D
E
F I N A N C I Ë N
V A N
D E
L O K A L E
O V E R H E D E N
I N
2001
De financiën van de lokale overheden in
2001
SDRA 0900 - 2
2001
De financiën van de lokale overheden in
2001
A
L G E M E N E
O V E R Z I C H T
V A N
DI NE H LOO UK DA L E
F I N A N C I Ë N
3
MACRO-ECONOMISCHE OMGEVING VAN DE LOKALE SECTOR
9
DE GEWONE VERRICHTINGEN
11 11 12 20 29
De gemeenten Kader van de studie De uitgaven De ontvangsten Financiële toestand
41 41 45 48
De provincies De uitgaven De ontvangsten Financiële toestand
50 51 52 58 63
De OCMW’s Kader van de De Openbare De Openbare De Openbare
68
De intercommunales
73
DE FINANCIERING VAN DE LOKALE BESTUREN
75 77 82
De financiering van de gewone dienst De financiering van de buitengewone dienst De schuld van de lokale overheden
85
BIJLAGEN
87
Statistische bijlage
103
Analyse van de lokale financiën vanuit de invalshoek van de nationale rekeningen (1970-2000)
studie Centra voor Maatschappelijk Welzijn in het Vlaamse Gewest Centra voor Maatschappelijk Welzijn in het Waalse Gewest Centra voor Maatschappelijk Welzijn in het Brusselse Gewest
2001
Macro-economische omgeving van de lokale sector
3
IA NL LG EE I MD EI
NN EG O V E R Z I C H T
V A N
D E
L O K A L E
F I N A N C I Ë N
M a c ro - e c o n o m i s c h e omgeving van de lokale sector EVOLUTIE VAN DE CONJUNCTUUR
niet herhalen. Het bbp nam vorig jaar maar met een bescheiden 1,0% toe.
De wereldeconomie koelde in 2001 sterk af na de schitterende prestatie van 2000. De groeivertraging zette zich
Het uitvoervolume van goederen en diensten daalde in
tegelijk door in de drie belangrijkste economische blokken:
2001 met 0,4%, na een groei van 9,7% in 2000. Omdat het
de Verenigde Staten, de eurozone en Japan.
invoervolume nog sneller afnam, bleef de bijdrage van de netto-uitvoer tot de economische groei positief.
De Verenigde Staten zagen hun economische groei teruglopen
De verzwakking van de uitvoer en de minder sterke binnen-
van 4,1% in 2000 tot 1,2% in 2001. De zwaarwegende tech-
landse consumptie zorgden ervoor dat de bedrijven hun
nologiesector kampte met overcapaciteit en sterk dalende
voorraden afbouwden en hun investeringsplannen naar
prijzen. Ook de meer traditionele sectoren deelden in de klap-
beneden bijstelden. Uiteraard speelden de lagere bedrijfs-
pen. Hierdoor schroefden de ondernemingen hun investerin-
winsten en de lagere bezettingsgraad van de productie-
gen terug en bouwden ze hun voorraden drastisch af. De
capaciteit eveneens een rol bij de tragere groei van de
werkloosheid begon opnieuw toe te nemen. En toen kwamen
investeringen (1,2% in 2001, tegenover 3,3% in 2000).
de aanslagen van 11 september, die zware schokgolven door
Deze evolutie weerspiegelt zich ook in de conjunctuurbarome-
de conjunctuur zonden. De onzekerheid bij de ondernemers
ter van de Nationale Bank, die in september een dieptepunt
nam toe, waardoor hun bestellingen, productie en werkgele-
bereikte. Vanaf december begon deze belangrijke indicator van
genheid er verder op achteruitgingen. Sectoren, zoals de
het ondernemersvertrouwen opnieuw te verbeteren.
luchtvaart, verzeilden in een diepe crisis. Maar dankzij de particuliere consumptie hield de Amerikaanse economie het
De particuliere consumptie groeide vorig jaar met 1,7%, in ver-
hoofd boven water. De groei van de inkomens, het expansieve
gelijking met de 3,8% van 2000. De groeivoet van de
begrotingsbeleid en de extreem lage rente zorgden ervoor
bestedingen lag in lijn met die van het reële beschikbare
dat de consument snel over het drama van 11 september
gezinsinkomen. Enerzijds profiteerden de gezinnen van de
heen was. Zo boekte de Amerikaanse economie in het laatste
lagere belastingdruk; anderzijds werd hun koopkracht
kwartaal van 2001 een (geannualiseerde) groei van 1,7%, na
uitgehold door de hoge inflatie tijdens de eerste jaarhelft van
een terugval van 1,3% in het derde kwartaal.
2001. De evolutie op de arbeidsmarkt begon pas vanaf het najaar in ongunstige zin te evolueren, wat samen met de
De verzwakking van de Amerikaanse conjunctuur deed
schok van 11 september het consumentenvertrouwen
zich, via de afnemende uitvoer naar de Verenigde Staten,
kelderde. Toch zagen de consumenten eind 2001-begin 2002
ook in de rest van de wereld voelen.
de toekomst rooskleuriger in, wat het herstel van de index van het consumentenvertrouwen sinds december verklaart.
Dat was zeker in België het geval. Door de grote openheid van de Belgische economie – de uitvoer van goederen en
De economische cyclus heeft steeds pas na verloop van tijd
diensten vertegenwoordigt immers zo’n 86% van het bbp –
een effect op de arbeidsmarkt. Zo nam het aantal werklo-
kon België niet ontsnappen aan de wereldwijde conjunc-
zen pas vanaf het najaar toe in vergelijking met het jaar
tuurvertraging in het algemeen en aan die in de eurozone in
voordien. Het faillissement van Sabena springt hierbij in het
het bijzonder. Hierdoor kon de Belgische economie in 2001
oog. In december 2001 waren er in België 471 000 werklozen,
de sterke prestatie van 2000, toen ze met 4,0% groeide,
een toename met 2,6% tegenover december 2000. De gehar-
5
IANL LGE EI MD
IE NN GE
O V E R Z I C H T
V A N
D E
L O K A L E
F I N A N C I Ë N
moniseerde werkloosheidsgraad stond in december 2001 op
tember) en het uitdoven van de effecten van de voedselcrisis.
6,7%, een fractie boven de 6,6% in december 2000.
Ook de algemene economische afkoeling temperde de
Toch kan de toename van het aantal werklozen de schaarste
inflatie. Bovendien had de invoering van de chartale euro op
aan gekwalificeerde arbeidskrachten in bepaalde sectoren
1 januari 2002 maar een beperkte invloed op de inflatie
niet verdoezelen. België blijft in vergelijking met de rest van
tijdens de laatste maanden van 2001. De gemiddelde inflatie
de eurozone achterophinken inzake werkgelegenheidsinten-
bedroeg in 2001 2,4%, tegenover 2,7% in 2000.
siteit van de economische groei. Ook de werkgelegenheidsgraad van de bevolking op arbeidsleeftijd blijft, met 60,9%
De overheid sloot haar rekeningen in 2001 af met een over-
in 2000, nog steeds onder het gemiddelde in de Europese
schot van 0,2% van het bbp. Zonder de verrekening van de
Unie (63,1%). Vooral in de groep 55-plus is de werkgele-
mobilofoonlicenties (UMTS-veiling), was de begroting net in
genheidsgraad laag.
evenwicht. Daarmee doet België het duidelijk beter dan de
Ondanks de opgelegde loonnorm en de verlaging van de
europartners, die in 2001 een gemiddeld tekort van 1,1% van
sociale lasten, stegen de loonkosten in 2001 meer dan in
het bbp boekten. Minder gunstig voor België is het feit dat
de buurlanden. Deze ongunstige kostenevolutie heeft te
het structurele primaire begrotingsoverschot gedaald is van
maken met de stagnatie van de arbeidsproductiviteit, met
6,4% van het bbp in 2000 tot 6,0% in 2001. Het structurele
de koppeling van de lonen aan de prijsevolutie en met de
primaire saldo is het begrotingssaldo zonder de rentelasten,
loonsverhogingen buiten de collectieve arbeidsovereenkom-
waarbij er evenmin rekening gehouden wordt met de impact
sten om, wat het gevolg is van spanningen tussen vraag en
van de conjunctuurcyclus en van eenmalige factoren (zoals
aanbod in bepaalde deelsegmenten van de arbeidsmarkt.
de verkoop van mobilofoonlicenties) op de begroting.
Tijdens de eerste jaarhelft van 2001 scheerde de inflatie
EVOLUTIE VAN DE RENTE
hoge toppen door de duurdere ruwe olie en de opstoot van de prijzen voor levensmiddelen, wat te wijten was aan de mond- en klauwzeerepidemie en aan de slechte weersom-
De Amerikaanse centrale bank reageerde alert op de
standigheden. Maar vanaf juni verminderden de inflatoire
conjunctuurverzwakking en op de schokgolven van 11 sep-
spanningen, door de lagere olieprijzen (vooral na 11 sep-
tember. Begin 2001 bedroeg de Fed Fundsrente nog 6,50%.
Evolutie van de korte- en langetermijnrente 6,00
5,50
5,00
4,50
4,00
3,50 3,00 J
F
M
A
M
J
J
A
S
O
N
2001
J 2002
Kortetermijnrente (3 maand) Bron: Datastream
6
D
Langetermijnrente (10 jaar)
F
M
A
IANL LGE EI MD
IE NN GE
O V E R Z I C H T
V A N
D E
L O K A L E
F I N A N C I Ë N
TABEL 1
De Fed verlaagde in 2001 dit tarief elf maal, voor in totaal 475
Primaire overheidsuitgaven
basispunten. Hierdoor stond de Amerikaanse basisrente op
In miljarden EUR
Aandeel (%)
het einde van het jaar op 1,75%, of het laagste niveau sinds
Federale overheid
61,2
55,6
1959.
Gemeenschappen en Gewesten
32,8
29,8
De Europese kortetermijnrente, d.w.z. de euribor, volgde deze
Lokale overheid
16,1
14,6
Sociale zekerheid
47,1
-
neerwaartse beweging, maar in geringere mate. De ECB bracht haar basistarief in vier stappen van 4,75% naar 3,25%.
Bron: Statistisch tijdschrift van de NBB (2002-I)
De Belgische 10-jaarsrente voor staatsobligaties bedroeg in 2001 gemiddeld 5,12%. De rente kende vorig jaar een TABEL 2
wispelturig verloop, dat vooral bepaald werd door de verwachtingen omtrent de Amerikaanse economie. De
Samenstelling van het bbp in 2001 (werkelijke prijzen)
tegenvallende Amerikaanse en Europese economische indi-
In miljoenen EUR
Aandeel (%)
139 667
54,5
12 950
5,1
catoren die vanaf de zomer gepubliceerd werden en de
Particuliere consumptie
dalende inflatie lokten vanaf juli een daling van de lange-
Woningbouw
termijnrente uit. Deze beweging werd na de aanslagen van
Bedrijfsinvesteringen
36 691
14,3
11 september nog versterkt, toen de vrees voor een recessie
Overheidsbestedingen
59 277
23,1
de kop opstak en de beleggers naar obligaties vluchtten. Na
Consumptie
55 375
21,6
het dieptepunt van de langetermijnrente in november, zorgde
Investeringen
3 902
1,5
een heroplevend economisch optimisme voor stijgende obli-
Voorraadwijziging
-1 588
-0,6
gatierentes. De langetermijnrente sloot hierdoor 2001 af op
Totale binnenlandse bestedingen
247 267
96,6
Uitvoer van goederen en diensten
219 432
85,7
hetzelfde niveau als in het begin van het jaar (namelijk 5,1%).
Invoer van goederen en diensten
210 585
82,2
bbp
256 114
100,0
Bron: Jaarverslag NBB 2001
HET BELANG VAN DE LOKALE SECTOR IN DE BELGISCHE ECONOMIE De lokale sector heeft een belangrijke impact op de econo-
Het leeuwendeel van de uitgaven van de lokale overheden
mie, via zijn investeringen, consumptieve uitgaven en te-
(inclusief rentelasten) gaat naar personeel (52,2% in 2001).
werkstelling.
De investeringen bekleden met 12,4% de tweede plaats. De rentelasten bedragen maar 5,4% van de lokale uitgaven.
Enerzijds kan men de invloed van de lokale sector op de economie inschatten. Anderzijds kan men de gevolgen van
Uiteraard moeten deze uitgaven gefinancierd worden. De
veranderingen in de sociaal-economische omgeving voor
lokale overheid haalde in 2001 het grootste deel van haar
de lokale sector bestuderen.
ontvangsten (44,9%) uit overdrachten vanwege andere overheden (federale overheid, Gemeenschappen en Gewesten).
De totale overheid gaf in 2001 voor 126,0 miljard EUR uit, of
De directe en indirecte belastingen zijn samen goed voor
49,2% van het bbp.
32,2% van de ontvangsten.
De primaire uitgaven, dus de uitgaven zonder de rentelasten, bedroegen 109,2 miljard EUR, wat overeenstemt met
Naast de fiscale politiek, kan de overheid via haar investe-
42,6% van het bbp.
ringsbeleid impulsen geven aan de economie. In 2001
De lokale overheid boekte in 2001 voor 16,1 miljard EUR pri-
bedroegen de investeringen van de lokale overheid 2,2 mil-
maire uitgaven, of 14,6% van de totale primaire overheidsuit-
jard EUR, of 0,86% van het bbp. Maar daarmee neemt de
1
gaven. Het aandeel van de lokale sector is daarmee het kleinste van de drie deelsectoren van de overheid2, zoals de
1
tabel hiernaast aantoont. Bovendien liggen de primaire uitgaven er beduidend lager dan in de sociale zekerheid.
2
De lokale overheid omvat de gemeenten, de provincies, de OCMW’s, de intercommunales en diverse instellingen zoals de polders, de wateringen en de kerkfabrieken. Zonder de sociale zekerheid.
7
IANL LGE EI MD
TABEL 3
IE NN GE
O V E R Z I C H T
V A N
D E
L O K A L E
F I N A N C I Ë N
Financieringsbehoefte (-) of vermogen van de overheid (in miljoenen EUR) Federale overheid
Sociale zekerheid
Gemeenschappen en Gewesten
Lokale overheid
Totaal
1992
-12 114
-758
-1 763
131
-14 504
1993
-10 706
-911
-1 502
-448
-13 567
1994
-8 991
1 001
-1 701
-103
-9 795
1995
-7 730
-129
-1 559
610
-8 808
1996
-7 079
-407
-816
495
-7 806
1997
-5 365
846
-251
411
-4 360
1998
-3 681
857
524
317
-1 982
1999
-3 746
1 346
862
120
-1 417
2000
-1 245
1 270
551
-525
51
2001
-2 456
1 217
1 923
-184
498
Bron: Statistisch tijdschrift van de NBB (2002-I)
lokale overheid meer dan de helft van de totale overheidsinvesteringen voor haar rekening, wat haar economisch
SOCIAAL-ECONOMISCHE UITDAGINGEN VOOR DE LOKALE OVERHEID
belang onderstreept. Na de sanering van de financiën tijdens de voorbije jaren Naast de rente-evolutie, beïnvloedt de electorale cyclus in
wordt de lokale overheid met nieuwe uitdagingen gecon-
sterke mate de investeringen van de lokale sector. Zo stijgen
fronteerd.
de investeringen gevoelig in het jaar voorafgaand aan de
In de eerste plaats is er de politiehervorming, die de gemeen-
gemeenteraadsverkiezingen en in het verkiezingsjaar zelf. Na
telijke begrotingen onder druk zet. Er kan nog geen exact cij-
de verkiezingen nemen de investeringen opnieuw af.
fer op deze meerkost geplakt worden. Werkgroepen buigen
Het financieringssaldo kent een analoog verloop: vlak voor
zich momenteel over de “aanvaardbare meerkost”.
de gemeenteraadsverkiezingen boeken de lokale overhe-
De hervorming van de personenbelasting zal voor lagere
den een lager overschot of zelfs een tekort. Na de lokale
aanvullende fiscale ontvangsten op gemeentelijk vlak zor-
stembusgang verbetert de budgettaire toestand.
gen, tenzij de gemeenten hun belastingen verhogen. De Europese richtlijn die de liberalisering van de energiemarkt
Na een gestage toename van de schuld van de lokale over-
regelt, zal eveneens de gemeentelijke financiën beïnvloeden.
heden in de eerste helft van de jaren ’90, blijft de schuld
De gemeenten zijn immers aandeelhouders in de energie-
sinds 1995 vrij stabiel: in 1995 bedroeg ze 14,7 miljard
intercommunales, die door de liberalisering van de energie-
EUR; in 2001 kwam ze uit op 14,3 miljard EUR.
markt met toenemende concurrentie te kampen zullen hebben.
Door de schuldbeheersing levert de lokale overheid een niet
Met een ongunstig effect op hun inkomsten tot gevolg.
te verwaarlozen bijdrage aan de sanering van de globale overheidsfinanciën: tussen 1995 en 1999 boekte de lokale
Kortom, de lokale overheid kan niet ontkomen aan de so-
overheid een financieringsoverschot. In 2000 (gemeente-
ciaal-economische omgeving waarin ze werkt. Dit zal uiter-
raadsverkiezingen) was er opnieuw een tekort, dat in 2001
aard haar financiën beïnvloeden. Hoe de lokale financiën
echter afnam.
in 2001 geëvolueerd zijn, samen met de vooruitzichten voor 2002, wordt in deze studie uiteengezet.
8
De gewone verrichtingen
9
D
E
G E M E E N T E N
De gemeenten
In 2001 stegen de uitgaven van de Belgische gemeenten met 5,71%, terwijl de ontvangsten slechts met 3,56% toenamen ten opzichte van 2000. Het tekort eigen dienstjaar stijgt met 240,8 miljoen EUR en het overschot algemeen totaal daalt met meer dan 26%. Wat de uitgaven betreft, hebben de voornaamste wijzigingen in de economische indeling te maken met de sterkere toename van de uitgaven voor overdrachten (+17,9%) en de schulduitgaven (+6,8%), terwijl de personeelsuitgaven, die meer dan 50% van de totale gewone uitgaven vertegenwoordigen, nominaal weinig stijgen. De toename van de uitgaven voor overdrachten wordt gedeeltelijk veroorzaakt door de voorbereidingen op de invoering van de politiezones. Voor de begrotingen van 2002 veroorzaakt de politiehervorming echter veel grotere verschuivingen in de uitgavenstructuur. De personeels-, schuld- en werkingsuitgaven nemen af, terwijl de uitgaven voor overdrachten sterk toenemen wegens de introductie van de nieuwe gemeentelijke toelage ten gunste van deze zones. Wat de ontvangsten betreft, wordt 2001 vooral gekenmerkt door een stijging van de aanslagvoet van de gemeentelijke aanvullende belastingen op de onroerende voorheffing en op de personenbelasting. Voorts werden er dit jaar door de toezichthoudende overheid een hele reeks beslissingen genomen ten gunste van de gemeenten (de toelagen ingevolge de Lombardakkoorden in het Brussels gewest, het tonusplan in Wallonië, de herziening van het Gemeentefonds in Vlaanderen enz.), waarvan sommige reeds een budgettaire impact hebben in 2001. Wat de saldi betreft, wijzen de vooruitzichten, op basis van de initiële begrotingen voor 2002, op een vermoedelijke daling van het tekort eigen dienstjaar, vooral als gevolg van de verbetering van de toestand van de Vlaamse gemeenten. De tekorten van de Waalse en Brusselse gemeenten daarentegen, nemen opnieuw toe.
De gemeenten vormen het gezagsniveau dat het dichtst bij
KADER VAN DE STUDIE
de burger staat. Ze zijn belast met een aantal taken van zeer uiteenlopende aard, die concreet tot uiting komen in
Dit hoofdstuk is gebaseerd op de financiële gegevens uit de
hun uitgaven. De financiering van deze opdrachten gebeurt
begrotingsdocumenten en een jaarlijkse enquête die Dexia
eveneens via diverse types van ontvangsten.
Bank bij de 589 gemeenten van het Rijk organiseert.
In dit hoofdstuk bespreken wij achtereenvolgens deze uitga-
Voor het begrotingsjaar 2001 hebben de gemeentebestu-
ven en ontvangsten, alsook de financiële toestand van onze
ren ons 574 initiële begrotingen (97,5% van de gemeenten)
gemeenten.
bezorgd. Om over een continuïteit ten aanzien van onze
De conclusies van de analyse komen uit de databank van
databank te beschikken, hebben wij op de 15 ontbrekende
Dexia Bank, waarvan de kenmerken hierna worden weer-
gemeenten een extrapolatie toegepast.
gegeven.
Voor het jaar 2000 werden ons eveneens 562 rekeningen (95,4% van de gemeenten) en 561 balansen (95,2% van de gemeenten) ter beschikking gesteld. Voor de verwezenlijking van onze prognoses betreffende het jaar 2002, ten slotte, werden ons 473 enquêteformulieren teruggestuurd (80,3% van de gemeenten).
11
D
E
G E M E E N T E N
TABEL 4 Documenten
Gewesten
Representativiteit
Begrotingen 2001
Nationaal (589 gemeenten)
574 begrotingen, d.i. 98,3% van de bevolking
Vlaanderen (308)
301 begrotingen, d.i. 98,7% van de bevolking
Wallonië (262)
254 begrotingen, d.i. 97,1% van de bevolking
Brussel (19) Rekeningen 2000
19 begrotingen, d.i. 100% van de bevolking
Nationaal (589 gemeenten)
562 rekeningen, d.i. 97,1% van de bevolking
Vlaanderen (308)
296 rekeningen, d.i. 97,6% van de bevolking
Wallonië (262)
248 rekeningen, d.i. 96,2% van de bevolking
Brussel (19) Balansen 2000
18 rekeningen, d.i. 97,7% van de bevolking
Nationaal (589 gemeenten)
561 balansen, d.i. 96,8% van de bevolking
Vlaanderen (308)
296 balansen, d.i. 97,6% van de bevolking
Wallonië (262)
247 balansen, d.i. 95% van de bevolking
Brussel (19) Enquête 2002
18 balansen, d.i. 97,7% van de bevolking
Nationaal (589 gemeenten)
473 formulieren, d.i. 84,1% van de bevolking
Vlaanderen (308)
250 formulieren, d.i. 83,4% van de bevolking
Wallonië (262)
207 formulieren, d.i. 83,6% van de bevolking
Brussel (19)
16 formulieren, d.i. 90% van de bevolking
In deze steekproeven zitten de gegevens die betrekking heb-
De analyse van de economische indeling van de uitgaven
ben op de 5 grote steden (Antwerpen, Gent, Brussel, Luik en
leert ons dat vooral de schulduitgaven en de uitgaven voor
Charleroi).De kenmerken m.b.t. deze 4 steekproeven zijn
overdrachten hebben bijgedragen aan deze belangrijke stij-
opgenomen in bovenstaande tabel.
ging van de gewone uitgaven in 2001. Grafiek 1 geeft de bijdrage van de drie Gewesten van het
GRAFIEK 1
DE UITGAVEN
land in de totale gemeentelijke uitgaven weer.
In 2001 schreven de gemeenten in hun gewone begroting
Het spreekt voor zich dat de Vlaamse gemeenten het
een bedrag van 11 710,9 miljoen EUR aan uitgaven in, zijnde
grootste deel van de totale gemeentelijke uitgaven voor zich
1 141,04 EUR per inwoner.
nemen, aangezien Vlaanderen 308 gemeenten telt (tegen
In vergelijking met 2000 zijn de in de begroting opgenomen
262 voor Wallonië en 19 voor Brussel), die nagenoeg 58%
uitgaven nominaal met 5,71% toegenomen (3,14% reëel,
van de Belgische bevolking uitmaken. Nominaal vertegen-
d.w.z. zonder inflatie). Het betreft de sterkste nominale stij-
woordigen de uitgaven van de Vlaamse gemeenten echter
ging van de uitgaven sinds 1993. Over de periode 1993-
slechts 1 066,54 EUR per inwoner, terwijl de uitgaven van
2001 zijn ze nominaal slechts met 3,91% op gemiddelde
de Waalse en Brusselse gemeenten uitkomen op respectie-
jaarbasis gestegen (2,04% reëel).
velijk 1 124,57 EUR en 1 657,96 EUR.
Totale uitgaven per Gewest – Begrotingen 2001*
32,14%
54,21%
Waals Gewest Vlaams Gewest Brussels Gewest 13,65%
12
* Extrapolatie op basis van 574 gemeentelijke begrotingen
D
E
G E M E E N T E N
In nominale termen nemen de gemeentelijke uitgaven toe
in de begrotingen 2001 van de gemeenten zijn ingeschreven,
met respectievelijk 5,59% in Vlaanderen, 5,19% in Wallonië
verder zullen analyseren.
en 7,43% in Brussel, dat aldus de groei op nationaal vlak overtreft. Rekening houdend met bestaande verschillen tussen de uit-
ECONOMISCHE INDELING VAN DE GEWONE UITGAVEN – BEGROTINGEN 2001
gaven van de gemeenten van elk Gewest van het land, kunnen we alleen maar vaststellen dat er nog andere verschillen
De economische indeling werpt een eerste licht op de finan-
aan het licht komen indien wij de gemeenten in bevolkingsca-
ciële stromen en legt de nadruk op de middelen die de
tegorieën onderbrengen. De kleinste en de grootste gemeen-
gemeenten gebruiken om hun opdrachten te vervullen.
ten onderscheiden zich gewoonlijk van de overige gemeenten
Deze indeling van de uitgaven is toegespitst op vier groe-
door hun atypisch uitgavenpatroon. Dit is wellicht te verklaren
pen: de personeelsuitgaven, de werkingsuitgaven, de uitga-
door de bevolkingsdichtheid.
ven voor overdrachten en de schulduitgaven.
Zeer schematisch voorgesteld, brengt een zeer lage bevolkingsdichtheid (gemeenten van minder dan 5 000 inwoners)
Grafiek 2 beschrijft hoe de gewone uitgaven over deze vier
meerkosten met zich mee die verband houden met de bevol-
groepen worden verdeeld.
kingsspreiding, en die in de gemeentebegroting tot uiting komen in de vorm van hoge kosten voor het wegennet, ruim-
In vergelijking met de begrotingen 2000, concentreren de
telijke ordening, waterdistributie enz. Een zeer hoge bevol-
verschuivingen zich voornamelijk in de personeelsuitgaven,
kingsdichtheid (gemeenten met meer dan 50 000 inwoners)
de uitgaven voor overdrachten en de schulduitgaven.
daarentegen, gaat doorgaans gepaard met hogere kosten per inwoner. Deze gemeenten (of steden) oefenen immers
De personeelsuitgaven over 2001 belopen 5 941 miljoen
een sterke aantrekkingskracht uit op de bewoners van de
EUR, wat overeenstemt met 50,7% van de totale uitgaven
omliggende regio. Deze niet-residenten maken er gebruik van
die in de begrotingen van dat jaar zijn ingeschreven. Deze
bepaalde voorzieningen die oorspronkelijk zijn opgezet voor
uitgavencategorie blijft dus de belangrijkste voor de
de inwoners van de eigen gemeente en die daar in beginsel
Belgische gemeenten. Het overwegend karakter van deze
ook bekostigd worden. Bovendien vangen grote gemeenten
uitgaven geldt voor elk Gewest, met een aandeel dat even-
of steden, relatief gezien meer kansarmen op. Financieel
wel groter is voor de Brusselse (61,8%) en Waalse (54%)
komt deze aantrekkingskracht tot uiting in extra uitgaven voor
gemeenten dan voor de Vlaamse (46%).
onderwijs, cultuur, veiligheid en sociale bijstand. Voor cijferge-
Ten opzichte van de vorige begrotingen stijgen de kosten
gevens hieromtrent verwijzen wij naar de statistische bijlage.
voor personeel nominaal met 2,23%, maar dalen reëel met 0,25%. Deze reële daling is overigens groter voor de
In de gemeenteboekhouding zijn de uitgaven ingedeeld in
Vlaamse (–0,27%) en Brusselse (–1,10%) gemeenten.
twee typen die elk beantwoorden aan een specifiek doel, namelijk de economische indeling en de functionele indeling.
Om een nauwkeurig beeld te hebben van de manier waar-
Het is vanuit deze twee invalshoeken dat wij de uitgaven die
op de ambtenaren binnen de administratie zijn verdeeld,
GRAFIEK 2
Economische indeling van de uitgaven – Begrotingen 2001* 15,6%
11 711 miljoen EUR
Personeel Werkingskosten
17,9%
Overdrachten Schuld 15,8%
50,7%
* Extrapolatie op basis van 574 gemeentelijke begrotingen
13
D
GRAFIEK 3
E
G E M E E N T E N
Functionele indeling van de personeelsuitgaven – Begrotingen 2001*
5%
4% 1% 24%
5 941 miljoen EUR
10%
Algemeen bestuur
Onderwijs
Veiligheid
Cultuur – Erediensten
Verkeer
Sociale hulp – Gezondheidszorg
Economie
Openbare reinheid – Stedenbouw
18%
27% 1%
10%
Niet-toewijsbare uitgaven * Extrapolatie op basis van 574 gemeentelijke begrotingen
kunnen de personeelsuitgaven bovendien volgens de
Bovendien bestaan er tussen de Gewesten ook verschillen
functionele indeling worden geanalyseerd (zie ook infra).
i.v.m. de omvang en de stijging van deze uitgaven. Zo is
Op die manier kunnen de activiteiten die door de diverse
de toename van de uitgaven voor overdrachten groter in
personeelscategorieën
worden
het Brussels Gewest (+27,4%, d.i. 19,2% van de ge-
samengebracht in een nomenclatuur van 9 functionele
meentelijke uitgaven) dan in het Waalse (+16,8%, d.i. 17%
groepen die zijn samengesteld door een groepering van
van de uitgaven) en het Vlaamse Gewest (+18,7%, zijnde
de 28 basisfuncties waaruit deze indeling bestaat.
18,1% van de uitgaven van de gemeenten).
worden
uitgeoefend,
De oorzaak van deze forse stijging moet opnieuw gezocht Uit grafiek 3 blijkt dat de activiteit onderwijs het merendeel
worden in de politiehervorming.
van de personeelsuitgaven opeist, namelijk bijna 28%. De gemeenten vervullen immers een belangrijke rol op het
Bij deze uitgaven voor overdrachten, bedraagt de toelage
vlak van de scholing van de burger via de organisatie van
die gemeenten betalen voor het tekort van de OCMW’s
het gemeentelijk onderwijs.
1 026,5 miljoen EUR in 2001, d.i. 56 miljoen EUR meer
Anderzijds neemt de gemeentelijke administratie op zich
dan in 2000 (+5,77%).
bijna 24% van deze uitgaven voor hun rekening, terwijl de
Deze tegemoetkoming vertegenwoordigt gemiddeld 49%
functionele groep “veiligheid” meer dan 18% opeist. In het
van de totale overdrachten die de gemeenten doen. Uit
kader van de politiehervorming is het evident dat de per-
tabel 5 blijkt dat dit percentage kan variëren en voor één
soneelsuitgaven voor deze activiteit aanzienlijk beïnvloed
gemeente meer dan 90% kan bedragen. Het aantal lokale
zullen worden door de invoering van de politiezones (zie
overheden met een verhouding van minder dan 40% is
kaderartikel). In 2001 daalden de personeelsuitgaven
evenwel gestegen in vergelijking met 2000. Dit is echter in
i.v.m. de activiteit veiligheid nominaal al met 10,67%, een
belangrijke mate toe te schrijven aan de introductie in ver-
afname die uitsluitend toe te schrijven was aan de politie.
scheidene gemeentelijke begrotingen van een nieuwe overdracht, nl. de dotatie aan de politiezone. Hierdoor
Bij de uitgaven voor overdrachten vindt men alle toelagen
neemt het totaal van de overdrachten toe, waardoor de
die de gemeenten verstrekken aan derden (OCMW’s, zie-
tegemoetkoming aan het OCMW – die in absolute termen
kenhuizen, vzw’s enz.), en dit in het kader van hun activi-
weinig wijzigt – in verhouding tot de totale overdrachten
teiten van algemeen belang.
afneemt.
In 2001 schreven de gemeenten in hun begroting een
14
bedrag van 2 093,3 miljoen EUR aan uitgaven voor over-
De schulduitgaven vertegenwoordigen in 2001 een volu-
drachten in, wat neerkomt op 17,9% van de totale uitga-
me van 1 827,2 miljoen EUR, tegen 1 710,6 miljoen EUR
ven. Deze uitgaven stegen nominaal met meer dan 19% in
het jaar voordien, wat overeenstemt met een nominale stij-
vergelijking met vorig jaar. Ter vergelijking stippen we aan
ging van 6,8% (4,2% reëel). Deze uitgaven omvatten
dat de gemiddelde nominale jaarlijkse stijging van deze
zowel kapitaalaflossingen als de rentelasten op de
uitgaven over de periode 1993-2000 uitkomt op 7,84%.
gemeenteschuld.
D
E
G E M E E N T E N
TABEL 5
Indeling van de gemeenten volgens het aandeel van de OCMW-toelagen in de uitgaven voor overdrachten – Begrotingen 2001 Aantal gemeenten
Deel van de dotaties voor OCMW's in de uitgaven voor overdrachten minder dan 20%
Vlaanderen
Wallonië
Brussel
Het Rijk
4
0
0
4
van 20 tot minder dan 30%
14
8
2
24
van 30 tot minder dan 40%
44
31
2
77
van 40 tot minder dan 55%
106
133
2
241
van 55 tot minder dan 70%
103
73
3
179
37
16
10
63
van 70 tot 89% 90% en meer Totaal
0
1
0
1
308
262
19
589
ECONOMISCHE INDELING – VOORUITZICHTEN 2002
In het geheel van de gemeentelijke lasten vertegenwoordigen de schulduitgaven 15,6%, d.i. een lichte stijging in vergelijking met 2000 (15,4%). Dit peil blijft echter vrij laag
Onze jaarlijkse enquête bij de Belgische gemeenten geeft
ten opzichte van de 23% van 1993, d.w.z. vóór de beurs-
ons een beeld van de tendensen die de economische in-
gang van Dexia.
deling van de gewone uitgaven in de begrotingen van 2002
De schulduitgaven stijgen minder snel in Wallonië
zullen kenmerken.
(+6,65%) en in Vlaanderen (+6,12%), terwijl ze iets sterker toenemen in de Brusselse gemeenten (+14,07%). De uit-
Volgens onze ramingen dalen de uitgaven inzake ge-
staande schuld van de Brusselse gemeenten (eigen aan-
meentepersoneel nominaal met 9,17% (–10,77% reëel).
deel) is de laatste 2 jaar immers aanzienlijk toegenomen.
Deze uitgavencategorie vertegenwoordigt nog slechts
Na de Dexia-beursnotering had dit uitstaand bedrag een
44,4% van de gewone uitgaven, tegen meer dan 50% in
historisch dieptepunt bereikt.
2001.
Ten slotte belopen de werkingsuitgaven 1 848,8 miljoen
Ook de werkingsuitgaven verminderen, namelijk nominaal
EUR, d.i. een nominale stijging van 2,65% ten opzichte van
met 1,43% (–3,18% reëel). Het aandeel van deze uitgaven
2000. Deze toename is nauwelijks groter dan de inflatie,
in de totale gewone uitgaven zakt van 15,79% in 2001 naar
aangezien deze uitgaven reëel slechts met 0,16% zijn toe-
15% in 2002.
genomen. De kosten die noodzakelijk zijn voor de werking van de gemeentediensten (verwarming, kantoorbenodigd-
De schulduitgaven ontkomen niet aan deze trend en dalen
heden enz.) blijven aldus stabiel tussen 2000 en 2001.
nominaal met 0,71% (–2,46% reëel). Het aandeel van deze
TABEL 6
Economische indeling van de gemeentelijke uitgaven – Begrotingen 2001 en vooruitzichten 2002 Begrotingen 2001 (1)
Begrotingen 2002 (2)
Verschil 2001 - 2002
in duizenden EUR
in %
in duizenden EUR
in %
in duizenden EUR
in %
Personeel
5 941 465
50,7
5 396 744
44,4
-544 721
-6,3
Werkingskosten
1 848 888
15,8
1 822 398
15,0
-26 491
-0,8
Overdrachten
2 093 341
17,9
3 116 249
25,6
1 022 908
7,8
Toelage voor het OCMW
1 026 512
8,8
1099 049
9,0
72 538
0,3
Toelage voor politiezones
-
-
1 159 903
9,5
-
-
Schuld Totale uitgaven (1) Extrapolatie op basis van 574 gemeentelijke begrotingen
1 827 223
15,6
1 814 305
14,9
-12 918
-0,7
11 710 917
100,0
12 149 696
100,0
438 779
3,7
(2) Extrapolatie op basis van de enquête
15
D
E
G E M E E N T E N
uitgaven in het totaal van de gewone uitgaven loopt even-
Op gewestelijk vlak zijn deze overdrachten belangrijker voor
eens terug en bedraagt 14,93%, tegen 15,60% in 2001.
de Brusselse gemeenten (48,83% van de uitgaven voor overdrachten) dan voor de Waalse (34,25%) en Vlaamse
De neerwaartse trend voor deze drie uitgavencategorieën
gemeenten (35,58%).
kan met name worden verklaard door de uitvoering van de volgende fase van de politiehervorming, waarbij met ingang van 1 januari 2002 officieel 196 lokale politiezones worden ingesteld (zie kaderartikel). Voor elke zone moet voor het
FUNCTIONELE INDELING VAN DE GEWONE UITGAVEN – BEGROTINGEN 2001
jaar 2002 een budget worden uitgetrokken op basis van de ontvangsten en uitgaven voor politie die voorkomen in de
De functionele indeling vormt een tweede manier om de
gemeentebegrotingen van de vorige jaren. De gemeentebe-
uitgaven van de gemeenten te benaderen. Deze tweede
grotingen in 2002 worden dan ook gekenmerkt door een
analyse geeft ons een beeld van de domeinen waarin de
verschuiving van deze uitgaven naar de politiezones.
gemeenten actief zijn. Zoals we reeds hebben aangestipt, spitst de traditionele functionele aanpak zich toe
De uitgaven voor overdrachten daarentegen, worden
op 28 functies, die wij in 9 groepen hebben samenge-
gekenmerkt door een aanzienlijke nominale stijging van
bracht.
48,86% (+46,23% reëel). Het aandeel van deze uitgaven in het totaal van de gewone uitgaven neemt bijgevolg toe van
Uit tabel 7 blijkt hoe de gemeentelijke uitgaven die in de
17,88% in 2001 tot 25,65% in 2002. Door de financierings-
begrotingen van 2001 zijn ingeschreven, worden uitge-
wijze van de politiezones komt er vanaf dit jaar een nieuw
splitst tussen deze diverse groepen van functies.
type van uitgaven voor overdrachten voor. Elke gemeente moet immers een toelage verstrekken aan
De uitgaven van de gemeenten gaan naar uiteenlopende
de meergemeentenpolitiezone waarvan ze deel uitmaakt.
activiteiten die worden samengebracht in 9 functionele
Ook in een ééngemeentezone vormt het politiebudget een
groepen.
document dat duidelijk onderscheiden wordt van de
Er zijn evenwel groepen die een groter aandeel opeisen
gemeentebegroting. Voor het hele land vertegenwoordigen
dan andere.
deze overdrachten aan de politiezones een bedrag van
TABEL 7
1 159,9 miljoen EUR, d.i. 37,22% van de totale uitgaven
Zo gaat respectievelijk 16,4% en 16,9% naar de groe-
voor overdrachten.
pen onderwijs en algemeen bestuur. Op die manier
Functionele indeling van de uitgaven volgens activiteit Rekeningen 2000
Begrotingen 2000
Begrotingen 2001 (*)
562
589
589
Aantal gemeenten in duizenden EUR
in %
in duizenden EUR
in %
in duizenden EUR
in %
Algemeen bestuur
1 828 090
17,3
1 854 248
16,7
1 982 480
16,9
Veiligheid
1 455 648
13,8
1 508 856
13,6
1 581 540
13,5
Verkeer
1 183 907
11,2
1 306 841
11,8
1 043 577
8,9
Economie
207 951
2,0
237 719
2,1
193 698
1,7
Onderwijs
1 801 986
17,1
1 877 631
16,9
1 918 462
16,4
Cultuur – Erediensten
1 199 398
11,4
1 286 729
11,6
1 173 035
10,0
Sociale hulp – Gezondheidszorg
1 408 024
13,3
1 454 069
13,1
1 562 588
13,3
965 854
9,1
1 052 022
9,5
949 514
8,1
Openbare reinheid – Stedenbouw Niet-toewijsbare uitgaven Totaal (*) Extrapolatie op basis van 574 gemeentelijke begrotingen
16
509 011
4,8
500 164
4,5
1 306 023
11,2
10 559 867
100,0
11 078 279
100,0
11 710 917
100,0
D
E
G E M E E N T E N
TABEL 8
Uitgaven van de gemeenten voor onderwijs – Begrotingen 2001 (1) Gewone uitgaven
in duizenden EUR Kleuter- en lager onderwijs Secundair, kunst- en technisch onderwijs Hoger onderwijs Onderwijs gehandicapten Totaal
Nettolasten (2)
in %
Loontoelagen voor het onderwijzend personeel
in %
in duizenden EUR
in duizenden EUR
in %
1 266 908
66,0
354 498
86,2
736 419
60,1
526 953
27,5
49 707
12,1
406 818
33,2
29 765
1,6
-188
0,0
26 325
2,1
94 836
4,9
7 123
1,7
55 008
4,5
1 918 462
100,0
411 139
100,0
1 224 569
100,0
(1) Extrapolatie op basis van 574 gemeentelijke begrotingen (2) Uitgaven ten laste van de gemeenten na aftrek van de ontvangsten voor dezelfde functie
wordt iets meer dan een derde van de gemeente-uitga-
schuld en voor het financieel beheer van de gemeenten.
ven, nl. 3 900,9 miljoen EUR, besteed aan het dagelijks
De reden van deze stijging moet worden gezocht in de
Algemeen bestuur, met inbegrip van de wettelijke ver-
uitgaven voor de algemene schuld, die alleen al stijgen
plichting van de gemeenten om een net voor basison-
van 4,2% tot 9,1% van de totale uitgaven. Deze uitgaven
derwijs te organiseren.
inzake algemene schuld zijn spectaculair toegenomen in
Het is dan ook geen toeval dat de uitgaven voor kleuter-
Vlaanderen ingevolge de toepassing van een omzendbrief
en lager onderwijs doorwegen in de totale uitgaven voor
van de Vlaamse Gemeenschap, waarin voorgeschreven
onderwijs, zoals blijkt uit tabel 8.
werd om de lasten van financieringsleningen van het buitengewone dienstjaar bij de functie “openbare schuld” te
In termen van nettolasten, d.w.z. nadat de ontvangsten
centraliseren, veeleer dan bij de functies waarop deze
voor de betrokken functie (zoals de loon- en werkings-
leningen betrekking hebben. Daardoor steeg alleen al in
toelagen en de bijdragen van de ouders) van de vastge-
Vlaanderen het aandeel van de uitgaven voor algemene
legde uitgaven zijn afgetrokken, moeten de gemeenten
schuld van 2,1% in 2000 naar 14,2% in 2001.
in 2001 een bedrag van 354,5 miljoen EUR aan eigen middelen uittrekken voor het kleuter- en lager onderwijs,
In tegenstelling tot de personeelsuitgaven bleven de alge-
d.i. 6,26 maal meer middelen dan voor de overige sec-
mene uitgaven voor de groep “veiligheid”, bestaande uit de
toren. Volgens dezelfde logica overwegen de toelagen
functie politie en brandweer, ongeveer gelijk op 13,5%. Dit
die betaald worden voor het kleuter- en lager onderwijs
geldt ook voor de groep “sociale hulp – gezondheidszorg”,
duidelijk (60,1% van de totale toelagen die de gemeen-
die stabiel blijft met ongeveer 13%.
ten voor onderwijs ontvangen). Als we de analyse op de Gewesten toepassen, komen speIn vergelijking met de begrotingen 2000 daalt het relatieve
cifieke kenmerken voor de Vlaamse, Waalse en Brusselse
belang van de groepen “verkeer”, “cultuur – erediensten”,
gemeenten aan het licht.
“openbare reinheid – stedenbouw” en “economie”. Deze groepen vertegenwoordigen in 2001 een bedrag van
Zo onderscheiden de gemeenten van het Brussels
3 359,8 miljoen EUR, tegen 3 883,3 miljoen EUR in 2000,
Gewest zich sterk van de gemeenten uit beide andere
d.i. een nominale daling met 13,5%.
Gewesten. Het gaat hier weliswaar uitsluitend om ver-
Terzelfder tijd stijgt het aandeel van de groep “niet-toewijs-
stedelijkte gemeenten van gemiddeld 50 000 inwoners,
bare uitgaven” tot 11,2%, tegen 4,5% in 2000. De uitga-
wat tot uiting komt in een bijzondere begrotings-
ven voor deze groep zijn immers nominaal met 161%
structuur.
gestegen. Dit pakket omvat de algemene uitgaven, de uit-
Bij alle gemeenten van deze omvang hebben de volgen-
gaven voor verzekeringen, de uitgaven inzake algemene
de posten het grootste gewicht in de totale gewone uit-
17
D
E
G E M E E N T E N
gaven van de gemeenten: algemeen bestuur, veiligheid,
VERGELIJKING BEGROTINGEN – REKENINGEN 2000
onderwijs, sociale bijstand en gezondheidszorg. De Brusselse gemeenten daarentegen, besteden minder
De begrotingen en de rekeningen vormen twee verplichte
aan verkeer (wegennet) en aan openbare reinheid
documenten van de begrotingsboekhouding van de
en stedenbouw. Deze laatste functie wordt immers
gemeenten. Ze hebben echter elk een andere invals-
gedeeltelijk door paragewestelijke maatschappijen waar-
hoek. De begroting is een raming van de ontvangsten en
genomen.
uitgaven voor een bepaald begrotingsjaar, terwijl de rekening de werkelijke ontvangsten en uitgaven bevat.
De functionele indeling van de uitgaven van de Vlaamse en Waalse gemeenten vertoont belangrijke gelijkenissen
Voor het jaar 2000 ontvingen we 562 gemeenterekenin-
van jaar tot jaar.
gen. Deze 562 gemeenten hebben een totaalbedrag aan
In 2001 gelijkt de functionele indeling van de Waalse
gewone uitgaven van 10 559,9 miljoen EUR gerealiseerd
gemeenten sterk op die van 2000. De Vlaamse gemeen-
tegenover een bedrag van 10 789,9 miljoen EUR dat in
ten daarentegen, worden gekenmerkt door een stijging
de begroting van hetzelfde jaar was uitgetrokken, wat
van het aandeel van de functie “algemene schuld”
overeenstemt met een realisatiegraad van 97,9%.
(krachtens de toepassing van voornoemde omzendbrief) en door de vermindering van de functies “verkeer –
Traditioneel overschat een begroting de uitgaven, omdat
wegen en waterlopen” en “volksonderwijs – kunsten –
ze in feite de financiële weergave is van een politiek pro-
openbare bibliotheken”, d.w.z. twee van de belangrijkste
gramma waarvan de goedgekeurde begrotingskredieten
functies die in deze Gewesten van het land door de
slechts maximumbedragen zijn voor de uitgaven die in
gewone uitgaven worden gedekt.
de loop van een dienstjaar kunnen worden gedaan.
DE INVOERING VAN DE POLITIEZONES
en door een politiecollege bestaande uit de burgemeesters van de betrokken gemeenten. De functie van bijzon-
DEFINITIE EN KENMERKEN
der rekenplichtige kan toevertrouwd worden aan een van de gemeente- of OCMW-ontvangers van de gemeenten
Op het einde van de jaren 90 werd in België een hervor-
die deel uitmaken van de zone, of aan een gewestelijk
ming van de politiezones aangevat met als doel de politie-
ontvanger of elke persoon die voldoet aan alle voorwaar-
diensten op twee niveaus te organiseren: het federale en
den verbonden met deze functie.
het lokale.
Op operationeel vlak is een korpschef verantwoordelijk
De Belgische gemeenten zijn rechtstreeks betrokken bij
voor de uitvoering van de politieopdrachten vervat in het
de uitvoering van het lokale luik van de hervorming door
veiligheidsplan voor de zone.
de oprichting van 196 politiezones die het gehele nationa-
Vooraleer de politiezones in het gehele grondgebied inge-
le grondgebied bestrijken en vanaf 01/01/2002 operatio-
voerd werden in 2002, waren in 2001 al 22 testzones actief.
neel zijn. Wanneer de politiezone slechts een enkele gemeente
FINANCIËLE EN BEGROTINGSASPECTEN
beslaat spreekt men van een ééngemeentezone, waar-
18
voor de gemeenteraad en het college van burgemeester
De financiering van de politiezones is een aangelegenheid
en schepenen bevoegd zijn. De gemeenteontvanger
van zowel de federale overheid als van de gemeenten.
oefent in dit geval de functie uit van bijzonder rekenplich-
De federale overheid kent per lid van het operationele
tige voor de zone.
kader van de lokale politie een bedrag van 17 021 EUR
Een meergemeentenzone daarentegen – die rechtsper-
toe. Van dit kader maken deel uit: de vroegere gemeente-
soonlijkheid heeft – omvat verschillende gemeenten en
lijke politieagenten en de vroegere rijkswachters die over-
wordt bestuurd door een politieraad waarin gemeente-
geplaatst zijn naar een lokaal politiekorps. Er zijn
raadsleden uit de verschillende gemeenten zitting hebben
eveneens aanvullende dotaties voorzien om onder andere
D
E
G E M E E N T E N
TABEL 9
Gemeentelijke dotatie aan de politiezone volgens het aantal inwoners. Enquête gemeentelijke begrotingen 2002* Vlaanderen
Wallonië
Brussel
Het Rijk
gemeenten in EUR/inw.
gemeenten in EUR/inw.
gemeenten in EUR/inw..
gemeenten in EUR/inw.
minder dan 5 000 inwoners
14
63,42
77
45,04
0
.
91
47,52
5 000 tot minder dan 10 000 inwoners
80
56,04
85
55,60
0
.
165
55,83
10 000 tot minder dan 15 000 inwoners
85
63,78
45
61,83
0
.
130
63,11
15 000 tot minder dan 20 000 inwoners
50
67,94
17
76,13
3
146,06
70
73,42
20 000 tot minder dan 30 000 inwoners
38
76,82
24
88,26
3
209,67
65
87,43
30 000 tot minder dan 50 000 inwoners
29
93,07
5
106,29
7
170,98
41
109,73
50 000 tot minder dan 100 000 inwoners
9
139,12
6
127,93
4
173,54
19
143,69
meer dan 100 000 inwoners
3
239,06
3
200,77
2
448,30
8
259,92
308
101,76
262
95,65
19
242,72
589
113,01
Regionaal/nationaal gemiddelde * Extrapolatie op basis van 473 antwoorden
de sociale bijdragen van de overgeplaatste rijkswachters
De federale Staat is er zich echter van bewust dat
en om het burgerpersoneel werkzaam in het kader van de
de politiehervorming meerkosten voor de gemeenten
veiligheidscontracten te financieren.
meebrengt die niet gedekt worden door de federale
De gemeenten leveren ook een bijdrage aan de financiering
basisdotatie en die veroorzaakt worden door de ver-
van de politiezones. In de meergemeentenzones wordt de
schillende statuten en buitengewone werkingskosten.
bijdrage van elke gemeente bepaald op basis van een ver-
Daarom heeft de federale overheid de toestemming
deelsleutel rekening houdend met het theoretische politie-
gegeven om voor de opmaak van de budgetten 2002
bestand van de gemeente (K.U.L.-norm), de financiële
van de zones een aanvullende federale dotatie tot dek-
draagkracht van de gemeente op het gebied van de inkom-
king van de aanvaardbare meerkosten in de begroting
sten uit de personenbelasting en de onroerende voorheffing.
op te nemen. De omvang van deze dotatie moet nog
Er is bovendien een voorlopig en degressief solidariteits-
worden vastgelegd.
mechanisme voorzien tussen zones die uit gemeenten bestaan waarin in het verleden meer is uitgegeven voor
In de begrotingen 2002 van de politiezones treft men dus
veiligheid (en die dus een grotere federale toelage zullen
drie elementen aan die naar een evenwicht tussen gewone
ontvangen) en de andere.
ontvangsten-uitgaven moeten leiden:
Met het oog op de opmaak van de begroting 2001 en de
- de federale basisdotatie;
officiële invoering van de zones op 1 januari 2002 werden
- de gemeentelijke dotatie;
de gemeenten krachtens een omzendbrief verzocht een
- de aanvullende dotatie “te bepalen en te betalen aan-
politiebegroting op te stellen los van de gemeentebegro-
vaardbare meerkosten”.
ting en tegen uiterlijk 31 december 2001 ook een politiebalans op te stellen.
Bovenstaande tabel illustreert de inbreng van de gemeente
De omzendbrief bepaalt ook dat de politiebegroting van
(via de gemeentelijke dotatie die in de begroting van 2002
de gewone en buitengewone dienst in evenwicht moet
is opgenomen) in de financiering van de politiezones en
zijn. De gemeenten moeten bijdragen tot dit evenwicht
brengt voor elk Gewest de verschillende gemeenten onder
door middel van hun dotatie die normaal gesproken het
in bevolkingscategorieën.
zonebudget afsluit. Voor 2001 blijft dit echter een theoretische dotatie aangezien de politiezones pas in 2002 ope-
In het algemeen stijgt de gemeentelijke dotatie in de drie
rationeel zullen zijn. Het is daarom beter te spreken van
Gewesten volgens het aantal inwoners. Een grote
een boeking van de netto-uitgaven voor de functie “poli-
gemeente beschikt doorgaans over een groter politie-
tie” onder de post van de uitgaven voor overdrachten.
korps om het hoofd te bieden aan specifieke behoeften
19
D
E
G E M E E N T E N
inzake veiligheid (bijvoorbeeld de bewaking van indu-
Stand van zaken
striële of particuliere infrastructuur enz.). Op gewestelijk vlak bekleden de Brusselse gemeenten een positie die
Totnogtoe werden 154 politiezones officieel opgericht via
wat commentaar verdient. Deze gemeenten worden
publicatie van een Koninklijk Besluit in het Belgisch Staats-
gekenmerkt door een hoge graad van verstedelijking,
blad (toestand op 11/05/2002). 42 zones wachten nog op
wat verklaart dat er voor elke bevolkingscategorie een
de publicatie van dit besluit.
proportioneel hogere dotatie nodig is dan in de andere
De 196 zones waren dus niet allemaal operationeel op
gewesten.
1 januari 2002 zoals de planning van de politiehervorming voorschreef.
In de Brusselse gemeenten bevinden zich bovendien
In heel wat zones was het inderdaad moeilijk te voldoen
een groot aantal bedrijven en instellingen die door de
aan de vier essentiële voorwaarden voor de officiële oprich-
politiediensten bewaakt moeten worden. De aanwezig-
ting van een politiezone. De twee grote struikelblokken
heid van die instellingen brengt ook heel wat betogingen
waren de aanwijzing van een zonechef en de goedkeuring
mee die de inzet van een belangrijke politiemacht
van de zonebegroting wegens de moeilijkheid om de aan-
vereisen.
vaardbare meerkosten in te schatten.
DE ONTVANGSTEN
In nominale termen zijn de gemeenteontvangsten sterker gestegen in Brussel (+5,51%) dan in Wallonië (+2,94%) en
Terwijl de uitgaven de concretisering vormen van het dage-
Vlaanderen (+3,46%).
lijks beleid van de Belgische gemeenten, zijn de ontvang-
Deze sterkere groei in de Brusselse gemeenten is vooral te
sten bepalend voor de manier waarop deze opdrachten
verklaren door de forse stijging van de toelagen tussen
worden gefinancierd.
2000 en 2001.
Zo werd voor 2001 in de begrotingen van de gemeenten een
Net als voor de uitgaven kunnen de ontvangsten van de
totaalbedrag aan ontvangsten van 11 398,8 miljoen EUR uit-
gemeenten worden geanalyseerd op basis van een econo-
getrokken, tegen 11 007 miljoen EUR een jaar voordien.
mische en een functionele indeling, waarin telkens één spe-
Tussen deze twee begrotingsjaren zijn de financiële gemid-
cifiek kenmerk van deze ontvangsten wordt benadrukt.
delden van de gemeenten dus nominaal met 3,56% gestegen (1,04% reëel). Deze toename is kleiner dan de groei van de uitgaven (+5,71%) en ligt vooral lager dan de gemiddelde
ECONOMISCHE INDELING – BEGROTINGEN 2001
jaarlijkse stijging over de periode 1993-2001, zijnde nominaal 3,81%. Het is een feit dat deze laatste stijging vooral beïn-
De economische indeling van de gewone ontvangsten
vloed wordt door de aanzienlijke groei in 1995 (+5,77%),
bevat drie grote groepen: de ontvangsten uit prestaties, de
1996 (+5,31%) en 1997 (+4,24%). Deze jaren werden
ontvangsten uit overdrachten en de schuldontvangsten.
gekenmerkt door het goedmaken van de achterstand bij de
De ontvangsten uit overdrachten kunnen op hun beurt wor-
inning van de onroerende voorheffing en door de verkoop
den ingedeeld in ontvangsten uit belastingen, ontvangsten
van de Dexia Bank-aandelen (beursgang Dexia 1 en 2).
uit diverse fondsen en toelagen. Grafiek 4 geeft een beeld van de gewone ontvangsten op
Als we de analyse doortrekken naar de Gewesten, stellen we
basis van de begrotingen 2001.
bepaalde specifieke kenmerken vast. Zo raamden de ge-
20
meenten van het Vlaamse, het Waalse en het Brusselse Ge-
De ontvangsten uit prestaties omvatten de weerkerende ont-
west hun ontvangsten op respectievelijk 1 036,02 EUR per
vangsten uit gemeentegoederen (bijvoorbeeld huurgelden,
inwoner, 1 104,35 EUR per inwoner en 1 592,89 EUR per
houtkap enz.) en uit diensten die door de gemeenten worden
inwoner. In de drie Gewesten ligt het peil van de ontvangsten
geleverd (bijvoorbeeld opzoekingen in de bevolkingsregisters,
per inwoner dus lager dan dat van de uitgaven. Toch is het ver-
aansluitingen op het rioolnet enz.). In 2001 vertegenwoordi-
schil tussen deze twee aggregaten vooral het grootst in Brussel.
gen deze ontvangsten een bedrag van 492,4 miljoen EUR,
D
E
G E M E E N T E N
GRAFIEK 4
Economische indeling van de ontvangsten en gedetailleerd overzicht van de overdrachten – Begrotingen 2001* 9,3%
11 399 miljoen EUR
4,3%
Prestaties Belastingen Fondsen
22,2%
Toelagen Schuld 19,9%
44,3%
* Extrapolatie op basis van 574 gemeentelijke begrotingen
d.i. 4,3% van het totaal van de gewone ontvangsten. Dit
eveneens de ontvangsten uit fondsen en de toelagen, die
soort ontvangsten wordt gekenmerkt door een vrij onregel-
respectievelijk 19,9% en 22,4% van de gewone ontvang-
matig en weinig voorspelbaar verloop. Aldus vertonen deze
sten voor hun rekening nemen.
ontvangsten, na een daling met 0,47% nominaal tussen
De ontvangsten uit toelagen bestaan met name uit toelagen
1999 en 2000, een groei van 9% tussen 2000 en 2001.
die door de Gemeenschappen worden uitgekeerd in het kader van de financiering van het onderwijs (personeels- en
In de begrotingen 2001 vertegenwoordigen de schuldont-
werkingskosten), de gewestelijke toelagen voor de financie-
vangsten 9,29% van het totaal van de gewone ontvang-
ring van ambtenaren die worden aangeworven in het kader
sten. Deze ontvangsten bestaan voornamelijk uit inkomsten
van de programma’s voor het terugdringen van de werkloos-
uit deelnemingen van de gemeenten in openbare en private
heid, de terugbetaling van lasten van leningen die door de
ondernemingen (bv. dividenden van intercommunales of de
gemeenten werden aangegaan enz. Deze ontvangsten zijn
Gemeentelijke Holding) en inkomsten gegenereerd door het
in 2001 nominaal met 5,34% gestegen, tegen respectieve-
gemeentelijk vermogen (bv. intresten op beleggingen of
lijk 2,15% en 3,24% in 2000 en 1999. Vooral in Brussel
intresten en aflossingen op leningen aan derden). In vergelij-
nemen deze toelagen sterk toe, nl. met 15,6% tussen 2000
king met 2000 daalden deze ontvangsten nominaal met
en 2001. Ongeveer een kwart van de Brusselse gemeenten
7,31%. Deze terugloop bedraagt zelfs 11% voor de Waalse
profiteert immers van de stijging van diverse toelagen.
en Brusselse gemeenten.
Sinds meer dan 20 jaar doet zich een verschuiving voor tus-
De inschrijving in de begrotingen 2000 van meerwaarden
sen de fiscale ontvangsten en de ontvangsten uit fondsen.
die gerealiseerd werden op de verkoop van het Dexia-aan-
Zoals blijkt uit grafiek 5 is het aandeel van de ontvangsten uit
deel in 1999 (beursgang Dexia 3) hadden deze ontvang-
fondsen in de totale gewone ontvangsten voortdurend afge-
sten immers nominaal met 14% doen stijgen. Men is dus
nomen, terwijl het aandeel van de gemeentelijke fiscaliteit
teruggekeerd naar een normale situatie na een uitzonder-
voortdurend is toegenomen. In 2001 zakken de ontvangsten
lijke stijging die verband hield met een specifieke gebeur-
uit fondsen voor het eerst onder de drempel van 20%. De
tenis. In het kader van de komende liberalisering van de
gemeentelijke fiscaliteit daarentegen, blijft stijgen naar 50%.
energiemarkt, ten slotte, ziet het er sterk naar uit dat deze ontvangsten zullen worden beïnvloed door de evolutie van
Uit de analyse van de economische indeling die voor elk
de dividenden afkomstig van de intercommunales voor
Gewest werd uitgevoerd, kunnen enkele interessante ken-
energievoorziening.
merken worden afgeleid. De Vlaamse gemeenten hebben namelijk een groter aandeel
Ter aanvulling van deze twee minder belangrijke ontvang-
aan fiscale ontvangsten (47,12%, tegen 40,14% voor
sten bestaan de overige gemeentelijke ontvangsten (86,4%
Wallonië en 43,28% voor Brussel) en aan schuldontvangsten
van het totaal) uit ontvangsten uit overdrachten in de ruime
(11,48%, tegen 6,6% voor Wallonië en 7,01% voor Brussel).
betekenis van het woord. Onder deze ontvangsten bevindt
De Waalse gemeenten daarentegen, halen verhoudings-
zich de eerste categorie van gemeenteontvangsten, nl. de
gewijs meer ontvangsten uit fondsen dan de twee andere
fiscale ontvangsten, die 44,3% van de gewone ontvangsten
Gewesten (21,37%, tegen 19,60% voor Vlaanderen en
vertegenwoordigen. Zoals we gezien hebben, vindt men er
17,91% voor Brussel).
21
D
GRAFIEK 5
E
G E M E E N T E N
Vergelijkende evolutie van de ontvangsten uit fondsen en de fiscale ontvangsten (in % van de gewone ontvangsten) 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 1980 1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
2001 2001
(1)
Fondsen
(2)
Belastingen
(1) Extrapolatie op basis van 574 gemeentelijke begrotingen
(2) Extrapolatie op basis van onze enquête 2002
Aangezien de fondsen en de gemeentelijke fiscaliteit
ingeschreven, tegen 2 107,8 miljoen EUR in 2000, wat
samen 64,2% van de ontvangsten uitmaken, is het nuttig
overeenstemt met een nominale stijging van 2,8%.
om deze twee soorten ontvangsten te bekijken.
De Vlaamse gemeenten konden in de loop van 2001 gebruik maken van extra middelen in het kader van een
DE ONTVANGSTEN UIT FONDSEN – BEGROTINGEN 2001 EN
fonds dat werd toegevoegd aan het Gemeentefonds
VOORUITZICHTEN 2002
(“Noodfonds”), waardoor de dotatie van het Vlaamse Gewest op 1 159,6 miljoen EUR werd gebracht. Deze mid-
In 2001 hebben de Belgische gemeenten in hun initiële
delen worden vrijgemaakt uit het budget van het
begrotingen een bedrag van 2 264,8 miljoen EUR aan ont-
Provinciefonds.
vangsten uit fondsen ingeschreven. In vergelijking met 2000 is dit een nominale stijging van 3,13%.
Voor 2002 zullen de gewestelijke dotaties wellicht uitkomen op een bedrag van 2 279,1 miljoen EUR, zijnde een nomi-
Deze ontvangsten bestaan uit een aantal toelagen die zijn
nale stijging van 5,18%.
opgenomen in de begrotingen van de hogere overheden.
Wij stippen nog aan dat het Vlaamse fonds over 2002 ver-
Onder deze toelagen is het Gemeentefonds – dat dateert
moedelijk sterk zal groeien (+7,52% nominaal). Deze uitzon-
uit 1860 – de belangrijkste. In het kader van de institutionele
derlijke stijging is het gevolg van de tegemoetkoming aan
hervormingen van ons land wordt het Gemeentefonds
de wensen van de Vlaamse gemeenten. De Vlaamse rege-
momenteel georganiseerd door de Gewesten.
ring voorzag immers een stijging tot 1 220 miljoen EUR in
Elk Gewest is aldus soeverein op het vlak van de bereke-
2002. Vanaf 2003 wil het Vlaamse Gewest de financiering
ning van de toelage voor de gemeenten die op zijn grond-
van de gemeenten die zich op haar grondgebied bevinden,
gebied liggen, alsook voor het vastleggen van de normen
herzien. De voorziene enveloppe aan deze besturen zal
voor verdeling tussen deze besturen. Er zijn ook drie
toenemen tot 1 545 miljoen EUR en zal bestaan uit de
gewestelijke dotaties uitgetrokken, zoals blijkt uit tabel 10.
1 220 miljoen EUR van het Gemeentefonds in 2002, uit een groeifactor (65 miljoen EUR), uit een nieuwe bijkomende do-
22
In 2001 hebben het Vlaamse, het Waalse en het Brusselse
tatie (30 miljoen EUR), uit het “Sociaal Impulsfonds” (100 mil-
Gewest dus in totaal een bedrag van 2 166,6 miljoen EUR
joen EUR) en uit het “Investeringsfonds” (130 miljoen EUR).
D
E
G E M E E N T E N
TABEL 10
Evolutie van de dotaties van het Gemeentefonds in de begrotingen van de Gewesten en het Rijk (in duizenden EUR) Gemeentefonds
Speciale dotatie voor de Stad Brussel
Vlaams Gewest
Waals Gewest
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
1993
1 886 966
70 724
921 817
725 807
168 617
1994
1 951 145
73 426
961 282
746 135
170 303
1995
2 002 533
74 641
989 492
764 702
173 699
1996
2 039 395
74 938
1 017 008
776 155
171 294
1997
2 089 594
78 483
1 042 938
783 914
184 259
1998
2 124 993
77 938
1 064 058
798 341
184 656
1999
2 155 159
77 963
1 082 368
806 492
188 337
2000
2 187 487
79 623
1 103 250
811 727
192 886
2001
2 250 397
83 790
1 134 452
834 410
197 745
2002
2 361 288
82 201
1 219 722
856 539
202 826
1993
3,75
1,13
4,34
1,77
10,78
1994
3,40
3,82
4,28
2,80
1,00
1995
2,63
1,65
2,93
2,49
1,99
1996
1,84
0,40
2,78
1,50
-1,38
1997
2,46
4,73
2,55
1,00
7,57
1998
1,69
-0,69
2,03
1,84
0,22
1999
1,42
0,03
1,72
1,02
1,99
2000
1,50
2,13
1,93
0,65
2,42
2001
2,88
5,23
2,83
2,79
2,52
2002
4,93
-1,90
7,52
2,65
2,57
Nominale groei (in %)
Bovenop dit eerste gewestelijk luik voorziet de bijzondere
goederen (“dode hand”). In 2001 bedroeg deze dotatie
wet betreffende de financiering van de Gemeenschappen
33 miljoen EUR. Voor 2002 wordt ook een krediet van
en Gewesten in een federale component van het Ge-
33,5 miljoen EUR in de begroting van Binnenlandse Zaken
meentefonds via een speciale dotatie aan de Stad Brussel,
ingeschreven.
rekening houdend met de specifieke kosten waarmee deze stad, gezien haar statuut van hoofdstad, geconfronteerd
In het Brussels Gewest kunnen de gemeenten die in grote
wordt. In 2001 beloopt deze dotatie 83,8 miljoen EUR, d.i.
financiële moeilijkheden verkeren, profiteren van een inspan-
een nominale stijging van 5,23% in vergelijking met 2000.
ning die de Gewestregering voor hen heeft gedaan en die
In de begroting van de minister van Binnenlandse Zaken
geconcretiseerd wordt via het regionaal fonds voor de her-
bedraagt deze dotatie 82,2 miljoen EUR voor het boekjaar
financiering van de gemeentelijke thesaurieën, waarvan de
2002.
dotatie in 2001 8,2 miljoen EUR bedroeg en voor 2002 werd vastgesteld op 10,1 miljoen EUR.
Naast het Gemeentefonds, waarvan de componenten
Bovendien zullen de Brusselse gemeenten die een Neder-
zopas werden besproken, ontvangen bepaalde gemeenten
landstalige schepen of een Nederlandstalige OCMW-
meer bescheiden dotaties en tegemoetkomingen.
voorzitter hebben, vanaf 2002 kunnen gebruik maken van extra middelen die in het kader van de Lombardakkoorden
Zo wordt er op federaal vlak een speciaal krediet toegekend
worden toegekend. Het budget voor deze eerste bijzondere
als compensatie voor het verlies aan inkomsten als gevolg
dotatie bedraagt 24,8 miljoen EUR. Ten slotte zal de
van de gemeentelijke opcentiemen op de onroerende voor-
Brusselse regering een tweede bijzondere dotatie van
heffing die niet geheven werden op openbare onroerende
11,9 miljoen EUR aan de gemeenten toekennen.
23
D
E
G E M E E N T E N
Wat de Waalse gemeenten betreft, kunnen de gemeenten
Voor 2002 wijzen de begrotingsvooruitzichten, verkregen op
met financiële moeilijkheden rekenen op de steun van
basis van onze enquête, op een nominale stijging van de fis-
het Centre Régional d’Aide aux Communes (CRAC). Het
cale ontvangsten met 4,62% (+2,77% reëel). Op gewestelijk
Waalse Gewest heeft daartoe in 2001 een dotatie van
niveau is deze stijging sterker uitgesproken voor de Brusselse
38,42 miljoen EUR uitgetrokken. Voor 2002 bedraagt de in
gemeenten (+6,44%) dan voor de Vlaamse (+4,67%) en de
de begroting ingeschreven dotatie 39,7 miljoen EUR.
Waalse gemeenten (+3,71%).
In het kader van het “tonusplan”, dat over de periode 2001-2005 steun wil verlenen aan gemeenten in moeilijk-
Om de evolutie van deze ontvangsten te begrijpen, dient
heden, werden voor de periode 2001-2002 twee luiken
men te weten dat ze niet uniform zijn en dat ze gewoonlijk
inzake tegemoetkoming uitgewerkt. Zo werd in juli 2001
in twee categorieën worden ingedeeld: de aanvullende
het eerste luik verwezenlijkt via de uitkering van bijna
belastingen op belastingen die geheven worden door ande-
40 miljoen EUR aan 262 gemeenten. Het tweede luik
re overheden en de belastingen die rechtstreeks door de
omvat een extra tegemoetkoming die via het CRAC wordt
gemeenten worden geïnd.
toegekend aan de gemeenten waarvan het tekort eigen
Tabel 11 bevat de nauwkeurige verdeling van de fiscale ont-
dienstjaar meer dan 12,5 EUR per inwoner bedraagt.
vangsten van de gemeenten tussen deze twee categorieën
Deze toestand moet worden bekrachtigd via een rapport
van belastingen.
van een bedrijfsrevisor. Het Waalse Gewest heeft aldus in 2002 een bedrag van 38,5 miljoen EUR uitgetrokken om
De aanvullende belastingen op door andere
dit “tonusplan” voort te zetten.
overheden geheven belastingen Het betreft aanvullende belastingen op belastingen die door
DE GEMEENTELIJKE FISCALITEIT – BEGROTINGEN 2001 EN
de hogere overheden worden geheven. Diezelfde overheden
VOORUITZICHTEN 2002
hebben tot taak deze belastingen in de plaats van de gemeenten te innen en hun de opbrengst ervan over te
TABEL 11
De gemeenten hebben altijd over fiscale prerogatieven be-
maken. De twee voornaamste aanvullende belastingen zijn
schikt, die in de Grondwet van ons land zijn ingeschreven. In
deze op de personenbelasting en deze op de onroerende
de praktijk vormen de fiscale ontvangsten de belangrijkste
voorheffing. In de begrotingen 2001 vertegenwoordigen ze
bron van ontvangsten voor de gemeenten. In 2001 vertegen-
79,5% van de totale fiscale ontvangsten.
woordigen deze ontvangsten 5 054,4 miljoen EUR en dragen
Er bestaan andere aanvullende belastingen (bijv. de aanvul-
zodoende voor 44,34% bij aan de totale ontvangsten.
lende belasting op de belasting op voertuigen enz.), maar ze
Ten opzichte van de begrotingen 2002 stijgen deze ontvang-
vormen slechts 2% van de totale fiscale ontvangsten.
sten nominaal met 4,94% (+2,39% reëel). Op het niveau van
De aanvullende belastingen vertegenwoordigen aldus de
de Gewesten is de toename van de fiscale ontvangsten ster-
grootste categorie van belastingen van de gemeenten.
ker voor de Waalse gemeenten (+6,5%) dan voor de Vlaamse
Tussen 2000 en 2001 stegen de aanvullende belastingen op
(+4,48%) en de Brusselse gemeenten (+3,53%).
de onroerende voorheffing en op de personenbelasting van
Voornaamste belastingontvangsten van de gemeenten – Begrotingen 2001(*) (in EUR per inwoner en in % van de totale belastingontvangsten) Vlaanderen Bedrag
Bedrag
Brussel %
Bedrag
Het Rijk %
Bedrag
%
Opcentiemen op de onroerende voorheffing
207,81
42,6
169,51
38,2
399,20
57,9
213,31
43,3
Aanvullende belasting op de personenbelasting
186,72
38,2
166,55
37,6
166,86
24,2
178,28
36,2
Overige belastingen Totaal aanvullende belastingen Eigen lokale belastingen Totaal belastingontvangsten (*) Extrapolatie op basis van 574 gemeentelijke begrotingen
24
Wallonië %
10,95
2,2
8,71
2,0
8,31
1,2
9,97
2,0
405,48
83,1
344,77
77, 8
574,37
83, 3
401,56
81, 5
82,70
16,9
98,56
22,2
115,06
16,7
90,91
18, 5
488,18
100, 0
443,33
100, 0
689,43
100, 0
492,47
100, 0
D
E
G E M E E N T E N
TABEL 12
Frequentietabel van de wijzigingen van de gemeentelijke aanslagvoet voor de onroerende voorheffing en die voor de aanvullende personenbelasting
Soort gemeentebelasting
Aard van de wijziging (1)
Onroerende voorheffing
-
-
-
0
0
0
+
+
+
Personenbelasting
-
0
+
-
0
+
-
0
+
Dienstjaar 1995
0
6
1
8
446
10
8
61
49
Dienstjaar 1996
0
4
0
6
431
10
9
84
45
Dienstjaar 1997
0
5
0
10
492
36
2
34
10
Dienstjaar 1998
6
4
0
13
544
3
2
13
4
Dienstjaar 1999
17
15
1
31
508
2
5
8
2
Dienstjaar 2000
1
11
1
20
531
20
1
4
0
Dienstjaar 2001(2)
2
2
0
7
399
16
5
73
85
(1) Dalende (-) gelijkblijvende (0) en stijgende (+) aanslagvoet
(2) Volledige databank betreffende aanslagvoeten begrotingen 2001
377,96 EUR per inwoner naar 391,58 EUR per inwoner, d.i.
Zo verhoogden 85 gemeenten de aanslagvoet van de aan-
een nominale stijging van 3,60%.
vullende belasting op de personenbelasting en op de onroe-
Deze toename is echter niet gelijkmatig voor de diverse
rende voorheffing. Tevens verhoogden 89 gemeenten de
Gewesten en veel groter voor de Waalse gemeenten
aanslagvoet van een van hun aanvullende belastingen en lie-
(+5,24%) dan voor de Vlaamse (+3,30%) en Brusselse
ten ze de andere ongewijzigd. Bijgevolg heeft bijna 30% van
gemeenten (+1,53%).
de gemeenten in 2001 hun fiscale druk opgevoerd via de
Tabel 12 verduidelijkt ons de stijging van deze ontvang-
opcentiemen. In 2000 had slechts 4,5% van de gemeenten
sten.
dit gedaan. Voor 2002 hebben 453 gemeenten ons hun verschillende
Ten opzichte van de voorgaande begrotingsjaren heeft een
aanslagvoeten meegedeeld via ons enquêteformulier. Daar-
belangrijk aantal gemeenten de aanslagvoet van hun diverse
van hebben 65 gemeenten hun aanslagvoeten voor de aan-
aanvullende belastingen opgetrokken.
vullende belasting op zowel de personenbelasting als de
GRAFIEK 6
Verhouding en evolutie van de verschillende soorten gemeentebelastingen volgens de begrotingen (in miljoenen EUR)
6 000
5 000
4 000
3 000
2 000
1 000
*
Opcentiemen op de onroerende voorheffing
Aanvullende personenbelasting
Andere opcentiemen en opdeciemen
Zelf geïnde gemeentebelastingen
* Extrapolatie op basis van 574 gemeentelijke begrotingen
25
D
E
G E M E E N T E N
onroerende voorheffing verhoogd en 83 gemeenten hebben
Uit de analyse van tabel 13 blijkt dat deze stijging zich voor-
hun aanslagvoet voor een van hun aanvullende belastingen
doet voor de gemeenten van de drie Gewesten (bij wijze
verhoogd en de andere ongewijzigd gelaten. 32,7% van de
van vergelijking bereikten de gemiddelde opcentiemen in
gemeenten van deze steekproef heeft dus in 2002 via de
2000 een piek van 2 151 voor de Vlaamse gemeenten, 2 300
aanvullende belastingen de fiscale druk doen toenemen.
voor de Waalse en 2 513 voor de Brusselse). Onze enquête 2002 toont aan dat, op een steekproef van 453
De toename van de opbrengst van deze aanvullende belas-
gemeenten, er 139 hun aanvullende belasting op de onroeren-
tingen past echter in een stijgende trend die zich sinds enkele
de voorheffing hebben verhoogd. Dit lijkt erop te wijzen dat de
jaren voordoet, zoals blijft uit grafiek 6.
stijging die in 2001 werd vastgesteld, zal worden voortgezet.
Na de aanvullende belastingen in het algemeen te hebben
Het aantal opcentiemen op de onroerende voorheffing is een
bestudeerd, kunnen we vervolgens het relatieve gewicht van
element dat de gemeenten in eigen handen hebben en dat
beide soorten ontvangsten in 2001 bekijken.
ze kunnen hanteren om de opbrengst van deze belasting te verhogen of te verlagen.
De aanvullende belasting op de onroerende voorheffing was
Naast dit element beïnvloeden nog drie andere factoren de
in 2001 goed voor een opbrengst van 213,31 EUR per inwo-
evolutie van deze ontvangsten zonder dat de gemeenten
ner, wat overeenstemt met 43,3% van de totale fiscale ont-
kunnen ingrijpen: het kadastraal inkomen, de door de
vangsten. Het is niet enkel de eerste aanvullende belasting,
Gewesten vastgestelde onroerende voorheffing en het tempo
maar ook de belangrijkste vorm van alle belastingontvangsten
waarin de onroerende voorheffing door de hogere overheid
voor de gemeenten. Het gewicht ervan is groter voor de
wordt ingekohierd en geïnd.
Brusselse gemeenten (57,9%) dan voor de Waalse (38,2%)
Een vertraging in de inkohiering en/of de inning van de onroe-
en Vlaamse gemeenten (42,6%).
rende voorheffing kan verschillen veroorzaken tussen de
Het overwicht van dit soort ontvangsten voor Brussel kan
bedragen die door de gemeenten in hun begroting werden
worden verklaard aan de hand van tabel 13, die ons een
ingeschreven en de werkelijk geïnde bedragen.
beeld geeft van het gemiddeld aantal opcentiemen voor de
Elk jaar wordt het bedrag van de opcentiemen dat nog dient te
gemeenten van elk Gewest en van de gemiddelde belasting-
worden doorgestort aan de gemeenten, vastgesteld op 31 ok-
grondslagen (uitgedrukt in EUR per inwoner) waarop deze
tober. Deze bedragen zijn vastgesteld per Gewest in tabel 14.
opcentiemen van toepassing zijn. Voor het dienstjaar 2001 bedragen de aanvullende belastinDe Brusselse gemeenten onderscheiden zich immers van de
gen die nog door de Belgische gemeenten moeten worden
overige gemeenten van het Rijk doordat én de gemiddelde
geïnd, 501,4 miljoen EUR, d.i. ongeveer 20 miljoen minder
belastinggrondslag én het gemiddeld aantal opcentiemen er
dan voor het begrotingsjaar 2000. In Vlaanderen is het
groter zijn.
bedrag van deze aanvullende belasting die de hogere overheid nog moet doorstorten aan de gemeenten, gevoelig klei-
In 2001 hebben 163 gemeenten hun aanvullende belasting
ner dan elders. Sinds het aanslagjaar 1999 wordt de
op de onroerende voorheffing verhoogd. Het betreft de
onroerende voorheffing voor de Vlaamse gemeenten door de
grootste stijging die sinds 1995 werd vastgesteld.
diensten van de Vlaamse Gemeenschap geïnd en doorgestort. Voor de gemeenten van de andere Gewesten, neemt
TABEL 13
Gemiddelde aanslagvoeten en gemiddelde belastinggrondslag voor gemeentelijke opcentiemen op de onroerende voorheffing – Begrotingen 2001 Vlaanderen (2) Wallonië Aantal opcentiemen
2 379
2 552
8,95
7,13
15,64
207,81
169,51
399,20
Waarde 100 opcentiemen Totale opbrengst in EUR per inwoner (1)
Brussel
2 322
(1) Extrapolatie op basis van 574 gemeentelijke begrotingen (2) Het aantal opcentiemen is gecorrigeerd voor de verdubbeling van de gewestelijke aanslagvoet in 1991
26
het Ministerie deze taak nog altijd op zich en dit parallel met haar eigen fiscale heffingen. De opbrengst van de aanvullende belasting op de personenbelasting bedraagt 178,28 EUR per inwoner in de begrotingen 2001. Deze aanvullende belasting vertegenwoordigt 36,2% van de fiscale ontvangsten van de gemeenten en vormt daarmee voor hen de tweede grootste categorie van belastingontvangsten.
D
E
G E M E E N T E N
TABEL 14
Nog te innen gemeentelijke opcentiemen op de onroerende voorheffing (1) (in duizenden EUR) Vlaanderen (2)
Wallonië
Brussel
Totaal
1993
60 610
43 828
70 055
174 493
1994
77 169
56 817
97 149
231 135
1995
59 445
52 727
84 656
196 828
1996
84 309
58 429
85 003
227 741
1997
62 370
58 181
68 567
189 118
1998
64 551
62 395
78 161
205 107
1999
88 473
42 191
81 507
212 171
2000
34 917
269 011
217 462
521 390
2001
22 137
262 371
216 882
501 390
(1) Verschil tussen de op 31 oktober vastgestelde rechten en de effectieve ontvangsten voor het betrokken jaar (2) Met ingang van het aanslagjaar 1999 wordt de onroerende voorheffing voor de Vlaamse gemeenten door de diensten van de Vlaamse Gemeenschap geïnd en doorgestort
Bij de Vlaamse gemeenten is het aandeel van dit soort belastingontvangsten groter (38,2%) dan bij de Waalse (37,6%) en
TABEL 15
Brusselse gemeenten (24,2%).
Gemiddelde aanslagvoeten en gemiddelde belastinggrondslag voor de aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting – Begrotingen 2001 Vlaanderen Wallonië
Net als voor de aanvullende belastingen op de onroerende voorheffing is de verklaring van dit verschil in Vlaanderen terug te vinden in tabel 15, die per Gewest de gemiddelde belastinggrondslag en de gemiddelde aanslagvoet voor deze belasting weergeeft.
Gemiddelde aanslagvoeten
6,79
7,27
6,71
27,50
22,91
24,87
186,72
166,55
166,86
Waarde 1% Totale opbrengst in EUR per inwoner(*)
Brussel
(*) Extrapolatie op basis van 574 gemeentelijke begrotingen
Zo is het grotere relatieve gewicht van de aanslagvoeten op de
heffing, ook afhankelijk van het tempo waarin de belastingen
personenbelasting in de Vlaamse gemeenten vooral te verkla-
door de hogere overheden worden ingekohierd en geïnd.
ren door het feit dat de gemiddelde belastinggrondslag er hoger is dan voor de gemeenten van de overige Gewesten
Tabel 16 geeft een beeld van de omvang van de opbrengst van
van het land. De gemiddelde aanslagvoet in Vlaanderen is min-
deze belasting die de gemeenten voor 2001 nog moeten innen.
der hoog dan in Wallonië en nauwelijks hoger dan in Brussel. In 2001 hebben 101 gemeenten hun aanvullende belasting
Voor 2001 is het nog te innen volume aan aanvullende belas-
op de personenbelasting verhoogd. Net als voor de opcen-
ting op de personenbelasting veel minder belangrijk dan in
tiemen op de onroerende voorheffing gaat het om de groot-
2000 (ongeveer 160 miljoen EUR minder). De gevolgen van
ste stijging sinds 1995.
deze snellere inkohiering en inning van de personenbelasting
De gemiddelde aanslagvoet van de aanvullende belasting
zijn zichtbaar voor de gemeenten van de drie Gewesten.
op de personenbelasting voor de Brusselse gemeenten is in 2001 stabiel gebleven in vergelijking met 2000 (6,71%), terwijl
Belastingen die rechtstreeks door de gemeenten
deze aanslagvoet opmerkelijk is gestegen zowel in
worden geïnd
Vlaanderen (6,79%, tegen 6,59% in 2000) als in Wallonië
Deze laatste categorie van belastingen onderscheidt zich
(7,27%, tegen 7,23% in 2000).
van de voorgaande door het feit dat ze belastingen omvat
Voor 2002 blijkt uit onze enquête dat 80 van de 453 gemeen-
die rechtstreeks door de gemeenten worden ingevoerd en
ten die terzake informatie hebben verstrekt, de aanslagvoet
geïnd en dit ingevolge hun bevoegdheid op fiscaal vlak.
van hun aanvullende belasting op de personenbelasting nog
Deze ontvangsten die eigen zijn aan elke gemeente, kun-
hebben verhoogd.
nen de vorm van een belasting aannemen indien ze dienen tot dekking van de gezamenlijke gemeentelijke uitgaven of
Hoewel de gemeenten hun aanslagvoet onder controle
van een retributie die geheven wordt als tegenprestatie voor
kunnen houden, blijven de ontvangsten uit de aanvullende be-
een geleverde dienst. Bovendien kunnen de gemeenten
lasting op de personenbelasting, evenals de onroerende voor-
deze belastingen invorderen via inkohiering of contant.
27
D
TABEL 16
E
G E M E E N T E N
Nog te innen aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting(*) (in duizenden EUR) Vlaanderen
Wallonië
Brussel
Totaal
1993
626 204
249 282
169 063
1 044 549
1994
603 422
240 829
176 029
1 020 280
1995
512 569
201 860
162 643
877 072
1996
430 492
166 014
131 334
727 840
1997
391 473
153 694
118 245
663 413
1998
346 010
140 333
101 736
588 078
1999
318 518
124 566
87 407
530 492
2000
221 278
109 239
55 992
386 509
2001
112 271
85 077
29 425
226 773
(*) Verschil tussen de op 31 oktober vastgestelde rechten en de effectieve ontvangsten voor het betrokken jaar
Deze belastingen vertegenwoordigen in 2001 een volume
Het gewicht van deze ontvangsten in vergelijking met het
van slechts 90,91 EUR per inwoner, d.i. 18,5% van de tota-
jaar voordien is dus groter geworden (65,6% van de gewo-
le fiscale ontvangsten die in de begrotingen zijn uitgetrok-
ne ontvangsten in 2000). Deze groep bestaat uit ontvang-
ken. De Waalse gemeenten heffen echter meer eigen
sten met een algemeen karakter (belastingen, fondsen enz.)
belastingen dan de overige Gewesten (22,2% voor het
die de gemeente naar eigen goedvinden kan aanwenden
Waalse Gewest, tegen 16,7% voor het Brusselse Gewest
voor de financiering van haar diverse activiteiten. Vanuit
en 16,9% voor het Vlaamse Gewest).
boekhoudkundig oogpunt illustreert het overwicht van deze post eveneens het principe van de eenheid van begroting,
Een intrinsiek kenmerk voor deze categorie van belastingen is
dat de specialisatie van de ontvangsten uitsluit. Behoudens
de verscheidenheid ervan. In de begrotingen komen evenwel
bepaalde specifieke inkomsten, moeten alle ontvangsten
zeven weerkerende categorieën voor:
aldus dienen om alle uitgaven te dekken.
- opbrengsten uit administratieve prestaties;
In vergelijking met het begrotingsjaar 2000 zijn deze ont-
- verhaalbelastingen;
vangsten nominaal met 5,24% gestegen en bedragen aldus
- belasting op de openbare hygiëne;
4 238 miljoen EUR in Vlaanderen, tegen 2 410,3 miljoen
- belasting op ondernemingen;
EUR in Wallonië en 951,8 miljoen EUR in Brussel.
- belasting op vertoningen en vermakelijkheden;
De Vlaamse gemeenten hebben immers een groter aandeel
- belastingen op het gebruik van het openbaar domein;
in deze ontvangsten (68,7%) dan de Waalse (65,2%) en
- diverse belastingen.
Brusselse gemeenten (62%). De tweede belangrijkste functionele groep betreft de ont-
FUNCTIONELE INDELING – BEGROTINGEN 2001
vangsten inzake onderwijs. In de begrotingen 2001 vertegenwoordigen
deze
ontvangsten
13,2%,
wat
een
Ten slotte, kunnen aan de hand van de functionele indeling
status-quo is ten opzichte van de toestand in 2000.
de ontvangsten van de gemeenten worden ondergebracht in
Om tegemoet te komen aan hun verplichting om een net
28 basisfuncties per activiteit waarop deze ontvangsten
van gemeentelijk basisonderwijs te organiseren, ontvangen
betrekking hebben.
de gemeenten van de Gemeenschappen aanzienlijke toela-
Door het samenbrengen van deze functies krijgt men 9 homo-
gen om de personeels- en werkingskosten van dit net te
gene categorieën waarin de ontvangsten kunnen worden
financieren.
ondergebracht. Het resultaat van deze indeling voor de ont-
Op gewestelijk vlak zijn deze ontvangsten verhoudings-
vangsten van de begrotingen 2001 bevindt zich in grafiek 7.
gewijs belangrijker voor Brussel (17,9%) dan voor Wallonië (16,5%) en Vlaanderen (10,1%).
De “niet-toewijsbare ontvangsten” vormen de belangrijkste
28
functionele groep van ontvangsten, met 66,7% van het
De ontvangsten die voorkomen in de groep “economie”
totaal volume aan gewone ontvangsten van de gemeenten.
vertegenwoordigen 8,2% van de totale ontvangsten en zijn
D
E
G E M E E N T E N
GRAFIEK 7
Functionele indeling van de ontvangsten volgens activiteit – Begrotingen 2001*
3% 2% 2% 13%
66%
8% 1% 2% 3%
11 399 miljoen EUR
Niet-toewijsbare uitgaven
Economie
Algemeen bestuur
Onderwijs
Veiligheid
Cultuur – Erediensten
Verkeer
Sociale hulp – Gezondheidszorg Openbare reinheid – Stedenbouw
* Extrapolatie op basis van 574 gemeentelijke begrotingen
grotendeels afkomstig van participaties van de gemeenten in
In de begrotingsboekhouding wordt de financiële gezondheid
diverse intercommunales, waaronder die voor energievoorzie-
van een gemeente doorgaans beoordeeld door het berekenen
ning. Deze ontvangsten zullen dus zeer sterk beïnvloed wor-
van de begrotingssaldi, d.w.z. het verschil tussen de ontvang-
den door de komende liberalisering van de energiemarkt.
sten en de uitgaven. Aangezien de gemeenteboekhouding het begrotingsjaar opsplitst in een gewone dienst en een buitenge-
De overige 11,94% aan ontvangsten wordt verdeeld over de
wone dienst, worden de saldi dus in elk van beide gevallen
andere functionele groepen, met dien verstande dat hun
berekend. Zoals wij in het kaderartikel hierna toelichten, is onze
gewicht nooit hoger ligt dan 2,6% (dat is het geval voor de
analyse beperkt tot de saldi van de gewone dienst.
groep “algemeen bestuur”) van de totale gewone ontvangsten.
De algemene boekhouding vult de begrotingsboekhouding aan via analyse-elementen waarmee de impact van het gemeentebeleid op het vermogen wordt beoordeeld.
VERGELIJKING BEGROTINGEN – REKENINGEN 2000 In dit gedeelte maken wij eerst een korte analyse van de Net als voor de uitgaven blijkt uit de vergelijking tussen de
informatie die we halen uit de balansen van de gemeenten
begrotingen en de rekeningen voor het jaar 2000 dat er ver-
en bestuderen wij daarna de saldi van de gewone dienst.
schillen bestaan tussen de ontvangsten die zijn ingeschreven in de begrotingen, welke meestal ondergewaardeerd zijn, en de werkelijke ontvangsten van de Belgische gemeenten.
DE EINDBALANSEN 2000
Voor de 562 gemeenten waarvoor wij de begrotingsrekenin-
BALANSSTRUCTUUR
gen voor het jaar 2000 hebben ontvangen, beliepen de werkelijke gewone ontvangsten 10 852,8 miljoen EUR, terwijl er
Aan de hand van ingezamelde gemeentebalansen kunnen
in de initiële begrotingen een bedrag van 10 720,7 miljoen
we aanvullende informatie verstrekken over de nationale
EUR was uitgetrokken, wat neerkomt op een verhouding
toestand van de gemeentefinanciën op het einde van 2000.
van 101,2%.
Aan de hand van de 561 balansen die ons door de lokale overheden werden bezorgd, kunnen wij deze analyse maken. De balans is een document uit de algemene boek-
FINANCIËLE TOESTAND
houding van de gemeenten, die in 1995 werd ingevoerd om deze laatste een instrument voor de synthese van hun ver-
De financiële toestand van de Belgische gemeenten wordt
mogenstoestand te bezorgen.
bekeken vanuit twee complementaire invalshoeken. De gemeenten zijn immers verplicht om een dubbele boek-
De balans is dus een momentopname van de vermogens-
houding te hebben, namelijk een begrotingsboekhouding
toestand van de gemeente op een welbepaalde datum. De
en een algemene boekhouding.
balans behelst twee begrippen: het actief en het passief.
29
D
E
G E M E E N T E N
DE ACTIEVE WAARDEN DEFINITIE EN KENMERKEN De actieve waarden komen in de balans voor in stijgende volgorde van liquiditeit (de liquiditeit is de mogelijkheid om het tegoed of het recht om te zetten in geld). De activa zijn "vast" of "vlottend" naar gelang van de periode dat ze in het bezit zijn van de gemeente. De "vaste activa" blijven gedurende een lange periode in het bezit van de gemeente en omvatten met name de immateriële vaste activa, de materiële vaste activa, de financiële vaste activa, de door de gemeente toegekende investeringstoelagen en de door de gemeente toegekende langetermijnkredieten. De tegoeden op korte termijn of "vlottende activa" omvatten met name de voorraden, de vorderingen op minder dan één jaar, de verrichtingen voor derden, de beleggingen op minder dan één jaar, de beschikbare waarden en de overlopende rekeningen van het actief. LIJST VAN DE ACTIEVE WAARDEN De immateriële vaste activa bestaan vooral uit plannen van aanleg en studies aangevraagd door de gemeente. Het betreft gedematerialiseerde goederen met een gebruiksduur van meer dan één jaar. De materiële vaste activa daarentegen, zijn "tastbare" goederen die op lange termijn in het bezit blijven van de gemeente (gronden, gebouwen, wegen, kunstwerken, waterlopen en -oppervlakken, meubilair en rollend materieel, vaste activa in aanbouw, goederen in erfpacht en leasinggoederen). De toegekende investeringstoelagen zijn voor de begunstigden slechts definitief verworven naarmate de volledig of gedeeltelijk via deze toelagen verworven vaste activa worden gebruikt (of afgeschreven). In de algemene boekhouding zijn ze opgenomen als vorderingen op lange termijn. De toegekende toelagen kunnen dus worden gelijkgesteld met leningen waarvan de terugbetalingen eeuwigdurend worden uitgesteld. De eigendomsoverdracht van de toela-
30
gen komt in de praktijk neer op een vermindering van de toelagen, waardoor de vorderingen op lange termijn worden omgezet in lasten van het dienstjaar overeenkomstig het tempo van de afschrijvingen die worden toegepast op de gesubsidieerde vaste activa. De toegekende kredieten en leningen vormen vorderingen op lange termijn ten aanzien van de begunstigden van de leningen. Deze vorderingen worden verminderd naar gelang van de terugbetalingstranches die in de leningcontracten zijn overeengekomen. De deelnemingen zijn beleggingen op meer dan één jaar die door de gemeente worden gedaan in de vorm van effecten (aandelen, obligaties, kasbons enz.). De geldelijke borgstellingen op meer dan één jaar die door de gemeente worden gestort, worden eveneens ondergebracht in de rubriek deelnemingen. De rubriek vorderingen op maximum één jaar omvat met name de debiteuren, de overige vorderingen en de terugvorderingen van de terugbetalingen. De debiteuren bestaan uit de belastingplichtigen, alsook de daaraan verbonden dubieuze vorderingen. De overige vorderingen omvatten de te innen belastingen en aanvullende belastingen, de te ontvangen toelagen, de te ontvangen leningen, de te ontvangen rente… alsook de daarmee verband houdende dubieuze vorderingen. De terugvorderingen van de terugbetalingen van leningen stemmen overeen met de aflossingen van geleende kapitalen waarvan de reële last gedragen wordt door derden. De financiële rekeningen bestaan met name uit de thesauriebeleggingen en de lopende betalingen. Eveneens in deze rubriek vindt men de kredietopeningen die door de financiële instellingen worden toegestaan. Een kredietopening wordt omgezet in een langetermijnschuld ten belope van het daadwerkelijk opgenomen bedrag, hetzij bij de opneming van de laatste kapitaalschijf die beschikbaar werd gesteld aan de gemeente, hetzij zodra de contractuele opnemingsperiode beëindigd is.
Het actief omvat alle tegoeden en rechten van de gemeen-
Op basis van onze steekproef zouden de gemeenten
te, terwijl het passief betrekking heeft op de middelen die
op 31 december 2000 een gemiddeld vermogen van
aan de gemeente ter beschikking zijn gesteld (eigen midde-
4 426,80 EUR per inwoner hebben opgebouwd. Gelet op
len en schulden). De begrippen actieve en passieve waar-
het heterogene karakter van de gemeentelijke sector, heeft
den worden in bovenstaand kaderartikel toegelicht.
dit bedrag evenwel een louter indicatieve waarde.
D
E
G E M E E N T E N
DE PASSIEVE WAARDEN DEFINITIE EN KENMERKEN De passiva worden in de balans ondergebracht in stijgende volgorde van opeisbaarheid. Ze bestaan uit de eigen middelen en de schulden. De eigen middelen omvatten het beginkapitaal, de reserves, de resultaten van de voorgaande dienstjaren, de gekapitaliseerde resultaten, de ontvangen investeringstoelagen of nog de voorzieningen voor risico's en lasten. De schulden omvatten de schulden op lange en korte termijn, de verrichtingen voor derden of de overlopende rekeningen van het passief. Het begrip "permanent kapitaal" heeft betrekking op alle middelen op lange termijn van de gemeente (eigen middelen + langlopende schulden).
de gekapitaliseerde resultaten. Krachtens een ministerieel besluit zouden de gekapitaliseerde resultaten kunnen worden opgenomen in de rekening beginkapitaal. De reserves worden aangelegd bij het afsluiten van de rekening via inhoudingen op de boni van het dienstjaar volgens een beslissing van de gemeenteraad. De ontvangen investeringstoelage is voor de gemeente slechts definitief verworven naarmate de volledig of gedeeltelijk via deze toelage verkregen vaste activa gebruikt worden (d.w.z. afgeschreven). De algemene boekhouding registreert een boeking in het eigen vermogen. De eigendomsoverdracht van de toelage komt in de praktijk neer op een vermindering van de toelage, waardoor deze laatste wordt omgezet in een opbrengst van het dienstjaar in het tempo van de afschrijvingen die worden toegepast op de gesubsidieerde vaste activa.
LIJST VAN DE PASSIEVE WAARDEN Op de rekening beginkapitaal werd enkel een bedrag geboekt naar aanleiding van het eerste jaar waarin de nieuwe boekhouding is toegepast, toen de beginbalans werd opgemaakt. Ze werd verkregen door bij de aanvankelijke inventaris de passiva in mindering te brengen van de activa. Een ministerieel besluit kan echter het bedrag van het beginkapitaal wijzigen. De rubriek resultaten omvat de eindresultaten die verkregen werden in de loop van het jaar (resultaat van het lopend dienstjaar), het voorgaande jaar (resultaat van het voorgaande dienstjaar) en van de jaren daarvoor (resultaten van de vorige dienstjaren). De goedgekeurde mali of boni worden overgeboekt naar
Het aanleggen van voorzieningen voor risico's en kosten heeft tot doel om het aandeel van de lasten die betrekking hebben op een bepaald dienstjaar te boeken bij dit dienstjaar, terwijl de facturering van de kosten slechts tijdens een later dienstjaar plaatsheeft. De schulden op meer dan één jaar omvatten de leningen die door de gemeente voor haar rekening of voor rekening van derden werden aangegaan, de erfpachten, de leasing, de overheidsleningen en de ontvangen geldelijke borgstellingen (op meer dan één jaar). Zijn opgenomen in de rubriek schulden op maximum één jaar de schulden die in de loop van het jaar vervallen, de schulden ten aanzien van de leveranciers, alsook de belasting- en loonschulden.
Uit tabel 17 blijkt immers dat er belangrijke verschillen zijn
Naar het voorbeeld van de tendensen die wij hebben waar-
inzake het vermogen van gemeenten van verschillende
genomen bij het onderzoek van de gewone uitgaven van de
grootte. Met 6 749,52 EUR per inwoner vertonen de ge-
gemeenten op basis van hun omvang, zijn het dus de klein-
meenten met het kleinst aantal inwoners een vermogens-
ste gemeenten (minder dan 5 000 inwoners) en de grootste
niveau per hoofd dat 52,5% boven het gemiddelde ligt. Het
(meer dan 100 000 inwoners) die een atypisch vermogens-
gemiddeld vermogen per inwoner van gemeenten met een
niveau vertonen. Ongetwijfeld speelt ook de bevolkings-
bevolking tussen 5 000 en 100 000 inwoners schommelt
dichtheid hierin gedeeltelijk een rol. De spreiding van de
tussen 3 761,12 en 4 300,28 EUR. Het gemiddeld vermo-
bevolking kan immers meerkosten veroorzaken, met name
gen stijgt opnieuw (6 275,79 EUR) zodra de bevolking meer
inzake wegennet, ruimtelijke ordening of watervoorziening,
dan 100 000 inwoners telt.
waardoor in verhouding tot het aantal inwoners omvangrijke
31
D
TABEL 17
E
G E M E E N T E N
Vermogen van de gemeenten volgens het aantal inwoners, toestand einde 2000 Aantal gemeenten van de steekproef
in duizenden EUR
Actief in EUR per inwoner
minder dan 5 000 inwoners
84
1 922 066
6 749,52
56
5 000 tot minder dan 10 000 inwoners
157
5 002 524
4 300,28
149
10 000 tot minder dan 15 000 inwoners
125
5 988 922
3 905,99
259
15 000 tot minder dan 20 000 inwoners
66
4 615 400
3 994,04
378
20 000 tot minder dan 30 000 inwoners
62
5 613 082
3 761,12
506
30 000 tot minder dan 50 000 inwoners
40
5 569 199
3 920,41
656
50 000 tot minder dan 100 000 inwoners
19
5 633 748
4 195,75
1 085
8
9 529 081
6 275,79
1 712
561
43 874 022
4 426,80
341
meer dan 100 000 inwoners Nationaal
GRAFIEK 8
Bevolkingsdichtheid inwoners per km2
Structuur van de balans in %, steekproef van 561 gemeenten, toestand einde 2000 100% 80%
Beginkapitaal
60%
Onroerend en roerend patrimonium
Andere eigen middelen
40%
Andere vaste activa
Schulden op lange termijn
20%
Vlottende activa
Schulden op korte termijn
0% ACTIVA
PASSIVA
infrastructuur noodzakelijk is in deze domeinen. Zelfs een
De vaste activa worden doorgaans volledig gefinancierd
zeer hoge bevolkingsdichtheid kan aanvullende infrastruc-
door het eigen vermogen en gedeeltelijk door de schuld op
tuur nodig maken voor het beheer van situaties die ontstaan
lange termijn. Deze laatste twee posten vormen samen het
uit de bevolkingsconcentratie en de aantrekkingskracht van
permanent vermogen van de gemeenten. Het vermogen
centrumsteden.
van de gemeenten zit dus grotendeels in vaste activa, veelal publieke goederen. Hierbij bedraagt het eigen vermogen
Wat leren ons de verschillende balansposten over de finan-
gemiddeld twee derde van het balanstotaal, wat op de
ciële toestand van de Belgische gemeenten eind 2000? De
financiële onafhankelijkheid van de gemeenten wijst.
vaste activa vertegenwoordigen gemiddeld 86,9% van de totale tegoeden, de vlottende activa zijn goed voor de ove-
FINANCIËLE ANALYSE
rige 13,1% van het balanstotaal. Op de passiefzijde zien wij dat het eigen vermogen 68% van het totale vermogen ver-
Op basis van de beschikbare balansgegevens vallen reeds
tegenwoordigt. De overige 32% zijn schulden. Het begin-
een aantal ratio's af te leiden die een indicatie geven over de
kapitaal (39,7%) vormt in deze context voornamelijk de
financiële toestand van de gemeenten. We maken hierbij een
rekenkundige tegenwaarde van de geïnventariseerde netto-
onderscheid tussen de ratio's die uitsluitend de liquiditeit
activa en heeft, in tegenstelling tot wat gangbaar is voor
("werkkapitaal", "current ratio", "quick ratio") en de solvabiliteit
bedrijven, niet de betekenis van ingezameld kapitaal, maar
("dekkingsgraad van de schulden met eigen middelen")
wel van gemeentelijk vermogen dat in de loop der jaren
meten, alsook een ratio die het effect van het gemeentelijk
werd opgebouwd.
beleid op het vermogen nagaat ("autofinancieringsgraad").
Voor meer gedetailleerde gegevens over de gezamenlijke
32
balans van de steekproef verwijzen wij de lezer naar tabel XI
Het werkkapitaal is de financiële veiligheidsmarge waarover
in de bijlage.
een gemeente beschikt om haar kortetermijnverplichtingen
D
E
G E M E E N T E N
na te komen. Het wordt berekend door de vaste activa af te
bedragen gemiddeld 2,1 keer het kapitaal van derden op
trekken van het permanent vermogen of door de korteter-
31 december 2000, d.i. onveranderd ten opzichte van eind
mijnpassiva af te trekken van de vlottende activa. Een positief
1999. Hoewel deze ratio sterke gelijkenissen vertoont met
bedrag aan werkkapitaal betekent dat de vaste activa volle-
voornoemde ratio van de financiële onafhankelijkheid, vormt
dig met het permanent vermogen werden gefinancierd. Een
zij toch niettemin een interessante indicator, omdat zij het
overschot aan permanent vermogen kan dienen als buffer
vermogen meet van de gemeente om al haar schuldeisers
om het verschil in innings- en betalingstermijnen te overbrug-
terug te betalen. De analyse van de solvabiliteit dient echter
gen. Een positief bedrag aan werkkapitaal is dus een eerste
genuanceerd te worden door het feit dat de post kapitaal
indicator van een veilige financiële positie. Een te groot werk-
die deel uitmaakt van het eigen vermogen, sterk beïnvloed
kapitaal zou echter kunnen wijzen op een gebrek aan even-
werd door de waardering van de activa bij de staat van de
wicht in de schuldstructuur van de gemeente. Eind 2000 leek
nieuwe gemeenteboekhouding in 1995.
gemiddeld nog 8,05% van het permanent vermogen beschikbaar te zijn als financiële marge, d.i. een verhouding die
Naast de ratio's die vooral de financiële beschikbaarheid
lichtjes daalt ten opzichte van een jaar voordien (8,42%).
van de middelen meten, kan uit de huidige balansgegevens een relevante indicator worden afgeleid die meer specifiek
Ook de current ratio gaat na of er van een veilige financiële
informatie levert over de algemene financiële toestand van
positie kan worden gesproken door de vlottende activa te
de gemeenten. De gemiddelde zelffinancieringsgraad geeft
vergelijken met de passiva op korte termijn. De vlottende
de algemene impact aan van de dagelijkse werking van de
activa zijn in de steekproef gemiddeld 2,4 keer groter dan
gemeenten op het vermogen. Het doel van het gemeentelij-
de schulden die binnen het jaar moeten worden afgelost. Er
ke beheer bestaat er immers in het opgebouwde vermogen
kan overigens worden vastgesteld dat de current ratio, net
te vergroten of minstens in stand te houden.
als het werkkapitaal, dus tussen 1999 en 2000 is gedaald.
De reserves en de resultaten vertegenwoordigden eind
Een current ratio kleiner dan 1 wijst er echter op dat het
2000 gemiddeld 16,06% van het totale vermogen. Deze
werkkapitaal negatief is, wat betekent dat de vaste activa
ratio kwam eind 1999 uit op 14,85%. De verbetering van
voor een deel gefinancierd worden via kortetermijnschuld en
de gemiddelde zelffinancieringsgraad van de gemeenten die
dat de huidige vlottende activa niet volstaan om de schul-
reeds sedert 1995 wordt vastgesteld, wordt dus opnieuw
den op korte termijn te dekken. Deze toestand gold in 2000
bevestigd. Wij stelden evenwel een negatieve zelffinancie-
voor 23 gemeenten, tegen 14 een jaar voordien.
ringsgraad vast voor 10 gemeenten. Voor deze laatste zijn de reserves dus ontoereikend om het negatieve resultaat
Een mogelijke solvabiliteitsindicator is de "dekkingsgraad
van het dienstjaar of de verliezen uit het verleden te com-
van de schulden met eigen middelen": de eigen middelen
penseren.
TABEL 18
Ratio's op basis van de balansgegevens (toestand einde 1999 en 2000)
Aantal gemeenten
LIQUIDITEIT Werkkapitaal (1) Current ratio (2) Quick ratio (3) SOLVABILITEIT Eigen vermogen/schulden VERMOGENSOPBOUW Zelffinancieringsgraad (4)
1999
2000
571
561
Ratio's
Aantal gemeenten met een negatieve indicatie
Ratio's
Aantal gemeenten met een negatieve indicatie
8,42% 2,514 2,625
13 14 13
8,05% 2,389 2,491
22 23 20
2,119
17
2,121
15
14,85%
9
16,06%
10
(1) Financiële marge bepaald door verschil tussen vlottende activa en kortetermijnschulden plus verrichtingen voor derden en overlopende rekeningen uitgedrukt als aandeel van het permanente vermogen (eigen vermogen plus langetermijnschulden) (2) Vlottende activa in verhouding tot de kortetermijnschulden plus verrichtingen voor derden en overlopende rekeningen (3) Toetsing van liquiditeit zoals bij current ratio maar zonder de overlopende rekeningen (4) Aandeel van de resultaten plus reserves in het totale vermogen
33
D
E
G E M E E N T E N
SPECIFIEKE KENMERKEN VAN DE SALDI VAN DE LOKALE OVERHEDEN In tegenstelling tot de federale Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten hebben de lokale overheden niet het systeem van één enkele begroting aangenomen, maar een budgettaire boekhouding behouden waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen de gewone en de buitengewone dienst. De saldi die de lokale overheden noteren op de begroting en de begrotingsrekening, vertonen dan ook volgende specifieke kenmerken: - in deze studie komen enkel saldi voor die betrekking hebben op de gewone dienst, d.w.z. saldi verkregen op basis van de weerkerende ontvangsten en uitgaven (noodzakelijk voor de normale en dagelijkse werking van de lokale overheden). Hierbij wordt dus geen rekening gehouden met de buitengewone ontvangsten en uitgaven, die een impact hebben op de toestand van het gemeentevermo-
SALDI VAN DE BEGROTINGSREKENINGEN 2000
gen. Het saldo van de buitengewone dienst is van weinig betekenis, omdat de buitengewone uitgaven noodzakelijk gedekt moeten worden door buitengewone ontvangsten (zoals inkomsten uit leningen) die in de begroting zijn ingeschreven; - behalve de rentelasten van de schuld omvatten de gewone uitgaven ook de aflossingen. Bijgevolg kunnen de saldi van de lokale overheden niet worden beschouwd als netto te financieren saldi. Om die redenen stemt het gezamenlijk opgegeven saldo van de lokale overheden niet overeen met de netto-evolutie van de schuld van de lokale sector. Men onderscheidt twee soorten saldi: het saldo van het eigen dienstjaar, dat enkel slaat op de ontvangsten en uitgaven van het betrokken dienstjaar, en het totale saldo of het saldo algemeen totaal, dat ook nog de verrichtingen van de vorige dienstjaren en de overboekingen omvat.
worden uitgevoerd voor dezelfde gemeenten die sinds 1998 in onze databank zijn opgenomen. Over de periode 1998-
Na de vermogenstoestand van de Belgische gemeenten op
2000 bevinden zich 548 gemeenten in dat geval, namelijk
basis van de balansen te hebben bestudeerd, spitsen wij
291 gemeenten in Vlaanderen, 239 in Wallonië en 18 in
ons nu toe op de studie van de saldi teneinde de hartslag
Brussel, zijnde respectievelijk 94,5%, 91,2% en 94,7% van
van de gemeentefinanciën te meten.
het totaal aantal gemeenten in deze drie Gewesten. De
Traditioneel worden de saldi zowel op basis van de rekenin-
grote steden zijn in deze steekproef vertegenwoordigd.
gen als aan de hand van de begrotingen geanalyseerd. Bij de interpretatie van deze gegevens dient men dus goed te
Na het record dat in 1997 werd bereikt door de extra
beseffen dat er tussen beide soorten documenten een fun-
inkomsten als gevolg van de verkoop van de Dexia-aande-
damenteel verschil bestaat.
len, zijn de rekeningsaldi van onze 548 gemeenten voor het
De saldi van de rekeningen hebben betrekking op een
eigen dienstjaar gedaald tot een dieptepunt van 59,4 mil-
concrete financiële realiteit, terwijl de begrotingssaldi verkre-
joen EUR in 1999, d.i. een jaar vóór de gemeenteraadsver-
gen worden op basis van ramingen van wat de ontvangsten
kiezingen. De gemeenten met een tekort zijn gestegen van
en uitgaven tijdens een begrotingsjaar zullen zijn.
69 in 1998 naar 144 in 1999, wat neerkomt op een toena-
De begrotingssaldi geven dus doorgaans een pessimisti-
me van 108,7%.
scher beeld dan de rekeningsaldi.
In 2000 zijn de rekeningsaldi van deze gemeenten gestegen tot 281 miljoen EUR, d.i. een klim van 373%. Nog eens 22
EIGEN DIENSTJAAR
gemeenten vertonen een positief saldo. Wanneer men de analyse doortrekt naar de Gewesten, stel-
34
De 562 gemeenten waarvoor wij over de begrotingsrekenin-
len we vast dat de progressie algemeen is.
gen beschikken, laten voor het eigen dienstjaar een positief
In Wallonië wordt het rekeningsaldo van het gewone dienst-
saldo van 292,9 miljoen EUR zien.
jaar positief met 101,6 miljoen EUR, tegen –10,6 miljoen
Op een minder grote steekproef van gemeenten stijgt dit
EUR in 1999. In Brussel evolueert het saldo eveneens naar
resultaat duidelijk in vergelijking met 1999. 437 gemeenten
het evenwicht en komt uit op –7,6 miljoen EUR, tegen
vertonen aldus een overschot op de rekeningen 2000, tegen
–14,7 miljoen EUR in 1999.
421 in 1999. Deze stijging geldt voor elk van de Gewesten.
Voor deze twee Gewesten lijkt er zich sinds 1998 een ver-
Om elk effect inzake volume te elimineren, moet de analyse
betering af te tekenen.
D
E
G E M E E N T E N
TABEL 19
Rekeningsaldi 1997-2000 – Eigen dienstjaar (in duizenden EUR) 1997
1998 Saldo
1999
Aantal
Saldo
Aantal
Aantal
569
1 466 243
508
442 861
8
-21 895
71
-233 563
577
1 444 348
579
209 298
572
301
875 199
281
308 071
1
-571
25
-17 204
302
874 628
306
252
486 853
4
-1 411
256
2000
Saldo
Aantal
Saldo
421
292 284
437
474 071
151
-229 040
125
-181 116
63 244
562
292 955
226
190 932
240
290 470
73
-104 663
56
-97 107
290 867
299
86 269
296
193 363
217
110 663
187
85 903
188
162 326
38
-173 814
68
-94 232
60
-55 095
485 442
255
-63 151
255
-8 329
248
107 231
16
104 192
10
24 127
8
15 449
9
21 275
3
-19 913
8
-42 545
10
-30 145
9
-28 913
19
84 279
18
-18 418
18
-14 696
18
-7 638
Het Rijk Gemeenten met een overschot Gemeenten met een tekort Totaal Vlaanderen Gemeenten met een overschot Gemeenten met een tekort Totaal Wallonië Gemeenten met een overschot Gemeenten met een tekort Totaal Brussel Gemeenten met een overschot Gemeenten met een tekort Totaal
ALGEMEEN TOTAAL
Het aantal gemeenten met een overschot algemeen totaal is dus uiteraard groter dan voor het eigen dienst-
Het saldo algemeen totaal vertoont twee specifieke ken-
jaar.
merken in vergelijking met het saldo eigen dienstjaar. Enerzijds houdt dit saldo eveneens rekening met de resul-
Op basis van de 562 gemeenterekeningen die wij voor
taten voor de voorgaande dienstjaren en met de overboe-
het jaar 2000 in ons bezit hebben, zijn er 536 gemeen-
kingen. Anderzijds bestaat er met betrekking tot de
ten met een gecumuleerd overschot van 1 404,4 miljoen
gemeenteboekhouding een verplichting om terzake een
EUR. Ten opzichte van 1999 zijn er verhoudingsgewijs
sluitend saldo te hebben.
meer gemeenten met een tekort algemeen totaal in de
TABEL 20
Rekeningsaldi 1997-2000 – Algemeen totaal (in duizenden EUR) 1997
1998
1999
2000
Aantal
Saldo
Aantal
Saldo
Aantal
Saldo
Aantal
Saldo
566
1 458 165
567
1 484 518
550
1 300 793
536
1 404 447
11
-17 093
12
-36 227
22
-43 230
26
-35 605
577
1 441 072
579
1 448 291
572
1 257 563
562
1 368 842
301
889 512
305
939 300
294
804 144
289
916 485
1
-298
1
-2 757
5
-2 420
7
-3 211
302
889 214
306
936 543
299
801 724
296
913 274
250
371 527
248
376 257
241
358 889
232
369 423
6
-3 853
7
-9 074
14
-21 612
16
-9 747
256
367 674
255
367 183
255
337 277
248
359 676
15
197 127
14
168 961
15
137 761
15
118 540
4
-12 942
4
-24 396
3
-19 198
3
-22 647
19
184 185
18
144 565
18
118 563
18
95 893
Het Rijk Gemeenten met een overschot Gemeenten met een tekort Totaal Vlaanderen Gemeenten met een overschot Gemeenten met een tekort Totaal Wallonië Gemeenten met een overschot Gemeenten met een tekort Totaal Brussel Gemeenten met een overschot Gemeenten met een tekort Totaal
35
D
GRAFIEK 9
E
G E M E E N T E N
Evolutie van de rekeningsaldi 1996-2000 (in % van de gewone ontvangsten)
20% 15% 10% 5% 0% 1996
1997
1998
Saldo eigen dienstjaar
1999
2000
Saldo algemeen totaal
muleerd overschot met 111,3 miljoen EUR toeneemt.
BEGROTINGSSALDI 2001 EN VOORUITZICHTEN 2002 – TOESTAND OP NATIONAAL VLAK
Om elk effect inzake volume te elimineren, moet ook hier
EIGEN DIENSTJAAR
steekproef (4,6%, tegen 3,8% in 1999), terwijl het gecu-
de analyse worden uitgevoerd voor de 548 gemeenten waarvan de rekeninggegevens sinds 1998 in onze data-
Op basis van de bedragen die in de gemeentebegrotingen voor
bank zijn opgenomen.
2001 zijn ingeschreven, vertoont het gecumuleerd saldo voor het
Zodoende is over de periode 1998-2000 het aantal
eigen dienstjaar een tekort van 312,1 miljoen EUR, tegen een
gemeenten die in deze steekproef zijn opgenomen en die
tekort van 71,3 miljoen EUR in de begrotingen 2000, d.i. een stij-
voldoen aan de verplichting om voor het algemeen totaal
ging van nagenoeg 240,8 miljoen EUR tussen deze twee jaren.
een sluitend saldo te hebben, voortdurend afgenomen. In
Tussen 2000 en 2001 zijn de gewone uitgaven immers nomi-
2000 vertonen 523 gemeenten een gecumuleerd over-
naal met 5,71% toegenomen, terwijl de ontvangsten slechts
schot van 1 379,3 miljoen EUR, tegen 528 in 1999 en 536
met 3,56% zijn gestegen. De snellere stijging van de begro-
in 1998.
tingsuitgaven moest leiden tot een toename van het begro-
In absolute cijfers neemt het gecumuleerd overschot
tingstekort van de gemeenten. Terwijl het tekort in 2000
van de gemeenten met een batig saldo toe in vergelij-
slechts 0,6% van de gewone ontvangsten bedroeg, stijgt
king met het vrij zwakke peil van 1999 (1 265,9 miljoen
deze verhouding dus naar 2,7% in 2001.
EUR), d.w.z. één jaar voor de laatste gemeenteraads-
TABEL 21
verkiezingen.
Deze verslechtering van het gecumuleerd begrotingssaldo
Wat de Gewesten betreft, is deze vermindering algemeen,
tijdens de laatste drie jaar staat echter in contrast met de
met uitzondering van het Brusselse Gewest, waar het aan-
verbetering van de gecumuleerde rekeningsaldi tussen
tal gemeenten met een tekort ongewijzigd blijft tussen
1999 en 2000.
1999 en 2000.
De rekeningen en begrotingen hebben immers een zeer
In Wallonië is de stijging van het aantal gemeenten met
verschillend doel.
een tekort algemeen totaal het grootst, namelijk van 7 in
Terwijl het rekeningsaldo een financiële realiteit weerspiegelt, is
1998 naar 15 in 2000.
het begrotingssaldo enkel gebaseerd op een raming van ont-
Begrotingssaldi 1999-2001 en vooruitzichten 2002 – Eigen dienstjaar (in duizenden EUR) Aantal
Aantal
2000 Saldo
Aantal
2001 (1) Saldo
Aantal
2002 (2) Saldo
Gemeenten met een overschot
353
96 031
344
123 243
227
56 529
299
136 444
Gemeenten met een tekort
236
-162 210
245
-194 510
362
-368 646
290
-324 053
Totaal
589
-66 179
589
-71 267
589
-312 117
589
-187 609
(1) Extrapolatie op basis van 574 gemeentelijke begrotingen
36
1999 Saldo
(2) Extrapolatie op basis van onze enquête 2002
D
E
G E M E E N T E N
GRAFIEK 10
Evolutie van de begrotingssaldi 1998-2002 (in % van de gewone ontvangsten) 8 6 4 2 0 -2 -4 1998
Saldo eigen dienstjaar
1999
2000
Saldo algemeen totaal
2001
(1)
2002
(2)
(1) Extrapolatie op basis van 574 gemeentelijke begrotingen (2) Extrapolatie op basis van onze enquête 2002
vangsten en uitgaven. Het verschil tussen deze twee soorten
Aangezien deze resultaten gebaseerd zijn op een extrapolatie
saldi moet dus uiterst voorzichtig worden geïnterpreteerd.
van de gegevens van de 473 formulieren die ons werden teruggestuurd, dienen ze voorzichtig te worden geïnterpreteerd.
Zo stijgt het aantal gemeenten met een tekort van 245 in 2000 naar 362 in 2001, d.i. een toename van ca. 48%. Deze 362
ALGEMEEN TOTAAL
gemeenten vertonen een gecumuleerd tekort van 368,6 miljoen EUR. Op basis van de begrotingen en sinds 1999 is het
Op basis van de begrotingen 2001 die de Belgische
aantal gemeenten met een tekort voortdurend toegenomen.
gemeenten ons hebben bezorgd, stellen we een daling van
Na 2000 hebben de Belgische gemeenten dus geen verbete-
het gecumuleerd saldo algemeen totaal vast. Dit laatste
ring kunnen brengen in hun financiële toestand, in tegenstelling
vertoont een overschot van 471,7 miljoen EUR, tegen
met hetgeen gewoonlijk het geval is na een verkiezingsjaar.
643,4 miljoen EUR het jaar voordien, wat overeenstemt met een nominale daling van dit overschot met 26,67%.
Welk resultaat mag men in 2002 verwachten?
De sterke stijging van het gecumuleerd tekort voor het eigen
De cijfers die wij op basis van onze jaarlijkse enquête bij de
dienstjaar in 2001 ligt grotendeels aan de basis van deze ver-
589 Belgische gemeenten hebben verkregen, kunnen ons
slechtering van het saldo algemeen totaal, dat nog slechts 4,1%
iets meer vertellen over de toekomstige ontwikkeling van de
van de gewone ontvangsten beloopt, tegen 5,8% in 2000.
begrotingssaldi.
Het aantal gemeenten met een tekort stijgt bijgevolg van 8 in
In tegenstelling met de trend die de jongste drie jaar werd
2000 naar 17 in 2001. Deze 17 gemeenten vertonen een
vastgesteld, blijkt het gecumuleerd begrotingssaldo van de
gecumuleerd tekort van 88,9 miljoen EUR.
Belgische gemeenten in 2002 te verbeteren. Het tekort zou teruglopen in vergelijking met het jaar voordien en uitkomen
Voor 2002 mogen we op basis van de geëxtrapoleerde resul-
op 187,6 miljoen EUR. Deze verbetering heeft dus twee
taten van onze enquête bij de gemeenten aannemen dat het
onderliggende consequenties.
begrotingssaldo algemeen totaal nog verder zal dalen, namelijk
Enerzijds zou het gecumuleerd saldo voor het eigen dienst-
tot 469,7 miljoen EUR. Deze daling zal vermoedelijk minder uit-
jaar nog slechts –1,6% van de gewone ontvangsten verte-
gesproken zijn dan in 2001. Hoewel het aantal gemeenten met
genwoordigen, wat echter meer is dan de resultaten voor
een tekort wellicht tot 36 zal stijgen, zou het aantal gemeenten
de jaren 1998 tot 2000.
met een batig saldo immers een gemiddeld overschot per
Anderzijds zou het aantal gemeenten met een begrotings-
gemeente vertonen dat hoger is dan in 2001 (1,083 miljoen
overschot stijgen tot 299, tegen 227 in 2001.
EUR per gemeente in 2002, tegen 0,980 miljoen EUR in 2001).
Er is echter een schaduwzijde: de gemeenten met een nadelig saldo zullen wellicht een hoger gemiddeld tekort per
De analyse van de begrotingssaldi zou niet volledig zijn zon-
gemeente vertonen dan in 2001 (1,117 miljoen EUR, tegen
der de aandacht te vestigen op de verschillen tussen de
1,018 miljoen EUR in 2001).
Gewesten. Dat gebeurt in het laatste hoofdstuk.
37
D
TABEL 22
E
G E M E E N T E N
Begrotingssaldi 1999-2001 en vooruitzichten 2002 – Algemeen totaal (in duizenden EUR)
Gemeenten met een overschot Gemeenten met een tekort Totaal
Aantal
1999 Saldo
Aantal
2000 Saldo
Aantal
2001 (1) Saldo
Aantal
582
623 227
585
652 767
572
560 704
553
598 972
7
-35 482
4
-9 341
17
-88 936
36
-129 255
589
587 745
589
643 426
589
471 768
589
469 717
(1) Extrapolatie op basis van 574 gemeentelijke begrotingen
2002 (2) Saldo
(2) Extrapolatie op basis van onze enquête 2002
BEGROTINGSSALDI 2001 EN VOORUITZICHTEN 2002 – GEWESTELIJKE VERSCHILLEN
Uit dit resultaat blijkt dat 106 gemeenten nog een gecumuleerd overschot van 39,5 miljoen EUR laten zien, terwijl de overige gemeenten (65,6% van het totaal aantal gemeenten
VLAAMSE GEMEENTEN
in Vlaanderen) een gecumuleerd tekort van 221,2 miljoen EUR laten optekenen.
Voor het eigen dienstjaar vertonen de Vlaamse gemeenten
TABEL 23
een tekort van 181,7 miljoen EUR in 2001, tegen een tekort
Voor het algemeen totaal vertonen de 308 Vlaamse gemeen-
van 51,6 miljoen EUR in 2000. In 1998 was het gecumuleerd
ten nog steeds een gecumuleerd overschot van ongeveer
begrotingssaldo van de Vlaamse gemeenten nog positief.
311 miljoen EUR. Parallel met de nationale trend is het begro-
Pas vanaf het begrotingsjaar 1999 zijn de begrotingen niet
tingssaldo algemeen totaal ook in Vlaanderen teruggelopen,
meer in evenwicht. De toestand lijkt te verslechteren.
zij het minder sterk (–5,77% nominaal). Deze terugval wordt
Vlaamse gemeenten – Begrotingssaldi 1999-2001 en vooruitzichten 2002 Eigen dienstjaar en Algemeen totaal (in duizenden EUR) Aantal
1999 Saldo
Aantal
2000 Saldo
Aantal
2001 (1) Saldo
Aantal
2002 (2) Saldo
Eigen dienstjaar Gemeenten met een overschot
157
62 926
138
71 813
106
39 510
153
94 979
Gemeenten met een tekort
151
-96 527
170
-123 418
202
-221 224
155
-133 941
Totaal
308
-33 601
308
-51 605
308
-181 714
308
-38 962
306
313 468
307
330 565
305
311 941
294
318 922
2
-1 775
1
-451
3
-884
14
-2 976
308
311 693
308
330 114
308
311 057
308
315 946
Algemeen totaal Gemeenten met een overschot Gemeenten met een tekort Totaal
(1) Extrapolatie op basis van 574 gemeentelijke begrotingen
GRAFIEK 11
(2) Extrapolatie op basis van onze enquête 2002
Vlaamse gemeenten – Evolutie van de begrotingssaldi 1998-2002 (in miljoenen EUR)
Saldo eigen dienstjaar
Saldo algemeen totaal
(1) Extrapolatie op basis van 574 gemeentelijke begrotingen (2) Extrapolatie op basis van onze enquête 2002
38
D
E
G E M E E N T E N
gekenmerkt door een groter aantal gemeenten met een
slechts 25% gemeenten met een tekort in 2000. De stijging
tekort algemeen totaal (3 in 2001, tegen slechts 1 in 2000),
van het aantal gemeenten met een tekort is dus veel groter
maar ook door een daling van het gecumuleerd overschot
in Wallonië (+122,7%) dan in Vlaanderen (+18,8%).
van de overige gemeenten (1,022 miljoen EUR per gemeente
Na in 2000 een positieve waarde van 12,7 miljoen EUR te
in 2001, tegen 1,076 miljoen EUR in 2000).
hebben bereikt, is het saldo van de 262 Waalse gemeenten in 2001 negatief met 67,7 miljoen EUR.
Voor het begrotingsjaar 2002 brengt onze jaarlijkse enquête, waarvan de representativiteit in het begin van dit hoofdstuk
Voor het algemeen totaal is het gecumuleerd saldo nog altijd
werd besproken, aan het licht dat deze trend zou kunnen
positief, namelijk 172,8 miljoen EUR. Ook in Wallonië wordt
omslaan. Aldus zouden de saldi eigen dienstjaar opnieuw
het algemeen totaal gekenmerkt door een daling van het
naar een evenwicht kunnen evolueren, terwijl het gecumu-
gecumuleerd saldo, namelijk met 28,61% nominaal. Hoewel
leerd overschot algemeen totaal opnieuw zou kunnen stijgen.
alle gemeenten sinds 1998 voldeden aan de wettelijke verplichting inzake het evenwicht voor het algemeen totaal, stel-
WAALSE GEMEENTEN
len we vast dat 7 gemeenten daar in 2001 niet meer in slagen en een gecumuleerd tekort van 26,3 miljoen EUR laten zien.
Voor het eigen dienstjaar onderscheiden de saldi van de Waalse gemeenten zich niet van de nationale trend.
Ook hier kunnen de resultaten van onze enquête ons iets
In 2001 vertonen 56% van de Waalse gemeenten een
meer vertellen over de evolutie van de financiën van de
gecumuleerd begrotingstekort van 84 miljoen EUR, tegen
Waalse gemeenten in 2002.
TABEL 24
Waalse gemeenten – Begrotingssaldi 1999-2001 en vooruitzichten 2002 Eigen dienstjaar en algemeen totaal (in duizenden EUR) 1999 Saldo
Aantal
187
28 561
196
47 411
75
-36 948
66
-34 734
262
-8 387
262
12 677
262
232 147
262
0
0
0
262
232 147
262
Aantal
2000 Saldo
2001 (1) Saldo
Aantal
115
16 375
142
40 804
147
-84 029
120
-124 264
262
-67 654
262
-83 460
241 988
255
199 088
250
236 897
0
7
-26 333
12
-60 142
241 988
262
172 755
262
176 755
Aantal
2002 (2) Saldo
Eigen dienstjaar Gemeenten met een overschot Gemeenten met een tekort Totaal Algemeen totaal Gemeenten met een overschot Gemeenten met een tekort Totaal
(1) Extrapolatie op basis van 574 gemeentelijke begrotingen
GRAFIEK 12
(2) Extrapolatie op basis van onze enquête 2002
Waalse gemeenten – Evolutie van de begrotingssaldi 1998-2002 (in miljoenen EUR)
Saldo eigen dienstjaar
Saldo algemeen totaal
(1) Extrapolatie op basis van 574 gemeentelijke begrotingen (2) Extrapolatie op basis van onze enquête 2002
39
D
E
G E M E E N T E N
Zo zou het gecumuleerd saldo eigen dienstjaar verder ver-
van 63,4 miljoen EUR, tegen 9 gemeenten in 2000 (voor
slechteren en in 2002 uitkomen op –83,5 miljoen EUR.
een tekort van 36,4 miljoen EUR), d.i. een stijging met 44%
Aangezien het aantal gemeenten met een tekort daalt ten
van het aantal gemeenten die voor het eigen dienstjaar een
opzichte van 2001, kan deze vooruitgang enkel verklaard
onevenwicht vertonen.
worden door een toename met 81,15% van het gemiddeld tekort per gemeente met een nadelig saldo eigen dienstjaar.
Voor het algemeen totaal bedraagt het gecumuleerd
Voor het algemeen totaal zouden in 2002 12 gemeenten de
begrotingssaldo van de Brusselse gemeenten een tekort
wettelijke verplichting inzake evenwicht niet meer kunnen
van nagenoeg 12 miljoen EUR. In vergelijking met 2000
nakomen.
is dit saldo dus gedaald met 83,4 miljoen EUR, namelijk met 116,9% nominaal. Dit resultaat is voor rekening van
BRUSSELSE GEMEENTEN
7 gemeenten (namelijk 37% van de Brusselse gemeenten) die een gecumuleerd tekort van 61,7 miljoen EUR
TABEL 25
Voor het eigen dienstjaar vertoont het gecumuleerd begro-
vertonen.
tingssaldo van de Brusselse gemeenten in 2001 opnieuw
Uit de resultaten van onze enquête over de gemeentelijke
een tekort, namelijk 62,7 miljoen EUR. Met uitzondering van
financiën zou ten slotte blijken dat de saldi voor zowel het
het begrotingsjaar 1997, waarin een batig saldo kon wor-
eigen dienstjaar als het algemeen totaal in 2002 opnieuw
den vastgesteld, werden de financiën van de Brusselse
verslechteren. Het aantal gemeenten met een tekort zou uit-
gemeenten gekenmerkt door een opeenvolging van tekor-
komen op 15 voor het eigen dienstjaar (78,9% van de
ten tijdens het laatste decennium.
Brusselse gemeenten) en op 10 voor het algemeen totaal
In 2001 vertonen 13 gemeenten een gecumuleerd tekort
(52,6% van de Brusselse gemeenten).
Brusselse gemeenten – Begrotingssaldi 1999-2001 en vooruitzichten 2002 Eigen dienstjaar en algemeen totaal (in duizenden EUR) Aantal
1999 Saldo
Aantal
2000 Saldo
Aantal
2001 (1) Saldo
Aantal
2002 (2) Saldo
Eigen dienstjaar Gemeenten met een overschot
9
4 545
10
4 019
6
645
4
661
Gemeenten met een tekort
10
-28 735
9
-36 358
13
-63 393
15
-65 848
Totaal
19
-24 190
19
-32 339
19
-62 748
19
-65 187
14
77 612
16
80 214
12
49 674
9
43 153
5
-33 707
3
-8 890
7
-61 719
10
-66 137
19
43 905
19
71 324
19
-12 045
19
-22 984
Algemeen totaal Gemeenten met een overschot Gemeenten met een tekort Totaal
(1) Extrapolatie op basis van 574 gemeentelijke begrotingen
GRAFIEK 13
(2) Extrapolatie op basis van onze enquête 2002
Brusselse gemeenten – Evolutie van de begrotingssaldi 1998-2002 (in miljoenen EUR)
Saldo eigen dienstjaar
Saldo algemeen totaal
(1) Extrapolatie op basis van 574 gemeentelijke begrotingen (2) Extrapolatie op basis van onze enquête 2002
40
D
E
P R O V I N C I E S
D e p ro v i n c i e s
De tien provincies nemen in 2002 voor 1 568,2 miljoen EUR uitgaven in hun begrotingen op. De Waalse provincies geven meer uit dan de Vlaamse. Personeel neemt, met 57% van het totaal, in de economische indeling het grootste deel van de uitgaven voor zijn rekening. Volgens de functionele indeling zijn onderwijs en algemeen bestuur de belangrijkste provinciale uitgavenposten, met respectievelijk 33% en 23%. De tien provincies boeken in 2002 1 557,6 miljoen EUR aan ontvangsten. Hier is de rubriek overdrachten, die onder meer de belastingontvangsten omvatten, met bijna 90% van het totaal, de belangrijkste rubriek. Bij de belastingen nemen de opcentiemen op de onroerende voorheffing aan belang toe. Het globale tekort op de begrotingen eigen dienstjaar loopt op, maar het saldo algemeen totaal blijft positief. Ten slotte merken we, zowel bij de uitgaven als bij de ontvangsten, uiteenlopende verschillen op tussen regio’s en provincies onderling, zeker als die bedragen omgerekend worden per inwoner.
De analyse van de provinciale financiën steunt op de door
tot 1 568,2 miljoen EUR zien, hetzij een toename met 3,7%
de provincieraden goedgekeurde begrotingen voor de jaren
ten opzichte van 2001.
2001 en 2002. De totale uitgaven van de Waalse provincies liggen hoger dan In 1995 werd de provincie Brabant opgesplitst in twee pro-
de Vlaamse. In 2001 bedroegen de Waalse provinciale uitgaven
vincies en werd terzelfder tijd het Brusselse Hoofdstedelijke
810 miljoen EUR, tegenover 703 miljoen EUR in Vlaanderen.
Gewest uit het provinciale systeem gelicht. Hierdoor komt
Voor 2002 komt het Waalse cijfer uit op 843 miljoen EUR,
het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest in deze studie over
tegenover 725 miljoen EUR in Vlaanderen. Dit regionale verschil
de provincies niet aan bod.
hangt nauw samen met de bijzondere uitgavenstructuur van de provincies en met het soort activiteiten die ze ontplooien.
De voorbije jaren blijft het debat over de rol en de bevoegdheden van de provincies levendig. Enkele provincies zijn
Grafiek 14 toont de economische uitsplitsing van de provin-
verder gegaan dan het debat en hebben bepaalde
ciale uitgaven in 2001. Hieruit blijkt dat het leeuwendeel ervan
bevoegdheden gewijzigd. In de toekomst zal deze evolutie
bestemd is voor de post personeel (57%). 16% gaat naar de
aanhouden, wat de nodige gevolgen voor de provinciale
werkingskosten en 15% naar de schuld. De overdrachten
financiën met zich mee zal brengen.
nemen ten slotte 12% van de uitgaven voor hun rekening. Het overwicht van de post personeel hangt uiteraard samen
DE UITGAVEN
met het belang van arbeidsintensieve taken zoals onderwijs, algemeen bestuur, cultuur en erediensten in de provincie-
BEGROTINGEN 2001 EN 2002
begrotingen.
De uitgaven van de tien Belgische provincies bedroegen
De personeelsuitgaven zijn in Wallonië hoger dan in
volgens de begrotingen van 2001 voor het eigen dienstjaar
Vlaanderen, met respectievelijk 554,8 miljoen EUR en
1 512,9 miljoen EUR. Dat vertegenwoordigt een toename
314,3 miljoen EUR in 2001. Voor 2002 bedragen ze in de
van 5,8% tegenover het begrotingsjaar 2000. De initiële
Waalse provincies 577,0 miljoen EUR en 328,3 miljoen EUR
begrotingen voor 2002 laten een toename van de uitgaven
in Vlaanderen.
41
D
GRAFIEK 14
E
P R O V I N C I E S
Economische uitsplitsing van de provincieuitgaven – Begrotingen 2001 14,69% 57,29%
Personeel 11,26%
Werkingskosten Overdrachten 16,77%
Schuld
Het aandeel van de personeelsuitgaven in de totale provin-
De evolutie van de investeringen speelt eveneens een rol:
ciale uitgaven neemt in Wallonië geleidelijk toe. In 1998
na een toename van 19,6% in 2001, nemen de investerin-
bedroeg het 66,9%; in 2002 68,4%.
gen in de Vlaamse provincies volgens de begrotingen van 2002 maar met 3,6% toe. Aangezien de Waalse provincies
In Vlaanderen wegen de personeelsuitgaven minder zwaar
hun investeringen gevoelig optrekken (+27,6% in 2002), stij-
in het totale budget dan in Wallonië, niet alleen in absolute
gen hun schulduitgaven met 3,7% in 2002.
bedragen, maar ook als percentage van de totale provincie-
Maar de daling van de Vlaamse schulduitgaven zou nog
uitgaven.
meer uitgesproken zijn zonder een belangrijke boekhoud-
In 2001 daalden de personeelsuitgaven met 1,1 miljoen
kundige wijziging. Zo worden in de provincies Antwerpen,
EUR tegenover 2000. Daardoor nam het aandeel ervan in
Limburg en West-Vlaanderen in de begroting van 2002 de
de globale provinciale uitgaven af van 46,4% in 2000 tot
intrest- en aflossingslasten globaal opgenomen onder de
44,7% in 2001.
rubriek Algemene schuld en niet meer per afzonderlijke
Maar in 2002 treedt er een ommekeer op: de personeelsuit-
functie. In Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant gebeurt dit
gaven stijgen met 4,4%, waardoor hun aandeel in de globa-
nog op de vroegere manier. Zo zullen in eerstgenoemde
le uitgaven in 2002 op 45,3% uitkomt, wat nog altijd minder
drie provincies de intrest- en aflossingslasten van leningen
is dan de 47,4% in 1999.
die aangegaan zijn voor bijvoorbeeld onderwijs, onder de rubriek Algemene schuld geboekt worden. In de twee ande-
De uitgaven voor werking blijven zowel in Vlaanderen
re provincies worden deze lasten nog geboekt in de rubriek
(19,4% in 2002) als in Wallonië (14,2% in 2002) in vergelij-
Onderwijs. Dit leidt ertoe dat de jaar-op-jaarvergelijking van
king met de voorbije jaren vrij constant.
de uitgaven in Antwerpen, Limburg en West-Vlaanderen en bijgevolg voor het totaal van de Vlaamse provincies, met de
De uitgaven met betrekking tot de schuld omvatten de jaar-
nodige omzichtigheid geïnterpreteerd moet worden.
lijkse aflossingen van kapitaal en intresten van leningen die
Vlaanderen boekt in 2002 14,8 miljoen EUR meer schulduit-
de provincies hebben aangegaan. Ze slaan eveneens op de
gaven dan Wallonië. Het aandeel van de schulduitgaven in
eventuele financiële tegemoetkomingen in het tekort van
de globale uitgaven ligt in de Vlaamse provincies (16,1% in
intercommunales of instellingen van provinciaal belang.
2002) hoger dan in de Waalse (12,1% in 2002).
In 2001 stegen ze voor de 10 Belgische provincies samen
42
nog met 5,1%, maar in 2002 treedt er een daling op met
De overdrachten bestaan hoofdzakelijk uit subsidies aan
1,0% tot 218,5 miljoen EUR. De Vlaamse provincies liggen
verenigingen. Deze uitgaven zijn vooral bestemd voor socia-
aan de basis van deze evolutie: ze zagen in 2001 hun
le tegemoetkomingen, cultuur en economie. De vijf Vlaamse
schulduitgaven met 7,6% stijgen en boeken in 2002 een
provincies boekten in hun begrotingen voor deze post
daling met 4,7%. Dit is vooral te danken aan de daling van
128,1 miljoen EUR in 2001 en 139,4 miljoen EUR in 2002.
de langetermijnrente: in 2000 bedroeg de rente op OLO op
De vijf Waalse provincies voorzagen in 2001 voor 46,0 mil-
10 jaar gemiddeld 5,6%. In 2001 was ze gedaald tot een
joen EUR overdrachten; in 2002 is dit 44,5 miljoen EUR.
gemiddelde van 5,1%. De lagere rente verlaagt de begrote
Opmerkelijk is het verschil in belang van deze post tussen
lasten voor 2002.
beide regio’s: de overdrachten vertegenwoordigen 19,2% (in
D
E
P R O V I N C I E S
TABEL 26
Functionele indeling per Gewest van de uitgaven volgens activiteit – Begrotingen 2001 Vlaanderen
Wallonië
Nationaal
in duizenden EUR
in %
in duizenden EUR
in %
in duizenden EUR
in %
169 678
24,1
174 494
21,5
344 172
22,7
3 762
0,5
3 368
0,4
7 129
0,5
46 640
6,6
37 391
4,6
84 031
5,6
Algemeen bestuur Veiligheid Verkeer Economie
48 050
6,8
43 947
5,4
91 996
6,1
Onderwijs
170 997
24,3
334 064
41,2
505 062
33,4
Cultuur – Erediensten
148 265
21,1
60 219
7,4
208 484
13,8
Sociale voorzieningen
40 515
5,8
24 261
3,0
64 775
4,3
Gezondheidszorg
14 438
2,1
79 420
9,8
93 858
6,2
Milieuzorg
53 297
7,6
23 034
2,8
76 331
5,0
7 271
1,0
29 803
3,7
37 075
2,5
702 913
100,0
810 000
100,0
1 512 913
100,0
Niet-toewijsbare uitgaven Totale uitgaven
2002) van de totale Vlaamse provincieuitgaven, terwijl dit in
In 2002 blijft onderwijs de belangrijkste uitgavenpost in
Wallonië beperkt blijft tot 5,3% van het provinciale budget.
Wallonië (41,3% van het totaal), maar in Vlaanderen komt onderwijs met een aandeel van 21,7% pas op de tweede
Aangezien de provincies op verschillende terreinen actief
plaats. Dit is vooral te wijten aan de lagere uitgaven voor
zijn, kunnen de provincieuitgaven vanuit een tweede
hoger onderwijs.
invalshoek, namelijk een functionele indeling, geanalyseerd worden.
Algemeen bestuur stond in 2001, qua belang, zowel in
Tabel 26 geeft per Gewest deze functies weer, samengevat
Vlaanderen als Wallonië op de tweede plaats. Het nam op
tot negen grote activiteitscategorieën. Een gedetailleerde
nationaal vlak ongeveer een vijfde (22,7%) van de provin-
functionele indeling vindt u in tabel XIII van de bijlage.
ciale uitgaven, ofwel 344,2 miljoen EUR, in beslag. In 2002 wordt deze post in Vlaanderen de belangrijkste,
De stijging van de provinciale uitgaven in 2001 situeerde
met een aandeel van 26,6%. In Wallonië blijft Algemeen
zich vooral bij de posten Algemeen bestuur en Veiligheid in
bestuur, net als in 2001, op de tweede plaats steken, met
Vlaanderen en Onderwijs en Sociale voorzieningen in
een aandeel van 21,5% in de provinciale uitgaven.
Wallonië. In 2002 groeien in Vlaanderen de uitgaven voor de posten
Beleidsprioriteiten en -inspanningen kunnen erg uiteenlopen
Algemeen bestuur en Niet-toewijsbare uitgaven. In Wallonië
tussen de verschillende provincies. Het provinciaal onder-
stijgen de uitgaven voor alle posten, uitgezonderd milieu-
wijs is in een aantal Waalse provincies meer uitgebouwd
zorg. De grootste toename vindt plaats bij de Gezondheids-
dan in Vlaanderen, hetgeen de hogere onderwijsuitgaven in
zorg (+8,1%).
het zuidelijke landsgedeelte verklaart. Maar er zijn nog andere verschillen tussen noord en zuid.
Onderwijs en Algemeen bestuur zijn, zowel in Vlaanderen als in Wallonië, de belangrijkste uitgavenposten.
In de Vlaamse provincies hebben de rubrieken Cultuur en
Onderwijs stond in 2001 zowel in Vlaanderen (24,3% van
Erediensten (21,1% in 2001 en 17,2% in 2002) en Milieu-
het totaal) als in Wallonië (41,2%) op nummer een. Op
zorg (7,6% in 2001 en 6,4% in 2002) een groter gewicht
nationaal vlak vertegenwoordigt Onderwijs een derde van
dan in Wallonië. In Wallonië vertegenwoordigen de uitgaven
de uitgaven, ofwel 505 miljoen EUR.
voor Cultuur en Erediensten 7,4% (2001) en 7,5% (2002)
In 2001 gaven de Vlaamse provincies minder uit aan hoger
van de totale uitgaven. Milieuzorg komt in 2001 en 2002
onderwijs, terwijl de Waalse provincies meer middelen uit-
respectievelijk uit op 2,8% en 2,5%.
trokken voor het secundair onderwijs.
43
D
GRAFIEK 15
E
P R O V I N C I E S
Nettolasten per Gewest van de voornaamste activiteitsgroepen – Begrotingen 2001 (in EUR/inwoner)
Milieuzorg
Gezondheidszorg
Sociale voorzieningen
Cultuur – Erediensten
Onderwijs
Economie
Verkeer
Veiligheid
Algemeen bestuur
10
0
20
30
40
50
Wallonië Vlaanderen
De Waalse provincies geven in 2001 dan weer meer uit aan
Zowel in Vlaanderen als in Wallonië liggen de nettolasten in
Gezondheidszorg dan Vlaanderen: 79,4 miljoen EUR,
2001 het hoogst voor de rubriek Algemeen bestuur. In
tegenover 14,4 miljoen EUR. Uitgedrukt als percentage van
Wallonië komt dit neer op 48,22 EUR per inwoner. Voor
de totale provinciale uitgaven, besteedt Wallonië 9,8% aan
Vlaanderen bedraagt dit 26,67 EUR. Voor 2002 is het
Gezondheidszorg, terwijl dit in de Vlaamse provincies maar
Waalse cijfer 50,20 EUR, terwijl dit in Vlaanderen maar
2,1% bedraagt.
30,26 EUR bedraagt.
In 2002 stijgen de uitgaven voor Gezondheidszorg in
De rangschikking van de verschillende functionele posten
Wallonië tot 85,9 miljoen EUR, wat neerkomt op een
volgens nettolasten per inwoner geeft wellicht een realis-
aandeel van 10,2%. In Vlaanderen dalen de uitgaven
tischer beeld van het provinciale bestedingspatroon dan de
voor gezondheidszorg tot 6,2 miljoen EUR, wat amper 0,9%
absolute cijfers. Zo is de post Onderwijs, op nationaal vlak,
van de Vlaamse provinciale uitgaven vertegenwoordigt.
anderhalf keer groter dan de rubriek Algemeen bestuur, maar volgens de nettolasten per inwoner komt ze maar op
44
De nettolasten per inwoner (grafiek 15) nuanceren in
de tweede plaats in Wallonië en op de derde plaats in
belangrijke mate het vastgestelde uitgavenpatroon. De net-
Vlaanderen.
tolasten geven per rubriek het verschil tussen gedane uitga-
Zowel de personeelsuitgaven als de werkingskosten voor
ven en ontvangen inkomsten weer. De nettolasten komen
onderwijs worden immers grotendeels gesubsidieerd door de
dus overeen met de inspanning die de provincies zelf leve-
Gemeenschappen. In Wallonië financieren de provincies in
ren in een bepaald domein en waarvoor ze putten uit alge-
2001 netto gemiddeld 42,7% van de uitgaven voor onderwijs
mene ontvangsten zoals belastingen of de dotatie uit het
zelf, tegenover gemiddeld 30,7% in Vlaanderen. In 2002
Provinciefonds.
bedragen de percentages respectievelijk 42,4% en 24,2%.
D
E
P R O V I N C I E S
DE ONTVANGSTEN
2002 staat er voor 72,5 miljoen EUR aan prestatieonvangsten in de Waalse boeken, wat 8,6% van de totale onvang-
BEGROTINGEN 2001 EN 2002
sten vertegenwoordigt. Tabel XIV van de bijlage geeft een meer gedetailleerd over-
De ontvangsten geven de provincies de nodige financiële
zicht.
armslag – met het oog op het financieel evenwicht – om de De schuldontvangsten vinden hun oorsprong in schuldvor-
uitgaven voor de realisatie van hun taken te dekken.
deringen of in financiële activa van de provincies, zoals inDe tien provincies boekten op hun begrotingen 2001 voor
trest uit belegde kapitalen, dividenden van intercommunales
het eigen dienstjaar 1 505,4 miljoen EUR aan ontvangsten.
en terugbetaling van kredieten door particuliere of openbare
De begrotingen 2002 laten dit bedrag met 3,5% toenemen
instellingen.
tot 1 557,6 miljoen EUR.
Het aandeel van dit soort ontvangsten ligt hoger in de Vlaamse provincies dan in de Waalse: 6,1% in 2001 (5,7%
De provinciale ontvangsten kunnen opgesplitst worden in
in 2002) in het noorden, tegenover 3,7% (3,3% in 2002) in
drie deelcategorieën: prestaties, overdrachten en schuld.
het zuidelijke landsgedeelte.
Tabel 27 biedt hiervan een overzicht. De rubriek Overdrachten weegt met 89% van het totaal het zwaarst in de
Zoals eerder vermeld, vormen de overdrachten afkomstig
ontvangsten.
van andere openbare besturen, gezinnen en ondernemingen de belangrijkste financieringsbron voor de gewone wer-
De ontvangsten uit prestaties komen van diensten die de
king van de provincies. De rubriek Overdrachten staat in de
provincie verleent en van de lopende ontvangsten die pro-
Vlaamse provincies (in 2001) in voor 89,6% van de totale
vinciale goederen opbrengen, zoals de huuropbrengst van
ontvangsten (90,5% in 2002). In Wallonië komt dit percen-
gebouwen en gronden, exploitatieontvangsten uit de pro-
tage ongeveer overeen met het Vlaamse: 87,8% in 2001 en
vinciale diensten, houtkap, enz.
88,1% in 2002.
In 2001 vertegenwoordigden deze ontvangsten op nationaal vlak 6,6% van het totaal. In 2002 bedraagt dit aandeel
De ontvangsten uit overdrachten kunnen onderverdeeld wor-
6,4%.
den in drie subcategorieën: de dotaties uit het Provinciefonds,
In de vijf Vlaamse provincies bracht de rubriek Prestaties
de belastingontvangsten en de toelagen. Het Provinciefonds
30,2 miljoen EUR op in 2001, hetzij 4,3% van het totaal. In
en de fiscaliteit vormen samen 66% van de totale provinciale
2002 daalt dit aandeel zelfs tot 3,9%, wat overeenstemt
ontvangsten, ofwel 74% van de overdrachten.
met 27,7 miljoen EUR.
Het belang van deze ontvangsten met een algemeen
In de Waalse provincies is deze post belangrijker, zowel in
karakter, d.w.z. ontvangsten zonder een vooraf vastgeleg-
absolute als in relatieve bedragen: 68,6 miljoen EUR in
de vaste bestemming, toont aan dat de provincies een
2001, of 8,5% van de totale Waalse ontvangsten. Voor
grote mate van autonomie hebben op begrotingsvlak. Ze
TABEL 27
Uitsplitsing van de belangrijkste categorieën van provinciale ontvangsten – Begrotingen 2001 in duizenden EUR
Prestaties
in %
2002 in duizenden EUR
in %
Verschil 2001-2002 in duizenden EUR
in %
98 753
6,6
100 223
6,4
1 470
1,5
1 334 253
88,6
1 388 977
89,2
54 725
4,1
Fondsen
175 582
11,7
184 849
11,9
9 267
5,3
Belastingen
809 905
53,8
838 715
53,8
28 810
3,6
Toelagen
348 766
23,2
365 414
23,5
16 648
4,8
Overdrachten
Schuld Totale ontvangsten
72 375
4,8
68 359
4,4
-4 016
-5,5
1 505 380
100,0
1 557 559
100,0
52 180
3,5
45
D
E
P R O V I N C I E S
bepalen inderdaad voor een groot deel zelf hoe ze hun
In 2002 kent het Waalse Gewest 61% van het totale bedrag
middelen besteden en welke beleidsprioriteiten ze daarbij
voor fondsen toe, tegenover 39% voor Vlaanderen. In 2001
stellen.
bedroegen deze cijfers respectievelijk 60% en 40%.
De toelagen bestaan uit de werkingstoelagen voor het onderwijs en de terugbetaling van de leninglasten door de
De belastingontvangsten van de provincies stijgen in 2002
Gemeenschappen en de Gewesten. In tegenstelling tot de
met 3,6% tot 838,7 miljoen EUR. In 2001 boekten ze nog
dotaties uit het Provinciefonds en de belastingen hebben de
een toename met 10,6%. Op nationaal vlak vertegenwoor-
ontvangen toelagen wel een vooraf vastgelegde bestem-
digen de belastingen in 2002 53,8% van de provinciale ont-
ming.
vangsten. Voor de vijf Vlaamse provincies bedraagt dit aandeel 60,7%; voor de Waalse provincies 48,0%.
Door de stijging van de belastingontvangsten neemt in de
Na opsplitsing van de globale belastingontvangsten (tabel
Vlaamse provincies het gewicht van de overdrachten in de
28) blijkt dat de opcentiemen op de onroerende voorheffing,
totale ontvangsten toe ten koste van de rubrieken
met een aandeel van 81,4% in 2001 op nationaal vlak
Prestaties en Schulden.
(82,7% in 2002), de belangrijkste categorie vormen. In
Ook in Wallonië neemt het gewicht van de overdrachten
Vlaanderen is deze belasting in 2001 goed voor 77,2% van
toe, maar hier groeit de post Toelagen relatief sneller dan de
de fiscale ontvangsten (77,9% in 2002), terwijl dat in
Belastingen.
Wallonië 85,8% bedraagt (88,0% in 2002).
Volgens de begrotingen 2002 nemen, voor alle provincies
De andere belastingcategorieën werpen minder gewicht in
samen, de ontvangsten uit het Provinciefonds toe met 5,3%
de schaal. Bovendien vertonen ze erg uiteenlopende struc-
tot 184,8 miljoen EUR, na een daling met 10,6% in 2001. In
turele verschillen van gewest tot gewest en van provincie tot
2002 bedraagt in Vlaanderen de toename van deze ont-
provincie.
vangsten 2,2%, waardoor deze post op 71,7 miljoen EUR
TABEL 28
uitkomt. In de Waalse provincies noteren we een groei met
Zo innen de Vlaamse provincies, met uitzondering van
7,3% tot 113,1 miljoen EUR.
Vlaams-Brabant, een algemene provinciebelasting, die in
Het aandeel van dit fonds in de globale financieringsbron-
2001 overeenstemde met 19,7% van hun totale fiscale ont-
nen kwam in 2001 uit op 11,7%, om in 2002 toe te nemen
vangsten. Het belang van deze belasting in de totale fiscale
tot 11,9%. Toch blijft de trend dalend, aangezien deze
ontvangsten is het grootst in Oost-Vlaanderen en Limburg
rubriek in 1998 nog goed was voor 14,3% van de totale
(respectievelijk 31,3% en 28,6% in 2002) en het laagst in
ontvangsten.
West-Vlaanderen (11,4% in 2002).
Uitsplitsing van de belangrijkste categorieën van provinciale belastingontvangsten per Gewest – Begrotingen 2001 Vlaanderen in duizenden EUR Opcentiemen op de onroerende voorheffing
Nationaal
in %
in duizenden EUR
in %
in duizenden EUR
in %
322 044
77,2
337 073
85,8
659 118
81,4
Algemene provinciebelasting
81 991
19,7
0
0,0
81 991
10,1
Compenserende belasting op industrie
0
0,0
12 865
3,3
12 865
1,6
Belasting op drijfkracht
0
0,0
10 030
2,6
10 030
1,2
Belasting op de oppervlakte
0
0,0
5
0,0
5
0,0
Belasting op drankgelegenheden en verkooppunten van tabaksartikelen
0
0,0
2 164
0,6
2 164
0,3
Belasting op het milieu
0
0,0
3 966
1,0
3 966
0,5
Belasting op het gebruik van het openbaar domein Diverse belastingen Totaal
46
Wallonië
0
0,0
987
0,3
987
0,1
13 198
3,2
25 582
6,5
38 780
4,8
417 233
100,0
392 672
100,0
809 905
100,0
D
E
P R O V I N C I E S
Daarnaast kennen de Vlaamse provincies een derde cate-
ten. Zo heft Henegouwen (in 2002) een belasting op drijf-
gorie van fiscale ontvangsten, namelijk Diverse belastingen,
kracht, die goed is voor 4,9% van de provinciale belasting-
die 3,2% van de belastingontvangsten in 2001 voor hun
ontvangsten en is het met Luik de enige Belgische provincie
rekening namen. In deze rubriek vinden we bijvoorbeeld de
die dit soort belasting heft. Henegouwen is de enige provin-
belastingen op de jachtvergunningen, de provinciebelasting
cie met een belasting op oppervlakte, terwijl Luik als enige
op bedrijven, op aanplakborden, op het plaatsen van dag-
Belgische provincie een milieuheffing oplegt.
bladkiosken,… In West-Vlaanderen is de rubriek Diverse belastingen vrij
Grafiek 16 toont voor elke provincie de evolutie van de
belangrijk in vergelijking met de andere Vlaamse provincies.
belastingdruk per inwoner sinds 2000 en het aandeel van
De diverse belastingen leverden in 2001 12,3% van de
de opcentiemen op de onroerende voorheffing in de fiscale
West-Vlaamse belastinginkomsten op (11,9% in 2002).
ontvangsten.
Antwerpen en Oost-Vlaanderen hebben deze heffing niet
De opcentiemen op de onroerende voorheffing zijn in alle
ingevoerd.
provincies de belangrijkste fiscale ontvangst, maar het aandeel ervan in de globale belastingontvangsten schommelt in
In tegenstelling tot de Vlaamse provincies hergroeperen de
2002 tussen 68,7% in Oost-Vlaanderen, tot 95,9% in
Waalse provincies hun belastingen niet in een algemene
Vlaams-Brabant. Tussen 2000 en 2002 is het gewicht van
provinciebelasting, maar heffen ze uiteenlopende soorten
deze belasting in de globale provinciale fiscale ontvangsten
specifieke belastingen, die elk afzonderlijk een relatief laag
in zeven provincies toegenomen. In de provincies Luik en
bedrag opbrengen. Naast de post Diverse belastingen
Luxemburg blijft het aandeel van de opcentiemen vrij sta-
(6,5% van de totale Waalse fiscale ontvangsten in 2001),
biel. In Waals-Brabant treedt er een duidelijke daling van het
zijn de compenserende belasting op industrie (12,9 miljoen
belang van de opcentiemen op: in 2002 bedraagt het aan-
EUR of 3,3% van het totaal) en de Belasting op drijfkracht
deel er 94,5%, tegenover 97,9% in 2000. In 2002 hebben
(10,0 miljoen EUR of 2,6% van het totaal) de belangrijkste
de opcentiemen het meest aan belang gewonnen in de pro-
ontvangsten na de opcentiemen.
vincies Namen (van 76,3% in 2001 tot 87,3%) en Limburg
Per provincie verschilt het belang van deze belastingsoor-
(van 65,3% tot 71,4%).
Evolutie per provincie van de belastingontvangsten (in EUR/inwoner) – Begrotingen 2000-2002 en opbrengst van de opcentiemen op de onroerende voorheffing
GRAFIEK 16
160 140 120 100 80 60 40 20 0 Antwerpen
Limburg
OostVlaanderen
WestVlaanderen
VlaamsBrabant
WaalsBrabant
Henegouwen
Luik
Luxemburg
Namen
2000
2001
2002
Belastingontvangsten (in EUR per inwoner)
2000
2001
2002
Opbrengst van de opcentiemen op de onroerende voorheffing
47
D
E
P R O V I N C I E S
De tien provincies inden in 2001 per inwoner 87,28 EUR
EIGEN DIENSTJAAR
aan belastingen. Voor 2002 is dit 90,19 EUR. Er bestaat een duidelijk verschil tussen de Vlaamse en de Waalse pro-
Drie Vlaamse provincies sloten 2001 af met een tekort op
vincies. Zo inden de Vlaamse provincies in 2001 gemiddeld
hun begroting eigen dienstjaar (tabel 29). De vijf Waalse en
70,24 EUR belastingen per inwoner (72,94 EUR in 2002),
twee Vlaamse provincies boekten een overschot. Voor de
tegenover gemiddeld 117,58 EUR per inwoner in Wallonië
tien provincies samen komt het tekort uit op 7,5 miljoen
(120,88 EUR in 2002). Dit is onder meer een gevolg van de
EUR, hetzij 0,50% van de gewone ontvangsten eigen
hogere netto-uitgaven (d.w.z. uitgaven verminderd met de
dienstjaar. Het tekort situeert zich vooral bij de provincies
geïnde ontvangsten) die de Waalse provincies doen voor
Oost-Vlaanderen en Antwerpen en in mindere mate bij
onderwijs. Per inwoner bedragen in 2002 de nettolasten
Limburg. De vijf Waalse provincies samen sluiten de begro-
voor onderwijs 44,04 EUR in Wallonië, vergeleken met 6,40
ting 2001 af met een batig saldo van 1 miljoen EUR.
EUR in de Vlaamse provincies. In 2001 heeft Waals-Brabant de hoogste fiscale ontvang-
In 2002 loopt het tekort van alle provincies samen op tot
sten per inwoner, namelijk 129,32 EUR. In 2002 is dit al
10,7 miljoen EUR, of 0,68% van de gewone ontvangsten
opgelopen tot 137,22 EUR.
eigen dienstjaar. Net als in 2001 zijn er drie Vlaamse provin-
De provincie met de laagste belastingontvangst per inwoner
cies met een tekort, maar nu zijn er ook twee Waalse pro-
is Oost-Vlaanderen, met 67,09 EUR in 2001 en 69,50 EUR
vincies die rode cijfers voorleggen. De toename van het
in 2002.
globale tekort tegenover 2001 is vooral te wijten aan de inkrimping van het overschot bij de vijf provincies die hun saldi met zwarte inkt schrijven. De Vlaamse provincies note-
FINANCIËLE TOESTAND
ren voor 2002 een tekort van 9,8 miljoen EUR, wat een toename met 14,8% t.o.v. 2001 betekent. De Waalse
BEGROTINGSSALDI 2001 EN 2002
provincies zien hun overschot van 2001 omslaan in een tekort van 0,8 miljoen EUR.
De saldi van de provinciebegrotingen dient men voorzichtig te interpreteren, zoals dat ook bij de gemeenten het geval is
ALGEMEEN TOTAAL
(cf. kaderartikel over de specifieke kenmerken van de saldi
TABEL 29
van de lokale overheden). De Belgische provincies leggen
Het saldo algemeen totaal is samengesteld uit het saldo van
relatief stabiele begrotingen algemeen totaal voor, maar de
het eigen dienstjaar en dat van de vorige dienstjaren. De
saldi van hun begrotingen eigen dienstjaar blijven verzwakken.
overboekingen hevelen de overschotten van de gewone
Begrotingssaldi 2001-2002 – Eigen dienstjaar (in duizenden EUR) Vlaanderen Aantal
Wallonië
Saldo
Aantal
Saldo
Nationaal Aantal
Saldo
Begrotingen 2001 Provincies met een overschot
2
10 281
5
1 043
7
11 324
Provincies met een tekort
3
-18 857
0
0
3
-18 857
Totaal
5
-8 576
5
1 043
10
-7 533
Begrotingen 2002
48
Provincies met een overschot
2
3 278
3
1 029
5
4 307
Provincies met een tekort
3
-13 123
2
-1 849
5
-14 972
Totaal
5
-9 845
5
- 820
10
-10 665
D
E
P R O V I N C I E S
TABEL 30
Begrotingssaldi 2001-2002 – Algemeen totaal (in duizenden EUR) Vlaanderen
Wallonië
Nationaal
Aantal
Saldo
Aantal
Saldo
Aantal
Saldo
5
3 988
5
39 280
10
43 267
Begrotingen 2001 Provincies met een overschot Provincies met een tekort
0
0
0
0
0
0
Totaal
5
3 988
5
39 280
10
43 267
Provincies met een overschot
5
3 215
5
41 370
10
44 585
Provincies met een tekort
0
0
0
0
0
0
Totaal
5
3 215
5
41 370
10
44 585
Begrotingen 2002
dienst over naar de buitengewone begroting (om de finan-
Zowel in 2001 als in 2002 stelden alle provincies een begro-
ciering van de investeringen via leningen te beperken) of
ting algemeen totaal met een overschot op (tabel 30). Het
naar de begroting voor order (om allerlei werkingsmiddelen
overschot klom van 43,3 miljoen EUR in 2001 tot 44,6 mil-
of reserves aan te vullen), wat maakt dat het overschot
joen EUR in 2002. Wat, zowel in 2001 als in 2002, overeen-
algemeen totaal aanzienlijk kleiner wordt en vervolgens een
stemt met 2,9% van de totale ontvangsten.
bestemming krijgt.
Het overschot situeerde zich in 2001 voor 91% bij de Waalse provincies. In 2002 is dit percentage gestegen tot bijna 93%.
49
D
E
OCMW'
S
D e O C M W ’s
De studie van de financiële toestand van de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn in 2002 werd uitgevoerd op basis van een enquête waarvan de resultaten worden voorgesteld per Gewest om beter rekening te houden met de verschillende boekhoudingen die van toepassing zijn in Vlaanderen, Wallonië en Brussel. Voor het Vlaamse Gewest is de steekproef van OCMW’s die op de enquête hebben geantwoord, ingedeeld in OCMW’s die reeds het nieuwe door de Vlaamse Gemeenschap voorgeschreven boekhoudsysteem hebben aangenomen (de zogenaamde piloot-OCMW’s) en de overige (de zogenaamde niet-piloot-OCMW’s). Uit de analyse van de begrotingen 2002 van de piloot-OCMW’s blijkt dat de werkingsopbrengsten (290,19 EUR per inwoner) ontoereikend zijn ten opzichte van de verbruikte goederen en verstrekte diensten (412,26 EUR). Het resultaat eigen dienstjaar na uitzonderlijke kosten is dus een tekort van 121,99 EUR per inwoner, en dit zonder rekening te houden met de gemeentelijke tegemoetkoming in het tekort van de centra. De analyse van de niet-piloot-OCMW’s gebeurde op basis van de rekeningen 2000. Hieruit blijkt eveneens dat de gewone ontvangsten (354,09 EUR per inwoner) ontoereikend zijn om de gewone uitgaven (358,94 EUR) te financieren. Het saldo eigen dienstjaar vertoont eveneens een tekort van 4,85 EUR per inwoner als wel rekening wordt gehouden met de gemeentelijke tegemoetkoming. Voor het Waalse Gewest gelijkt de boekhouding van de OCMW’s sterk op die van de gemeenten. De gewone ontvangsten van de Waalse OCMW’s uit onze steekproef bedragen op basis van de begrotingen 2002 340,95 EUR per inwoner, terwijl hun uitgaven uitkomen op 347,86 EUR. De gewone dienst laat dus een tekort van 6,89 EUR per inwoner voor het eigen dienstjaar zien, terwijl het algemeen totaal vrijwel in evenwicht is. Voor het Brusselse Gewest is sinds 1998 een nieuw boekhoudsysteem van toepassing. Het bepaalt de exploitatieontvangsten (vroeger gewone ontvangsten), de exploitatie-uitgaven (vroeger gewone uitgaven) en een nieuwe methode om de globale financiële toestand van de Brusselse OCMW’s voor te stellen. De Brusselse OCMW’S die op onze enquête hebben geantwoord, hebben in 2002 een bedrag van 548,56 EUR per inwoner aan exploitatieontvangsten en 541,57 EUR aan exploitatie-uitgaven uitgetrokken. Het saldo van het werkingsjaar bedraagt dus +7,82 EUR per inwoner rekening houdend met het saldo van de overboekingen en de gecorrigeerde gemeentetoelage van de resultaten van de afgesloten dienstjaren. Ondanks de boekingsverschillen stellen wij vast dat de uitgaven (of kosten) inzake personeel (of de bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen) overal het grootste deel van de totale uitgaven vormen. Hoewel de verleiding groot is om de Gewesten onderling te vergelijken, zijn de financiële prestaties van de Vlaamse, Waalse en Brusselse OCMW’s niet gemakkelijk met elkaar te vergelijken, aangezien ze beoordeeld worden op basis van verschillende boekhoudsystemen.
Het sociaal beleid is een bij uitstek gemeentelijke aangele-
(rust- en ziekenhuizen enz.), materiële bijstand (bestaans-
genheid. De uitoefening van deze opdracht werd echter
minimum enz.) enz.
toevertrouwd aan een specifieke entiteit met een rechts-
Hoewel het beheer van het OCMW juridisch verschilt van
persoonlijkheid die verschilt van die van de gemeente,
dat van de gemeente, houdt het er toch ietwat verband
namelijk het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk
mee, vermits de gemeente verplicht is om het eventueel
Welzijn (OCMW).
begrotingstekort van haar OCMW bij te passen.
Elke gemeente heeft dus een OCMW, waarvan de opdracht
50
erin bestaat de door de gemeenschap verschuldigde bij-
In dit hoofdstuk geven wij een overzicht van de traditionele
stand aan personen te garanderen. Deze functie omvat tal
componenten van de gewone begroting van deze Openbare
van diensten, waaronder bijstand aan huis (warme maaltij-
Centra voor Maatschappelijk Welzijn, namelijk de ontvang-
den, verzorging enz.), het beheer van specifieke instellingen
sten, de uitgaven en de saldi. De periode 2001-2002, waarop
D
E
OCMW'
S
onze studie betrekking heeft, voerde Vlaanderen geleidelijk
de resultaten van deze enquête en volgens een methodo-
een nieuw boekhoudsysteem voor de OCMW’s in. In 2001
logie die drie nieuwigheden vertoont ten opzichte van de
maakten 186 Vlaamse centra reeds gebruik van deze nieuwe
studies die de voorgaande jaren werden gerealiseerd.
boekhoudmethode. In 2002 steeg dit aantal naar 299, d.w.z.
In de eerste plaats wordt de analyse op een verschillende
meer dan 97% van alle Vlaamse OCMW’s. Rekening hou-
manier uitgevoerd voor de OCMW’s van de drie Gewesten
dend met de toename van het aantal piloot-OCMW’s, heb-
van het land. De Vlaamse, Waalse en Brusselse OCMW’s
ben wij de analyse van deze OCMW’s beperkt tot 2002.
hebben immers elk hun eigen type van boekhouding, waar-
De Vlaamse Gemeenschap wil dat alle OCMW’s op haar
van de hoofdkenmerken in elk gedeelte worden behandeld.
grondgebied tegen 1 januari 2003 deze nieuwe boekhou-
Gelet op deze feitelijke toestand moeten de drie Gewesten
ding toepassen.
van het land zeer voorzichtig met elkaar worden vergeleken,
Het is vooral tegen deze achtergrond dat de toegepaste
vooral wat de begrotingssaldi betreft. Zelfs binnen een
methodologie voor de studie van dit onderwerp werd aan-
bepaald Gewest moet men voor ogen houden dat de toe-
gepast.
stand van de OCMW’s sterk kan verschillen (zo beschikken niet alle OCMW’s over rust- en verzorgingstehuizen), waardoor het moeilijk is om vergelijkingen te maken.
KADER VAN DE STUDIE
Ten tweede werden de OCMW’s in elke Gewest ondergebracht in drie bevolkingsgroepen: de OCMW’s van de ge-
Om een analyse van de financiële toestand van de Openbare
meenten met minder dan 20 000 inwoners, de OCMW’s van
Centra voor Maatschappelijk Welzijn te maken, organiseert
de gemeenten met 20 000 tot minder dan 50 000 inwoners
Dexia Bank elk jaar een financiële enquête bij de 589
en de OCMW’s van de gemeenten met meer dan 50 000
OCMW’s van ons land. In samenwerking met de verschillen-
inwoners. Behalve de gewestelijke dimensie kunnen voor
de Federaties van OCMW’s van de Verenigingen van Steden
Vlaanderen, Wallonië en Brussel bovendien ook de financiële
en Gemeenten kon de enquête over de begrotingen 2002 en
specifieke kenmerken van de OCMW’s naar gelang van de
de rekeningen 2000 dit jaar voor het eerst, niet zonder enig
grootte worden belicht. Ten slotte wordt voor elk Gewest de
succes, tot een goed einde worden gebracht. Zo was de res-
financiële analyse van de OCMW’s voorafgegaan door een
pons in 2002 duidelijk groter dan het jaar voordien, met een
korte demografische en sociaal-economische inleiding. Voor
rechtstreekse impact op de representativiteit van de gebruikte
deze twee respectieve domeinen werden enkele indicatoren
databank: 393 OCMW’s, die 72,8% van de Belgische bevol-
berekend die relevant kunnen zijn en een aanvulling kunnen
king vertegenwoordigen, stuurden een ingevuld formulier
vormen bij de studie van de financiële toestand van de
terug. Onderstaande tabel verduidelijkt de kenmerken van de
OCMW’s. Inzake demografie werden de bevolkingsstructuur
steekproef van de OCMW’s die ons het enquêteformulier
in 2000 en de evolutie ervan over de periode 1988-1997
hebben teruggestuurd, doordat hij een onderscheid maakt
vastgelegd. Ook de indicatoren met een sociale inslag wor-
tussen de rekeningen 2000 en de begrotingen 2002.
den voorgesteld: de werkloosheid in 2001 – d.w.z. het aantal werklozen ten opzichte van de totale beroepsbevolking – en
De financiële analyse van de Openbare Centra voor
het percentage bestaansminimumtrekkers in vergelijking met
Maatschappelijk Welzijn wordt dus uitgevoerd op basis van
de totale bevolking in 2000.
TABEL 31 Begrotingen 2002
Rekeningen 2000
Rijk
378 begrotingen (70,71 % van de Belgische bevolking)
Vlaanderen
188 begrotingen (66,80 % van de Vlaamse bevolking)
Wallonië
175 begrotingen (76,54 % van de Waalse bevolking)
Brussel
15 begrotingen (74,58 % van de Brusselse bevolking)
Rijk
350 rekeningen (66,81 % van de Belgische bevolking)
Vlaanderen
170 rekeningen (61,77 % van de Vlaamse bevolking)
Wallonië
165 rekeningen (73,53 % van de Waalse bevolking)
Brussel
15 rekeningen (74,58 % van de Brusselse bevolking)
51
D
E
OCMW'
S
Onderstaande toelichting is gebaseerd op de studie van de
In de eerste plaats kan de demografische groei worden
begrotingsgegevens, en dit tot 2002. Toch moet er een
geanalyseerd voor elk van de bevolkingsgroepen. Terwijl
opmerking gemaakt worden voor de Vlaamse OCMW’s.
op gewestelijk vlak de bevolking globaal met 3,98% is toe-
Als gevolg van de invoering van de nieuwe OCMW-boek-
genomen tijdens de periode tussen 1988 en 1997, ver-
houding in Vlaanderen, is het aantal niet-piloot-OCMW’s
schilt de demografische evolutie gevoelig van de ene
fors verminderd. Aangezien het aantal begrotingen waar-
categorie tot de andere. Er bestaat een enorme tegenstel-
over wij voor deze categorie beschikken gedaald is, verko-
ling tussen de twee uiterste bevolkingsgroepen. Voor de
zen wij voor deze OCMW’s een analyse op basis van de
OCMW’s van de gemeenten met minder dan 20 000 inwo-
rekening 2000. Voor de piloot-OCMW’s daarentegen, werd
ners ligt de groei (+6,51%) immers boven het gewestelijk
wel degelijk een analyse op basis van de begrotingen uit-
gemiddelde, terwijl de OCMW’s van de gemeenten met
gevoerd. Bovendien werden de tabellen die opgemaakt zijn
meer dan 50 000 inwoners gekenmerkt worden door een
op basis van de rekeningen, opgenomen in de statistische
bevolkingsafname met 0,38% tijdens dezelfde periode. In
bijlage waarnaar wij de lezer die hiervoor interesse heeft
beide gevallen overheerst “migratie”: de OCMW’s van de
verwijzen.
gemeenten met minder dan 20 000 inwoners vertonen de sterkste stijging inzake migratie (+4,51%), terwijl de
Met het oog op een voorzichtigere vergelijking met het
OCMW’s van de gemeenten met meer dan 50 000 inwo-
verleden zijn de resultaten meestal in EUR per inwoner
ners een daling laten zien (–1,49%). De Vlaamse kleine
voorgesteld. Om echter een idee te hebben van de evolu-
gemeenten lijken dus aantrekkelijker als woonplaats dan
tie van de ontvangsten en uitgaven van de Waalse en
de grote gemeenten.
Brusselse OCMW’s tussen 2001 en 2002, werd op deze twee financiële aggregaten een indicatieve extrapolatie uit-
Bovendien hebben de drie bevolkingsgroepen één zaak
gevoerd.
gemeen: de bevolkingsgroep van 18 tot 60 jaar is, met meer dan 60% van het totaal, de grootste in de Vlaamse gemeenten. Uit de analyse blijkt dat dit percentage het
DE OPENBARE CENTRA VOOR MAATSCHAPPELIJK WELZIJN IN HET VLAAMSE GEWEST
hoogst is in de entiteiten met minder dan 50 000 inwoners, terwijl de bevolking die ouder is dan 60 jaar beter vertegenwoordigd lijkt te zijn in de gemeenten met meer
DEMOGRAFISCHE EN SOCIAAL-ECONOMISCHE ASPECTEN
dan 50 000 inwoners. Ten slotte kan aan de hand van twee “sociale” indicatoren
In 2002 hebben 196 Vlaamse Openbare Centra voor
beter worden uitgemaakt hoe de OCMW’s die op onze
Maatschappelijk Welzijn aan onze financiële enquête mee-
enquête in 2002 hebben geantwoord, evolueren. In de
gewerkt. Deze steekproef, bestaande uit zowel piloot-
eerste plaats bedraagt de werkloosheid voor de verte-
OCMW’s – d.w.z. OCMW’s die reeds de nieuwe door de
genwoordigde Vlaamse gemeenten gemiddeld 3,66% van
Vlaamse Gemeenschap voorgeschreven boekhouding toe-
de totale beroepsbevolking die in de steekproef voor-
passen – als niet-piloot-OCMW’s, heeft betrekking op
komt. Dit percentage is het hoogst voor de OCMW’s in
68,57% van de Vlaamse bevolking.
gemeenten met meer dan 50 000 inwoners (5,4%) en het laagst in die met minder dan 20 000 inwoners (2,7%).
52
Uit de verdeling van deze centra in bevolkingsgroepen (geïl-
Een andere indicator, het percentage personen dat van
lustreerd in tabel 32) blijkt dat de OCMW’s van de gemeen-
het bestaansminimum leeft, beloopt 0,54% van de bevol-
ten met minder dan 20 000 inwoners goed zijn voor 41,61%
king in 2000. Dit percentage is ook het hoogst voor de
van de bevolking waarop de steekproef betrekking heeft,
OCMW’s van de gemeenten met meer dan 50 000 inwo-
tegen 30,17% voor de OCMW’s van de gemeenten met
ners (1,21%) en het laagst voor de centra met minder dan
20 000 tot 50 000 inwoners en 28,22% voor de OCMW’s
20 000 inwoners (0,25%). Eveneens in die context stellen
van de gemeenten met meer dan 50 000 inwoners.
wij vast dat de OCMW’s van de gemeenten met 20 000
Bovendien bevat de tabel eveneens enkele interessante
tot 50 000 inwoners zich logischerwijs in een tussenposi-
demografische en sociaal-economische indicatoren.
tie bevinden.
D
E
OCMW'
TABEL 32
S
Demografische en sociaal-economische kenmerken van de Vlaamse OCMW's uit onze steekproef OCMW's van de
OCMW's van de
gemeenten
gemeenten van 20 000
gemeenten
< 20 000 inw.
tot 50 000 inw.
> 50 000 inw.
Totaal
1 698 892
1 231 799
1 151 462
4 082 153
Personen jonger dan 18
21,25%
20,79%
18,97%
20,49%
Personen tussen 18 en 60 jaar
62,60%
62,58%
61,18%
62,21%
Personen ouder dan 60 jaar
16,15%
16,63%
19,85%
17,30%
6,51%
4,98%
-0,38%
3,98%
Natuurlijke groei
2,00%
2,28%
1,11%
1,82%
Migratie
4,51%
2,70%
-1,49%
2,16%
Werkloosheidsgraad (2001)
2,69%
3,47%
5,45%
3,66%
Bestaansminimumtrekkers/bevolking (2000)
0,25%
0,34%
1,21%
0,54%
Demografische gegevens Bevolking (01/01/2001)
OCMW's van de
Structuur van de bevolking in 2001
Evolutie van de bevolking 1988-1997 Waarvan:
Sociale gegevens
DE GEWONE BEGROTINGEN IN 2002 EN DE REKENINGEN 2000
OCMW die een bepaalde taak uitvoert. Ten tweede omvat de begroting ook een investeringsdienst, die de ontvangsten en de uitgaven in verband met de aan- en verkoop van
KENMERKEN VAN DE BEGROTINGEN VAN DE VLAAMSE
duurzame goederen omvat. Opnieuw kan een vergelijking
OCMW’S
worden gemaakt met de buitengewone begroting van de gemeenten. In de derde plaats bestaat de begroting even-
Een financiële analyse van de Vlaamse OCMW’s maken,
eens uit een gedeelte dat gewijd is aan de in- en uitgaande
houdt in dat men de twee huidige boekhoudsystemen kent.
kasstromen van het OCMW tijdens het betrokken boekjaar.
Het eerste van deze systemen, dat binnenkort verdwijnt,
Het laatste deel ten slotte, bevat de nauwkeurige berekening
vertoont heel wat gelijkenissen met de boekhouding van de
van de gemeentelijke bijdrage in het tekort van de OCMW’s.
Vlaamse gemeenten. De economische uitsplitsingen van de
In het kader van deze studie wordt enkel de werkingsdienst
ontvangsten en uitgaven zijn er immers dezelfde, net als de
van deze piloot-OCMW’s behandeld, en dit naar analogie
benadering van de financiële toestand: het saldo eigen
met de benadering ten aanzien van de overige OCMW’s,
dienstjaar en het saldo algemeen totaal worden er op
namelijk de analyse van de gewone dienst. Aangezien wij
dezelfde manier berekend als voor de gemeenten.
ons in een overgangsjaar bevinden en de nieuwe boekhou-
In 2002 hebben de meeste Vlaamse OCMW’s echter het
ding nog niet volledig is verwezenlijkt, dienen de financiële
door de Vlaamse Gemeenschap voorgeschreven nieuw
resultaten met betrekking tot deze piloot-OCMW’s met de
boekhoudsysteem aangenomen. Een van de grote prin-
nodige omzichtigheid te worden geïnterpreteerd.
cipes die betrekking hebben op dit recent systeem, namelijk de voorstelling van de begroting, trekt in het bijzonder onze aandacht en moet worden toegelicht om de financiële ana-
BEGROTINGEN 2002 VAN DE “PILOOT-OCMW’S”
lyse van deze centra te begrijpen. Volgens het nieuwe boekhoudsysteem omvat de begroting
In 2002 hadden de meeste Vlaamse OCMW’s het nieuwe
vier delen.
boekhoudsysteem aangenomen. Hun werkingsdienst is dus
In de eerste plaats is er de werkingsdienst, die gelijkt op de
gesplitst in kosten en opbrengsten. Op basis van deze twee
gewone dienst van de gemeenteboekhouding. Dit eerste
aggregaten kan dan de financiële toestand van deze
gedeelte omvat de kosten en de opbrengsten van het cen-
OCMW’s worden opgemaakt op basis van de aanvankelijke
trum in zijn geheel en voor elk activiteitscentrum dat er deel
begrotingen van 2002.
van uitmaakt. Een activiteitscentrum is een afdeling van het
Tabel 33 geeft een beeld van de voornaamste verbruikte
53
D
E
OCMW'
S
goederen en verstrekte diensten die zijn ingeschreven in de
rijker in de OCMW’s van de gemeenten met meer dan
begroting van de piloot-OCMW’s die ons in 2002 een
50 000 inwoners, waar ze 63,27 EUR per inwoner bereiken,
enquêteformulier hebben teruggestuurd.
tegen 24,24 EUR in die met 20 000 tot 50 000 inwoners en 19,38 EUR in die met minder dan 20 000 inwoners.
Binnen deze OCMW’s bedragen de totale werkingskosten
Deze twee categorieën vormen samen 79,52% van alle
412,26 EUR per inwoner. Ze zijn het hoogst (588,15 EUR
kosten die betrekking hebben op deze centra.
per inwoner) in de OCMW’s van de gemeenten met meer
De 20% overige kosten zijn dan verdeeld over de andere
dan 50 000 inwoners, tegen 390,97 EUR in die met 20 000
posten, waarvan de categorie “Diensten, diverse leveringen,
tot 50 000 inwoners en 293,84 EUR in die met minder dan
interne facturering” een overwicht vertoont met 64,19 EUR
20 000 inwoners.
per inwoner, d.i. 15,57% van de totale kosten.
De categorie “Bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen” vertegenwoordigt een volume van 201,1 EUR per inwoner in
De werkingsopbrengsten dienen om de zopas opgesomde
2002. Het betreft de belangrijkste kosten die de OCMW’s in
kosten te financieren. In 2002 bedroegen ze 290,19 EUR
hun begroting hebben ingeschreven. Er kan een vergelijking
per inwoner, wat onvoldoende is om de werkingskosten te
worden gemaakt tussen deze categorie en de rubriek perso-
dekken. Deze conclusie geldt voor alle bevolkingsgroepen.
neelsuitgaven die voorkwam in de vroegere OCMW-boekhou-
Tabel 34 specificeert de werkingsopbrengsten afgeleid van
ding. Deze post domineert in alle categorieën. Deze kosten
de begrotingsgegevens 2002 die verstrekt werden door de
zijn echter het hoogst in de OCMW’s van de gemeenten met
OCMW’s die onze enquête hebben beantwoord.
meer dan 50 000 inwoners (287,75 EUR per inwoner).
TABEL 33
De categorie “Verbruikte goederen en verstrekte diensten”,
De belangrijkste categorie van opbrengsten wordt gevormd
die de kosten nodig voor de regelmatige werking van het
door de zogenaamde “werkingsopbrengsten”. Dit begrip
OCMW omvat, staat op de tweede plaats met een bedrag
stemt overeen met het omzetcijfer van het OCMW, dat
van 126,76 EUR per inwoner. Deze kosten bereiken
eveneens rekening houdt met de specifieke toelagen die
opnieuw een maximum in de OCMW’s van de gemeenten
deze centra ontvangen. De werkingsontvangsten bedragen
met meer dan 50 000 inwoners, terwijl ze logischerwijs het
gemiddeld 152,40 EUR per inwoner voor de piloot-
laagst zijn in die met minder dan 20 000 inwoners (100,09
OCMW’s die ons hebben geantwoord. De omvang ervan is
EUR per inwoner). Deze kosten bestaan voor 27,88% uit de
echter veel belangrijker in de OCMW’s van de gemeenten
kosten in verband met het bestaansminimum, wat overeen-
met meer dan 50 000 inwoners (214,43 EUR per inwoner)
stemt met 35,34 EUR per inwoner. Deze kosten zijn belang-
dan in de overige OCMW’s (149,48 EUR per inwoner in die
Belangrijkste kosten van de "Vlaamse piloot-OCMW's"uit onze steekproef – Begrotingen 2002 OCMW's van de
OCMW's van de
gemeenten
gemeenten van 20 000
gemeenten
< 20 000 inw.
tot 50 000 inw.
> 50 000 inw.
Aantal
Verbruikte goederen en verstrekte diensten Uitkering bestaansminimum
42
Totaal
8
177
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
34,1
100,09
30,8
120,47
28,5
167,90
30,7
126,76 35,34
6,6
19,38
6,2
24,24
10,8
63,27
8,6
Diensten, diverse leveringen en interne facturatie
14,6
42,82
14,1
55,05
17,2
101,31
15,6
64,19
Bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen
47,1
138,43
50,2
196,15
48,9
287,75
48,8
201,10
Afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen
2,0
5,76
2,6
9,99
2,9
16,98
2,5
10,44
Andere werkingskosten
0,3
0,89
0,3
1,01
0,7
3,92
0,4
1,84
Kosten van schulden
1,9
5,61
2,1
8,17
1,7
10,13
1,9
7,76
Waardeverminderingen op vlottende activa
0,0
0,00
0,0
0,00
0,0
0,00
0,0
0,00
Andere financiële kosten Totaal
54
127
OCMW's van de
0,1
0,24
0,0
0,12
0,0
0,16
0,0
0,18
100,0
293,84
100,0
390,97
100,0
588,15
100,0
412,26
D
E
OCMW'
TABEL 34
S
Belangrijkste opbrengsten van de "Vlaamse piloot-OCMW's" uit onze steekproef – Begrotingen 2002 OCMW's van de
OCMW's van de
gemeenten
gemeenten van 20 000
gemeenten
< 20 000 inw.
tot 50 000 inw.
> 50 000 inw.
Totaal
127
42
8
177
Aantal
OCMW's van de
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
Werkingsopbrengsten
51,4
107,06
55,0
149,48
51,6
214,43
52,5
152,40
Voorraadwijzingingen
0,0
0,00
0,0
0,00
0,0
0,00
0,0
0,00
Geproduceerde vaste activa
0,0
0,05
0,0
0,00
0,3
1,37
0,1
0,43
Interne facturatie
4,8
10,01
8,0
21,73
10,3
42,92
8,1
23,52
42,6
88,82
35,5
96,58
36,3
150,72
37,9
109,84
4,0
8,30
3,5
9,39
7,2
29,83
5,6
16,26
Opbrengsten uit financiële vaste activa
0,0
0,06
0,2
0,49
0,0
0,18
0,1
0,23
Opbrengsten uit vlottende activa
0,3
0,58
0,3
0,69
0,1
0,47
0,2
0,58
Andere financiële opbrengsten
0,9
1,84
1,0
2,76
1,3
5,38
1,1
3,19
100,0
208,42
100,0
271,73
100,0
415,47
100,0
290,19
Andere werkingsopbrengsten Sociaal Impulsfonds
Totaal
met 20 000 tot 50 000 inwoners en 107,06 EUR in die met
met het saldo van de uitzonderlijke kosten en opbrengsten.
minder dan 20 000 inwoners).
Deze twee saldi geven zeer vergelijkbare resultaten, waarbij de uitzonderlijke verrichtingen betrekking hebben op margi-
De post “Andere werkingsopbrengsten” komt op de tweede
nale bedragen.
plaats, met 109,84 EUR per inwoner. Deze opbrengsten zijn
Een deficitaire toestand voor het boekjaar kan in theorie
opnieuw het hoogst in de OCMW’s van de gemeenten met
worden gedekt door inhoudingen op het kapitaal van de
meer dan 50 000 inwoners en belopen 150,72 EUR per
OCMW’s en de gemeentelijke tegemoetkoming in het
inwoner. De ontvangsten uit het “Sociaal Impulsfonds”
tekort. Bij gebreke aan voldoende kapitaal past de gemeen-
bedragen 16,26 EUR per inwoner en vertegenwoordigen
te het tekort volledig bij.
14,8% van de “Andere werkingsopbrengsten”, de categorie
De saldi en de gemeentelijke toelage zijn opgemaakt in
waartoe deze ontvangsten behoren. De ontvangsten uit dit
tabel 35 voor de OCMW’s die hebben geantwoord op onze
fonds overwegen in de OCMW’s van de gemeenten met
enquête over de begrotingen 2002.
meer dan 50 000 inwoners (29,83 EUR per inwoner), maar zijn veel minder belangrijk in de twee andere categorieën
Het resultaat van de gewone activiteiten van de Vlaamse
(9,39 EUR per inwoner in de OCMW’s van de gemeenten
piloot-OCMW’s is een tekort van gemiddeld 122,07 EUR
met 20 000 tot 50 000 inwoners en 8,30 EUR in de
per inwoner. Rekening houdend met het saldo van de uit-
OCMW’s met minder dan 20 000 inwoners).
zonderlijke kosten en opbrengsten bedraagt de financiële
Globaal genomen, vertegenwoordigen de “werkingsopbreng-
toestand van deze centra –121,99 EUR. In die context
sten” en de “andere werkingsopbrengsten” meer dan 90%
moeten de gemeenten waar de OCMW’s gevestigd zijn,
van de totale middelen die zijn ingeschreven in de begrotingen
tegemoetkomen om het financieel evenwicht van deze
van de piloot-OCMW’s die ons in 2002 hebben geantwoord.
centra te herstellen. De gemeentelijke tegemoetkoming bedraagt zodoende 112,87 EUR per inwoner, wat over-
De financiële toestand van de piloot-OCMW’s ten slotte,
eenstemt met een dekking van het tekort ten belope van
wordt beoordeeld door het resultaat van de gewone activitei-
92,5%. De uitsplitsing van deze saldi over groepen toont
ten en het resultaat van het boekjaar te berekenen. Het resul-
aan dat het tekort voor de gewone activiteiten het grootst is
taat van de gewone activiteiten wordt verkregen door van de
voor de OCMW’s van de gemeenten met meer dan 50 000
totale werkingsopbrengsten de totale werkingskosten af te
inwoners (172,69 EUR per inwoner) en het kleinst is in de
trekken. Het resultaat van het boekjaar wordt dan verkregen
OCMW’s met minder dan 20 000 inwoners (85,42 EUR). In
door het resultaat van de gewone activiteiten te corrigeren
elk van deze categorieën dekt de gemeentelijke tegemoet-
55
D
TABEL 35
E
OCMW'
S
Financiële kerncijfers over de "Vlaamse piloot-OCMW's" uit onze steekproef – Begrotingen 2002 OCMW's van de
OCMW's van de
gemeenten
gemeenten van 20 000
gemeenten
< 20 000 inw.
tot 50 000 inw.
> 50 000 inw.
Totaal
127
42
8
177
in EUR/inw.
in EUR/inw.
in EUR/inw.
in EUR/inw.
Aantal OCMW's
OCMW's van de
Resultaat van de gewone activiteiten
-85,42
-119,24
-172,69
-122,07
Resultaat van het boekjaar
-83,65
-121,05
-172,88
-121,99
Tussenkomst van de gemeenten in het werkingstekort
82,54
98,81
164,27
112,87
koming het grootste gedeelte van het tekort: 98,7% van het
Wat de uitgaven betreft, overheersen duidelijk de personeels-
tekort van het boekjaar van de OCMW’s van de gemeenten
uitgaven, die 48,2% van de totale uitgaven voor hun reke-
met minder dan 20 000 inwoners, tegen respectievelijk 95%
ning nemen, namelijk 173 EUR per inwoner. Het is een feit
voor die met meer dan 50 000 inwoners en 81,6% voor die
dat de uitvoering van sociale opdrachten heel wat perso-
met minder dan 20 000 inwoners.
neel vereist voor het centrum zelf en voor de instellingen die ervan afhangen (maatschappelijk werkers, administratief personeel van het OCMW, verzorgingspersoneel van rust-
REKENINGEN 2000 VAN DE “NIET-PILOOT-OCMW’S”
huizen enz.). De uitsplitsing in categorieën toont aan dat in 2000 de personeelsuitgaven proportioneel belangrijker zijn
Er zijn in 2002 slechts weinig Vlaamse OCMW’s die hun
voor de OCMW’s van de gemeenten met minder dan
begroting hebben opgemaakt op basis van de principes van
20 000 inwoners (51,01% van hun totale kosten, zijnde
de vroegere boekhouding. Om rekening te houden met dit
127,65 EUR per inwoner) en voor OCMW’s met 20 000 tot
begrotingssysteem en toch over een voldoende steekproef
50 000 inwoners (53,61% van de kosten, d.i. 149,92 EUR
van gegevens te beschikken, maken wij gebruik van de ana-
per inwoner) dan voor de OCMW’s met meer dan 50 000
lyse van de rekeningen 2000 voor deze OCMW’s. Wij be-
inwoners (44,25% van de kosten, wat overeenstemt met
schikken dus over een steekproef bestaande uit 96 van de
250,99 EUR per inwoner).
188 OCMW’s (51,1%) die in 2000 nog “niet-piloot” waren.
De overdrachtuitgaven vormen in 2000 de tweede uitgavencategorie voor de “niet-piloot-OCMW’s”. Ze vertegenwoor-
56
Wat de uitgaven betreft, hebben deze OCMW’s gemiddeld
digen gemiddeld 29,14% van de uitgaven van deze centra,
358,94 EUR per inwoner uitgegeven in de loop van dat
d.i. 104,58 EUR per inwoner. Tot deze uitgaven behoren
begrotingsjaar. De analyse in bevolkingsgroepen vestigt de
met name de betaling van het bestaansminimum, wat neer-
aandacht op de grote verschillen in de verdeling van deze uit-
komt op 31,54 EUR per inwoner, d.w.z. meer dan 30% van
gaven. Zo gaven de niet-piloot-OCMW’s met meer dan
de overdrachtuitgaven.
50 000 inwoners meer uit dan de overige OCMW’s (567,20
De overdrachtuitgaven bij de OCMW’s van de gemeenten
EUR per inwoner, tegen slechts 279,64 EUR voor de
met meer dan 50 000 inwoners zijn het hoogst, namelijk
OCMW’s met 20 000 tot 50 000 inwoners en 250,23 EUR
177,01 EUR per inwoner, d.i. 31,21% van de gewone uitga-
voor die met minder dan 20 000 inwoners), terwijl hun aantal
ven. Het is ook in deze bevolkingsgroep dat de uitgaven
vrij beperkt is. Hun gewicht kan hier dus niet ontkend worden.
voor het bestaansminimum het hoogst zijn, met 67,14 EUR
Zoals blijkt uit tabel 36, toont de economische indeling van de
per inwoner, wat overeenstemt met ongeveer 38% van de
uitgaven aan dat de traditionele nomenclatuur vier posten telt:
overdrachtuitgaven. Uit de sociaal-economische analyse
de personeelsuitgaven, de werkingsuitgaven, die noodzakelijk
bleek immers dat deze groep het hoogste percentage be-
zijn voor de dagelijkse verwezenlijking van de taken van het
staansminimumtrekkers in Vlaanderen vertoonde.
centrum, de overdrachtuitgaven, die de concretisering zijn van
In 2000 beliepen de werkingsuitgaven in de “niet-piloot-
de rechtstreekse financiële tegemoetkomingen van de
OCMW’s” van onze enquête 47,92 EUR per inwoner, d.i.
OCMW’s (bestaansminimum, sociale huur enz) en de schuld-
13,35% van de totale uitgaven. In elke categorie bedragen
uitgaven (betaling van rente en terugbetaling van leningen).
ze ongeveer 13%, met een maximum van 13,66% in de
D
E
OCMW'
TABEL 36
S
Structuur van de gewone uitgaven voor de "Vlaamse niet-piloot-OCMW's" uit onze steekproef – Rekeningen 2000 OCMW's van de
OCMW's van de
gemeenten
gemeenten van 20 000
gemeenten
< 20 000 inw.
tot 50 000 inw.
> 50 000 inw.
Totaal
73
21
2
96
Eigen dienstjaar Aantal rekeningen
OCMW's van de
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
Personeel
51,01
127,65
53,61
149,92
44,25
250,99
48,20
173,00
Werkingskosten
13,66
34,19
13,12
36,70
13,27
75,29
13,35
47,92
Overdrachten
28,38
71,02
25,36
70,91
31,21
177,01
29,14
104,58
Schuld Totale uitgaven
TABEL 37
6,94
17,37
7,90
22,10
11,27
63,91
9,32
33,45
100,00
250,23
100,00
279,64
100,00
567,20
100,00
358,94
Structuur van de gewone ontvangsten van de "Vlaamse niet-piloot-OCMW's" uit onze steekproef – Rekeningen 2000 OCMW's van de
OCMW's van de
Eigen dienstjaar Aantal rekeningen
Prestaties Overdrachten Gemeentetoelage Bijzonder fonds voor maatschappelijk welzijn – Sociaal Impulsfonds Staatstoelage voor het bestaansminimum
gemeenten
gemeenten van 20 000
gemeenten
< 20 000 inw.
tot 50 000 inw.
> 50 000 inw.
Totaal
73
21
2
96
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
27,37
68,14
28,39
79,54
22,80
126,11
25,34
89,71
72,10
179,48
70,93
198,72
77,14
426,65
74,34
263,21
26,62
66,26
28,59
80,10
29,31
162,11
28,39
100,52
2,69
6,69
3,71
10,38
9,45
52,24
6,26
22,16 24,29
5,79
14,40
5,52
15,46
8,07
44,66
6,86
0,52
1,30
0,68
1,91
0,06
0,32
0,33
1,16
100,00
248,92
100,00
280,18
100,00
553,07
100,00
354,09
Schuld Totale ontvangsten
OCMW's van de
OCMW’s van de gemeenten met minder dan 20 000 inwo-
De middelen ingezameld door de “niet-piloot-OCMW’s” die
ners (namelijk 34,19 EUR per inwoner).
hebben geantwoord op onze enquête over de rekeningen
De schulduitgaven ten slotte, vertegenwoordigen gemiddeld
2000, bedragen in totaal 354,09 EUR per inwoner. Deze
9,32% van de gewone uitgaven, zijnde 33,45 EUR per
toestand betekent dat de gewone uitgaven onvoldoende
inwoner. De OCMW’s met meer dan 50 000 inwoners zijn
gefinancierd zijn. Ook hier heeft de groep van OCMW’s met
die waar deze uitgaven het grootst zijn, aangezien ze 63,91
meer dan 50 000 inwoners de meeste ontvangsten, name-
EUR per inwoner bedragen, d.w.z. 11,27% van de uitgaven
lijk 553,07 EUR per inwoner, tegen slechts 280,18 EUR
(in de OCMW’s met minder dan 20 000 inwoners en die
voor de OCMW’s met 20 000 tot 50 000 inwoners en
met 20 000 tot 50 000 inwoners wordt dat respectievelijk
248,92 EUR voor de OCMW’s met minder dan 20 000
6,94% en 7,9%, d.i. 17,37 en 22,1 EUR per inwoner).
inwoners. Enkel de OCMW’s van de gemeenten met 20 000 tot 50 000 inwoners worden dus niet geconfron-
Deze uitgaven worden gefinancierd door een aantal ont-
teerd met deze toestand van onderfinanciering.
vangsten die in de economische indeling in drie categorieën zijn ondergebracht: de ontvangsten uit prestaties in het
Alle middelen van deze centra hebben niet hetzelfde
kader van betalende diensten die geleverd worden door het
gewicht. Zo zijn de ontvangsten uit overdrachten zeer sterk
OCMW (thuisverzorging, maaltijden enz.), de ontvangsten
vertegenwoordigd, met 263,21 EUR per inwoner, hetgeen
uit overdrachten afkomstig van andere gezagsniveaus of
74,34% van de gewone ontvangsten vertegenwoordigt.
derden en de schuldontvangsten uit het beheer van eigen
Deze categorie bevat de opbrengsten die door andere ge-
goederen (tabel 37).
zagsniveaus ter beschikking van de centra worden gesteld
57
D
TABEL 38
E
OCMW'
S
Saldi Eigen dienstjaar en Algemeen totaal voor de "Vlaamse niet-piloot-OCMW's" uit onze steekproef – Rekeningen 2000 OCMW's van de
OCMW's van de
gemeenten
gemeenten van 20 000
gemeenten
< 20 000 inw.
tot 50 000 inw.
> 50 000 inw.
Totaal
73
21
2
96
in EUR/inw.
in EUR/inw.
in EUR/inw.
in EUR/inw.
Aantal rekeningen
OCMW's van de
Totale ontvangsten
248,92
280,18
553,07
354,09
Totale uitgaven
250,23
279,64
567,20
358,94
Saldo Eigen dienstjaar
-1,31
0,54
-14,13
-4,85
Saldo Algemeen totaal
19,31
34,35
-55,02
-0,02
om specifieke activiteiten te financieren. Dat is het geval met
saldo eigen dienstjaar en het saldo algemeen totaal, dat ver-
de toelage voor het bestaansminimum, die 24,29 EUR per
kregen wordt door het saldo van de vorige boekjaren en de
inwoner bedraagt, d.i. 9,2% van de ontvangsten uit over-
overboekingen aan het saldo eigen dienstjaar toe te voegen.
drachten. Twee ontvangsten uit overdrachten die geen ver-
Tabel 38 geeft dit overzicht op basis van de resultaten van
band houden met een bijzondere opdracht van de centra
onze enquête betreffende de rekeningen 2000.
trekken bovendien in het bijzonder onze aandacht: de tegemoetkoming van de gemeente in het tekort van het OCMW,
Zoals het algemeen peil van de gewone ontvangsten ten
namelijk 100,52 EUR per inwoner (38,19% van de ontvang-
opzichte van dat van de uitgaven liet vermoeden, vertoon-
sten uit overdrachten) en de toelagen van de Gewesten
den de “niet-piloot-OCMW’s” gemiddeld een tekort voor de
voor het Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn en
gewone activiteiten (–4,85 EUR per inwoner). Voor het alge-
het “Sociaal Impulsfonds”, die 22,16 EUR (8,42% van de
meen totaal is het evenwicht vrijwel bereikt, vermits het
overdrachten) vertegenwoordigen.
saldo uitkomt op –0,02 EUR per inwoner.
Elk van deze ontvangstensoort, berekend per inwoner, is
Uit de indeling in bevolkingsgroepen blijkt dat deze tekorten
het grootst bij de OCMW’s met meer dan 50 000 inwoners.
groter zijn in de OCMW’s met meer dan 50 000 inwoners:
De overdrachten bedragen er meer dan 29% van de totale
–14,13 EUR per inwoner voor de gewone activiteiten en
ontvangsten (162,11 EUR per inwoner).
–55,02 EUR per inwoner voor het algemeen totaal.
Op de tweede plaats komen de ontvangsten uit prestaties, die
Anderzijds vormen de OCMW’s van de gemeenten met
25,34% van de gewone ontvangsten vertegenwoordigen, d.i.
20 000 tot 50 000 inwoners een uitzondering doordat ze
89,71 EUR per inwoner. Deze ontvangsten zijn verhoudings-
een overschot laten zien voor de gewone activiteiten (0,54
gewijs sterker vertegenwoordigd in de OCMW’s met minder dan
EUR per inwoner) en voor het algemeen totaal (34,35 EUR).
20 000 inwoners (27,37% van hun ontvangsten of 68,14 EUR per inwoner) en de OCMW’s van 20 000 tot 50 000 inwoners (28,39% van de ontvangsten, zijnde 79,54 EUR per inwoner). Ten slotte hebben de schuldontvangsten een verwaarloos-
DE OPENBARE CENTRA VOOR MAATSCHAPPELIJK WELZIJN IN HET WAALSE GEWEST
baar karakter, en dit voor alle niveaus van de analyse. Ze vertegenwoordigen maximum 0,68% van de gewone ontvangsten (1,91 EUR per inwoner) in de OCMW’s met
DEMOGRAFISCHE EN SOCIAAL-ECONOMISCHE ASPECTEN
20 000 tot 50 000 inwoners, terwijl het gewestelijk gemiddelde uitkomt op 0,33%, d.i. 1,16 EUR per inwoner.
De 182 Waalse Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn die ons in 20021 het enquêteformulier hebben terug-
Door de gewone ontvangsten en de gewone uitgaven met elkaar te vergelijken, kunnen wij een samenvattend overzicht geven van de financiële toestand van de “niet-pilootOCMW’s”. Hieruit blijkt dat er twee soorten saldi zijn: het
58
1
D.w.z. de OCMW’s die gegevens hebben verstrekt over hun rekening of begroting of over beide. Voor onderstaande financiële analyse baseren wij ons op het aantal gemeenten die ons de gegevens betreffende hun begroting 2002 hebben verstrekt. 175 OCMW’s bevinden zich in dat geval.
D
E
OCMW'
S
gestuurd, vertegenwoordigen een bevolking van 2.668.946
Voor de totale Waalse OCMW’s die op ons enquêteformulier
personen, d.i. bijna 80% van de Waalse bevolking. De demo-
hebben geantwoord, vormt de leeftijdsklasse van 18 tot 60 jaar
grafische kenmerken van deze steekproef van OCMW’s zijn
de meerderheid van de bevolking (deze OCMW’s vertegen-
weergegeven in tabel 39, waarbij deze centra in drie bevol-
woordigen een bevolking van 59,71%). De personen die jonger
kingscategorieën zijn ondergebracht.
zijn dan 18 jaar vertegenwoordigen 23,03% van de bevolking, tegen 17,26% voor de personen van meer dan 60 jaar.
In deze steekproef vertegenwoordigen de OCMW’s van de
Deze structuur geldt voor de drie gemeentecategorieën. De
gemeenten met minder dan 20 000 inwoners 44,27% van de
verhouding personen tussen 18 en 60 jaar is echter het
totale bevolking, tegen respectievelijk 22,37% voor de
grootst (59,85%) in gemeenten met een bevolking van maxi-
OCMW’s met 20 000 tot 50 000 inwoners en 33,36% voor
mum 20 000 inwoners. De verhouding personen boven
die met meer dan 50 000 inwoners. Nagenoeg een derde
60 jaar is het grootst (18,69%) in gemeenten met een bevol-
van de in de steekproef vertegenwoordigde bevolking leeft in
king van meer dan 50 000 inwoners.
grote gemeenten. Ten slotte kunnen wij aan de hand van tabel 39 ook ingaan Tijdens de periode 1988-1997 is de in onze steekproef van
op enkele sociaal-economische kenmerken van de OCMW’s
de Waalse OCMW’s opgenomen bevolking met 9,16% toe-
die op onze enquête hebben geantwoord.
genomen. Deze stijging is vooral het gevolg van migratie
Deze gemeenten hebben een werkloosheid van bijna 11%,
(7,43% groei). Wanneer wij onze steekproef in categorieën
terwijl het aantal personen dat er van een minimumuitkering
indelen, stellen wij interessante contrasten vast. Zo is de
leeft 1,4% van de totale bevolking vertegenwoordigt.
bevolkingsgroei vooral in gemeenten met minder dan 20 000
Ook hier levert de indeling in categorieën ons enkele interes-
inwoners het grootst (+12,95% over de periode 1988-1997).
sante kenmerken op.
Deze forse stijging is grotendeels te verklaren door migratie.
Zo zijn in de gemeenten met meer dan 50 000 personen de
In gemeenten met meer dan 50 000 inwoners daarentegen,
werkloosheid en het percentage bestaansminimumtrekkers
is de toestand maar weinig veranderd (+0,05% over de perio-
het grootst (15,5% werklozen en 2,44% bestaansminimum-
de 1988-1997). Op basis van deze vaststellingen mag wor-
trekkers), terwijl de gemeenten met minder dan 20 000 inwo-
den aangenomen dat in Wallonië de kleine gemeenten
ners voor deze twee criteria het laagst scoren (8,4%
bijzonder aantrekkelijk waren als woonplaats.
werklozen en 0,83% bestaansminimumtrekkers).
TABEL 39
Demografische en sociaal-economische kenmerken van de Waalse OCMW's uit onze steekproef OCMW's van de
OCMW's van de
gemeenten
gemeenten van 20 000
gemeenten
< 20 000 inw.
tot 50 000 inw.
> 50 000 inw.
Totaal
1 181 560
597 002
890 384
2 668 946
Personen jonger dan 18
23,80%
23,11%
21,87%
23,03%
Personen tussen 18 en 60 jaar
59,85%
59,82%
59,44%
59,71%
Personen ouder dan 60 jaar
16,35%
17,07%
18,69%
17,26%
Evolutie van de bevolking 1988-1997
12,95%
2,64%
0,05%
9,16%
2,34%
0,54%
0,02%
1,73%
10,61%
2,10%
0,03%
7,43%
Werkloosheidsgraad (2001)
8,40%
11,16%
15,48%
11,27%
Bestaansminimumtrekkers/bevolking (2000)
0,83%
1,06%
2,44%
1,40%
Demografische gegevens Bevolking (01/01/2001)
OCMW's van de
Structuur van de bevolking in 2001
Waarvan: Natuurlijke groei Migratie Sociale gegevens
59
D
E
OCMW'
S
In onze steekproef vallen dus twee groepen van OCMW’s bij-
Zo hebben de 175 OCMW’s in 2002 in hun begroting een
zonder op. De groep van OCMW’s met minder dan 20 000
bedrag van 347,86 EUR per inwoner uitgetrokken. Uit de
inwoners is die met het grootst aantal personen, met een
indeling in bevolkingscategorieën blijkt echter dat de
grote aantrekkingskracht tijdens de voorbije jaren en met de
OCMW’s van de gemeenten met meer dan 50 000 inwo-
beste sociale indicatoren. De groep van OCMWS’ van de
ners die deel uitmaken van deze steekproef een bedrag van
gemeenten met meer dan 50 000 inwoners zit in de omge-
477,31 EUR per inwoner aan ontvangsten in hun begroting
keerde toestand van de voorgaande groep: geringe aantrek-
hebben ingeschreven, hetgeen meer is dan het gewestelijk
kingskracht en ongunstige sociale indicatoren.
gemiddelde en de andere groepen (333,50 EUR per inwoner voor de OCMWS’s van 20 000 tot 50 000 inwoners en slechts 262 EUR per inwoner voor die van minder dan
DE GEWONE BEGROTINGEN IN 2002
20 000 inwoners).
KENMERKEN VAN DE BEGROTINGEN VAN DE WAALSE
Net als voor de gemeenten kan aan de hand van de econo-
OCMW’S
mische indeling duidelijk worden bepaald hoe de OCMW’s hun opdrachten vervullen. Tabel 40 geeft deze indeling weer
In het Waalse Gewest gelijkt de voorstelling van de begro-
voor de OCMW’s die ons een enquêteformulier hebben
tingen van de OCMW’s sterk op die van de gemeenten. De
teruggestuurd en waarin deze besturen zijn ingedeeld per
economische indeling van de uitgaven omvat vier rubrieken,
bevolkingscategorie.
waarvan de omschrijving dezelfde is als die van de gemeenteboekhouding: de personeelsuitgaven, de werkingsuit-
De personeelsuitgaven vertegenwoordigen in onze steek-
gaven, de uitgaven voor overdrachten en de schulduitgaven.
proef het merendeel van de kosten die de OCMW’s ver-
De ontvangsten kunnen, net als in de gemeentebegrotin-
wachten. Ze dragen voor 49% bij aan de gewone uitgaven
gen, worden ingedeeld in ontvangsten uit prestaties, ont-
in 2002, wat overeenstemt met 170,47 EUR per inwoner.
vangsten uit overdrachten en schuldontvangsten.
Deze vaststelling is geldig voor de drie categorieën die wij
Er wordt ook een onderscheid gemaakt tussen de gewone
hebben vastgelegd. De personeelskosten zijn echter sterker
dienst van de OCMW’s en de buitengewone dienst. Er wor-
vertegenwoordigd in de OCMW’s met 20 000 tot 50 000
den twee soorten saldi berekend:
inwoners (53,65% van de gewone uitgaven). Het personeel
- het saldo eigen dienstjaar, dat verkregen wordt door de
van de OCMW’s is hier niet alleen toegewezen aan het
totale uitgaven van de totale ontvangsten af te trekken;
OCMW maar ook aan andere instellingen, zoals rusthuizen
- het saldo algemeen totaal, dat verkregen wordt door het
en verzorgingsinstellingen.
saldo van de voorgaande boekjaren en de overboekingen
De overdrachten vormen de tweede uitgavencategorie van
toe te voegen aan het saldo eigen dienstjaar.
de OCMW’s. Ze vertegenwoordigen – in 2002 en in onze steekproef – 37,29% van de gewone uitgaven, d.i. 129,73 EUR per inwoner. De uitgaven voor het bestaansminimum
UITGAVEN
vertegenwoordigen bijna de helft van de overdrachten (63,64 EUR per inwoner).
Op basis van een extrapolatie voor de jaren 2001 en 2002
Uit de analyse van de drie groepen blijken verschillen naar
zouden de uitgaven van de 262 Waalse OCMW’s in 2002
gelang van de grootte van het OCMW. Zo zijn de uitgaven
een volume van 1 129,1 miljoen EUR bereiken, tegen
voor overdrachten in de OCMW’s met meer dan 50 000
1 102,6 miljoen EUR het jaar voordien, d.i. een nominale
inwoners het grootst, namelijk 40,16% van de gewone uit-
stijging van 2,41%. Toch is voorzichtigheid geboden in ver-
gaven (191,68 EUR per inwoner). In deze groep is het per-
band met de interpretatie van deze resultaten. De gegevens
centage bestaansminimumtrekkers het grootst. De uitgaven
per inwoner uit onze jaarlijkse enquête, waaraan 175
voor het bestaansminimum belopen bijgevolg 62,4% van de
OCMW’s hebben meegewerkt, vormen een nuttige aanvul-
overdrachten. In de overige categorieën daarentegen,
ling bij deze evaluatie, met name door de resultaten volgens
bedraagt de verhouding uitgaven voor overdrachten minder
drie bevolkingscategorieën voor te stellen.
dan 40%, d.i. ongeveer 100 EUR per inwoner. In de OCMW’s met minder dan 20 000 inwoners, die het laagste
60
D
E
OCMW'
TABEL 40
S
Structuur van de gewone uitgaven voor de Waalse OCMW's uit onze steekproef – Begrotingen 2002 OCMW's van de
OCMW's van de
gemeenten
gemeenten van 20 000
gemeenten
< 20 000 inw.
tot 50 000 inw.
> 50 000 inw.
Totaal
143
24
8
175
Eigen dienstjaar Aantal
OCMW's van de
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
Personeel
47,05
123,28
53,65
178,91
48,14
229,76
49,00
170,47
Werkingskosten
11,73
30,74
11,88
39,61
8,31
39,65
10,25
35,67
Overdrachten Bestaansminimum Schuld Totale uitgaven
38,13
99,91
30,38
101,32
40,16
191,68
37,29
129,73
12,91
33,83
13,03
43,45
25,06
119,61
18,29
63,64
3,08
8,07
4,10
13,66
3,40
16,22
3,45
11,99
100,00
262,00
100,00
333,50
100,00
477,31
100,00
347,86
percentage bestaansminimumtrekkers tellen, vertegenwoor-
De resultaten van onze enquête bieden ons opnieuw de
digen de uitgaven voor het bestaansminimum nog slechts
mogelijkheid de ontvangsten per inwoner en voor de drie
33,86% van de overdrachten.
betrokken bevolkingsgroepen te bepalen. Zo hebben de 175 OCMW’s die onze steekproef samen-
De werkingsuitgaven, die noodzakelijk zijn voor de dagelijk-
stellen ontvangsten ten belope van 340,95 EUR per inwo-
se uitvoering van de opdrachten van de centra, zijn goed
ner uitgetrokken. Het peil van de ontvangsten ligt evenwel
voor 10,25% van de gewone uitgaven en komen overeen
aanzienlijk hoger voor de OCMW’s met meer dan 50 000
met 35,67 EUR per inwoner. Deze uitgaven zijn relatief het
inwoners (464,94 EUR per inwoner) dan voor de andere
hoogst in de OCMW’s met 20 000 tot 50 000 inwoners
bevolkingscategorieën (328,99 EUR per inwoner in de
(11,88% van de gewone uitgaven in onze steekproef) en het
OCMW’S met 20 000 tot 50 000 inwoners en 257,77 EUR
laagst in de OCMW’s met meer dan 50 000 inwoners
per inwoner in die met minder dan 20 000 inwoners).
(8,31%). Tabel 41 geeft de ontvangsten van de OCMW’s uit onze De schulduitgaven (terugbetaling van de gemeenteschuld
steekproef weer voor de verschillende categorieën in de
en betaling van de rente) ten slotte, zijn de minst belangrijke
economische indeling.
uitgavencategorie, namelijk 3,45% van de gewone uitgaven (11,99 EUR per inwoner).
De ontvangsten uit overdrachten bestaan uit tegemoetkomingen van diverse gezagsniveaus in de financiering van de opdrachten van de Openbare Centra voor Maatschappelijk
ONTVANGSTEN
Welzijn. Deze ontvangsten vertegenwoordigen bijna 83% van de middelen die in 2002 door de Waalse OCMW’s, die op
Terwijl de uitgaven de opdrachten van de OCMW’s uitvoe-
onze enquête hebben geantwoord, in hun begroting werden
ren, verduidelijken de ontvangsten de manier waarop ze
ingeschreven, namelijk 282,63 EUR per inwoner. In deze ont-
worden gefinancierd.
vangsten kan men twee soorten onderscheiden. Enerzijds zijn
Op basis van een extrapolatie voor de jaren 2001 en 2002
er de toelagen die betaald worden voor het vervullen van spe-
zal het bedrag van de ontvangsten van de Waalse OCMW’s
cifieke sociale opdrachten. Tot deze eerste categorie behoren
vermoedelijk toenemen tot 1 106,6 miljoen EUR over 2002,
de toelagen van de federale overheid voor het bestaansmini-
tegen een bedrag van 1 073,6 miljoen EUR dat werd uitge-
mum. Deze tegemoetkoming vertegenwoordigt 14,8% van
trokken in de begrotingen van het voorgaande jaar, zijnde
de overdrachten ten gunste van de Waalse OCMW’s (41,80
een nominale stijging van 3,08%. Hoewel de middelen van
EUR per inwoner). Anderzijds omvat de tweede categorie
de Waalse OCMW’s sneller gestegen lijken te zijn dan de
meer algemene bijdragen in de financiering van de OCMW’s.
uitgaven, blijft het peil van deze ontvangsten toch lager dan
Tot deze laatste categorie behoren de ontvangsten in het
dat van de uitgaven in 2002.
kader van het Fonds voor maatschappelijk welzijn (4,4% van
61
D
TABEL 41
E
OCMW'
S
Structuur van de gewone ontvangsten van de Waalse OCMW's uit onze steekproef – Begrotingen 2002 OCMW's van de
OCMW's van de
gemeenten
gemeenten van 20 000
gemeenten
< 20 000 inw.
tot 50 000 inw.
> 50 000 inw.
Totaal
143
24
8
175
Eigen dienstjaar Aantal in %
in EUR/inw.
in %
OCMW's van de
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
Prestaties
16,30
42,01
21,20
69,75
14,77
68,68
16,73
57,04
Overdrachten
83,35
214,84
78,66
258,79
84,72
393,91
82,90
282,63
29,92
77,12
30,30
99,68
26,55
123,45
28,53
97,27
2,68
6,91
2,87
9,44
4,88
22,70
3,69
12,57
Gemeentetoelage Bijzonder fonds voor maatschappelijk welzijn Staatstoelage voor het bestaansminimum Schuld Totale ontvangsten
7,65
19,72
8,47
27,88
17,74
82,49
12,26
41,80
0,36
0,92
0,14
0,45
0,51
2,36
0,37
1,27
100,00
257,77
100,00
328,99
100,00
464,94
100,00
340,95
de ontvangsten uit overdrachten, d.i. 12,57 EUR per inwoner)
De schuldontvangsten ten slotte, zijn van bijkomstig belang
en vooral de gemeentelijke bijdrage in het tekort van de
(minder dan 1% van de gewone ontvangsten), zowel voor
OCMW’s (34,41% van de ontvangsten uit overdrachten, wat
de 175 OCMW’s uit onze steekproef als voor elk van de
overeenstemt met 97,27 EUR per inwoner).
categorieën afzonderlijk.
De analyse van deze overdrachten in de diverse categorieën legt specifieke kenmerken bloot. Zo is in de OCMW’s met
Bijgevolg zijn, in tegenstelling tot de gemeenten, de Waalse
meer dan 50 000 inwoners die ons in 2002 een enquêtefor-
OCMW’s in financieel opzicht minder onafhankelijk. Meer dan
mulier hebben teruggestuurd, de verhouding ontvangsten uit
80% van hun middelen zijn immers afkomstig van de gemeen-
overdrachten het grootst en bedraagt ze 84,72% van de
te en de hogere overheden. Deze vaststelling blijft geldig voor
gewone ontvangsten, namelijk 393,91 EUR per inwoner. Dit
alle bevolkingscategorieën. De OCMW’s met 20 000 tot
resultaat is vooral het gevolg van een groter aandeel van het
50 000 inwoners hebben een iets lagere verhouding ontvang-
Fonds voor maatschappelijk welzijn (4,88% van de gewone
sten uit overdrachten (78,66% van hun gewone ontvangsten,
ontvangsten, tegen 2,87% voor de OCMW’s met 20 000 tot
tegen respectievelijk 83,35% en 84,72% voor die met minder
50 000 inwoners en 2,68% in die met minder dan 20 000
dan 20 000 inwoners en die met meer dan 50 000 inwoners).
inwoners) en toelagen voor het bestaansminimum (17,74% van de gewone ontvangsten, tegen 8,47% in de OCMW’s met 20 000 tot 50 000 inwoners en 7,65% in die met minder
BEGROTINGSSALDI 2001-2002
dan 20 000 inwoners). Terzelfder tijd is voor de andere groepen het aandeel van de tegemoetkoming van de gemeente in
Grafiek 17 illustreert de financiële toestand uitgedrukt in EUR
het tekort van het OCMW groter (ongeveer 30%, tegen
per inwoner voor de 175 Waalse OCMW’s die in 2002 op
26,55% in de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn
onze enquête hebben geantwoord en de 137 OCMW’s die
met meer dan 50 000 inwoners).
het jaar voordien hadden geantwoord. Deze financiële toestand wordt bekeken op basis van de saldi die tegelijk voor
De ontvangsten uit prestaties – d.w.z. de ontvangsten uit
het eigen dienstjaar en het algemeen totaal worden bere-
diensten geleverd door het OCMW (thuisverzorging enz.) en
kend. Ze moeten omzichtig worden geïnterpreteerd, en wel
het beheer van de eigen goederen (huur enz.) – vertonen
om twee redenen. Enerzijds worden deze saldi berekend aan
een bijdrage van 57,04 EUR per inwoner, d.i. 16,73% van
de hand van de aanvankelijke begrotingen. Anderzijds moet
de totale ontvangsten van de OCMW’s uit onze steekproef.
rekening worden gehouden met het verschil in representativi-
Het relatief belang van deze ontvangsten is groter in de
teit tussen de gegevens voor 2001 en 2002.
OCMW’s met 20 000 tot 50 000 inwoners. Ze vertegen-
62
woordigen hierin 21,20% van de gewone ontvangsten,
Voor het eigen dienstjaar vertonen de 175 Waalse OCMW’s
namelijk 69,75 EUR per inwoner.
van onze steekproef in 2002 een begrotingstekort van 6,89
D
E
OCMW'
S
Evolutie van de begrotingssaldi van de Waalse OCMW's uit onze steekproef – Begrotingen 2001-2002 (in EUR/inw.)
GRAFIEK 17 2 0 -2 -4 -6 -8 -10
2001
Eigen dienstjaar
2002
Algemeen totaal
EUR per inwoner2. Uit de uitsplitsing van dit resultaat blijkt
demografische toestand van deze OCMW’s is vastgelegd in
dat 102 OCMW’s een gecumuleerd tekort van 11,88 EUR
tabel 42.
per inwoner vertonen. In 2001 vertoonden de 137 OCMW’s die hadden geantwoord, een tekort van 8,59
De uitsplitsing van deze steekproef in drie bevolkingscatego-
EUR per inwoner, waarvan 76 OCMW’s een gezamenlijk
rieën leert ons dat de OCMW’s met meer dan 50 000 inwo-
tekort van –18,21 EUR per inwoner lieten zien. Dit tekort,
ners goed zijn voor 51,55% van de bevolking, tegen 43,53%
dat overeenstemde met 2,7% van de gewone ontvangsten
voor die met 20 000 tot 50 000 inwoners en 4,92% voor de
in 2001 (op een kleinere steekproef), vertegenwoordigt
OCMW’s met minder dan 20 000 inwoners.
momenteel 2,02% van de gewone ontvangsten op basis van onze studie 2002.
De bevolking van deze 15 OCMW’s nam tijdens de periode 1988-1997 met 2,83% toe. Deze stijging lijkt opnieuw hoofd-
Wat het algemeen totaal betreft, vertoonde de toestand in
zakelijk toe te schrijven aan migratie (+1,82%, tegen 1,01%
2002 een licht overschot voor de 175 OCMW’s die ons
natuurlijke aangroei). De indeling in categorieën toont dat de
voor dat jaar begrotingsgegevens hebben bezorgd (+0,08
evolutie sterker was voor de OCMW’s met meer dan 50 000
EUR per inwoner).
inwoners, die een groei van 3,18% laten zien, tegen 2,47%
17 OCMW’s hadden evenwel een gecumuleerd tekort van
voor de groep met 20 000 tot 50 000 inwoners en 2,35%
0,98 EUR per inwoner. Terzelfder tijd vertoonden de 137
voor die met minder dan 20 000 inwoners.
OCMW’S die begrotingsgegevens voor het jaar 2001 hadden verstrekt, een tekort van 0,04 EUR per inwoner.
De demografische structuur in Brussel gelijkt op die van Vlaanderen en Wallonië. De grootste groep bestaat uit de personen tussen 18 en 60 jaar (58,19%), terwijl de twee andere
DE OPENBARE CENTRA VOOR MAATSCHAPPELIJK WELZIJN IN HET BRUSSELSE GEWEST
groepen een verhouding vertegenwoordigen die vrijwel gelijk is in onze steekproef (ongeveer 21%). Deze structuur is voor alle groepen terug te vinden. Het aandeel van personen tus-
DEMOGRAFISCHE EN SOCIAAL-ECONOMISCHE ASPECTEN
sen 18 en 60 jaar is echter het grootst in de groep van OCMW’s die behoren tot de gemeenten met meer dan 50 000 inwoners (58,52%).
In 2002 hebben 15 van de 19 Brusselse OCMW’s ons via ons enquêteformulier de gegevens betreffende hun boekhouding
Uit de sociaal-economische indicatoren ten slotte, blijkt dat
bezorgd. Deze 15 centra vertegenwoordigen zodoende
de werkloosheid 12,15% bedraagt in de OCMW’s die in
74,58% van de Brusselse bevolking. Dit antwoordpercentage ligt ruimschoots boven dat van vorig jaar (slechts 4 OCMW’s hadden ons toen geantwoord). De sociaal-economische en
2
Volledigheidshalve wijzen wij erop dat het saldo Eigen dienstjaar dat voor de 262 Waalse gemeenten werd geëxtrapoleerd in 2002, –6,71 EUR per inwoner bedraagt en in 2001 –8,66 EUR per inwoner.
63
D
TABLEAU TABEL 41 42
E
OCMW'
S
Demografische en sociaal-economische kenmerken van de Brusselse OCMW's uit onze steekproef OCMW's van de
OCMW's van de
gemeenten
gemeenten van 20 000
gemeenten
< 20 000 inw.
tot 50 000 inw.
> 50 000 inw.
Totaal
35 380
313 145
370 783
719 308
Personen jonger dan 18
21,18%
21,05%
20,59%
20,83%
Personen tussen 18 en 60 jaar
57,26%
57,93%
58,52%
58,19%
Personen ouder dan 60 jaar
21,56%
21,02%
20,89%
20,99%
2,35%
2,47%
3,18%
2,83%
Natuurlijke groei
-0,81%
1,39%
0,86%
1,01%
Migratie
3,16%
1,08%
2,32%
1,82%
11,84%
11,54%
12,71%
12,15%
1,05%
2,19%
2,29%
2,17%
Demografische gegevens Bevolking (01/01/2001)
OCMW's van de
Structuur van de bevolking in 2001
Evolutie van de bevolking 1988-1997 Waarvan:
Sociale gegevens Werkloosheidsgraad (2001) Bestaansminimumtrekkers/bevolking (2000)
onze analyse zijn opgenomen. Het aantal bestaans-
In de eerste plaats wordt het traditionele onderscheid tussen
minimumtrekkers beloopt in 2000 2,17% van de totale
“gewone en buitengewone” dienst vervangen door de
bevolking van deze OCMW’s. De benadering per bevol-
begrippen “werkingsdienst en investeringsdienst”.
kingscategorie leert dat deze indicatoren maximaal zijn in de
Ten tweede kregen sommige posten een nieuwe naam. Men
centra met meer dan 50 000 inwoners: 12,7% werkloos-
spreekt dan ook veeleer van “herverdeling” als men het heeft
heid en 2,29% bestaansminimumtrekkers. In de centra met
over de “overdrachtuitgaven en financiële opbrengsten”,
minder dan 20 000 inwoners daarentegen, zijn deze indica-
alsook over “financiële lasten” voor respectievelijk “schuldont-
toren minder belangrijk (11,8% werkloosheid en 1,05%
vangsten en schulduitgaven”.
bestaansminimumtrekkers).
Voorts vormen de begrotingskredieten betreffende de voor-
Globaal gezien vertonen de Brusselse OCMW’s gelijksoortige
gaande dienstjaren een correctie op de tegemoetkoming van
kenmerken wanneer men ze per categorie onderzoekt. Voor
de gemeente in het tekort van het OCMW (een batig saldo
de OCMW’s met meer dan 50 000 inwoners in onze steek-
wordt van deze tegemoetkoming afgetrokken, terwijl een
proef wordt echter een sterke bevolkingsgroei vastgesteld,
tekort er wordt aan toegevoegd).
alsook een percentage werklozen en bestaansminimumtrek-
Ten slotte omvat de algemene samenvatting van de begro-
kers dat iets hoger ligt dan voor de twee andere groepen.
ting zowel de werkingsdiensten als de investeringsdiensten. Er is dus slechts één boekhoudresultaat op basis van deze twee diensten. De in dit hoofdstuk voorgestelde saldi worden
DE GEWONE BEGROTINGEN IN 2002
berekend op basis van de samenvattende tabel van de werkingsdiensten en niet op grond van de algemene samenvat-
KENMERKEN VAN DE BEGROTINGEN VAN DE BRUSSELSE
tende tabel, dit om coherent te blijven ten aanzien van ons
OCMW’S
onderzoek van de gewone dienst.
In het Brusselse Gewest is het opmaken van de begrotingen onderworpen aan een nieuw algemeen reglement van de
UITGAVEN
OCMW-boekhouding dat sinds eind 1998 van toepassing is. Een aantal bepalingen verschilt dus van die welke gelden
Evenals voor de Waalse OCMW’s werd er een indicatieve
voor de boekhouding van de Brusselse gemeenten. In het
extrapolatie gemaakt op de totale uitgaven 3 van de Brusselse
kader van deze studie krijgen vier van deze bepalingen in het bijzonder onze aandacht.
64
3
Zonder overboekingen en interne facturering
D
E
OCMW'
S
centra in 2001 en 2002. Op basis van deze methode werd het
(43,46% van de exploitatie-uitgaven in 2002). Net als de
bedrag van de uitgaven van deze OCMW’s in 2002 geraamd
overdrachten van de Waalse OCMW’s, bestaan de herverde-
op 497,9 miljoen EUR, tegen een bedrag van 466,1 miljoen
lingsuitgaven met name uit de financiële tegemoetkomingen
EUR dat voor 2001 werd uitgetrokken, wat overeenstemt met
van de OCMW’s ten gunste van de personen in het kader
een nominale jaarlijkse groei van 6,85%.
van hun hoofdopdracht. Onder deze tegemoetkomingen
Op grond van de begrotingen 2002 die door 15 Brusselse
vertegenwoordigt de betaling van het bestaansminimum
OCMW’s werden meegedeeld, komen de uitgaven uit op
44,34% van de herverdelingsuitgaven in de 15 gemeenten
541,57 EUR per inwoner. Uit de indeling in categorieën blijkt
die in 2002 op onze enquête hebben geantwoord.
dat dit bedrag 591,68 EUR bereikt voor de OCMW’s met meer dan 50 000 inwoners, 491,53 EUR voor de centra met 20 000
Als men de analyse verfijnt, stelt men vast dat de her-
tot 50 000 inwoners en 459,26 EUR voor die met minder dan
verdelingsuitgaven meer uitgesproken zijn in de “grotere”
20 000 inwoners. De twee “grotere” groepen geven dus veel
categorieën (46,07% van de uitgaven van de OCMW’s met
meer uit dan die met minder dan 20 000 inwoners.
20 000 tot 50 000 inwoners en 42,71% van de uitgaven van die met meer dan 50 000 inwoners), d.w.z. in de bevol-
Aan de hand van de economische indeling in tabel 43 kan
kingscategorieën waar het percentage werklozen en be-
worden bepaald welke middelen de Brusselse OCMW’s heb-
staansminimumtrekkers hoger ligt. In de OCMW’s van de
ben gebruikt om hun opdrachten te verwezenlijken.
gemeenten met 20 000 tot 50 000 inwoners zijn de herverdelingsuitgaven verhoudingsgewijs zelfs belangrijker dan de
De personeelsuitgaven zijn van doorslaggevend belang in de
personeelsuitgaven. In de OCMW’s met minder dan 20 000
begrotingen 2002 van de OCMW’s uit de steekproef. Het
inwoners daarentegen, zijn deze uitgaven minder hoog en
volume ervan bedraagt 239,49 EUR per inwoner, d.i. 44,2%
vertegenwoordigen ze slechts 28,82% van de totale exploi-
van de totale uitgaven. Als men de analyse decentraliseert op
tatie-uitgaven. De uitgaven voor het bestaansminimum zijn
het niveau van de bevolkingscategorieën, blijkt dat deze uitga-
groter voor de OCMW’s met 20 000 tot 50 000 inwoners,
vencategorie in de OCMW’s met minder dan 20 000 inwoners
vermits ze een piek van 50,2% bereiken.
een maximale proportie vertegenwoordigt, namelijk 58,47% van de exploitatie-uitgaven, wat overeenstemt met een volu-
De exploitatie-uitgaven en de financiële lasten vertegenwoor-
me van 268,54 EUR per inwoner. Tevens stelt men vast dat
digen 12,32% van de exploitatie-uitgaven (d.i. 66,71 EUR per
de herverdelingsuitgaven er minder belangrijk zijn dan in de
inwoner) bij de OCMW’s die in 2002 op onze enquête hebben
overige categorieën.
geantwoord. Deze twee soorten uitgaven zijn dus minder belangrijk dan de personeels- en herverdelingsuitgaven. De
De herverdelingsuitgaven vormen de tweede tranche exploi-
omvang ervan verschilt evenwel van de ene groep OCMW’s
tatie-uitgaven, met een bedrag van 235,37 EUR per inwoner
tot de andere. Zo is met name in de categorie van OCMW’s
TABEL 43
Structuur van de exploitatie-uitgaven van de Brusselse OCMW's uit onze steekproef – Begrotingen 2002 OCMW's van de
OCMW's van de
OCMW's van de
gemeenten <
gemeenten van 20 000
gemeenten>
20 000 inw.
tot 50 000 inw.
50 000 inw.
Totaal
2
9
4
15
Aantal begrotingen in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
Personeel
58,47
268,54
42,81
210,44
44,15
261,26
44,22
239,49
Werkingskosten
12,02
55,23
9,94
48,87
11,49
67,97
10,90
59,03
Herverdeling
28,82
132,35
46,07
226,45
42,71
252,74
43,46
235,37 104,35
12,18
55,95
23,13
113,68
17,09
101,10
19,27
Financiële lasten
Bestaansminimum
0,69
3,15
1,17
5,77
1,64
9,72
1,42
7,68
Totale uitgaven
100,00
459,26
100,00
491,53
100,00
591,68
100,00
541,57
65
D
E
OCMW'
S
met meer dan 50 000 inwoners hun gecumuleerde verhouding
Tabel 44 toont hoe deze ontvangsten verdeeld zijn over de
het grootst (13,13% van de uitgaven van deze OCMW’s), ter-
diverse groepen die voorkomen in de economische indeling
wijl ze het laagst is in de centra met 20 000 tot 50 000 inwo-
van de ontvangsten van de Brusselse OCMW’s in 2002.
ners (11,12% van hun exploitatie-uitgaven). De ontvangsten uit overdrachten, die bestaan uit toelagen voor de financiering van specifieke uitgaven (zoals het ONTVANGSTEN
bestaansminimum) en de tegemoetkoming van andere overheden in de financiering van het OCMW, vertegen-
Net als voor de uitgaven, werd op het volume van de exploi-
woordigen het grootste gedeelte van de middelen waar-
tatie-ontvangsten van de Brusselse OCMW’s een indica-
over de OCMW’s uit onze steekproef beschikken. Deze
tieve extrapolatie gemaakt voor de begrotingsjaren 2001 en
ontvangsten stemmen overeen met 443,90 EUR per inwo-
4
2002. Op basis hiervan zou het volume van deze ontvang-
ner, d.w.z. bijna 81% van de exploitatieontvangsten in
sten in de begrotingen 2002 uitkomen op 506,1 miljoen
2002. Onder deze ontvangsten vertegenwoordigt de tege-
EUR, tegen de 473,3 miljoen EUR die in de begrotingen van
moetkoming van de gemeente in het tekort 31,6% van de
2001 werd ingeschreven, d.i. een nominale groei van 6,91%.
ontvangsten uit overdrachten en 25,55% van de totale
Op die manier zouden niet alleen de ontvangsten van de
ontvangsten met een volume van 140,14 EUR per inwo-
Brusselse OCMW’s sneller evolueren dan hun uitgaven,
ner. De gemeente is immers verplicht om tegemoet te
maar deze ontvangsten zouden ook groter zijn dan de uit-
komen in het eventueel tekort van de OCMW’s. De toelage
gaven.
voor het bestaansminimum beloopt 60,07 EUR per inwoner, zijnde 10,95% van de totale ontvangsten van de 15
Op basis van de gegevens van onze enquête, die betrekking
OCMW’s die in 2002 op de enquête hebben geantwoord.
heeft op 78,9% van de Brusselse OCMW’s in 2002, zijn wij in
Ten slotte, vertegenwoordigt het Bijzonder fonds voor
staat om duidelijk het peil van de exploitatieontvangsten in
maatschappelijk welzijn slechts 1,58% van de exploita-
EUR per inwoner te bepalen, en dit voor de drie bevolking-
tieontvangsten. Als men de analyse op het vlak van de
sgroepen. In 2002 belopen de exploitatieontvangsten 548,56
bevolkingscategorieën decentraliseert, stelt men vast dat
EUR per inwoner. Het peil van deze ontvangsten is echter
de OCMW’s met 20 000 tot 50 000 inwoners overheersen
belangrijker in de OCMW’s met meer dan 50 000 inwoners
wat de ontvangsten uit overdrachten betreft. Deze ont-
(600,95 EUR) en die met 20 000 tot 50 000 inwoners (495,77
vangsten vertegenwoordigen in deze groep 84,43% van
EUR) dan in de centra van de gemeenten met minder dan
de totale ontvangsten (418,60 EUR per inwoner). Dit aan-
20 000 inwoners (466,85 EUR). In alle gevallen blijft het volu-
deel wordt met name ondersteund door de omvang van
me van de exploitatieontvangsten groter dan het volume van de exploitatie-uitgaven. TABEL 44
Structuur van de exploitatieontvangsten van Brusselse OCMW's uit onze steekproef – Begrotingen 2002 OCMW's van de
OCMW's van de
OCMW's van de
gemeenten <
gemeenten van 20 000
gemeenten>
20 000 inw.
tot 50 000 inw.
50 000 inw.
Totaal
2
9
4
15
Aantal begrotingen in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
Prestaties
19,32
90,18
15,41
76,38
20,46
122,98
18,43
101,08
Overdrachten
80,65
376,49
84,43
418,60
78,49
471,69
80,92
443,90 140,14
Gemeentetoelage
39,56
184,67
35,77
177,36
17,38
104,45
25,55
Bijzonder fonds voor maatschappelijk welzijn
4,64
21,67
2,16
10,72
0,95
5,73
1,58
8,69
Staatstoelage voor het bestaansminimum
8,06
37,65
17,63
87,41
6,51
39,12
10,95
60,07
Financiële opbrengsten Totale ontvangsten
66
Zonder overboekingen en interne facturering
4
0,04
0,17
0,16
0,80
1,04
6,28
0,65
3,59
100,00
466,85
100,00
495,77
100,00
600,95
100,00
548,56
D
E
OCMW'
S
de gemeentelijke dotatie (35,77% van de totale ontvang-
aanwezig in de centra met meer dan 50 000 inwoners
sten) en de toelage van de Staat voor het bestaansmini-
(21,50% van de ontvangsten van deze OCMW’s).
mum (17,63% van de totale ontvangsten). In deze OCMW’s bedragen de uitgaven voor het bestaansminimum ongeveer BEGROTINGSSALDI 2001-2002
50% van de herverdelingsuitgaven. Ten slotte is de gemeentelijke tegemoetkoming in de totale ontvangsten het grootst in de centra met minder dan 20 000
Gelet op de specifieke boekhouding voor de afgesloten
inwoners: 184,67 EUR per inwoner, d.w.z. bijna 40% van de
dienstjaren in de Brusselse OCMW’s, opteerden wij voor de
totale ontvangsten.
presentatie van één enkel saldo voor het werkingsjaar. Dit saldo wordt verkregen door van de totale ontvangsten
De ontvangsten uit prestaties vertegenwoordigen in 2002
(overboekingen en interne facturering inbegrepen) de totale
18,43% van de middelen waarover de OCMW’s uit onze
uitgaven (overboekingen en interne facturering inbegrepen)
steekproef beschikken, wat neerkomt op een volume van
af te trekken. Deze definitie verschilt uiteraard van die van
101,08 EUR per inwoner. Deze ontvangsten zijn veel belang-
de saldi van het gewone dienstjaar, dat berekend wordt
rijker in de OCMW’s met meer dan 50 000 inwoners, waar
voor de Waalse OCMW’s en de Vlaamse “niet-piloot-
ze 20,46% van de totale ontvangsten voor hun rekening
OCMW’s”.
nemen, d.i. een bedrag van 122,98 EUR per inwoner. Anderzijds zijn ze het laagst in de centra met 20 000 tot
Grafiek 18 geeft het niveau van dit saldo (in EUR per inwo-
50 000 inwoners, met een aandeel van 15,41% van hun
ner) weer voor de 15 OCMW’s die in 2002 op onze enquête
ontvangsten (76,38 EUR per inwoner).
hebben geantwoord en de 4 OCMW’s die in 2001 hadden geantwoord. De evolutie van deze saldi moet met de nodi-
De financiële opbrengsten, ten slotte, die overeenstemmen
ge omzichtigheid worden geïnterpreteerd gezien de ver-
met de traditionele schuldontvangsten, zijn slechts van bij-
schillen in representativiteit voor deze twee jaren.
komstig belang (minder dan 1% van de totale ontvangsten,
Het saldo van het werkingsjaar van de Brusselse OCMW’s
met uitzondering van de OCMW’s met meer dan 50 000
die op onze enquête hebben geantwoord is positief in 2002
inwoners: 1,04%), en dit op alle niveaus van de analyse.
en bedraagt 7,82 EUR per inwoner. Dit saldo wordt gekenmerkt door het feit dat elk van de 15 OCMW’s een over-
Zoals voor de Waalse OCMW’s die op de enquête hebben
schot heeft voor het werkingsjaar. In 2001 beliep het
geantwoord, dient te worden vastgesteld dat de Brusselse
werkingssaldo 4,31 EUR per inwoner voor de 4 OCMW’s
OCMW’s die in 2002 in onze database vertegenwoordigd
die ons hun enquêteformulier hadden teruggestuurd5.
zijn, slechts een beperkt volume aan eigen middelen (bestaande uit de prestaties en de financiële opbrengsten) bezitten. Deze middelen maken slechts 19% van hun totale middelen uit. Deze eigen middelen zijn echter het sterkst GRAFIEK 18
5
Volledigheidshalve bedraagt het werkingssaldo, dat berekend wordt op basis van de geëxtrapoleerde gegevens (zonder interne facturering en overboekingen), 8,35 EUR per inwoner in 2002, tegen 7,52 EUR het jaar voordien.
Begrotingssaldi van de Brusselse OCMW's uit onze steekproef – Begrotingen 2001-2002 (in EUR/inw.) 10 8 6 4 2 0 2001
2002
Saldi Exploitatie dienst
67
D
E
I N T E R C O M M U N A L E S
D e i n t e rc o m m u n a l e s
Zowel de solvabiliteit als de rendabiliteit van de intercommunales in het algemeen verzwakten in 2000. Maar tussen de vijf categorieën van intercommunales blijven de onderlinge solvabiliteits- en rendabiliteitsverschillen groot. Bovendien evolueren de financiële ratio’s voor deze vijf groepen niet gelijklopend. De soorten intercommunales die in de studie besproken worden, zijn actief in energievoorziening (elektriciteit en gas), kabeltelevisie, watervoorziening en medischsociale inrichtingen. Andere sectoren zijn ook vertegenwoordigd, nl. economische expansie, ruimtelijke ordening, waterzuivering en huisvuil. Ten slotte is er een categorie “diverse” (o.a. toerisme, recreatie…).
DEFINITIE EN ACTIVITEITEN
gespecialiseerde taken, waarvoor niet elke gemeente afzonderlijk de middelen, het personeel of de knowhow heeft.
Een intercommunale is een samenwerkingsverband tussen
Sedert de grondwetsherziening van 1993 zijn de Gewesten
twee of meerdere gemeenten. Intercommunales behartigen
volledig bevoegd voor de wettelijke regeling van de inter-
zaken van gemeentelijk belang zoals waterdistributie, huisvuil-
communales.
verwerking, kabel- en elektriciteitsdistributie enz. Een inter-
TABEL 45
communale heeft een eigen rechtspersoonlijkheid, eigen
Er zijn twee soorten intercommunales: zuivere en gemengde.
bestuursorganen en wordt opgericht en bestuurd op basis
Bij een zuivere intercommunale zijn er geen private partners
van statuten. Organisatorisch en technisch zijn ze dus strikt
betrokken. Bij een gemengde intercommunale neemt, naast
gescheiden van de gemeenten, maar via hun activiteiten zijn
de publiekrechterlijke persoon (gemeente, provincie, OCMW
ze er toch nauw mee verbonden, aangezien intercommuna-
enz.) ook een privaatrechterlijke persoon deel aan de vereni-
les zich uitsluitend mogen bezighouden met activiteiten die
ging. Zo kan de private partner (banken, organisaties, vak-
behoren tot de gemeentelijke sfeer. Doordat ze verschillende
bonden, elektriciteitsleveranciers enz.) kapitaal, materiële
gemeenten omspannen, profiteren intercommunales van
activa en knowhow inbrengen, maar ook instaan voor de
schaalvoordelen. Ze kunnen hun activiteiten over meerdere
financiering of het feitelijke beheer van de intercommunale.
gewesten uitoefenen, of zelfs in heel België.
Publiekrechterlijke personen die bevoegd zijn voor de goed-
Bovendien kunnen intercommunales zich toeleggen op
keuring of de vernietiging van een intercommunale, mogen
Uitsplitsing van het aantal intercommunales per Gewest en per activiteit - Toestand op 31/12/2000 Gewest Vlaanderen
Wallonië
Brussel
Balansen
Resultatenrekeningen
Elektriciteit, gas, kabeltelevisie
33
30
12
50
39
Watervoorziening en -distributie
9
17
3
14
13
Medisch-sociale inrichtingen en werken
8
12
1
7
11
Economische expansie, ruimtelijke ordening, huisvuil, waterzuivering
40
27
4
59
56
Diverse activiteiten
13
28
4
20
16
103
114
24
150
135
Totaal
68
Waarnemingen: Het Rijk
ACTIVITEITSCATEGORIEËN
D
E
I N T E R C O M M U N A L E S
TABEL 46
Overzicht van enkele ratio's resultaat/balanstotaal
eigen vermogen/balanstotaal
ACTIVITEITSCATEGORIEËN
2000
1999
1998
2000
1999
1998
Elektriciteit, gas, kabeltelevisie
7,59%
12,88%
12,63%
58,08%
60,98%
60,78%
Watervoorziening en -distributie
0,87%
0,27%
1,13%
62,37%
58,33%
64,33%
Medisch-sociale inrichtingen en werken
-0,37%
0,52%
0,38%
35,39%
34,37%
44,76%
Economische expansie, ruimtelijke ordening, huisvuil, waterzuivering
1,67%
1,33%
1,66%
53,75%
62,73%
65,44%
Diverse activiteiten
7,10%
0,90%
-11,85%
52,45%
42,43%
43,62%
Totaal
5,88%
9,04%
9,63%
57,30%
59,19%
61,49%
zelf geen deel uitmaken van de intercommunale. Het gaat
les, krijgen we een beeld van hun omvang en financiële toe-
hierbij bijvoorbeeld om (een orgaan van) het Vlaamse
stand in 2000. De tabellen en grafieken van dit hoofdstuk
Gewest.
geven de belangrijkste gegevens voor de balansen en de resultatenrekeningen van de intercommunales, gespreid
Het economische gewicht van de intercommunales is niet
over vijf sectoren.
te onderschatten. Door onze jaarlijkse enquête over de
Naast intercommunales die zich bezighouden met energie-
balansen en de resultatenrekeningen van de intercommuna-
en watervoorziening, zijn er nog intercommunales die zich
INTERGEMEENTELIJKE SAMENWERKING IN VLAANDEREN
de mogelijkheid om eraan deel te nemen beperkt: enkel gemeenten, autonome gemeentebedrijven, provincies, OCMW’s en hun zuivere verenigingen en andere samen-
In Vlaanderen is sinds 6 juli 2001 het decreet houdende
werkingsverbanden die onder het decreet van 6 juli 2001
de intergemeentelijke samenwerking van kracht, dat, na
vallen, komen als deelnemers in aanmerking.
een overgangsperiode, ook van toepassing zal zijn op alle
Een projectvereniging is een samenwerkingsverband
bestaande Vlaamse intercommunales, die onderworpen
zonder beheersoverdracht dat tot doel heeft een duidelijk
zijn aan de wet van 22 december 1986 en op de interge-
omschreven project te plannen, uit te voeren en te con-
meentelijke vzw’s. De gewestoverschrijdende verenigin-
troleren.
gen vallen niet onder dit decreet. Het decreet beperkt de
De dienstverlenende vereniging is een samenwerkings-
duurtijd van de bestaande intercommunales tot maximaal
verband zonder beheersoverdracht, die een duidelijk om-
18 jaar na de inwerkingtreding van het decreet.
schreven
Het decreet biedt de gemeenten verschillende samenwer-
deelnemende gemeenten, eventueel voor verschillende
kingsvormen aan. Indien deze samenwerkingsvorm geen
beleidsdomeinen.
ondersteunende
dienst
verleent
aan
de
rechtspersoonlijkheid heeft, spreekt men van een interlo-
De opdrachthoudende vereniging is een samenwer-
kale vereniging. Dergelijke verenigingen zijn gebaseerd
kingsverband
op een overeenkomst die een hele reeks bepalingen
deelnemende gemeenten duidelijk omschreven be-
omvat, die in feite de statuten van een feitelijke vereniging
voegdheden met betrekking tot bepaalde beleidsdomei-
vormen. Dergelijke verenigingen verwezenlijken een wel-
nen toevertrouwen.
bepaald project van gemeentelijk belang.
De beheersopdracht houdt in dat de deelnemende ge-
Als de gemeentelijke samenwerkingsvorm wel een rechts-
meenten de uitvoering van hun beslissingen die onder de
persoonlijkheid heeft, zijn er drie mogelijkheden: de pro-
doelstellingen van het samenwerkingsverband vallen, aan
jectvereniging, de dienstverlenende vereniging en de
dat samenwerkingsverband toevertrouwen. De gemeenten
opdrachthoudende vereniging.
zullen met andere woorden niet zelfstandig of samen met
Bij dergelijke verenigingen met rechtspersoonlijkheid, wordt
derden dezelfde opdracht uitvoeren.
met
beheersoverdracht
waaraan
de
69
D
E
I N T E R C O M M U N A L E S
toeleggen op economische activiteiten zoals de ontwikke-
1998, 59,2% in 1999 en 57,3% in 2000. In de vijf deelsecto-
ling van industrieparken, huisvesting, ... In de rubriek “diver-
ren zijn er uiteenlopende verschillen. In de medisch-sociale
se”, vindt men intercommunales die actief zijn op terreinen
sector bedroeg de solvabiliteit in 2000 amper 35,4%, terwijl
zoals toerisme, recreatie, crematoria, gemeentelijke infor-
de watervoorziening en -distributie met 62,4% opvallend
matica enz. Ten slotte zijn er nog intercommunales die wer-
beter scoort.
ken in de medisch-sociale sfeer. De dekkingsgraad van de materiële vaste activa door de eigen middelen vertoont een analoog beeld: 127,4% in
ANALYSE VAN DE SOLVABILITEIT EN VAN DE RENDABILITEIT
1998, gevolgd door 122,2% in 1999 en 118,5% in 2000. In 2000 scoorden de intercommunales in de medisch-sociale sector het zwakst met een ratio van 79,5%. De intercom-
Er werd een enquête naar 241 intercommunales gezonden:
munales, die actief zijn in de economische en in de energie-
24 in Brussel, 103 in Vlaanderen en 114 in Wallonië. De
branche, situeren zich aan de andere zijde van het
gegevens hebben betrekking op het boekjaar 2000.
spectrum met een ratio van meer dan 126%. Deze dekkingsgraad geeft het financiële risico weer: als ze lager ligt
Er konden (voor boekjaar 2000) maar 150 balansen van
dan 100%, betekent dit dat een deel van de materiële vaste
intercommunales geanalyseerd worden, wat overeenkomt
activa gefinancierd is met schulden. Bij betalingsproblemen
met 62% van het totaal (241). Voor de resultatenrekeningen
kan de betrokken intercommunale gedwongen worden om
zijn er maar 135 op 241 geanalyseerd, wat neerkomt op
een deel van haar vaste activa te verkopen, wat negatieve
een representativiteit van 56%.
gevolgen kan hebben voor haar goede werking.
Hierdoor dienen de resultaten van de studie met de nodige omzichtigheid geïnterpreteerd te worden. De omvang en de
De rendabiliteitsratio’s kennen een grillig verloop, wat onder
samenstelling van de steekproef kunnen mee aan de basis
meer samenhangt met de samenstelling van de steekproef.
liggen van jaar-tot-jaarschommelingen bij de resultaten.
Bovendien zijn er uitgesproken verschillen tussen de sectoren onderling. Wanneer men de intercommunales in hun
GRAFIEK 19
70
De solvabiliteit van de intercommunales, d.w.z. de verhouding
geheel bekijkt, daalt de rendabiliteit tussen 1998 en 2000.
tussen het eigen en het totaal vermogen, neemt af: 61,5% in
De rendabiliteit van het eigen vermogen, d.w.z. de verhou-
Aandeel van de eigen middelen in het totaal van het passief
D
E
I N T E R C O M M U N A L E S
GRAFIEK 20
Rendabiliteit van het eigen vermogen
1998
1999
2000
ding van het resultaat t.o.v. het eigen vermogen, bedroeg
ning (elektriciteit en gas) en kabeltelevisie waren in 2000 het
in 2000 10,3%, na 15,3% in 1999 en 15,7% in 1998.
meest rendabel: 13,1% (eigen vermogen) en 7,6% (balans-
Beschouwt men de winstgevendheid van de intercommu-
totaal). Maar dit betekent wel een achteruitgang tegenover
nales in verhouding tot hun balanstotaal, dan bekomt men
de twee vorige jaren. De intercommunales uit de economi-
een rendabiliteitsratio van 5,9% in 2000, tegenover 9,0% in
sche sectoren en de groep “diverse” boekten in 2000 wel
1999 en 9,6% in 1998.
een verbetering van hun rendabiliteit in vergelijking met
De medisch-sociale intercommunales leggen de zwakste
1999 en 1998. Dit was ook het geval bij de intercommuna-
rendabiliteit voor: in 2000 bedroeg het verlies 1,1% van het
les die instaan voor de drinkwaterdistributie, maar hier blijft
eigen vermogen en 0,4% van het balanstotaal. De inter-
de rendabiliteit (1,4% van het eigen vermogen en 0,9% van
communales die zich bezighouden met de energievoorzie-
het balanstotaal) aan de lage kant.
71
De financiering van de lokale besturen
73
D
E
F I N A N C I E R I N G
V A N
D E
L O K A L E
B E S T U R E N
De financiering van de l o k a l e b e s t u re n
In 2001 werden de lokale overheden meer met tijdelijke liquiditeitsproblemen geconfronteerd dan in het voorgaande jaar. De kortlopende schuld steeg met 14,5% tot 1 484 miljoen EUR. Het zijn vooral de gemeenten, provincies en intercommunales die de grootste kasproblemen kenden. De kortetermijnschuld van de OCMW’s verbeterde daarentegen. De toelagen en leningen ter financiering van de investeringsuitgaven van de lokale sector gingen in 2001 met 13,8% achteruit. Deze achteruitgang doet zich meestal voor in het jaar dat volgt op de gemeente- en provincieverkiezingen. Het totaal van de investeringen van de lokale sector wordt op 2 208,8 miljoen EUR geschat. Ten opzichte van 2000 loopt het aandeel van de gemeenten in de investeringen van de totale lokale sector licht terug van 69,7 naar 64,4%. Bovendien werden de gemeentelijke investeringen relatief meer door subsidies gefinancierd en relatief minder door leningen. Terwijl de investeringen in Vlaanderen en Wallonië afnamen met respectievelijk 19,5% en 10,6%, gingen de investeringsuitgaven van de Brusselse lokale sector erop vooruit met maar liefst 4,5%. Door de sterke stijging van de investeringsuitgaven in de aanloop naar het verkiezingsjaar 2000, verzwaarde echter ook de gecumuleerde last van de investeringsschuld tot 12 254 miljoen EUR. Hierdoor steeg de brutoschuld van de lokale sector in 2001 met 2,7%. De kortlopende schuld, met inbegrip van de debetsaldi op de kredietopeningen ter financiering van de investeringen, nam eveneens toe. De saneringsschuld liep echter terug. Rekening houdend met de financiële activa, wordt de nettoschuld op 12 694 miljoen EUR geraamd.
DE FINANCIERING VAN DE GEWONE DIENST
voorschot op de nog niet-geïnde ontvangsten. Het productengamma omvat ook de opzegbare vastetermijnkredieten.
De lokale overheden hebben vaak met tijdelijke liquiditeits-
Daardoor kunnen de lokale overheden voor een bepaalde en
moeilijkheden te kampen. Dit is te wijten aan het feit dat de
contractuele duur bepaalde thesauriebehoeften financieren
gewone ontvangsten en uitgaven niet noodzakelijk een gelijk
tegen voorwaarden die nog voordeliger zijn en tijdens de volle-
verloop hebben.
dige looptijd van de lening ongewijzigd blijven. Vermits deze
De niet-reduceerbare en periodiek terugkerende uitgaven,
overheden niet altijd in staat zijn om de exacte datum van de
zoals de lonen van het personeel, die gemiddeld meer dan
ontvangsten en uitgaven te plannen, biedt deze kredietvorm
50% van de gewone begroting vertegenwoordigen, moeten
hun een mogelijkheid om het krediet vervroegd op te zeggen.
immers regelmatig worden betaald, terwijl het tempo waarin
Ook worden er aan de openbare ziekenhuizen die van een
de ontvangsten van de lokale overheden binnenkomen, gro-
OCMW of een intercommunale afhangen, voorschotten toe-
tendeels afhankelijk is van het tijdstip waarop het Ministerie
gekend op de ontvangsten "derde betaler" die de zieken-
van Financiën de belastingen inkohiert of de Gewesten hun
fondsen hun verschuldigd zijn. Deze ziekenhuizen kunnen
aandeel in het Gemeente- of Provinciefonds doorstorten.
eveneens een aanvullend voorschot krijgen in afwachting dat de gemeente haar tegemoetkoming in het tekort betaalt.
Om de lokale overheden in staat te stellen op gelijk welk ogenblik hun financiële verbintenissen na te komen, heeft Dexia
Eind 2001 bedroeg de vlottende schuld van de lokale over-
Bank een aantal formules voor kortlopende kredietverlening
heden, d.w.z. de kortetermijnschuld, 1 484 miljoen EUR, d.i.
uitgewerkt. De belangrijkste formule bestaat in een thesaurie-
een stijging met 14,5% t.o.v. van het voorgaande jaar.
75
D
TABEL 47
E
F I N A N C I E R I N G
V A N
D E
L O K A L E
B E S T U R E N
Kortlopende schuld van de lokale overheden: 2000-2001 2000
2001
in duizenden EUR
in duizenden EUR
in duizenden EUR
in %
360 840
439 178
78 338
21,7
Gemeenten
Verschil 2000-2001
Provincies
28 906
59 345
30 438
105,3
OCMW's
703 247
657 143
- 46 104
- 6,6
Diverse instellingen (lokale sector) Subtotaal Intercommunales Lokale sector
550
670
120
21,9
1 093 543
1 156 336
62 793
5,7
203 127
327 776
124 649
61,4
1 296 669
1 484 112
187 442
14,5
De gemeenten en provincies zien hun kortlopende schuld
meestal met vertraging ontvangen. Hun gezamenlijke kortlo-
respectievelijk met 21,7% en 105,3% stijgen. Deze forse
pende schuld gaat in 2001 naar omlaag met 6,6%.
groeivoeten lijken op het eerste gezicht zeer spectaculair. De
De schuld van de intercommunales, die in 1999 sterk geste-
kortetermijnschuld kan echter zeer sterk schommelen, zoals
gen was (+56%), lijkt in 2001 nog forser te stijgen (+61%) om
geïllustreerd wordt op onderstaande grafiek.
te komen tot bijna 328 miljoen EUR. De kortetermijnschuld
De schuld van de diverse instellingen van de lokale sector
van de intercommunales bedraagt in 2001 bijna het dubbele
bedroeg in 2001 670 000 EUR, d.i. 120 000 EUR meer dan
van de schuld in 1996.
in 2000. Het aandeel van de diverse instellingen in de totale
GRAFIEK 21
kortetermijnschuld van de lokale sector is echter verwaar-
Ten slotte wijzen wij erop dat bij de berekening van deze vlot-
loosbaarbaar (0,05%). De OCMW’s daarentegen nemen tra-
tende schuld geen rekening werd gehouden met het debet-
ditioneel het grootste deel van de totale kortetermijnschuld
saldo voor de kredietopeningen. Aangezien hier enkel de
van de lokale sector voor hun rekening (44% in 2001). Deze
financiering van de gewone dienst bestudeerd wordt, spreekt
besturen zijn voor hun inkomsten immers het meest afhanke-
het voor zich dat de kortetermijnschulden door investeringen
lijk van subsidies en toelagen van andere overheden die ze
niet in rekening gebracht worden.
Evolutie van de kortlopende schuld voor de diverse categorieën van lokale overheden (in miljoenen EUR)
800 700
600 500 400 300 200 100 0 1995
76
1996
1998
1997
Gemeenten
Provincies
Diverse instellingen (lokale sector)
Intercommunales
1999
2000
OCMW's
2001
D
E
F I N A N C I E R I N G
V A N
D E
L O K A L E
DE FINANCIERING VAN DE BUITENGEWONE DIENST
B E S T U R E N
subsidiërende overheid te overbruggen. Dit type van krediet moet worden beschouwd als een kasverrichting en wordt terugbetaald zodra de lokale overheid de toelage
DE FINANCIERINGSVORMEN VAN DE INVESTERINGEN
ontvangt. De leningen "overheidsaandeel" vormen een alternatieve
Van de diverse financieringsvormen waarop de lokale over-
toelage: de subsidiërende overheid verbindt zich ertoe om
heden een beroep kunnen doen voor het verwezenlijken
op de vervaldag de kapitaalaflossingen en de interest van
van hun investeringsprogramma's, is de lening ongetwijfeld
de door de gemeente afgesloten leningen te betalen.
de meest gebruikte. Een lening is immers een oplossing voor het tijdverschil tus-
Nog steeds volgens onze enquête worden de gemeentelijke
sen de wil of de noodzaak om te investeren en de onontbeer-
investeringen van 2001 in totaal voor 27,6% gesubsidieerd,
lijke spreiding van de daaruit voortvloeiende lasten. Want
terwijl dit aandeel de vorige jaren ongeveer 25% bedroeg.
hoewel het niet realistisch is om de kosten van grote infra-
Deze financieringsvorm lijkt dus aan belang te winnen ten
structuurprojecten op één begrotingsjaar af te wentelen, lijkt
opzichte van de leningen “eigen aandeel”.
het daarentegen wel logisch de financiële lasten in de tijd te spreiden wanneer het gaat om investeringen waarvan de
De leningen ten laste van derden - die amper 1% uitmaken
bevolking gedurende jaren nuttig gebruik kan maken.
van de totale investeringsbronnen van de gemeenten - kunnen, net als de leningen "overheidsaandeel", worden be-
Volgens onze enquête over de investeringsplannen van de
schouwd als voorfinancieringsvormen van investeringen ten
gemeenten in 2001 financieren deze laatste hun investerin-
laste van derden (OCMW's, kerkfabrieken enz.).
gen voor ongeveer 53% via leningen, die rechtstreeks te hunnen laste komen (leningen "eigen aandeel"). De vorige
In 2001 werd bij de gemeenten alleen al 16,3% van de
jaren bedroeg dit aandeel ongeveer 56%.
investeringen gerealiseerd via autofinanciering. Onder autofinanciering verstaat men de opbrengst uit de verkoop van
Een andere financieringsbron voor de infrastructuurwerken
patrimonium (3,9%), de aanwending van overschotten op
van de lokale overheden zijn de toelagen van de Staat, het
de buitengewone dienst (2,5%) en reservefondsen (3,7%),
Gewest of de Gemeenschap. De mate waarin de subsidië-
alsook de overboeking van overschotten van de gewone
rende overheid toelagen toekent, varieert volgens de aard
begroting (6,3%).
van het project. Concreet berust deze financieringswijze op twee mechanismen: het "toelagedisconto" (of "kapitaaltoe-
Dit jaar steeg het aandeel van de autofinanciering lichtjes
lagen") en de lening "overheidsaandeel".
met 0,65%. Het aandeel van dit type van financiering
De lokale overheden met een vaste toezegging van een
bleef de jongste tien jaar relatief stabiel en schommelde
toelage kunnen bij Dexia Bank een discontokrediet aan-
rond de 16% tussen een minimumaandeel van 15% (in
gaan om de periode tussen de betaling van de aannemers
1991) en een maximum van 17,3% (in 1997: verkoop
en de daadwerkelijke uitkering van de toelagen door de
Dexia aandelen).
GRAFIEK 22
Financiering van de gemeentelijke investeringen in 2001*
2,5% 2,0% 3,9% 3,7% 6,3%
27,0%
53,2%
Leningen "eigen aandeel"
Overboekingen van de gewone dienst
Leningen "overheidsaandeel"
Overboekingen van het reservefonds
Leningen ten laste van derden
Inkomsten uit verkoop
Kapitaaltoelagen
Eigen middelen (boni) Andere financieringsmiddelen
0,9% 0,6%
* Op basis van de enquête over de gemeentelijke investeringen
77
D
E
F I N A N C I E R I N G
V A N
D E
L O K A L E
B E S T U R E N
Ten slotte zorgen alternatieve financieringsvormen, zoals
In 2001 verminderen de lokale investeringen voor het eerst
roerende en onroerende leasing, voor 1,96% van de
sinds 1996. Deze inkrimping van de investeringen is echter
gemeentelijke investeringsmiddelen. Dankzij leasing of
normaal aangezien de investeringsuitgaven een cyclisch ver-
"huurfinanciering" kan de contractant tot in het oneindige
loop kennen, bepaald door het plaatsvinden van de verkie-
roerende of onroerende goederen huren en kopen door
zingen. Traditioneel nemen de investeringen toe in de
periodiek huur te betalen.
aanloop naar de gemeente- en provincieverkiezingen en verminderen ze vlak na de verkiezingen. Indien we het bedrag
Intercommunales die economische activiteiten uitoefenen,
van de investeringen in 2001 vergelijken met dit van 1995,
zijn in financieel opzicht veeleer te vergelijken met over-
het jaar na de vorige verkiezingen, kunnen we vaststellen dat
heidsbedrijven en hebben voor hun investeringen een finan-
de investeringen in 2001 toch op een hoger niveau liggen
cieringsstructuur die sterk verschilt van deze van andere
(1 812 miljoen EUR in 1996 t.o.v. 2.209 miljoen EUR in
lokale overheden. Gelet op de aard van hun activiteiten
2001). Grafiek 23 geeft de investeringen weer van de lokale
maken intercommunales immers doorgaans meer gebruik
sector. De grafiek toont ons dat deze stijging conform is met
van autofinanciering. In deze studie worden de investerin-
de algemeen stijgende trend van de investeringen van de
gen van de lokale besturen en vooral die van de intercom-
lokale sector over de laatste 10 jaar. In 2000 bereikten de
munales lichtjes onderschat, doordat geen rekening werd
investeringen bovendien een historisch hoogtepunt.
gehouden met de autofinanciering. Vergeleken met het bruto binnenlands produkt (bbp) vertegenwoordigt het peil van de investeringen eind 2001
EVOLUTIE VAN DE INVESTERINGEN
0,86%. Indien men dit peil vergelijkt met het niveau dat in het verleden werd vastgesteld, ziet men dat de evolutie van
De lokale sector, d.w.z. gemeenten, provincies, OCMW's,
de investeringen een lichte achterstand heeft opgelopen ten
intercommunales en diverse instellingen die tot deze sector
opzichte van 1995 (0,90% van het bbp). Deze lichte daling
behoren - ging in 2001 investeringskredieten aan ten belope
komt overeen met de algemeen vastgestelde trend tussen
van 1 708 miljoen EUR en kreeg van de subsidiërende over-
1992 en 2001. Over de beschouwde periode namen de
heden (voornamelijk Gemeenschappen en Gewesten) kapi-
investeringen van de lokale sector in verhouding tot het bbp
taaltoelagen voor een bedrag van 501 miljoen EUR. In 2001
namelijk lichtjes af. Ze stegen m.a.w. minder snel dan de
stelden de financiële instellingen dus 2 209 miljoen EUR aan
algemene economische groei. Dit houdt in dat andere
financiële middelen ter beschikking van de lokale sector
bestedingscategorieën van het bbp sneller groeiden dan de
(1 859 miljoen EUR als we geen rekening houden met de
investeringen van de lokale sector.
intercommunales), d.i. een daling met 13,8% ten opzichte
GRAFIEK 23
van 2000. Gelet op het belangrijk aandeel van de investerin-
De investeringen van de overige overheden groeiden iets
gen van de lokale overheden in de totale overheidsinveste-
minder snel dan de investeringen van de lokale sector.
ringen, is de brutovorming van vast kapitaal van de
Grafiek 25 geeft aan dat het aandeel van de lokale sector in
gezamenlijke overheid, tegen courante prijzen, met 9%
het totaal van de investeringen van de gezamenlijke over-
afgenomen ten opzichte van 2000.
heid lichtjes toeneemt tussen 1992 en 2001. Wegens de
Evolutie van de investeringen van de lokale sector* (in miljoenen EUR)
3 000 2 500 2 000 1 500 1 000 500 0 * Gemeenten, provincies, OCMW's, intercommunales en diverse instellingen van de lokale sector
78
D
E
F I N A N C I E R I N G
GRAFIEK 24
V A N
D E
L O K A L E
B E S T U R E N
Evolutie van de investeringen van de lokale sector* (ten opzichte van het bbp)
in % van het bbp
trendlijn
* Gemeenten, provincies, OCMW's, intercommunales en diverse instellingen van de lokale sector
GRAFIEK 25
Evolutie van de investeringen van de lokale sector* (ten opzichte van de overheidsinvesteringen)
in % van de overheidsinvesteringen * Gemeenten, provincies, OCMW's, intercommunales en diverse instellingen van de lokale sector
gevoeligheid voor de verkiezingen schommelt het aandeel in
deel van de gemeenten in het totale volume van de investe-
de totale overheidsinvesteringen rond een gemiddelde van
ringen van de lokale sector krimpt in 2001 immers van
57,2%. De lokale sector blijft echter steeds de grootste
69,7% naar 64,4%. Dit is toe te schrijven aan de afname
openbare investeerder van het land. Dit hoge aandeel heeft
van de gemeentelijke investeringsuitgaven, die traditioneel is
de lokale sector in belangrijke mate te danken aan het
in het jaar na de verkiezingen, met 368 miljoen EUR (-21%).
financieel herstel van de gemeenten sinds de tweede helft
De provincies van hun kant, geven tussen 2000 en 2001
van de jaren 1980, die daardoor nu over een zekere speel-
eveneens een daling te zien. De investeringen nemen af met
ruimte beschikken en dus ook over de nodige investerings-
55 miljoen EUR, d.i. meer dan 28%. Ze zien aldus hun aan-
mogelijkheden. De overheersende bijdrage van de lokale
deel verkleinen tot ongeveer 6%.
sector in de overheidsinvesteringen moet evenwel worden genuanceerd en in verband worden gebracht met de lage
De investeringsuitgaven van de intercommunales daaren-
structurele investeringsgraad van de overige lokale besturen
tegen, vertonen een stijging van 8,3%. Deze verhoging
(nl. een sterkere inkrimping van de investeringen van de
komt na een sterke terugloop in 2000.
andere componenten van de overheidssector die onder-
De investeringen van de intercommunales moeten echter
worpen zijn aan de saneringsnormen van de Hoge Raad
met de grootste omzichtigheid worden geanalyseerd. We
van Financiën).
dienen er meteen op te wijzen dat de intercommunales, in tegenstelling tot de andere entiteiten, een niet zo homogeen geheel vormen waarvan de investeringen tamelijk volatiel
SPREIDING VAN DE INVESTERINGEN OVER DE DIVERSE CATEGORIEËN VAN LOKALE OVERHEDEN
zijn. Deze investeringen variëren naar gelang van de te
De diverse lokale besturen vertoonden dit jaar een enigszins
Het gewicht van de OCMW’s in de investeringen van de
uiteenlopende evolutie ten opzichte van vorig jaar. Het aan-
lokale sector neemt toe van 9% in 2000 naar 12,5% in
financieren projecten.
79
D
GRAFIEK 26
E
F I N A N C I E R I N G
V A N
D E
L O K A L E
B E S T U R E N
Spreiding van de investeringen in 2001 over de diverse categorieën van lokale overheden 13%
1% 64%
Gemeenten
16%
Provincies Intercommunales OCMW's
6%
Andere instellingen (lokale sector)
2001. De OCMW's deden investeringen voor een bedrag
In Vlaanderen wordt de vorig jaar waargenomen trend
van 276 miljoen EUR , d.i. een stijging van 39 miljoen in ver-
(+8,9%) omgebogen in een daling. Deze gevoelige daling
gelijking met 2000 (+16,6%).
van dit jaar is toe te schrijven aan verscheidene instellingen van de lokale sector, met uitzondering van de intercommu-
De investeringsuitgaven van de diverse instellingen, ten slot-
nales en de OCMW’s. De gemeenten, provincies en diverse
te, verminderen met 1 miljoen EUR en behouden hun aan-
lokale instellingen zien hun investeringen immers met
deel van 1% van de investeringen van de lokale besturen.
respectievelijk 27,5%, 44,8% en 4,6% inkrimpen. De sterk-
Dit laatste percentage is vermoedelijk een onderschatting
ste vermindering komt natuurlijk op naam van de gemeen-
van de investeringen van de diverse instellingen van de
ten, die traditioneel sterk snoeien in hun investeringsuitgaven
lokale sector (zoals kerkfabrieken, polders enz.), omdat zij
in het jaar volgend op de gemeenteraadsverkiezingen. De
niet altijd rechtstreeks lenen maar via een derde ("leningen
intercommunales en de OCMW’s daarentegen, worden
voor derden"). In dergelijk geval gaat de toezichthoudende
gekenmerkt door een groei van hun investeringen met
overheid – meestal is dat de gemeente – de lening in haar
respectievelijk 22,7% en 35,9%.
naam aan en betaalt zij ook zelf de kapitaalaflossingen en de interest. De geleende gelden worden dan afgestaan aan
Net als in Vlaanderen kennen de investeringsuitgaven in
de uiteindelijke begunstigde, die zich er op zijn beurt toe
Wallonië een vertraging ten opzichte van 2000. In Wallonië
verbindt de leninglasten terug te betalen aan de gemeente
zijn het enkel de intercommunales die meer investeringen
telkens zij betalingen verricht.
aangaan dan in 2000 (+8,9%). De gemeenten, de provincies, de OCMW’s en de diverse lokale instellingen schroe-
Er zij evenwel op gewezen dat de cijfers in deze studie
ven allen hun investeringen terug. De uitgaven dalen
slechts betrekking hebben op de kredieten en toelagen die
respectievelijk met 19,1%, 9,1%, 15,6% en 13%. De inves-
werden toegekend voor investeringen. Ze houden geen
teringen van de diverse instellingen zijn echter te verwaarlo-
rekening met de autofinanciering, een techniek waarvan de
zen, aangezien ze slechts voor 1 miljoen EUR investeren.
gemeenten, provincies en vooral de intercommunales meer gebruik konden maken.
Terwijl de investeringen van de Vlaamse en
de Waalse
gemeenten in 2001 een sterke terugslag kennen, gaan de investeringsuitgaven van de Brusselse gemeenten erop voor-
SPREIDING VAN DE INVESTERINGEN PER GEWEST
uit met maar liefst 14,3%. In 2000 is er ook een tegenstelling tussen investeringsuitgaven van de Brusselse gemeenten en
De inkrimping van de lokale investeringen in 2001 geldt niet
deze van de Vlaamse en Waalse gemeenten. Deze laatste
in dezelfde mate voor de drie Gewesten van het land.
kennen een stijging, terwijl de Brusselse investeringsuitgaven door een terugslag gekenmerkt worden. De Brusselse
80
Hoewel het investeringsvolume ten opzichte van 2000 sterk
OCMW-investeringen verminderen in 2001 tot 53,8 miljoen
afgenomen is, vertoont Vlaanderen de grootste afname met
EUR (-8,3%). De investeringsuitgaven van de intercommuna-
19,5%, tegen 10,6% voor Wallonië. In Brussel stegen de
les dalen nog sterker. In 2001 bedragen zij de helft van het
investeringen met 4,5% tot 290 miljoen EUR.
bedrag dat in 2000 voor investeringen uitgetrokken werd.
D
E
F I N A N C I E R I N G
TABEL 48
V A N
D E
L O K A L E
B E S T U R E N
Regionale spreiding van de leningen en toelagen aan de lokale overheden in 2001
in miljoenen EUR
Vlaanderen
Wallonië
Brussel
Totaal
793
403
226
1 422
Provincies
57
82
0
139
OCMW's
190
32
54
276
21
1
0
23
1 061
518
280
1 859
Gemeenten
Diverse instellingen (lokale sector) Subtotaal Intercommunales
98
241
11
350
1 159
759
291
2 209
68,4
53,1
77,7
64,4
Provincies
4,9
10,8
0,0
6,3
OCMW's
16,4
4,3
18,5
12,5
Lokale sector in % Gemeenten
Diverse instellingen (lokale sector) Subtotaal Intercommunales Lokale sector
1,8
0,1
0,1
1,0
91,5
68,3
96,4
84,2
8,5
31,7
3,6
15,8
100,0
100,0
100,0
100,0
Er zij evenwel op gewezen dat onze ramingen van de investe-
domeinen: Volksgezondheid en Huisvesting (28%), Verkeer
ringsvolumes geen rekening houden met de autofinanciering,
(22%) en Onderwijs (20%).
waardoor de aangehaalde bedragen licht worden onderschat. In 2000 en 2001 kunnen de investeringsuitgaven grosso modo op dezelfde manier worden uitgesplitst. De diverse
AANWENDING VAN TOELAGEN EN LENINGEN
posten ondergingen evenwel allemaal wijzigingen ten opzichte van 2000, hoewel zij beperkt blijven tot een maximum van
Voor een functionele uitsplitsing van de investeringen base-
4%. De belangrijkste wijziging betreft de investeringspost van
ren wij ons op de toelagen en leningen die door Dexia Bank
‘Industrie, handel en middenstand’. Het gewicht van deze
werden toegestaan en op een raming van de toelagen en
post neemt van 2000 tot 2001 met 4% toe. Dit is voorname-
leningen die door de overige financiële instellingen werden
lijk toe te schrijven aan de toename van het gewicht van de
verleend. Het geheel geeft ons immers een zeer betrouw-
investeringsuitgaven van de intercommunales terwijl het
baar beeld over de investeringen van de lokale sector.
gewicht van vooral de gemeentelijke en provinciale investeringen afneemt. De investeringen in de sector Industrie (produc-
De lokale sector besteedt het grootste gedeelte van de ont-
tie en vervoer van energie) komen immers grotendeels op
vangen leningen en toelagen aan investeringen in drie grote
naam van de intercommunales. Dit vormt eveneens een ver-
GRAFIEK 27
Aanwending van de toelagen en leningen aan de lokale besturen in 2001 7%
8% 3% 22%
28%
11% 20%
1%
Algemeen bestuur
Landbouw
Openbare orde en Veiligheid
Onderwijs, Cultuur, Recreatie en Erediensten
Verkeer en Waterstaat
Huisvesting en Volksgezondheid
Industrie, Handel en
Diversen
Middenstand Bronnen: Dexia Bank + andere financiële instellingen (ramingen)
81
D
TABEL 49
E
F I N A N C I E R I N G
V A N
D E
L O K A L E
B E S T U R E N
Evolutie van de investeringsverbintenissen van de lokale sector ten opzichte van Dexia Bank: 2000-2001 (in miljoenen EUR) Totaal
2000 Volledig of gedeeltelijk ten laste*
Totaal
2001 Volledig of gedeeltelijk ten laste*
Totaal (%)
Verschil 2000 - 2001 Volledig of gedeeltelijk ten laste* (%)
Gemeenten
8 810
8 091
8 696
8 344
-1,3
3,1
Provincies
1 079
1 047
1 094
1 076
1,4
2,8
OCMW's
1 843
1 457
1 718
1 494
-6,8
2,5 -16,7
Diverse instellingen (lokale sector) Subtotaal Intercommunales Lokale sector
49
48
40
40
-18,0
11 780
10 643
11 548
10 954
-2,0
2,9
1 444
1 101
1 576
1 301
9,1
18,1
13 224
11 744
13 124
12 255
-0,8
4,3
* Totaal met uitsluiting van de leningen "overheidsaandeel"
klaring voor de belangrijke schommelingen inzake volume
DE SCHULD VAN DE LOKALE OVERHEDEN
waardoor de investeringen in deze sector traditioneel worden gekenmerkt.
DE BRUTOSCHULD De gemeenten tekenen vooral voor de investeringen in domeinen als Algemeen Bestuur (bouw en verbouwing van
Gelet op de vele betrokken partijen en de complexiteit van
administratieve gebouwen), Openbare Orde en Veiligheid,
bepaalde financieringsformules, is het uiterst moeilijk om
Verkeer (aanleg en herstelling van wegen), Onderwijs en
de schuld van de lokale sector (gemeenten, provincies,
Cultuur (bouw en verbouwing van scholen). De investeringen
OCMW's, intercommunales en diverse instellingen) exact
in de sector Volksgezondheid en Huisvesting (bouw van zie-
te bepalen. Eerst en vooral bestaat er een onderscheid
kenhuizen en woningen voor bejaarden) zijn niet alleen toe
tussen de schuld die door de lokale overheden wordt aan-
te schrijven aan de gemeenten, maar ook aan de OCMW's
gegaan en de schuld die zij werkelijk moeten dragen.
en de intercommunales. De investeringen voor Handel
Enkele voorbeelden volstaan om het verschil tussen beide
en Middenstand (ontwikkeling van het toerisme) worden
invalshoeken te illustreren. De leningen "overheidsaandeel"
steeds meer een taak voor de vele gemeentelijke vzw's.
worden afgesloten door de lokale overheden, maar de financiële last wordt volledig door de subsidiërende over-
Voor meer details betreffende de aanwending van de toela-
heid gedragen. Omgekeerd worden leningen die andere
gen en de verstrekte leningen per Gewest werd tabel XXII in
instellingen, zoals de Gewesten, voorfinancieren, in werke-
de bijlage opgenomen.
lijkheid door de lokale overheden gedragen, althans gedeeltelijk.
DE INVESTERINGSSCHULD
Vanuit economisch oogpunt proberen wij daarom eerst de schulden uit te splitsen in schulden die volledig en schulden
De investeringsverbintenissen van de lokale sector ten aan-
die gedeeltelijk ten laste van de lokale overheden komen.
zien van Dexia Bank bedroegen eind 2001 in totaal 13 124 miljoen EUR, tegen 13 224 miljoen EUR in 2000.
De leningen die volledig ten laste van de lokale sector komen, zijn deze die de lokale overheden aangingen voor
82
De investeringsschuld die geheel of gedeeltelijk ten laste
de financiering van hun eigen aandeel in de investeringen,
van de lokale sector komt, d.w.z. zonder de leningen "over-
alsook een klein gedeelte van de consolidatieleningen voor
heidsaandeel", bedraagt 12 254 miljoen EUR.
tekorten en diverse vormen van kortlopende voorschotten.
De bedragen in tabel 49 houden geen rekening met de
De schuld die gedeeltelijk ten laste van de lokale sector
debetsaldi van de kredietopeningen, die in eerste instantie
komt, bestaat in hoofdzaak uit saneringsleningen, terwijl het
toch als een kortlopende schuld worden beschouwd, tot-
saldo betrekking heeft op leningen die worden toegekend in
dat ze later worden geconsolideerd.
het kader van de wetten op de economische expansie
D
E
F I N A N C I E R I N G
TABEL 50
V A N
D E
L O K A L E
B E S T U R E N
Schuld van de lokale sector in 2001: al dan niet volledig ten laste Volledig ten laste van de lokale sector
Gedeeltelijk ten laste van de lokale sector
in miljoenen EUR
in miljoenen EUR
in miljoenen EUR
12 233
21
12 254
73,0
1 445
830
2 275
13,6
13 678
851
14 529
86,9
2 197
0
2 197
13,1
15 875
851
16 726
100,0
Investeringsschuld Schuld uit saneringsleningen Totale schuld op lange termijn Schuld op korte termijn* Totale schuld
Totaal in %
* Inclusief de zichtrekeningen in debet voor kredietopening
De schuld die volledig of gedeeltelijk ten laste komt van de
de langlopende schuld in de totale schuld opnieuw toe-
lokale sector (intercommunales inbegrepen) bedroeg eind
neemt nadat deze sinds 1998 gestaag afgenomen was.
2001 16 726 miljoen EUR, waarvan 87% op lange termijn en 13% op korte termijn. De brutoschuld van de lokale sector
Relatief gezien vertegenwoordigt de brutoschuld van de
stijgt reeds onophoudelijk sinds 1997. Deze toename wordt
lokale sector 6,1% van de geconsolideerde brutoschuld
in hoofdzaak veroorzaakt door de traditionele groei van de
van de gezamenlijke overheid (tegenover 6,0% in 2000).
investeringen in de aanloop naar de verkiezingen. De toename van 438 miljoen EUR (+2,7%) eind 2001 is toe te schrij-
Om de overzichtstabel van de schuld van de lokale sector te
ven aan vrij uiteenlopende tendensen. De kortlopende
vervolledigen, volgt een woordje uitleg bij de leningen die vol-
schuld en de investeringsschuld stegen respectievelijk met
ledig ten laste van de hogere overheid komen. Ze zijn niet
48 en 510 miljoen EUR. Hoewel de investeringen in 2001
opgenomen in onze tabellen en hebben grotendeels betrek-
sterk verminderd zijn, blijven de lokale overheden echter nog
king op investeringen (meer dan 90%). Het saldo slaat vooral
de lasten van de investeringsleningen van de voorgaande
op saneringsleningen voor rekening van de Gewesten.
jaren dragen. Het valt te verwachten dat deze schuld tegen eind 2002 zal afnemen. De saneringsschuld, daarentegen, blijft dalen en bereikt dit jaar 2 275 miljoen EUR.
DE NETTOSCHULD
In dit stadium heeft ruim 84% van de langlopende schuld
Indien men rekening houdt met de financiële activa van de
roerende en onroerende activa als tegenwaarde en draagt
lokale sector (4 032 miljoen EUR), wordt de totale nettoschuld
ze derhalve bij tot de aangroei of de vrijwaring van het patri-
van de lokale overheden op 12 694 miljoen EUR geraamd.
monium van de lokale sector. Zoals in grafiek 29 getoond wordt, blijft het aandeel van de investeringsschuld in de
De nettoschuld van de lokale overheden is in 2001 dus
langlopende schuld reeds vele jaren onafgebroken toene-
gestegen met 474 miljoen EUR (+3,9%). Deze toename is
men. Deze grafiek geeft eveneens aan dat het aandeel van
het resultaat van de hierboven beschreven evolutie van de
TABEL 51
Evolutie van de nettoschuld van de lokale sector* 1997-2001 (in miljoenen EUR)
Investeringsschuld Schuld uit saneringsleningen Totale schuld op lange termijn Schuld op korte termijn Totale schuld Financiële activa Nettoschuld
31/12/97
31/12/98
31/12/99
31/12/00
31/12/01
Verschil 00-01
10 821
11 113
11 386
11 744
12 254
510
2 474
2 538
2 462
2 395
2 275
- 120
13 295
13 651
13 848
14 139
14 529
390
1 495
1 438
1 710
2 149
2 197
48
14 790
15 089
15 558
16 288
16 726
438
4 187
4 013
3 689
4 068
4 032
- 36
10 603
11 076
11 869
12 220
12 694
474
* Geheel of gedeeltelijk ten laste van de lokale sector
83
D
GRAFIEK 28
E
F I N A N C I E R I N G
V A N
D E
L O K A L E
B E S T U R E N
Evolutie van het aandeel van de lokale overheden in de totale netto overheidsschuld van de lokale overheden: 1992-2001 (in %)
Bronnen: Dexia Bank en de Nationale Bank van België
GRAFIEK 29
Evolutie van de totale schuld en van de nettoschuld
Totale schuld (in miljoenen EUR)
Totale schuld op lange termijn/totale schuld
Nettoschuld (in miljoenen EUR)
Investeringsschuld/totale schuld op lange termijn
brutoschuld, gecombineerd met een lichte daling van de
jaar bedroeg de nettoschuld 14 715 miljoen EUR (d.i.
financiële activa die in het bezit zijn van de lokale over-
5,82% ten opzichte van de totale netto-overheidsschuld).
heden. Alhoewel de lokale overheden eind 2001 iets minder
In vergelijking met de nettoschuld van 1995, hielden de
financiële activa in hun bezit hadden, handhaven ze hun
lokale overheden hun nettoschuld in 2001 toch enigszins
financiële activa op hetzelfde niveau als in de vier voorgaan-
in bedwang.
de jaren. Ondermeer dankzij de Dexia-operaties (in 1996,
Beschouwd over de laatste 10 jaren, verminderde de net-
1997 en 1999) die zorgden voor gerealiseerde meerwaar-
toschuld van de lokale overheden ten opzichte van de
den op de verkoop van Dexia-aandelen van de gemeenten
totale netto-overheidsschuld gestaag, met uitzondering
en de provincies, waren de lokale overheden toen in staat
van 1995, naar een dieptepunt toe in 1997 (zie grafiek 28)
om hun financiële activa in belangrijke mate uit te breiden. In
van 4,15%. Onder invloed van een verhoging van de
1991 bedroegen de financiële activa slechts 2 828 miljoen
investeringen steeg de nettoschuld van de lokale overhe-
EUR, d.i. 70% van het huidige bedrag.
den ten opzichte van de totale netto-overheidsschuld opnieuw tot 4,95% in 2001. Het valt te verwachten dat het
Aangezien de evolutie van de brutoschuld in belangrijke
aandeel van de lokale overheden in de totale netto-over-
mate de evolutie van de nettoschuld bepaalt en aangezien
heidsschuld vanaf volgend jaar opnieuw zal afnemen.
deze op haar beurt door de lasten van de investeringsuit-
84
gaven bepaald wordt, is het aangewezen om de netto-
Ten slotte stippen we aan dat het om een macro-econo-
schuld van 2001 met deze van 1995 te vergelijken. Dit is
misch resultaat gaat van een vrij heterogene overheids-
een beter referentiejaar aangezien 1995 een vergelijkbaar
sector, die nog steeds bestaat uit lokale besturen met een
jaar vormt binnen de verkiezingscyclus – 1995 is eveneens
tekort en lokale besturen met een overschot (zie gedeelte
een jaar na de gemeente- en provincieverkiezingen. In dit
financiële toestand).
Bijlagen
85
S
T A T I S T I S C H E
TABEL I
B I J L A G E
Evolutie gewone ontvangsten en uitgaven van de gemeenten (*) (in duizenden EUR) Aantal
Eigen dienstjaar
gemeenten
Algemeen totaal (met inbegrip saldi vorige dienstjaren)
Ontvangsten
Uitgaven
Saldo
Ontvangsten
Uitgaven
Saldo
Het Rijk 1997 1998 1999 2000
R R R R
577 579 572 562
11 186 763 10 126 278 10 246 257 10 852 822
9 742 415 9 916 980 10 183 013 10 559 867
1 444 348 209 298 63 244 292 955
12 764 843 12 204 795 12 181 291 12 670 002
11 323 771 10 756 505 10 923 728 11 301 160
1 441 072 1 448 290 1 257 563 1 368 842
1999 2000 2001 (1) 2002 (2)
B B B B
589 589 589 589
10 632 608 11 007 011 11 398 801 11 962 088
10 698 786 11 078 279 11 710 917 12 149 696
-66 178 -71 268 -312 117 -187 608
11 735 696 12 135 258 12 534 266 13 023 707
11 147 951 11 491 832 12 062 499 12 553 989
587 745 643 426 471 768 469 718
Vlaanderen 1997 1998 1999 2000
R R R R
302 306 299 296
5 950 799 5 573 995 5 584 974 5 876 504
5 076 172 5 283 128 5 498 704 5 683 141
874 627 290 867 86 269 193 363
6 769 808 6 692 158 6 715 856 6 971 002
5 880 595 5 755 616 5 914 132 6 057 728
889 213 936 543 801 724 913 273
1999 2000 2001 (1) 2002 (2)
B B B B
308 308 308 308
5 779 973 5 960 721 6 166 938 6 554 791
5 813 574 6 012 326 6 348 652 6 593 753
-33 601 -51 605 -181 714 -38 962
6 423 149 6 601 698 6 870 093 7 181 630
6 111 456 6 271 584 6 559 036 6 865 684
311 693 330 114 311 057 315 946
Wallonië 1997 1998 1999 2000
R R R R
256 255 255 248
3 618 610 3 222 886 3 292 558 3 502 184
3 133 168 3 286 037 3 300 887 3 394 953
485 442 -63 151 -8 328 107 231
4 120 284 3 935 239 3 883 073 4 041 239
3 752 610 3 568 057 3 545 796 3 681 563
367 674 367 182 337 276 359 676
1999 2000 2001 (1) 2002 (2)
B B B B
262 262 262 262
3 435 716 3 590 292 3 695 669 3 840 531
3 444 104 3 577 616 3 763 324 3 923 991
-8 387 12 676 -67 655 -83 460
3 780 327 3 952 434 4 036 937 4 192 030
3 548 180 3 710 446 3 864 182 4 015 275
232 147 241 988 172 755 176 756
Brussel 1997 1998 1999 2000
R R R R
19 18 18 18
1 617 354 1 329 397 1 368 725 1 474 134
1 533 075 1 347 815 1 383 422 1 481 772
84 279 -18 418 -14 696 -7 638
1 874 751 1 577 397 1 582 363 1 657 761
1 690 566 1 432 832 1 463 800 1 561 868
184 185 144 565 118 563 95 893
1999 2000 2001 (1) 2002 (2)
B B B B
19 19 19 19
1 416 918 1 455 998 1 536 193 1 566 766
1 441 108 1 488 336 1 598 942 1 631 952
-24 190 -32 339 -62 748 -65 187
1 532 220 1 581 126 1 627 237 1 650 046
1 488 315 1 509 802 1 639 281 1 673 030
43 905 71 324 -12 045 -22 984
R = Rekeningen B = Begrotingen (*) Statistische verwerking : Dexia Bank (1) Extrapolatie op basis van 574 begrotingen (2) Extrapolatie op basis van onze enquete 2002
87
S
TABEL II
T A T I S T I S C H E
B I J L A G E
Gemeente-uitgaven - Begrotingen eigen dienstjaar 2001 (1) (in duizenden EUR) Vlaanderen
Wallonië
Brussel
Het Rijk
Bedrag
%
Bedrag
%
Bedrag
%
Bedrag
%
Totale uitgaven
6 348 652
100,0
3 763 324
100,0
1 598 942
100,0
11 710 917
100,0
Economische indeling Personeel Werkingskosten Overdrachten Schuld
2 921 591 1 153 678 1 148 343 1 125 039
46,0 18,2 18,1 17,7
2 031 046 522 148 638 561 571 568
54,0 13,9 17,0 15,2
988 828 173 062 306 436 130 616
61,8 10,8 19,2 8,2
5 941 465 1 848 888 2 093 341 1 827 223
50,7 15,8 17,9 15,6
902 660 694 850 26 972 232 185 226 424 596 625 529 710 74 520 774 171
14,2 10,9 0,4 3,7 3,6 9,4 8,3 1,2 12,2
156 495 494 429 48 934 141 910 162 487 331 331 454 265 58 133 767 320
4,2 13,1 1,3 3,8 4,3 8,8 12,1 1,5 20,4
2 166 220 725 40 510 81 966 23 264 650 59 602 7 172 376 971
0,1 13,8 2,5 5,1 0,0 16,6 3,7 0,4 23,6
1 061 321 1 410 003 116 415 456 061 388 934 1 192 606 1 043 577 139 826 1 918 462
9,1 12,0 1,0 3,9 3,3 10,2 8,9 1,2 16,4
721 462 37 519 621 463 168 461 22 839 7 827 422 000 37 018 81 131 60 506 110 308
11,4 0,6 9,8 2,7 0,4 0,1 6,6 0,6 1,3 1,0 1,7
273 769 39 836 366 411 51 351 22 125 45 334 188 502 38 554 37 938 33 437 50 763
7,3 1,1 9,7 1,4 0,6 1,2 5,0 1,0 1,0 0,9 1,3
95 085 5 364 168 164 65 339 76 435 711 12 793 3 631 8 021 25 982 83 631
5,9 0,3 10,5 4,1 4,8 0,0 0,8 0,2 0,5 1,6 5,2
1 090 316 82 719 1 156 038 285 152 121 399 53 872 623 296 79 203 127 090 119 925 244 701
9,3 0,7 9,9 2,4 1,0 0,5 5,3 0,7 1,1 1,0 2,1
Functionele indeling Algemene schuld Algemene administratie Privaat patrimonium Algemene diensten Brandweer Politie - Justitie Verkeer - Wegen - Waterlopen Handel - Nijverheid - Landbouw Onderwijs Volksontwikkeling en kunst Openbare bilbliotheken Eredienst Sociale zekerheid - Bijstand Sociale hulp en Gezinsvoorzieningen Gezondheidszorg Voeding - water Ontsmetting - Vuilnis Afvalwater Begraafplaatsen - Milieubescherming Huisvesting - Stedenbouw Diverse uitgaven (2)
(1) Statistische verwerking aan de hand van basisgegevens : Dexia Bank (extrapolatie op basis van 574 gemeentelijke begrotingen) (2) Met inbegrip van de functies : Algemene uitgaven, Fondsen, Belastingen en Verzekeringen
TABEL TABEL III III
Uitgaven van de gemeenten volgens het aantal inwoners - Begrotingen 2001(*) Aantal gemeenten Gemeenten met minder dan 5 000 inwoners 5 000 tot minder dan 10 000 inwoners 10 000 tot minder dan 15 000 inwoners 15 000 tot minder dan 20 000 inwoners 20 000 tot minder dan 30 000 inwoners 30 000 tot minder dan 50 000 inwoners 50 000 tot minder dan 100 000 inwoners meer dan 100 000 inwoners Nationaal (*) Extrapolatie op basis van 574 gemeentelijke begrotingen
88
90 165 130 71 65 41 19 8 589
Gewone uitgaven
Bevolkingsdichtheid
in duizenden EUR
in EUR/inw.
inw./km2
280 127 992 722 1 321 179 1 121 152 1 477 073 1 497 133 1 728 106 3 293 425 11 710 917
927,33 806,50 826,50 900,78 945,46 1 024,37 1 284,28 2 169,75 1 141,04
56 151 260 363 507 662 1 088 1 711 336
S
T A T I S T I S C H E
TABEL IV
B I J L A G E
Belangrijkste categorieën van gemeenteontvangsten - Rekeningen 2000 (1) en Begrotingen 2001 (2) (in duizenden EUR) Vlaanderen
Wallonië
Brussel
Het Rijk
Bedrag
%
Bedrag
%
Bedrag
%
Bedrag
%
Volgens de rekeningen 2000 Fondsen Belastingen Overige ontvangsten Totaal
1 138 743 2 700 450 2 037 311 5 876 504
19,4 46,0 34,7 100,0
760 688 1 364 435 1 377 061 3 502 184
21,7 39,0 39,3 100,0
254 817 624 392 594 924 1 474 134
17,3 42,4 40,4 100,0
2 154 248 4 689 277 4 009 296 10 852 822
19,8 43,2 36,9 100,0
Volgens de begrotingen 2001 Fondsen Belastingen Handel - Nijverheid - Landbouw Onderwijs Diverse ontvangsten Totaal
1 207 303 2 905 934 584 666 620 947 848 088 6 166 938
19,6 47,1 9,5 10,1 13,8 100,0
788 128 1 483 592 262 581 610 997 550 372 3 695 669
21,3 40,1 7,1 16,5 14,9 100,0
269 346 664 893 82 592 275 378 243 983 1 536 193
17,5 43,3 5,4 17,9 15,9 100,0
2 264 777 5 054 419 929 839 1 507 323 1 642 443 11 398 801
19,9 44,3 8,2 13,2 14,4 100,0
(1) 562 van de 589 rekeningen beschikbaar (2) Statistische verwerking aan de hand van basisgegevens : Dexia Bank (extrapolatie op basis van 574 gemeentelijke begrotingen)
TABEL V
Belangrijkste categorieën van gemeenteontvangsten - Begrotingen 2001(*) (in duizenden EUR) Vlaanderen
Wallonië
Brussel
Het Rijk
Bedrag
%
Bedrag
%
Bedrag
%
Bedrag
%
Totale ontvangsten
6 166 938
100,0
3 695 669
100,0
1 536 193
100,0
11 398 801
100,0
Economische indeling Prestaties Overdrachten Schuld
254 207 5 204 940 707 791
4,1 84,4 11,5
163 671 3 288 220 243 778
4,4 89,0 6,6
74 510 1 353 925 107 758
4,9 88,1 7,0
492 388 9 847 086 1 059 327
4,3 86,4 9,3
Functionele indeling Algemeen bestuur Veiligheid Verkeer Economie Onderwijs Cultuur - Erediensten Sociale hulp - Gezondheidszorg Openbare reinheid - Stedenbouw Niet-toewijsbare uitgaven
120 184 90 661 79 315 584 666 620 947 240 169 84 921 108 065 4 238 010
1,9 1,5 1,3 9,5 10,1 3,9 1,4 1,8 68,7
99 218 74 975 64 781 262 581 610 997 57 244 65 953 49 615 2 410 306
2,7 2,0 1,8 7,1 16,5 1,5 1,8 1,3 65,2
71 897 43 012 7 752 82 592 275 378 14 152 75 079 14 522 951 808
4,7 2,8 0,5 5,4 17,9 0,9 4,9 0,9 62,0
291 298 208 648 151 848 929 839 1 507 323 311 565 225 953 172 203 7 600 124
2,6 1,8 1,3 8,2 13,2 2,7 2,0 1,5 66,7
(*) Extrapolatie op basis van 574 gemeentelijke begrotingen
89
S
TABEL VI
T A T I S T I S C H E
B I J L A G E
Belangrijkste belastingontvangsten van de gemeenten - Rekeningen 2000 (1) en Begrotingen 2001 (2) (in duizenden EUR) Vlaanderen
Volgens de rekeningen 2000 Opcentiemen op de onroerende voorheffing Aanvullende belasting op de personenbelasting Overige belastingen Totaal belastingontvangsten Volgens de begrotingen 2001 Opcentiemen op de onroerende voorheffing Aanvullende belasting op de personenbelasting Andere opcentiemen Totaal opcentiemen Eigen lokale belastingen Totaal belastingontvangsten
Wallonië
Brussel
Het Rijk
Bedrag
%
Bedrag
%
Bedrag
%
Bedrag
%
990 255
36,7
523 908
38,4
323 777
51,9
1 837 939
39,2
1 231 944 478 251 2 700 450
45,6 17,7 100,0
554 039 286 489 1 364 435
40,6 21,0 100,0
196 912 103 704 624 392
31,5 16,6 100,0
1 982 894 868 444 4 689 277
42,3 18,5 100,0
1 237 016
42,6
567 253
38,2
384 987
57,9
2 189 256
43,3
1 111 461 65 187 2 413 665 492 270 2 905 934
38,2 2,2 83,1 16,9 100,0
557 356 29 160 1 153 769 329 823 1 483 592
37,6 2,0 77,8 22,2 100,0
160 925 8 017 553 929 110 965 664 893
24,2 1,2 83,3 16,7 100,0
1 829 743 102 364 4 121 362 933 057 5 054 419
36,2 2,0 81,5 18,5 100,0
(1) 562 van de 589 rekeningen beschikbaar (2) Statistische verwerking aan de hand van basisgegevens : Dexia Bank (extrapolatie op basis van 574 gemeentelijke begrotingen)
TABEL VII
Economische indeling van de ontvangsten en gedetailleerd overzicht van de overdrachten Begrotingen 2001 (1)
Verschil 2001 - 2002
in duizenden EUR
in %
in duizenden EUR
in %
in duizenden EUR
in %
492 388 9 847 086 5 054 419 2 264 777 2 527 890 1 059 327 11 398 801
4,3 86,4 44,3 19,9 22,2 9,3 100,0
537 117 10 272 856 5 287 950 2 310 665 2 674 241 1 152 115 11 962 088
4,5 85,9 44,2 19,3 22,4 9,6 100,0
44 730 425 770 233 530 45 888 146 351 92 788 563 287
0,2 -0,5 -0,1 -0,6 0,2 0,3 0,0
Prestaties Overdrachten Belastingen Fondsen Toelagen Schuld Totaal
(1) Extrapolatie op basis van 574 gemeentelijke begrotingen (2) Extrapolatie op basis van onze enquête 2002
90
Begrotingen 2002 (2)
S
T A T I S T I S C H E
TABEL VIII
B I J L A G E
Functionele indeling van de gemeenteontvangsten volgens activiteit Rekeningen 2000
Begrotingen 2000
Begrotingen 2001 (*)
562
589
589
Aantal gemeenten in duizenden EUR
in %
in duizenden EUR
in %
in duizenden EUR
in %
470 180 187 028 157 573 897 210 1 406 538 285 332 193 008 183 071 7 072 882 10 852 822
4,3 1,7 1,5 8,3 13,0 2,6 1,8 1,7 65,2 100,0
353 085 196 341 174 470 929 117 1 447 706 302 938 189 058 192 777 7 221 518 11 007 011
3,2 1,8 1,6 8,4 13,2 2,8 1,7 1,8 65,6 100,0
291 298 208 648 151 848 929 839 1 507 323 311 565 225 953 172 203 7 600 124 11 398 801
2,6 1,8 1,3 8,2 13,2 2,7 2,0 1,5 66,7 100,0
Algemeen bestuur Veiligheid Verkeer Economie Onderwijs Cultuur - Erediensten Sociale hulp - Gezondheidszorg Openbare reinheid - Stedenbouw Niet-toewijsbare uitgaven Totaal
(*) Extrapolatie op basis van 574 gemeentelijke begrotingen
TABEL IX
Gemeenterekeningen en -begrotingen - Eigen dienstjaar (*) (in duizenden EUR) Gemeenten in evenwicht of met een overschot
Aantal gemeenten
Ontvangsten
Uitgaven
Overschot
Het Rijk Vlaanderen Wallonië Brussel
508 281 217 10
7 317 289 5 060 454 1 843 534 413 301
6 874 428 4 752 383 1 732 871 389 174
442 861 308 071 110 663 24 127
Het Rijk Vlaanderen Wallonië Brussel
421 226 187 8
4 930 940 3 024 243 1 443 801 462 896
4 638 656 2 833 311 1 357 898 447 447
Het Rijk Vlaanderen Wallonië Brussel
437 240 188 9
6 277 942 3 295 707 2 032 538 949 697
Het Rijk Vlaanderen Wallonië Brussel
344 138 196 10
Het Rijk Vlaanderen Wallonië Brussel Het Rijk Vlaanderen Wallonië Brussel
Gemeenten met een tekort Aantal gemeenten
Ontvangsten
Uitgaven
Tekort
1998 R
71 25 38 8
2 808 988 513 541 1 379 352 916 096
3 042 551 530 744 1 553 166 958 641
-233 563 -17 204 -173 814 -42 545
292 284 190 932 85 903 15 449
1999 R
151 73 68 10
5 315 317 2 560 731 1 848 757 905 829
5 544 357 2 665 394 1 942 988 935 975
-229 040 -104 663 -94 232 -30 145
5 803 871 3 005 237 1 870 211 928 422
474 071 290 470 162 326 21 275
2000 R
125 56 60 9
4 574 880 2 580 797 1 469 647 524 437
4 755 996 2 677 904 1 524 742 553 350
-181 116 -97 107 -55 095 -28 913
5 837 625 3 105 734 2 111 298 620 592
5 714 382 3 033 921 2 063 888 616 573
123 243 71 813 47 411 4 019
2000 B
245 170 66 9
5 169 386 2 854 986 1 478 994 835 406
5 363 897 2 978 405 1 513 729 871 763
-194 510 -123 418 -34 734 -36 358
227 106 115 6
3 051 147 1 595 641 1 132 894 322 612
2 994 618 1 556 131 1 116 519 321 967
56 529 39 510 16 375 645
2001 B (1)
362 202 147 13
8 347 654 4 571 297 2 562 775 1 213 582
8 716 300 4 792 521 2 646 804 1 276 974
-368 646 -221 224 -84 029 -63 393
299 153 142 4
4 422 175 2 482 837 1 763 533 175 805
4 285 731 2 387 858 1 722 729 175 144
136 444 94 979 40 804 661
2002 B (2)
290 155 120 15
7 539 913 4 071 954 2 076 998 1 390 961
7 863 966 4 205 895 2 201 262 1 456 809
-324 053 -133 941 -124 264 -65 848
(*) Statistische verwerking : Dexia Bank (1) Extrapolatie op basis van 574 gemeentelijke begrotingen (2) Extrapolatie op basis van onze enquête 2002
91
S
TABEL X
T A T I S T I S C H E
B I J L A G E
Gemeenterekeningen en -begrotingen - Algemeen totaal (met inbegrip van de saldi van de vorige dienstjaren) (*) (in duizenden EUR) Gemeenten in evenwicht of met een overschot Aantal gemeenten
Ontvangsten
Uitgaven
Overschot
Het Rijk Vlaanderen Wallonië Brussel
567 305 248 14
11 447 869 6 585 647 3 543 310 1 318 913
9 963 352 5 646 347 3 167 053 1 149 952
1 484 518 939 300 376 257 168 961
Het Rijk Vlaanderen Wallonië Brussel
550 294 241 15
11 087 325 6 535 772 3 145 455 1 406 098
9 786 532 5 731 628 2 786 567 1 268 337
Het Rijk Vlaanderen Wallonië Brussel
536 289 232 15
11 922 374 6 735 082 3 719 019 1 468 273
Het Rijk Vlaanderen Wallonië Brussel
585 307 262 16
Het Rijk Vlaanderen Wallonië Brussel Het Rijk Vlaanderen Wallonië Brussel
Aantal gemeenten
Ontvangsten
Uitgaven
Tekort
1998 R
12 1 7 4
756 926 106 512 391 930 258 484
793 153 109 269 401 004 282 880
-36 227 -2 757 -9 074 -24 396
1 300 793 804 144 358 889 137 761
1999 R
22 5 14 3
1 093 966 180 084 737 617 176 265
1 137 196 182 503 759 230 195 463
-43 230 -2 420 -21 612 -19 198
10 517 926 5 818 597 3 349 595 1 349 734
1 404 447 916 485 369 423 118 540
2000 R
26 7 16 3
747 628 235 920 322 220 189 488
783 234 239 131 331 968 212 135
-35 605 -3 211 -9 747 -22 647
11 957 414 6 592 568 3 952 434 1 412 412
11 304 647 6 262 003 3 710 446 1 332 198
652 767 330 565 241 988 80 214
2000 B
4 1 0 3
177 843 9 129 0 168 714
187 185 9 581 0 177 604
-9 341 -451 0 -8 890
572 305 255 12
10 640 648 6 807 626 3 176 627 656 394
10 079 944 6 495 685 2 977 539 606 720
560 704 311 941 199 088 49 674
2001 B (1)
17 3 7 7
1 893 619 62 466 860 310 970 842
1 982 555 63 351 886 643 1 032 561
-88 936 -884 -26 333 -61 719
553 294 250 9
11 401 538 6 934 912 3 545 822 920 803
10 802 565 6 615 990 3 308 925 877 650
598 972 318 922 236 897 43 153
2002 B (2)
36 14 12 10
1 622 169 246 718 646 208 729 242
1 751 424 249 694 706 350 795 379
-129 255 -2 976 -60 142 -66 137
(*) Statistische verwerking : Dexia Bank (1) Extrapolatie op basis van 574 gemeentelijke begrotingen (2) Extrapolatie op basis van onze enquête 2002
92
Gemeenten met een tekort
S
T A T I S T I S C H E
TABEL XI
B I J L A G E
Gezamenlijke balans op 31/12/2000, steekproef van 561 gemeenten
ACTIVA
in duizenden EUR
%
38 134 966
86,9
Immateriële vaste activa 52 113 Onroerend en roerend patrimonium 32 388 127 a niet-bebouwde gronden en terreinen 4 200 463 b gebouwen en hun gronden 9 568 160 c wegennet 12 216 808 d kunstwerken 182 108 e waterlopen en waterbekkens 107 673 f meubilair en materieel 752 785 g artistiek en divers patrimonium 1 808 865 h vaste activa in uitvoering 3 157 907 i zakelijke rechten ingevolge erfpacht of opstal 6 610 j vaste activa in leasing 386 750 Toegestane investeringssubsidies 363 268 a aan privé-ondernemingen 27 074 b aan gezinnen, vzw's en andere organismen 85 244 c aan hogere overheden 33 641 d aan andere overheidsinstellingen 217 309 Subsidiebeloften en toegestane leningen 1 469 266 a te ontvangen beloofde subsidies 1 275 017 b toegestane leningen 194 249 Financiële vaste activa 3 862 192 a deelnemingen en vastrentende effecten 3 861 232 b gestorte waarborgen op meer dan 1 jaar 960
0,1 73,8 9,6 21,8 27,8 0,4 0,2 1,7 4,1 7,2 0,0 0,9 0,8 0,1 0,2 0,1 0,5 3,3 2,9 0,4 8,8 8,8 0,0
VLOTTENDE ACTIVA
5 739 306
13,1
6 045 3 210 596 521 513 2 544 011 492 232 1 773 522 119 986 158 271 133 077 11 995 12 727 2 296 011 1 727 705 817 070 -248 764 214 021
0,0 7,3 1,2 5,8 1,1 4,0 0,3 0,4 0,3 0,0 0,0 5,2 3,9 1,9 -0,6 0,5
43 874 116
100,0
VASTE ACTIVA I II
III
IV
V
VI Voorraden VII Vorderingen op ten hoogste 1jaar a debiteuren b overige vorderingen 1 BTW en aanvullende belastingen 2 subsidies, giften, legaten en leningen 3 interesten, dividenden en ristorno's 4 diverse vorderingen c terugvordering van leningaflossingen d terugvordering van leningen VIII Bewerkingen voor rekening van derden IX Financiële rekeningen a geldbeleggingen op ten hoogste 1 jaar b liquide middelen c betalingen in uitvoering X Overlopende rekeningen en wachtrekeningen TOTAAL ACTIVA
PASSIVA
in duizenden EUR
%
EIGEN VERMOGEN
29 814 837
68,0
(Begin) kapitaal Gekapitaliseerde resultaten Overgedragen resultaten a van vorige dienstjaren b van het voorgaand dienstjaar c van het dienstjaar Reserves a gewoon reservefonds b buitengewoon reservefonds Verkregen investeringssubsidies, giften en legaten Voorzieningen voor risico's en kosten
17 416 780 4 716 791 1 571 711 403 995 333 976 833 740 757 464 490 811 266 653
39,7 10,8 3,6 0,9 0,8 1,9 1,7 1,1 0,6
5 277 464 74 627
12,0 0,2
SCHULDEN
14 059 279
32,0
VII Schulden op meer dan 1 jaar 11 656 911 a leningen ten laste van de gemeente 10 563 883 b leningen ten laste van de hogere overheden 641 123 c leningen ten laste van derden 150 048 d erfpacht en leasingschulden 286 788 e openbare leningen 977 f diverse schulden 9 688 g ontvangen waarborgen 4 405 VIII Schulden op ten hoogste 1 jaar 2 269 891 a financiële schulden 1 428 140 1 aflossingen van leningen 1 169 134 2 financiële kosten van leningen 203 162 3 schulden in rekening-courant 55 845 b handelsschulden 49 704 c schulden m.b.t. belastingen, bezoldigingen en sociale lasten 107 569 d overige schulden 237 138 IX Bewerkingen voor rekening van derden 33 775 X Overlopende rekeningen en wachtrekeningen 98 702
26,6 24,1 1,5 0,3 0,7 0,0 0,0 0,0 5,2 3,3 2,7 0,5 0,1 0,1
I II III
IV
V VI
TOTAAL PASSIVA
43 874 116
0,2 0,5 0,1 0,2 100,0
93
S
TABEL XII
T A T I S T I S C H E
B I J L A G E
Evolutie van de gewone ontvangsten en uitgaven van de provincies (begrotingen) (in duizenden EUR) Aantal
Eigen dienstjaar
provincies
1997 1998 1999 2000 2001 2002
94
10 10 10 10 10 10
Algemeen totaal (met inbegrip saldi vorige dienstjaren)
Ontvangsten
Uitgaven
Saldo
Ontvangsten
Uitgaven
Saldo
1 314 034 1 351 510 1 390 414 1 426 460 1 505 380 1 557 559
1 301 391 1 342 437 1 389 216 1 430 066 1 512 913 1 568 224
12 643 9 073 1 198 -3 606 -7 533 -10 665
1 473 578 1 493 978 1 540 568 1 584 800 1 686 871 1 679 585
1 447 376 1 454 076 1 486 105 1 529 666 1 643 604 1 635 000
26 202 39 902 54 463 55 134 43 267 44 585
S
T A T I S T I S C H E
TABEL XIII
B I J L A G E
Uitsplitsing van de provincieuitgaven per Gewest - Begrotingen 2001-2002 eigen dienstjaar (in duizenden EUR)
Bedrag
Vlaanderen %
Bedrag
Wallonië %
Bedrag
Nationaal %
Totale uitgaven
702 913
100,0
810 000
100,0
1 512 913
100,0
Economische indeling Personeel Werkingskosten Overdrachten Schuld
314 294 138 150 128 060 122 410
44,7 19,7 18,2 17,4
554 775 111 020 45 971 98 235
68,5 13,7 5,7 12,1
869 069 249 170 174 031 220 645
57,4 16,5 11,5 14,6
0 136 158 9 943 11 649 3 762 26 536
0,0 19,4 1,4 1,7 0,5 3,8
6 433 133 045 5 272 35 628 3 368 32 405
0,8 16,4 0,7 4,4 0,4 4,0
6 433 269 203 15 215 47 277 7 130 58 941
0,4 17,8 1,0 3,1 0,5 3,9
20 104
2,9
4 986
0,6
25 090
1,7
33 138 14 912 170 997 35 781 10 703 32 935 25 623 39 925 3 298 35 770 14 438 17 678 35 619 23 944
4,7 2,1 24,3 5,1 1,5 4,7 3,6 5,7 0,5 5,1 2,1 2,5 5,1 3,4
31 759 12 188 334 064 6 340 5 898 36 164 3 000 7 042 1 775 23 720 79 420 5 353 17 681 24 459
3,9 1,5 41,2 0,8 0,7 4,5 0,4 0,9 0,2 2,9 9,8 0,7 2,2 3,0
64 897 27 100 505 061 42 121 16 601 69 099 28 623 46 967 5 073 59 490 93 858 23 031 53 300 48 403
4,3 1,8 33,4 2,8 1,1 4,6 1,9 3,1 0,3 3,9 6,2 1,5 3,5 3,2
BEGROTINGEN 2001
Functionele indeling Algemene schuld Algemeen bestuur Privaat patrimonium Centrale diensten Openbare orde en veiligheid Wegverkeer Water- en luchtwegen, waterkering en -beheersing Economie, handel en ambachten, industrie en energievoorziening, toerisme Landbouw en visserij Onderwijs Algemene recreatiecentra Jeugd Cultuur, ontspanning en plechtigheden Sport, openluchtrecreatie en parken Kunst Eredienst Sociale en gezinsvoorzieningen Gezondheidszorg Openbare hygiëne en gezondheid Huisvesting en ruimtelijke ordening Diverse uitgaven (*) BEGROTINGEN 2002 Totale uitgaven
725 171
843 053
1 568 224
Economische indeling Personeel Werkingskosten Overdrachten Schuld
328 263 140 910 139 359 116 638
45,3 19,4 19,2 16,1
576 968 119 751 44 456 101 878
68,4 14,2 5,3 12,1
905 231 260 661 183 815 218 516
57,7 16,6 11,7 13,9
13 969 2 760 11 299 -5 772
4,4 2,0 8,8 -4,7
22 193 8 731 -1 515 3 643
4,0 7,9 -3,3 3,7
36 162 11 491 9 784 -2 129
4,2 4,6 5,6 -1,0
VERSCHIL 2002-2001 Personeel Werkingskosten Overdrachten Schuld
(*) Bevat de functies : Algemene uitgaven, Belastingen, Verzekeringen en Rampschade, Toelagen en Werkgelegenheid
95
S
TABEL XIV
TABEL XV
T A T I S T I S C H E
B I J L A G E
Uitsplitsing van de belangrijkste ontvangsten van de provincies per regio - Begrotingen 2001-2002 - Eigen dienstjaar (in duizenden EUR)
Bedrag
Vlaanderen %
Bedrag
Wallonië %
Bedrag
Nationaal %
Volgens de begrotingen 2001 Prestaties Overdrachten Belastingen Fondsen Toelagen Schuld Totaal
30 189 621 825 417 233 70 211 134 381 42 323 694 337
4,3 89,6 60,1 10,1 19,4 6,1 100,0
68 564 712 428 392 672 105 371 214 385 30 052 811 044
8,5 87,8 48,4 13,0 26,4 3,7 100,0
98 753 1 334 253 809 905 175 582 348 766 72 375 1 505 380
6,6 88,6 53,8 11,7 23,2 4,8 100,0
Volgens de begrotingen 2002 Prestaties Overdrachten Belastingen Fondsen Toelagen Schuld Totaal
27 707 647 092 434 212 71 735 141 145 40 527 715 326
3,9 90,5 60,7 10,0 19,7 5,7 100,0
72 516 741 886 404 503 113 113 224 269 27 832 842 233
8,6 88,1 48,0 13,4 26,6 3,3 100,0
100 223 1 388 977 838 715 184 849 365 414 68 359 1 557 559
6,4 89,2 53,8 11,9 23,5 4,4 100,0
Belangrijkste categorieën van provincieontvangsten - Begrotingen 2001 (in duizenden EUR)
Fondsen Belastingen Onderwijs Andere ontvangsten Totaal
TABEL XVI
Bedrag
Vlaanderen %
Bedrag
Wallonië %
Bedrag
Nationaal %
70 211 417 233 118 493 88 400 694 337
10,1 60,1 17,1 12,7 100,0
105 371 392 672 191 434 121 567 811 044
13,0 48,4 23,6 15,0 100,0
175 582 809 905 309 927 209 966 1 505 380
11,7 53,8 20,6 13,9 100,0
Begrotingen van de provincies - Eigen dienstjaar (in duizenden EUR) Provincies met een overschot of in evenwicht Aantal provincies 8 7 7 8 7 5
96
Ontvangsten
Uitgaven
Overschot
978 071 871 149 892 074 1 183 904 1 033 259 691 592
959 787 848 099 883 280 1 174 154 1 021 935 687 285
18 285 23 050 8 794 9 750 11 324 4 307
Provincies met een tekort Aantal provincies 1997 1998 1999 2000 2001 2002
2 3 3 2 3 5
Ontvangsten
Uitgaven
Tekort
335 970 480 362 498 339 242 556 472 121 865 967
341 622 494 338 505 936 255 911 490 978 880 939
-5 652 -13 977 -7 596 -13 355 -18 857 -14 972
S
T A T I S T I S C H E
TABEL XVII
B I J L A G E
Begrotingen van de provincies - Algemeen totaal (met inbegrip van de saldi van de vorige dienstjaren) (in duizenden EUR) Provincies met een overschot of in evenwicht
Aantal provincies
Ontvangsten
Uitgaven
Overschot
1 473 578 1 493 978 1 540 568 1 584 800 1 686 871 1 679 585
1 447 376 1 454 076 1 486 105 1 529 666 1 643 604 1 635 000
26 202 39 902 54 463 55 134 43 267 44 585
10 10 10 10 10 10
TABEL XVIII
Provincies met een tekort Aantal provincies 1997 1998 1999 2000 2001 2002
0 0 0 0 0 0
Ontvangsten
Uitgaven
Tekort
0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0
Opbrengsten en kosten van de Vlaamse piloot-OCMW's - Rekeningen 2000 (in EUR/inw.)
Aantal OCMW's
Opbrengsten Werkingsopbrengsten Voorraadwijzingingen Geproduceerde vaste activa Interne facturatie Andere werkingsopbrengsten Sociaal Impulsfonds Opbrengsten uit financiële vaste activa Opbrengsten uit vlottende activa Andere financiële opbrengsten Totaal Kosten Verbruikte goederen en verstrekte diensten Uitkering bestaansminimum Diensten, diverse leveringen en interne facturatie Bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen Afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen Andere werkingskosten Kosten van schulden Waardeverminderingen op vlottende activa Andere financiële kosten Totaal
OCMW’s van de
OCMW’s van de
OCMW’s van de
gemeenten<
gemeenten van 20.000
gemeenten >
20.000 inw.
tot 50.000 inw.
50.000 inw.
Totaal
49
20
5
74
in EUR/inw.
in EUR/inw.
in EUR/inw.
in EUR/inw.
83,20 1,21 0,00 7,72 57,42 9,04 0,14 0,94 3,97 154,58
160,19 0,00 0,00 23,37 59,22 9,89 0,65 0,69 4,36 248,48
190,88 0,00 0,08 44,84 95,38 21,96 0,00 1,03 5,35 337,56
138,62 0,46 0,02 22,93 67,90 13,32 0,28 0,87 4,47 235,56
83,31 15,53
94,11 14,19
95,05 44,28
90,21 23,30
25,42 94,91
45,58 170,43
86,28 235,22
48,40 158,26
8,86 0,61 4,52 0,00 0,08 217,71
16,83 0,91 8,47 0,01 0,05 336,39
25,13 3,55 6,69 0,00 0,14 452,07
15,93 1,48 6,49 0,00 0,09 320,86
97
S
TABEL XIX
T A T I S T I S C H E
B I J L A G E
Lopende uitgaven en ontvangsten van de Waalse OCMW's - Rekeningen 2000 (in EUR/inw.) OCMW’s van de
OCMW’s van de
OCMW’s van de
gemeenten<
gemeenten van 20.000
gemeenten >
20.000 inw.
tot 50.000 inw.
50.000 inw.
Totaal
134
23
8
165
Aantal OCMW's
TABEL XX
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
Lopende uitgaven Personeel Werkingskosten Overdrachten Bestaansminimum Schuld Totale uitgaven
48,12 11,25 37,22 17,84 3,41 100,00
106,24 24,85 82,19 39,40 7,52 220,79
52,89 11,48 31,07 17,45 4,57 100,00
151,85 32,96 89,21 50,10 13,11 287,12
47,34 7,67 41,94 26,44 3,05 100,00
195,72 31,72 173,42 109,34 12,60 413,47
48,85 9,72 37,92 22,12 3,51 100,00
145,48 28,94 112,94 65,88 10,45 297,82
Lopende ontvangsten Prestaties Overdrachten Gemeentetoelage Bijzonder fonds voor maatschappelijk welzijn Staatstoelage voor de bestaansminima Schuld Totale ontvangsten
19,32 80,12 33,55 3,53 9,03 0,56 100,00
42,30 175,41 73,46 7,73 19,77 1,22 218,93
22,95 76,91 30,70 3,53 9,60 0,14 100,00
65,54 219,60 87,67 10,08 27,41 0,39 285,54
16,35 83,48 29,76 5,80 17,33 0,17 100,00
65,39 333,83 118,99 23,18 69,32 0,67 399,89
18,86 80,85 31,24 4,52 12,79 0,29 100,00
55,12 236,32 91,32 13,21 37,37 0,85 292,29
Exploitatie-uitgaven en ontvangsten van de Brusselse OCMW's - Rekeningen 2000 (in EUR/inw,) OCMW’s van de
OCMW’s van de
OCMW’s van de
gemeenten<
gemeenten van 20.000
gemeenten >
20.000 inw.
tot 50.000 inw.
50.000 inw.
Totaal
2
9
4
15
Aantal OCMW's
98
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
Exploitatieuitgaven Personeel Werkingkosten Herverdeling Bestaansminimum Financiële lasten Totale uitgaven
59,86 13,00 26,19 11,87 0,95 100,00
211,04 45,85 92,34 41,86 3,33 352,57
40,28 10,49 44,19 21,65 5,03 100,00
167,55 43,65 183,80 90,07 20,94 415,94
45,13 10,52 43,03 17,11 1,32 100,00
226,37 52,76 215,84 85,84 6,64 501,60
43,77 10,60 42,85 18,71 2,78 100,00
200,01 48,45 195,82 85,52 12,70 456,98
Exploitatieontvangsten Prestaties Overdrachten Gemeentetoelage Bijzonder fonds voor maatschappelijk welzijn Staatstoelage voor de bestaansminima Financiële opbrengsten Totale ontvangsten
22,40 77,53 42,91 1,56 7,53 0,07 100,00
79,00 273,43 151,32 5,49 26,55 0,23 352,66
16,55 83,15 35,72 2,24 15,92 0,30 100,00
69,64 349,75 150,26 9,41 66,97 1,26 420,65
19,97 78,69 34,59 1,85 11,85 1,34 100,00
102,94 405,59 178,28 9,56 61,06 6,90 515,43
18,72 80,40 35,34 1,99 13,29 0,88 100,00
87,26 374,78 164,76 9,29 61,93 4,12 466,16
S
T A T I S T I S C H E
TABEL XXI
B I J L A G E
Financiering van de gemeentelijke investeringen(*) (in %) 1999
2000
2001
Leningen "eigen aandeel" Leningen "overheidsaandeel" Leningen ten laste van derden
56,0 1,3 0,9
56,0 1,2 0,9
53,2 0,6 0,9
Kapitaaltoelagen
23,9
24,3
27,0
8,2 3,2 2,9 2,0
7,3 3,5 3,0 1,8
6,3 3,7 3,9 2,5
1,7 100,0
1,9 100,0
2,0 100,0
Overboekingen van de gewone dienst Overboekingen van het reservefonds Inkomsten uit verkoop Eigen middelen (boni) Andere financieringsmiddelen Totaal (*) Op basis van de enquête over de gemeentelijke investeringen
99
S
TABEL XXII
T A T I S T I S C H E
B I J L A G E
Aanwending van de toelagen en van de verstrekte leningen in 2001 - Functionele indeling per Gewest (in duizenden EUR) Toelagen Vlaanderen
Wallonië
Nietopsplitsbaar
Leningen
Totaal Vlaanderen
Wallonië
Brussel
Nietopspiltsbaar
Totaal
Totaal toelagen en leningen
Algemeen bestuur
9 046
5 677
2 494
0
17 216
77 880
48 022
35 996
0
161 898
179 114
Administratieve gebouwen
6 450
4 529
1 378
0
12 357
58 951
25 944
22 873
0
107 768
120 126
Privé-patrimonium
2 595
1 148
1 116
0
4 859
18 450
21 838
10 433
0
50 721
55 579
0
0
0
0
0
479
241
2 690
0
3 409
3 409
Openbare orde en veiligheid
2 799
711
345
0
3 855
24 974
17 693
15 695
0
58 362
62 216
Gemeentepolitie
1 470
412
275
0
2 157
12 932
4 289
14 657
0
31 878
34 035
Bescherming van de bevolking
1 329
300
69
0
1 698
12 041
13 404
69
0
25 514
27 212
0
0
0
0
0
0
0
970
0
970
970
Niet-opsplitsbaar
Niet-opsplitsbaar Verkeer en Waterstaat
88 622
33 877
2 484
0
124 983
217 486
105 548
45 332
0
368 366
493 349
Wegen
85 853
32 952
2 484
0
121 289
203 774
102 534
45 325
0
351 633
472 923 13 826
Waterkering en -beheersing
2 427
920
0
0
3 347
8 173
2 307
0
0
10 480
Luchtverkeer
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Waterwegen
342
5
0
0
347
0
0
0
0
0
347
Niet-opsplitsbaar
0
0
0
0
0
5 539
707
7
0
6 253
6 253
Handel, Nijverheid en Middenstand
8 837
59 799
188
0
68 825
113 459
56 769
503
0
170 731
239 556
Handel en Ambachten
5 236
20 709
0
0
25 945
10 726
1 614
486
0
12 826
38 771
Industrie
3 022
36 071
2
0
39 095
8 775
31 659
0
0
40 435
79 530
Energieproductie en -transport
191
627
0
0
818
88 404
20 078
3
0
108 486
109 304
Toerisme
340
2 392
0
0
2 732
5 524
3 417
0
0
8 941
11 673
50
0
186
0
235
30
0
13
0
43
279
Niet-opsplitsbaar Landbouw
74
2 784
0
0
2 858
9 046
2 296
0
0
11 342
14 200
Landbouw, Bosbouw, Ruilverkaveling
74
2 784
0
0
2 858
9 046
2 226
0
0
11 272
14 130
0
0
0
0
0
0
70
0
0
70
70
50 139
62 157
9 065
0
121 361
161 955
93 248
74 280
0
329 483
450 844
4 053
13 651
776
0
18 480
35 555
40 342
13 452
0
89 349
107 830
16 334
31 478
2 655
0
50 466
76 308
38 911
35 346
0
150 565
201 031
9 698
8 813
2 132
0
20 642
23 324
6 335
4 913
0
34 572
55 214
84
0
0
0
84
668
125
0
0
793
877
19 953
8 128
3 503
0
31 584
16 921
7 043
6 444
0
30 407
61 991
Niet-opsplitsbaar Onderwijs, Cultuur, Recreatie, Erediensten Onderwijs Jeudgzorg, Volksopleiding, Recreatie en Sport Kunsten Kabeltelevisie Erediensten Niet-opsplitsbaar Sociale voorzieningen en Volksgezondheid Sociale Zekerheid
17
87
0
0
104
9 178
493
14 125
0
23 796
23 900
51 805
45 104
6 971
0
103 880
203 822
144 409
48 266
0
396 498
500 378
0
0
0
0
0
996
756
356
0
2 109
2 109
662
2 479
322
0
3 463
18 035
11 219
10 051
0
39 304
42 768
Sociale Hulp en Gezinsvoorzieningen
1 358
1 770
0
0
3 128
5 087
1 377
2 341
0
8 805
11 933
Sociale en preventieve geneeskunde
10
0
7
0
17
349
545
101
0
995
1 013
Verpleeg- en Verzorgingsinrichtingen
0
5 885
5 067
0
10 952
80 809
92 727
27 704
0
201 240
212 192
Sociale Bijstand
Voedingshygiëne Watertoevoer Ophalen en verwerken van vuilnis Afvalwater Lijkbezorging
35
555
0
0
590
151
26
0
0
177
767
662
801
20
0
1 482
3 366
4 304
7
0
7 676
9 158
2 687
18 823
0
0
21 510
27 921
11 430
2 043
0
41 394
62 904
44 373
13 763
1 522
0
59 658
57 482
15 949
3 646
0
77 077
136 735
377
0
32
0
409
3 691
4 507
1 557
0
9 754
10 163
1 626
1 029
0
0
2 655
5 936
985
460
0
7 382
10 037
15
0
0
0
15
0
585
0
0
585
600
Volkshuisvesting en Ruimtelijke ordening
9 717
27 957
11 269
0
48 944
28 309
22 895
14 745
0
65 949
114 894
Volkshuisvesting
4 249
3 942
930
0
9 120
19 290
14 360
1 936
0
35 586
44 706
Ruimtelijke ordening, Stedenbouw
5 469
24 016
10 340
0
39 824
9 019
8 535
12 809
0
30 363
70 187
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
7 794
1 306
248
0
9 348
93 545
28 825
22 501
0
144 872
154 220
228 833
239 373
33 064
0
501 270
930 476
519 706
257 317
0 1 707 500
2 208 770
Milieu Niet-opsplitsbaar
Niet-opsplitsbaar Diversen Totaal
Bronnen: Dexia Bank + andere financiële instellingen (ramingen)
100
Brussel
S
T A T I S T I S C H E
TABEL XXIII
B I J L A G E
Verdeling van de toelagen en de verstrekte leningen over de diverse categorieën van begunstigden (in miljoenen EUR) 2000
Gemeenten Provincies Intercommunales OCMW's Andere instellingen (lokale sector) (2) Totale lokale sector
2001
Totaal toelagen en leningen
Toelagen in kapitaal
Leningen "Overheidsaandeel" (1)
Andere leningen
Totaal toelagen en leningen
1 781,22 197,15 328,66 232,59 23,36 2 562,98
357,78 19,15 93,55 17,47 13,34 501,29
0,17 0,17 1,18 0,37 0,00 1,88
1 063,58 119,5 254,8 258,3 9,43 1 705,62
1 421,53 138,82 349,53 276,14 22,77 2 208,79
Bronnen: Dexia Bank + andere financiële instellingen (ramingen) (1) Leningen waarvan de Staat, de Gemeenschap of het Gewest de lasten aan de ontleners terugbetalen (2) Kerkfabrieken, polders, wateringen en andere diverse instellingen
TABEL XXIV
Indeling per Gewest van de toelagen en van de verstrekte leningen in 2001 (in miljoenen EUR) Vlaanderen
Wallonië
Brussel
Totaal
Toelagen in kapitaal Gemeenten Provincies Intercommunales OCMW's Andere instellingen (lokale sector) Totaal lokale sector
192,0 10,2 9,5 4,4 12,7 228,9
141,6 8,9 82,8 5,6 0,5 239,4
24,2 0,0 1,2 7,5 0,1 33,1
357,8 19,1 93,5 17,5 13,3 501,3
Leningen Gemeenten Provincies Intercommunales OCMW's Andere instellingen (lokale sector) Totaal lokale sector
600,6 46,9 88,7 185,7 8,6 930,5
261,7 72,8 158,0 26,8 0,5 519,7
201,5 0,0 9,3 46,2 0,3 257,3
1 063,7 119,7 256,0 258,7 9,4 1 707,5
Totaal Gemeenten Provincies Intercommunales OCMW's Andere instellingen (lokale sector) Totaal lokale sector
792,6 57,1 98,2 190,1 21,4 1 159,3
403,3 81,7 240,8 32,3 1,0 759,1
225,7 0,0 10,5 53,8 0,4 290,4
1 421,5 138,8 349,5 276,1 22,8 2 208,8
Bronnen: Dexia Bank + andere financiële instellingen (ramingen)
101
A
N A LY S E
V A N
D E
L O K A L E
F I N A N C I Ë N
(1970-2000)
Analyse van de lokale financiën vanuit de invalshoek van de nationale rekeningen (1970–2000) 1. ALGEMENE INLEIDING De laatste drie decennia van de vorige eeuw waren beslissend voor België. Door de vele institutionele hervormingen werd het Belgische politieke landschap immers grondig gewijzigd en werd ons land een federale Staat bestaande uit Gemeenschappen en Gewesten, waarvan de financiering beantwoordt aan specifieke en ingewikkelde regels.
Ten slotte krijgen wij door de aanwending van deze bron een geschikt kader om vergelijkingen te maken tussen de financiën van de lokale overheid en die van de federale Staat, de Gewesten en de Gemeenschappen op basis van de nationale boekhouding, een techniek waarmee de economische activiteit van een natie tijdens een bepaalde periode kwantitatief, d.w.z. uitgedrukt in geldwaarde (in ons geval de euro), kan worden gemeten.
In het kader van deze permanente dynamiek zag één component van de overheid in de ruime betekenis van het woord zijn duurzaamheid nooit bedreigd, namelijk de lokale overheid, zijnde de gemeenten, de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW’s), de provincies en de intercommunales. De opdrachten van deze overheden zijn echter aanzienlijk veranderd, hetgeen onvermijdelijke gevolgen heeft voor hun financiële toestand1.
De analyse omvat drie delen.
Tegen deze achtergrond leek het ons nuttig om, aansluitend bij onze jaarlijkse studie, een globale balans over de ontwikkeling van de lokale financiën in België op te maken.
Het laatste deel, ten slotte, handelt over de financiën van de federale Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten teneinde ze met de financiën van de lokale overheid te kunnen vergelijken.
In het eerste deel wordt de context van de studie afgebakend. Er wordt ingegaan op de grote basisprincipes die onontbeerlijk zijn om de statistieken van de NBB te kunnen begrijpen. In het tweede deel worden de financiën van de lokale overheid behandeld aan de hand van de classificatie van de NBB.
Onze benadering is origineel in meer dan een opzicht. Allereerst willen wij een analyse maken op basis van een periode van 30 jaar, d.w.z. aan de hand van lange reeksen van geaggregeerde gegevens. Vervolgens gebruiken wij, in tegenstelling tot onze traditionele studie, de statistieken van de Nationale Bank van België (NBB), die – in nauwe samenwerking met het Federaal Planbureau – door het Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) belast werd met het opstellen van de rekeningen van de overheid.
1
2. CONTEXT VAN DE ANALYSE: DE NATIONALE REKENINGEN Vooraleer aan een cijferanalyse te beginnen, wensen wij nog eens de aandacht te vestigen op een aantal principes die worden toegepast bij het opmaken van de nationale rekeningen. Daartoe bespreken wij eerst het specifieke karakter van de benadering “nationale rekeningen” ten opzichte van onze klassieke aanpak (2.1). Daarna omschrijven wij wat verstaan moet
De laatste belangrijke wijziging is de officiële invoering van de politiezones op 1 januari 2002, met de onderliggende overheveling naar deze laatste van het gedeelte van de begroting van de gemeenten dat aan de politiefunctie werd besteed.
HET EUROPEES SYSTEEM VAN NATIONALE EN REGIONALE REKENINGEN (ESR 95) Definitie Het ESR kan worden omschreven als een gestructureerd en gedetailleerd geheel van rekeningen en tabellen dat bedoeld is om een totale economie (d.w.z. een regio, een land of een groep van landen), haar componenten en relaties met andere globale economieën te beschrijven. Het uitgangspunt van het ESR bestaat er dus in een statistische bron te leveren die overal in Europa kan worden toegepast en o.m. analyses in de tijd mogelijk maakt die internationaal vergelijkbaar zijn. De huidige versie van het ESR is die van het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen (ESR 95). Voordien was in de Europese Unie een eerste versie van toepassing, nl. het Europees systeem van geïntegreerde economische rekeningen (het ESER 70, dat op het einde van de jaren ’70 herzien werd en ESR 79 werd genaamd). Concreet gezien, is het ESR 95 een herziening van het ESR 79, die noodzakelijk was geworden doordat op het niveau van de Verenigde Naties, in samenwerking met de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), het Internationaal Monetair Fonds (IMF), de Europese Commissie en de Wereldbank, een referentiekader inzake nationale boekhouding werd aangenomen, nl. het Systeem van nationale rekeningen (SNA 93). Het ESR 95 is gewoon een aanpassing van het SNA 93 aan de structuren van de Europese Unie.
103
A
N A LY S E
V A N
D E
L O K A L E
F I N A N C I Ë N
(1970-2000)
Het ESR 95 werd bovendien ingesteld in de vorm van een Europees reglement en heeft een dwingend karakter voor de Lidstaten van de Europese Unie, zowel inzake de te volgen methodologie als wat de na te leven termijnen voor de bekendmaking van de resultaten aan Eurostat, de statistische dienst van de Europese Unie betreft.
worden onder de lokale overheid en de andere overheden in de nationale boekhouding (2.2). Ten slotte gaan wij in op de begrippen ontvangsten, uitgaven en saldi (2.3) die betrekking hebben op deze overheden en besproken worden vanuit het oogpunt van de nationale rekeningen.
De visie van de economie volgens het ESR 95
2.1. DE NATIONALE REKENINGEN EN DE FINANCIËN VAN DE OVERHEID
Volgens het ESR wordt de economie opgesplitst in sectoren en takken.
In onze nieuwe benadering worden de ontvangsten en uitgaven van de lokale overheid dus bestudeerd op basis van de nationale rekeningen.
De indeling in sectoren is bijzonder geschikt voor het analyseren van de inkomsten, de uitgaven, de financiële stromen en de stromen die betrekking hebben op het patrimonium in de betrokken economie. Een sector wordt omschreven als een geheel van zogenaamde institutionele eenheden* die een analoog economisch gedrag vertonen. De sectoren die door het ESR in aanmerking werden genomen zijn: - de niet-financiële vennootschappen - de financiële instellingen - de overheid - de huishoudens - de instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van de huishoudens (IZW’s t.b.v. de huishoudens). Elke sector is verdeeld in subsectoren om de analyse te verfijnen en deze sectoren en subsectoren geven aanleiding tot het opstellen van een gestructureerde tabel van transacties: een rekening. Omgekeerd heeft de indeling in takken tot doel de activiteiten weer te geven die in de betrokken economie worden gerealiseerd (d.w.z. het productieproces). Elke specifieke activiteit die door een institutionele eenheid wordt uitgeoefend wordt toegewezen aan de overeenkomstige activiteitstak van het ESR. De verschillende mogelijke activiteitstakken zijn opgenomen in een classificatie, “NACE Rev. 1” genoemd. * d.w.z. “de economische eenheden die in staat zijn om goederen en activa te bezitten, verbintenissen aan te gaan, economische activiteiten uit te oefenen en transacties voor eigen rekening met andere eenheden te verwezenlijken”.
104
De nationale rekeningen worden opgesteld door het Instituut voor de Nationale Rekeningen en zijn bedoeld om aan de hand van diverse gegevenstabellen de economische activiteit van een land weer te geven.
2.2. DE OVERHEID VOLGENS DE NATIONALE BOEKHOUDING In het ESR 95 is de overheid een volwaardige institutionele sector bestaande uit alle institutionele eenheden waarvan de hoofdactiviteit bestaat in het herverdelen van het inkomen en de nationale rijkdom en/of de producenten van niet-verhandelbare goederen en diensten die bestemd zijn voor individueel en collectief verbruik en waarvan het voornaamste gedeelte van de middelen afkomstig is van de verplichte bijdragen gestort door eenheden die tot andere sectoren behoren. De lokale overheid is een van de vier subsectoren van de overheid.
Het belangrijkste voordeel van de nationale boekhouding is dat ze gebaseerd is op een goed afgebakend kader dat op alle sectoren van de economie kan worden toegepast (bijvoorbeeld de huishoudens, de overheid enz.) en vrij stabiel is in de tijd. Zodoende worden de stromen van de economische activiteit (bijvoorbeeld de investeringen) elk jaar en voor de verschillende sectoren van de economie op dezelfde manier berekend, wat vergelijkingen in de tijd en vergelijkingen tussen sectoren mogelijk maakt.
In België - bestaat de centrale administratie uit de federale overheid; - vormen de Gemeenschappen en Gewesten de deelstaatoverheid; - omvat de lokale overheid de provincies, de gemeenten (met uitzondering van de autonome gemeentebedrijven), de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn (met uitzondering van de daarmee verbonden ziekenhuizen en rusthuizen), de Brusselse agglomeratie, de polders en wateringen en de intercommunales die geen verhandelbare diensten produceren; - omvatten de wettelijke socialeverzekeringsinstellingen alle takken van de sociale zekerheid, behalve de “jaarlijkse vakantie” en de stelsels voor vrije verzekering.
In ons geval kunnen wij dus via de nationale rekeningen lange reeksen van gegevens analyseren en eveneens de verschillende overheden met elkaar vergelijken. Op die manier hoeven wij dus geen rekening te houden met de verschillen tussen de diverse boekhoudingen die bij de verschillende overheden van toepassing zijn.
Voor elk van deze subsectoren wordt in de Belgische nationale boekhouding een synoptische tabel opgesteld, d.w.z. een tabel aan de hand waarvan hun inkomsten, uitgaven en financieringsoverschotten (positieve saldi) of -tekorten (negatieve saldi) kunnen worden bestudeerd.
De nationale rekeningen in België zijn rechtstreeks ontleend aan het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen (ESR 95), dat voor de diverse landen van de Europese Unie de “referentiemethodologie” inzake nationale boekhouding vastlegt.
In deze samenvatting houden wij geen rekening met de sociale zekerheid, die vanwege haar zeer specifieke activiteit moeilijk te vergelijken is met de lokale overheid. Anderzijds zal de analyse van de lokale overheid worden vergeleken met die van de federale overheid, de Gemeenschappen en Gewesten.
Het ESR 95 heeft zijn eigen definitie van de overheid en van de classificatie voor de ontvangsten, uitgaven en saldi. Dat gaan we nu bekijken.
A
N A LY S E
TABEL 2.3
V A N
D E
L O K A L E
F I N A N C I Ë N
(1970-2000)
Structuur van een synoptische tabel voor de overheidssector
Ontvangsten, uitgaven en financieringsoverschot (+) of -tekort (–) van subsector X Totale ontvangsten
(1)
Indien bijvoorbeeld een multinational chemische en siderurgische activiteiten uitoefent, zal deze institutionele eenheid behoren tot de sector van de niet-financiële vennootschappen die in twee activiteitstakken zijn opgenomen.
Fiscale en parafiscale ontvangsten Andere lopende ontvangsten Andere kapitaalontvangsten Totale uitgaven
(2)
Lopende uitgaven Kapitaaluitgaven Financieringsoverschot (+) / -tekort (–)
2.3. DE ONTVANGSTEN, DE UITGAVEN EN DE SALDI VANUIT DE INVALSHOEK VAN DE NATIONALE REKENINGEN Na de economische informatie te hebben gegroepeerd aan de hand van een bijzondere classificatie van transacties die plaatshebben in de economische kringloop, worden in de nationale boekhouding de ontvangsten en uitgaven van elke subsector van de overheid samengebracht in een synoptische tabel, waaruit eveneens het financieringsoverschot (+) of -tekort (–) blijkt, d.w.z. het overschot of het tekort tussen de totale ontvangsten en de totale uitgaven. Deze tabel bevat de ontvangsten en de uitgaven volgens hun aard. Wat de ontvangsten betreft, vestigt de tabel de aandacht op het onderscheid tussen de ontvangsten van fiscale en parafiscale (de sociale lasten) oorsprong en de andere soorten ontvangsten, die van uiteenlopende aard kunnen zijn (lopende ontvangsten of kapitaalontvangsten). Inzake uitgaven wordt een fundamenteel onderscheid gemaakt tussen de kapitaaluitgaven, d.w.z. die welke een rechtstreekse invloed hebben op het patrimonium van de overheid2 en de lopende uitgaven3, die in principe door lopende ontvangsten (bijvoorbeeld de fiscaliteit en de sociale premies) moeten worden gefinancieerd.
2 3
(1) – (2)
De tabellen kunnen zeer schematisch als volgt worden weergegeven: De analyse heeft niet tot doel een systematisch overzicht te geven van elke ontvangsten- en uitgavenrubriek van de lokale overheid teneinde de evolutie ervan over een periode van 30 jaar te beschrijven. Onze jaarlijks onderzoek over de financiën van de lokale overheid reikt ons immers enkele ideeën aan die wij bij voorrang moeten onderzoeken. Zo stellen wij voor het gewone dienstjaar en aan de hand van de economische indeling die het best geschikt is voor de benadering van de nationale boekhouding, de meest opvallende posten vast, namelijk: - voor de ontvangsten: de belastingen, de fondsen, de toelagen; - voor de uitgaven: het personeel. Anderzijds creëren de investeringen en de financiering ervan via leningen niet te verwaarlozen lasten voor de lokale overheid. Onze aandacht gaat dus vooral naar: - de fiscaliteit (bestaande uit de directe belastingen, de indirecte belastingen en de belastingen op kapitaal), de inkomens- en kapitaaloverdrachten door de overige overheden voor wat de ontvangsten betreft ; - de bezoldigingen van werknemers, de rentelasten en de bruto-investeringen in vaste activa (d.w.z. de investeringen) voor wat de uitgaven betreft.
Voorbeeld: de aankoop van financiële activa, de bruto-investeringen in vaste activa enz. Voorbeeld: de bezoldigingen van werknemers, de sociale uitkeringen enz.
De benadering volgens takken maakt het mogelijk om tabellen betreffende middelen en gebruik en tabellen van input en output op te stellen. De diverse takken zijn onderverdeeld in drie categorieën: - de takken die verhandelbare goederen en diensten produceren; - de takken van de overheid die niet-verhandelbare goederen en diensten produceren; - de takken van de IZW’s t.b.v. de huishoudens die niet-verhandelbare goederen en diensten produceren. Ten slotte wordt de bestudeerde economie in het ESR afgebakend d.m.v. een criterium van verblijfplaats, waarbij de niet-ingezeten institutionele eenheden “het buitenland” vormen.
De economische gegevens in het ESR 95 Het ESR omvat vooral de economische informatie in de vorm van transacties. Een transactie is een economische stroom die tot stand komt ofwel tussen diverse institutionele entiteiten (bijvoorbeeld tussen een financiële instelling en een huishouden) ofwel binnen eenzelfde institutionele eenheid (die dan optreedt als twee verschillende tegenpartijen voor verschillende takken). Vier categorieën van transacties worden in dit systeem van nationale boekhouding behandeld: - de transacties in producten die de fabricage en het gebruik van de goederen en diensten omvatten, d.w.z. de productie, de consumptie, de bruto-investeringen in vaste activa enz.; - de verdelingstransacties, die het inkomen en de rijkdom herverdelen, d.w.z. de bezoldigingen van werknemers, de diverse categorieën van belastingen, de inkomens- en kapitaaloverdrachten; - de financiële transacties, die betrekking hebben op de financiële activa, waaronder goud, de diverse kredietvormen enz.; - de transacties die niet in een van de drie voorgaande categorieën kunnen worden ondergebracht.
105
A
N A LY S E
V A N
D E
L O K A L E
Deze transacties zijn opgenomen in de rekeningen van de diverse sectoren.
De grote aggregaten van het ESR 95 Behoudens de beschrijving van elke economische stroom die in een totale economie wordt vastgesteld, kan het ESR eveneens een synthese geven van de diverse aspecten van de economie aan de hand van indicatoren die elk een van deze aspecten weergeven, namelijk de aggregaten. Aggregaten kunnen transacties zijn die in de rekeningen voorkomen maar die dan geglobaliseerd worden voor de hele economie: de productie van goederen en diensten, de bruto-investeringen in vaste activa enz. Ze kunnen eveneens een saldo vormen dat een bijzondere rekening afsluit maar berekend wordt voor de hele economie: het bruto binnenlands product, het nationaal beschikbaar inkomen, het spaarvolume, enz.
F I N A N C I Ë N
(1970-2000)
3. DE LOKALE FINANCIËN VANUIT DE INVALSHOEK VAN DE NATIONALE REKENINGEN (1970–2000) Na de grote principes voor het opstellen van de nationale rekeningen en de gekozen methodologie te hebben besproken, kunnen we ons buigen over de subsector van de overheid die ons het meest interesseert, namelijk de lokale overheid. Het onderzoek van de ontvangsten (3.1) en de uitgaven (3.2) gebeurt in twee fasen. In een eerste fase bekijken wij de evolutie en de structuur ervan. Deze eerste benadering zal ons in staat stellen de specifieke kenmerken van de lokale financiën inzake financiering bloot te leggen. Daarna behandelen wij de ontvangsten en uitgaven, die bijzondere aandacht verdienen gezien de aanzienlijke invloed die ze uitoefenen op de algemene evolutie van de ontvangsten en uitgaven van de lokale overheid. Ten slotte wordt de analyse aangevuld met een studie van de financieringsoverschotten (+) / -tekorten (–) (3.3), waardoor we een algemeen
DE TYPOLOGIE VAN DE ONTVANGSTEN EN UITGAVEN IN ONZE BENADERING VAN DE OVERHEIDSFINANCIËN
(bijvoorbeeld de sociale bijdragen enz.) zijn ondergebracht en anderzijds bij de kapitaalontvangsten (bijvoorbeeld kapitaaloverdrachten door de overige sectoren) en die niet voorkomen in de voorgaande categorieën.
De ontvangsten De uitgaven De fiscale ontvangsten omvatten de directe belastingen, de indirecte belastingen en de belastingen op kapitaal. De inkomens- en kapitaaloverdrachten door de overige overheden en de lopende verkopen van geproduceerde goederen en diensten omvatten de ontvangsten die onder dezelfde rubriek voorkomen in de synoptische tabellen van de Nationale Bank van België. Het inkomen uit vermogen omvat de ontvangen rente en het overige inkomen uit vermogen. De overige lopende ontvangsten en kapitaalontvangsten bestaan uit alle andere ontvangsten die enerzijds bij de lopende ontvangsten
De bezoldigingen van werknemers, het intermediair verbruik, de rentelasten en de brutoinvesteringen in vaste activa zijn de uitgavenposten die te vergelijken zijn met die welke zijn opgenomen in de synoptische tabellen van de Nationale Bank van België. De overige lopende uitgaven omvatten de uitgaven die van een andere aard zijn dan voornoemde uitgaven (bijvoorbeeld de sociale uitkeringen, de toelagen aan bedrijven enz.). De overige kapitaaluitgaven omvatten de kapitaaluitgaven anders dan de voornoemde (bijvoorbeeld de overige nettoaankopen van niet-financiële activa).
4
5
106
beeld krijgen van het beheer van de lokale financiën tijdens de laatste drie decennia.
3.1. DE ONTVANGSTEN VAN DE LOKALE OVERHEID (1970–2000) 3.1.1. Evolutie en structuur van de ontvangsten van de lokale overheid De ontvangsten van de lokale overheid zijn de jongste drie decennia voortdurend gestegen. Deze stijging gebeurde tegen een gemiddelde jaarlijkse nominale groei4 van 7,46% (inflatie inbegrepen). In reële waarde (zonder inflatie) zijn de ontvangsten van de lokale overheid toegenomen van 194 EUR per inwoner in 1970 naar 406 EUR per inwoner in 2000, d.i. een stijging van de werkmiddelen van deze besturen van meer dan 109% in 30 jaar. Hoewel nu is aangetoond dat de ontvangsten tijdens de betrokken periode globaal gestegen zijn, is deze toename in de loop der jaren niet homogeen verlopen, zoals blijkt uit grafiek 3.1.1 a. Er zijn vooral twee perioden die onze aandacht trekken, namelijk: 1970-1978 en 1979-1989. In de periode 1970-1978 zijn de ontvangsten van de lokale overheid op jaarbasis nominaal gemiddeld met 14,69% gestegen. Tijdens deze jaren heeft België immers records inzake inflatie gevestigd, met ongeveer 13% in de jaren 1974 en 1975, d.w.z. vlak na de eerste oliecrisis van 1973. Ook in reële termen is er tijdens die periode een forse groei geweest. In de periode 1979-1989 is de groei van de ontvangsten sterk vertraagd. Nominaal zijn de ontvangsten op jaarbasis gemiddeld met nog slechts 5,01% gestegen. Verscheidene factoren kunnen die trend verklaren. Enerzijds is de inflatie minder sterk gestegen dan in het verleden. Vervolgens is de economische groei tijdens deze periode aanzienlijk verminderd5, wat een
Het betreft een percentage dat de gemiddelde stijging van een aggregaat over een bepaalde r = n Xn -1 periode kwantificeert. Het wordt berekend op basis van deze formule, waarin r = de gemiddelde X1 jaarlijkse groei, Xn = de nde waarneming, X1= de eerste waarneming en n = het aantal waarnemingen. In het begin van de jaren ’80 lag de groei van het bbp zeer dicht bij 0%, met 0, 0,4 en 0,3% in respectievelijk 1981, 1982 en 1983.
A
N A LY S E
V A N
GRAFIEK 3.1.1 A
D E
L O K A L E
F I N A N C I Ë N
(1970-2000)
Nominale en reële jaarlijkse groei van de ontvangsten van de lokale overheid (1970–2000)
25%
20%
15%
10%
5%
0%
-5%
1972
1974
1976
1978
1980
1982
1984
1986
Nominale groei van de ontvangsten
1988
Zo bestaat de eerste inkomstenbron van de lokale overheid uit inkomens- en kapitaaloverdrachten door de overige overheden (bijna 48% van de ontvangsten).
Zo worden 1980, 1983, 1985, 1987 en 1988 gekenmerkt door een negatieve groei van de lokale ontvangsten in reële termen. In de jaren ’80 werden maatregelen genomen om de belastingdruk te verlagen. De oorsprong van deze terugloop tijdens die jaren moet dus wellicht gezocht worden in met name de stagnatie van de ontvangsten uit lokale belastingen.
De lokale overheid ontvangt immers van de federale Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten een aantal toelagen om hun opdrachten te kunnen vervullen (bijvoorbeeld het Gemeentefonds, het Provinciefonds, het Fonds voor Maatschappelijk Welzijn, de investeringsbijdragen ).
Uit deze tabel blijkt dat de middelen van de lokale overheid enkele interessante kenmerken vertonen.
TABEL 3.1.1 A
1992
1994
1996
2000
Structuur van de ontvangsten van de lokale overheid in 2000 (in procent van de totale ontvangsten)
Fiscale ontvangsten
29,97%
Inkomensoverdrachten door de overige overheden
41,07%
Kapitaaloverdrachten door de overige overheden
6,58%
Lopende verkopen van goederen en diensten
7,77%
Inkomen uit vermogen
7,51%
Overige lopende ontvangsten
6,85%
Overige kapitaalontvangsten Totaal
1998
Reële groei van de ontvangsten
weerslag had op de ontvangsten (bijvoorbeeld: de belastinggrondslagen stijgen minder snel, wat een impact heeft op de verkoop van goederen en diensten enz.).
Na de algemene ontwikkeling van de ontvangsten van de lokale overheid te hebben gekenschetst, gaan we nu na hoe ze zijn samengesteld. Op die manier krijgen wij een beeld van het bijzonder karakter van de middelen van deze overheden. In tabel 3.1.1 a wordt de structuur van de ontvangsten van de lokale overheid in 2000 weergegeven.
1990
0,26% 100,00%
107
A
TABEL TABEL3.1.1 3.1.1BB
N A LY S E
V A N
D E
L O K A L E
F I N A N C I Ë N
(1970-2000)
Gemiddelde jaarlijkse groei en reële waarden per inwoner van de verschillende categorieën van ontvangsten van de lokale overheid Gemiddelde jaarlijkse nominale groei (verschil in %)
Reële waarden * in EUR per inwoner Jaar 1970
Reële waarden * in EUR per inwoner Jaar 2000
Totale groei (in %)
Fiscale ontvangsten
7,66%
55,03
121,64
121,04%
Inkomensoverdrachten door de overige overheden
7,18%
86,28
166,72
93,23%
Kapitaaloverdrachten door de overige overheden
8,64%
9,21
26,71
190,01%
Lopende verkopen van goederen en diensten
7,20%
16,21
31,53
94,51%
Inkomen uit vermogen
6,96%
16,78
30,49
81,70%
Overige lopende ontvangsten
8,27%
10,62
27,81
161,86%
Overige kapitaalontvangsten Totaal
-
-
1,04
-
7,46%
194,12
405,94
109,12%
* basis = 1970
Anderzijds beschikt de lokale overheid over een aantal eigen en gevarieerde ontvangsten. De fiscaliteit vormt de belangrijkste bron van deze ontvangsten, met een volume van ongeveer 30%. Daarna volgen de lopende verkopen van goederen en diensten en het inkomen uit vermogen, die bij de lokale overheid een belangrijke plaats innemen. De lokale overheid wordt dus met eigen middelen gefinancierd ten belope van 45,25% van de ontvangsten. Dit weerspiegelt de relatieve financiële autonomie van deze overheid, want de overdrachten door andere overheden vertegenwoordigen meer dan 80% van de middelen van de Gemeenschappen en Gewesten in 2000. De structuur van de ontvangsten van de lokale overheid ligt uiteraard niet vast en verandert van jaar tot jaar. Grafiek 3.1.1 b schetst de evolutie van deze structuur sinds 1970 en neemt daarbij de verkiezingsjaren als vergelijkingspunten. Globaal gezien, kan men niets anders dan vaststellen dat de hiervoor weergegeven structuur van jaar tot jaar wordt bevestigd. De dynamiek van de ontvangsten lijkt enkel te berusten op de volgende drie rubrieken: de fiscale ontvangsten, de inkomensoverdrachten en de kapitaaloverdrachten door de overige overheden. Het aandeel van de overige ontvangsten blijft in de loop der jaren immers vrij stabiel. Men is zelfs verplicht een beroep te doen op fiscale ontvangsten ter compensatie van de ver-
6 7
108
mindering van de middelen die door de hogere overheid ter beschikking worden gesteld van de lokale overheid, zoals blijkt uit grafiek 3.1.1 c. Uit dit verband blijkt immers dat hoe groter het aandeel van de inkomensoverdrachten door de overige overheden in de totale lokale ontvangsten is, hoe kleiner het aandeel van de fiscale ontvangsten is. Om dit algemeen overzicht van de lokale ontvangsten te vervolledigen, lijkt het ons nuttig een overzicht te geven van de aggregaten die deze ontvangsten concrete vorm geven (tabel 3.1.1 b). De kapitaaloverdrachten door de overige overheden en de overige lopende ontvangsten6 zijn dus de posten die tijdens de bestudeerde periode het snelst zijn gestegen (hun gemiddelde jaarlijkse groei is groter dan die van de totale ontvangsten). Anders dan de fiscale ontvangsten en de inkomensoverdrachten door de overige overheden, hebben deze ontvangsten slechts een miniem gewicht. Dit verklaart dat de forse stijging ervan een geringere weerslag had op de totale stijging van de ontvangsten van de lokale overheid. De overige kapitaalontvangsten7, ten slotte, hebben vrijwel geen belang voor de lokale overheid. Daar de fiscale ontvangsten, de inkomensoverdrachten en de kapitaaloverdrachten door de overige overheden de evolutie van de ontvangsten van de lokale overheid aanzienlijk beïnvloeden, zullen ze in het volgende hoofdstuk grondiger worden bestudeerd.
Waaronder de sociale premies, de inkomensoverdrachten door de overige sectoren (huishoudens enz.). Waaronder de kapitaaloverdrachten door de overige sectoren.
N A LY S E
V A N
GRAFIEK 3.1.1 B
D E
L O K A L E
F I N A N C I Ë N
(1970-2000)
Evolutie van de structuur van de ontvangsten van de lokale overheid
100% 90% 80%
Overige kapitaalontvangsten (pro memorie)
70%
Overige lopende ontvangsten Inkomen uit vermogen
60%
Lopende verkopen van goederen en diensten 50% 40%
Kapitaaloverdracht door de overige overheden
30%
Inkomensoverdrachten door de overige overheden
20%
Fiscale ontvangsten
10% 0%
1970
1976
1988
1982
1994
2000
Verband tussen het aandeel van de fiscale ontvangsten van de lokale overheid en het aandeel van de inkomensoverdrachten door de overige overheden in de totale ontvangsten (1970–2000)
GRAFIEK 3.1.1 C 34%
Aandeel van de fiscale ontvangsten in de totale ontvangsten van de lokale overheid
A
32%
30% R2 = 0,8193 28%
26%
24%
22%
20% 39%
41%
43%
45%
47%
49%
51%
53%
Aandeel van de ontvangsten uit inkomensoverdrachten van de overige overheden in de totale ontvangsten van de lagere overheid R2 geeft de kwaliteit weer van het geteste verband tussen twee variabelen volgens de methode van de kleinste kwadraten (lineaire regressie). Hoe dichter deze indicator bij 1 ligt, hoe valabeler de lineaire regressie is.
109
A
GRAFIEK 3.1.2 A
N A LY S E
V A N
D E
L O K A L E
F I N A N C I Ë N
(1970-2000)
Reële en nominale jaarlijkse groei van de fiscale ontvangsten (1970–2000)
20% 15% 10% 5% 0% -5% -10% -15% -20% 1972
1974
1976
1978
1980
1982
Nominale jaarlijkse groei van de fiscale ontvangsten
GRAFIEK 3.1.2 B
1984
1986
1988
1990
1992
1994
1996
1998
2000
Verkiezingsjaren
Reële jaarlijkse groei van de fiscale ontvangsten
Nominale en reële jaarlijkse stijging van de inkomensoverdrachten door de overige overheden (1970–2000)
30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% -5% -10% 1972
1974
1976
1978
1980
1982
Nominale jaarlijkse groei van de inkomensoverdrachten door de overige overheden
110
1984
1986
1988
1990
1992
Reële jaarlijkse groei van de inkomensoverdrachten door de overige overheden
1994
1996
1998
2000
A
N A LY S E
V A N
D E
L O K A L E
3.1.2. De belangrijkste ontvangsten van de lokale overheid: de fiscaliteit en de inkomensen kapitaaloverdrachten door de overige overheden
A. Fiscale ontvangsten Zoals we reeds hebben aangestipt, omvatten de fiscale ontvangsten alle soorten van belastingen die door de nationale boekhouding geïdentificeerd worden: de directe belastingen8, de indirecte belastingen9 en de belastingen op kapitaal10. In 2000 namen de fiscale ontvangsten 29,97% van alle ontvangsten van de lokale overheid voor hun rekening. De fiscaliteit vormt een belangrijk compensatiemiddel indien de overdrachten door de overige overheden verminderen. De fiscale ontvangsten vertonen een positieve algemene ontwikkeling die gekenmerkt wordt door een gemiddelde jaarlijkse nominale groei van 7,66%, d.i. een ontwikkeling die sneller is dan voor de totaliteit van de ontvangsten. Uitgedrukt in reële waarden per inwoner zijn de fiscale ontvangsten gestegen van 55 EUR/ inwoner in 1970 naar 122 EUR/inwoner in 2000, wat neerkomt op een gevoelige toename van de lokale fiscaliteit. In de periode 1996-1999 werden maximumwaarden bereikt, met een gemiddelde ontvangst van 127 EUR/inwoner. Op basis van grafiek 3.1.2 a kunnen we ons een nauwkeuriger beeld vormen van de evolutie van de fiscale ontvangsten tijdens de bestudeerde periode. Heel wat factoren kunnen aan deze evolutie van de fiscale ontvangsten ten grondslag liggen. Vier daarvan eisen in het bijzonder onze aandacht op. In de eerste plaats is er de vervangbaarheid tussen deze ontvangsten en de inkomensoverdrachten door de overige overheden die wij reeds hebben aangehaald. In de tweede plaats is er de belastingdruk, die gevoelig lijkt te verminderen in het vooruitzicht 8 9 10
11
F I N A N C I Ë N
(1970-2000)
van verkiezingen. Dat lijkt vooral het geval te zijn geweest vóór de verkiezingen van 1976, 1988 en 1994. De grafiek illustreert dat de reële groei van de fiscale ontvangsten afneemt tijdens de jaren die aan deze verkiezingen voorafgaan. In de derde plaats moeten de gemeentelijke en provinciale opcentiemen op de door de hogere overheid geheven belastingen door deze laatste worden geïnd en vervolgens worden doorgestort aan de lokale overheid. Dit kan aanleiding geven tot vertraging, waardoor er bepaalde jaren minder fiscale inkomsten zijn en tijdens andere jaren aanzienlijke inhaalbewegingen plaatshebben. Zo kan de daling van deze ontvangsten in 1980 gedeeltelijk worden verklaard door vertraging in de inkohiering van de belastingen van de particulieren en in de inning van de onroerende voorheffing, die voor het eerst berekend werd op basis van het nieuw kadastraal inkomen. Omgekeerd lijkt in 1994 en 1995 het wegwerken van de achterstand in de inkohiering van de onroerende voorheffing die de voorgaande jaren werd opgelopen grotendeels aan de basis te liggen van de belangrijke stijging van de fiscale ontvangsten, zoals de grafiek voor die twee jaren illustreert. Ten slotte komt het verband tussen de evolutie van de lokale fiscaliteit en de algemene stijging van de fiscale en parafiscale druk11 (vooral in de jaren ’70) en de maatregelen van de hogere overheid om deze fiscale druk af te remmen (met name in de loop van de jaren ’80) tot uiting in de aanvullende belastingen.
B. Inkomensoverdrachten door de overige overheden In onze benadering omvatten de inkomensoverdrachten door de overige overheden de fiscale overdrachten en de overige inkomensoverdrachten door de overige overheden. Deze overige inkomensoverdrachten kunnen worden omschreven als alle overdrachten door de overige subsectoren van de overheid, met uitzondering van de belastingen, de toelagen, de investeringsbijdragen en de overige kapitaal-
Het betreft vooral de belastingen op het inkomen en het vermogen van de economische actoren. Het gaat voornamelijk om belastingen op de productie en de invoer van goederen en diensten. Het betreft belastingen die occasioneel betrekking hebben op de waarde van de activa die in het bezit zijn van de economische actoren of worden overgedragen ter gelegenheid van schenkingen, erfenissen enz. De fiscale en parafiscale druk wordt omschreven als de verhouding tussen de fiscale en parafiscale ontvangsten en het bruto nationaal product.
111
A
N A LY S E
V A N
D E
L O K A L E
F I N A N C I Ë N
(1970-2000)
overdrachten. Het betreft voornamelijk ontvangsten die verband houden met het Gemeentefonds, het Provinciefonds, het Fonds voor Maatschappelijk Welzijn, de toelagen van de Staat voor het bestaansminimum enz. In 2000 vormden de inkomensoverdrachten door de overige overheden de belangrijkste ontvangstenbron van de lokale overheid, met een aandeel van 41,07%. Deze ontvangsten zijn sinds 1970 voortdurend toegenomen, met maar liefst een gemiddelde jaarlijkse stijging van 7,18%. Toch stellen we vast dat dit type van ontvangsten tijdens dezelfde periode minder snel gestegen is dan de fiscale ontvangsten, zoals blijkt uit grafiek 3.1.2 b. Sinds 1979 stellen we immers vast dat de jaarlijkse stijging van de inkomensoverdrachten door de overige overheden is afgenomen en in reële termen zelfs tot achtmaal toe negatief was. In reële waarde (zonder inflatie) per inwoner zijn deze overdrachten gestegen van 86 EUR per inwoner in 1970 tot 167 EUR per inwoner in 2000. De overdrachten kunnen volgens hun herkomst worden uitgesplitst zoals grafiek 3.1.2 c toont.
GRAFIEK 3.1.2 C
Zo stellen we vast dat 80% van deze inkomensoverdrachten rechtstreeks afkomstig zijn van de Gemeenschappen en Gewesten, aangezien voornamelijk deze laatste bevoegd zijn voor de financiering van de opdrachten die de lokale overheid moet vervullen. Slechts 19% van deze overdrachten blijven ten laste van de federale overheid, die nog voor een aantal overblijvende aangelegenheden bevoegd blijft.
C. Kapitaaloverdrachten door de overige overheden In de nationale boekhouding impliceren kapitaaloverdrachten de aan- of verkoop van een of meer activa door minstens een van de partijen die bij de transactie betrokken zijn. Ze resulteren dus altijd in een vermogensverandering. Deze rubriek heeft dus voornamelijk betrekking op de investeringsbijdragen (66% van deze ontvangsten uit overdrachten in 2000) die de lokale overheid krijgt van de overige overheden. Bijkomstig omvat hij ook de overdrachten tussen subsectoren van de overheid die tot
Uitsplitsing van de inkomensoverdrachten volgens hun herkomst (2000) 80,54%
Afkomstig van de Gemeenschappen en Gewesten Afkomstig van de federale overheid Afkomstig van de wettelijke socialeverzekeringsinstellingen 18,62% 0,83%
GRAFIEK 3.1.2 D
Uitsplitsing van de kapitaaloverdrachten volgens hun herkomst (2000) 58,88%
Afkomstig van de Gemeenschappen en Gewesten Afkomstig van de federale overheid
41,12%
112
A
N A LY S E
V A N
GRAFIEK 3.2.1 A
D E
L O K A L E
F I N A N C I Ë N
(1970-2000)
Nominale en reële jaarlijkse stijging van de uitgaven van de lokale overheid (1970–2000)
25%
20%
15%
10%
5%
0%
-5%
-10% 1972
1974
1976
1978
Nominale groei van de uitgaven
1980
1982
1984
1986
1988
Reële groei van de uitgaven
doel hebben uitzonderlijke uitgaven te bekostigen of gecumuleerde tekorten te dekken.
3.2. DE UITGAVEN VAN DE LOKALE OVERHEID (1970–2000)
In 2000 vertegenwoordigden de kapitaaloverdrachten door de overige overheden bijna 6,58% van de totale ontvangsten van de lokale instellingen.
3.2.1. Evolutie en structuur van de uitgaven van de lokale overheid
Tijdens de bestudeerde periode stegen deze ontvangsten nominaal gemiddeld met 8,64% op jaarbasis. Bovendien heeft de lokale overheid elk jaar meer dan 70% van de totale kapitaaloverdrachten geïnd, met een maximum van 99,69% in 1988, d.w.z. vóór de regionalisering. Tevens stippen wij aan dat de lokale overheid de subsector van de overheid is die momenteel het meest investeert. Ten slotte stellen wij nogmaals vast dat, wat de lokale entiteiten betreft, de meeste kapitaaloverdrachten afkomstig zijn van de Gemeenschappen en Gewesten, zoals blijkt uit grafiek 3.1.2 d. Volledigheidshalve voegen wij eraan toe dat de totaliteit van de kapitaaloverdrachten afkomstig van de Gemeenschappen en Gewesten bestaat uit investeringsbijdragen.
1990
1992
1994
1996
1998
2000
Verkiezingsjaren
De uitgaven van de lokale overheid worden gekenmerkt door een algemeen stijgende trend tijdens de betrokken periode. De groei bedroeg nominaal gemiddeld 7,48% op jaarbasis, d.i. een algemene evolutie die vrij veel gelijkenis vertoont met die van de ontvangsten. In reële waarde (zonder inflatie) kwamen de uitgaven uit op 199 EUR per inwoner in 1970, tegen 419 EUR per inwoner in 2000, wat over een periode van 30 jaar neerkomt op een stijging van meer dan 110% van de middelen die door deze overheid worden gebruikt om haar opdracht te vervullen. Hoewel het volume van de uitgaven van de lokale overheid per inwoner voor deze twee jaren hoger ligt dan dat van de ontvangsten per inwoner, mag men hieruit evenwel niet afleiden dat, in navolging van wat wordt vastgesteld voor de overige overheden, de lokale financiën tijdens de betrokken periode systematisch een financieringstekort hebben vertoond.
113
A
N A LY S E
V A N
D E
L O K A L E
F I N A N C I Ë N
(1970-2000)
Deze algemene stijging van de lokale uitgaven verliep evenwel niet homogeen over de hele periode, zoals blijkt uit grafiek 3.2.1 a.
TABEL TABEL 3.2.1 3.2.1 AA
Structuur van de uitgaven van de lokale overheid in 2000 (percentages van de totale ontvangsten) Bezoldigingen van werknemers
50,65%
Intermediair verbruik
12,14%
Rentelasten
5,39%
Bruto-investeringen in vaste activa
14,84%
Overige lopende uitgaven
16,30%
Overige kapitaaluitgaven
0,69%
Totaal
100,00%
Zo kunnen we drie grote perioden onderscheiden: 1970-1980, 1981-1991 en 1992-2000. Tijdens de periode 1970-1980 stegen de uitgaven van de lokale overheid sterk. De gemiddelde jaarlijkse groei bedroeg nominaal 14,83% en reëel 6,95%. Deze periode werd eveneens gekenmerkt door een recordinflatie, wat de sterke stijging in nominale termen verklaart. Bovendien stegen de gezamenlijke overheidsuitgaven sterker dan de toename van het bruto nationaal product in de jaren 1970. Dat is onder meer toe te schrijven aan de hoge rentestand en de forse toename van de investeringen. Tijdens de periode 1981-1991 stegen de lokale uitgaven nominaal gemiddeld met 2,77% op jaarbasis en daalden zelfs in reële termen (met gemiddeld –1,3% op jaarbasis). Tijdens die jaren nam de overheid in het algemeen en de lokale overheid in het bijzonder immers drastische maatregelen om hun uitgaven en hun financieringstekorten te beperken. Dit kwam bij de lokale overheid met name tot uiting in de bruto–investeringen in vaste activa. Tijdens de periode 1992-2000, ten slotte, stegen de uitgaven nominaal gemiddeld met 4,77% op jaarbasis en reëel met 2,85%. Tijdens deze laatste jaren blijkt het dat de uitgaven veeleer beïnvloed werden door de verkiezingen, met twee hoogtepunten inzake groei in 1993 en 1999, d.i. één jaar vóór de verkiezingen van respectievelijk 1994 en 2000.
12 13
114
Net als de ontvangsten hebben de uitgaven van de lokale overheid een eigen structuur, zoals blijkt uit de tabel 3.2.1 a. Een essentieel kenmerk van de lokale overheid is dat een belangrijk percentage gaat naar de bezoldigingen van werknemers, het intermediair verbruik en de bruto-investeringen in vaste activa (77,63% van hun totale uitgaven in 2000). De verhouding voor de post “Bezoldigingen van werknemers” bevestigt dat de personeelsuitgaven bij de lokale overheid de eerste plaats innemen onder de totale kosten die ze betalen. Als men daar de uitgaven voor intermediair verbruik aan toevoegt, krijgt men een minimumaandeel van 62,79% van de uitgaven die gewijd zijn aan het dagelijks leven van de overheid. De structuur van de uitgaven ligt uiteraard niet vast en verandert van jaar tot jaar. Grafiek 3.2.1 b schetst de evolutie van de uitgavenstructuur sinds 1970 en neemt de verkiezingsjaren als vergelijkingspunten. Globaal gezien, is het relatieve gewicht van de overige kapitaaluitgaven12, de overige lopende uitgaven13 en het intermediair verbruik zeer gevarieerd tijdens de betrokken periode. Anderzijds onderging het belang van de rentelasten aanzienlijke schommelingen. Nadat de rentelasten in 1985 een maximumgewicht van 16,54% haalden, is hun gewicht naderhand aanzienlijk afgenomen, namelijk tot 5,39% in 2000. De bruto-investeringen in vaste activa vertoonden tijdens deze periode eveneens sterke schommelingen. De lokale overheid heeft aan deze post immers meer besteed in de jaren ’70 en ’90 en minder in de jaren ’80, d.w.z. in de periode die bekend stond om haar begrotingsbeperkingen. Ten slotte is het gewicht van de bezoldigingen van werknemers in de totale uitgaven in de loop van die periode voortdurend gestegen, nl. van 38,15% in 1970 tot 50,65% in 2000. Deze uitgave blijft de belangrijkste tijdens deze hele periode. Om dit overzicht van de lokale uitgaven te vervolledigen, lijkt het ons nuttig een overzichtstabel op te maken (tabel 3.2.1 b).
Waaronder de kapitaaloverdrachten aan de overige sectoren (huishoudens enz.)… Waaronder de sociale premies, de overdrachten aan de vzw’s…
A
N A LY S E
V A N
TABEL 3.2.1 B
D E
L O K A L E
F I N A N C I Ë N
(1970-2000)
Jaarlijkse groei en reële waarden per inwoner van de diverse uitgavencategorieën van de lokale overheid Gemiddelde jaarlijkse nominale groei (in %)
Reële waarden * in EUR per inwoner Jaar 1970
Reële waarden * in EUR per inwoner Jaar 2000
Totale stijging (in %)
8,50%
76,06
212,28
179,09% 87,12%
Bezoldigingen van werknemers Intermediair verbruik
7,06%
27,18
50,86
Rentelasten
4,79%
22,98
22,57
-1,78%
Bruto-investeringen in vaste activa
6,18%
42,57
62,19
46,08%
Overige lopende uitgaven
8,94%
21,68
68,29
214,99%
-
-
4,00
-
7,48%
199,00
419,00
110,55%
Overige kapitaaluitgaven Totaal * basis = 1970
GRAFIEK 3.2.1 B
Evolutie van de uitgavenstructuur van de lokale overheid
100% 90% 80% 70% Overige kapitaaluitgaven 60%
Bruto-investeringen in vaste activa
50%
Rentelasten
40%
Overige lopende uitgaven
30%
Intermediair verbruik Bezoldigingen van werknemers
20% 10% 0%
1970
1976
Wij stellen dus vast dat de posten bezoldigingen van werknemers en de overige lopende uitgaven tijdens de betrokken periode nominaal het sterkst gestegen zijn. Gezien hun belangrijk gewicht heeft de sterke stijging van de bezoldigingen echter ongetwijfeld de totale uitgaven het sterkst beïnvloed.
1982
1988
1994
2000
De overige kapitaaluitgaven, ten slotte, zijn volledig bijkomstig. De bezoldigingen van werknemers, de brutoinvesteringen in vaste activa en de rentelasten zullen, gelet op hun belang en hun bijzondere dynamiek, in het volgende hoofdstuk grondig worden bestudeerd.
115
A
N A LY S E
V A N
D E
L O K A L E
F I N A N C I Ë N
(1970-2000)
3.2.2. De belangrijkste uitgaven van de lokale overheid: de bezoldigingen van werknemers, de brutoinvesteringen in vaste activa en de rentelasten
A. Bezoldigingen van werknemers De rubriek “Bezoldigingen van werknemers” omvat het totaal van de bezoldigingen (lonen en premies) in geld of in natura die door de werkgevers aan hun werknemers worden betaald als vergoeding voor het geleverde werk. De bezoldigingen van werknemers vertegenwoordigen in 2000 50,65% van de uitgaven van de lokale overheid en deze uitgave is tijdens de betrokken periode voortdurend gestegen, nl. nominaal met gemiddeld 8,5% op jaarbasis. In reële waarde (zonder inflatie) stegen deze uitgaven van 76 EUR per inwoner in 1970 tot 212 EUR per inwoner in 2000, d.i. een stijging van nagenoeg 180% tussen deze twee jaren. Eens te meer verliep deze groei niet gelijkmatig, zoals blijkt uit grafiek 3.2.2 a. Van 1970 tot 1980 zijn de bezoldigingen van werknemers nominaal en reëel fors gestegen. Behalve de sterke invloed van de prijzen in de loop van deze periode, is ondertussen ook het personeelsbestand toegenomen14. Tijdens de jaren ’80 was de stijging van de bezoldigingen, zowel nominaal als reëel, zeer ongelijk. In 1982, 1983, 1984, 1985 en 1987 waren er dalingen in reële termen. Tijdens die jaren daalde immers het personeelsbestand15 en werden er tevens maatregelen afgekondigd om de indexering van de lonen en de sociale uitkeringen te bevriezen. Achteraf blijken deze uitgaven in een meer regelmatig en meer bescheiden tempo te stijgen. Over de toewijzing van het personeel, ten slotte, kan men zich een idee vormen op basis van grafiek 3.2.2 b, die een uitsplitsing van deze uitgaven inzake bezoldigingen geeft volgens de 14
15 16
17
116
tien traditionele functies van de functionele indeling van de overheidsfinanciën, en dit over de tien recentste jaren. De toewijzing van de bezoldigingen van werknemers aan de diverse functies lijkt in de loop der jaren a priori vrij stabiel te zijn. Er wordt immers een bestendigheid vastgesteld voor de belangrijkste functies waarop deze uitgaven betrekking hebben, nl. - de functie “Onderwijs (09)” – de belangrijkste in de totaliteit van de bezoldigingen – schommelt tussen een minimum van 33,32% in 2000 en een maximum van 37,56% in 1992. - de functie “Algemene diensten van de overheid (01)” schommelt tussen een minimum van 22,42% in 1991 en een maximum van 24,96% in 2000. - de functie “Openbare orde en veiligheid (03)” ligt voortdurend tussen een minimum van 13,13% in 1992 en een maximum van 15,25% in 1999.
B. Bruto-investeringen in vaste activa De bruto-investeringen in vaste activa worden in de nationale boekhouding omschreven als het bedrag van alle aankopen min de verkopen van materiële of immateriële activa (bijvoorbeeld software enz.) die afkomstig zijn uit productieprocessen en herhaaldelijk of voortdurend gebruikt worden in andere productieprocessen tijdens een periode van minstens een jaar16. Anders gezegd, het betreft investeringen van de lokale overheid. Er zij ook op gewezen dat de bruto-investeringen in vaste activa zich onderscheiden van het intermediair verbruik, dat betrekking heeft op de aankoop van goederen en diensten die in het productieproces volledig worden verbruikt17. In 2000 vertegenwoordigen de bruto-investeringen in vaste activa 14,84% van de totale uitgaven van de lokale overheid. Deze uitgavenpost werd gekenmerkt door een algemeen stijgende trend tijdens de betrokken periode. Hij steeg immers nominaal gemiddeld met 6,18% op jaarbasis.
Het personeel van de lokale overheid steeg van 120 299 eenheden in 1970 naar 184 643 eenheden in 1980, d.i. een toename van 53% in 10 jaar. Het personeel daalde in 1983, 1984, 1985 en 1987 met respectievelijk 1,31%, 1,13%, 6,60% en 0,34%. Bijvoorbeeld: een weg die werd aangelegd door de overheid wordt daarna gebruikt door de transportondernemingen om hun activiteiten uit te oefenen. Bijvoorbeeld: de stookolie die werd aangekocht om de openbare gebouwen te verwarmen.
A
N A LY S E
V A N
D E
L O K A L E
In reële waarde (zonder inflatie) stijgt deze rubriek van een volume van 43 EUR per inwoner in 1970 naar 62 EUR per inwoner in 2000. Zoals we reeds hebben aangestipt, worden de bruto-investeringen in vaste activa echter meer gekenmerkt door hun cyclisch aspect. De grafiek 3.2.2 c toont ons dit duidelijk aan. Wij stellen meteen vast dat de reële groei altijd dicht bij de nominale groei ligt. Dit zou kunnen bevestigen dat de bruto-investeringen in vaste
GRAFIEK 3.2.2 A
F I N A N C I Ë N
(1970-2000)
activa een uitgave vormen die weinig gevoelig is voor het inflatieverloop. Anderzijds wordt deze uitgave zeer sterk beïnvloed door de verkiezingen. Een jaar vóór 1976, 1988, 1994 en 2000 bereikte de groei van de investeringen zowel nominaal als reëel een hoogtepunt. Tijdens het verkiezingsjaar neemt de groei af en het jaar na de verkiezingen dalen de investeringsuitgaven zelfs. De jaren tussen twee verkiezingen in worden dan gekenmerkt door een meer bescheiden groei van deze uitgaven.
Nominale en reële jaarlijkse groei van de bezoldigingen van werknemers (1970–2000)
30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% -5% 1972
1974
1976
1978
1980
1982
1984
Nominale stijging van de bezoldigingen van werknemers
GRAFIEK 3.2.2 B
1986
1988
1990
1992
1994
1996
1998
2000
Reële stijging van de bezoldigingen van werknemers
Uitsplitsing van de bezoldigingsuitgaven van de lokale overheid tussen de tien functies van de functionele indeling (1990–2000)
100%
Sociale bescherming (10)
90%
Onderwijs (09)
80%
Ontspanning, cultuur en erediensten (08)
70%
Gezondheid (07)
60% Huisvesting en collectieve voorzieningen (06) 50% Milieubescherming (05) 40% Economie (04) 30% Openbare orde en veiligheid (03) 20% Defensie (02) (pro memorie) 10% 0%
Algemene diensten van de overheid (01) 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
117
A
GRAFIEK 3.2.2 C
N A LY S E
V A N
D E
L O K A L E
F I N A N C I Ë N
(1970-2000)
Nominale en reële jaarlijkse groei van de bruto-investeringen in vaste activa (1970–2000)
40% 30% 20% 10% 0%
-10% -20% -30% -40% 1972
1974
1976
1978
1980
1982
Nominale groei van de bruto-investeringen in vaste activa
GRAFIEK 3.2.2 D
1984
1986
1988
1990
1992
1994
Reële groei van de bruto-investeringen in vaste activa
1996
1998
2000
Verkiezingsjaren
Samenstelling van de bruto-investeringen in vaste activa* (1990–2000)
100%
Sociale bescherming (10)
90%
Onderwijs (09)
80%
Ontspanning, cultuur en erediensten (08)
70%
Gezondheid (07)
60%
Huisvesting en collectieve voorzieningen (06)
50% Milieubescherming (05) 40% Economie (04) 30% Openbare orde en veiligheid (03) 20% Defensie (02) (pro memorie) 10% Algemene diensten van de overheid (01) 0%
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
* + saldo van de aan- en verkopen van niet-geproduceerde niet-financiële activa
Hoewel deze gang van zaken vrij systematisch lijkt over de betrokken periode, vormt 1982 toch een uitzondering hierop. De lokale overheid heeft in het begin van de jaren ’80 haar uitgaven inzake bruto-investeringen in vaste activa sterk
118
gedrukt om het hoofd te bieden aan haar ongunstige financiële toestand. Dat verklaart de vrij sterke dalingen tussen 1980 en 1985 (met vooral een reële negatieve groei van –30,66% in 1984).
A
N A LY S E
V A N
D E
L O K A L E
Ten slotte is het zinvol om aandacht te besteden aan de domeinen waarop deze uitgaven betrekking hebben. Daartoe doen wij nogmaals een beroep op de tien traditionele functies van de functionele indeling die in de overheidsboekhouding wordt gebruikt. De analyse is hier beperkt tot de tien recentste jaren (grafiek 3.2.2 d). Op die manier stellen wij vast dat het geheel van deze functies gedekt wordt door de brutoinvesteringen in vaste activa, wat er lijkt op te wijzen dat de lokale overheid tamelijk gevarieerde investeringen heeft gedaan. Sommige van deze functies overwegen echter en blijven constant in de loop der jaren. Het betreft vooral: - de functie “Economie” (04), met minima en maxima van respectievelijk 32,82% en 43,88% tijdens de laatste tien jaar. - de functie “Onderwijs” (09), met minima en maxima van respectievelijk 7,92% en 18,56% tijdens de jongste tien jaar. - de functie “Ontspanning, cultuur en erediensten” (08), met minima en maxima van respectievelijk 11,03% en 20,44% tijdens de laatste tien jaar.
GRAFIEK 3.2.2 E
F I N A N C I Ë N
(1970-2000)
C. Rentelasten In de nationale boekhouding worden de rentelasten zeer nuchter omschreven. Het betreft het gedeelte van de periodieke betaling door een debiteur aan zijn schuldeiser dat verkregen wordt door van deze betaling het bedrag van de terug te betalen aflossingen af te trekken. In het ESR kan dit begrip worden opgevat als een opbrengst wanneer ze betrekking heeft op geïnde rente als vergoeding voor deposito's, effecten (maar geen aandelen), rekeningen, obligaties enz. Rentelasten kunnen eveneens, zoals hier, worden gelijkgesteld met een uitgave wanneer het gaat om rente die moet worden betaald op kredieten en rekeningen als debiteur. In 2000 vertegenwoordigen de rentelasten 5,39% van de uitgaven van de lokale instellingen. Nominaal (inflatie inbegrepen) is deze uitgave tijdens de bestudeerde periode het minst snel gestegen, namelijk gemiddeld met 4,79% op jaarbasis. In reële termen (zonder inflatie) is het niveau van deze uitgave uitgedrukt in EUR per inwoner in 2000 opnieuw gelijk geworden aan haar waarde van 1970, zijnde ongeveer 23 EUR per inwoner.
Evolutie van de rentelasten per inwoner (in reële waarde) van de lokale overheid (1970–2000)
70
60
Reële last (in EUR/inw.)
50
40
30
20
10
0 1970
1972
1974
1976
1978
1980
1982
1984
1986
1988
1990
1992
1994
1996
1998
2000
119
A
N A LY S E
V A N
D E
L O K A L E
F I N A N C I Ë N
(1970-2000)
Deze uitgave onderging tegengestelde groeibewegingen, zoals blijkt uit grafiek 3.2.2 e op vorige pagina.
activa, de achterstand in de inning van de aanvullende belasting op de personenbelasting voor de fiscale ontvangsten enz.).
Van 1970 tot 1983 zijn de rentelasten per inwoner voortdurend gestegen tot een maximum van 58 EUR per inwoner in 1983. Eveneens tijdens deze periode bereikten de rentelasten van de lokale entiteiten een maximaal aandeel in het volume van de rentelasten die door de gezamenlijke overheid18 worden betaald. Dit kan door diverse factoren worden verklaard. Een van deze factoren is de hoge rentestand tijdens deze periode, met vooral twee historische pieken in 1981 en 198219 en de voortdurende verslechtering van de lokale financiën, die tot uiting kwam in een stijgend financieringstekort van de lokale overheid tijdens deze periode.
Het zou evenwel een illusie zijn te denken dat de uitgaven en ontvangsten elk jaar op dezelfde manier evolueren. Er komen dus onevenwichten voor die aanleiding geven tot een financieringsoverschot of -behoefte. Men spreekt van financieringsoverschot wanneer de totale ontvangsten groter zijn dan de totale uitgaven, waardoor voor de betrokken overheid een reserve wordt gecreëerd. Omgekeerd spreekt men van financieringstekort wanneer de totale ontvangsten kleiner zijn dat de totale uitgaven, wat aanleiding geeft tot een tekort. Grafiek 3.3 a geeft een beeld van de financieringsoverschotten (+) en -tekorten (–) van de lokale overheid tussen 1970 en 2000.
Nadien zijn de rentelasten per inwoner voortdurend gedaald tot op hun peil van 1970. Onder de vele verklarende factoren voor dit verschijnsel vermelden we opnieuw: - de daling van het rentepeil, met dieptepunten op het einde van de jaren ’9020; - het beleid inzake beheersing van de overheidsuitgaven in de jaren ’80; - de overname in 1989 van een gedeelte van de schulden van bepaalde gemeenten door de Staat; - en, last but not least, het effect van de verkoop van de Dexia-aandelen, waarvan de ontvangsten prioritair werden aangewend om de schuld van de gemeenten en provincies terug te betalen.
3.3. HET FINANCIERINGSOVERSCHOT (+) / -TEKORT (–) VAN DE LOKALE OVERHEID Zoals we in de hoofdstukken 3.1 en 3.2 hebben aangetoond, werd de evolutie van de ontvangsten en uitgaven van de lokale overheid bepaald door een aantal factoren, waarvan sommige van macro-economische aard zijn (de inflatie, de economische groei enz.), terwijl andere typisch zijn voor het lokaal beheer en een weerslag hebben op sommige posten, zowel aan de ontvangsten- als de uitgavenzijde (de verkiezingencyclus voor de bruto-investeringen in vaste 18 19
20
120
In 1970 vertoonde de financiële toestand van de lokale overheid een licht deficit, dat gekenmerkt werd door een financieringstekort van –50,5 miljoen EUR. Tijdens de tien volgende jaren zijn de financieringstekorten van de lokale overheid voortdurend gestegen, namelijk nominaal gemiddeld met 39,25% op jaarbasis. Deze periode wordt immers gekenmerkt door een forse stijging van de uitgaven, waardoor het verschil tussen deze uitgaven en de ontvangsten steeds groter wordt. Het financieringstekort van de lokale overheid bereikt dan in 1980 een maximum van 1,4 miljard EUR. In het begin van jaren ’80 nemen de openbare bestuurders een reeks maatregelen om dit groeiend tekort onder controle te krijgen, met vooral, wat de gemeenten en provincies betreft, een sterke inkrimping van de bruto-investeringen in vaste activa. Daardoor dalen vanaf 1981 geleidelijk de financieringstekorten en doen er zich vanaf 1984 financieringsoverschotten voor. Van dan af lijken de financieringstekorten veeleer door de verkiezingen te zijn bepaald. Op die manier ontstonden er financieringstekorten vóór 1988, 1994 en 2000. Anderzijds worden de bufferperiodes tussen deze verkiezingen gekenmerkt door het ontstaan van financieringsoverschotten.
Dit aandeel bereikt immers een hoogtepunt in 1976 met 21,93%. Zo zakte de rente van de obligaties op 5 jaar tijdens de jaren ’70 nooit onder 4,2% en bereikte maxima van 13,2% in 1981 en 1982. De rente van de obligaties op 5 jaar daalde in 1996 en 1997 tot een drempel van 2,6%.
N A LY S E
V A N
GRAFIEK 3.3 A
D E
L O K A L E
F I N A N C I Ë N
(1970-2000)
Financieringsoverschot (+) en -tekort (–) van de lokale overheid (1970–2000) (in nominale waarde)
18 000 16 000 14 000
in miljoenen EUR
12 000 10 000 8 000 6 000 4 000 2 000 0 1970
1972
1974
1976
1978
Ontvangsten van de lokale overheid
1980
1982
1984
1986
1988
Uitgaven van de lokale overheid
1990
1992
1994
“buffer”-jaren
1996
1998
2000
Verkiezingsjaren
Financieringsoverschot (+) en -behoefte (–) van de federale overheid en de Gemeenschappen en Gewesten 1970–2000 ( in nominale waarde)
GRAFIEK 3.3 B
2 000
0
-2 000
in miljoenen EUR
A
-4 000
-6 000
-8 000
-10 000
-12 000
-14 000
-16 000 1970
1972
1974
1976
1978
Gemeenschappen en Gewesten
1980
1982
1984
1986
1988
1990
1992
1994
1996
1998
2000
Federale overheid
121
A
N A LY S E
V A N
D E
L O K A L E
F I N A N C I Ë N
(1970-2000)
Bij wijze van vergelijking, ten slotte, geeft grafiek 3.3 b de evolutie van de financieringsoverschotten (+) en -behoeften (–) voor de federale overheid en de Gemeentschappen en Gewesten. In tegenstelling tot de lokale overheid, die tijdens de periode herhaaldelijk financieringsoverschotten vertoonde, heeft de federale overheid voortdurend een financieringstekort, dat in 1983 een hoogtepunt bereikte. Sinds 1993, d.w.z. sedert het Verdrag van Maastricht, dat de naleving van strikte normen voorschrijft inzake overheidstekort, zijn de financieringstekorten van de federale overheid voortdurend afgenomen. Wij herinneren eraan dat het Verdrag van Maastricht een dubbel criterium inzake overheidsfinanciën voorschrijft. Enerzijds mag het overheidstekort niet groter zijn dan 3% van het bruto binnenlands product of het toch sterk benaderen. Anderzijds mag de overheidsschuld niet groter zijn dan 60% van het bruto binnenlands product of moet het dalen in de richting van dit maximum. De begrippen tekort en overheidsschuld hebben betrekking op de hele overheid. Alle deelsectoren van de overheid moeten dus hun bijdrage leveren om dit tweevoudige convergentiecriterium te bereiken. Op lokaal vlak is deze inspanning zichtbaar via de daling van de uitgaven sinds 1994. Wat de Gemeenschappen en Gewesten betreft, is hun financiële toestand de laatste drie jaar van de bestudeerde periode verbeterd, met het ontstaan van een financieringsoverschot na acht jaar financieringstekort.
4. VERGELIJKING MET DE FINANCIËN VAN DE FEDERALE OVERHEID, DE GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN In het vorige hoofdstuk beschreven wij de evolutie van de financiën van de lokale overheid over de periode 1970-2000. De lokale overheid is een van de componenten van de Belgische overheid, waarvan ook de federale overheid, de Gemeenschappen en de Gewesten deel uitmaken. De financiering en de activiteiten van deze overige overheden bezitten eigen kenmerken.
122
Het doel van dit deel van onze studie is sommige van deze kenmerken te belichten en ze te vergelijken met deze die betrekking hebben op de financiën van de lokale overheid. Daartoe valt de analyse van de ontvangsten (4.1) en de uitgaven (4.2) van deze entiteiten uiteen in twee fasen. In een eerste fase vergelijken wij de structuur van de ontvangsten en uitgaven van deze overheden met die van de lokale overheid. Daarna volgt een grondige vergelijking van de ontvangsten- en uitgavenposten die wij in hoofdstuk drie hebben onderzocht. Het bijzondere van deze benadering zit hem in het feit dat de lokale overheid hier beschouwd wordt als het referentiepunt. Doordat de Gemeenschappen en Gewesten recentelijk zijn ontstaan, bestaat er geen enkele reeks van dertig jaar voor deze nieuwe deelstaatoverheden. De vergelijkingen in de tijd zijn bijgevolg meer gericht op de federale overheid.
4.1. VERGELIJKING VAN DE ONTVANGSTEN VAN DE LOKALE OVERHEID MET DIE VAN DE ANDERE OVERHEDEN 4.1.1. De structuur van de ontvangsten van de verschillende subsectoren van de overheid Een eerste fase in de studie van de diverse subsectoren van de overheid bestaat erin de financieringswijze van hun activiteiten te vergelijken. Tabel 4.1.1 a hangt een beeld op van de structuur van de totale ontvangsten van de federale overheid, de Gemeenschappen en Gewesten en de lokale overheid. Op het eerste gezicht zien wij dat de financieringswijze van de diverse subsectoren van de overheid sterk verschilt. Enkel de lokale overheid vertoont een gevarieerde ontvangstenstructuur. Het vorige hoofdstuk heeft ons overigens geleerd dat deze ontvangsten tegelijk bestaan uit een sterke component van overdrachten door de overige overheden en een belangrijke component van eigen middelen afkomstig van de fiscaliteit,
A
N A LY S E
V A N
D E
L O K A L E
inkomen uit vermogen en de lopende verkopen van goederen en diensten.
F I N A N C I Ë N
(1970-2000)
Voor de Gemeenschappen en Gewesten vormen de inkomensoverdrachten door de overige overheden de voornaamste bron van ontvangsten, namelijk 79,60% van hun totale middelen. Over de betrokken periode is het aandeel van deze ontvangsten voortdurend gedaald. Het wordt gedeeltelijk gecompenseerd door een stijging van het aandeel van de fiscale ontvangsten, dat in 2000 bijna 9,01% van de totale ontvangsten bereikt. Het diepere verband tussen deze twee soorten ontvangsten wordt trouwens aangetoond door grafiek 4.1.1 a.
Omgekeerd zijn de ontvangsten van de overige overheden veel minder gevarieerd en vaak toegespitst op een beperkt aantal rubrieken. Wat de federale overheid betreft, is de fiscaliteit de belangrijkste bron van inkomsten, met nagenoeg 93%. Deze verhouding is trouwens nooit lager geweest dan 85,07%, het dieptepunt dat in het begin van de jaren ’80 werd bereikt.
Structuur van de ontvangsten van de lokale overheid, de federale overheid, de Gemeenschappen en Gewesten (in 2000)
TABEL 4.1.1 A
Lokale overheid Totale ontvangsten in EUR per inwoner (reële waarde)
Federale overheid
405,94
Gemeenschappen en Gewesten
1 821,97
814,39
Fiscale ontvangsten
29,97%
92,68%
9,01%
Inkomensoverdrachten door de overige overheden
41,07%
0,34%
79,60%
Kapitaaloverdrachten door de overige overheden
6,58%
0,01%
0,10%
Lopende verkopen van goederen en diensten
7,77%
0,73%
3,30%
Inkomen uit vermogen
7,51%
1,38%
0,43%
Overige lopende ontvangsten
6,85%
4,84%
7,51%
Overige kapitaalontvangsten
0,26%
0,02%
0,05%
Gemeenschappen en Gewesten: verband tussen het aandeel van de fiscale ontvangsten en dat van de inkomensoverdrachten door de overige overheden (in 2000)
GRAFIEK 4.1.1 A
Aandeel van de fiscale ontvangsten in de totale ontvangsten
10% 9% 8% 7% 6% R2 = 0,9069
5% 4% 3% 2% 1% 0% 79%
79,5%
80%
80,5%
81%
81,5%
82%
82,5%
83%
83,5%
Aandeel van de inkomensoverdrachten door de overige overheden in de totale ontvangsten R2 drukt de kwaliteit van het geteste verband tussen twee variabelen uit volgens de methode van de kleinste kwadraten (lineaire regressie). Hoe dichter deze indicator bij 1 ligt, hoe valabeler de lineaire regressie is
123
A
N A LY S E
V A N
D E
L O K A L E
F I N A N C I Ë N
(1970-2000)
De bijzondere structuur van de ontvangsten van de Gemeenschappen en Gewesten die is toegespitst op de overdrachten en de fiscaliteit is het gevolg van de financieringswet van de Gemeenschappen en Gewesten, waarvan de belangrijkste elementen in het volgende hoofdstuk worden belicht.
4.1.2. Fiscale ontvangsten, inkomensen kapitaaloverdrachten door de overige overheden
tijdens de betrokken periode vrij stabiel (ongeveer 6%). De invoering van de fiscale bevoegdheden van de Gemeenschappen en Gewesten had vooral een invloed op het aandeel van de federale overheid. De bijzondere financieringswet van de Gemeenschappen en Gewesten benadrukt immers dat de meeste fiscale ontvangsten van deze entiteiten afkomstig zijn van een overdracht van belastingen van het federaal niveau naar de Gemeenschappen en Gewesten21. Het aandeel van de federale overheid in de fiscaliteit is dus gedaald ten gunste van dat van de Gemeenschappen en Gewesten.
A. Fiscale ontvangsten Een eerste manier om de fiscale ontvangsten in de diverse subsectoren van de overheid te behandelen, bestaat erin het aandeel van elk van deze entiteiten in de totale ontvangsten te analyseren. Dat is het doel van tabel 4.1.2 a.
TABEL TABEL 4.1.2 4.1.2 AA
Aandeel van elke subsector van de overheid (zonder de sociale zekerheid) in de totale fiscale ontvangsten: 1970, 1980, 1990 en 2000 Federale overheid
Gemeenschappen en Gewesten
Lokale overheid
Totaal
1970
93,27%
-
6,73%
100,00%
1980
94,61%
-
5,39%
100,00%
1990
90,49%
2,76%
6,74%
100,00%
2000
89,65%
3,90%
6,46%
100,00%
Uit deze uitsplitsing van de fiscale ontvangsten per deelsector blijkt dat de federale overheid de belangrijkste belastingheffer van het land blijft, met een bijdrage aan de fiscale ontvangsten van meer dan 89% in 2000. De tweede plaats gaat naar de lokale overheid, de enige andere belastingheffer vóór de invoering van de financieringsmechanismen van de Gemeenschappen en Gewesten in 1989. Vanaf die datum hebben de Gemeenschappen en Gewesten fiscale bevoegdheden en dragen zij momenteel voor minder dan 4% bij aan de totale fiscale ontvangsten van de overheid. Er kunnen hier nog twee opmerkingen worden geformuleerd. In de eerste plaats bleef het aandeel van de fiscale ontvangsten van de lokale overheid
21
124
In de tweede plaats doen de tabel en de daaruit afgeleide rangschikking denken aan de verschillen inzake fiscaal vermogen tussen de diverse subsectoren. Zo beschikt de federale overheid over het ruimste gamma van belastingen, die van toepassing zijn op het hele grondgebied. De lokale overheid heeft eveneens een reële fiscale bevoegdheid, die met name bepaald is in de Grondwet maar beperkt is tot het grondgebied van deze overheden. Anderzijds moeten de fiscale bevoegdheden van de Gemeenschappen en Gewesten vooral gezien worden in het kader van de financieringswet. Zo inde de lokale overheid in 2000 het equivalent van 122 EUR per inwoner (in reële waarde), tegen 1 689 EUR per inwoner voor de federale overheid en 73 EUR per inwoner voor de Gemeenschappen en Gewesten. Nominaal stegen de fiscale ontvangsten van de federale overheid jaarlijks gemiddeld met 7,66% over de periode 1970-2000, d.i. een tempo dat vergelijkbaar is met dat van de fiscale ontvangsten van de lokale overheid. De stijging van de fiscale ontvangsten van de federale overheid verliep evenwel niet homogeen over de hele periode, zoals blijkt uit grafiek 4.1.2 a. Op basis van dit histogram kunnen wij gemakkelijk de grote tendensen van de fiscale druk in België afleiden. Tijdens de periode 1970-1980 stijgen de fiscale ontvangsten van de federale overheid nominaal gemiddeld met 12,67% op jaarbasis. De economische groei en de inflatie, die tijdens deze
Bijvoorbeeld: de onroerende voorheffing, de registratierechten, de belasting op de inverkeerstelling en de hypotheekrechten (Lambermont-akkoord).
A
N A LY S E
V A N
D E
L O K A L E
periode sterk waren, veroorzaken immers gevoelige stijgingen, zowel reëel als nominaal. Van 1981 tot 1990 stijgen deze ontvangsten nominaal nog slechts gemiddeld met 5,46% op jaarbasis. De inflatie en de economische groei vertragen in die periode; tevens worden maatregelen tot belastingverlaging en -hervorming genomen om te beletten dat de fiscale druk in België uit de hand zou lopen. In de jaren ’90, ten slotte, is er opnieuw een forse reële groei als gevolg van nieuwe politieke maatregelen die genomen werden in het kader van het globaal plan, het opvoeren van de vennootschapsbelasting en de verhoging van bepaalde indirecte belastingen.
B. Inkomensoverdrachten door de overige overheden Wanneer men de uitsplitsing van de totale ontvangsten uit inkomensoverdrachten door de overige overheden op basis van de begunstigden bekijkt, stellen wij aanzienlijke verschillen vast, zoals blijkt uit tabel 4.1.2 b. Wat de lokale overheid betreft, hebben wij reeds vastgesteld dat deze ontvangsten de eerste plaats innemen in het pakket van middelen waarover ze beschikken. In volume vertegen-
GRAFIEK 4.1.2 A
F I N A N C I Ë N
(1970-2000)
Uitsplitsing van de totale inkomensoverdrachten door de overige overheden (zonder de sociale zekerheid) volgens de bestemming van deze ontvangsten: 1970, 1980, 1990 en 2000
TABEL 4.1.2 B
Federale overheid
Gemeenschappen en Gewesten
Lokale overheid
Totaal
1970
0,33%
-
99,67%
100,00%
1980
3,65%
-
96,35%
100,00%
1990
3,02%
73,74%
23,24%
100,00%
2000
0,76%
78,94%
20,30%
100,00%
woordigt deze post in 2000 nagenoeg 20,30% van het totaal van deze overdrachten, d.i. 167 EUR per inwoner in reële waarde. In 80% van de gevallen zijn deze overdrachten afkomstig van de Gemeenschappen en Gewesten (met name in de vorm van het Gemeentefonds, het Provinciefonds enz.) en in 19% van de gevallen van de federale overheid. Vanaf 1989 daalt het percentage van deze overdrachten voor de lokale overheid sterk, en dit onder invloed van het belangrijke volume van deze ontvangsten dat aan de Gemeenschappen en Gewesten wordt toegewezen (toen ze in 1989 ontstonden, ontvingen ze ongeveer 14,6 miljard EUR). De Gemeenschappen en Gewesten kregen sinds hun oprichting elk jaar meer dan 70% van het totaal van deze overdrachten, wat in 2000 neerkomt op 648 EUR per inwoner in reële waarde. Anderzijds heeft de federale overheid tijdens de
Nominale en reële stijging van de fiscale ontvangsten van de federale overheid (1970–2000)
25%
20%
15%
10%
5%
0%
-5% 1972
1974
1976
1978
1980
Nominale groei van de fiscale ontvangsten
1982
1984
1986
1988
1990
1992
1994
1996
1998
2000
Reële groei van de fiscale ontvangsten
125
A
GRAFIEK 4.1.2 B
N A LY S E
V A N
D E
L O K A L E
F I N A N C I Ë N
(1970-2000)
De categorieën van inkomensoverdrachten door de overige overheden voor de Gemeenschappen en Gewesten in 2000 (relatief belang in %) 88,97%
Overdrachten van fiscale ontvangsten door de overige overheden
Overige inkomensoverdrachten door de overige overheden
11,03%
betrokken periode nooit over zo’n belangrijk volume aan ontvangsten uit inkomensoverdrachten beschikt. Zo vertegenwoordigden ze in 2000 slechts 6,25 EUR per inwoner in reële waarde. Dit gezagsniveau lijkt immers niet een begunstigde van dit type van ontvangsten te zijn maar wel de bevoorrechte verstrekker ervan aan de overige overheden. Eveneens in 2000 verstrekte de federale overheid niet alleen 19% van deze overdrachten aan de lokale overheid, maar ook 99,56% van deze ontvangsten aan de Gemeenschappen en Gewesten. De financieringsmechanismen van de deelstaatoverheden verklaren uiteraard dit hoge percentage. Om dit beter te begrijpen, is het nuttig dat wij ons baseren op grafiek 4.1.2 b, die ons een beeld geeft van de verschillende categorieën van inkomensoverdrachten die de Gemeenschappen en Gewesten ontvangen. In tegenstelling tot de lokale overheid, die geen enkele fiscale overdracht van de overige overheden ontvangt, omvat deze categorie 89% van de inkomensoverdrachten die de Gemeenschappen en Gewesten ontvingen van de overige overheden, d.w.z. overwegend van de federale overheid. Deze overdrachten van fiscale ontvangsten hebben geen betrekking op de gewestelijke belastingen die geïnd worden door de federale overheid en vervolgens aan de Gewesten worden overgemaakt, zoals in de financieringswet van de Gemeenschappen en Gewesten is voorgeschreven. Het betreft hier het belangrijkste gedeelte van de ontvangsten dat bij
126
dezelfde wet voor deze entiteiten wordt uitgetrokken, nl. de gedeelten van de personenbelasting en de belasting over de toegevoegde waarde die door de federale overheid aan de Gemeenschappen en Gewesten moeten worden overgemaakt. Deze fiscale overdrachten vormen op zich alleen 70,81% van de totale ontvangsten van deze overheden in 2000. Behalve deze inkomensoverdrachten met een fiscaal karakter, innen de Gemeenschappen en Gewesten eveneens andere inkomensoverdrachten door de overige overheden. De federale overheid moet immers diverse soorten toelagen toewijzen aan de deelstaatoverheden, waaronder met name een zogenaamde solidariteitstoelage ten gunste van de meest benadeelde Gewesten, de financieringstoelagen in het kader van de programma’s voor het wegwerken van de werkloosheid en de toelage voor de buitenlandse studenten.
C. Kapitaaloverdrachten door de overige overheden Tabel 4.1.2 c geeft een evolutie van de uitsplitsing van deze totale kapitaaloverdrachten tussen de begunstigde overheden. We stellen vast dat de lokale overheid de eerste begunstigde is van deze overdrachten, die in 2000 voor 66% uit investeringsbijdragen bestaan. Wat de Gemeenschappen en Gewesten betreft, hadden deze ontvangsten die aan hen werden toegewezen, een zeer belangrijk aandeel in 1990 (40,43%). In 2000 daarentegen, kwam slechts 2,95% van deze ontvangsten nog bij de
A
N A LY S E
V A N
D E
L O K A L E
Gemeenschappen en Gewesten terecht. Grafiek 4.1.2 c geeft duidelijk deze terugloop tijdens de laatste 10 jaar weer. In 1989 waren de kapitaaloverdrachten aan de Gemeenschappen en Gewesten het grootst, met een ontvangst van 18 EUR per inwoner in reële waarde. Tijdens de drie volgende jaren bereikten deze overdrachten nog een gemiddeld volume van 5,66 EUR per inwoner in reële waarde. In 2000 beliep deze ontvangst nog slechts 1 EUR per inwoner, tegen 27 EUR per inwoner voor de lokale overheid. Dankzij deze overdrachten konden de Gemeenschappen en Gewesten worden geïnstalleerd. De federale overheid verstrekte in 1989 100% van deze overdrachten aan de Gemeenschappen en Gewesten. Tijdens de jaren ’89 en ’90 doet het aanzienlijke volume van deze overdrachten het relatieve aandeel dat verkregen werd door de lokale overheid dalen. Zodra de nieuwe deelstaatoverheden geïnstalleerd waren, begonnen deze ontvangsten te verminderen en kwamen op kruissnelheid, met een gemiddelde van 1,40 EUR per inwoner in reële waarde van 1993 tot 2000.
F I N A N C I Ë N
TABEL 4.1.2 C
(1970-2000)
Verdeling van de totale kapitaaloverdrachten door de overige overheden (zonder de sociale zekerheid) volgens de bestemming van deze ontvangsten: 1970, 1980, 1990 en 2000 Federale overheid
Gemeenschappen en Gewesten
Lokale overheid
Totaal
1970
3,96%
-
96,04%
100,00%
1980
1,25%
-
98,75%
100,00%
1990
0,04%
40,43%
59,54%
100,00%
2000
0,54%
2,95%
96,51%
100,00%
Wat de federale overheid betreft, stellen wij eens te meer vast dat ze vooral optreedt als verstrekker van deze ontvangsten voor de overige overheden. Over het geheel van de bestudeerde periode vertegenwoordigden de kapitaaloverdrachten door de overige overheden voor de federale overheid gemiddeld slechts 0,34 EUR per inwoner in reële waarde. Terzelfder tijd verstrekt de federale overheid 41% van de kapitaaloverdrachten die ontvangen worden door de lokale overheid en de totaliteit van die welke in 2000 ontvangen werden door de Gemeenschappen en de Gewesten.
Evolutie van de kapitaaloverdrachten door de overige overheden voor de Gemeenschappen en Gewesten (1989–2000)
GRAFIEK 4.1.2 C 600
500
in miljoenen EUR
400
300
200
100
0 1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
127
A
N A LY S E
V A N
D E
L O K A L E
F I N A N C I Ë N
(1970-2000)
4.2. VERGELIJKING VAN DE UITGAVEN VAN DE LOKALE OVERHEID MET DIE VAN DE OVERIGE OVERHEDEN 4.2.1. Uitgavenstructuur van de diverse subsectoren van de overheid Na het onderzoek van de financiering van de diverse subsectoren van de overheid bestaat de volgende en logische fase van de analyse erin na te gaan hoe deze subsectoren gebruikmaken van de middelen waarover ze beschikken. Daartoe geeft tabel 4.2.1 a voor de federale overheid, de Gemeenschappen en Gewesten en de lokale overheid een vergelijking van de structuur van hun totale uitgaven. Op grond van deze tabel kunnen wij drie opmerkingen formuleren. Ten eerste stellen wij vast dat de percentages van de overige lopende uitgaven en de overige kapitaaluitgaven groter zijn voor de federale overheid en de Gemeenschappen en Gewesten dan voor de lokale overheid. In deze posten zitten immers o.m. de inkomens- en kapitaaloverdrachten die aan de overige overheden worden gestort. In de vorige hoofdstukken hebben wij gezien dat deze twee entiteiten belangrijke verstrekkers van deze ontvangsten waren via stromen zoals het Gemeentefonds, het Provinciefonds, het gedeelte van de BTW dat door de federale overheid aan de deelstaatoverheden wordt afgestaan enz. Met proporties van respectievelijk 63,82% voor de federale overheid en 38,93% voor de Gemeenschappen en Gewesten vormen de
TABEL TABEL 4.2.1 4.2.1 AA
Ten tweede hebben de bezoldigingen van werknemers een groter gewicht in de lokale overheid, de Gemeenschappen en Gewesten dan op het federale niveau. Ten slotte vallen twee posten sterk op binnen bepaalde overheden: de bruto-investeringen in vaste activa, waarvoor de lokale overheid het grootste percentage opeist, en de rentelasten, die een belangrijker plaats innemen in de uitgaven van de federale overheid. In het volgende hoofdstuk komen wij uitvoerig terug op deze uitgaven en op de bezoldigingen van werknemers. Naast deze vergelijking, die veel weg heeft van een zogenaamde “economische indeling”, bestaat een andere manier om de uitgaven van de diverse overheden te behandelen erin zich af te vragen aan welke functies deze uitgaven besteed worden. Grafiek 4.2.1 a toont hoe de uitgaven van de federale overheid, de lokale overheid, de Gemeenschappen en de Gewesten worden uitgesplitst over de tien functies van de “functionele indeling”. Deze grafiek hangt een duidelijk beeld op van de verdeling van de bevoegdheden tussen de diverse overheden van het federale België. Wat de lokale sector betreft, stellen we vast dat in 2000 de uitgaven uitgesplitst zijn over het geheel van de functionele indeling, behalve voor de functie “Defensie (02)”, die uitsluitend tot de bevoegdheid van de federale overheid behoort.
Structuur van de uitgaven van de lokale overheid, de federale overheid en de Gemeenschappen en Gewesten in 2000 Lokale overheid Totale uitgaven in EUR per inwoner (reële waarde)
419,10
Federale overheid 1.850,58
Gemeenschappen en Gewesten 800,61
Bezoldiging van werknemers
50,65%
8,99%
38,27%
Intermediair verbruik
12,14%
2,93%
9,05%
Rentelasten
5,39%
21,00%
1,89%
Bruto-investeringen in vaste activa
14,84%
0,73%
4,28%
Overige lopende uitgaven
16,30%
63,82%
38,93%
Overige kapitaaluitgaven
0,69%
2,53%
7,59%
100,00%
100,00%
100,00%
Totaal
128
“overige lopende uitgaven” de zwaarste last voor deze drie overheden.
A
N A LY S E
V A N
GRAFIEK 4.2.1 A
D E
L O K A L E
F I N A N C I Ë N
(1970-2000)
De uitgaven van de lokale overheid, de federale overheid, de Gemeenschappen en Gewesten uitgesplitst volgens de functionele indeling (2000) Sociale bescherming (10)
100% 90%
Onderwijs (09)
80%
Ontspanning, cultuur en erediensten (08)
70%
Gezondheid (07)
60%
Huisvesting en collectieve voorzieningen (06)
50% Milieubescherming (05) 40% Economie (04)
30% 20%
Openbare orde en veiligheid (03)
10%
Defensie (02)
0%
Algemene diensten van de overheid (01) Federale overheid
Gemeenschappen en Gewesten
Lokale overheid
Vier belangrijke functies kenmerken echter de activiteiten van de lokale overheid, functies die samen 72,44% van hun gezamenlijke uitgaven vertegenwoordigen: - de functie “Algemene diensten (01)”, met 21,74% van de uitgaven in 2000. Deze kosten hebben betrekking op de interne werking van deze overheden. - de functie “Onderwijs (09)”, met 19,64% in 2000, hetgeen wijst op de belangrijke rol die gemeenten en provincies inzake onderwijs vervullen. - de functie “Sociale bescherming (10)”, met 16,22% in 2000, wat de belangrijke rol van de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn onderstreept. - de functie “Economie (04)”, met 14,84% in 2000, onderstreept het belang van het optreden van de lokale overheid op economisch vlak.
goed voor 16,70%. Deze functie houdt verband met de economische politiek, de buitenlandse handel, de landbouw, de economische expansie, stuk voor stuk aspecten die naar de Gewesten werden overgeheveld.
Wat de Gemeenschappen en Gewesten betreft, vertegenwoordigen dezelfde posten een volume dat gelijk is aan 91,80% van de totale uitgaven. De belangrijkste functie is "Onderwijs (09)", met 42,73%. Het betreft immers de belangrijkste bevoegdheid die aan de Gemeenschappen is toegewezen. De functie "Sociale bescherming (10)" vertegenwoordigt 17,06% van de uitgaven en wijst met name op de bevoegdheid van de Gemeenschappen inzake hulp aan personen en de bevoegdheid van de Gewesten inzake huisvesting. De functie "Economie (04)" ten slotte, is
A. Bezoldigingen van werknemers
Op federaal niveau, ten slotte, stellen we vast dat de functie 01 – die van de "Algemene diensten" – het meest opvalt, met 59,60% van de totale uitgaven. Op dit gezagsniveau noteren we ook het grotere belang van de functies "Sociale bescherming (10)" (21,33%) en "Defensie (02)" (4,08%), functies waarvoor de federale overheid belangrijke prerogatieven heeft behouden (met name voor defensie).
4.2.2. Bezoldigingen van werknemers, bruto-investeringen in vaste activa en rentelasten
Voor de lokale overheid vertegenwoordigt de rubriek “Bezoldigingen van werknemers” de grootste uitgave, met 50,65% van de totale lasten (zie supra). Uit tabel 4.2.2 a op de volgende pagina blijkt het belang van deze uitgavenrubriek bij de overige overheden. Vóór het ontstaan van de Gemeenschappen en Gewesten in 1989 nam de federale overheid het grootste deel van de bezoldigingen van werkne-
129
A
TABEL TABEL4.2.2 4.2.2AA
N A LY S E
V A N
D E
L O K A L E
F I N A N C I Ë N
(1970-2000)
Aandeel van de federale overheid, de Gemeenschappen en Gewesten en de lokale overheid in de totale kosten voor bezoldigingen van werknemers van de overheid (zonder de sociale zekerheid): 1970, 1980, 1990 en 2000 Federale overheid
Gemeenschappen en Gewesten
Lokale overheid
Totaal
1970
74,99%
-
25,01%
100,00%
1980
68,88%
-
31,12%
100,00%
1990
27,90%
41,26%
30,84%
100,00%
2000
24,29%
44,72%
30,99%
100,00%
den gedragen, zoals blijkt uit grafiek 4.2.2 a. In dat jaar vertegenwoordigden de bezoldigingen van werknemers een volume van 218 EUR per inwoner in reële waarde voor de Gemeenschappen en Gewesten, tegen 167,40 EUR per inwoner voor de lokale overheid.
mers van de overheid (zonder de sociale zekerheid) voor haar rekening. In 1988 vertegenwoordigden deze lasten op federaal vlak nog een reëel volume van 358,58 EUR per inwoner, tegen 164,14 EUR per inwoner voor de lokale overheid. Vanaf 1989 gaat de overheveling van personeel gepaard met de overdracht van bevoegdheden van de federale overheid naar de nieuwe Gemeenschappen en Gewesten. Zo daalt het percentage van de door de federale overheid betaalde bezoldigingen gelijktijdig met een omgekeerde stijging van de bezoldigingen die door de Gemeenschappen en Gewesten wor-
GRAFIEK 4.2.2 A
De lokale overheid lijkt na een gevoelige stijging van haar aandeel in de bezoldigingen van werknemers tussen 1970 en 1980, met name als gevolg van de forse rekrutering (zie supra), eindelijk haar bijdrage te hebben gestabiliseerd op ongeveer 31% van de totale bezoldigingen van de overheid (zonder de sociale zekerheid). In 2000 bedroegen de volumes van de bezoldigingen die gedragen werden door de federale overheid, de lokale overheid en de Gemeenschappen en Gewesten respectievelijk 166,36 EUR, 212,28 EUR en 306,36 EUR per inwoner in reële waarde. De opdrachten die aan de lokale overheid en de Gemeenschappen en Gewesten werden toevertrouwd, kunnen een verklaring vormen voor de aanzienlijke uitgaven voor bezoldigingen waarmee deze overheden worden geconfron-
Evolutie van de bezoldigingen van werknemers van de federale overheid, de Gemeenschappen en de Gewesten 1970–2000 (inflatie inbegrepen)
14 000
12 000
in miljoenen EUR
10 000
8 000
6 000
4 000
2 000
0 1970
1972
1974
Federale overheid
130
1976
1978
1980
1982
1984
1986
1988
1990
1992
1994
Gemeenschappen en Gewesten
1996
1998
2000
A
N A LY S E
V A N
GRAFIEK 4.2.2 B
D E
L O K A L E
F I N A N C I Ë N
(1970-2000)
Samenstelling van de bezoldigingen van werknemers bij de federale overheid, de Gemeenschappen en Gewesten en de lokale overheid (2000) Sociale bescherming (10)
100% Onderwijs (09)
90% 80%
Ontspanning, cultuur en erediensten (08)
70%
Gezondheid (07)
60%
Huisvesting en collectieve voorzieningen (06)
50%
Milieubescherming (05)
40% Economie (04)
30%
Openbare orde en veiligheid (03)
20%
Defensie (02)
10% 0%
Algemene diensten van de overheid (01) Federale overheid
Gemeenschappen en Gewesten
teerd. Aan de hand van de functionele indeling hebben wij reeds aangetoond dat de functies “Onderwijs (09)” en “Openbare orde en veiligheid (03)” aldus meer dan 48,44% van de bezoldigingen van de werknemers van de lokale overheid vertegenwoordigden. Op basis van grafiek 4.2.2 b kunnen we een vergelijkende analyse maken voor de federale overheid en de Gemeenschappen en de Gewesten. In het geval van de Gemeenschappen en Gewesten stellen we vast dat de functie “Onderwijs (09)” in 2000 80,31% van de door deze entiteiten betaalde bezoldigingen vertegenwoordigt. Het is duidelijk dat de overheveling van het onderwijs naar de Gemeenschappen grotendeels aan de basis ligt van het aanzienlijk gewicht dat de Gemeenschappen en Gewesten in de totaliteit van de door de overheid betaalde bezoldigingen vertegenwoordigt (zonder de sociale zekerheid).
B. Bruto-investeringen in vaste activa Een eerste manier om deze rubriek te benaderen bestaat erin zich te buigen over de evolutie van het aandeel van elke subsector in de brutoinvesteringen in vaste activa die gerealiseerd werden door de gezamenlijke overheid (zonder de sociale zekerheid). Dat is het doel van tabel 4.2.2 b. Vóór de oprichting van de Gemeenschappen en Gewesten in 1989 nam de federale overheid het grootste gedeelte van de investeringen voor haar rekening. Dit gezagsniveau heeft immers over de periode 1970-1988 een gemiddeld reëel volume van bijna 113,88 EUR per inwoner besteed voor de verwezenlijking van overheidsinvesteringen. De lokale overheid nam het saldo voor haar rekening, d.i. een gemiddeld reëel volume van 47,63 EUR per inwoner over dezelfde periode.
TABEL 4.2.2 B Wat de federale overheid betreft, lijken de bezoldigingen sterk gericht te zijn op de functies “Algemene diensten van de overheid (01)”, “Defensie (02)” en “Openbare orde en veiligheid (03)”, d.w.z. de bevoorrechte bevoegdheden van dit gezagsniveau. In 2000 namen deze functies samen 87,06% van de bezoldigingen op federaal niveau voor hun rekening.
Lokale overheid
Aandeel van de federale overheid, de Gemeenschappen en Gewesten en de lokale overheid in de bruto-investeringen in vaste activa van de overheid (zonder de sociale zekerheid): 1970, 1980, 1990 en 2000 Federale overheid
Gemeenschappen en Gewesten
Lokale overheid
Totaal
1970
69,78%
-
30,22%
100,00%
1980
69,11%
-
30,89%
100,00%
1990
33,09%
25,20%
41,71%
100,00%
2000
12,23%
31,18%
56,59%
100,00%
131
A
GRAFIEK 4.2.2 C
N A LY S E
V A N
D E
L O K A L E
F I N A N C I Ë N
(1970-2000)
De federale overheid en de lokale overheid: evolutie van de bruto-investeringen in vaste activa 1970–2000 (inflatie inbegrepen)
3.500
3.000
Ontstaan van de Gemeenschappen en Gewesten
in miljoenen EUR
2.500
2.000
1.500
1.000
500
0 1970
1972
1974
1976
1978
1980
1982
Federale overheid
GRAFIEK 4.2.2 D
1984
1986
1988
1990
1992
1994
1996
1998
2000
Lokale overheid
Samenstelling van de bruto-investeringen in vaste activa* bij de federale overheid, de Gemeenschappen en Gewesten en de lokale overheid (2000) Sociale bescherming (10)
100% 90%
Onderwijs (09)
80%
Ontspanning, cultuur en erediensten (08)
70%
Gezondheid (07)
60%
Huisvesting en collectieve voorzieningen (06)
50%
Milieubescherming (05)
40% Economie (04) 30% Openbare orde en veiligheid (03)
20%
Defensie (02)
10%
Algemene diensten van de overheid (01)
0% Federale overheid
132
Gemeenschappen en Gewesten
Lokale overheid
* + aankopen min verkopen van niet-geproduceerde niet-financiële activa
A
N A LY S E
V A N
D E
L O K A L E
Vanaf 1989 doen de Gemeenschappen en Gewesten zelf investeringen, doordat ze de nodige bevoegdheden hebben gekregen. In 1990 realiseerden deze nieuwe entiteiten 25,20% van de overheidsinvesteringen, d.i. een reëel volume van 21 EUR per inwoner. Door het ontstaan van de Gemeenschappen en Gewesten, maar ook door de drastische vermindering van de investeringen door de federale overheid, is de lokale overheid in de loop der jaren de belangrijkste overheidsinvesteerder geworden. Zo realiseerde ze in 2000 56,59% van deze investeringen, wat overeenstemt met een reëel volume van 62 EUR per inwoner, tegen slechts 34 EUR per inwoner voor de Gemeenschappen en Gewesten en 13 EUR per inwoner voor de federale overheid. Grafiek 4.2.2 c illustreert de manier waarop de lokale overheid in de loop der jaren de belangrijkste overheidsinvesteerder is geworden.
F I N A N C I Ë N
functies “Onderwijs (09)” en “Economie (04)” vast, twee van de voornaamste bevoegdheden die naar deze entiteiten werden overgeheveld. Deze twee functies zijn in 2000 samen goed voor 72,49% van dit aggregaat. Ook de bevoegdheden van de federale overheid inzake veiligheid, openbare orde en defensie komen hier duidelijk tot uiting, vermits de functies 02 en 03 in 2000 54,26% van dit aggregaat vertegenwoordigen.
C. Rentelasten Elke subsector van de overheid moet de rentelasten van de door hem aangegane leningen dragen. Tabel 4.2.2 c geeft een beeld van de omvang van deze lasten voor de federale overheid, de Gemeenschappen en Gewesten en de lokale overheid.
TABEL 4.2.2 C Op basis van deze grafiek stellen wij onmiddellijk na de oprichting van de Gemeenschappen en Gewesten een "schaareffect" vast, dat echter eveneens moet worden gezien in een algemene trend tot daling van de bruto-investeringen in vaste activa bij de federale overheid sinds 1982 en in een omgekeerde trend tot verhoging van deze uitgaven sinds 1970 bij de lokale overheid. Hoewel de drie subsectoren van de lokale overheid in volume verschillend investeren, moeten we er ook van uitgaan dat de aard van hun investeringen eveneens verandert. Grafiek 4.2.2 d geeft ons hierop enigszins een antwoord. Dit aggregaat wordt gemeten in de diverse subsectoren van de overheid en uitgesplitst op basis van de functionele indeling van de overheidsuitgaven. In het voorgaande hoofdstuk hebben wij vastgesteld dat de bruto-investeringen in vaste activa van de lokale overheid betrekking hadden op alle functies van de functionele indeling, met een uitgesproken overwicht voor de functies “Economie (04)”, “Onderwijs (09)” en “Ontspanning, Cultuur en Erediensten (08)”. Wat de Gemeenschappen en Gewesten betreft, stellen we opnieuw het belangrijk gewicht van de
(1970-2000)
Aandeel van de federale overheid, de Gemeenschappen en Gewesten en de lokale overheid in de rentelasten van de overheid (zonder de sociale zekerheid): 1970, 1980, 1990 en 2000 Federale overheid
Gemeenschappen en Gewesten
Lokale overheid
Totaal
1970
81,24%
-
18,76%
100,00%
1980
82,03%
-
17,97%
100,00%
1990
93,74%
0,92%
5,34%
100,00%
2000
91,17%
3,54%
5,29%
100,00%
Uit deze tabel blijkt dat de meeste rentelasten van de overheid (zonder de sociale zekerheid) altijd door de federale overheid werden gedragen. In 2000 beliepen deze lasten 388,69 EUR per inwoner in reële waarde, tegen 99,54 EUR per inwoner in 1970. Wat de Gemeenschappen en Gewesten betreft, bereikten de rentelasten een reëel volume van 15 EUR per inwoner in 2000, wat zeer bescheiden lijkt. Deze entiteiten hebben dus hun schuldenlasten goed onder controle gehouden, hetgeen concrete vorm geeft aan hun inspanning om de verbintenis van België in het kader van de Europese Economische en Monetaire Unie na te leven. Wat de lokale overheid betreft, kan men enkel vaststellen dat het door haar betaalde gedeelte van de rente, tijdens de betrokken periode sterk is gedaald. Wij hebben overigens gezien dat hun reëel volume per inwoner in 2000 opnieuw
133
A
GRAFIEK 4.2.2 E
N A LY S E
V A N
D E
L O K A L E
F I N A N C I Ë N
(1970-2000)
Evolutie van de rentelasten van de lokale en de federale overheid 1970 – 2000 (inflatie inbegrepen)
20.000
18.000
16.000
14.000
in miljoenen EUR
12.000
10.000
8.000
6.000
4.000
2.000
0 1970
1972
1974
1976
1978
1980
Federale overheid
1982
1984
1986
1988
1990
1994
1996
1998
2000
Lokale overheid
dezelfde waarde had als in 1970 (ongeveer 23 EUR per inwoner in reële waarde). Zo kon de evolutie van de rentelasten van de lokale overheid gemakkelijker in toom worden gehouden, in tegenstelling tot wat op federaal niveau plaatshad, zoals blijkt uit grafiek 4.2.2 e. Van 1970 tot 1984 zaten de rentelasten van de federale en van de lokale overheid allebei in een groeifase. Vanaf 1985 beginnen de lasten van de lokale overheid te dalen, terwijl die van de federale overheid fors stijgen.
22
134
1992
De lokale overheid profiteert met name van de daling van de rente tijdens deze periode en past een beleid inzake uitgavenbeheersing toe (zie supra), terwijl de federale overheid geconfronteerd wordt met het sneeuwbaleffect22 dat vanaf 1978 in België opduikt en gedeeltelijk verantwoordelijk is voor het feit dat de overheidsschuld het eind van de jaren ’80 uit de hand loopt. De rentelasten van de federale overheid beginnen pas werkelijk te dalen in de tweede helft van het laatste decennium, d.w.z. na de ratificatie van het Verdrag van Maastricht in 1993.
Effect waardoor het peil van de rentelasten zo belangrijk wordt dat er geleend moet worden om aan deze lasten het hoofd te kunnen bieden. In feite leent men om de rente van de leningen te betalen.
A
N A LY S E
V A N
D E
L O K A L E
5. BESLUITEN De nationale boekhouding biedt het grote voordeel statistische aggregaten te leveren voor lange periodes en volgens een precieze methodologie die gebaseerd is op die van het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen (ESR 95). Het gebruik van dit referentiekader heeft ons in staat gesteld een coherente analyse van de lokale financiën te maken. Deze analyse is gericht op de historische trends op grond van lange reeksen van gestandaardiseerde gegevens. Dankzij deze gegevens konden we bovendien de aandacht vestigen op sommige aspecten van de financiën van de federale overheid, de Gemeenschappen en de Gewesten. Ook al worden de lokale financiën ongetwijfeld beïnvloed door bepaalde macro-economische factoren (inflatie, economische groei enz.), toch ondergaan ze ook de weerslag van het specifieke karakter inzake financiering en werking van de lokale overheid. De achterstand in de betaling van de aanvullende belastingen, het niveau van deze aanvullende belastingen, dat van de fondsen die door de hogere overheid aan de lokale overheid worden gestort en de verkoop van de Dexia-aandelen, waardoor de gemeenten en provincies een gedeelte van hun schuld konden terugbetalen, zijn stuk voor stuk specifieke factoren die hun ontvangsten hebben beïnvloed. Langs uitgavenzijde, speelden het plaatsvinden van de verkiezingen en de evolutie van het personeelsbestand een belangrijke rol. Tijdens de periode 1970-2000 kenden de financiën van de lokale overheid hoogten en laagten. Het is echter het gezagsniveau dat het gemakkelijkst financieringsoverschotten heeft kunnen vinden na de moeilijke momenten van de jaren ’80. Deze overheden kunnen er vandaag overigens prat op gaan de rol van grootste overheidsin-
F I N A N C I Ë N
(1970-2000)
vesteerder te hebben overgenomen en hun rentelasten onder controle te hebben. De opdrachten van de lokale overheid hebben betrekking op alle taken die traditioneel aan de overheid ten deel vallen, ook al overwegen de functies die betrekking hebben op onderwijs, economie, sociale bescherming en de algemene diensten van deze overheden. België is een federale Staat bestaande uit Gemeenschappen en Gewesten. De federale overheid beschikt over belangrijke prerogatieven, met name inzake sociale bescherming. Ze blijft de grootste belastingheffer van het land maar is bovendien een bevoorrecht verstrekker van overdrachten aan de overige overheden (vooral de Gemeenschappen en de Gewesten). Dit gezagsniveau wordt vandaag nog geconfronteerd met belangrijke schuldenlasten, waarvoor het Verdrag van Maastricht normen bepaalt die moeten worden nageleefd en waarvan de gevolgen zichtbaar zijn. De Gemeenschappen en Gewesten vormen de laatste aanwinsten in ons institutioneel landschap. Hun aandeel in de Belgische overheidsfinanciën is pas zichtbaar sinds 1989. De manier waarop ze gefinancierd worden, wordt geregeld door de bijzondere financieringswet. Het grootste gedeelte van hun middelen is afkomstig uit overdrachten van de federale overheid en de regionale fiscaliteit, die gedeeltelijk van diezelfde overheid werd overgenomen. De financiën van de Gemeenschappen en Gewesten worden duidelijk gekenmerkt door het belangrijk gewicht van het onderwijs. Ook de bezoldigingen van werknemers die door deze overheden worden betaald, worden voor deze functie aangewend. Ten slotte vertonen de rentelasten van de Gemeenschappen en Gewesten een bescheiden niveau en deze overheden waren in 2000 de tweede grootste overheidsinvesteerder.
135
Dexia Bank Pachecolaan 44 – 1000 Brussel – Tel. 02 222 11 11 Vragen in verband met de verspreiding van deze brochure mogen gericht worden aan Dexia Bank, afdeling Communicatie, Pachecolaan 44 – 1000 Brussel – Tel. 02 222 45 50 Deze studie werd gerealiseerd door de dienst Research Tel. 02 222 84 56 Ontwerp en prepress: N’lil – Brussel Druk: Emico Offset – Wommelgem
D
E
F I N A N C I Ë N
V A N
D E
L O K A L E
O V E R H E D E N
I N
2001
De financiën van de lokale overheden in
2001
SDRA 0900 - 2
2001