering en Fokus kan niet meer instaan voor verantwoorde zorg. Eiseres stapt daarop naar de kort geding rechter en vordert dat de opzegging wordt verboden en Fokus wordt geboden zorg aan haar te verlenen. De rechter oordeelt dat niet in geschil is dat eiseres gezien haar handicap afhankelijk is van ADL-assistentie en dat beëindiging van de zorgovereenkomst tevens zal leiden tot beëindiging van de huurovereenkomst voor de speciaal voor haar aangepaste woning. Voorshands duidt de rechter de overeenkomst tussen eiseres en Fokus als een geneeskundige behandelovereenkomst omdat de zorg
die wordt verleend meer is dan ADL-zorg. Zoals medisch noodzakelijk handelen in de vorm van klysma’s. Fokus kan die overeenkomst alleen opzeggen als er sprake is van gewichtige redenen. De grond voor de opzegging is dat eiseres niet bereid is zich in overleg met Fokus in te spannen om voldoende ADL-medewerkers in te werken. De bodemrechter zal moeten uitmaken of dit zo is maar de voorlopige voorzieningenrechter is er niet van overtuigd dat de bodemrechter daar van uit zal gaan. In de bodemprocedure moet eerst maar eens uitgezocht worden welk aantal ADL-medewerkers noodzakelijk is en wie het bij het rechte eind heeft. Van gewichtige redenen is alleen sprake als voortzetting van de samenwerking niet langer mogelijk is en daarvan is hij niet overtuigd. Partijen kunnen ook nog overleg voeren over een andere oplossing. Hij wijst de vordering toe en verbiedt Fokus uitvoering te geven aan de opzegging en veroordeelt haar de zorg te continueren op straffe van een dwangsom van E 2.500,- per dag.
de hulpverlener doen teneinde binnen de Het beroepsgeheim aan de ene grenzen van de professionele standaard te kant... kennis van kindermisblijven? handeling aan de andere kant... Wat moet een hulpverlener doen Wanneer mag je de geheimhoudingsplicht doorbreken? als hij met deze situatie wordt geconfronteerd? Het is een vraag Het beroepsgeheim is een groot goed en verankerd in verschillende wettelijke bepadie niet voor de eerste keer lingen, zoals artikel 88 van de Wet op de wordt gesteld en net toen alles beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG), artikel 272 van het Wetboek van duidelijk werd... veranderde de Strafrecht en artikel 7:457, eerste lid, van wetgeving.
beeld de vertegenwoordiger van de patiënt. Het beroepsgeheim kan ten vierde worden doorbroken, indien de hulpverlener bij het handhaven van de geheimhoudingsplicht in een conflict van plichten zou komen te verkeren. Een vijfde grond kan worden gevonden in de aanwezigheid van concrete aanwijzingen dat door handhaving van het beroepsgeheim een ander zwaarwegend belang wordt geschaad en het medisch dossier of de inlichting opheldering kan verschaffen, welke opheldering niet op andere wijze kan worden verkregen.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet op de Jeugdzorg komen te vervallen en vervangen door de Jeugdwet. Uit de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 volgt dat jeugdzorg voortaan een taak is van gemeenten en daarmee is ook de afhandeling van meldingen van kindermishandeling een gemeentelijke taak geworden. Anderhalf jaar eerder trad bovendien de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling in werking. Uit deze wet volgt dat hulpverleners dienen te beschikken over een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.
Kindermishandeling en doorbreken geheim
Maar hoe staat het dan anno 2015 met het beroepsgeheim en kennis of vermoeden van kindermishandeling? Waar vindt de hulpverlener nu precies de regels en wat moet
het Burgerlijk Wetboek. De geheimhoudingsplicht vloeit eveneens voort uit artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De geheimhoudingsplicht geldt ten opzichte van iedereen, met uitzondering van de patiënt zelf. Ook wanneer de behandelingsovereenkomst met de dood van de patiënt tot een einde is gekomen, blijft het beroepsgeheim van toepassing. Dit neemt niet weg dat het beroepsgeheim kan worden doorbroken. Ten eerste kan het beroepsgeheim worden doorbroken, indien de patiënt toestemming geeft om informatie aan derden te verstrekken. Een tweede grond om het beroepsgeheim te mogen doorbreken is gelegen in een wettelijke bepaling die verplicht tot openbaarmaking. Een derde uitzondering op de geheimhoudingsplicht ziet op ‘anderen’ die in het belang van de patiënt geïnformeerd moeten worden over de patiënt, bijvoor-
Uit het voorgaande volgt dat het geheim houden van vertrouwelijk informatie het uitgangspunt is en dat doorbreking van het geheim weliswaar mogelijk is, maar niet ‘zomaar’. Dit geldt ook in het geval de hulpverlener kennis draagt of een vermoeden heeft
van een situatie van kindermishandeling. Het meest voor de hand liggend is dat hij de situatie met het gezin bespreekt en dat hij probeert toestemming te verkrijgen voor verstrekking van informatie aan de instanties die in staat zijn een met een oplossing te komen zoals de Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg. Is dit niet mogelijk, dan dient zich echter een conflict aan. Welk belang moet de hulpverlener laten prevaleren? Hiervoor is reeds opgemerkt dat een dergelijk conflict ertoe mag leiden dat de hulpverlener het geheim doorbreekt. Dat mag echter niet zonder meer. De hulpverlener mag zijn beroepsgeheim (slechts) doorbreken, indien dat noodzakelijk is om een belang te dienen dat zwaarder weegt dan het belang dat met de geheimhouding is gediend. In de literatuur zijn criteria ontwikkeld die behulpzaam kunnen zijn bij de vraag of doorbreking op grond van een conflict van plichten toelaatbaar is: doorbreking van het beroepsgeheim is gerechtvaardigd wanneer alles in het werk is gesteld om toestemming tot doorbreking van het geheim te verkrijgen, het niet-doorbreken van het geheim voor een ander ernstig nadeel oplevert, de geheimhoudingsplichtige in gewetensnood verkeert door het handhaven van de geheimhoudingsplicht, er geen andere weg is dan doorbreking van het geheim om het probleem op te lossen, het zeker is dat door de geheimdoorbreking de schade aan de ander kan worden voorkomen of beperkt en het geheim zo min mogelijk wordt geschonden. Naar mijn mening mag hierin worden gelezen dat voldaan moet zijn aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Regelgeving kindermishandeling Bovenomschreven afweging en de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit zijn terug te zien in de wetgeving. Zo volgde uit het per 1 januari 2015 vervallen artikel 53, derde lid, Wet op de Jeugdzorg dat de hulpverlener zijn beroepsgeheim mocht doorbreken ook zonder toestemming van degene die het betreft, wanneer dit noodzakelijk kon worden geacht om een situatie van kindermishandeling te beëindigen of een redelijk vermoeden van kindermishandeling te onderzoeken. Een ander voorbeeld betreft artikel 1:240 van het Burgerlijk Wetboek. Degene die op grond van een wettelijk voorschrift of op grond van zijn ambt of beroep tot geheimhouding is verplicht kan, zonder toestemming van degene die het betreft, aan de Raad voor de Kinderbescherming inlichtingen verstrekken, indien dit noodzakelijk kan worden geacht voor de uitoefening van de taken van de raad. Dit laatste artikel bestaat nog, maar de Wet op de Jeugdzorg is inmiddels vervallen. De opvolger van deze wet, de Jeugdwet, zegt niets over doorbreking van het beroepsgeheim bij vermoedens van kindermishandeling. Wel is in artikel 7.3.11, vierde lid, Jeugdwet bepaald dat derden die beroepshalve beschikken over inlichtingen inzake feiten en omstandigheden die de persoon van een onder toezicht gestelde minderjarige, diens verzorging en opvoeding of de persoon van een ouder of voogd betreffen, welke inlichtingen noodzakelijk kunnen worden geacht voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling, de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert, deze inlichtingen desgevraagd of uit
De Wet Werk en Zekerheid en overgangsrecht
eigen beweging kunnen/mogen verstrekken, zonder toestemming van de betrokkenen en indien nodig met doorbreking van de plicht tot geheimhouding op grond van een wettelijk voorschrift of op grond van hun ambt of beroep. Het artikel ziet dus op een reeds onder toezicht gestelde minderjarige, maar ook hier is terug te zien dat doorbreking van het geheim eerst is toegestaan als dat noodzakelijk is om uitvoering te geven aan ‘dat andere’.
door Hans Mulder
Doorbrekingsgrond in de Wmo (2015) Waar de doorbreking van het beroepsgeheim in een geval van kindermishandeling wel is terug te vinden is de met ingang van 1 januari 2015 in werking getreden Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Met deze wet is jeugdzorg en kindermishandeling een taak geworden van gemeenten. In artikel 5.2.6 Wmo 2015 staat dat derden die beroepshalve beschikken over inlichtingen die noodzakelijk kunnen worden geacht om een situatie van huiselijk geweld of kindermishandeling te beëindigen of een redelijk vermoeden daarvan te onderzoeken, deze inlichtingen desgevraagd of uit eigen beweging kunnen verstrekken aan een Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK) zonder toestemming van degene die het betreft en indien nodig met doorbreking van de plicht tot geheimhouding op grond van een wettelijk voorschrift of op grond van hun ambt of beroep. Wederom gaat het om de noodzakelijke gegevens, en wel om gegevens die een situatie van kindermishandeling kunnen beëindigen.
Oftewel, de tekst is enigszins gewijzigd en de onderliggende wetgeving ook, maar de heersende leer rondom het conflict van plichten als reden om het beroepsgeheim te doorbreken is gehandhaafd. Een afweging blijft nodig evenals het in acht nemen van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Om het geheel ‘af te maken’ is op 1 juli 2013 de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling in werking getreden. Deze wet brengt de verplichting voor elke zorginstelling en elke beroepsbeoefenaar met zich om over een meldcode te beschikken waarin de omgang met kindermishandeling is vervat. Een en ander is uitgewerkt in het bijbehorende Besluit verplichte meldcode. Bovendien is inmiddels in afzonderlijke wetten terug te vinden dat een hulpverlener zo een meldcode voorhanden moet hebben. Een voorbeeld betreft artikel 40a Wet BIG. In dit artikel wordt de in het BIG-register ingeschreven beroepsbeoefenaar verplicht een meldcode te hanteren. Een ander voorbeeld betreft artikel 4.1.7 Jeugdwet.
Meldcodes, Basismodellen en Wegwijzers Het idee van een meldcode is, zoals u bekend, niet nieuw. Om de hulpverlener terzijde te staan had de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) reeds in 2002 een Meldcode Kindermishandeling met Stappenplan opgesteld. In 2008 werden deze meldcode en het stappenplan herzien. Voorts werd door de Rijksoverheid in 2009 het Basismodel meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (het Basismodel) opgesteld. Deze code borduurde voort op
de Meldcode Kindermishandeling van de KNMG van 2008. Voorts werd om diezelfde reden door de Rijksoverheid de Wegwijzer huiselijk geweld, kindermishandeling en beroepsgeheim (de Wegwijzer) opgesteld. De Meldcode Kindermishandeling van de KNMG is op haar beurt in 2012 herzien en in overeenstemming gebracht met het Basismodel en de Wegwijzer. De KNMG anticipeerde hiermee op de genoemde Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Het Basismodel is met het oog daarop in 2013 geactualiseerd. De KNMG actualiseerde haar meldcode in 2014. Ook de (meest recente) meldcodes gaan ervan uit dat een hulpverlener eerst een poging moet doen om toestemming te verkrijgen voor het doorbreken van zijn beroepsgeheim. In die gevallen echter, wanneer dit niet kan (worden verlangd), mag de hulpverlener ook zonder toestemming zijn informatie delen, maar een zorgvuldige afweging blijft vereist. Of zoals het Basismodel zegt: “Al met al is de omgang met het beroepsgeheim een vorm van evenwichtskunst: geheimhouding waar mogelijk, zorgvuldige doorbreking van het geheim waar nodig”. Is er een andere mogelijkheid om hetzelfde doel te bereiken zonder doorbreking van het beroepsgeheim, dan heeft dat de voorkeur, aldus opnieuw het Basismodel. Schriftelijke argumentatie van het uiteindelijke besluit wordt sterk aangeraden. Bovendien zij opgemerkt dat het feit dat zonder toestemming informatie wordt gedeeld niet betekent dat degenen om wie het gaat niet op de hoogte hoeft te worden gesteld van een melding of van informatieverstrekking op verzoek.
Tot slot De vraag die ik in de inleiding stelde luidde: “Waar vindt de hulpverlener nu precies de regels en wat moet de hulpverlener doen teneinde binnen de grenzen van de professionele standaard te blijven?” De regels zijn terug te vinden in drie wetten: de Jeugdwet, de Wmo 2015 en de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Wat de hulpverlener moet doen is niet eenduidig te beantwoorden, want situaties van kindermishandeling zijn lastig en van uiteenlopende aard. Beëindiging ervan staat voorop maar dat geldt ook voor het beroepsgeheim. Niet zelden zal de hulpverlener in een conflict van plichten komen te verkeren. Duidelijk is wel dat de toepasselijke nieuwe wetgeving voorziet in doorbreking van het beroepsgeheim, wanneer de gegevensverstrekking noodzakelijk is voor de beëindiging van de situatie van kindermishandeling of noodzakelijk is om vermeende kindermishandeling te onderzoeken. De wetgeving vereist ook dat de hulpverlener over een meldcode beschikt waarin ditzelfde uitgangspunt wordt gehanteerd: de gegevens zijn ‘noodzakelijk’ om de situatie te beëindigen en kan de situatie niet op een andere manier worden beëindigd, dan mag de hulpverlener ook zonder toestemming van degene op wie de gegevens betrekking hebben de relevante informatie verschaffen. Niet meer en niet minder.
Over de Wet Werk en Zekerheid (WWZ) is al veel geschreven. Inmiddels hebben we in de praktijk kennis kunnen maken met het eerste deel van de WWZ, dat op 1 januari 2015 in werking is getreden. De voor de praktijk grootste “klap” komt echter op 1 juli 2015, als het ontslagrecht gaat wijzigen. Op dit moment krijgen wij veel vragen over ontslag en de timing daarvan: als ik nu naar het UWV ga, maar na 1 juli opzeg, moet ik dan een transitievergoeding betalen? Antwoorden op dit soort vragen zijn te vinden in het overgangsrecht van de WWZ. Het overgangsrecht voor het ontslagdeel van de Wet Werk en Zekerheid is relatief eenvoudig. Op alle procedures, zowel bij
de kantonrechter als het UWV, die vóór 1 juli 2015 zijn gestart, blijft het oude recht van toepassing. Ook handelingen (zoals een opzegging) en gedingen (zoals een kennelijk onredelijk ontslagprocedure), die volgen op een vóór 1 juli 2015 gestarte procedure, zullen onder het oude recht vallen. Enkele voorbeelden: • als het UWV ná 1 juli 2015 toestemming verleent op een daarvoor ingediend verzoek blijft het oude recht ook van toepassing. Een transitievergoeding is dan ook niet verschuldigd; • de kantonrechter die vóór 1 juli 2015 een verzoek tot ontbinding heeft ontvangen, zal in zijn beschikking rekening houden met het oude recht (waaronder de Kantonrechtersformule); • de werknemer wiens werkgever vóór 1 juli 2015 toestemming heeft gevraagd om te mogen opzeggen en ná 1 juli 2015 wordt opgezegd, moet een kennelijk onredelijk ontslagprocedure starten als hij het daarmee niet eens is.
De rol van het oude recht is dus nog niet “uitgespeeld”. Werkgevers hebben daar rekening mee te houden. Want dat betekent ook dat een relatief zwak dossier nog snel “afgewikkeld” kan worden, door vóór 1 juli 2015 naar de kantonrechter te gaan met het verzoek tot ontbinding. De kantonrechter kan een zwak dossier namelijk compenseren in de hoogte van de vergoeding, in plaats van tot afwijzing van het verzoek over te gaan. Ook een ontslagaanvraag bij het UWV vanwege een bedrijfseconomisch ontslag vóór 1 juli a.s. kan gunstig zijn voor de werkgever, er zal geen transitievergoeding verschuldigd zijn. Aan de andere kant kan het verstandig zijn ontslagen uit te stellen tot na 1 juli 2015, in verband met de lage transitievergoeding (ten opzichte van de vergoeding volgend uit de Kantonrechtersformule). Het overgangsrecht is dus belangrijk. Voor zover u uw personeelsbestand nog niet tegen het licht gehouden zou hebben, is dit nog niet te laat. Wij kunnen u daarbij helpen.
van een situatie van kindermishandeling. Het meest voor de hand liggend is dat hij de situatie met het gezin bespreekt en dat hij probeert toestemming te verkrijgen voor verstrekking van informatie aan de instanties die in staat zijn een met een oplossing te komen zoals de Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg. Is dit niet mogelijk, dan dient zich echter een conflict aan. Welk belang moet de hulpverlener laten prevaleren? Hiervoor is reeds opgemerkt dat een dergelijk conflict ertoe mag leiden dat de hulpverlener het geheim doorbreekt. Dat mag echter niet zonder meer. De hulpverlener mag zijn beroepsgeheim (slechts) doorbreken, indien dat noodzakelijk is om een belang te dienen dat zwaarder weegt dan het belang dat met de geheimhouding is gediend. In de literatuur zijn criteria ontwikkeld die behulpzaam kunnen zijn bij de vraag of doorbreking op grond van een conflict van plichten toelaatbaar is: doorbreking van het beroepsgeheim is gerechtvaardigd wanneer alles in het werk is gesteld om toestemming tot doorbreking van het geheim te verkrijgen, het niet-doorbreken van het geheim voor een ander ernstig nadeel oplevert, de geheimhoudingsplichtige in gewetensnood verkeert door het handhaven van de geheimhoudingsplicht, er geen andere weg is dan doorbreking van het geheim om het probleem op te lossen, het zeker is dat door de geheimdoorbreking de schade aan de ander kan worden voorkomen of beperkt en het geheim zo min mogelijk wordt geschonden. Naar mijn mening mag hierin worden gelezen dat voldaan moet zijn aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Regelgeving kindermishandeling Bovenomschreven afweging en de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit zijn terug te zien in de wetgeving. Zo volgde uit het per 1 januari 2015 vervallen artikel 53, derde lid, Wet op de Jeugdzorg dat de hulpverlener zijn beroepsgeheim mocht doorbreken ook zonder toestemming van degene die het betreft, wanneer dit noodzakelijk kon worden geacht om een situatie van kindermishandeling te beëindigen of een redelijk vermoeden van kindermishandeling te onderzoeken. Een ander voorbeeld betreft artikel 1:240 van het Burgerlijk Wetboek. Degene die op grond van een wettelijk voorschrift of op grond van zijn ambt of beroep tot geheimhouding is verplicht kan, zonder toestemming van degene die het betreft, aan de Raad voor de Kinderbescherming inlichtingen verstrekken, indien dit noodzakelijk kan worden geacht voor de uitoefening van de taken van de raad. Dit laatste artikel bestaat nog, maar de Wet op de Jeugdzorg is inmiddels vervallen. De opvolger van deze wet, de Jeugdwet, zegt niets over doorbreking van het beroepsgeheim bij vermoedens van kindermishandeling. Wel is in artikel 7.3.11, vierde lid, Jeugdwet bepaald dat derden die beroepshalve beschikken over inlichtingen inzake feiten en omstandigheden die de persoon van een onder toezicht gestelde minderjarige, diens verzorging en opvoeding of de persoon van een ouder of voogd betreffen, welke inlichtingen noodzakelijk kunnen worden geacht voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling, de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert, deze inlichtingen desgevraagd of uit
De Wet Werk en Zekerheid en overgangsrecht
eigen beweging kunnen/mogen verstrekken, zonder toestemming van de betrokkenen en indien nodig met doorbreking van de plicht tot geheimhouding op grond van een wettelijk voorschrift of op grond van hun ambt of beroep. Het artikel ziet dus op een reeds onder toezicht gestelde minderjarige, maar ook hier is terug te zien dat doorbreking van het geheim eerst is toegestaan als dat noodzakelijk is om uitvoering te geven aan ‘dat andere’.
door Hans Mulder
Doorbrekingsgrond in de Wmo (2015) Waar de doorbreking van het beroepsgeheim in een geval van kindermishandeling wel is terug te vinden is de met ingang van 1 januari 2015 in werking getreden Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Met deze wet is jeugdzorg en kindermishandeling een taak geworden van gemeenten. In artikel 5.2.6 Wmo 2015 staat dat derden die beroepshalve beschikken over inlichtingen die noodzakelijk kunnen worden geacht om een situatie van huiselijk geweld of kindermishandeling te beëindigen of een redelijk vermoeden daarvan te onderzoeken, deze inlichtingen desgevraagd of uit eigen beweging kunnen verstrekken aan een Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK) zonder toestemming van degene die het betreft en indien nodig met doorbreking van de plicht tot geheimhouding op grond van een wettelijk voorschrift of op grond van hun ambt of beroep. Wederom gaat het om de noodzakelijke gegevens, en wel om gegevens die een situatie van kindermishandeling kunnen beëindigen.
Oftewel, de tekst is enigszins gewijzigd en de onderliggende wetgeving ook, maar de heersende leer rondom het conflict van plichten als reden om het beroepsgeheim te doorbreken is gehandhaafd. Een afweging blijft nodig evenals het in acht nemen van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Om het geheel ‘af te maken’ is op 1 juli 2013 de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling in werking getreden. Deze wet brengt de verplichting voor elke zorginstelling en elke beroepsbeoefenaar met zich om over een meldcode te beschikken waarin de omgang met kindermishandeling is vervat. Een en ander is uitgewerkt in het bijbehorende Besluit verplichte meldcode. Bovendien is inmiddels in afzonderlijke wetten terug te vinden dat een hulpverlener zo een meldcode voorhanden moet hebben. Een voorbeeld betreft artikel 40a Wet BIG. In dit artikel wordt de in het BIG-register ingeschreven beroepsbeoefenaar verplicht een meldcode te hanteren. Een ander voorbeeld betreft artikel 4.1.7 Jeugdwet.
Meldcodes, Basismodellen en Wegwijzers Het idee van een meldcode is, zoals u bekend, niet nieuw. Om de hulpverlener terzijde te staan had de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) reeds in 2002 een Meldcode Kindermishandeling met Stappenplan opgesteld. In 2008 werden deze meldcode en het stappenplan herzien. Voorts werd door de Rijksoverheid in 2009 het Basismodel meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (het Basismodel) opgesteld. Deze code borduurde voort op
de Meldcode Kindermishandeling van de KNMG van 2008. Voorts werd om diezelfde reden door de Rijksoverheid de Wegwijzer huiselijk geweld, kindermishandeling en beroepsgeheim (de Wegwijzer) opgesteld. De Meldcode Kindermishandeling van de KNMG is op haar beurt in 2012 herzien en in overeenstemming gebracht met het Basismodel en de Wegwijzer. De KNMG anticipeerde hiermee op de genoemde Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Het Basismodel is met het oog daarop in 2013 geactualiseerd. De KNMG actualiseerde haar meldcode in 2014. Ook de (meest recente) meldcodes gaan ervan uit dat een hulpverlener eerst een poging moet doen om toestemming te verkrijgen voor het doorbreken van zijn beroepsgeheim. In die gevallen echter, wanneer dit niet kan (worden verlangd), mag de hulpverlener ook zonder toestemming zijn informatie delen, maar een zorgvuldige afweging blijft vereist. Of zoals het Basismodel zegt: “Al met al is de omgang met het beroepsgeheim een vorm van evenwichtskunst: geheimhouding waar mogelijk, zorgvuldige doorbreking van het geheim waar nodig”. Is er een andere mogelijkheid om hetzelfde doel te bereiken zonder doorbreking van het beroepsgeheim, dan heeft dat de voorkeur, aldus opnieuw het Basismodel. Schriftelijke argumentatie van het uiteindelijke besluit wordt sterk aangeraden. Bovendien zij opgemerkt dat het feit dat zonder toestemming informatie wordt gedeeld niet betekent dat degenen om wie het gaat niet op de hoogte hoeft te worden gesteld van een melding of van informatieverstrekking op verzoek.
Tot slot De vraag die ik in de inleiding stelde luidde: “Waar vindt de hulpverlener nu precies de regels en wat moet de hulpverlener doen teneinde binnen de grenzen van de professionele standaard te blijven?” De regels zijn terug te vinden in drie wetten: de Jeugdwet, de Wmo 2015 en de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Wat de hulpverlener moet doen is niet eenduidig te beantwoorden, want situaties van kindermishandeling zijn lastig en van uiteenlopende aard. Beëindiging ervan staat voorop maar dat geldt ook voor het beroepsgeheim. Niet zelden zal de hulpverlener in een conflict van plichten komen te verkeren. Duidelijk is wel dat de toepasselijke nieuwe wetgeving voorziet in doorbreking van het beroepsgeheim, wanneer de gegevensverstrekking noodzakelijk is voor de beëindiging van de situatie van kindermishandeling of noodzakelijk is om vermeende kindermishandeling te onderzoeken. De wetgeving vereist ook dat de hulpverlener over een meldcode beschikt waarin ditzelfde uitgangspunt wordt gehanteerd: de gegevens zijn ‘noodzakelijk’ om de situatie te beëindigen en kan de situatie niet op een andere manier worden beëindigd, dan mag de hulpverlener ook zonder toestemming van degene op wie de gegevens betrekking hebben de relevante informatie verschaffen. Niet meer en niet minder.
Over de Wet Werk en Zekerheid (WWZ) is al veel geschreven. Inmiddels hebben we in de praktijk kennis kunnen maken met het eerste deel van de WWZ, dat op 1 januari 2015 in werking is getreden. De voor de praktijk grootste “klap” komt echter op 1 juli 2015, als het ontslagrecht gaat wijzigen. Op dit moment krijgen wij veel vragen over ontslag en de timing daarvan: als ik nu naar het UWV ga, maar na 1 juli opzeg, moet ik dan een transitievergoeding betalen? Antwoorden op dit soort vragen zijn te vinden in het overgangsrecht van de WWZ. Het overgangsrecht voor het ontslagdeel van de Wet Werk en Zekerheid is relatief eenvoudig. Op alle procedures, zowel bij
de kantonrechter als het UWV, die vóór 1 juli 2015 zijn gestart, blijft het oude recht van toepassing. Ook handelingen (zoals een opzegging) en gedingen (zoals een kennelijk onredelijk ontslagprocedure), die volgen op een vóór 1 juli 2015 gestarte procedure, zullen onder het oude recht vallen. Enkele voorbeelden: • als het UWV ná 1 juli 2015 toestemming verleent op een daarvoor ingediend verzoek blijft het oude recht ook van toepassing. Een transitievergoeding is dan ook niet verschuldigd; • de kantonrechter die vóór 1 juli 2015 een verzoek tot ontbinding heeft ontvangen, zal in zijn beschikking rekening houden met het oude recht (waaronder de Kantonrechtersformule); • de werknemer wiens werkgever vóór 1 juli 2015 toestemming heeft gevraagd om te mogen opzeggen en ná 1 juli 2015 wordt opgezegd, moet een kennelijk onredelijk ontslagprocedure starten als hij het daarmee niet eens is.
De rol van het oude recht is dus nog niet “uitgespeeld”. Werkgevers hebben daar rekening mee te houden. Want dat betekent ook dat een relatief zwak dossier nog snel “afgewikkeld” kan worden, door vóór 1 juli 2015 naar de kantonrechter te gaan met het verzoek tot ontbinding. De kantonrechter kan een zwak dossier namelijk compenseren in de hoogte van de vergoeding, in plaats van tot afwijzing van het verzoek over te gaan. Ook een ontslagaanvraag bij het UWV vanwege een bedrijfseconomisch ontslag vóór 1 juli a.s. kan gunstig zijn voor de werkgever, er zal geen transitievergoeding verschuldigd zijn. Aan de andere kant kan het verstandig zijn ontslagen uit te stellen tot na 1 juli 2015, in verband met de lage transitievergoeding (ten opzichte van de vergoeding volgend uit de Kantonrechtersformule). Het overgangsrecht is dus belangrijk. Voor zover u uw personeelsbestand nog niet tegen het licht gehouden zou hebben, is dit nog niet te laat. Wij kunnen u daarbij helpen.
van een situatie van kindermishandeling. Het meest voor de hand liggend is dat hij de situatie met het gezin bespreekt en dat hij probeert toestemming te verkrijgen voor verstrekking van informatie aan de instanties die in staat zijn een met een oplossing te komen zoals de Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg. Is dit niet mogelijk, dan dient zich echter een conflict aan. Welk belang moet de hulpverlener laten prevaleren? Hiervoor is reeds opgemerkt dat een dergelijk conflict ertoe mag leiden dat de hulpverlener het geheim doorbreekt. Dat mag echter niet zonder meer. De hulpverlener mag zijn beroepsgeheim (slechts) doorbreken, indien dat noodzakelijk is om een belang te dienen dat zwaarder weegt dan het belang dat met de geheimhouding is gediend. In de literatuur zijn criteria ontwikkeld die behulpzaam kunnen zijn bij de vraag of doorbreking op grond van een conflict van plichten toelaatbaar is: doorbreking van het beroepsgeheim is gerechtvaardigd wanneer alles in het werk is gesteld om toestemming tot doorbreking van het geheim te verkrijgen, het niet-doorbreken van het geheim voor een ander ernstig nadeel oplevert, de geheimhoudingsplichtige in gewetensnood verkeert door het handhaven van de geheimhoudingsplicht, er geen andere weg is dan doorbreking van het geheim om het probleem op te lossen, het zeker is dat door de geheimdoorbreking de schade aan de ander kan worden voorkomen of beperkt en het geheim zo min mogelijk wordt geschonden. Naar mijn mening mag hierin worden gelezen dat voldaan moet zijn aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Regelgeving kindermishandeling Bovenomschreven afweging en de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit zijn terug te zien in de wetgeving. Zo volgde uit het per 1 januari 2015 vervallen artikel 53, derde lid, Wet op de Jeugdzorg dat de hulpverlener zijn beroepsgeheim mocht doorbreken ook zonder toestemming van degene die het betreft, wanneer dit noodzakelijk kon worden geacht om een situatie van kindermishandeling te beëindigen of een redelijk vermoeden van kindermishandeling te onderzoeken. Een ander voorbeeld betreft artikel 1:240 van het Burgerlijk Wetboek. Degene die op grond van een wettelijk voorschrift of op grond van zijn ambt of beroep tot geheimhouding is verplicht kan, zonder toestemming van degene die het betreft, aan de Raad voor de Kinderbescherming inlichtingen verstrekken, indien dit noodzakelijk kan worden geacht voor de uitoefening van de taken van de raad. Dit laatste artikel bestaat nog, maar de Wet op de Jeugdzorg is inmiddels vervallen. De opvolger van deze wet, de Jeugdwet, zegt niets over doorbreking van het beroepsgeheim bij vermoedens van kindermishandeling. Wel is in artikel 7.3.11, vierde lid, Jeugdwet bepaald dat derden die beroepshalve beschikken over inlichtingen inzake feiten en omstandigheden die de persoon van een onder toezicht gestelde minderjarige, diens verzorging en opvoeding of de persoon van een ouder of voogd betreffen, welke inlichtingen noodzakelijk kunnen worden geacht voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling, de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert, deze inlichtingen desgevraagd of uit
De Wet Werk en Zekerheid en overgangsrecht
eigen beweging kunnen/mogen verstrekken, zonder toestemming van de betrokkenen en indien nodig met doorbreking van de plicht tot geheimhouding op grond van een wettelijk voorschrift of op grond van hun ambt of beroep. Het artikel ziet dus op een reeds onder toezicht gestelde minderjarige, maar ook hier is terug te zien dat doorbreking van het geheim eerst is toegestaan als dat noodzakelijk is om uitvoering te geven aan ‘dat andere’.
door Hans Mulder
Doorbrekingsgrond in de Wmo (2015) Waar de doorbreking van het beroepsgeheim in een geval van kindermishandeling wel is terug te vinden is de met ingang van 1 januari 2015 in werking getreden Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Met deze wet is jeugdzorg en kindermishandeling een taak geworden van gemeenten. In artikel 5.2.6 Wmo 2015 staat dat derden die beroepshalve beschikken over inlichtingen die noodzakelijk kunnen worden geacht om een situatie van huiselijk geweld of kindermishandeling te beëindigen of een redelijk vermoeden daarvan te onderzoeken, deze inlichtingen desgevraagd of uit eigen beweging kunnen verstrekken aan een Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK) zonder toestemming van degene die het betreft en indien nodig met doorbreking van de plicht tot geheimhouding op grond van een wettelijk voorschrift of op grond van hun ambt of beroep. Wederom gaat het om de noodzakelijke gegevens, en wel om gegevens die een situatie van kindermishandeling kunnen beëindigen.
Oftewel, de tekst is enigszins gewijzigd en de onderliggende wetgeving ook, maar de heersende leer rondom het conflict van plichten als reden om het beroepsgeheim te doorbreken is gehandhaafd. Een afweging blijft nodig evenals het in acht nemen van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Om het geheel ‘af te maken’ is op 1 juli 2013 de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling in werking getreden. Deze wet brengt de verplichting voor elke zorginstelling en elke beroepsbeoefenaar met zich om over een meldcode te beschikken waarin de omgang met kindermishandeling is vervat. Een en ander is uitgewerkt in het bijbehorende Besluit verplichte meldcode. Bovendien is inmiddels in afzonderlijke wetten terug te vinden dat een hulpverlener zo een meldcode voorhanden moet hebben. Een voorbeeld betreft artikel 40a Wet BIG. In dit artikel wordt de in het BIG-register ingeschreven beroepsbeoefenaar verplicht een meldcode te hanteren. Een ander voorbeeld betreft artikel 4.1.7 Jeugdwet.
Meldcodes, Basismodellen en Wegwijzers Het idee van een meldcode is, zoals u bekend, niet nieuw. Om de hulpverlener terzijde te staan had de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) reeds in 2002 een Meldcode Kindermishandeling met Stappenplan opgesteld. In 2008 werden deze meldcode en het stappenplan herzien. Voorts werd door de Rijksoverheid in 2009 het Basismodel meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (het Basismodel) opgesteld. Deze code borduurde voort op
de Meldcode Kindermishandeling van de KNMG van 2008. Voorts werd om diezelfde reden door de Rijksoverheid de Wegwijzer huiselijk geweld, kindermishandeling en beroepsgeheim (de Wegwijzer) opgesteld. De Meldcode Kindermishandeling van de KNMG is op haar beurt in 2012 herzien en in overeenstemming gebracht met het Basismodel en de Wegwijzer. De KNMG anticipeerde hiermee op de genoemde Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Het Basismodel is met het oog daarop in 2013 geactualiseerd. De KNMG actualiseerde haar meldcode in 2014. Ook de (meest recente) meldcodes gaan ervan uit dat een hulpverlener eerst een poging moet doen om toestemming te verkrijgen voor het doorbreken van zijn beroepsgeheim. In die gevallen echter, wanneer dit niet kan (worden verlangd), mag de hulpverlener ook zonder toestemming zijn informatie delen, maar een zorgvuldige afweging blijft vereist. Of zoals het Basismodel zegt: “Al met al is de omgang met het beroepsgeheim een vorm van evenwichtskunst: geheimhouding waar mogelijk, zorgvuldige doorbreking van het geheim waar nodig”. Is er een andere mogelijkheid om hetzelfde doel te bereiken zonder doorbreking van het beroepsgeheim, dan heeft dat de voorkeur, aldus opnieuw het Basismodel. Schriftelijke argumentatie van het uiteindelijke besluit wordt sterk aangeraden. Bovendien zij opgemerkt dat het feit dat zonder toestemming informatie wordt gedeeld niet betekent dat degenen om wie het gaat niet op de hoogte hoeft te worden gesteld van een melding of van informatieverstrekking op verzoek.
Tot slot De vraag die ik in de inleiding stelde luidde: “Waar vindt de hulpverlener nu precies de regels en wat moet de hulpverlener doen teneinde binnen de grenzen van de professionele standaard te blijven?” De regels zijn terug te vinden in drie wetten: de Jeugdwet, de Wmo 2015 en de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Wat de hulpverlener moet doen is niet eenduidig te beantwoorden, want situaties van kindermishandeling zijn lastig en van uiteenlopende aard. Beëindiging ervan staat voorop maar dat geldt ook voor het beroepsgeheim. Niet zelden zal de hulpverlener in een conflict van plichten komen te verkeren. Duidelijk is wel dat de toepasselijke nieuwe wetgeving voorziet in doorbreking van het beroepsgeheim, wanneer de gegevensverstrekking noodzakelijk is voor de beëindiging van de situatie van kindermishandeling of noodzakelijk is om vermeende kindermishandeling te onderzoeken. De wetgeving vereist ook dat de hulpverlener over een meldcode beschikt waarin ditzelfde uitgangspunt wordt gehanteerd: de gegevens zijn ‘noodzakelijk’ om de situatie te beëindigen en kan de situatie niet op een andere manier worden beëindigd, dan mag de hulpverlener ook zonder toestemming van degene op wie de gegevens betrekking hebben de relevante informatie verschaffen. Niet meer en niet minder.
Over de Wet Werk en Zekerheid (WWZ) is al veel geschreven. Inmiddels hebben we in de praktijk kennis kunnen maken met het eerste deel van de WWZ, dat op 1 januari 2015 in werking is getreden. De voor de praktijk grootste “klap” komt echter op 1 juli 2015, als het ontslagrecht gaat wijzigen. Op dit moment krijgen wij veel vragen over ontslag en de timing daarvan: als ik nu naar het UWV ga, maar na 1 juli opzeg, moet ik dan een transitievergoeding betalen? Antwoorden op dit soort vragen zijn te vinden in het overgangsrecht van de WWZ. Het overgangsrecht voor het ontslagdeel van de Wet Werk en Zekerheid is relatief eenvoudig. Op alle procedures, zowel bij
de kantonrechter als het UWV, die vóór 1 juli 2015 zijn gestart, blijft het oude recht van toepassing. Ook handelingen (zoals een opzegging) en gedingen (zoals een kennelijk onredelijk ontslagprocedure), die volgen op een vóór 1 juli 2015 gestarte procedure, zullen onder het oude recht vallen. Enkele voorbeelden: • als het UWV ná 1 juli 2015 toestemming verleent op een daarvoor ingediend verzoek blijft het oude recht ook van toepassing. Een transitievergoeding is dan ook niet verschuldigd; • de kantonrechter die vóór 1 juli 2015 een verzoek tot ontbinding heeft ontvangen, zal in zijn beschikking rekening houden met het oude recht (waaronder de Kantonrechtersformule); • de werknemer wiens werkgever vóór 1 juli 2015 toestemming heeft gevraagd om te mogen opzeggen en ná 1 juli 2015 wordt opgezegd, moet een kennelijk onredelijk ontslagprocedure starten als hij het daarmee niet eens is.
De rol van het oude recht is dus nog niet “uitgespeeld”. Werkgevers hebben daar rekening mee te houden. Want dat betekent ook dat een relatief zwak dossier nog snel “afgewikkeld” kan worden, door vóór 1 juli 2015 naar de kantonrechter te gaan met het verzoek tot ontbinding. De kantonrechter kan een zwak dossier namelijk compenseren in de hoogte van de vergoeding, in plaats van tot afwijzing van het verzoek over te gaan. Ook een ontslagaanvraag bij het UWV vanwege een bedrijfseconomisch ontslag vóór 1 juli a.s. kan gunstig zijn voor de werkgever, er zal geen transitievergoeding verschuldigd zijn. Aan de andere kant kan het verstandig zijn ontslagen uit te stellen tot na 1 juli 2015, in verband met de lage transitievergoeding (ten opzichte van de vergoeding volgend uit de Kantonrechtersformule). Het overgangsrecht is dus belangrijk. Voor zover u uw personeelsbestand nog niet tegen het licht gehouden zou hebben, is dit nog niet te laat. Wij kunnen u daarbij helpen.
Zorg + Welzijn
Geschil gezamenlijk informatiesysteem door Coen Verberne
In Zierikzee zijn de huisartsen en de apotheek in het kader van een op te richten gezondheidscentrum een samenwerking aangegaan. Met de bedoeling de kwaliteit van zorg te verbeteren hebben zij een gezamenlijk informatiesysteem opgezet. Daarmee kan informatie worden uitgewisseld en elektronisch worden verwezen. Op enig moment wendt een landelijke keten van apotheken zich tot het samenwerkingsverband en verzoekt toegang te krijgen tot het systeem. Het samenwerkingsverband weigert dit en er volgt een kort geding bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechter beoordeelt het verzoek aan de hand van artikel 45 Wet marktordening gezondheidszorg (WMG). Op grond van dit artikel heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) eind 2009 de regeling voorwaarden voor overeenkomsten inzake elektronische netwerken met betrekking tot zorg vastgesteld. De strekking van deze regeling is dat een overeenkomst tussen zorgaanbieders met betrekking tot het oprichten en in stand houden van een elektronisch netwerk geen bepalingen mag bevatten die latere toetreding van nieuwe deelnemers belemmeren. De voorwaarden om toe te treden moeten objectief en redelijk zijn en mogen niet discrimineren. De rechtbank overweegt dat de overeenkomst er een is in de zin van de regeling van de NZa. Gelet op die regeling kunnen de huisartsen en de apotheek de keten niet weigeren. Voor onverkorte toe-
NIEUWSBRIEF HOLLA ADVOCATEN
wijzing van de vordering om toegelaten te worden is geen plaats omdat er natuurlijk wel overeenstemming moet zijn over de voorwaarden. Die voorwaarden moeten redelijk, objectief en non-discriminatoir zijn. De huisartsen en de apotheek worden op straffe van een dwangsom veroordeeld te gaan onderhandelen. Het vonnis is betekend en de keten stelt zich op het standpunt dat de onderhandelingen niet zijn opgestart en er daarom dwangsommen verbeurd zijn. Daarop starten de huisartsen en de apotheek een executie kort geding om de keten te dwingen de executie te staken. Die vordering wordt toegewezen omdat niet voorshands als vaststaand kan worden aangenomen dat er niet is voldaan aan het eerdere vonnis en daartegen stelt de keten hoger beroep in. De discussie gaat er dus over of de onderhandelingen serieus zijn opgestart. Volgens de keten is er niet onderhandeld maar zijn alleen eisen gesteld door huisartsen en apotheek. Als er al eisen mogen worden gesteld dan moeten die open, transparant en non-discriminatoir zijn. De huisartsen en de apotheek daarentegen zijn van oordeel dat de onderhandelingen wel zijn opgestart maar dat die nog niet tot resultaat hebben geleid. Naar hun idee zijn geen onterechte voorwaarden opgevoerd. Het hof overweegt dat partijen het oneens zijn over vraag of is voldaan aan de eerste veroordeling. Bij de uitleg van een veroordeling moet het doel en strekking van de veroordeling als richtsnoer worden genomen. Doel en strekking was de plicht om in onderhandeling te treden over een toetreding. Er waren nog geen voorwaarden gesteld en daar moesten partijen over gaan onderhandelen. Er heeft binnen een
maand een overleg plaatsgevonden en de voorwaarden zijn van te voren toegezonden. Samengevat kwamen die er op neer dat de apotheek aan de NAN normen moest voldoen. Er moest een apotheker ter plaatse actief zijn en er moest worden ingestemd met de dienstverleningsvoorwaarden voor de avond, nacht en zondagen. Dat laatste kwam er op neer dat de keten haar dienstverlening tijdens de diensten moest onderbrengen bij de apotheek hetgeen haar E 147.660,- per jaar zou kosten. Tijdens het gesprek hebben de huisartsen en de apotheek die laatste eis laten vallen en vervangen door een nabijheideis. In het bericht hierover stond tevens een uitnodiging voor verder overleg. Daarop reageert de keten met de stelling dat niet is voldaan aan het vonnis en dat dwangsommen verbeurd waren. Omdat partijen het oneens waren of de nabijheidseis in strijd was met de NZa regeling is die vraag voorgelegd aan de NZa. De NZa heeft als zienswijze te kennen gegeven dat zulks in strijd was met de regeling. De huisartsen en de apotheek hebben deze eis daarop laten vallen. Partijen hebben toen verder gesproken en de keten wilde toen een vetorecht in de op te richten stichting voor wat betreft statutenwijziging. Daarover zijn partijen het niet eens geworden. Gelet op het voorgaande is het hof met de voorzieningenrechter vooralsnog van oordeel dat is voldaan aan de verplichting in het vonnis om de onderhandelingen op te starten. Er zijn geen niet onderhandelbare eisen gesteld en dat er geen voorwaarden mochten worden gesteld volgt niet uit het eerste vonnis. Dat na het verstrijken van een maand na het vonnis voorwaarden worden bijgesteld is inherent aan onderhandelingen. Dat aanvankelijk een eis werd gesteld die volgens de NZa niet mocht en dus onredelijk of discriminatoir was doet daaraan niet af. De voorwaarden waren ten tijde van het vonnis nog niet bekend. Door de nabijheidseis eerst later te laten vallen is niet in strijd met het vonnis gehandeld. Er zijn dus geen dwangsommen verbeurd en het vonnis in het executiegeschil wordt bekrachtigd met veroordeling van de keten in de kosten.
JAARGANG 5 | MEI 2015
In deze nieuwsbrief informeert het team Zorg + Welzijn van Holla Advocaten u over alle juridische ontwikkelingen en uitspraken in de zorg. De advocaten van het team Zorg + Welzijn zijn gespecialiseerd in juridische dienstverlening op het terrein van zorg en welzijn en beschikken over toegespitste kennis en ervaring.
Holla Advocaten Beukenlaan 46, 5651 CD Eindhoven 040 23 80 600 -
[email protected] holla.nl
Onvoldoende gewichtige redenen om overeenkomst op te zeggen
De geheimhoudingsplicht en kindermishandeling
door Coen Verberne
door Rolinka Wijne
Eiseres in een voorlopige voorziening woont in een zogeheten Fokus woning. Dat betekent dat ze zelfstandig woont en op afroep ADL-assistentie kan vragen in verband met haar beperkingen tengevolge van chronische ziekte en lichamelijke handicap. Eiseres is rolstoelafhankelijk en heeft vanwege darmproblemen dagelijks een klysma nodig. Aanvankelijk laat zij dat doen door een thuiszorgorganisatie maar op enig moment vraagt zij aan Fokus om ook die zorg te verlenen. Eiseres mocht hiertoe hulpverleners opgeven die op een voorkeurslijst werden geplaatst. Zij geeft 17 namen op. Op enig moment slinkt de lijst door vertrek naar 11. De manager van het project vraagt aan eiseres de lijst uit te breiden naar 20 omdat de zorg anders niet in te plannen is. Eiseres weigert dat. Eiseres dient een klacht in bij de klachtencommissie over de uitvoering van beleid door de manager en over de wijze van communiceren. Die klacht wordt afgewezen. De raad van bestuur van de instelling herhaalt dan het verzoek om medewerking
te verlenen tot uitbreiding van de lijst tot 20 personen. Dat weigert eiseres. Begin januari 2015 doet de manager aangifte bij de politie jegens eiseres wegens bedreiging en toegelicht wordt dat eiseres zich dreigend heeft uitgelaten jegens de manager en de ADL-assistente. Bij brief van 22 januari 2015 wordt medegedeeld dat Fokus zich voldoende heeft ingespannen om de zorgvraag te leveren en dat de zorg aan eiseres zal worden stopgezet als er niet met grote spoed wijzigingen in de situatie ontstaan. Vervolgens wordt de overeenkomst opgezegd tegen 2 april 2015 omdat er geen initiatief is genomen tot overleg en inplannen van inwerken van nieuwe assistenten. Het aantal ingewerkte assistenten is daardoor te gering en Fokus kan niet meer instaan voor verantwoorde zorg. Eiseres stapt daarop naar de kort geding rechter en vordert dat de opzegging wordt verboden en Fokus wordt geboden zorg aan haar te verlenen. De rechter oordeelt dat niet in geschil is dat eiseres gezien haar handicap afhankelijk is van ADL-assistentie en dat beëindiging van de zorgovereenkomst tevens zal leiden tot beëindiging van de huurovereenkomst voor de speciaal voor haar aangepaste woning. Voorshands duidt de rechter de overeenkomst tussen eiseres en Fokus als een geneeskundige behandelovereenkomst omdat de zorg
die wordt verleend meer is dan ADL-zorg. Zoals medisch noodzakelijk handelen in de vorm van klysma’s. Fokus kan die overeenkomst alleen opzeggen als er sprake is van gewichtige redenen. De grond voor de opzegging is dat eiseres niet bereid is zich in overleg met Fokus in te spannen om voldoende ADL-medewerkers in te werken. De bodemrechter zal moeten uitmaken of dit zo is maar de voorlopige voorzieningenrechter is er niet van overtuigd dat de bodemrechter daar van uit zal gaan. In de bodemprocedure moet eerst maar eens uitgezocht worden welk aantal ADL-medewerkers noodzakelijk is en wie het bij het rechte eind heeft. Van gewichtige redenen is alleen sprake als voortzetting van de samenwerking niet langer mogelijk is en daarvan is hij niet overtuigd. Partijen kunnen ook nog overleg voeren over een andere oplossing. Hij wijst de vordering toe en verbiedt Fokus uitvoering te geven aan de opzegging en veroordeelt haar de zorg te continueren op straffe van een dwangsom van E 2.500,- per dag.
de hulpverlener doen teneinde binnen de Het beroepsgeheim aan de ene grenzen van de professionele standaard te kant... kennis van kindermisblijven? handeling aan de andere kant... Wat moet een hulpverlener doen Wanneer mag je de geheimhoudingsplicht doorbreken? als hij met deze situatie wordt geconfronteerd? Het is een vraag Het beroepsgeheim is een groot goed en verankerd in verschillende wettelijke bepadie niet voor de eerste keer lingen, zoals artikel 88 van de Wet op de wordt gesteld en net toen alles beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG), artikel 272 van het Wetboek van duidelijk werd... veranderde de Strafrecht en artikel 7:457, eerste lid, van wetgeving.
beeld de vertegenwoordiger van de patiënt. Het beroepsgeheim kan ten vierde worden doorbroken, indien de hulpverlener bij het handhaven van de geheimhoudingsplicht in een conflict van plichten zou komen te verkeren. Een vijfde grond kan worden gevonden in de aanwezigheid van concrete aanwijzingen dat door handhaving van het beroepsgeheim een ander zwaarwegend belang wordt geschaad en het medisch dossier of de inlichting opheldering kan verschaffen, welke opheldering niet op andere wijze kan worden verkregen.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet op de Jeugdzorg komen te vervallen en vervangen door de Jeugdwet. Uit de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 volgt dat jeugdzorg voortaan een taak is van gemeenten en daarmee is ook de afhandeling van meldingen van kindermishandeling een gemeentelijke taak geworden. Anderhalf jaar eerder trad bovendien de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling in werking. Uit deze wet volgt dat hulpverleners dienen te beschikken over een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.
Kindermishandeling en doorbreken geheim
Maar hoe staat het dan anno 2015 met het beroepsgeheim en kennis of vermoeden van kindermishandeling? Waar vindt de hulpverlener nu precies de regels en wat moet
het Burgerlijk Wetboek. De geheimhoudingsplicht vloeit eveneens voort uit artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De geheimhoudingsplicht geldt ten opzichte van iedereen, met uitzondering van de patiënt zelf. Ook wanneer de behandelingsovereenkomst met de dood van de patiënt tot een einde is gekomen, blijft het beroepsgeheim van toepassing. Dit neemt niet weg dat het beroepsgeheim kan worden doorbroken. Ten eerste kan het beroepsgeheim worden doorbroken, indien de patiënt toestemming geeft om informatie aan derden te verstrekken. Een tweede grond om het beroepsgeheim te mogen doorbreken is gelegen in een wettelijke bepaling die verplicht tot openbaarmaking. Een derde uitzondering op de geheimhoudingsplicht ziet op ‘anderen’ die in het belang van de patiënt geïnformeerd moeten worden over de patiënt, bijvoor-
Uit het voorgaande volgt dat het geheim houden van vertrouwelijk informatie het uitgangspunt is en dat doorbreking van het geheim weliswaar mogelijk is, maar niet ‘zomaar’. Dit geldt ook in het geval de hulpverlener kennis draagt of een vermoeden heeft
Zorg + Welzijn
Geschil gezamenlijk informatiesysteem door Coen Verberne
In Zierikzee zijn de huisartsen en de apotheek in het kader van een op te richten gezondheidscentrum een samenwerking aangegaan. Met de bedoeling de kwaliteit van zorg te verbeteren hebben zij een gezamenlijk informatiesysteem opgezet. Daarmee kan informatie worden uitgewisseld en elektronisch worden verwezen. Op enig moment wendt een landelijke keten van apotheken zich tot het samenwerkingsverband en verzoekt toegang te krijgen tot het systeem. Het samenwerkingsverband weigert dit en er volgt een kort geding bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechter beoordeelt het verzoek aan de hand van artikel 45 Wet marktordening gezondheidszorg (WMG). Op grond van dit artikel heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) eind 2009 de regeling voorwaarden voor overeenkomsten inzake elektronische netwerken met betrekking tot zorg vastgesteld. De strekking van deze regeling is dat een overeenkomst tussen zorgaanbieders met betrekking tot het oprichten en in stand houden van een elektronisch netwerk geen bepalingen mag bevatten die latere toetreding van nieuwe deelnemers belemmeren. De voorwaarden om toe te treden moeten objectief en redelijk zijn en mogen niet discrimineren. De rechtbank overweegt dat de overeenkomst er een is in de zin van de regeling van de NZa. Gelet op die regeling kunnen de huisartsen en de apotheek de keten niet weigeren. Voor onverkorte toe-
NIEUWSBRIEF HOLLA ADVOCATEN
wijzing van de vordering om toegelaten te worden is geen plaats omdat er natuurlijk wel overeenstemming moet zijn over de voorwaarden. Die voorwaarden moeten redelijk, objectief en non-discriminatoir zijn. De huisartsen en de apotheek worden op straffe van een dwangsom veroordeeld te gaan onderhandelen. Het vonnis is betekend en de keten stelt zich op het standpunt dat de onderhandelingen niet zijn opgestart en er daarom dwangsommen verbeurd zijn. Daarop starten de huisartsen en de apotheek een executie kort geding om de keten te dwingen de executie te staken. Die vordering wordt toegewezen omdat niet voorshands als vaststaand kan worden aangenomen dat er niet is voldaan aan het eerdere vonnis en daartegen stelt de keten hoger beroep in. De discussie gaat er dus over of de onderhandelingen serieus zijn opgestart. Volgens de keten is er niet onderhandeld maar zijn alleen eisen gesteld door huisartsen en apotheek. Als er al eisen mogen worden gesteld dan moeten die open, transparant en non-discriminatoir zijn. De huisartsen en de apotheek daarentegen zijn van oordeel dat de onderhandelingen wel zijn opgestart maar dat die nog niet tot resultaat hebben geleid. Naar hun idee zijn geen onterechte voorwaarden opgevoerd. Het hof overweegt dat partijen het oneens zijn over vraag of is voldaan aan de eerste veroordeling. Bij de uitleg van een veroordeling moet het doel en strekking van de veroordeling als richtsnoer worden genomen. Doel en strekking was de plicht om in onderhandeling te treden over een toetreding. Er waren nog geen voorwaarden gesteld en daar moesten partijen over gaan onderhandelen. Er heeft binnen een
maand een overleg plaatsgevonden en de voorwaarden zijn van te voren toegezonden. Samengevat kwamen die er op neer dat de apotheek aan de NAN normen moest voldoen. Er moest een apotheker ter plaatse actief zijn en er moest worden ingestemd met de dienstverleningsvoorwaarden voor de avond, nacht en zondagen. Dat laatste kwam er op neer dat de keten haar dienstverlening tijdens de diensten moest onderbrengen bij de apotheek hetgeen haar E 147.660,- per jaar zou kosten. Tijdens het gesprek hebben de huisartsen en de apotheek die laatste eis laten vallen en vervangen door een nabijheideis. In het bericht hierover stond tevens een uitnodiging voor verder overleg. Daarop reageert de keten met de stelling dat niet is voldaan aan het vonnis en dat dwangsommen verbeurd waren. Omdat partijen het oneens waren of de nabijheidseis in strijd was met de NZa regeling is die vraag voorgelegd aan de NZa. De NZa heeft als zienswijze te kennen gegeven dat zulks in strijd was met de regeling. De huisartsen en de apotheek hebben deze eis daarop laten vallen. Partijen hebben toen verder gesproken en de keten wilde toen een vetorecht in de op te richten stichting voor wat betreft statutenwijziging. Daarover zijn partijen het niet eens geworden. Gelet op het voorgaande is het hof met de voorzieningenrechter vooralsnog van oordeel dat is voldaan aan de verplichting in het vonnis om de onderhandelingen op te starten. Er zijn geen niet onderhandelbare eisen gesteld en dat er geen voorwaarden mochten worden gesteld volgt niet uit het eerste vonnis. Dat na het verstrijken van een maand na het vonnis voorwaarden worden bijgesteld is inherent aan onderhandelingen. Dat aanvankelijk een eis werd gesteld die volgens de NZa niet mocht en dus onredelijk of discriminatoir was doet daaraan niet af. De voorwaarden waren ten tijde van het vonnis nog niet bekend. Door de nabijheidseis eerst later te laten vallen is niet in strijd met het vonnis gehandeld. Er zijn dus geen dwangsommen verbeurd en het vonnis in het executiegeschil wordt bekrachtigd met veroordeling van de keten in de kosten.
JAARGANG 5 | MEI 2015
In deze nieuwsbrief informeert het team Zorg + Welzijn van Holla Advocaten u over alle juridische ontwikkelingen en uitspraken in de zorg. De advocaten van het team Zorg + Welzijn zijn gespecialiseerd in juridische dienstverlening op het terrein van zorg en welzijn en beschikken over toegespitste kennis en ervaring.
Holla Advocaten Beukenlaan 46, 5651 CD Eindhoven 040 23 80 600 -
[email protected] holla.nl
Onvoldoende gewichtige redenen om overeenkomst op te zeggen
De geheimhoudingsplicht en kindermishandeling
door Coen Verberne
door Rolinka Wijne
Eiseres in een voorlopige voorziening woont in een zogeheten Fokus woning. Dat betekent dat ze zelfstandig woont en op afroep ADL-assistentie kan vragen in verband met haar beperkingen tengevolge van chronische ziekte en lichamelijke handicap. Eiseres is rolstoelafhankelijk en heeft vanwege darmproblemen dagelijks een klysma nodig. Aanvankelijk laat zij dat doen door een thuiszorgorganisatie maar op enig moment vraagt zij aan Fokus om ook die zorg te verlenen. Eiseres mocht hiertoe hulpverleners opgeven die op een voorkeurslijst werden geplaatst. Zij geeft 17 namen op. Op enig moment slinkt de lijst door vertrek naar 11. De manager van het project vraagt aan eiseres de lijst uit te breiden naar 20 omdat de zorg anders niet in te plannen is. Eiseres weigert dat. Eiseres dient een klacht in bij de klachtencommissie over de uitvoering van beleid door de manager en over de wijze van communiceren. Die klacht wordt afgewezen. De raad van bestuur van de instelling herhaalt dan het verzoek om medewerking
te verlenen tot uitbreiding van de lijst tot 20 personen. Dat weigert eiseres. Begin januari 2015 doet de manager aangifte bij de politie jegens eiseres wegens bedreiging en toegelicht wordt dat eiseres zich dreigend heeft uitgelaten jegens de manager en de ADL-assistente. Bij brief van 22 januari 2015 wordt medegedeeld dat Fokus zich voldoende heeft ingespannen om de zorgvraag te leveren en dat de zorg aan eiseres zal worden stopgezet als er niet met grote spoed wijzigingen in de situatie ontstaan. Vervolgens wordt de overeenkomst opgezegd tegen 2 april 2015 omdat er geen initiatief is genomen tot overleg en inplannen van inwerken van nieuwe assistenten. Het aantal ingewerkte assistenten is daardoor te gering en Fokus kan niet meer instaan voor verantwoorde zorg. Eiseres stapt daarop naar de kort geding rechter en vordert dat de opzegging wordt verboden en Fokus wordt geboden zorg aan haar te verlenen. De rechter oordeelt dat niet in geschil is dat eiseres gezien haar handicap afhankelijk is van ADL-assistentie en dat beëindiging van de zorgovereenkomst tevens zal leiden tot beëindiging van de huurovereenkomst voor de speciaal voor haar aangepaste woning. Voorshands duidt de rechter de overeenkomst tussen eiseres en Fokus als een geneeskundige behandelovereenkomst omdat de zorg
die wordt verleend meer is dan ADL-zorg. Zoals medisch noodzakelijk handelen in de vorm van klysma’s. Fokus kan die overeenkomst alleen opzeggen als er sprake is van gewichtige redenen. De grond voor de opzegging is dat eiseres niet bereid is zich in overleg met Fokus in te spannen om voldoende ADL-medewerkers in te werken. De bodemrechter zal moeten uitmaken of dit zo is maar de voorlopige voorzieningenrechter is er niet van overtuigd dat de bodemrechter daar van uit zal gaan. In de bodemprocedure moet eerst maar eens uitgezocht worden welk aantal ADL-medewerkers noodzakelijk is en wie het bij het rechte eind heeft. Van gewichtige redenen is alleen sprake als voortzetting van de samenwerking niet langer mogelijk is en daarvan is hij niet overtuigd. Partijen kunnen ook nog overleg voeren over een andere oplossing. Hij wijst de vordering toe en verbiedt Fokus uitvoering te geven aan de opzegging en veroordeelt haar de zorg te continueren op straffe van een dwangsom van E 2.500,- per dag.
de hulpverlener doen teneinde binnen de Het beroepsgeheim aan de ene grenzen van de professionele standaard te kant... kennis van kindermisblijven? handeling aan de andere kant... Wat moet een hulpverlener doen Wanneer mag je de geheimhoudingsplicht doorbreken? als hij met deze situatie wordt geconfronteerd? Het is een vraag Het beroepsgeheim is een groot goed en verankerd in verschillende wettelijke bepadie niet voor de eerste keer lingen, zoals artikel 88 van de Wet op de wordt gesteld en net toen alles beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG), artikel 272 van het Wetboek van duidelijk werd... veranderde de Strafrecht en artikel 7:457, eerste lid, van wetgeving.
beeld de vertegenwoordiger van de patiënt. Het beroepsgeheim kan ten vierde worden doorbroken, indien de hulpverlener bij het handhaven van de geheimhoudingsplicht in een conflict van plichten zou komen te verkeren. Een vijfde grond kan worden gevonden in de aanwezigheid van concrete aanwijzingen dat door handhaving van het beroepsgeheim een ander zwaarwegend belang wordt geschaad en het medisch dossier of de inlichting opheldering kan verschaffen, welke opheldering niet op andere wijze kan worden verkregen.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet op de Jeugdzorg komen te vervallen en vervangen door de Jeugdwet. Uit de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 volgt dat jeugdzorg voortaan een taak is van gemeenten en daarmee is ook de afhandeling van meldingen van kindermishandeling een gemeentelijke taak geworden. Anderhalf jaar eerder trad bovendien de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling in werking. Uit deze wet volgt dat hulpverleners dienen te beschikken over een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.
Kindermishandeling en doorbreken geheim
Maar hoe staat het dan anno 2015 met het beroepsgeheim en kennis of vermoeden van kindermishandeling? Waar vindt de hulpverlener nu precies de regels en wat moet
het Burgerlijk Wetboek. De geheimhoudingsplicht vloeit eveneens voort uit artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De geheimhoudingsplicht geldt ten opzichte van iedereen, met uitzondering van de patiënt zelf. Ook wanneer de behandelingsovereenkomst met de dood van de patiënt tot een einde is gekomen, blijft het beroepsgeheim van toepassing. Dit neemt niet weg dat het beroepsgeheim kan worden doorbroken. Ten eerste kan het beroepsgeheim worden doorbroken, indien de patiënt toestemming geeft om informatie aan derden te verstrekken. Een tweede grond om het beroepsgeheim te mogen doorbreken is gelegen in een wettelijke bepaling die verplicht tot openbaarmaking. Een derde uitzondering op de geheimhoudingsplicht ziet op ‘anderen’ die in het belang van de patiënt geïnformeerd moeten worden over de patiënt, bijvoor-
Uit het voorgaande volgt dat het geheim houden van vertrouwelijk informatie het uitgangspunt is en dat doorbreking van het geheim weliswaar mogelijk is, maar niet ‘zomaar’. Dit geldt ook in het geval de hulpverlener kennis draagt of een vermoeden heeft