De financiën van de lokale overheden in
2003
I
N H O U D
3
2
MACRO-ECONOMISCHE OMGEVING VAN DE LOKALE SECTOR
11
DE GEWONE VERRICHTINGEN
13 14 14 21 31
De gemeenten Kader van de studie De uitgaven De ontvangsten Financiële toestand
45 45 49 51
De provincies De uitgaven De ontvangsten Financiële toestand
55 55 56 61 64
De OCMW’s Kader van de analyse De OCMW’s in het Vlaamse Gewest De OCMW’s in het Waalse Gewest De OCMW’s in het Brusselse Gewest
69 69 71
De politiezones Lokale politie Analyse van de begrotingen 2003 en 2004 van de politiezones
81 81 82 87
De intercommunales Kader van de analyse Balansen eind 2002 Resultatenrekeningen eind 2002
89
DE FINANCIERING VAN DE LOKALE BESTUREN
91 92 96
De financiering van de gewone dienst De financiering van de buitengewone dienst De schuld van de lokale overheden
99
BIJLAGEN
101
Statistische bijlage
117
De financiën van de gemeenschappen en gewesten na 15 jaar bijzondere financieringswet
2003
Macro-economische omgeving van de lokale sector
3
I
N L E I D I N G
M a c ro - e c o n o m i s c h e omgeving van de lokale sector EVOLUTIE VAN DE CONJUNCTUUR
BELGIË: CONSUMENT HOUDT ECONOMIE OVEREIND
EUROZONE: 2003 BRACHT GEEN BETERSCHAP De particuliere consumptie steeg vorig jaar met 1,7 % ten De economische groei in de eurozone verzwakte van 0,9 %
opzichte van 2002. De gezinnen profiteerden van de lagere
in 2002 tot 0,4 % in 2003. Hierdoor was 2003 het slechtste
inkomstenbelastingen en de lage rente. Ze spaarden ook
jaar sinds 1993, toen het bbp met 0,8 % kromp.
minder: de spaarquote zakte van 16,4 % in 2002 tot 15,6 %
De particuliere consumptie ging er in 2003 met een erg be-
in 2003. Ook de erg gematigde inflatie steunde de groei van
scheiden 1,0 % op vooruit. Het consumentenvertrouwen
het reële beschikbare gezinsinkomen en van de consump-
stond vorig jaar onder druk door de oorlog in Irak, de stijgen-
tie. Nochtans waren er ook verschillende factoren die een
de werkloosheid en de structurele maatregelen die enkele
domper zetten op het consumentenvertrouwen, zoals de
landen doorvoerden in hun sociale zekerheid en gezond-
aanloop naar de oorlog in Irak, de hoge werkloosheid en
heidszorg. Lagere inkomstenbelastingen, een lage rente en
een aantal omvangrijke bedrijfsherstructureringen (zoals bij
een gematigde inflatie ondersteunden de particuliere con-
de Luikse hoogovens en Ford Genk).
sumptie.
De investeringen trokken in 2003 met 1,2 % aan. Dit was te
De export nam met 0,1 % toe en de import met 1,8 %. Om
danken aan de bedrijfsinvesteringen (+1,9 %), die profiteer-
deze reden had de buitenlandse handel een negatieve in-
den van de hogere bedrijfswinsten, en aan de woningbouw
vloed op de economische groei. De uitvoer kon niet profite-
(+1,4 %), die door de erg lage rente gestimuleerd werd. De
ren van de hoogconjunctuur in de Verenigde Staten en Azië,
overheid schroefde haar investeringen met 6,2 % terug. De
omdat de forse appreciatie van de euro tegenover de dollar
bedrijven bouwden vorig jaar hun voorraden op, wat de
roet in het eten strooide. Hierdoor kwamen ook de industriële
economische groei stimuleerde.
productie, de bezettingsgraad van de productiecapaciteit en
Omdat de export (+2,3 %) minder sterk toenam dan de im-
het ondernemersvertrouwen onder druk te staan, waardoor
port (+4,0 %), leverde de buitenlandse handel een negatieve
de bedrijven minder investeerden. De totale investeringen
economische groeibijdrage. De export had immers te lijden
namen in 2003 met 1,0 % af. De opbouw van de bedrijfs-
onder de zwakke economische groei in de eurozone en on-
voorraden krikte de groei van het bbp wel op.
der de appreciatie van de euro tegenover de Amerikaanse dollar en de Aziatische munten.
De zwakke economische groei zorgde voor een stijging van
Het Belgische bbp groeide in 2003 met 1,1 %, vooral dank-
de werkloosheidsgraad van 8,4 % in 2002 tot 8,8 % in 2003.
zij een sterke tweede jaarhelft. In 2002 bedroeg de economische groei nog 0,7 %. De economische groei was onvol-
De inflatie verminderde van 2,3 % in 2002 tot 2,1 % in 2003.
doende om de werkgelegenheid te stimuleren. De werkloos-
Tijdens het eerste kwartaal zorgden de hogere olieprijzen
heidsgraad nam toe van 7,3 % in 2002 tot 8,1 % in 2003.
voor stijgende inflatiecijfers. In de tweede jaarhelft kreeg de inflatie de gevolgen van de zomerse hittegolf op de voedsel-
De gemiddelde inflatie bedroeg in 2003, net als in 2002,
prijzen te verwerken. Over het hele jaar beschouwd, bleef de
1,6 %. De olieprijzen oefenden enkel in het eerste kwartaal
inflatie evenwel gematigd, dankzij de appreciatie van de euro,
een opwaartse druk uit op de inflatie. Na de snelle val van
de loonmatiging, de zwakke binnenlandse vraag en de lage
het Iraakse regime normaliseerden ze zich. De gevolgen van
bezettingsgraad van de productiecapaciteit.
de zomerse hittegolf joegen de voedselprijzen de hoogte in.
5
I
N L E I D I N G
De appreciatie van de euro hield de importprijzen echter
waardoor de dollar aantrekkelijker werd. Maar vanaf
onder controle. Ook de loonmatiging temperde de inflatie.
de herfst nam de bezorgdheid over het hoge Amerikaanse tekort op de lopende rekening opnieuw toe, zeker nu China niet
De overheid sloot 2003 af met een klein begrotingsover-
bereid was zijn yuan te revalueren. Daardoor steeg de euro in
schot, nl. 0,2 % van het bbp. In 2002 was de begroting net
de laatste maanden van het jaar tot nieuwe recordniveaus.
in evenwicht. De overheidsschuld daalde van 105,8 % van het bbp in 2002 tot 100,7 % van het bbp in 2003.
EVOLUTIE VAN DE RENTE AANDELENMARKTEN: EINDELIJK EEN BETER BEURSJAAR
Op 25 juni 2003 verlaagde de Amerikaanse centrale bank haar basisrente met 25 basispunten tot 1,0 %, het laagste
In het eerste kwartaal bereikten de beurzen een dieptepunt,
peil sinds 1958. Nadien hield ze de rente op dit niveau.
in de aanloop naar de oorlog in Irak. Toen duidelijk werd dat
De lage inflatie en het uitblijven van een verbetering van de
de oorlog onvermijdelijk werd, schudden de beurzen de
arbeidsmarkt lagen aan de basis van deze beslissing. Hier-
onzekerheid van zich af en zetten ze een forse hausse in.
door schommelde de Amerikaanse rente op drie maanden,
De snelle Amerikaanse overwinning en uitstekende bedrijfs-
die begin 2003 nog 1,36 % bedroeg, vanaf de tweede jaar-
resultaten ondersteunden de opwaartse trend, net als de
helft tussen 1,06 % en 1,16 %.
sterke heropleving van de Amerikaanse economie en de
De ECB verlaagde haar reporente op 6 maart met 25 basis-
laag blijvende rente.
punten tot 2,50 %. Op 5 juni gingen er nogmaals 50 basispunten af. De ECB kreeg hiervoor de ruimte door de dalende
De Amerikaanse Dow Jones-index steeg in 2003 met 25,3 %.
inflatie, de zwakke conjunctuur in de eurozone en de appre-
De Euro Stoxx50-index ging er met 15,7 % op vooruit.
ciatie van de euro. De reporente bleef nadien gehandhaafd op het laagste peil (2,0 %) sinds decennia. Vanaf juni schommel-
WISSELKOERS: EURO VEERT KRACHTIG OP TEGENOVER DOLLAR
de de rente op drie maanden in de eurozone tussen 2,12 %
De Amerikaanse dollar leverde vorig jaar fors in tegenover
De langetermijnrente kende een wispelturig verloop. Ze
de euro. Op 8 januari was 1 euro 1,04 dollar waard; op 31
daalde tot maart door de aanloop naar de oorlog in Irak.
december 1,26 dollar.
Ze kende vervolgens een opwaartse correctie tot half april,
en 2,18 %. Ze was 2003 gestart op 2,86 %.
om nadien opnieuw te zakken. Half juni bereikte de langeTot eind april schommelde de euro tussen 1,05 en 1,10
termijnrente een dieptepunt. Nadien steeg ze opnieuw gelei-
EUR/USD. Tussen mei en juni apprecieerde de euro tot in
delijk. De tijdelijke daling in september kon deze trend niet
de buurt van 1,20 EUR/USD. Nadien volgde een correctie,
meer breken. De langetermijnrente was vooral de speelbal
waarbij de euro op het einde van augustus terug beneden
van de verwachtingen omtrent de Amerikaanse inflatie, het
de 1,10 EUR/USD noteerde. Maar vanaf begin september
rentebeleid van de Federal Reserve en de economische
hervatte de euro zijn opmars, om eind december door de
groei in de Verenigde Staten. Ook de massale aankopen van
1,25 EUR/USD-grens te breken.
dollars en de herbelegging ervan op de Amerikaanse obligatiemarkten door de Aziatische centrale banken hielden de
In het begin van 2003 woog de naderende oorlog in Irak op de
langetermijnrente laag, ondanks de Amerikaanse economi-
dollar. Nadien kregen de beleggers meer oog voor het rente-
sche groeiversnelling vanaf het tweede kwartaal.
verschil tussen de Verenigde Staten en de eurozone, dat beleggingen in euro aantrekkelijker maakte. Ook de verklaringen van de voorzitter van de Amerikaanse centrale bank (over het risico op deflatie) en van de Amerikaanse Minister van Financiën
BELANG VAN DE LOKALE SECTOR VOOR DE BELGISCHE ECONOMIE
(over het sterke dollarbeleid) wogen op de dollar. In juni deden
6
betere Amerikaanse economische cijfers de vrees voor deflatie
De lokale sector heeft, via de uitgaven en de ontvangsten,
en voor een forse Amerikaanse renteverlaging wegebben,
een belangrijke invloed op de Belgische economie.
I
N L E I D I N G
GRAFIEK 1
Evolutie van de Belgische korte- en langetermijnrente – 2003 2,9
4,6
2,8 4,4 2,7 4,2 2,6 2,5
4
2,4 3,8 2,3 3,6 2,2 3,4
2,1 J
F
M
A
M
J
J
A
S
O
N
D
Langetermijnrente (10 jaar) – linkeras Kortetermijnrente (3 maanden) – rechteras Bron: Datastream
Het Instituut voor de Nationale Rekeningen deelt de over-
Federale Overheid en de Sociale Verzekeringsinstellingen
heidsuitgaven traditioneel in drie categorieën in, nl. de
zorgen respectievelijk voor 8,4 % en 3,4 % van de totale
lopende uitgaven zonder rentelasten, de rentelasten en
overheidsinvesteringen. Grafiek 2 toont dat het aandeel
de kapitaaluitgaven. De totale overheidsuitgaven bedroegen
van de lokale overheid in de totale overheidsinvesteringen
in 2003 137 345 miljoen EUR. Hiervan nemen de lokale
het grootst is in de jaren waarin er gemeente- en provincie-
overheden 13,0 % voor hun rekening (17,8 miljard EUR).
raadsverkiezingen plaatsvinden en afneemt vlak na de
1
verkiezingen, om in de aanloop naar de volgende verkieMeer dan de helft van de uitgaven van de lokale overheid
zingen opnieuw toe te nemen. Dit noemt men de electo-
(53,8 %) is bestemd voor de uitbetaling van hun personeel.
rale cyclus van de lokale investeringen. Voor een gedetail-
Andere belangrijke posten van de lopende uitgaven van de
leerde bespreking van de investeringen van de lokale
lokale overheid zijn de uitgaven voor “intermediair verbruik
besturen verwijzen we de lezer naar het hoofdstuk “Finan-
en betaalde belastingen” (12,6 %) – dit zijn vooral de wer-
ciering van de lokale besturen”2.
kingskosten – en de uitgaven voor “sociale uitkeringen” (12,1 %), voornamelijk via de OCMW’s.
De rentelasten, die in tegenstelling tot de investeringen tot de lopende uitgaven behoren, nemen een bescheiden
De kapitaaluitgaven van de lokale overheden bedragen
plaats in (4,2%) binnen de totale uitgaven van de lokale
1 966 miljoen EUR en vormen 11,0 % van hun totale uitga-
overheid. Dit staat in schril contrast met de situatie van
ven. Deze kapitaaluitgaven bestaan voor 94,4 % uit brutoinvesteringen in vaste activa (1 855,7 miljoen EUR). Van de 1
totale overheidsinvesteringen nemen de lokale overheden 44,5 % voor hun rekening. Dit maakt hen tot de belangrijkste openbare investeerders in België. Het aandeel van de gemeenschappen en de gewesten in de openbare investeringen is echter vergelijkbaar en bedraagt 43,7 %. De
2
Het gaat hier over de lokale sector volgens de definitie van de Nationale Bank van België. De intercommunales (op enkele uitzonderingen na), de rusthuizen en de ziekenhuizen behoren volgens de NBB-definitie niet tot de lokale of lagere overheid. Dit hoofdstuk gaat uit van een andere definitie van lokale sector. De schattingen inzake investeringen worden er in de eerste plaats gebaseerd op de toelagen en kredieten die via Dexia Bank aan de besturen worden toegekend.
7
I
GRAFIEK 2
N L E I D I N G
Evolutie van het aandeel van de lokale overheid in de totale overheidsinvesteringen 100 % 90 % 80 % 70 % 60 % 50 % 40 % 30 % 20 % 10 % 0% 1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
Bron: NBB
de federale overheid, waar de rentelasten 17,6 % van
Hoe de diverse uitgaven van de lokale overheid gefinan-
de totale uitgaven uitmaken. De laatste vier jaren zijn
cierd worden, wordt duidelijk in tabel 1. Uit deze tabel blijkt
de rentelasten van de lokale overheid echter gestaag
dat van de totale 18 538 miljoen EUR aan ontvangsten,
toegenomen van 614 miljoen EUR in 1999 tot 741 miljoen
34,2 % voortkomt uit belastingen (geheven door de
EUR in 2003. Dit gebeurde onder invloed van de toe-
gemeenten en provincies). Wat de belastinginkomsten
genomen schuld.
betreft, onderscheidt men de indirecte belastingen, met
De geconsolideerde brutoschuld volgens de Maastricht-
de gemeentelijke en provinciale aanvullende belastingen
definitie bedraagt in 2003 14 487 miljoen EUR voor de lokale
op de onroerende voorheffing als belangrijkste belasting,
overheid. Het aandeel van de brutoschuld van de lokale
en de directe belastingen, met de gemeentelijke aanvul-
overheid binnen de totale overheidsschuld (269,5 miljard EUR
lende belasting op de personenbelasting3. Van de totale
in 2003) blijft beperkt tot 5,4 %. Grafiek 3 toont dat dit aandeel tussen 1993 en 2000 kleiner is dan 5 %, maar sinds 2000 gekenmerkt wordt door een opwaartse trend.
GRAFIEK 3
3
De parafiscale ontvangsten laten we hier buiten beschouwing. Zij zorgen slechts voor 0,1 % van de totale ontvangsten van de lokale overheden.
Evolutie van het aandeel van de lokale overheid in de geconsolideerde brutoschuld (Maastrichtdefinitie) van de gezamenlijke overheid 5,5 %
5,0 %
4,5 %
4,0 %
3,5 %
3,0 % 1993 Bron: NBB
8
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
I
N L E I D I N G
TABEL 1
De belangrijkste ontvangstenposten van de lokale overheid 2002 in miljoenen EUR
2003 in %
in miljoenen EUR
in %
Directe belastingen (personenbelasting)
2 252,5
12,9
2 403,0
13,0
Indirecte belastingen
3 636,6
20,8
3 944,8
21,3
Niet-fiscale en niet-parafiscale ontvangsten
3 372,0
19,3
3 416,8
18,4
40,9
0,2
145,0
0,8
8 150,3
46,7
8 613,6
46,5
17 468,3
100,0
18 537,5
100,0
Inkomensoverdrachten van fiscale ontvangsten afkomstig van andere overheden Overige inkomensoverdrachten en kapitaaloverdrachten afkomstig van andere overheden Totale ontvangsten Bron: NBB
belastingen die door de Belgische overheden geheven
inkomensoverdrachten en kapitaaloverdrachten afkomstig
worden, komt 7,8 % terecht in de kas van de lokale over-
van andere overheden vormen volgens de nationale rekenin-
heden. De federale overheid neemt 82,7 % van de totale
gen daarentegen de belangrijkste ontvangstenpost. Deze
belastingontvangsten voor haar rekening, terwijl de
ontvangstenpost zorgt in 2003 voor 46,5 % van de totale
gemeenschappen en gewesten zorgen voor 7,3 % van
ontvangsten. Onder deze inkomens- en kapitaaloverdrach-
de totale belastingen van de gezamenlijke overheid.
ten vallen bv. de middelen uit de gemeente- en provinciefondsen van de verschillende gewestelijke overheden, even-
Naast de belastinginkomsten kennen de lokale besturen
als alle onderwijstoelagen die de gemeenten en provincies
nog drie ontvangstenposten, nl. de post “Niet-fiscale en
ontvangen van de gemeenschappen. De niet-fiscale en niet-
niet-parafiscale ontvangsten”, de post “Inkomensover-
parafiscale ontvangsten bestaan onder meer uit de ont-
drachten van fiscale ontvangsten afkomstig van andere
vangsten die de lokale overheden verkrijgen voor de door
overheden” en de post “Overige inkomensoverdrachten
hen geleverde diensten en uit dividenden die zij ontvangen
en kapitaaloverdrachten afkomstig van andere overheden”.
uit hun participaties, zoals bv. de dividenden uit deelnemin-
De inkomensoverdrachten van fiscale ontvangsten die de
gen in de energie-intercommunales voor de gemeenten.
lokale overheden ontvangen, hebben een verwaarloosbaar
Deze ontvangstenpost brengt 18,4 % van de totale ont-
gewicht van 0,8 % in de totale ontvangsten. De overige
vangsten van de lokale overheden voort.
9
De gewone verrichtingen
11
D
E
G E M E E N T E N
De gemeenten
Uit de initiële begrotingen 2003 blijkt dat de financiële toestand van de Belgische gemeenten voor het tweede opeenvolgende jaar verbetert. Het tekort eigen dienstjaar daalt immers van -213,0 miljoen EUR in 2002 naar -49,2 miljoen EUR in 2003. Dat is vooral te danken aan het strikte uitgavenbeheer, gekoppeld aan de gunstige evolutie van de ontvangsten uit overdrachten. Het saldo algemeen totaal, dat rekening houdt met de ontvangsten en uitgaven van de vorige dienstjaren en met de overboekingen, stijgt van 472,1 miljoen EUR in 2002 naar 531,9 miljoen EUR in 2003. Hoewel de verbetering van de gemeentefinanciën geldt voor de gemeenten van de drie gewesten, bestaan er interregionale verschillen, zowel wat de omvang van de verbetering betreft, als inzake de elementen die eraan ten grondslag liggen. Zo schreven de Vlaamse gemeenten in hun initiële begroting 2003 een overschot eigen dienstjaar van 12,8 miljoen EUR in (tegen -39,0 miljoen EUR in 2002). Dit herstel houdt in de eerste plaats verband met de hervorming van het Gemeentefonds, de oprichting van het Stedenfonds en de uitgesproken stijging van de fiscale ontvangsten. De uitgaven stijgen overigens minder snel (van +4,6 % in 2002 naar +3,3 % in 2003). De Waalse gemeenten vertonen over 2003 een saldo eigen dienstjaar van -32,6 miljoen EUR, wat overeenkomt met een daling van hun tekort met 85,4 miljoen EUR in vergelijking met 2002. Deze verbetering is voornamelijk te verklaren door de samenloop van twee factoren. Enerzijds zijn de Waalse gemeenten er in 2003 in geslaagd om de toename van hun uitgaven sterk te beperken (+2,6 % in 2003, tegen +5,4 % in 2002). Anderzijds gaan de toelagen vanwege de hogere overheid in stijgende lijn, doordat een aantal gemeenten aanspraak maken op steun in het kader van het “Plan Tonus Axe 2”. Voor de Brusselse gemeenten ten slotte, is het in de begroting ingeschreven tekort eigen dienstjaar in 2003 met vrijwel de helft teruggelopen en komt het uit op -29,3 miljoen EUR. Deze verbetering is grotendeels het gevolg van de zeer beperkte stijging van de uitgaven (+1,3 %). Op basis van de cijfers van de enquête over de begrotingen 2004 zal de financiële toestand van de Belgische gemeenten in 2004 wellicht verslechteren. Het tekort eigen dienstjaar zal in 2004 vermoedelijk met 68,4 miljoen stijgen en -117,6 miljoen EUR bedragen voor de gezamenlijke gemeenten van het Rijk. De verslechtering van de gemeentefinanciën zou echter enkel gelden voor Vlaanderen. De Vlaamse gemeenten zouden voor het eigen dienstjaar een tekort van -96,5 miljoen EUR laten zien. Hoewel de uitgaven in 2004 ongeveer even sterk evolueren als in 2003, zou de groei van de ontvangsten sterk vertragen (+1,5 % in 2004, tegen +4,1 % in 2003) vooral door het verlies van dividenden na de volledige liberalisering van de energiemarkt in Vlaanderen sinds 1 juli 2003. In Wallonië zou het saldo eigen dienstjaar lichtjes positief worden (2,6 miljoen EUR). Deze verbetering zou grotendeels het gevolg zijn van twee gunstige tendensen aan de ontvangstenzijde. Enerzijds zou de uitbreiding van het “Plan Tonus Axe 2” tot de problematiek van de ziekenhuis- en de pensioentekorten voor een aantal gemeenten een gunstige invloed hebben op de ontvangsten uit overdrachten. Anderzijds hebben de gemeenten in 2004 de opbrengst van de in Wallonië ingevoerde wegenisretributie als ontvangsten uit prestaties voorzien om het verlies aan energiedividenden te compenseren, hoewel de markt in Wallonië slechts zeer gedeeltelijk is geliberaliseerd. In Brussel, ten slotte, zou de financiële situatie van de gemeenten in 2004 ook verbeteren. Het saldo eigen dienstjaar zou -23,7 miljoen EUR belopen. De financiële situatie van de Brusselse gemeenten blijft echter verontrustend, vermits vijf gemeenten een tekort algemeen totaal zouden laten optekenen.
13
D
TABEL 1
E
G E M E E N T E N
Beschikbare financiële documenten Documenten
Gewesten
Representativiteit
Begrotingen 2003
Nationaal (589 gemeenten)
585 begrotingen, d.i. 99,5 % van de bevolking
Vlaanderen (308) Wallonië (262) Brussel (19)
304 begrotingen, d.i. 99,1 % van de bevolking 262 begrotingen, d.i. 100 % van de bevolking 19 begrotingen, d.i. 100 % van de bevolking
Nationaal (589 gemeenten)
545 rekeningen, d.i. 93,8 % van de bevolking
Vlaanderen (308) Wallonië (262) Brussel (19)
289 rekeningen, d.i. 95,2 % van de bevolking 238 rekeningen, d.i. 91,5 % van de bevolking 18 rekeningen, d.i. 92,4 % van de bevolking
Nationaal (589 gemeenten)
541 balansen, d.i. 93,4 % van de bevolking
Vlaanderen (308) Wallonië (262) Brussel (19)
287 balansen, d.i. 94,8 % van de bevolking 236 balansen, d.i. 91,1 % van de bevolking 18 balansen, d.i. 92,4 % van de bevolking
Begrotingsrekeningen 2002
Balansen 2002
Enquête 2004
Nationaal (589 gemeenten)
487 formulieren, d.i. 89,1 % van de bevolking
Vlaanderen (308) Wallonië (262) Brussel (19)
275 formulieren, d.i. 93,0 % van de bevolking 195 formulieren, d.i. 80,7 % van de bevolking 17 formulieren, d.i. 93,4 % van de bevolking
KADER VAN DE STUDIE
DE UITGAVEN
De gemeentefinanciën worden geanalyseerd op basis van
Voor 2003 hebben de gemeenten op hun initiële begroting
de financiële gegevens die door Dexia Bank werden ingeza-
voor het eigen dienstjaar een bedrag aan gewone uitgaven
meld en verwerkt dankzij de kostbare medewerking van de
van 12 576,6 miljoen EUR uitgetrokken, wat overeenkomt
gemeenten. Deze gegevens zijn ontleend aan financiële
met 1 214,4 EUR per inwoner. De uitgaven van de Vlaamse
documenten
begrotingsrekeningen
gemeenten, waar 57,9 % van de Belgische bevolking
2002 en balansen 2002) en aan een enquête aangaande de
woont, vertegenwoordigen 54,5 % van de totale uitgaven,
begrotingen 2004 die Dexia Bank bij de 589 gemeenten
tegen 32,4 % in Wallonië (32,5 % van de bevolking) en
heeft gehouden.
13,1 % in Brussel (9,6 % van de bevolking). Uitgedrukt in
(begrotingen
2003,
EUR per inwoner zijn de in de begroting ingeschreven Tabel 1 vertoont de kenmerken die betrekking hebben op
gewone uitgaven het hoogst in de Brusselse gemeenten, nl.
de vier steekproeven. Voor het begrotingsjaar 2003 heb-
1 662,9 EUR per inwoner, tegen 1 143,7 en 1 208,3 EUR
ben 585 gemeenten ons hun initiële begroting bezorgd.
per inwoner in respectievelijk Vlaanderen en Wallonië. Dit
Voor de vier ontbrekende begrotingen werd een extrapola-
verschil heeft te maken met de hoge verstedelijkingsgraad
tie uitgevoerd om de continuïteit van onze gegevensbasis
van de gemeenten van het Brusselse Gewest.
te garanderen. Voor het jaar 2002 beschikken we over 545
14
begrotingsrekeningen en 541 balansen. Wat 2004 betreft,
De indeling van de gemeenten op basis van het aantal inwo-
hebben op de 589 opgestuurde enquêteformulieren 487
ners (tabel III van de statistische bijlage) toont immers dat
gemeenten, die 89,1 % van de Belgische bevolking verte-
voor de gemeenten met meer dan 5 000 inwoners het
genwoordigen, een ingevulde vragenlijst teruggestuurd.
niveau van de gewone uitgaven per inwoner hoger ligt naar-
Bovendien bevatten deze vier steekproeven de gegevens
mate de bevolkingsdichtheid toeneemt. De grote gemeen-
van de vijf grote steden (Antwerpen, Brussel, Charleroi, Gent
ten (of steden) oefenen namelijk door hun aanbod aan voor-
en Luik).
zieningen heel wat aantrekkingskracht uit op de inwoners
D
E
G E M E E N T E N
van de omliggende gemeenten. Ze huisvesten relatief gezien
volume van 5 574,9 miljoen EUR. Het overwicht van dit type
ook meer kansarmen. De gemeenten met minder dan 5 000
van uitgaven geldt voor de drie gewesten, zij het in een ver-
inwoners daarentegen, worden geconfronteerd met een
schillende mate: 40,4 % in Vlaanderen, 47,8 % in Wallonië en
verhoudingsgewijs groter uitgavenvolume, aangezien de
52,3 % in Brussel. Deze verschillen tussen de gewesten hou-
versnippering van de bevolking meerkosten teweegbrengt,
den verband met de sterkere ontwikkeling van het gemeente-
met name op het vlak van wegennet, ruimtelijke ordening …
lijk onderwijs in het Brusselse Gewest en Wallonië (cf. infra).
De groei van de gewone uitgaven vertraagt in 2003 voor het
Na de daling in 2002 (-8,7 %) door de invoering van de poli-
tweede opeenvolgende jaar. Ten opzichte van 2002 verto-
tiezones1 stijgen de personeelsuitgaven in 2003 met 2,8 %,
nen deze uitgaven een nominale groei van 2,8 %, d.i. een
d.i. even sterk als de totale gewone uitgaven. Deze stijging
stijging die lager ligt dan het gemiddelde over de periode
is bovendien iets groter in Vlaanderen (+3,0 %, tegen
1995-2003 (+3,8 %). De toename van de gewone uitgaven
+2,6 % in Wallonië en +2,5 % in Brussel).
is bovendien groter in Vlaanderen (+3,3 %, tegen +2,6 % in Wallonië en +1,3 % in Brussel). In reële termen, ten slotte,
Uit de functionele indeling van de personeelsuitgaven
d.w.z. zonder de inflatie, stegen de gewone uitgaven in
(grafiek 2) blijkt dat het grootste gedeelte van de personeels-
2003 met 1,2 %.
uitgaven (30,5 %) naar onderwijs gaat. Deze kosten worden
Dankzij de analyse van de economische en functionele inde-
grotendeels gedekt door subsidies die de gemeenten van
ling van de gewone uitgaven kan men een beter beeld krij-
de gemeenschappen ontvangen. Na Onderwijs komen de
gen van de elementen die aan de tragere groei ervan ten
functies “Algemeen bestuur”, “Cultuur – Erediensten” en
grondslag liggen.
“Verkeer”, die de hoogste personeelsuitgaven hebben, namelijk 28,2 %, 11,4 % en 11,2 %.
ECONOMISCHE INDELING VAN DE GEWONE UITGAVEN: BEGROTINGEN 2003
De overdrachten, die met name de dotaties aan de politiezones, de OCMW’s, de ziekenhuizen en de vzw’s omvatten, vor-
De economische indeling van de gewone uitgaven is toege-
men de tweede belangrijkste categorie van gewone uitgaven
spitst op vier groepen: de personeelsuitgaven, de werkings-
van de gemeenten. In 2003 vertegenwoordigen ze 25,8 %
uitgaven, de uitgaven voor overdrachten en de schulduitgaven. Grafiek 1 geeft de verdeling van de uitgaven over deze vier groepen. Met 44,3 % vormen de personeelsuitgaven de belangrijkste categorie van gemeente-uitgaven. Over 2003 bereiken ze een GRAFIEK 1
1
De invoering van de politiezones zorgde voor belangrijke verschuivingen in de gemeentebegrotingen. De uitgaven en ontvangsten inzake politie worden voortaan op een afzonderlijke begroting uitgetrokken. In plaats van de personeelsuitgaven, de werkingsuitgaven, de uitgaven voor overdrachten en de schulduitgaven voor de functie “politie” in te schrijven, nemen de gemeenten in hun begroting slechts één overdracht onder deze functie op, namelijk de dotatie aan de politiezone.
Economische indeling van de gewone uitgaven van de gemeenten – Begrotingen 20031
12 577 miljoen EUR 14,8 %
Personeel 44,3 %
Werkingskosten 25,8 %
Overdrachten Schuld
1
Extrapolatie op basis van 585 gemeentebegrotingen
15,1 %
15
D
E
G E M E E N T E N
Functionele indeling van de personeelsuitgaven van de gemeenten – Begrotingen 20031
GRAFIEK 2
4,4 %
5 575 miljoen EUR
2,4 %
5,6 %
Onderwijs
28,2 %
Cultuur – Erediensten
11,4 %
Algemeen bestuur Sociale Hulp – Gezondheidszorg
Verkeer
Openbare reinheid – Stedenbouw Niettoewijsbare uitgaven
Economie
5,5 % 11,2 %
30,5 %
Veiligheid
1
0,9 %
Extrapolatie op basis van 585 gemeentebegrotingen
van de gemeente-uitgaven en belopen ze 3 243,0 miljoen
ties aan de politiezones van het land (1 233,7 miljoen EUR)
EUR. Ten opzichte van de initiële begrotingen 2002 vertonen
groter is dan dat van de dotaties aan de OCMW’s
de overdrachten een nominale groei van 3,2 %. De uitsplitsing
(1 115,8 miljoen EUR), is de situatie anders voor 66,9 %
per gewest toont evenwel dat de uitgaven voor overdrachten
van de gemeenten. In 60,1 % van de Vlaamse gemeenten,
tussen 2002 en 2003 niet op dezelfde manier evolueren in de
75,6 % van de Waalse gemeenten en 57,9 % van de
drie gewesten. Ze stijgen respectievelijk 4,1 % en 3,3 % in
Brusselse gemeenten is de dotatie aan het OCMW
Vlaanderen en Wallonië, terwijl de Brusselse gemeenten hun
groter dan die aan de politiezone. Uit tabel 2 blijkt dat het
overdrachten over deze periode met 0,3 % zien dalen.
gewicht van de dotaties aan de politiezone en aan het OCMW gevoelig kan variëren van gemeente tot gemeente.
TABEL 2
De dotaties aan de politiezone en het OCMW zijn de twee
De dotatie aan het OCMW vertegenwoordigt meer
belangrijkste categorieën uitgaven voor overdrachten.
dan 50,0 % van de overdrachten voor 6,1 % van
Samen vertegenwoordigen ze 72,4 % van de uitgaven
de gemeenten (tegen 3,2 % van de gemeenten voor de
voor overdrachten. Hoewel het totale bedrag van alle dota-
dotatie aan de politiezone).
Indeling van de gemeenten volgens het aandeel van de toelagen voor het OCMW en de politiezone in de uitgaven voor overdrachten – Begrotingen 20031 Percentage gemeenten Aandeel van de dotaties aan de politiezone in de uitgaven voor overdrachten minder dan 20 % van 20 tot minder dan 30 % van 30 tot minder dan 40 % van 40 tot minder dan 50 % meer dan 50 % Totaal Aandeel van de dotaties aan het OCMW in de uitgaven voor overdrachten minder dan 20 % van 20 tot minder dan 30 % van 30 tot minder dan 40 % van 40 tot minder dan 50 % meer dan 50 % Totaal 1
16
Extrapolatie op basis van 585 gemeentebegrotingen
Vlaanderen
Wallonië
Brussel
Rijk
2,6 25,6 47,7 18,8 5,2 100,0
8,4 47,7 36,3 7,6 0,0 100,0
0,0 0,0 31,6 52,6 15,8 100,0
5,1 34,6 42,1 14,9 3,2 100,0
Vlaanderen
Wallonië
Brussel
Rijk
4,2 19,2 39,3 30,2 7,1 100,0
2,7 15,3 49,6 27,9 4,6 100,0
5,3 5,3 26,3 52,6 10,5 100,0
3,6 17,0 43,5 29,9 6,1 100,0
D
E
G E M E E N T E N
Het niveau van de dotaties aan de politiezone en het OCMW
Uit tabel 3 blijkt ook dat voornamelijk in de grote gemeenten
neemt overigens toe naar gelang van de grootte van de
de dotatie aan de politiezone de dotatie aan het OCMW
gemeenten (tabel 3). Zo schreven de gemeenten met minder
overtreft.
dan 5 000 inwoners voor 2003 dotaties aan de politiezone en het OCMW in voor een bedrag van respectievelijk 54,4 en
In vergelijking met de initiële begrotingen 2002 stijgt de
68,8 EUR per inwoner. De grote steden van hun kant,
dotatie aan de politiezones in 2003 met 6,0 %, wat over-
besteden voor de dotatie aan de politiezone 267,3 EUR
eenkomt met een groei die groter is dan de stijging van de
per inwoner (d.i. bijna 5 maal meer) en voor de dotatie
uitgaven voor overdrachten (+3,2 %). De uitsplitsing per
aan het OCMW 152,1 EUR per inwoner (d.i. meer dan
gewest bewijst dat de groei het grootst is voor de Vlaamse
2 maal meer).
gemeenten (+8,6 %, tegen +7,1 % in Wallonië) en negatief
Een vergelijking tussen de Gewesten toont bovendien
is voor de Brusselse gemeenten (-2,3 %). Er zij evenwel op
dat het niveau van de dotatie aan de politiezone duidelijk
gewezen dat de groei van deze post van gemeente tot
hoger ligt in het Brusselse Gewest. Dit verschil wordt
gemeente sterk kan verschillen. Bovendien geeft de inde-
grotendeels verklaard door de hogere verstedelijkingsgraad
ling van de gemeenten op basis van het aantal inwoners
van dit Gewest en door de aanwezigheid van een groot
aan dat de dotatie aan de politiezones sterker stijgt in de
aantal ondernemingen en instellingen die door de politie-
kleinere gemeenten.
diensten bewaakt moeten worden. De aanwezigheid
De dotatie aan de OCMW’s stijgt in 2003 nominaal met 1,7 %.
van die instellingen in Brussel brengt ook heel wat betogingen mee die de inzet van een belangrijke politiemacht
Naast de dotaties aan de politiezones en de OCMW’s reali-
vereisen.
seren de gemeenten nog talrijke overdrachten aan diverse
TABEL 3
Dotaties aan de politiezone en het OCMW volgens het aantal inwoners – Begrotingen 20031 (in EUR/inw.)
Dotatie aan de politiezone
Vlaanderen
Wallonië
Brussel
Rijk
minder dan 5 000 inwoners 5 000 tot minder dan 10 000 inwoners 10 000 tot minder dan 15 000 inwoners 15 000 tot minder dan 20 000 inwoners 20 000 tot minder dan 30 000 inwoners 30 000 tot minder dan 50 000 inwoners 50 000 tot minder dan 100 000 inwoners meer dan 100 000 inwoners
66,0 66,3 72,1 77,1 87,3 99,6 144,4 248,1
52,5 58,6 71,1 85,2 92,8 109,0 130,7 213,4
144,0 186,3 167,7 149,0 435,2
54,4 62,4 71,7 81,2 95,1 114,1 141,4 267,3
Gemiddelde
110,4
102,1
229,7
119,1
Vlaanderen
Wallonië
Brussel
Rijk
minder dan 5 000 inwoners 5 000 tot minder dan 10 000 inwoners 10 000 tot minder dan 15 000 inwoners 15 000 tot minder dan 20 000 inwoners 20 000 tot minder dan 30 000 inwoners 30 000 tot minder dan 50 000 inwoners 50 000 tot minder dan 100 000 inwoners meer dan 100 000 inwoners
57,1 73,3 80,1 87,4 88,0 113,0 128,3 166,7
70,8 81,3 85,4 95,0 97,2 106,5 123,6 123,8
158,9 198,0 158,3 167,6 160,8
68,8 77,3 81,9 91,5 97,8 121,1 136,1 152,1
Gemiddelde
103,8
97,6
165,8
107,7
Gemeenten met:
Dotatie aan het OCMW Gemeenten met:
1
Extrapolatie op basis van 585 gemeentebegrotingen
17
D
E
G E M E E N T E N
vzw’s, ziekenhuizen, kerkfabrieken, gezinnen, ondernemin-
en 141,2 EUR per inwoner). We merken bovendien op dat
gen enz. Deze overdrachten vertegenwoordigen in 2003
de schulduitgaven in Brussel minder zwaar doorwegen in de
27,6 % van de totale uitgaven voor overdrachten. Terwijl ze
totale uitgaven (8,5 % tegenover 16,3 % in Vlaanderen en
in de Vlaamse en Waalse gemeenten ongeveer even groot
14,7 % in Wallonië).
zijn (respectievelijk 27,5 % en 32,2 % van de overdrach-
Ten opzichte van de initiële begrotingen 2002 vertonen de
ten), vertegenwoordigen de overige overdrachten slechts
schulduitgaven een nominale groei van 1,4 %. Ze evolu-
18,1 % van de totale overdrachten voor de Brusselse
eren echter niet op dezelfde manier in de drie gewesten:
gemeenten. In vergelijking met 2002 is de stijging van de
+1,2 % in Vlaanderen, +2,2 % in Wallonië en -1,3 % in
overige overdrachten beperkt (+1,3 %). Toch kan de aan-
Brussel.
groei van deze post sterk variëren van gemeente tot
FUNCTIONELE INDELING VAN DE GEWONE UITGAVEN: BEGROTINGEN 2003
gemeente. Na de personeelsuitgaven en de overdrachten komen de werkingsuitgaven. Deze laatste vertegenwoordigen in de ini-
Dankzij de functionele indeling van de gewone uitgaven kan
tiële begrotingen 2003 15,1 % van de gewone uitgaven, wat
men vaststellen op welke domeinen de bestedingen van de
overeenkomt met een bedrag van 1 901,0 miljoen EUR.
gemeenten betrekking hebben. De gemeente begrotingen
Bovendien wegen ze zwaarder door in het totaal van de
bestaan uit 28 functies die we in negen categorieën hebben
gewone uitgaven voor Vlaanderen (17,5 %, tegen 13,2 % en
ondergebracht. Tabel 4 beschrijft de wijze waarop de in
10,2 % respectievelijk in Wallonië en Brussel).
2003 begrote gewone uitgaven tussen deze verschillende
Vergeleken met 2002 laten ze een klim van 3,7 % zien.
categorieën verdeeld zijn.
Inzake groei bestaan er evenwel verschillen tussen de gewesten: +4,8 % in Vlaanderen, +2,0 % in Wallonië en
De twee voornaamste rubrieken gewone uitgaven zijn Alge-
+1,5 % in Brussel.
meen bestuur en Onderwijs, die respectievelijk 17,2 % en 15,9 % van het totaal voor hun rekening nemen. De uitga-
TABEL 4
De schulduitgaven, ten slotte, die tegelijk de kapitaalaflos-
ven voor Algemeen bestuur stijgen in 2003 met 3,0 %, d.i.
singen en de rentelasten omvatten, komen in 2003 uit op
iets sneller dan de totale gewone uitgaven (+2,8 %), terwijl
1 857,6 miljoen EUR en vertegenwoordigen 14,8 % van de
die voor Onderwijs een nominale groei van slechts 1,7 %
gewone uitgaven van de gemeenten. Het niveau van deze
laten zien. Inzake onderwijs dienen we er bovendien op te
uitgaven ligt overigens hoger in Vlaanderen (186,7 EUR per
wijzen dat 66,5 % van de uitgaven betrekking heeft op het
inwoner) dan in Wallonië en Brussel (respectievelijk 177,5
kleuter- en lager onderwijs (tabel 5).
Functionele indeling van de gemeente-uitgaven volgens activiteit Rekeningen 2002 Aantal gemeenten
545 in duizenden EUR
in %
Begrotingen 20032 589
in duizenden EUR
in %
589 in duizenden EUR
in %
Algemeen bestuur
1 931 275
17,0
2 104 307
17,2
2 167 803
17,2
Veiligheid
1 567 414
13,8
1 657 560
13,5
1 714 430
13,6
Verkeer
936 332
8,3
1 071 419
8,8
1 089 655
8,7
Economie
166 690
1,5
194 368
1,6
191 130
1,5
Onderwijs
1 850 687
16,3
1 968 308
16,1
2 001 142
15,9
Cultuur – Erediensten
1 145 685
10,1
1 244 508
10,2
1 300 913
10,3
Sociale Hulp – Gezondheidszorg
1 525 432
13,5
1 681 304
13,7
1 698 217
13,5
958 851
8,5
976 745
8,0
1 010 137
8,0
1 255 343
11,1
1 334 533
10,9
1 403 131
11,2
11 337 709
100,0
12 233 051
100,0
12 576 559
100,0
Openbare reinheid – Stedenbouw Niet-toewijsbare uitgaven Totale uitgaven
18
Begrotingen 20021
1
Extrapolatie op basis van 587 gemeentebegrotingen
2
Extrapolatie op basis van 585 gemeentebegrotingen
D
E
G E M E E N T E N
TABEL 5
Uitgaven van de gemeenten voor onderwijs – Begrotingen 20031 Gewone uitgaven in duizenden EUR in %
Kleuter- en basisonderwijs Secundair, kunst- en technisch onderwijs
Nettolasten2 in duizenden EUR
in %
1 330 010
66,5
348 496
84,7
540 958
27,0
55 800
13,6
Hoger onderwijs
34 173
1,7
601
0,1
Onderwijs gehandicapten
96 001
4,8
6 332
1,5
2 001 142
100,0
411 229
100,0
Totaal 1
Extrapolatie op basis van 585 gemeentebegrotingen
2
Uitgaven ten laste van de gemeenten na aftrek van de ontvangsten voor dezelfde functie
Na Algemeen bestuur en Onderwijs komen in afnemende
door de hoge verstedelijkingsgraad van het gewest en de
volgorde van belangrijkheid de uitgaven voor “Veiligheid”,
aanwezigheid van een groot aantal internationale instellingen.
“Sociale Hulp – Gezondheidszorg” en de “Niet-toewijsbare uitgaven”, die respectievelijk 13,6 %, 13,5 % en 11,2 % van
De analyse van de functionele groepen aan de hand van de
de gewone uitgaven voor hun rekening nemen. De
nettolasten per inwoner zegt ons iets meer over de beste-
“Niet-toewijsbare uitgaven” en de uitgaven voor “Veiligheid”
ding van de gemeente-uitgaven. De nettolasten geven per
stijgen in 2003 sneller (respectievelijk +5,1 % en +3,4 %)
functioneel aggregaat het verschil tussen de uitgaven en de
dan de totale gewone uitgaven (+2,8 %). De uitgaven voor
ontvangsten. Ze stemmen dus overeen met de inspanning
“Sociale Hulp – Gezondheidszorg” nemen met 1,0 % toe.
die de gemeenten leveren in een bijzonder domein en waarvoor ze op hun algemene ontvangsten een beroep doen.
Uit de analyse van de functionele indeling per gewest blijkt
Grafiek 3 geeft aan dat de rubrieken “Algemeen bestuur”,
dat er aanzienlijke verschillen tussen de drie gewesten
“Veiligheid” en “Sociale Hulp – Gezondheidszorg” de hoog-
bestaan (tabel II van de statistische bijlage). In de eerste
ste nettolasten per inwoner hebben. De nettolasten inzake
plaats vormen de uitgaven voor onderwijs in Wallonië
Onderwijs lijken veeleer beperkt ondanks het vrij belangrijk
en Brussel de voornaamste categorie van gemeente-
gewicht van de uitgaven voor deze functie. Dit heeft te
uitgaven (respectievelijk 19,9 % en 24,5 %), terwijl ze
maken met het feit dat de gemeenten van de gemeen-
in Vlaanderen slechts 11,4 % van de totale uitgaven
schappen niet te verwaarlozen loontoelagen voor het onder-
vertegenwoordigen.
wijzend personeel ontvangen. Ten slotte heeft enkel de
Een tweede opvallend verschil is het duidelijk groter gewicht
categorie “Economie” negatieve nettolasten. Dit betekent
van de functie “Algemene schuld” in Vlaanderen (14,4 % van
dat voor deze functie de ontvangsten, die met name de divi-
het totaal, tegen 4,0 % in Wallonië en 0,1 % in Brussel). Dit
denden van de intercommunales omvatten, groter zijn dan
betekent echter niet dat de schuldenlast groter is in Vlaan-
de uitgaven.
deren. Dit belangrijk verschil is te verklaren door de toepas-
In vergelijking met 2002 zien drie functies hun nettolasten per
sing vanaf 2001 van een omzendbrief van de Vlaamse
inwoner in 2003 dalen, namelijk “Economie” (-8,3 %), “Onder-
Gemeenschap waardoor de Vlaamse gemeenten de
wijs” (-1,7 %) en “Sociale Hulp – Gezondheidszorg” (-1,1 %).
leningslasten bij deze functie kunnen onderbrengen. In de
De uitgesproken daling van de nettolasten per inwoner voor de
twee andere gewesten worden deze lasten ondergebracht
rubriek “Economie” houdt verband met het verlies aan dividen-
bij de functie waarop de investering in de buitengewone
den na de geleidelijke liberalisering van de energiemarkt2.
dienst betrekking heeft.
Omgekeerd stijgen de nettolasten het sterkst voor de rubrie-
Ten slotte is het relatieve aandeel van de functie “Justitie –
ken “Cultuur – Erediensten” (+14,5 %) en “Veiligheid” (+5,0 %).
Politie” in de totale uitgaven groter in de Brusselse gemeenten (15,3 %, tegen 10,0 % en 8,9 % respectievelijk in Vlaanderen en Wallonië). Dit verschil kan grotendeels worden verklaard
2
Wij wijzen erop dat in Vlaanderen de energiemarkt sinds 1 juli 2003 volledig geliberaliseerd is.
19
D
GRAFIEK 3
E
G E M E E N T E N
Evolutie van de nettolasten per inwoner per activiteit – Begrotingen 20021 en 20032 (in EUR/inw.)
200 175,2
179,4 151,5
142,2
144,3
150
89,0
100
89,6
140,7
91,1 79,5 40,4
50
75,7
78,4
39,7
0
-50 -71,4
-65,5
-100 Algemeen bestuur
2002
Veiligheid
Verkeer
Economie
Onderwijs
2003
Cultuur – Erediensten
Sociale Hulp – Gezondheidszorg
Openbare reinheid – Stedenbouw
1
Extrapolatie op basis van 587 gemeentebegrotingen
2
Extrapolatie op basis van 585 gemeentebegrotingen
VERGELIJKING BEGROTINGEN – BEGROTINGSREKENINGEN 2002
VOORUITZICHTEN VOOR HET BEGROTINGSJAAR 2004
De begrotingen en de begrotingsrekeningen vormen twee ver-
De cijfers betreffende de gewone uitgaven voor het begro-
plichte documenten van de begrotingsboekhouding van de
tingsjaar 2004 komen uit de jaarlijkse enquête die Dexia
gemeenten. Ze hebben echter een verschillende invalshoek.
Bank bij de gemeenten heeft uitgevoerd. De gegevens van
De begroting, die goedgekeurd wordt door de gemeenteraad,
deze enquête hebben betrekking op de initiële begrotingen
is een document waarin de geraamde en toegelaten ontvang-
die door de gemeenteraden werden goedgekeurd maar niet
sten en uitgaven voor een bepaald begrotingsjaar zijn opgeno-
noodzakelijk het groen licht kregen van de toezichthoudende
men, terwijl de rekening een afsluitingsdocument is dat toelaat
overheid.
de realisatie van de begroting na te gaan. Traditioneel worden in de begroting de uitgaven overschat
Volgens onze ramingen zouden de gewone uitgaven die
omdat ze in feite de financiële weergave is van een politiek
door de Belgische gemeenten in de begroting werden
programma, waarvan de goedgekeurde begrotingskredieten
ingeschreven, in 2004 een nominale groei van 3,7 % te zien
slechts maximumbedragen zijn voor de uitgaven die in de
geven nadat ze in 2003 met 2,8 % gestegen waren. Op die
loop van een dienstjaar kunnen worden gedaan. Bovendien
manier zouden ze een volume van 13 042,7 miljoen EUR
geeft een lichte overschatting van de uitgaven blijk van een
bereiken. Zoals in 2003 zouden de overdrachten en de
voorzichtig financieel beleid.
werkingsuitgaven de sterkste groei vertonen. In Wallonië is de toename van de uitgaven het grootst,
20
Op het ogenblik dat deze studie werd opgesteld, hadden
namelijk +5,0 %, tegen +3,1 % in Vlaanderen en +3,3 %
545 gemeenten ons hun begrotingsrekening 2002 toe-
in Brussel (tabel 6). De groei van de uitgaven van
gestuurd. In de loop van dat dienstjaar hebben deze
de Waalse en Brusselse gemeenten zou versnellen.
545 gemeenten een bedrag van 11 337,7 miljoen EUR uitge-
Deze groei zou immers respectievelijk 1,9 en 2,5 maal
geven (zie tabel I van de statistische bijlage), terwijl in de initiële
hoger liggen dan in 2003. In Vlaanderen daarentegen, is
begrotingen een bedrag van 11 568,5 miljoen EUR was uitge-
er een lichte terugval: +3,1 % in 2004, tegen +3,3 %
trokken, wat overeenstemt met een realisatiegraad van 98,0 %.
in 2003.
D
E
G E M E E N T E N
TABEL 6
Economische indeling van de gewone uitgaven en verdere opsplitsing van de overdrachten – Begrotingen 20041 Vlaanderen
Wallonië
Brussel
Rijk
in miljoenen EUR
jaarlijkse groeivoet
in miljoenen EUR
jaarlijkse groeivoet
in miljoenen EUR
jaarlijkse groeivoet
in miljoenen EUR
jaarlijkse groeivoet
Personeel
2 861,9
3,4
2 021,4
4,0
889,2
3,0
5 772,4
3,5
Werkingskosten
1 257,2
5,0
565,2
5,4
171,8
2,6
1 994,2
4,9
Overdrachten
1 839,3
3,8
1 064,5
7,3
497,7
3,9
3 401,6
4,9
Toelage voor OCMW's
616,5
-1,0
332,0
1,0
171,8
4,5
1 120,3
0,4
Toelage voor politiezones
666,3
0,7
354,9
3,2
229,9
0,9
1 251,1
1,4
Schuld
1 107,9
-1,0
621,7
4,0
144,9
3,5
1 874,5
0,9
Totale uitgaven
7 066,3
3,1
4 272,8
5,0
1 703,6
3,3
13 042,7
3,7
1
Extrapolatie op basis van 487 antwoorden op onze jaarlijkse enquête
Voor de Vlaamse gemeenten zou de evolutie van de over-
Wallonië en Vlaanderen niet op dezelfde manier evolueren: ze
dracht- en schulduitgaven aan deze lichte daling ten grond-
zouden 4,0 % stijgen in Wallonië en 1,0 % dalen in Vlaanderen.
slag liggen. In 2004 zouden deze uitgaven namelijk met respectievelijk 3,8 % en -1,0 % groeien (tegen +4,8 % en
De Brusselse gemeenten van hun kant zouden, net als de
+1,2 % in 2003). De stijging van de uitgaven voor overdrach-
Waalse gemeenten, de vier categorieën van hun gewone
ten, die in 2003 vooral het gevolg was van de forse verhoging
uitgaven sneller zien aangroeien dan in 2003. Ook de uitga-
van de toelage aan de politiezones (+8,6 %), zou in 2004 in
ven voor overdrachten zouden het sterkst stijgen. De verho-
de hand worden gewerkt door de forse klim van de rubriek
ging van de toelage aan de politiezone is ongeveer even
“Overige overdrachten” (+14,2 %). De stijging van deze
groot als die voor de Vlaamse gemeenten, terwijl de toelage
rubriek zou voornamelijk betrekking hebben op enkele grote
aan de OCMW’s sneller zou stijgen dan in de gemeenten
steden. De toelagen aan de politiezones en aan de OCMW’s,
van de twee andere gewesten. Ten slotte zouden de perso-
die bijna 70 % van de overdrachten vertegenwoordigen,
neels- en werkingsuitgaven minder fors toenemen dan in
zullen vermoedelijk op hetzelfde peil van 2003 blijven.
Vlaanderen en Wallonië.
In Wallonië zou de versnelde stijging van de gewone uitgaven tot uiting komen in de vier componenten ervan. De uit-
DE ONTVANGSTEN
gaven voor overdrachten zouden het sterkst stijgen (+7,3 % in 2004, tegen +3,3 % in 2003). Evenals in Vlaanderen
Voor het dienstjaar 2003 hebben de gemeenten op hun
zal de post “Overige overdrachten” gevoelig toenemen
begroting een bedrag van 12 527,3 miljoen EUR aan gewone
(+18,2 %). In het kader van het “Plan Tonus Axe 2” zullen
ontvangsten uitgetrokken, zijnde 1 209,7 EUR per inwoner.
een aantal gemeenten in 2004 subsidies ontvangen om de
Het niveau van de gewone ontvangsten ligt hoger voor het
tekorten van hun openbare ziekenhuizen te dekken. Deze
Brusselse Gewest (1 633,4 EUR per inwoner) dan in Vlaan-
steun, die ingeschreven is bij de ontvangsten uit subsidies,
deren en Wallonië (respectievelijk 1 145,8 en 1 198,6 EUR per
geeft aanleiding tot een uitgave voor een gelijkwaardig
inwoner). Deze verschillen hangen samen met de verschil-
bedrag dat voorkomt in de rubriek “Overige overdrachten”.
lende uitgavenniveaus in de drie gewesten (cf. supra).
Wat de toelagen aan de politiezones en aan de OCMW’s betreft, voorzien onze ramingen een stijging van respectie-
Ten opzichte van 2002 stijgen de financiële middelen van de
velijk 3,2 % en 1,0 %, d.i. sterker dan voor de Vlaamse
gemeenten nominaal met 4,2 % (tegen +5,5 % in 2002).
gemeenten. De stijging van de personeels- en werkingsuit-
Rekening houdend met de inflatie gaat het om een reële
gaven zou ook meer uitgesproken zijn in Wallonië dan in
hausse van 2,6 %. Net als in 2002 is de stijging van de ont-
Vlaanderen, vermits de Waalse gemeenten een stijging
vangsten groter dan de gemiddelde groei over de periode
van hun personeels- en werkingsuitgaven met respectieve-
1995-2003 (+3,8 %). De toename van de gewone ontvang-
lijk 4,0 % en 5,4 % verwachten (tegen 3,4 % en 5,0 %
sten is bovendien het grootst in Wallonië (+4,9 %, tegen
voor Vlaanderen). De schulduitgaven ten slotte, zouden in
+4,1 % in Vlaanderen en +3,0 % in Brussel).
21
D
E
G E M E E N T E N
Zoals voor de uitgaven biedt de analyse van de economi-
De schuldontvangsten omvatten de opbrengsten van het
sche en functionele indeling van de gewone ontvangsten
financieel vermogen, zoals de dividenden uit de participa-
een beter inzicht in de elementen die aan deze interregionale
ties van de gemeenten in diverse intercommunales en de
verschillen ten grondslag liggen.
terugbetalingen (interest + aflossingen) van leningen die de gemeente ten gunste van derden aanging. In de initiële
ECONOMISCHE INDELING VAN DE GEWONE ONTVANGSTEN: BEGROTINGEN 2003
begrotingen
2003
bedragen
de
schuldontvangsten
1 006,3 miljoen EUR, d.i. 97,2 EUR per inwoner. Het aandeel van deze post in de totale gewone ontvangsten
De economische indeling van de gewone ontvangsten
beloopt 8,0 % voor de gezamenlijke gemeenten, maar
omvat drie grote groepen: de ontvangsten uit prestaties, de
verschilt aanzienlijk van gewest tot gewest. In Vlaanderen
ontvangsten uit overdrachten en de schuldontvangsten. De
zijn 9,7 % van de gewone ontvangsten schuldontvang-
ontvangsten uit overdrachten kunnen op hun beurt worden
sten, terwijl dat cijfer voor Wallonië en Brussel respectie-
ingedeeld in ontvangsten uit belastingen, diverse fondsen
velijk 5,8 % en 6,6 % beloopt. Deze interregionale
en toelagen. Grafiek 4 beschrijft de wijze waarop de gewone
verschillen zijn vooral te verklaren door het groter gewicht
ontvangsten worden ingedeeld.
in Vlaanderen van de dividenden van de intercommunales uit de energiesector in de gewone ontvangsten.
De ontvangsten uit prestaties omvatten de weerkerende ont-
Zo voorzagen de Vlaamse gemeenten in hun begrotingen
vangsten uit gemeentegoederen (bijvoorbeeld huurgelden,
2003 een totaal bedrag van 452,9 miljoen EUR voor de
houtkap enz.) en diensten die door de gemeenten worden
opbrengsten van dividenden uit participaties in de intercom-
geleverd (bijvoorbeeld opzoekingen in de bevolkingsregisters,
munales voor energie, hetgeen 6,6 % van hun gewone ont-
aansluitingen op het rioolnet enz.). In de initiële begrotingen
vangsten vertegenwoordigt. De Waalse en Brusselse
2003 vertegenwoordigen ze 4,3 % van de gewone ontvang-
gemeenten van hun kant, schreven hiervoor in hun begro-
sten en bedragen 542,4 miljoen EUR. Ten opzichte van het
ting respectievelijk 154,2 miljoen en 73,3 miljoen EUR in, d.i.
in 2002 begrote bedrag vertonen ze een nominale groei van
3,9 % en 4,5 % van hun totale gewone ontvangsten. Boven-
1,0 %. De stijging van de ontvangsten uit prestaties verschilt
dien kan in een zelfde gewest het aandeel van de energie-
bovendien gevoelig tussen de gewesten: +4,8 % in Vlaan-
dividenden in de gewone ontvangsten gevoelig verschillen
deren, +2,5 % in Wallonië en -16,7 % in Brussel . Ze kan ook 3
sterk verschillen van gemeente tot gemeente. De ontvangsten uit prestaties, die zeer diverse en weinig belangrijke ontvangsten omvatten, worden immers gekenmerkt door een veeleer onregelmatige en weinig voorspelbare evolutie.
GRAFIEK 4
3
De gevoelige daling in 2003 is vooral toe te schrijven aan de oprichting door de Stad Brussel van de “Grondregie van de Stadseigendommen”. Daardoor verdwijnt een belangrijk gedeelte van de ontvangsten en de uitgaven van de functie “Privaat patrimonium” uit de begroting van de Stad. De ontvangsten van deze functie omvatten vooral ontvangsten uit prestaties (voornamelijk huurgelden).
Economische indeling van de gewone ontvangsten en gedetailleerd overzicht van de overdrachten – Begrotingen 20031
12 527 miljoen EUR 8,0 %
4,3 %
Prestaties
45,1 %
21,1 %
Belastingen Fondsen Toelagen Schuld 21,4 %
22
1
Extrapolatie op basis van 585 gemeentebegrotingen
D
E
G E M E E N T E N
van gemeente tot gemeente (tabel 7). In Vlaanderen bij-
gewone ontvangsten bewijst bovendien dat het gewicht van
voorbeeld, haalt 62,7 % van de gemeenten 5,0 % à 10,0 %
de ontvangsten uit fondsen de laatste twee decennia voort-
van hun gewone ontvangsten uit energiedividenden, terwijl
durend is verminderd, terwijl het aandeel van de ontvang-
voor 17,2 % van de gemeenten het percentage hoger ligt
sten uit belastingheffing is gestegen (grafiek 5).
dan 10,0 % van hun ontvangsten. In vergelijking met 2002 dalen de schuldontvangsten met
ONTVANGSTEN UIT FONDSEN
13,1 %. Hoewel deze daling geldt voor de drie gewesten, is ze het sterkst in Vlaanderen (-18,1 %, tegen -0,8 %
In de initiële begrotingen van 2003 hadden de 589 gemeen-
en -3,2 % voor respectievelijk de Waalse en Brusselse
ten in totaal een bedrag van 2 686,4 miljoen EUR aan ont-
gemeenten). Dit heeft te maken met de samenloop van twee
vangsten uit fondsen ingeschreven. Vergeleken met 2002 is
factoren. Enerzijds is de energiemarkt in Vlaanderen volledig
dat een nominale verhoging van 10,7 %.
geliberaliseerd sedert 1 juli 20034, wat leidde tot een vermindering van de gebudgetteerde dividenden (-12,9 % ten
De ontvangsten uit fondsen bestaan uit een geheel van niet
opzichte van 2002) vermits de intercommunales na de libe-
toegewezen algemene dotaties die in de begrotingen van de
ralisering de activiteit inzake de verkoop van energie moes-
hogere overheden zijn ingeschreven. Onder deze dotaties
ten stopzetten5. Anderzijds waren de schuldontvangsten
is het Gemeentefonds de belangrijkste. Aangezien de bereke-
van de Vlaamse gemeenten in 2002 opgedreven door het
ning en de verdeling van het Gemeentefonds en andere aan-
uitzonderlijk hoog peil van de dividenden van de intercom-
vullende algemene financieringstoelagen tot de bevoegdheid
munales die actief zijn in de informatie- en communicatie-
van de gewesten behoren, is het aangewezen om deze finan-
technologie als gevolg van de verkoop van hun Telenet-
cieringsbron per gewest te analyseren (tabel 8).
aandelen en de inbreng van hun netwerk in Telenet. In 2003 vertoont Vlaanderen de sterkste stijging van het De overdrachten ten slotte, vormen veruit de belangrijkste
Gemeentefonds. De Vlaamse Gemeenschap heeft immers in
categorie van gewone ontvangsten. In de initiële begrotingen
haar begroting 2003 een bedrag van 1 543,0 miljoen EUR
2003 vertegenwoordigen ze 87,6 % van de gewone ontvang-
ingeschreven, wat overeenkomt met een nominale stijging
sten en bedragen 10 978,7 miljoen EUR. Vergeleken met
van 26,5 % ten opzichte van 2002. Dat komt in de gemeente-
2002 stegen de overdrachten met 6,3 %. Bovendien is de
begrotingen tot uiting in een stijging van de ontvangsten uit
toename ervan het sterkst in Vlaanderen (+7,4 %, tegen
fondsen in 2003 ten belope van 19,0 %. Deze spectaculaire
+5,4 % en +4,5 % voor respectievelijk Wallonië en Brussel). De ontvangsten uit overdrachten bestaan uit drie rubrieken: de fiscale ontvangsten, de ontvangsten uit fondsen en de subsidies, die in 2003 respectievelijk 45,1 %, 21,4 % en 21,1 % van de totale gewone ontvangsten vertegenwoordigden. De historische evolutie van het gewicht van de fiscale ontvangsten en de ontvangsten uit fondsen in de totale
TABEL 7
In Wallonië en in Brussel is de liberalisering momenteel beperkt tot de industriële gebruikers.
5
De liberalisering van de energiemarkten heeft een weerslag op de structuur van de intercommunales. Deze laatste moeten immers het netbeheer en de distributie van elkaar scheiden. Het beheer van het distributienet blijft in handen van de gemeenten, die deze activiteit mogen blijven uitoefenen via de intercommunales. Anderzijds moeten de intercommunales afzien van de eigenlijke distributie omdat de netbeheerders los van de producenten en leveranciers moeten staan.
Aandeel van de dividenden uit de energie-intercommunales in de totale gewone ontvangsten – Begrotingen 2003
Aandeel van de energiedividenden in de totale gewone ontvangsten kleiner dan 2,5 % van 2,5 % tot 5,0 % van 5,0 % tot 7,5 % van 7,5 % tot 10,0 % van 10,0 % tot 12,5 % van 12,5 % tot 15,0 % groter dan 15,0 % Totaal
4
Aantal gemeenten (in %) Vlaanderen 4,9 15,3 38,0 24,7 11,4 4,2 1,6
Wallonië 38,2 42,7 13,7 3,8 0,8 0,8 0,0
Brussel 0,0 63,2 36,8 0,0 0,0 0,0 0,0
Rijk 19,5 29,0 27,2 14,6 6,3 2,5 0,8
100,0
100,0
100,0
100,0
23
D
E
G E M E E N T E N
Vergelijkende evolutie van de ontvangsten uit fondsen en de fiscale ontvangsten – Begrotingen 1985-2004 (in % van de gewone ontvangsten)
GRAFIEK 5 50
40
30
20
10
0 1985
1987
Fondsen
1989
1991
1993
1995
1997
Belastingen
1999
20011
20022
20033
20044
1
Extrapolatie op basis van 584 gemeentebegrotingen
2
Extrapolatie op basis van 587 gemeentebegrotingen
3
Extrapolatie op basis van 585 gemeentebegrotingen
4
Extrapolatie op basis van 487 antwoorden op onze jaarlijkse enquête
toename kan worden verklaard door de hervorming van het
zichtigheidsprincipe dat bij het opmaken van de begrotin-
Gemeentefonds in Vlaanderen. In het nieuwe Gemeentefonds
gen werd toegepast.
zitten de middelen van het vroegere Gemeentefonds, het
Voor 2004 geeft de begroting van het Waalse Gewest een
Sociaal Impulsfonds en het Investeringsfonds, vermeerderd
stijging van het Gemeentefonds met 1,5 % aan. Het “Plan
met 4,5 %. Het nieuwe Gemeentefonds is echter meer dan
Tonus Axe 1”, dat voorziet in een financiële tegemoetkoming
een gewone fusie van de bestaande fondsen. Vanaf 2003 zijn
voor alle Waalse gemeenten op basis van vijf vrij eenvoudige
evenwel nieuwe verdelingscriteria van toepassing en beschik-
criteria, wordt in 2004 met 10,0 miljoen EUR vermeerderd
ken de gemeenten over meer autonomie vermits ze zelf
(waardoor het bedrag van de tegemoetkoming op 46,5 mil-
mogen beslissen over de middelen die ze aanwenden in hun
joen EUR komt)7.
gewone begroting en die welke ze naar hun buitengewone begroting overhevelen om hun investeringen te financieren.
Het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest ten slotte, heeft voor
De ontvangsten uit fondsen omvatten sedert 2003 ook de
2003 een bedrag van 219,9 miljoen EUR uitgetrokken voor
middelen die afkomstig zijn van het Stedenfonds, dat door
het Gemeentefonds, zijnde een nominale stijging van 8,4 %
de Vlaamse Gemeenschap – in het kader van haar steden-
ten opzichte van het vorige jaar. Naast het Gemeentefonds
beleid – werd opgericht ten gunste van Antwerpen, Gent
en de belangrijke dotaties heeft het Brussels Gewest in zijn
en elf “centrumsteden”6. Voor 2003 bedraagt dit fonds
begroting 2003 een bijzondere dotatie (namelijk 25,7 miljoen
102,5 miljoen EUR.
EUR) ingeschreven voor de gemeenten die een Nederlands-
Volgens de begroting van de Vlaamse Gemeenschap zal het
talige schepen of OCMW-voorzitter aanstellen (in het kader
Gemeentefonds in 2004 een normale groei (+3,3 %) te zien
van de Lombardakkoorden – voor meer details zie de bijlage
geven, terwijl het Stedenfonds met 1,3 % vooruitgaat.
over de financiën van de gemeenschappen en de gewesten) alsook de dotatie van het Brussels Gewestelijk Herfinancie-
Het Waalse Gewest van zijn kant, heeft in zijn begroting
ringsfonds van de Gemeentelijke Thesaurieën (namelijk
2003 een bedrag van 867,5 miljoen EUR ingeschreven
10,1 miljoen EUR). Behalve de dotaties van de gewestelijke
voor het Gemeentefonds, wat neerkomt op een indexering van 1,3 % in vergelijking met 2002. Uit de gemeentebegro-
6
Namelijk Aalst, Brugge, Hasselt, Genk, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas en Turnhout.
7
Voor het “Plan Tonus Axe 2” cf. infra (paragraaf over de toelagen).
tingen 2003 blijkt dat het niveau van ontvangsten uit fondsen vergelijkbaar is met dat van 2002 krachtens het voor-
24
D
E
G E M E E N T E N
TABEL 8
Evolutie van de dotaties van het Gemeentefonds in de begrotingen van de gewesten en het Rijk (in duizenden EUR) Dotatie van het Gemeentefonds
Speciale dotatie voor de Stad Brussel
Vlaams Gewest
Waals Gewest
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
1 951 145 2 002 533 2 039 395 2 089 594 2 124 993 2 155 159 2 187 487 2 250 397 2 361 288 2 715 284 2 786 655
73 426 74 641 74 938 78 483 77 938 77 963 79 623 83 790 82 201 84 932 86 494
961 282 989 492 1 017 008 1 042 938 1 064 058 1 082 368 1 103 250 1 134 452 1 219 722 1 542 979 1 593 281
746 135 764 702 776 155 783 914 798 341 806 492 811 727 834 410 856 539 867 487 880 390
170 303 173 699 171 294 184 259 184 656 188 337 192 886 197 745 202 826 219 886 226 490
3,4 2,6 1,8 2,5 1,7 1,4 1,5 2,9 4,9 15,0 2,6
3,8 1,7 0,4 4,7 -0,7 0,0 2,1 5,2 -1,9 3,3 1,8
4,3 2,9 2,8 2,5 2,0 1,7 1,9 2,8 7,5 26,5 3,3
2,8 2,5 1,5 1,0 1,8 1,0 0,6 2,8 2,7 1,3 1,5
1,0 2,0 -1,4 7,6 0,2 2,0 2,4 2,5 2,6 8,4 3,0
1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 NOMINALE GROEI (in %) 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004
overheid ontvangt de Stad Brussel een dotatie van de fede-
stijging is bovendien sterker in Vlaanderen (+4,9 %) dan in
rale overheid voor haar specifieke functie van hoofdstad
Wallonië (+3,7 %) en in Brussel (+4,4 %).
van België en centrum van Europa. In 2003 beliep deze dotatie 84,9 miljoen EUR.
De gemeenten halen inkomsten uit verschillende soorten belastingen. Meestal worden ze in twee grote categorieën
Volledigheidshalve vermelden we ook het bestaan van een
ingedeeld, namelijk de aanvullende belastingen op belastingen
speciaal krediet van de federale overheid ter compensatie
die door andere overheden worden geheven en de belastin-
van de opcentiemen die niet werden geïnd wegens de vrij-
gen die rechtstreeks door de gemeenten worden geheven.
stelling die sommige op hun grondgebied gelegen onroe-
In tabel 9 vindt men de verdeling van de fiscale ontvangsten.
rende goederen genieten (“dode hand”). Dit krediet, dat in 2003 35,2 miljoen EUR en in 2004 36,9 miljoen EUR
Aanvullende belastingen op belastingen die door andere
bedroeg, wordt verdeeld onder de gemeenten waarop deze
overheden worden geheven
maatregel van toepassing is. De aanvullende belastingen op de belastingen die door de DE GEMEENTELIJKE FISCALITEIT
hogere overheden worden geheven, vertegenwoordigen in 2003 81,4 % van de fiscale ontvangsten. De opcentiemen
Zoals reeds werd vermeld, vormen de belastingen de voor-
op de onroerende voorheffing en de aanvullende belasting
naamste inkomstenbron voor de gemeenten vermits ze 45,1 %
op de personenbelasting zijn de twee voornaamste aan-
van de financiële middelen van de gemeenten vertegen-
vullende belastingen. In 2003 zijn ze samen goed voor
woordigt. Voor 2003 hebben de gemeenten voor deze catego-
79,4 % van de fiscale ontvangsten. De overige aanvullende
rie van ontvangsten een bedrag van 5 644,8 miljoen EUR
belastingen (zoals bv. de aanvullende belasting op de
uitgetrokken, wat overeenkomt met 545,1 EUR per inwoner.
belasting op autovoertuigen) daarentegen, zijn veel minder
Nadat de begrote belastingontvangsten in 2002 met 6,9 %
belangrijk en vertegenwoordigen 1,9 % van de totale
waren gestegen, nemen ze in 2003 met 4,5 % toe. De
belastingen.
25
D
TABEL 9
E
G E M E E N T E N
Voornaamste belastingontvangsten van de gemeenten – Begrotingen 20031 (in EUR/inw. en in % van de totale belastingontvangsten) Vlaanderen in EUR/inw.
Wallonië
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
Rijk in %
in %
233,1
42,5
188,5
39,3
438,1
58,5
238,2
43,7
Aanvullende belasting op de personenbelasting
210,0
38,3
175,5
36,5
168,5
22,5
194,8
35,7
Totaal aanvullende belastingen Eigen lokale belastingen Totaal belastingontvangsten 1
11,6
2,1
8,9
1,9
9,1
1,2
10,5
1,9
454,7
83,0
372,9
77,7
615,6
82,3
443,5
81,4
93,3
17,0
107,3
22,3
132,5
17,7
101,6
18,6
547,9
100,0
480,2
100,0
748,2
100,0
545,1
100,0
Extrapolatie op basis van 585 gemeentebegrotingen
Daar de opcentiemen op de onroerende voorheffing en de
omvang van hun fiscale ontvangsten te bepalen. Uit tabel 10
aanvullende belasting op de personenbelasting de belang-
blijkt dat een niet te verwaarlozen aantal gemeenten het
rijkste fiscale ontvangsten voor de gemeenten vormen,
niveau van de opcentiemen op de onroerende voorheffing
bepaalt de groeivoet van deze belastingen grotendeels de
en/of dat van de aanvullende belasting op de personen-
stijging van de totale ontvangsten uit belasting. Wat de
belasting hebben verhoogd. Zo hebben 109 gemeenten
opbrengst van de opcentiemen op de onroerende voor-
(d.i. 18,5 %) in 2003 een van de twee aanvullende belastingen
heffing betreft, hebben de gemeenten op hun begroting
verhoogd en de andere ongewijzigd gelaten of de twee aan-
voor 2003 een stijging van 4,0 % voorzien na de forse klim in
vullende belastingen opgetrokken. Dit aantal is kleiner dan in
2002 (+8,3 %). De stijging is bovendien ongeveer even groot
de loop van de twee voorgaande jaren (177 in 2002 en 185 in
in de drie gewesten: +3,9 % in Vlaanderen, +4,0 % in Wallo-
2001). Deze evolutie beantwoordt aan de evolutie die in het
nië en +4,3 % in Brussel. De ontvangsten uit de aanvullende
verleden werd vastgesteld en volgens dewelke de fiscale druk
belasting op de personenbelasting nemen sterker toe
sterker toeneemt tijdens de eerste twee jaar na de gemeente-
(+5,8 %). De verschillen tussen de gewesten inzake groei
raadsverkiezingen. In 2003 hebben evenwel meer gemeenten
zijn trouwens belangrijker: +8,0 % in Vlaanderen, +2,0 %
de belastingen verhoogd dan in 1997 (109 tegen 80), dus het
in Wallonië en +2,9 % in Brussel.
derde jaar na de gemeenteraadsverkiezingen.
Hoewel verschillende elementen8 het volume van de aanvul-
8
lende belastingen op de onroerende voorheffing en op de personenbelasting beïnvloeden, hebben de gemeenten met de aanslagvoeten een belangrijke sleutel in handen om de
De belangrijkste elementen zijn: de economische groei, de inflatie, de door de hogere overheden vastgelegde personenbelasting en onroerende voorheffing, het tempo waarin deze belastingen worden ingekohierd en geïnd, de wettelijke termijn van één maand om de door de hogere overheden geïnde belastingen aan de gemeenten door te storten.
Frequentietabel van de wijzigingen van de gemeentelijke aanslagvoeten voor de onroerende voorheffing en de aanvullende personenbelasting Type van aanvullende belastingen Onroerende voorheffing Personenbelasting Dienstjaar 1995 Dienstjaar 1996 Dienstjaar 1997 Dienstjaar 1998 Dienstjaar 1999 Dienstjaar 2000 Dienstjaar 2001 Dienstjaar 2002 Dienstjaar 2003 1
26
in EUR/inw.
Opcentiemen op de onroerende voorheffing Overige aanvullende belastingen
TABEL 10
Brussel
Aard van de wijziging1 -
0
+
0 -
0 0
0 +
+ -
+ 0
+ +
0 0 0 6 17 1 3 1 0
6 4 5 4 15 11 6 8 14
1 0 0 0 1 1 0 0 1
8 6 10 13 31 20 23 5 11
446 431 492 544 508 531 365 390 451
10 10 36 3 2 20 27 23 40
8 9 2 2 5 1 7 8 3
61 84 34 13 8 4 72 76 28
49 45 10 4 2 0 86 78 41
Dalende (-), gelijkblijvende (0) en stijgende (+) aanslagvoet
D
E
G E M E E N T E N
Opcentiemen op de onroerende voorheffing – Ontvangsten en gemiddelde aanslagvoeten Uitsplitsing per gewest – Begrotingen 2003
TABEL 11
Vlaanderen1
Wallonië
Brussel
Rijk
2 590,3
2 432,8
2 687,3
2 523,4
9,0
7,7
16,3
9,4
233,1
188,5
438,1
238,2
Aantal opcentiemen Waarde 100 opcentiemen
2
Ontvangsten uit de opcentiemen op de onroerende voorheffing (in EUR /inw.)3 1 2 3
Gemeentelijke aanslagvoeten verdubbeld om de gemeenten van de drie gewesten met elkaar te kunnen vergelijken Waarde 100 opcentiemen = Ontvangsten uit de opcentiemen op de onroerende voorheffing/Aantal opcentiemen x 100 Extrapolatie op basis van 585 gemeentebegrotingen
Vooral de Vlaamse gemeenten hebben hun aanslagvoet
Het tempo van de inkohiering en de inning van de aanvul-
opgetrokken: 21,4 % van deze gemeenten heeft in 2003 een
lende belastingen door de hogere overheden kan de evolutie
van beide belastingen verhoogd en de andere ongewijzigd
van de fiscale ontvangsten van de gemeenten sterk beïnvloe-
gelaten of de twee belastingen opgetrokken (tegen 15,6 %
den. Een vertraging op dit vlak kan resulteren in verschillen
van de Waalse gemeenten en 10,5 % van de Brusselse
tussen de door de gemeenten begrote bedragen en de wer-
gemeenten). De gemiddelde aanslagvoeten stijgen trouwens
kelijk geïnde bedragen.
sterker in het Vlaamse Gewest. Zo gingen de opcentiemen er
Elk jaar wordt het verschil tussen de inkohieringen en de
van 2 525 in 2002 naar 2 590 in 2003 (+65), terwijl in Wallo-
reeds aan de gemeenten gestorte bedragen berekend op
nië en Brussel de toename beperkt is (respectievelijk +14 en
31 oktober. De tabellen 13 et 14 bevatten respectievelijk de
+37). De aanvullende belasting op de personenbelasting
nog te innen bedragen voor de gemeentelijke opcentiemen
stijgt in Vlaanderen met 0,13 procentpunten (van 7,01 naar
op de onroerende voorheffing en de aanvullende belasting
7,14), terwijl in Wallonië de toename 0,08 procentpunten
op de personenbelasting.
bedraagt en de toestand in Brussel stabiel blijft.
Toch worden na 31 oktober nog belangrijke bedragen aan de
Het gemiddelde rendement van de opcentiemen op de
gemeenten doorgestort. Bovendien worden heel wat belas-
onroerende voorheffing en dat van de aanvullende belasting
tingen in het begin van het volgende jaar nog ingekohierd.
op de personenbelasting ten slotte, verschillen naar gelang
Daardoor geven de cijfers van de tabellen 13 et 14 soms een
van het gewest. Uit tabel 11 blijkt dat het gemiddelde
te optimistisch beeld van de belastingen die de gemeenten
rendement van de opcentiemen op de onroerende voor-
nog moeten innen.
heffing hoger ligt in Brussel, aangezien 100 centiemen er 16,3 EUR per inwoner opleveren (tegen 9,0 en 7,7 EUR
Belastingen die rechtstreeks door de gemeenten worden
per inwoner voor respectievelijk Vlaanderen en Wallonië).
geheven
Uit tabel 12 blijkt dat het gemiddeld rendement van de aanvullende belasting op de personenbelasting groter is in de
Deze categorie omvat de belastingen die rechtstreeks door
Vlaamse gemeenten, die met een lagere aanslagvoet meer
de gemeenten worden ingevoerd en geheven in het kader
per inwoner ontvangen dan hun Waalse tegenhangers.
van hun fiscale autonomie.
TABEL 12
Aanvullende belasting op de personenbelasting (APB) – Ontvangsten en gemiddelde aanslagvoeten Uitsplitsing per gewest – Begrotingen 2003
Gemiddelde aanslagvoeten Waarde 1%1 Ontvangsten uit aanvullende belasting op de personenbelasting (in EUR/inw.)2 1 2
Vlaanderen
Wallonië
Brussel
Rijk
7,14
7,41
6,72
7,25
29,42
23,67
25,07
26,88
210,03
175,49
168,49
194,82
Waarde 1 % = Ontvangsten uit aanvullende belasting op de personenbelasting/Aanslagvoet Extrapolatie op basis van 585 gemeentebegrotingen
27
D
TABEL 13
E
G E M E E N T E N
Nog te innen gemeentelijke opcentiemen op de onroerende voorheffing1 (in duizenden EUR) Vlaanderen2
Wallonië
Brussel
Rijk
59 445 84 309 62 370 64 551 88 473 34 917 22 137 23 717 21 520
52 727 58 429 58 181 62 395 42 191 269 011 262 371 148 217 120 079
84 656 85 003 68 567 78 161 81 507 217 462 216 882 136 710 115 671
196 827 227 740 189 118 205 107 212 172 521 391 501 389 308 645 257 270
1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 1 2
TABEL 14
Verschil tussen de op 31 oktober vastgestelde rechten en de effectieve ontvangsten van het betrokken jaar Met ingang van het aanslagjaar 1999 wordt de onroerende voorheffing voor de Vlaamse gemeenten door de diensten van de Vlaamse Gemeenschap geïnd en doorgestort
Nog te innen aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting1 (in duizenden EUR)
1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 1
Vlaanderen
Wallonië
Brussel
Rijk
512 569 430 492 391 473 346 010 318 518 221 278 112 271 100 027 141 624
201 860 166 014 153 694 140 333 124 566 109 239 85 077 91 097 113 082
162 643 131 334 118 245 101 736 87 407 55 992 29 425 38 890 42 670
877 072 727 840 663 413 588 078 530 492 386 509 226 773 230 014 297 376
Verschil tussen de op 31 oktober vastgestelde rechten en de effectieve ontvangsten voor het betrokken jaar
Deze ontvangsten, die eigen zijn aan elke gemeente, kun-
18,6 % van hun fiscale ontvangsten en bedragen ze
nen de vorm hebben van een belasting, indien ze dienen
101,6 EUR per inwoner. Uit de gewestelijke uitsplitsing blijkt
tot dekking van het geheel van de gemeentelijke uitgaven,
dat de Waalse gemeenten verhoudingsgewijs meer inkom-
of van een retributie, als ze geheven wordt als tegenpres-
sten halen uit deze categorie van belastingen (22,3 %
tatie voor een geleverde dienst. Bovendien kunnen de
van de totale fiscale ontvangsten, tegen 17,0 % voor Vlaan-
gemeenten deze belastingen via inkohiering of contant
deren en 17,7 % voor Brussel).
invorderen. TOELAGEN Een intrinsiek kenmerk voor deze categorie van belastingen is de verscheidenheid ervan. Ze worden meestal ingedeeld
De gemeenten ontvangen van de hogere overheid toelagen
in zeven categorieën:
die meestal dienen voor de financiering van specifieke uit-
- opbrengsten uit administratieve prestaties;
gaven, zoals de lonen van het onderwijzend personeel of
- verhaalbelastingen;
de tewerkstellingsprogramma’s. De voornaamste toelagen
- belasting op de openbare hygiëne;
worden verleend door de gemeenschappen om de perso-
- belasting op ondernemingen;
neelsuitgaven en de werkingskosten voor het gemeentelijk
- belasting op vertoningen en vermakelijkheden;
onderwijs te financieren.
- belastingen op het gebruik van het openbaar domein; - diverse belastingen.
In 2003 hebben de gemeenten op hun begroting een bedrag van 2 647,5 miljoen EUR aan toelagen uitgetrokken.
28
Volgens de initiële begrotingen 2003 vertegenwoordigen
Ten opzichte van 2002 zijn ze nominaal met 6,1 % geste-
de rechtstreeks door de gemeenten geheven belastingen
gen. De toename is zeer uitgesproken in Wallonië (+12,6 %,
D
E
G E M E E N T E N
tegen +0,6 % in Vlaanderen en 3,8 % in Brussel). Ze houdt
algemeen karakter die de gemeente kan aanwenden om haar
verband met de aanvullende steun die door het Waalse
uitgaven te financieren. Ze omvatten voornamelijk ontvangsten
Gewest aan bepaalde gemeenten wordt toegekend in het
uit belastingen en uit fondsen. Vanuit boekhoudkundig oog-
kader van het “Plan Tonus Axe 2”. Dit plan is in feite bedoeld
punt illustreert het overwicht van deze post het eenheidsprin-
om het onvermijdelijke deel weg te werken van de tekorten
cipe van de begroting, dat de specialisatie van de ontvangsten
voor het eigen dienstjaar veroorzaakt door beslissingen die
uitsluit. Behoudens bepaalde specifieke middelen moeten alle
tijdens vorige bestuursperiodes op lokaal vlak werden geno-
ontvangsten dus dienen om alle uitgaven te dekken.
men of door beslissingen op andere gezagsniveaus. Het Waalse Gewest heeft deze steun gekoppeld aan de goed-
In vergelijking met 2002 stijgen de “Niet-toewijsbare ont-
keuring van een beheersplan door de begunstigde gemeen-
vangsten” in 2003 met 7,1 %. In Vlaanderen is de groei het
ten. Deze uitzonderlijke steun wordt verleend door het
sterkst (+8,4 %, tegen +5,8 % in Wallonië en +4,5 % in
Centre Régional d’Aide aux Communes (CRAC) in de vorm
Brussel) doordat de ontvangsten uit fondsen en uit belastin-
van leningen waarvan minimum 25,0 % van de lasten door
gen sterker stijgen (cf. supra).
de gemeente worden gedragen. In november 2003 heeft de
Uit de uitsplitsing per gewest ten slotte, blijkt dat deze ont-
Waalse Regering het “Plan Tonus Axe 2” uitgebreid om de
vangsten belangrijker zijn in Vlaanderen (71,2 %) dan in Wal-
problemen in verband met de dekking van de ziekenhuis-
lonië (66,6 %) en Brussel (66,3 %).
tekorten en de ontoereikende financiering van lokale penDe tweede belangrijkste functionele groep is die van de
sioenkassen op te lossen9.
onderwijsontvangsten, die 12,7 % van de gewone ontvang-
FUNCTIONELE INDELING VAN DE GEWONE ONTVANGSTEN: BEGROTINGEN 2003
sten vertegenwoordigen. Om hun verplichting inzake de organisatie van een gemeentelijk net voor basisonderwijs na te komen, ontvangen de gemeenten van de gemeenschap-
Zoals bij de analyse van de uitgaven werden de 28 functies
pen belangrijke toelagen om de personeels- en werkings-
waarop de ontvangsten betrekking hebben, in negen cate-
kosten te financieren.
gorieën ondergebracht. Grafiek 6 bevat de verdeling van de
Op gewestelijk vlak is deze categorie van ontvangsten ver-
in 2003 begrote ontvangsten van de gemeenten over deze
houdingsgewijs belangrijker voor Brussel (18,3 %) dan voor
verschillende categorieën.
Wallonië (16,0 %) en vooral voor Vlaanderen (9,4 %).
De “Niet-toewijsbare ontvangsten” vormen veruit de belangrijkste functionele groep van ontvangsten, met 69,1 % van de totale gewone ontvangsten. Het betreft ontvangsten met een
GRAFIEK 6
9
Deze twee luiken werden tijdelijk opzij geschoven bij de lancering van het “Plan Tonus Axe 2” in afwachting van financiële diagnoses voor deze twee problemen.
Functionele indeling van de gemeenteontvangsten – Begrotingen 20031
2,5 %
12 527 miljoen EUR
1,2 %
Onderwijs
1,3 %
Cultuur – Erediensten
6,9 %
Algemeen bestuur
12,7 %
Veiligheid Verkeer 2,9 %
Economie 1,9 % 69,1 %
1,6 %
1
Sociale Hulp – Gezondheidszorg Openbare reinheid – Stedenbouw Niet-toewijsbare ontvangsten
Extrapolatie op basis van 585 gemeentebegrotingen
29
D
E
G E M E E N T E N
VOORUITZICHTEN VOOR HET BEGROTINGSJAAR 2004
Met een aandeel van 6,9 % komen de ontvangsten voor “Economie” vooral van de participaties van de gemeenten in diverse intercommunales, waaronder die voor energiedistributie. In 2003 ziet deze ontvangstencategorie haar aandeel
De cijfers in verband met de ontvangsten voor het begrotings-
verminderen (van 7,7 % naar 6,9 %), vooral in Vlaanderen,
jaar 2004 zijn ontleend aan de jaarlijkse enquête die Dexia
wegens de volledige openstelling van de energiemarkt
Bank bij de gemeenten houdt. Deze enquête heeft betrekking
sedert 1 juli 2003 (cf. supra).
op de initiële begrotingen 2004, die door de gemeenteraden zijn goedgekeurd maar waarvoor de toezichthoudende over-
Ten slotte eisen de overige functionele groepen de reste-
heid nog niet noodzakelijk haar fiat heeft gegeven.
rende 11,3 % aan gewone ontvangsten op, met dien verstande dat het gewicht van deze groepen nooit hoger ligt
Volgens onze ramingen zouden de door de gemeenten
dan 2,9 % van de gewone ontvangsten.
begrote gewone ontvangsten in 2004 een nominale groei van 3,2 % laten zien, d.i. iets minder dan in 2003 (+4,2 %).
VERGELIJKING BEGROTINGEN – BEGROTINGSREKENINGEN 2002
Ze zouden aldus een volume van 12 925,1 miljoen EUR
Net als voor de uitgaven blijkt uit de vergelijking tussen
In Vlaanderen zou de stijging van de gewone ontvangsten
de begrotingen en de begrotingsrekeningen voor het
sterk worden afgeremd. Na een nominale groei van 7,0 %
dienstjaar 2002 dat er verschillen bestaan tussen de ont-
en 4,1 % in 2002 en 2003, zouden de gewone ontvangsten
vangsten die in de begrotingen zijn ingeschreven en de
met 1,5 % groeien, d.i. even sterk als de inflatie.
werkelijke ontvangsten van de gemeenten. De in de
De schuldontvangsten laten in de begrotingen 2004 de
begrotingen ingeschreven ontvangsten worden meestal
spectaculairste verschuiving zien. Ze zouden in 2004 met
lichtjes onderschat.
248,8 miljoen EUR teruglopen door het verlies van dividen-
bereiken (tabel 15).
den na de totale openstelling van de energiemarkt in Vlaan-
TABEL 15
Uit de 545 begrotingsrekeningen waarover wij voor 2002
deren sinds 1 juli 2003, wat neerkomt op een daling van
beschikken, blijkt dat de gewone ontvangsten 11 478,8 mil-
37,4 % ten opzichte van 2003. In het kader van het akkoord
joen EUR beliepen (zie tabel I van de statistische bijlage),
van het overlegcomité Staat-Gewesten van 22 september
tegen een bedrag van 11 367,1 miljoen EUR dat in de initiële
2003 heeft de federale regering zich ertoe verbonden een
begrotingen 2002 was ingeschreven. Dit komt overeen met
systeem in te voeren om het verlies aan dividenden voor de
een realisatiegraad van 101,0 %.
gemeenten te compenseren. Voor Vlaanderen werd de
Economische indeling van de gewone ontvangsten en verdere opsplitsing van de overdrachten – Begrotingen 20041 Vlaanderen
Prestaties Overdrachten Belastingen
Wallonië
Brussel
Rijk
in miljoenen EUR
jaarlijkse groeivoet
in miljoenen EUR
jaarlijkse groeivoet
in miljoenen EUR
jaarlijkse groeivoet
in miljoenen EUR
jaarlijkse groeivoet
316,2 6 238,0 3 432,6
6,1 5,6 4,5
201,5 3 841,0 1 699,1
10,7 6,1 5,1
64,5 1 507,4 768,3
3,3 3,9 3,5
582,1 11 586,5 5 899,9
7,3 5,5 4,5
1 436,6
2,8
663,8
4,5
445,0
2,4
2 545,5
3,2
Aanvullende belasting op de personenbelasting Aanvullende belasting 1 354,5
7,6
638,7
8,0
177,2
6,0
2 170,3
7,6
Fondsen Toelagen Schuld
op de onroerende voorheffing
1 602,0 1 203,5 415,6
4,6 10,4 -37,4
856,9 1 285,1 232,9
2,4 10,2 -0,8
322,5 416,7 107,9
1,6 6,5 0,9
2 781,3 2 905,3 756,5
3,5 9,7 -24,8
Totale ontvangsten
6 969,8
1,5
4 275,4
5,9
1 679,8
3,7
12 925,1
3,2
1
30
Extrapolatie op basis van 487 antwoorden op onze jaarlijkse enquête
D
E
G E M E E N T E N
opbrengst van deze federale bijdrage op 172 miljoen EUR
gen hebben meegedeeld, het aantal opcentiemen op de
geraamd. De sleutel voor de verdeling van deze bijdrage
onroerende voorheffing en de aanvullende belasting op de
tussen de Vlaamse gemeenten ligt nog niet vast. De
personenbelasting optrekken of een van beide aanslagvoe-
omzendbrief van 5 december 2003, die aanvullende instruc-
ten verhogen en de andere ongewijzigd laten.
ties geeft voor het opstellen van de begrotingen 2004,
In tegenstelling tot Vlaanderen zouden de schuldont-
bepaalt dat de gemeenten in hun begroting 2004, bij wijze
vangsten relatief stabiel blijven (-0,8 %). De liberalisering
van specifieke toelagen van de hogere overheid, voor deze
van de energiemarkt is in Wallonië niet zo ver gevorderd als
bijdrage een bedrag mogen inschrijven dat gelijk is aan
in Vlaanderen.
tweederde van het verlies aan elektriciteitsdividenden. Uit de cijfers van onze enquête blijkt dat niet alle Vlaamse gemeen-
In Brussel trekken de gemeenten in hun begroting voor 2004
ten voor deze compensatie een bedrag op hun initiële
3,7 % meer gewone ontvangsten uit in vergelijking met het
begroting hebben uitgetrokken. De aangroei van de in de
voorgaande jaar. De begrotingen van de Brusselse gemeen-
begroting opgenomen toelagen is in 2004 niettemin sterk
ten vertonen geen belangrijke verschuivingen aan de ont-
versneld (+10,4 %).
vangstenzijde.
De fiscale ontvangsten zouden in 2004 met 4,5 %
De ontvangsten uit overdrachten zullen wellicht minder sterk
stijgen. De opbrengst van de aanvullende belasting op
stijgen dan in de twee andere gewesten (+3,9 %, tegen
de personenbelasting zou het sterkst klimmen (+7,6 %,
+5,6 % in Vlaanderen en +6,1 % in Wallonië). Evenals in
tegen +2,8 % voor de opbrengst van de opcentiemen op de
de twee andere gewesten zullen de ontvangsten uit de aan-
onroerende voorheffing). Wat de aanslagvoeten betreft, zou
vullende belasting op de personenbelasting wellicht het
12,7 % van de 275 gemeenten die aan de enquête hebben
sterkst toenemen (+6,0 %). De ontvangsten uit de opcen-
deelgenomen, het aantal opcentiemen op de onroerende
tiemen zouden met 2,4 % toenemen. Geen enkele Brus-
voorheffing en de aanvullende belasting op de personen-
selse gemeente die aan de enquête heeft deelgenomen,
belasting optrekken of een van beide aanslagvoeten verho-
zou een van zijn twee aanslagvoeten voor aanvullende
gen en de andere ongewijzigd laten.
belastingen verhogen en de andere ongewijzigd laten of beide aanslagvoeten optrekken.
De Waalse gemeenten verwachten voor 2004 een stijging
De ontvangsten uit fondsen en de toelagen zouden respec-
van hun ontvangsten met 5,9 %.
tievelijk met 1,6 % en 6,5 % toenemen.
De ontvangsten uit prestaties, die 4,5 % van de gewone
De schuldontvangsten zullen, zoals in Wallonië, vermoedelijk
ontvangsten vertegenwoordigen, zullen vermoedelijk met
ongeveer gelijk blijven ten opzichte van 2003 (+0,9 %).
10,7 % toenemen. Deze forse toename houdt verband met
Evenals in Wallonië is de liberalisering van de energiemark-
de boeking onder deze rubriek van de retributie op de
ten beperkt tot de industriële cliënten.
bezetting van het openbaar domein die de netbeheerder
De ontvangsten uit prestaties ten slotte, zouden minder
aan de gemeente verschuldigd is om het verlies van dividen-
sterk stijgen dan in Vlaanderen en Wallonië.
den te compenseren10. De ontvangsten uit overdrachten zullen in 2004 wellicht een volume van 3 841,0 miljoen EUR bereiken, wat neerkomt op
FINANCIËLE TOESTAND
een stijging van 6,1 % ten opzichte van 2003. Met een stijging van 10,2 % vertonen de toelagen de sterkste toename.
De financiële toestand van de gemeenten kan vanuit twee
Sommige gemeenten die aanspraak maken op de luiken
complementaire invalshoeken worden bekeken. De gemeen-
“ziekenhuizen” en/of “pensioenen” in het kader van het
ten zijn immers verplicht om een dubbele boekhouding te
“Plan Tonus Axe 2” (cf. supra) hebben deze bedragen
hebben, namelijk een begrotingsboekhouding en een alge-
immers in hun initiële begroting ingeschreven11. De ontvang-
mene boekhouding.
sten uit belastingen zullen vermoedelijk 5,1 % stijgen, met – zoals in Vlaanderen – een meer uitgesproken toename van
10
2004 is het eerste jaar waarin deze retributie, die in 2003 werd ingevoerd, in de initiële begrotingen is opgenomen.
11
Alle gemeenten die in aanmerking komen voor een van deze twee luiken hebben het niet in hun initiële begroting opgenomen vermits eind 2003 over deze steun werd beslist.
de opbrengst van de aanvullende belasting op de personenbelasting. Bovendien zouden 15,9 % van de Waalse gemeenten die ons het niveau van hun aanvullende belastin-
31
D
E
G E M E E N T E N
In de begrotingsboekhouding wordt de financiële gezondheid
berekend. Zoals wij in onderstaand kaderartikel toelichten, is
van een gemeente doorgaans beoordeeld door het berekenen
onze analyse beperkt tot de saldi van de gewone dienst.
van de begrotingssaldi, d.w.z. het verschil tussen de ontvangsten en de uitgaven. Aangezien de gemeenteboekhouding het
De algemene boekhouding vult de begrotingsboekhouding
begrotingsjaar opsplitst in een gewone dienst en een buiten-
aan via analyse-elementen waarmee de impact van het
gewone dienst, worden de saldi dus in elk van beide gevallen
gemeentebeleid op het vermogen kan worden beoordeeld.
DE GEMEENTELIJKE ACTIVA
gen eeuwigdurend worden uitgesteld. De eigendomsoverdracht van de toelagen komt in de praktijk neer op
DEFINITIE EN KENMERKEN
een vermindering van de toelagen, waardoor de vorderingen op lange termijn worden omgezet in lasten van
De activa komen in de balans voor in stijgende volgorde
het dienstjaar overeenkomstig het tempo van de
van liquiditeit (de liquiditeit is de mogelijkheid om het
afschrijvingen die worden toegepast op de gesubsi-
tegoed of het recht om te zetten in geld). De activa zijn
dieerde vaste activa.
"vast" of "vlottend" naar gelang van de periode dat ze in
De toegekende kredieten en leningen vormen vorderingen
het bezit zijn van de gemeente. De "vaste activa" blijven
op lange termijn ten aanzien van de begunstigden van de
gedurende een lange periode in het bezit van de
leningen. Deze vorderingen worden verminderd naar
gemeente en omvatten met name de immateriële vaste
gelang van de terugbetalingstranches die in de lening-
activa, de materiële vaste activa, de financiële vaste
contracten zijn overeengekomen.
activa, de door de gemeente toegekende investerings-
De deelnemingen zijn beleggingen op meer dan één jaar
toelagen en de door de gemeente toegekende lange-
die door de gemeente worden gedaan in de vorm van
termijnkredieten.
effecten (aandelen, obligaties, kasbons enz.).
De tegoeden op korte termijn of "vlottende activa" omvat-
De geldelijke borgstellingen op meer dan één jaar die door
ten met name de voorraden, de vorderingen op minder
de gemeente worden gestort, worden eveneens onder-
dan één jaar, de verrichtingen voor derden, de beleggin-
gebracht in de rubriek deelnemingen.
gen op minder dan één jaar, de beschikbare waarden en
De rubriek vorderingen op maximum één jaar omvat
de overlopende rekeningen van het actief.
met name de debiteuren, de overige vorderingen en de
LIJST VAN DE ACTIVA
De debiteuren bestaan uit de belastingplichtigen, alsook
terugvorderingen van de terugbetalingen. de daaraan verbonden dubieuze vorderingen.
32
De immateriële vaste activa bestaan vooral uit plannen van
De overige vorderingen omvatten de te innen belastingen
aanleg en studies aangevraagd door de gemeente. Het
en aanvullende belastingen, de te ontvangen toelagen, de
betreft gedematerialiseerde goederen met een gebruiks-
te ontvangen leningen, de te ontvangen rente … alsook de
duur van meer dan één jaar.
daarmee verband houdende dubieuze vorderingen.
De materiële vaste activa daarentegen, zijn "tastbare" goede-
De terugvorderingen van de terugbetalingen van leningen
ren die op lange termijn in het bezit blijven van de gemeente
stemmen overeen met de aflossingen van geleende kapi-
(terreinen, gebouwen, wegen, kunstwerken, waterlopen en
talen waarvan de reële last gedragen wordt door derden.
-oppervlakken, meubilair en rollend materieel, vaste activa in
De financiële rekeningen bestaan met name uit de thesau-
aanbouw, goederen in erfpacht en leasinggoederen).
riebeleggingen en de lopende betalingen. Eveneens in
De toegekende investeringstoelagen zijn voor de begun-
deze rubriek vindt men de kredietopeningen die door de
stigden slechts definitief verworven naarmate de volledig
financiële instellingen worden toegestaan. Een krediet-
of gedeeltelijk via deze toelagen verworven vaste activa
opening wordt omgezet in een langetermijnschuld ten
worden gebruikt (of afgeschreven). In de algemene
belope van het daadwerkelijk opgenomen bedrag, hetzij
boekhouding zijn ze opgenomen als vorderingen op
bij de opneming van de laatste kapitaalschijf die beschik-
lange termijn. De toegekende toelagen kunnen dus wor-
baar werd gesteld aan de gemeente, hetzij zodra de
den gelijkgesteld met leningen waarvan de terugbetalin-
contractuele opnemingsperiode beëindigd is.
D
E
G E M E E N T E N
In dit gedeelte maken wij eerst een korte analyse van de
De balans is dus een momentopname van de vermogens-
informatie die we halen uit de balansen van de gemeenten
toestand van de gemeente op een welbepaalde datum.
en bespreken wij daarna grondig de saldi van de gewone
Ze behelst twee begrippen: het actief en het passief.
dienst.
Het actief omvat alle tegoeden en rechten van de gemeente, terwijl het passief betrekking heeft op de middelen die aan
DE BALANSEN EIND 2002
de gemeente ter beschikking zijn gesteld (eigen middelen en schulden). De gemeentelijke activa en passiva worden
De balans is een document uit de algemene boekhouding
in bijgaande kaderartikels verder toegelicht.
van de gemeenten, die in 1995 werd ingevoerd om deze
De analyse heeft betrekking op de balansen eind 2002.
laatste een instrument voor de synthese van hun vermogens-
Ze wordt uitgevoerd op basis van de balansen die
toestand te bezorgen.
541 gemeenten ons ter beschikking hebben gesteld.
DE GEMEENTELIJKE PASSIVA
De goedgekeurde mali of boni worden overgeboekt naar de gekapitaliseerde resultaten. Krachtens een ministerieel
DEFINITIE EN KENMERKEN
besluit zouden de gekapitaliseerde resultaten kunnen worden opgenomen in de rekening beginkapitaal.
De passiva worden in de balans ondergebracht in
De reserves worden aangelegd bij het afsluiten van de
stijgende volgorde van opeisbaarheid. Ze bestaan uit de
rekening via inhoudingen op de boni van het dienstjaar
eigen middelen en de schulden.
volgens een beslissing van de gemeenteraad.
De eigen middelen omvatten het beginkapitaal, de reser-
De ontvangen investeringstoelage is voor de gemeente
ves, de resultaten van de voorgaande dienstjaren,
slechts definitief verworven naarmate de volledig
de gekapitaliseerde resultaten, de ontvangen investerings-
of gedeeltelijk via deze toelage verkregen vaste
toelagen of nog de voorzieningen voor risico's en lasten.
activa gebruikt worden (d.w.z. afgeschreven). De
De schulden omvatten de lange- en kortetermijnschuld,
algemene boekhouding registreert een boeking in
de verrichtingen voor derden of de overlopende rekenin-
het eigen vermogen. De eigendomsoverdracht van de
gen van het passief.
toelage komt in de praktijk neer op een vermindering
Het begrip permanent kapitaal heeft betrekking op alle
van de toelage, waardoor deze laatste wordt omgezet
middelen op lange termijn van de gemeente (eigen midde-
in een opbrengst van het dienstjaar in het tempo
len + langlopende schulden).
van de afschrijvingen die worden toegepast op de gesubsidieerde vaste activa.
LIJST VAN DE PASSIVA
Het aanleggen van voorzieningen voor risico's en kosten heeft tot doel om het aandeel van de lasten die betrekking
Op de rekening beginkapitaal werd enkel een bedrag
hebben op een bepaald dienstjaar te boeken bij dit dienst-
geboekt naar aanleiding van het eerste jaar waarin de
jaar, terwijl de facturering van de kosten slechts tijdens een
nieuwe boekhouding is toegepast, toen de beginbalans
later dienstjaar plaatsheeft.
werd opgemaakt. Ze werd verkregen door bij de aanvan-
De schulden op meer dan één jaar omvatten de leningen
kelijke inventaris de passiva in mindering te brengen van
die door de gemeente voor haar rekening of voor rekening
de activa. Een ministerieel besluit kan echter het bedrag
van derden werden aangegaan, de erfpachten, de leasing,
van het beginkapitaal wijzigen.
de overheidsleningen en de ontvangen geldelijke borgstel-
De rubriek resultaten omvat de eindresultaten die verkre-
lingen (op meer dan één jaar).
gen werden in de loop van het jaar (resultaat van het
Zijn opgenomen in de rubriek schulden op ten hoogste
lopend dienstjaar), het voorgaande jaar (resultaat van het
één jaar de schulden die in de loop van het jaar vervallen,
voorgaande dienstjaar) en van de jaren daarvoor (resulta-
de schulden ten aanzien van de leveranciers, alsook de
ten van de vorige dienstjaren).
belasting- en loonschulden.
33
D
E
G E M E E N T E N
BALANSSTRUCTUUR
De structuur van de gemeentebalansen is op de “lange termijn” afgestemd (grafiek 7). De vaste activa vertegenwoordi-
Op basis van onze steekproef bedroeg het balanstotaal van
gen gemiddeld 87,2 % van de totale activa, terwijl de vlot-
de gemeenten eind 2002 44 677,8 miljoen EUR, zijnde
tende activa goed zijn voor de overige 12,8 %. De passief-
4 641,5 EUR per inwoner. Gezien het heterogeen karakter
zijde wordt gekenmerkt door het overwicht van het eigen
van de gemeentelijke sector is dit bedrag slechts louter
vermogen (68,5 % van het balanstotaal), terwijl de overige
indicatief.
31,5 % schulden zijn. Deze verhouding is tekenend voor de financiële onafhankelijkheid van de gemeentebesturen. Er zij
Uit tabel 16 blijkt immers dat er tussen de gemeenten
ook op gewezen dat het beginkapitaal (37,2 %) voornamelijk
belangrijke verschillen bestaan wat hun vermogen betreft.
de rekenkundige tegenwaarde van de geïnventariseerde
Zoals voor de gewone uitgaven, vertonen de kleinste
nettoactiva is. Het mag dus niet worden beschouwd als
gemeenten (minder dan 5 000 inwoners) en de grootste
ingezameld kapitaal, zoals dat vaak het geval is voor de
gemeenten (meer dan 100 000 inwoners) een atypisch
ondernemingen, maar veeleer als het vermogen dat de
vermogensniveau.
gemeente in de loop der jaren heeft opgebouwd. Voor meer
De kleinste gemeenten worden namelijk gekenmerkt door
informatie over de gezamenlijke balans van de gemeenten
een vermogensniveau dat 1,5 maal groter is dan het gemid-
uit onze steekproef verwijzen we de lezer naar tabel XI van
delde van het land. Voor de gemeenten waarvan de bevol-
de statistische bijlage.
king tussen 5 000 en 100 000 inwoners ligt, schommelt het gemiddeld vermogen per inwoner tussen 3 996,1 en
FINANCIËLE RATIO’S
4 466,5 EUR. In de gemeenten met meer dan 100 000 inwoners, ten slotte, is het gemiddeld vermogen per inwoner
Tabel 17 bevat een aantal ratio’s die berekend worden op
vrij hoog (6 510,6 EUR).
basis van de balansgegevens. Er wordt een onderscheid
Deze vaststelling kan gedeeltelijk in verband worden
gemaakt tussen de ratio’s die de liquiditeit meten (werk-
gebracht met de bevolkingsdichtheid. De versnippering van
kapitaal, current ratio en quick ratio), een solvabiliteitsratio
de bevolking kan meerkosten veroorzaken, met name
(dekking van de schulden met eigen middelen) en een ratio
inzake wegennet, ruimtelijke ordening en waterdistributie,
die de impact van het gemeentelijk beleid op het vermogen
waardoor in verhouding tot het aantal inwoners omvangrijke
bepaalt (autofinancieringsgraad).
infrastructuur in deze domeinen noodzakelijk is. Insgelijks
TABEL 16
kan een hoge bevolkingsdichtheid aanvullende infrastruc-
De drie liquiditeitsratio’s bewijzen dat de gemeenten door
tuur vereisen voor het beheer van situaties die ontstaan uit
een overvloedige liquiditeit worden gekenmerkt.
de bevolkingsconcentratie en de sterke aantrekkingskracht
Het werkkapitaal is de financiële veiligheidsmarge waarover
van centrumsteden.
een gemeente beschikt om haar kortetermijnverplichtingen
Vermogen van de gemeenten volgens het aantal inwoners – Balansen 2002 Aantal gemeenten van de steekproef
in duizenden EUR
in EUR/inw.
Bevolkingsdichtheid inw./km2
76
1 700 960
6 742,0
55
Gemeenten van 5 000 tot minder dan 10 000 inwoners
160
5 288 275
4 466,5
150
Gemeenten van 10 000 tot minder dan 15 000 inwoners
117
5 992 603
4 168,2
258
Gemeenten van 15 000 tot minder dan 20 000 inwoners
60
4 397 168
4 181,0
373
Gemeenten van 20 000 tot minder dan 30 000 inwoners
65
6 230 199
3 996,1
512
Gemeenten van 30 000 tot minder dan 50 000 inwoners
37
5 474 192
4 100,4
683
Gemeenten van 50 000 tot minder dan 100 000 inwoners
18
5 650 451
4 419,0
1 039
8
9 943 858
6 510,6
1 722
541
44 677 705
4 641,5
344
Gemeenten van minder dan 5 000 inwoners
Gemeenten van meer dan 100 000 inwoners Rijk
34
Actief
D
E
G E M E E N T E N
na te komen. Het wordt berekend door de vaste activa af te
mogen nog beschikbaar te zijn om de vlottende activa te
trekken van het permanent vermogen of door de korteter-
financieren, een verhouding die lichtjes gestegen is in ver-
mijnpassiva af te trekken van de vlottende activa. Een posi-
gelijking met een jaar voordien. Vergeleken met 2001 is
tief bedrag aan werkkapitaal betekent dat de vaste activa
bovendien het aantal gemeenten met een negatief werk-
volledig met het permanent vermogen werden gefinancierd.
kapitaal verminderd.
Een overschot aan permanent vermogen kan dienen als
Deze gunstige toestand inzake liquiditeit wordt ook beves-
buffer om het verschil in innings- en betalingstermijnen te
tigd door de current ratio, die nagaat of er een veilige finan-
overbruggen. Een positief bedrag aan werkkapitaal is dus
ciële positie is door de vlottende activa en de passiva op
een eerste indicator van een veilige financiële positie. Een te
korte termijn met elkaar te vergelijken, en de quick ratio, die
groot werkkapitaal zou echter kunnen wijzen op een gebrek
de liquiditeit strikter kan meten. Deze ratio’s zijn immers
aan evenwicht in de schuldstructuur van de gemeente.
ruim groter dan één. Zoals voor het werkkapitaal, daalt het
Eind 2002 leek gemiddeld 7,13 % van het permanent ver-
aantal gemeenten met een negatieve ratio.
GRAFIEK 7
Balansstructuur (in % van het balanstotaal, steekproef van 541 gemeenten, toestand eind 2002) 100 %
80 %
Onroerend en roerend vermogen
Andere vaste activa
Vlottende activa
60 %
Beginkapitaal
40 %
Andere eigen middelen
20 %
Schulden op lange termijn
0%
Schulden op korte termijn
Activa
TABEL 17
Passiva
Ratio's op basis van de balansgegevens (toestand eind 2001 en eind 2002)
Aantal gemeenten
2001
2002
575
541
Ratio's
Aantal gemeenten met een negatieve indicatie
Ratio's
Aantal gemeenten met een negatieve indicatie
LIQUIDITEIT Werkkapitaal1 Current ratio2 Quick ratio3
6,98 2,16 2,27
36 36 30
7,13 2,09 2,29
29 29 25
SOLVABILITEIT Eigen vermogen / schulden
2,18
11
2,17
10
17,08
14
18,27
16
VERMOGENSOPBOUW Zelffinancieringsgraad4 1
2 3 4
Financiële marge bepaald door het verschil tussen de vlottende activa en de kortetermijnschulden, plus de verrichtingen voor derden en de overlopende rekeningen uitgedrukt als aandeel in het permanente vermogen (eigen vermogen + langetermijnschulden) Vlottende activa in verhouding tot de kortetermijnschulden plus de verrichtingen voor derden en de overlopende rekeningen Toetsing van liquiditeit, zoals bij current ratio, maar zonder de overlopende rekeningen Aandeel van de resultaten plus reserves in het totale vermogen
35
D
E
G E M E E N T E N
De solvabiliteit van de gemeenten, die gemeten wordt door
van de ontvangsten en een lichte overschatting van de uitga-
de mate waarin schulden met eigen middelen worden
ven, geven de begrotingssaldi doorgaans een pessimistischer
gedekt, lijkt gunstig. De middelen vertegenwoordigen name-
beeld dan de saldi van de begrotingsrekeningen.
lijk gemiddeld 2,2 maal de middelen van derden op het einde van 2002. Deze ratio is vrijwel even groot als in 2001.
SALDI VAN DE BEGROTINGSREKENINGEN 2002
Uit de gemiddelde autofinancieringsgraad blijkt dat de reser-
Eigen dienstjaar
ves en het resultaat eind 2002 18,3 % van het totale vermogen van de gemeenten vertegenwoordigt. Ten opzichte van
Voor 533 gemeenten beschikken we over begrotingsreke-
2001 is deze ratio verbeterd. Vergeleken met 2001 is het
ningen voor de dienstjaren 1999, 2000, 2001 en 2002. Deze
aantal gemeenten die onvoldoende reserves hebben om het
steekproef vertegenwoordigt 92,3 % van de bevolking in
negatief resultaat van het dienstjaar of de verliezen uit het
2002 (respectievelijk 93,9 %, 90,0 % en 90,0 % van de
verleden te compenseren, gestegen van 14 naar 16.
totale Vlaamse, Waalse en Brusselse bevolking)12.
SALDI
Tabel 18 toont de evolutie van de saldi voor het eigen dienstjaar en geeft per gewest het aantal gemeenten met een over-
Traditioneel worden de saldi zowel op basis van de begro-
schot of een tekort. Deze gegevens bevatten zeer nuttige
tingsrekeningen als aan de hand van de begrotingen geanaly-
informatie over de financiële toestand van de gemeenten.
seerd. Bij de interpretatie van deze gegevens dient men dus goed te beseffen dat er tussen beide soorten documenten
Tussen 1999 en 2000 is de toestand van de gemeentefinan-
een fundamenteel verschil bestaat. De saldi van de begro-
ciën in de drie gewesten verbeterd. Het saldo eigen dienst-
tingsrekeningen hebben betrekking op een concrete finan-
jaar steeg immers met 115,9 miljoen EUR en kwam in 2000
ciële realiteit, terwijl de begrotingssaldi verkregen worden op
uit op 283,2 miljoen EUR, terwijl het aantal gemeenten met
basis van ramingen van wat de ontvangsten en uitgaven tij-
een tekort voor het eigen dienstjaar is gedaald (117 in 2000,
dens een begrotingsjaar zullen zijn. Aangezien een voorzichtig 12
financieel beleid meestal uitgaat van een lichte onderschatting
SPECIFIEKE KENMERKEN VAN DE SALDI VAN DE LOKALE OVERHEDEN
Deze steekproef bevat eveneens alle Belgische gemeenten met meer dan 75 000 inwoners.
gemeentevermogen. Het saldo van de buitengewone dienst is van weinig betekenis, omdat de buitengewone uitgaven noodzakelijk gedekt moeten worden door bui-
In tegenstelling tot de federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten hebben de lokale overheden niet het
tengewone ontvangsten (zoals inkomsten uit leningen) die in de begroting zijn ingeschreven;
systeem van één enkele begroting aangenomen, maar
- behalve de rentelasten van de schuld omvatten de
een budgettaire boekhouding behouden waarin een
gewone uitgaven ook de aflossingen. Bijgevolg kunnen
onderscheid wordt gemaakt tussen de gewone en de bui-
de saldi van de lokale overheden niet worden
tengewone dienst. De saldi die de lokale overheden note-
beschouwd als netto te financieren saldi.
ren op de begroting en de begrotingsrekening, vertonen dan ook volgende specifieke kenmerken:
Om die redenen stemt het gezamenlijk opgegeven saldo van de lokale overheden niet overeen met de netto-
- in deze studie komen enkel saldi voor die betrekking
evolutie van de schuld van de lokale sector.
hebben op de gewone dienst, d.w.z. saldi verkregen op
36
basis van de weerkerende ontvangsten en uitgaven
Men onderscheidt twee soorten saldi: het saldo van het
(noodzakelijk voor de normale en dagelijkse werking van
eigen dienstjaar, dat enkel slaat op de ontvangsten en uit-
de lokale overheden). Hierbij wordt dus geen rekening
gaven van het betrokken dienstjaar, en het totale saldo of
gehouden met de buitengewone ontvangsten en uitga-
het saldo algemeen totaal, dat ook nog de verrichtingen
ven, die een impact hebben op de toestand van het
van de vorige dienstjaren en de overboekingen omvat.
D
E
G E M E E N T E N
TABEL 18
Saldi begrotingsrekeningen 1999-2002 – Eigen dienstjaar (in duizenden EUR) 1999 Aantal
2000 Saldo
Aantal
2001 Saldo
Aantal
2002 Saldo
Aantal
Saldo
Rijk Gemeenten met een overschot
399
283 881
416
453 501
307
232 796
395
359 793
Gemeenten met een tekort
134
-216 573
117
-170 306
226
-355 984
138
-220 519
Totaal
533
67 308
533
283 195
533
-123 189
533
139 274
220
188 625
231
283 575
183
159 941
212
215 349
63
-99 404
52
-91 074
100
-146 748
71
-110 243
283
89 221
283
192 500
283
13 194
283
105 106
172
80 401
176
148 652
119
58 401
175
120 489
61
-87 024
57
-56 706
114
-122 239
58
-73 612
233
-6 623
233
91 946
233
-63 838
233
46 877
Vlaanderen Gemeenten met een overschot Gemeenten met een tekort Totaal Wallonië Gemeenten met een overschot Gemeenten met een tekort Totaal Brussel Gemeenten met een overschot
7
14 855
9
21 275
5
14 453
8
23 955
Gemeenten met een tekort
10
-30 145
8
-22 526
12
-86 998
9
-36 664
Totaal
17
-15 290
17
-1 251
17
-72 545
17
-12 709
tegen 134 een jaar voordien). Deze verbetering is te danken
in 2001). De uitgaven gingen minder snel stijgen (+4,7 % in
aan de behoorlijke stijging van de ontvangsten, in het bijzon-
2002, tegen +6,1 % in 2001), terwijl de ontvangsten werden
der van de fiscale ontvangsten en de schuldontvangsten (als
opgedreven door het hoge niveau van de dividenden in
gevolg van de meerwaarden die op de verkoop van de
de intercommunales voor kabeltelevisie als gevolg van de
Dexia-aandelen werden gerealiseerd).
operatie Telenet (cf. supra) en door de fiscale ontvangsten. Nadat de Waalse gemeenten in 2001 een tekort voor het
2001 was een breukjaar. De 533 gemeenten die in aanmer-
eigen dienstjaar hadden ten belope van 1,9 % van hun
king werden genomen, zagen hun financiële toestand sterk
gewone ontvangsten, vertoonden ze in 2002 een overschot
verslechteren. Na in 2000 een overschot van 283,2 miljoen
van 46,9 miljoen EUR, d.i. 1,3 % van de gewone ontvang-
EUR te hebben opgetekend, werd het saldo eigen dienstjaar
sten. De verbetering van de toestand van de Waalse gemeen-
in 2001 duidelijk negatief (-123,2 miljoen EUR, d.i. 1,0 % van
ten situeert zich uitsluitend aan de ontvangstenzijde (+8,1 %),
de gewone ontvangsten van de gemeenten). De aangroei
aangezien de uitgaven sterk blijven stijgen (+4,6 %).
van de gewone ontvangsten werd in 2001 sterk afgeremd
In het Brusselse Gewest laten de begrotingsrekeningen 2002
(+1,6 % in 2001, tegen +7,1 % in 2000), terwijl de uitgaven
een vermindering van het tekort voor het eigen dienstjaar zien.
sterk zijn blijven stijgen (+5,6 %). Bovendien werd 42,4 %
Dit laatste is immers gedaald van -72,5 miljoen EUR in 2001
van de gemeenten van de steekproef geconfronteerd met
naar -12,7 miljoen EUR in 2002. De ontvangsten, in het bijzon-
een tekort voor het eigen dienstjaar.
der de ontvangsten uit fondsen13 en de fiscale ontvangsten, zijn in 2002 met 8,6 % gestegen. De uitgaven daarentegen,
In 2002 geven de begrotingsrekeningen aan dat het saldo
stegen minder snel (+4,1 % in 2002, tegen +6,8 % in 2001).
eigen dienstjaar weer positief werd voor alle Belgische gemeenten (1,2 % van de gewone ontvangsten). Tevens is
Algemeen totaal
het aantal gemeenten met een tekort afgenomen, maar het blijft groter dan in 1999 en 2000. De financiële toestand van
Het saldo algemeen totaal vertoont twee specifieke kenmer-
de gemeenten is in de drie gewesten verbeterd, zij het in
ken in vergelijking met het eigen dienstjaar. Het houdt ener-
verschillende mate. In Vlaanderen kwam het saldo voor het eigen dienstjaar, dat in 2001 positief was, in 2002 uit op 105,1 miljoen EUR, wat overeenkomt met 1,7 % van de gewone ontvangsten (tegen 0,2 %
13
De forse stijging van de ontvangsten uit fondsen vloeit vooral voort uit de toepassing van de “Lombardakkoorden”, die voorzien in een speciale dotatie voor de gemeenten die een Nederlandstalige schepen of OCMWvoorzitter aanstellen.
37
D
TABEL 19
E
G E M E E N T E N
Saldi begrotingsrekeningen 1999-2002 – Algemeen totaal (in duizenden EUR) 1999
2000
2001
2002
Aantal
Saldo
Aantal
Saldo
Aantal
Saldo
Aantal
Saldo
516
1 211 420
512
1 332 614
492
1 123 670
502
1 251 668
17
-36 895
21
-34 386
41
-136 576
31
-102 501
533
1 174 525
533
1 298 228
533
987 094
533
1 149 167
280
764 824
278
883 701
278
753 938
277
788 485
3
-2 020
5
-1 452
5
-6 120
6
-19 843
283
762 804
283
882 249
283
747 818
283
768 641
222
332 483
220
347 710
205
280 410
214
355 851
11
-15 677
13
-10 287
28
-83 887
19
-31 750
233
316 806
233
337 423
233
196 523
223
324 101
14
114 113
14
101 202
9
89 321
11
107 332
3
-19 198
3
-22 647
8
-46 569
6
-50 907
17
94 915
17
78 556
17
42 752
17
56 425
Rijk Gemeenten met een overschot Gemeenten met een tekort Totaal Vlaanderen Gemeenten met een overschot Gemeenten met een tekort Totaal Wallonië Gemeenten met een overschot Gemeenten met een tekort Totaal Brussel Gemeenten met een overschot Gemeenten met een tekort Totaal
zijds rekening met de resultaten van de vorige dienstjaren en
lager dan in 1999 en 2000. Ook het aantal gemeenten met
met de overboekingen. Anderzijds bestaat er met betrek-
een tekort algemeen totaal blijft hoger dan in 1999 en 2000.
king tot de gemeenteboekhouding een verplichting om ter
De toestand is verontrustend in de Brusselse gemeenten
zake een sluitend saldo algemeen totaal te hebben. Het
vermits de begrotingsrekeningen 2002 van zes gemeenten
aantal gemeenten met een overschot algemeen totaal is dus
een tekort algemeen totaal vertonen.
veel groter dan voor het eigen dienstjaar (tabel 19). BEGROTINGSSALDI 2003 EN VOORUITZICHTEN 2004: TOESTAND OP NATIONAAL VLAK
Uit de 533 begrotingsrekeningen die we in ons bezit hebben, blijkt dat het saldo algemeen totaal verbetert. In 2002 lieten
Eigen dienstjaar
502 gemeenten een overschot algemeen totaal zien (tegen 492 in 2001) voor een gezamenlijk bedrag van 1 251,7 miljoen EUR. Het saldo algemeen totaal voor de gezamenlijke
Uit de initiële begrotingen 2003 blijkt dat de financiële toe-
gemeenten van de steekproef bedroeg 1 149,2 miljoen EUR,
stand van de gemeenten verbetert. Het tekort eigen
wat overeenkomt met 10,2 % van de gewone ontvangsten.
dienstjaar daalt immers met 163,7 miljoen EUR vergeleken met 2002 en komt in 2003 uit op -49,2 miljoen EUR. Het
TABEL 20
Hoewel het saldo algemeen totaal voor de gemeenten van
aantal gemeenten met een tekort neemt dermate af dat de
de drie gewesten stijgt ten opzichte van 2001, ligt het toch
meerderheid van de gemeenten in de initiële begrotingen
Begrotingssaldi 2001-2003 en vooruitzichten 2004 – Eigen dienstjaar (in duizenden EUR) 20011 Aantal
Aantal
20033 Saldo
Aantal
Saldo
20044 Aantal Saldo
Gemeenten met een overschot
226
56 116
293
118 649
344
154 185
335
108 675
Gemeenten met een tekort
363
-368 869
296
-331 605
245
-203 401
254
-226 323
Totaal
589
-312 753
589
-212 956
589
-49 216
589
-117 648
1 2 3 4
38
20022 Saldo
Extrapolatie op basis van 584 gemeentebegrotingen Extrapolatie op basis van 587 gemeentebegrotingen Extrapolatie op basis van 585 gemeentebegrotingen Extrapolatie op basis van 487 antwoorden op onze jaarlijkse enquête
D
E
G E M E E N T E N
2003 een positief saldo voor het eigen dienstjaar hebben
uitgaven. Tussen 2002 en 2003 laten de gewone begro-
(tabel 20). Uitgedrukt in percent van de gewone ontvang-
tingsontvangsten immers een nominale stijging van 4,2 %
sten beloopt het begrotingssaldo voor het eigen dienstjaar
zien, terwijl de uitgaven tussen deze twee jaren met 2,8 %
in 2003 -0,4 % (tegen -1,8 % in 2002).
toenemen.
De verbetering van de financiële toestand van de gemeen-
Hoewel de begrotingssaldi meestal een pessimistischer
ten voor het tweede opeenvolgende jaar houdt verband
beeld geven dan de saldi van de begrotingsrekeningen,
met het feit dat de ontvangsten sneller gestegen zijn dan de
vormen ze vanuit dynamisch oogpunt echter een goede
Evolutie van de saldi van de begrotingsrekeningen 1998-2002 (in % van de gewone ontvangsten)
GRAFIEK 8 16
14,3 % 14 12,6 %
12,3 % 12
10,2 %
9,6 %
10 8 6 4 2,7 %
2,1 %
1,2 %
2 0,6 % -1,0 %
0 -2 1998
1999
2000
Saldo eigen dienstjaar
2001
2002
Saldo algemeen totaal
Begrotingssaldi 1998-2003 en vooruitzichten 2004 (in % van de gewone ontvangsten)
GRAFIEK 9 8
5,8 %
5,9 %
5,5 %
6 4,8 %
4,3 % 4,0 %
3,9 %
4
2
0 -0,1 % -0,6 %
-0,4 %
-0,7 %
-2
-0,9 %
-1,8 % -2,7 % -4 1998
1999
2000
20011
20022
1
Saldo eigen dienstjaar
Saldo algemeen totaal
2 3 4
20033
20044
Extrapolatie op basis van 584 gemeentebegrotingen Extrapolatie op basis van 587 gemeentebegrotingen Extrapolatie op basis van 585 gemeentebegrotingen Extrapolatie op basis van 487 antwoorden op onze jaarlijkse enquête
39
D
E
G E M E E N T E N
Algemeen totaal
indicatie voor de toekomstige evolutie van de financiële toestand van de gemeenten. Het verschil tussen de saldi van de begrotingsrekeningen en die van de begrotingen blijkt uit
Alle gemeenten van het Rijk hebben samen in hun initiële
de vergelijking van de grafieken 8 en 9.
begroting 2003 een saldo algemeen totaal van 531,9 mil-
In de initiële begrotingen 2002 bedroeg het saldo voor het
joen EUR ingeschreven, een stijging van 12,7 % in verge-
eigen dienstjaar -1,8 % van de gewone ontvangsten, terwijl
lijking met 2002. Het aantal gemeenten met een tekort blijft
de begrotingsrekeningen 2002 een saldo eigen dienstjaar
ongewijzigd vergeleken met 2002, namelijk 14 (tabel 21).
van 1,2 % te zien geven. Uit deze vergelijking blijkt dus dui-
De verbetering van het saldo algemeen totaal houdt
delijk dat de begrotingssaldi een pessimistischer beeld van
verband met die van het saldo eigen dienstjaar.
de financiële toestand van de gemeenten ophangen. Als we echter de evolutie van de saldi in de begrotingsrekeningen
Op basis van de cijfers van de enquête die voor alle Belgi-
en die van de saldi van de initiële begrotingen met elkaar
sche gemeenten werden geëxtrapoleerd, zou het overschot
vergelijken, stellen we vast dat de saldi van deze twee docu-
voor het algemeen totaal in 2004 met 40,0 % toenemen tot
menten parallel evolueren. De initiële begrotingen 2002
743,8 miljoen EUR. De forse toename van de ontvangsten
wezen aldus op een verbetering van het saldo eigen dienst-
aangaande vroegere dienstjaren als gevolg van de gevoelige
jaar ten opzichte van 2001. Deze verbetering wordt beves-
verbetering van het saldo eigen dienstjaar in de begrotings-
tigd in de begrotingsrekeningen 2002 vermits het saldo voor
rekeningen 2002 (cf. supra) ligt aan deze opleving ten grond-
het eigen dienstjaar geëvolueerd is van -1,0 % van de
slag. Het aantal gemeenten met een tekort algemeen totaal
gewone ontvangsten in 2001 naar 1,2 % in 2002.
zou echter toenemen.
Op basis van de cijfers van de enquête14 werd de verbete-
BEGROTINGSSALDI 2003 EN VOORUITZICHTEN 2004:
ring van de toestand van de gemeentefinanciën, die in
GEWESTELIJKE VERSCHILLEN
2002 werd ingezet, in 2004 onderbroken. Het tekort eigen Vlaamse gemeenten
dienstjaar voor de gezamenlijke Belgische gemeenten zou immers met 68,4 miljoen EUR toenemen en uitkomen op -117,6 miljoen EUR, wat overeenstemt met 0,9 % van
Voor het dienstjaar 2003 hebben de Vlaamse gemeenten een
de gewone ontvangsten. Ook het aantal gemeenten met
overschot eigen dienstjaar van 12,8 miljoen EUR begroot,
een tekort zou toenemen.
zijnde 0,2 % van hun gewone ontvangsten. In vergelijking met
Deze verslechtering zal vermoedelijk het resultaat zijn van
2002 stijgt het saldo eigen dienstjaar in de begroting met
de combinatie van twee factoren. De cijfers van de
51,8 miljoen EUR, terwijl het aantal gemeenten met een tekort
enquête wijzen enerzijds op een vertraging in de groei
met 40 daalt (tabel 22 en grafiek 10).
van de ontvangsten (van +4,2 % in 2003 naar +3,2 % in
De geëxtrapoleerde gegevens van de enquête wijzen op een
2004). Anderzijds zou de evolutie van de uitgaven geken-
verslechtering van het saldo eigen dienstjaar voor 2004. Het
merkt worden door een versnelling van hun groei (van +2,8 % in 2003 naar +3,7 % in 2004). Bovendien bestaan
14
er verschillen tussen de gewesten, die hierna worden geanalyseerd. TABEL 21
Begrotingssaldi 2001-2003 en vooruitzichten 2004 – Algemeen totaal (in duizenden EUR) 20011 Gemeenten met een overschot Gemeenten met een tekort Totaal 1 2 3 4
40
De enquête heeft betrekking op de initiële begrotingen 2004 die door de gemeenteraden zijn goedgekeurd, maar waarover de toezichthoudende overheid zich nog niet noodzakelijk heeft uitgesproken. De saldi moeten dus met de nodige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd.
20022
Aantal
Saldo
Aantal
573
554 366
16
-94 583
589
459 782
Extrapolatie op basis van 584 gemeentebegrotingen Extrapolatie op basis van 587 gemeentebegrotingen Extrapolatie op basis van 585 gemeentebegrotingen Extrapolatie op basis van 487 antwoorden op onze jaarlijkse enquête
20033 Saldo
Aantal
575
584 635
14
-112 569
589
472 066
20044 Saldo
Aantal
Saldo
575
642 914
572
816 569
14
-111 031
17
-72 812
589
531 883
589
743 757
D
E
G E M E E N T E N
Vlaamse gemeenten – Begrotingssaldi 2001-2003 en vooruitzichten 2004 – Eigen dienstjaar en algemeen totaal (in duizenden EUR)
TABEL 22
2001
20021
20032
20043
Aantal
Saldo
Aantal
Saldo
Aantal
Saldo
Aantal
Saldo
Eigen dienstjaar Gemeenten met een overschot Gemeenten met een tekort Totaal
105 203 308
39 152 -220 669 -181 517
149 159 308
96 559 -135 597 -39 038
189 119 308
117 049 -104 287 12 762
153 155 308
69 501 -165 983 -96 482
Algemeen totaal Gemeenten met een overschot Gemeenten met een tekort Totaal
307 1 308
309 821 -637 309 184
307 1 308
319 550 -3 923 315 626
307 1 308
373 838 -12 873 360 965
304 4 308
452 280 -1 371 450 909
1 2 3
Extrapolatie op basis van 307 gemeentebegrotingen Extrapolatie op basis van 304 gemeentebegrotingen Extrapolatie op basis van 275 antwoorden op onze jaarlijkse enquête
Vlaamse gemeenten – Begrotingssaldi 1998-2004 (in % van de gewone ontvangsten)
GRAFIEK 10 8
6,5 % 6
5,4 %
5,5 %
5,3 %
5,0 %
4,8 %
4,8 %
4
2 0,4 %
0,2 %
0 -0,6 %
-0,6 % -0,9 %
-2 -1,4 % -2,9 % -4 1998
1999
Saldo eigen dienstjaar
2000
2001
Saldo algemeen totaal
20021
20032
20043
1
Extrapolatie op basis van 307 gemeentbegrotingen
2
Extrapolatie op basis van 304 gemeentebegrotingen
3
Extrapolatie op basis van 275 antwoorden op onze jaarlijkse enquête
overschot in de begroting 2003 zal in 2004 wellicht verdwij-
op één uitzondering na, alle Vlaamse gemeenten een over-
nen. Het tekort eigen dienstjaar zou in 2004 voor de totaliteit
schot algemeen totaal hebben ingeschreven.
van de Vlaamse gemeenten uitkomen op -96,5 miljoen EUR,
Volgens de geëxtrapoleerde cijfers van de enquête zal het
wat overeenkomt met 1,4 % van hun gewone ontvangsten.
overschot algemeen totaal voor 2004 vermoedelijk verder
De aanzienlijke vertraging van de groei van de gewone ont-
stijgen ondanks de verslechtering van het saldo eigen dienst-
vangsten in de begroting (van +4,1 % in 2003 naar +1,5 % in
jaar15. Het aantal gemeenten met een tekort algemeen totaal
2004) ligt aan de verslechtering van de financiële toestand
zal toenemen (4 gemeenten in 2004, tegen 1 in 2003).
van de Vlaamse gemeenten ten grondslag. Wat het saldo algemeen totaal betreft, wijzen de initiële begrotingen 2003 op een verbetering ten opzichte van 2002 (+14,4 %). Het bedraagt 361,0 miljoen EUR, d.i. 5,3 % van hun gewone ontvangsten. Er zij overigens op gewezen dat,
15
Dit houdt verband met de stijging van de ontvangsten van de voorgaande dienstjaren. In de begrotingsrekeningen 2002 van de Vlaamse gemeenten stijgt het saldo eigen dienstjaar immers van 0,2 % van de gewone ontvangsten in 2001 naar 1,7 % in 2002.
41
D
E
G E M E E N T E N
Waalse gemeenten – Begrotingssaldi 2001-2003 en vooruitzichten 2004 – Eigen dienstjaar en algemeen totaal (in duizenden EUR)
TABEL 23
20011
20022
2003
20043
Aantal
Saldo
Aantal
Saldo
Aantal
Saldo
Aantal
Saldo
Eigen dienstjaar Gemeenten met een overschot Gemeenten met een tekort Totaal
115 147 262
16 320 -84 808 -68 488
139 123 262
21 402 -139 469 -118 067
147 115 262
33 206 -65 851 -32 645
172 90 262
38 157 -35 574 2 583
Algemeen totaal Gemeenten met een overschot Gemeenten met een tekort Totaal
255 7 262
200 314 -26 883 173 430
258 4 262
221 386 -43 250 178 136
253 9 262
209 304 -52 952 156 353
254 8 262
285 138 -5 476 279 662
1
Extrapolatie op basis van 257 gemeentebegrotingen
2
Extrapolatie op basis van 261 gemeentebegrotingen
3
Extrapolatie op basis van 195 antwoorden op onze jaarlijkse enquête
Waalse gemeenten – Begrotingssaldi 1998-2004 (in % van de gewone ontvangsten)
GRAFIEK 11 8
6,8 %
6,7 %
6,5 %
5,8 %
6
4,7 %
4,6 % 3,9 %
4
2 0,4 %
0,4 %
0,1 % 0 -0,2 %
-0,8 %
-2 -1,9 % -3,1 % -4 1998
1999
Saldo eigen dienstjaar
2000
20011
20022
Saldo algemeen totaal
Waalse gemeenten
2003
20043
1
Extrapolatie op basis van 257 gemeentebegrotingen
2
Extrapolatie op basis van 261 gemeentebegrotingen
3
Extrapolatie op basis van 195 antwoorden op onze jaarlijkse enquête
in 2004) dan de uitgaven (+2,6 % in 2003 en +5,0 % in 2004). Wat het algemeen totaal betreft, bedraagt het begrotingssaldo
De Waalse gemeenten realiseren in hun initiële begroting
van de Waalse gemeenten voor 2003 156,4 miljoen EUR, d.i.
2003 een tekort eigen dienstjaar van -32,6 miljoen EUR.
3,9 % van hun gewone ontvangsten. Voor 2004 wijzen
T.o.v. 2002 is dit tekort met 85,4 miljoen EUR gedaald.
de gegevens van de enquête op een sterke stijging van het
Op grond van de geëxtrapoleerde cijfers van de enquête zal de
overschot (+78,9 %)16. Uitgedrukt in percent van de gewone
financiële toestand van de Waalse gemeenten in 2004 verder
ontvangsten zal het overschot algemeen totaal wellicht toe-
verbeteren. Deze laatste zullen in 2004 een licht overschot
nemen van 3,9 % in 2003 tot 6,5 % in 2004.
eigen dienstjaar vertonen (0,1 % van hun gewone ontvangsten) (tabel 23 en grafiek 11). Deze verbetering voor het tweede opeenvolgende jaar houdt verband met het feit dat de gewone ontvangsten sterker gestegen zijn (+4,9 % in 2003 en +5,9 %
42
16
Dit heeft te maken met de toename van de ontvangsten van de voorgaande dienstjaren. In de begrotingsrekeningen van de Waalse gemeenten klimt het saldo eigen dienstjaar van -1,9 % van de gewone ontvangsten in 2001 naar 1,3 % in 2002.
D
E
G E M E E N T E N
Brusselse gemeenten – Begrotingssaldi 2001-2003 en vooruitzichten 2004 – Eigen dienstjaar en algemeen totaal (in duizenden EUR)
TABEL 24
2001
2002
2003
20041
Aantal
Saldo
Aantal
Saldo
Aantal
Saldo
Aantal
Saldo
Eigen dienstjaar Gemeenten met een overschot Gemeenten met een tekort Totaal
6 13 19
645 -63 393 -62 748
5 14 19
688 -56 539 -55 851
8 11 19
3 931 -33 264 -29 333
10 9 19
1 017 -24 766 -23 749
Algemeen totaal Gemeenten met een overschot Gemeenten met een tekort Totaal
11 8 19
44 232 -67 064 -22 832
10 9 19
43 699 -65 396 -21 697
15 4 19
59 771 -45 206 14 565
14 5 19
79 151 -65 965 13 185
1
Extrapolatie op basis van 17 antwoorden op onze jaarlijkse enquête
Brusselse gemeenten – Begrotingssaldi 1998-2004 (in % van de gewone ontvangsten)
GRAFIEK 12 6
4,9 % 4 3,1 % 2,3 % 2 0,9 %
0,8 %
0
-1,4 %
-2 -1,7 %
-1,5 %
-2,2 %
-1,4 % -1,8 %
-3,0 % -3,6 %
-4 -4,1 % -6 1998
1999
Saldo eigen dienstjaar
2000
2001
Saldo algemeen totaal
Brusselse gemeenten
2002 1
2003
20041
Extrapolatie op basis van 17 antwoorden op onze jaarlijkse enquête
-47,4 % in 2003). Dit houdt verband met het feit dat in 2004 de gewone uitgaven sneller zouden stijgen (+3,3 % in 2004,
De initiële begrotingen 2003 voor de Brusselse gemeenten
tegen +1,3 % in 2003).
vertonen, zoals in de twee andere gewesten, een verbete-
Voor het algemeen totaal vertoont het begrotingssaldo 2003
ring van het saldo eigen dienstjaar. Het blijft echter negatief
voor het eerst sedert 2000 een overschot. Er zijn overigens
en bedraagt -29,3 miljoen EUR, d.i. 1,8 % van hun gewone
slechts 4 gemeenten met een tekort voor het dienstjaar
ontvangsten. Bovendien waren er in 2003 11 gemeenten
(tegen 9 in 2002).
met een tekort (tegen 14 en 2002).
Voor 2004 gewagen de cijfers van de enquête van een
Voor 2004 wijzen de cijfers van de enquête op een verdere
lichte daling van het overschot algemeen totaal, wat zou
inkrimping van het tekort eigen dienstjaar, hoewel de daling
neerkomen op 0,8 % van hun gewone ontvangsten (tegen
minder groot was dan in 2003 (-19,0 % in 2004, tegen
0,9 % in 2003).
43
D
E
P R O V I N C I E S
D e p ro v i n c i e s
Voor 2004 raamden de 10 Belgische provincies hun gewone uitgaven op 1 846,7 miljoen EUR. Ongeveer 60 % van deze uitgaven zijn personeelsuitgaven. In vergelijking met de initiële begrotingen van 2003, kenden deze personeelsuitgaven een snellere groeivoet in Vlaanderen (+5,9 %) dan in Wallonië (+1,9 %). Hierdoor nemen de uitgaven in de Vlaamse provincies (+3,8 %) sneller toe dan bij hun Waalse tegenhangers (+3,2 %). De gewone ontvangsten evolueren in 2004 iets gunstiger dan de gewone uitgaven en groeien met 3,7 % ten opzichte van 2003 (tegenover 3,4 % voor de gewone uitgaven). De voor 2004 geraamde gewone ontvangsten bedragen 1 816,1 miljoen EUR. De belastingen, die voor 50 % van de ontvangsten zorgen, nemen met 3,1 % toe in vergelijking met de provinciebegrotingen van 2003. Het zijn echter vooral de subsidieontvangsten, die hoofdzakelijk uit loontoelagen voor het onderwijzend personeel bestaan, die sterk toenemen (+5,4 %). Uit de evolutie van de uitgaven en ontvangsten volgt dat het geaggregeerde saldo eigen dienstjaar van de Belgische provincies in 2004 licht verbetert ten opzichte van 2003. Het saldo eigen dienstjaar blijft echter negatief en bedraagt -30,7 miljoen EUR (tegenover -33,8 miljoen EUR in 2003). Dit tekort is hoofdzakelijk toe te schrijven aan de Vlaamse provincies. Vier van de vijf Vlaamse provincies laten een tekort optekenen, terwijl er slechts één Waalse provinciebegroting een klein tekort vertoont. Het saldo algemeen totaal verslechtert echter. Het krimpt van 46,9 miljoen EUR tot 40,5 miljoen EUR. Hoewel deze daling zich voordoet zowel in Vlaanderen als in Wallonië, heeft zij ernstigere gevolgen in Vlaanderen. Het overschot algemeen totaal is er immers duidelijk kleiner dan in Wallonië (respectievelijk 1,8 miljoen EUR en 38,7 miljoen EUR).
De analyse van de provinciefinanciën heeft betrekking op
wat overeenstemt met 197,2 EUR per inwoner. Hoewel de
de initiële begrotingen die door de provincieraden werden
Waalse provincies een kleinere bevolking hebben, blijken
goedgekeurd voor de dienstjaren 2003 en 2004. Ze wordt
hun uitgaven hoger te liggen dan die van hun Vlaamse
gerealiseerd vanuit het oogpunt van de gewone uitgaven en
tegenhangers. Zo bedragen in de begroting 2004 de totale
ontvangsten en is gebaseerd op de economische en func-
gewone uitgaven van de Waalse provincies 1 070,5 miljoen
tionele indeling.
EUR, d.i. 317,8 EUR per inwoner, terwijl ze in Vlaanderen op 776,2 miljoen EUR uitkomen, zijnde 129,5 EUR per
Bovendien werden de uitgaven en ontvangsten ook per
inwoner. Dit verschil tussen de gewesten is in grote mate
gewest uitgesplitst, zodat de keuzes van de Vlaamse en
toe te schrijven aan de verschillen inzake omvang en orga-
Waalse provincies duidelijk tot uiting komen. Ook tussen
nisatie van het provinciale onderwijs. Wat het uitgaven-
provincies van een zelfde gewest kunnen er aanzienlijke
niveau betreft, bestaan er ook verschillen tussen de provin-
verschillen bestaan. Het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest
cies van een zelfde gewest. Zo variëren de gewone uit-
werd niet in aanmerking genomen omdat het als gevolg van
gaven per inwoner van de Vlaamse provincies in 2004
de splitsing van de provincie Brabant in 1995 aan het pro-
tussen 99,9 en 179,6 EUR, terwijl ze in Wallonië variëren
vinciesysteem werd onttrokken.
tussen 251,7 en 339,7 EUR. In vergelijking met 2003 stijgen de in de begroting inge-
DE UITGAVEN
schreven uitgaven nominaal met 3,4 % (of 1,9 % reëel, d.w.z. de inflatie niet meegerekend). De toename is het
Voor 2004 raamden de tien Belgische provincies hun ge-
sterkst in Vlaanderen. De totale uitgaven klimmen er im-
wone uitgaven eigen dienstjaar op 1 846,7 miljoen EUR,
mers nominaal met 3,8 %, tegen slechts 3,2 % in Wallonië.
45
D
E
P R O V I N C I E S
Wat de uitgavengroei tussen 2003 en 2004 betreft, blijken
77,8 % volgens de geanalyseerde Waalse provincie). Deze
er eveneens grote verschillen te bestaan tussen de provin-
ongelijkheid weerspiegelt grotendeels verschillen inzake
cies van een zelfde gewest. In Vlaanderen liggen de groei-
maatschappelijke keuzen, en vooral inzake de omvang en
percentages tussen 0,7 % en 7,1 %, in Wallonië tussen
de organisatie van het provinciale onderwijs.
1,1 % en 13,6 %.
In vergelijking met het bedrag dat in 2003 op de begroting werd uitgetrokken, vertonen de personeelsuitgaven een
ECONOMISCHE INDELING VAN DE GEWONE UITGAVEN
nominale groei van 3,1 %. Ze stijgen iets minder sterk dan de gewone uitgaven (3,4 %), wat zich vertaalt in een lichte daling van hun aandeel in de totale gewone uitgaven in
Grafiek 1 toont aan dat de personeelsuitgaven een duidelijk
2004. De evolutie van de personeelsuitgaven verschilt volgens
overwicht hebben in de gewone uitgaven van de begrotin-
de gewesten. In het Vlaamse Gewest zijn de personeelsuitga-
gen 2004 (60,4 %). Uit grafiek 1 blijkt eveneens dat
ven tussen 2003 en 2004 met 5,9 % gestegen, terwijl ze in de
ongeveer de helft van de personeelsuitgaven bestemd zijn
Waalse provincies slechts een groei van 1,9 % vertonen.
voor het personeel werkzaam in het onderwijs. Onder dit personeel valt in de eerste plaats het onderwijzend perso-
De werkingsuitgaven vormen de tweede belangrijkste cate-
neel, waarvoor de provincies loontoelagen ontvangen van
gorie van gewone uitgaven op nationaal vlak. Ze vertegen-
de gemeenschappen, maar eveneens het in de provinciale
woordigen 14,5 % van de gewone uitgaven. Ze wegen
scholen actieve ondersteunende personeel (zoals onder-
bovendien zwaarder in de Vlaamse provincies (18,0 %,
houdspersoneel, administratief personeel, begeleidend
tegen 11,9 % in Wallonië).
personeel enz.), dat ten laste is van de provincie. In Wallo-
Vergeleken met 2003 laten de begrotingen een stijging van
nië (72,3 %) wegen de personeelsuitgaven echter zwaarder
de werkingsuitgaven zien (+3,0 %).
door dan in Vlaanderen (44,0 %). Het verschil tussen Vlaan-
GRAFIEK 1
deren en Wallonië wordt voornamelijk verklaard door de uit-
Daarna komen de overdrachten, die vooral bestaan uit
gaven voor het personeel actief in het provinciale onderwijs.
toelagen aan verenigingen actief in de culturele, sociale of
In Wallonië nemen deze uitgaven 42,0 % van de totale
economische sector. Zij vertegenwoordigen 12,7 % van de
uitgaven voor hun rekening, terwijl in Vlaanderen slechts
totale uitgaven. Ze zijn echter niet even belangrijk in beide
14,0 % van de totale gewone uitgaven voor de personeels-
gewesten. Terwijl de overdrachten de tweede belangrijkste
uitgaven voor de functie “Onderwijs” bestemd is. Opnieuw
uitgavencategorie vormen in Vlaanderen (met 21,7 % van
benadrukken we dat er tussen de provincies van een zelfde
de gewone uitgaven), vertegenwoordigen ze slechts 6,1 %
gewest grote verschillen zijn. Zo vertegenwoordigen de
van de totale gewone uitgaven in het Waalse Gewest. Dit
personeelsuitgaven 34,9 % à 53,0 % van de gewone uitga-
verschil in gewicht is in grote mate toe te schrijven aan het
ven naar gelang van de Vlaamse provincie (tegen 55,4 % à
verschillende gewicht van de personeelsuitgaven. Toch maken
Economische uitsplitsing van de provincie-uitgaven – Begrotingen 2004
1 847 miljoen EUR
12,5 % 30,2 %
Personeel provinciale administratie
12,7 %
Personeel onderwijs Werkingskosten Overdrachten Schuld
14,5 %
30,2 %
46
D
E
P R O V I N C I E S
de Vlaamse provincies relatief meer gebruik van subsidiëring
(tabel 1). Samen vertegenwoordigen ze op het niveau van
van externe instellingen om bepaalde taken te vervullen. Uitge-
het Rijk meer dan de helft van de provincie-uitgaven. Het
drukt in EUR per inwoner besteden zij immers 28,0 EUR
gewicht van de onderwijsuitgaven is echter veel groter in
aan overdrachten tegen 19,5 EUR in Wallonië. De jongste
Wallonië (48,3 %) dan in Vlaanderen (16,5 %). In hun begro-
twee jaren zijn de uitgaven voor overdrachten echter sterk
ting voor 2004 voorzagen de Waalse provincies in een
toegenomen in Wallonië. In 2003 en 2004 groeide deze uit-
bedrag van 516,9 miljoen EUR voor onderwijs, wat over-
gavencategorie met respectievelijk 18,5 % en 24,5 %. In
eenstemt met 153,5 EUR per inwoner, terwijl de Vlaamse
Vlaanderen kende deze categorie een minder uitgesproken
provincies er slechts 128,1 miljoen EUR hebben voor uit-
groei (+18,6 % in 2003 en +1,7 % in 2004).
getrokken, zijnde 21,4 EUR per inwoner1. Deze grote verschillen tussen Vlaanderen en Wallonië inzake de uitgaven
De schulduitgaven omvatten de jaarlijkse lasten inzake
voor onderwijs, uitgedrukt in EUR per inwoner, geven ech-
kapitaalaflossing en interest van leningen die de provincies
ter een vertekend beeld van de verschillen in omvang van
hebben aangegaan, alsook de eventuele financiële tege-
het provinciale onderwijs. In Vlaanderen, zoals bv. in de
moetkomingen in het tekort van intercommunales of instel-
provincie Antwerpen, nemen sommige provinciale scholen
lingen van provinciaal belang. Ze belopen 12,5 % van de
immers de vorm aan van autonome provinciebedrijven.
gewone uitgaven in de begrotingen van 2004. Het aandeel
Hierdoor worden niet alleen de uitgaven en toelagen be-
van deze uitgaven in het totaal is trouwens groter in Vlaan-
treffende de wedden van het onderwijzend personeel be-
deren (16,3 %) dan in Wallonië (9,7 %).
taald door de gemeenschappen, niet in de provinciebegro-
Ten opzichte van de initiële begrotingen 2003 zijn de
tingen opgenomen, maar ook andere uitgaven (zoals wer-
schulduitgaven in 2004 met 1,9 % gestegen. In beide
kingskosten) en ontvangsten (zoals prestatieontvangsten).
gewesten stijgen de schulduitgaven ongeveer even snel:
Voor de functie “Onderwijs” is het bijgevolg beter om de
+2,0 % in Vlaanderen tegenover +1,7 % in Wallonië.
nettolasten als uitgangspunt te nemen bij vergelijkingen tussen Vlaanderen en Wallonië. Dezelfde grote verschillen
FUNCTIONELE INDELING VAN DE GEWONE UITGAVEN
1
In Vlaanderen en Wallonië zijn onderwijs en algemeen bestuur de belangrijkste rubrieken van de provincie-uitgaven
TABEL 1
De bezoldiging van het onderwijzend personeel betaald door de Franse Gemeenschap, wordt door de provincie Henegouwen niet opgenomen in haar begroting voor 2004. Wij houden echter wél rekening met deze uitgaven om de uniformiteit te bewaren met de begrotingen van de overige 9 provincies. Hetzelfde geldt voor de toelagen die de provincie Henegouwen ontvangt voor het onderwijzend personeel.
Functionele indeling per gewest van de uitgaven volgens activiteit – Begrotingen 2004 Vlaanderen
Wallonië
Rijk
in EUR/inwoner
in %
in EUR/inwoner
in %
in EUR/inwoner
in %
43,1
33,3
61,8
19,4
49,8
25,2
Veiligheid
0,3
0,2
3,2
1,0
1,3
0,7
Verkeer
5,4
4,2
10,7
3,4
7,3
3,7
Economie
7,4
5,7
14,3
4,5
9,9
5,0
Onderwijs
21,4
16,5
153,5
48,3
68,9
34,9
Cultuur – Erediensten
20,0
15,4
20,7
6,5
20,2
10,3
Sociale voorzieningen
6,9
5,3
9,5
3,0
7,8
4,0
Gezondheidszorg
1,0
0,8
30,5
9,6
11,6
5,9
Milieuzorg
6,7
5,2
6,5
2,0
6,6
3,4
17,3
13,4
7,3
2,3
13,7
7,0
129,5
100,0
317,8
100,0
197,2
100,0
Algemeen bestuur
Niet-toewijsbare uitgaven Totale uitgaven
47
D
E
P R O V I N C I E S
inzake onderwijsuitgaven vinden we terug tussen de pro-
een organisatorisch-boekhoudkundige operatie in de pro-
vincies van hetzelfde gewest. In Vlaanderen liggen de on-
vincie Antwerpen, waar in 2004 bijna alle personeelsuit-
derwijsuitgaven per inwoner tussen 2,0 EUR en 54,2 EUR,
gaven onder de functie “Algemeen bestuur” gegroepeerd
in Wallonië tussen 41,2 EUR en 216,2 EUR. Ook bij
worden, terwijl deze – ongeveer de helft van de totale per-
deze vergelijkingen geldt dezelfde opmerking dat het beter
soneelsuitgaven – voorheen onder diverse functies geboekt
is om de nettolasten voor de functie “Onderwijs” als
werden. Dit brengt bijgevolg ook met zich mee dat de uit-
uitgangspunt te nemen (cf. infra).
gaven voor de meeste andere functies afnemen.
De uitgaven voor algemeen bestuur van hun kant, vormen
De functionele indeling per gewest volgens activiteit brengt
de eerste uitgavencategorie in Vlaanderen (33,3 %, tegen
nog andere verschillen tussen het noorden en het zuiden
19,4 % in Wallonië). Voor 2004 bedragen de begrote uitga-
van het land aan het licht. De rubriek “Gezondheidszorg” is
ven 258,1 miljoen EUR in Vlaanderen, tegen 208,0 miljoen
duidelijk belangrijker in de Waalse provincies, zowel in EUR
EUR in Wallonië.
per inwoner als in % van het totaal. Dit houdt onder meer
Er bestaan ook verschillen tussen de provincies van een
verband met de aanwezigheid van een aantal provinciale
zelfde gewest. Zo is in Wallonië het aandeel van de uitga-
ziekenhuisinstellingen in het Waalse Gewest, meer bepaald
ven voor algemeen bestuur veel kleiner in de provincie
in de provincies Luik en Luxemburg. De niet-toewijsbare
Luxemburg. In Vlaanderen varieert het gewicht van de uit-
uitgaven liggen daarentegen hoger in de Vlaamse provin-
gaven voor algemeen bestuur tussen 20,3 % en 53,1 %
cies. Dit wordt voornamelijk verklaard door het feit dat de
naar gelang van de provincie.
Vlaamse provincies, met Vlaams-Brabant als uitzondering,
In Vlaanderen stijgen de uitgaven voor algemeen bestuur in
de leningslasten voor de diverse investeringen groeperen
2004 met maar liefst 21,0 % ten opzichte van 2003, terwijl
onder de functie “Algemene schuld”. In de Waalse provin-
ze in de Waalse provincies slechts met 2,1 % toenemen.
cies en Vlaams-Brabant vallen de schulduitgaven onder de
De spectaculaire groei in Vlaanderen wordt verklaard door
functie waarvoor de lening bestemd was. De uitgaven voor
GRAFIEK 2
Nettolasten per gewest van de voornaamste activiteitsgroepen – Begrotingen 2004 (in EUR/inwoner)
Milieuzorg
Gezondheidszorg
Sociale voorzieningen Cultuur – Erediensten
Onderwijs
Economie
Verkeer
Veiligheid
Algemeen bestuur
Wallonië
48
20
10
0
Vlaanderen
30
40
50
60
D
E
P R O V I N C I E S
de rubriek “Cultuur – Erediensten” weegt in Vlaanderen dui-
liggen de nettolasten voor onderwijs het hoogst in Hene-
delijk zwaarder door in de totale uitgaven. De uitgaven uit-
gouwen (73,9 EUR per inwoner) en het laagst in Luxemburg
gedrukt in EUR per inwoner voor deze rubriek zijn echter
(15,4 EUR per inwoner).
perfect vergelijkbaar met deze van de Waalse provincies. Ten slotte wijzen we op de onderlinge verschillen in de
DE ONTVANGSTEN
prioriteit van beheer tussen de provincies van een zelfde gewest. Bij wijze van voorbeeld vermelden wij voor Vlaan-
Voor het dienstjaar 2004 hebben de provincies op hun
deren het hoge gewicht van de uitgaven voor milieu in
begroting een bedrag van 1 816,1 miljoen EUR aan ontvang-
Vlaams-Brabant (bijna 20 % van de totale uitgaven). In
sten uitgetrokken, wat neerkomt op 193,9 EUR per inwoner.
Wallonië verschilt de uitgavenstructuur van de provincies
Zoals voor de uitgaven liggen de ontvangsten hoger in de
Luxemburg en Namen lichtjes van die van de overige Waal-
Waalse provincies (320,9 EUR per inwoner) dan in de
se provincies. De uitgaven voor verkeer, economie, “Cul-
Vlaamse (122,6 EUR per inwoner). Ten opzichte van 2003
tuur-Erediensten” en “Gezondheid”2 zijn er immers groter.
vertonen de ontvangsten een nominale groei van 3,7 %. Dit groeiritme ligt lichtjes hoger in Vlaanderen (+4,3 %) dan in
Het uitgavenschema van de provincies wordt sterk genuan-
Wallonië (+3,3 %).
ceerd door de nettolasten per inwoner (grafiek 2). Ze geven per functie het verschil tussen de uitgaven en de
De ontvangsten van de provincies kunnen in drie categorieën
ontvangsten. De nettolasten stemmen dus overeen met de
worden uitgesplitst, namelijk de ontvangsten uit prestaties,
inspanning die de provincies zelf in een bepaald domein
overdrachten en schuld. De overdrachten vormen de voor-
leveren en waarvoor ze putten uit de algemene ontvang-
naamste bron van ontvangsten van de provincies (grafiek 3).
sten, zoals de belastingen of het Provinciefonds.
De ontvangsten uit prestaties zijn afkomstig van diensten die
In 2004 zijn de nettolasten, net als in de vorige jaren, het
geleverd worden door de provincie zoals bv. retributies,
hoogst voor de categorie “Algemeen bestuur”, zowel in
opbrengsten van verkoop, verhuring van roerende en onroe-
Vlaanderen als in Wallonië. Ze bedragen 53,8 EUR per
rende goederen. In de begrotingen 2004 vertegenwoordi-
inwoner in Wallonië, tegen 39,6 EUR in Vlaanderen. De
gen deze ontvangsten 6,6 % van de totale ontvangsten.
post “Onderwijs” staat vijfde en tweede gerangschikt in
Zowel het niveau als het gewicht van de ontvangsten uit
respectievelijk de Vlaamse (4,3 EUR per inwoner) en Waalse
prestaties liggen hoger in Wallonië dan in Vlaanderen. Zo
(47,5 EUR per inwoner) provincies. Dit verschil illustreert het
bedragen in de begrotingen 2004 de ontvangsten uit pres-
grotere gewicht van het provinciale onderwijs in de Waalse
taties in Wallonië 24,2 EUR per inwoner (tegen 6,5 EUR in
provincies. In Vlaanderen variëren de nettolasten voor “Onderwijs” tussen 1,1 EUR per inwoner in West-Vlaanderen en 9,5 EUR per inwoner in Oost-Vlaanderen. In Wallonië GRAFIEK 3
2
Wat de uitgaven voor gezondheid betreft, geldt dat enkel voor de provincie Luxemburg.
Economische uitsplitsing van de provincieontvangsten – Begrotingen 2004 3,5 %
6,6 %
1 816 miljoen EUR 10,9 %
Prestaties 29,0 %
Fondsen Belastingen Toelagen Schuld
50,0 %
49
D
E
P R O V I N C I E S
Vlaanderen), terwijl hun gewicht in de totale ontvangsten
Wallonië. We merken op dat door de afkondiging van het
7,5 % bedraagt (tegen 5,3 % in Vlaanderen). Er vallen
decreet van 21 maart 2002 in Wallonië het Fonds niet meer
eveneens intragewestelijke verschillen te noteren, waarbij
uitsluitend bestemd is voor de algemene financiering van de
de ontvangsten uit prestaties heel wat belangrijker zijn in
provincies. Twintig percent van het Fonds gaat immers naar
de provincies Luxemburg, Luik en Oost-Vlaanderen.
de financiering van een partnership met het Waalse Gewest.
In vergelijking met 2003 zijn de in de begroting opgenomen
De toelagen hebben een precieze bestemming. Ze verte-
ontvangsten uit prestaties met 9,0 % toegenomen. Deze
genwoordigen 29,0 % van de werkmiddelen van de provin-
stijging is het gevolg van de sterke toename in de Vlaamse
cies. Het grootste deel van deze toelagen bestaat echter uit
provincies (+39,8 %), meer bepaald in de provincie Oost-
loontoelagen ontvangen van de gemeenschap voor het
Vlaanderen, waar de ontvangsten uit prestaties bijna ver-
onderwijzend personeel3. De toelagen gaan in stijgende lijn
dubbelen.
ten opzichte van de begrotingen 2003 (+5,4 %). Deze stijging is sterker uitgesproken in de Waalse provincies.
De schuldontvangsten omvatten de ontvangsten uit schuld-
Hun ontvangsten uit toelagen groeien immers met 6,1 %,
vorderingen of financiële activa van de provincies, zoals
terwijl ze voor de Vlaamse provincies met 3,3 % toenemen
rente uit belegd kapitaal, dividenden van intercommunales
ten opzichte van 2003.
en terugbetaling van de interesten en aflossingen op leningen, toegestaan aan derden. De ontvangsten van de provin-
De belastingontvangsten in de begroting 2004 vertegen-
cies bestaan voor 3,5 % uit dit type van ontvangsten. Hun
woordigen 50 % van de gewone ontvangsten van de pro-
aandeel is groter in de Vlaamse provincies (4,4 %) dan in de
vincies. Dit percentage ligt hoger in Vlaanderen (62,8 %)
Waalse (2,8 %), terwijl hun niveau (uitgedrukt in EUR per
dan in Wallonië (41,3 %). Opnieuw wijzen we op de grote
inwoner) lager ligt in Vlaanderen dan in Wallonië (5,4 EUR
verscheidenheid tussen de provincies van een zelfde ge-
tegen 9,0 EUR).
west. Zo varieert het aandeel van de belastingen in de ge-
De laatste jaren boette deze ontvangstencategorie geleide-
wone ontvangsten in Vlaanderen tussen 48,3 % en 77,3 %
lijk aan belang in, zowel in Vlaanderen als in Wallonië. In de
naar gelang van de provincie, terwijl het in Wallonië begre-
begrotingen van 2000 vertegenwoordigden deze schuldont-
pen is tussen 38,6 % en 47,9 %.
vangsten immers nog 5,3 % van de totale ontvangsten.
In vergelijking met 2003 stijgen de in de begroting ingeschreven belastingontvangsten met 3,1 %, met een groei van
Zoals reeds werd vermeld, zijn de ontvangsten uit over-
4,0 % in Vlaanderen en 2,1 % in Wallonië.
drachten, ten slotte, verreweg de belangrijkste categorie van de provinciale ontvangsten. Ze vormen 90,3 % van de
Uit de uitsplitsing van de belastingontvangsten (tabel 2)
totale ontvangsten in Vlaanderen, tegen 89,7 % in Wallonië.
blijkt dat de opcentiemen op de onroerende voorheffing,
Ten opzichte van 2003 werden in de 10 provinciebegrotingen
met een aandeel van 83,6 % op nationaal vlak in 2004, de
2004 voor 3,7 % meer aan ontvangsten uit overdrachten
voornaamste categorie van belastingontvangsten zijn. In
ingeschreven.
Vlaanderen vertegenwoordigt deze belasting 77,4 % van de
De ontvangsten uit overdrachten omvatten in stijgende orde
belastingontvangsten in 2004, terwijl ze voor Wallonië op
van belangrijkheid de dotaties van het Provinciefonds, de
90,1 % uitkomt. De overige categorieën van belasting-
toelagen en de belastingen.
ontvangsten laten sterke structurele verschillen zien tussen de gewesten en provincies.
Volgens de begrotingen 2004 bedragen de ontvangsten uit
Zo innen de Vlaamse provincies, met uitzondering van
het Provinciefonds voor alle provincies samen 198,5 miljoen
Vlaams-Brabant, in 2004 een algemene provinciebelasting die
EUR, d.i. een stijging van 2,1 % ten opzichte van het bedrag
21,9 % van hun begrote belastingontvangsten bedraagt. Het
in de begroting 2003. De stijging van deze ontvangsten is bovendien lager in Wallonië (+1,5 %) dan in Vlaanderen (+3,0 %). Het aandeel van dit Fonds in de totale ontvangsten van de provincies beloopt 10,9 % in 2004. Het bedraagt 10,2 % en 11,4 % in respectievelijk Vlaanderen en
50
3
De toelagen voor het onderwijzend personeel betaald door de Franse Gemeenschap, worden door de provincie Henegouwen niet opgenomen in haar begroting voor 2004. Wij houden echter wél rekening met deze ontvangsten om de uniformiteit te bewaren met de begrotingen van de overige 9 provincies. Aan uitgavenzijde passen we dezelfde correctie toe voor de bezoldiging van dit onderwijzend personeel (cf. supra).
D
E
P R O V I N C I E S
TABEL 2
Uitsplitsing van de voornaamste categorieën per gewest van de provinciale belastingontvangsten – Begrotingen 2004 Vlaanderen
Wallonië
Rijk
in EUR/ inwoner
in %
in EUR/ inwoner
in %
in EUR/ inwoner
in %
Opcentiemen op de onroerende voorheffing
59,6
77,4
119,3
90,1
81,1
83,6
Algemene provinciebelasting
16,9
21,9
0,0
0,0
10,8
11,1
Compenserende belasting op industrie
0,0
0,0
3,8
2,9
1,4
1,4
Belasting op drijfkracht
0,0
0,0
2,7
2,1
1,0
1,0
Belasting op de oppervlakte
0,0
0,0
1,6
1,2
0,6
0,6
Belasting op drankgelegenheden en verkooppunten van tabaksartikelen
0,0
0,0
0,7
0,5
0,2
0,3
Belasting op het milieu
0,0
0,0
1,2
0,9
0,4
0,5
Belasting op het gebruik van het openbaar domein
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Diverse belastingen
0,5
0,7
3,0
2,3
1,4
1,5
77,0
100,0
132,4
100,0
97,0
100,0
Totaal
gewicht van deze belasting in de totale belastingontvangsten
belastingontvangsten. De grafiek onderstreept de grote
is het grootst in Oost-Vlaanderen (32,7 %) en het kleinst in Ant-
spreiding van de belastingdruk tussen de provincies. Terwijl
werpen (21,5 %). In 2004 vertegenwoordigt de rubriek diverse
de opcentiemen voor alle provincies de voornaamste belas-
belastingen in de Vlaamse provincies 0,7 % van het totaal.
tingbron vormen, varieert hun aandeel in het totaal in 2004
Deze rubriek omvat o.a. de belasting op jachtvergunningen,
tussen 69,4 % in Oost-Vlaanderen en 96,2 % in Waals-
aanplakborden en het plaatsen van dagbladkiosken.
Brabant. Tussen 2002 en 2004 is het gewicht van deze
De Waalse provincies van hun kant, hergroeperen hun belas-
belasting in alle provincies gestegen. De grootste stijgingen
tingen niet, maar heffen specifieke belastingen, die afzonderlijk
van de opbrengsten van de opcentiemen op de onroerende
genomen een vrij laag bedrag opbrengen. De compenserende
voorheffing worden opgetekend voor de provincies Luik,
belasting op industrie, de diverse belastingen en de belasting
West-Vlaanderen en Antwerpen.
op drijfkracht vormen in Wallonië de voornaamste belastingontvangsten na de opcentiemen. Het belang van deze soorten belastingen verschilt naar gelang van de provincie.
FINANCIËLE TOESTAND
Het niveau van belastingontvangsten, ten slotte, verschilt
Voor de interpretatie van de saldi van de provinciebegrotin-
gevoelig tussen de gewesten. Zo hebben de Vlaamse pro-
gen gelden dezelfde opmerkingen als voor de gemeente-
vincies voor 2004 een bedrag van 461,9 miljoen EUR aan
begrotingen (cf. kaderartikel, specifieke kenmerken van de
belastingontvangsten in hun begroting ingeschreven, het-
saldi van de lokale overheden).
geen overeenstemt met 77,0 EUR per inwoner, terwijl de Waalse provincies een bedrag van 445,9 miljoen EUR heb-
EIGEN DIENSTJAAR
ben uitgetrokken, d.i. 132,4 EUR per inwoner. Dit verschil in niveau hangt uiteraard samen met het hogere uitgaven-
Zoals in 2003 is het geaggregeerde saldo eigen dienstjaar
niveau in de Waalse provincies. Dit hogere uitgavenniveau
van de tien provincies negatief, maar treedt er een lichte ver-
wordt onder meer verklaard door de grotere inspanningen
betering op (tabel 3). Het komt uit op -30,7 miljoen EUR,
(lees: nettolasten) op het vlak van onderwijs (cf. supra).
ofwel 1,7 % van de gewone ontvangsten eigen dienstjaar.
Grafiek 4 toont voor elke provincie de evolutie van de belas-
Dezelfde vier Vlaamse provincies als in 2003 sluiten het
tingopbrengsten per inwoner sedert 2002 en het aandeel
dienstjaar af met een tekort eigen dienstjaar. Voor de
van de opcentiemen op de onroerende voorheffing in de
Vlaamse provincies is er ten opzichte van 2003 een kleine
51
D
E
P R O V I N C I E S
Evolutie per provincie van de belastingontvangsten (in EUR/inwoner) en de opbrengst van de opcentiemen op de onroerende voorheffing – Begrotingen 2002-2004
GRAFIEK 4 160
140
120
100
80
60
40
20
0 Antwerpen
Limburg
OostVlaanderen
VlaamsBrabant
WestVlaanderen
WaalsBrabant
Henegouwen
Luik
Luxemburg
Namen
2002
2003
2004
Overige belastingontvangsten
2002
2003
2004
Opbrengst van de opcentiemen op de onroerende voorheffing
inkrimping van het tekort eigen dienstjaar waar te nemen.
joen EUR. In drie Waalse provincies verbetert het saldo eigen
Deze verbetering is echter niet algemeen. In drie Vlaamse
dienstjaar, terwijl het saldo in twee provincies verslechtert.
provincies verslechtert het saldo eigen dienstjaar, in slechts
ALGEMEEN TOTAAL
twee provincies treedt er een verbetering op. In Wallonië is er slechts één provincie met een tekort in 2004.
TABEL 3
Het geaggregeerde saldo eigen dienstjaar is, in tegenstelling
Zowel in 2003 als in 2004 vertonen de tien provincies
met Vlaanderen, echter positief. Ten opzichte van 2003
een begrotingsoverschot algemeen totaal (tabel 4). In 2004
groeit dit positieve saldo eigen dienstjaar met bijna 1,4 mil-
beloopt het 40,5 miljoen EUR, zijnde 2,1 % van het
Begrotingssaldo 2003-2004 – Eigen dienstjaar (in duizenden EUR) Vlaanderen Aantal
Wallonië Saldo
Rijk
Aantal
Saldo
Aantal
Saldo
Begrotingen 2003 Provincies met een overschot
1
1 280,1
4
9 691,4
5
10 971,5
Provincies met een tekort
4
-44 084,8
1
-702,0
5
-44 786,8
Totaal
5
-42 804,7
5
8 989,4
10
-33 815,3
1
142,1
4
13 926,3
5
14 068,4
Begrotingen 2004 Provincies met een overschot
52
Provincies met een tekort
4
-41 151,3
1
-3 567,4
5
-44 718,7
Totaal
5
-41 009,3
5
10 359,0
10
-30 650,3
D
E
P R O V I N C I E S
TABEL 4
Begrotingssaldo 2003-2004 – Algemeen totaal (in duizenden EUR) Vlaanderen
Wallonië
Rijk
Aantal
Saldo
Aantal
Saldo
Aantal
Saldo
Provincies met een overschot
5
3 553,4
5
43 384,3
10
46 937,7
Provincies met een tekort
0
–
0
–
0
–
Totaal
5
3 553,4
5
43 384,3
10
46 937,7
Provincies met een overschot
5
1 776,0
5
38 746,4
10
40 522,5
Provincies met een tekort
0
–
0
–
0
–
Totaal
5
1 776,0
5
38 746,4
10
40 522,5
Begrotingen 2003
Begrotingen 2004
algemeen totaal van de gewone ontvangsten. De Waalse
Vergeleken met 2003 wordt het overschot algemeen totaal
provincies zorgen voor maar liefst 95,6 % van dit overschot
in de Vlaamse provincies zelfs gehalveerd. In Wallonië
algemeen totaal. In de Vlaamse provincies is het overschot
treedt er eveneens een inkrimping op van het overschot,
algemeen totaal dus klein (0,2 % van de totale gewone ont-
maar in vergelijking met de Vlaamse provincies blijft deze
vangsten algemeen totaal, tegenover 3,4 % in Wallonië). In
inkrimping echter beperkt (-10,7 %). De inkrimping van het
geen enkele Vlaamse provincie is het overschot groter dan
overschot algemeen totaal doet zich voor in vier van de vijf
1 % van de totale gewone ontvangsten algemeen totaal,
Waalse provincies. De positieve saldi blijven echter duidelijk
terwijl er in Wallonië slechts 1 provincie is waar dit percen-
groter dan in de Vlaamse provincies, waar het overschot
tage beneden 1 % ligt.
algemeen totaal toch eerder beperkt is.
53
D
E
O C M W’S
D e O C M W ’s
De financiële toestand van de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn werd geanalyseerd op basis van een enquête die betrekking heeft op de begrotingen 2004 en de rekeningen 2002. De belangrijkste bevindingen uit deze enquête worden per gewest weergegeven aangezien de Vlaamse, Waalse en Brusselse OCMW’s een verschillend boekhoudsysteem hanteren. Uit de analyse van de budgetten 2004 blijkt dat voor de Vlaamse OCMW’s de opbrengsten van de gewone activiteiten (345,6 EUR per inwoner) ontoereikend zijn om de kosten van de gewone activiteiten te dekken (467,5 EUR per inwoner). Het resultaat van het boekjaar (na het saldo van de uitzonderlijke opbrengsten en kosten) komt uit op een tekort van 121,8 EUR per inwoner. In dit resultaat is de bijdrage van de gemeente in het tekort echter nog niet inbegrepen. In tegenstelling tot in Vlaanderen lijkt de OCMW-boekhouding in Wallonië nog sterk op deze van de gemeenten. De 188 Waalse OCMW’s uit onze steekproef hebben in hun begroting voor 2004 gewone uitgaven en gewone ontvangsten ingeschreven voor bedragen van respectievelijk 382,5 EUR en 376,5 EUR per inwoner. De gewone dienst, die de bijdrage van de gemeenten in het tekort van de centra omvat, vertoont dus een tekort van 5,9 EUR per inwoner voor het eigen dienstjaar, terwijl het tekort voor het algemeen totaal beperkt blijft tot -0,6 EUR per inwoner. Voor de Brusselse OCMW’s komen de exploitatieontvangsten, waaronder de gemeentelijke bijdrage in het tekort, en exploitatie-uitgaven in de begroting uit op respectievelijk 601,9 en 594,8 EUR per inwoner. Het begrotingssaldo, de zogenaamde balans, omvat zowel de exploitatie- als de investeringsdienst en houdt rekening met de overboekingen en de interne facturatie. De balans van de begrotingen 2004, aangevuld met het overgedragen resultaat, is negatief en bedraagt -2,9 EUR per inwoner. Hoewel de verleiding groot is om de gewesten onderling te vergelijken, is de financiële toestand van de Vlaamse, Waalse en Brusselse OCMW’s niet te vergelijken omdat deze beoordeeld wordt op basis van verschillende boekhoudsystemen en de definitie van de saldi met betrekking tot deze systemen eigen specifieke kenmerken vertonen, met name wat de boeking van de gemeentelijke bijdrage in het tekort van de OCMW’s betreft.
Het sociaal beleid is bij uitstek een gemeentelijke aangelegen-
Hoewel het beheer van het OCMW juridisch verschilt van dat
heid. De uitoefening van deze opdracht werd echter toever-
van de gemeente, is er toch een duidelijke band tussen beide,
trouwd aan een specifieke entiteit met een rechtspersoonlijk-
vermits de gemeente verplicht is om het eventuele begro-
heid die verschilt van die van de gemeente, namelijk het
tingstekort van haar OCMW bij te passen.
Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW).
KADER VAN DE ANALYSE Elke gemeente heeft dus een OCMW, waarvan de opdracht erin bestaat de door de gemeenschap verschuldigde bijstand
De analyse van de financiële toestand van de OCMW’s
aan personen te garanderen. Deze functie omvat tal van dien-
wordt uitgevoerd op basis van een enquête die door Dexia
sten, waaronder bijstand aan huis (warme maaltijden, verzor-
Bank in samenwerking met de drie Verenigingen van Steden
ging enz.), het beheer van specifieke instellingen (rust- en zie-
en Gemeenten wordt georganiseerd bij de 589 OCMW’s
kenhuizen enz.), materiële bijstand (bijv. leefloon) enz.
van België. De enquête had dit jaar betrekking op de begro-
55
D
TABEL 1
E
O C M W’S
Beschikbare financiële documenten Begrotingen/budgetten 2004
Rekeningen 2002
Rijk
437 begrotingen/budgetten (82,8 % van de Belgische bevolking)
Vlaanderen
231 budgetten (82,0 % van de Vlaamse bevolking)
Wallonië
188 begrotingen (80,2 % van de Waalse bevolking)
Brussel
18 begrotingen (95,9 % van de Brusselse bevolking)
Rijk
420 rekeningen (79,1 % van de Belgische bevolking)
Vlaanderen
221 rekeningen (77,3 % van de Vlaamse bevolking)
Wallonië
181 rekeningen (77,0 % van de Waalse bevolking)
Brussel
18 rekeningen (97,7 % van de Brusselse bevolking)
tingen 2004 en de rekeningen 2002. Op de 589 verstuurde
DE OCMW’S IN HET VLAAMSE GEWEST
formulieren hebben 448 OCMW’s, die 84,6 % van de Belgische bevolking vertegenwoordigen, een ingevuld formulier
In Vlaanderen werd in het kader van de invoering van de
teruggestuurd1. Tabel 1 verduidelijkt de kenmerken van de
“Nieuwe OCMW-Beleidsinstrumenten”, die een modernise-
steekproef van de OCMW’s die aan de enquête deelnamen
ring van het financieel beleid en de administratieve organi-
en maakt een onderscheid tussen de rekeningen 2002 en
satie van de Vlaamse OCMW’s op het oog heeft, ook het
de begrotingen 2004.
boekhoudsysteem gewijzigd. De nieuwe OCMW-boekhouding, die gebaseerd is op de boekhouding van de onder-
De financiële analyse van de OCMW’s wordt op een ver-
nemingen en een analytische inslag kent, wijkt sterk af van
schillende manier uitgevoerd voor de OCMW’s van de drie
de boekhoudsystemen die in de OCMW’s van het Waalse
gewesten van het land. De Vlaamse, Waalse en Brusselse
en het Brusselse Gewest toegepast worden. Na een over-
OCMW’s hebben immers elk hun eigen type van boekhou-
gangsperiode van enkele jaren werkten alle Vlaamse
ding, waarvan de voornaamste kenmerken apart worden
OCMW’s in 2003 met de nieuwe boekhouding. In 2002
behandeld. Gelet op deze feitelijke toestand moet een even-
waren reeds 299 van de 308 OCMW’s overgeschakeld.
tuele vergelijking tussen de OCMW’s van de drie gewesten
De gegevens betreffende de geconsolideerde resultaten-
van het land met de grootste voorzichtigheid gebeuren,
rekeningen van 2002 zijn terug te vinden in de statistische
vooral wat de begrotingssaldi betreft. Bovendien kunnen
bijlage. In deze alinea concentreren we ons op het gecon-
tussen de OCMW’s van een zelfde gewest aanzienlijke ver-
solideerde exploitatiebudget van 2004 en vergelijken we de
schillen bestaan.
grootste met die van 2003.
Met het oog op de analyse werden de OCMW’s in elk gewest in drie bevolkingscategorieën ondergebracht, namelijk de OCMW’s van de gemeenten met minder dan
DEMOGRAFISCHE EN SOCIAAL-ECONOMISCHE ASPECTEN
20 000 inwoners, de OCMW’s van de gemeenten met 20 000 tot minder dan 50 000 inwoners en de OCMW’s
In 2004 stuurden 231 Vlaamse OCMW’s, die 82,0 % van de
van de gemeenten met meer dan 50 000 inwoners. De
Vlaamse bevolking vertegenwoordigen, ons gegevens be-
analyse gebeurt op basis van de begrotingsgegevens
treffende het budget van 2004. Op de 227 OCMW’s van de
voor het jaar 2004. De tabellen met betrekking tot de
gemeenten met minder dan 20 000 inwoners hebben er 162
rekeningen 2002, werden opgenomen in de statistische
aan de enquête deelgenomen, wat overeenstemt met 72,8 %
bijlage, waarnaar wij de belangstellende lezer verwijzen
van deze bevolkingscategorie. Wat de OCMW’s van de
(tabel XVI tot XVIII).
twee andere categorieën betreft, hebben 58 van de 69
Ten slotte wordt voor elk gewest de financiële analyse van
OCMW’s van de gemeenten met 20 000 tot 50 000 inwoners
de OCMW’s voorafgegaan door een korte demografische
(d.i. 83,7 % van deze bevolkingscategorie) en 11 van de 12
en sociaal-economische inleiding. Zo werden enkele indi-
OCMW’s van de gemeenten met meer dan 50 000 inwoners
catoren berekend ter aanvulling van de studie van de financiële toestand van de OCMW’s.
56
1
Deze OCMW’s verstrekten gegevens over hun rekening of hun begroting of over beide.
D
E
O C M W’S
TABEL 2
Demografische en sociaal-economische kenmerken van de Vlaamse OCMW's uit onze steekproef OCMW's van de
OCMW's van de
OCMW's van de
gemeenten met
gemeenten met
gemeenten met
< 20 000 inw.
20 000 tot 50 000 inw.
> 50 000 inw.
Totaal
1 878 024
1 655 404
1 384 167
4 917 595
38,2
33,7
28,1
100,0
21,0 62,4 16,5
20,3 62,5 17,2
19,3 60,8 19,9
20,3 62,0 17,7
Werkloosheid (in % – 2003)
3,0
4,0
6,4
4,3
Aantal leefloners per 1 000 inw. (2003)
1,8
2,8
9,8
4,4
Demografische gegevens Bevolking (01/01/2003) (in % totale bevolking) Structuur van de bevolking in 2002 (in %) Personen jonger dan 18 jaar Personen tussen 18 en 64 jaar Personen ouder dan 64 jaar Sociale gegevens
(d.i. 96,2 % van deze bevolkingscategorie) het enquêteformu-
DE BUDGETTEN 2004
lier ingevuld. De demografische kenmerken van deze steekproef zijn weergegeven in tabel 2, waarbij de OCMW’s van de
KENMERKEN VAN DE BUDGETTEN
steekproef in drie bevolkingscategorieën zijn ingedeeld.
VAN DE VLAAMSE OCMW’S
De uitsplitsing van de OCMW’s van de steekproef in bevol-
Volgens het nieuwe boekhoudsysteem bestaat het budget
kingscategorieën toont aan dat 38,2 % van de bevolking van
uit vier delen. In de eerste plaats is er het exploitatiebudget,
de steekproef in de gemeenten met minder dan 20 000 in-
dat gelijkt op de gewone dienst van de gemeentebegroting.
woners woont. 33,7 % van de bevolking van de steekproef
Dit eerste gedeelte omvat de kosten en de opbrengsten van
woont in de gemeenten met 20 000 tot 50 000 inwoners en
het centrum in zijn geheel (d.i. het geconsolideerde exploi-
28,1 % in de gemeenten met meer dan 50 000 inwoners.
tatiebudget) en voor elk activiteitscentrum dat er deel van uitmaakt. Een activiteitscentrum is een afdeling van het
De demografische structuur van de steekproef wordt ge-
OCMW die een bepaalde taak uitvoert. Vervolgens omvat
kenmerkt door een overwicht van de personen van 18 tot
het budget ook een investeringsbudget, dat de ontvangsten
64 jaar. Deze structuur geldt voor de drie bevolkingscate-
en de uitgaven in verband met de aan- en verkoop
gorieën. Wij wijzen erop dat de gemeenten met meer dan
van duurzame goederen omvat. Hier kan een vergelijking
50 000 inwoners het grootste percentage personen van
worden gemaakt met de buitengewone begroting van de
meer dan 64 jaar tellen.
gemeenten. In de derde plaats omvat het budget een gedeelte dat gewijd is aan de in- en uitgaande kasstromen van
In de gemeenten van de OCMW’s van onze steekproef ten
het OCMW tijdens het betrokken dienstjaar. Het laatste deel
slotte, bedraagt de gemiddelde werkloosheid 4,3 %, ter-
ten slotte, bevat de nauwkeurige berekening van de ge-
wijl 4,4 personen op 1 000 inwoners het leefloon ontvan-
meentelijke bijdrage in het tekort van de OCMW’s. Ze wordt
gen. In de gemeenten met meer dan 50 000 inwoners
berekend op basis van de kasstromen van de OCMW’s.
2
bereiken beide indicatoren de hoogst waargenomen waarden. Zo ligt de werkloosheid hier respectievelijk 2,1 maal
In het kader van deze analyse wordt enkel het geconsoli-
en 1,6 maal hoger dan in de gemeenten met minder dan
deerde exploitatiebudget behandeld. Achtereenvolgens zul-
20 000 inwoners en in die met 20 000 tot 50 000 inwo-
len de kosten, de opbrengsten en het resultaat van de
ners, terwijl het aandeel van de personen die een leefloon
Vlaamse OCMW’s besproken worden.
genieten respectievelijk 5,4 en 3,4 maal groter is dan in de gemeenten met minder dan 20 000 inwoners en die met 20 000 tot 50 000 inwoners.
2
Deze ratio verschilt van de meest courant gebruikte definitie betreffende werkloosheid en werd berekend als volgt: het aantal uitkeringsgerechtigde volledig werklozen gedeeld door het aantal inwoners tussen 18 en 64 jaar.
57
D
TABEL 3
E
O C M W’S
De belangrijkste kosten van de Vlaamse OCMW's uit onze steekproef – Budgetten 2004 OCMW’s van de
OCMW’s van de
OCMW’s van de
gemeenten met
gemeenten met
gemeenten met
< 20 000 inw.
20 000 tot 50 000 inw.
> 50 000 inw.
Totaal
162
58
11
231
Aantal OCMW's in %
in EUR/inw.
in %
29,2
92,8
3,9 25,2 0,0
12,4 80,3 0,1
Diensten, diverse leveringen en interne facturering
15,3
Bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen
Verbruikte goederen en verstrekte diensten Aankoop goederen Specifieke kosten sociale diensten Voorraadwijzigingen
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
24,6
99,6
21,7
162,0
24,5
114,6
4,1 20,4 0,1
16,6 82,6 0,4
2,4 19,3 0,0
18,2 143,9 0,0
3,3 21,2 0,0
15,4 99,0 0,2
48,6
14,7
59,6
14,0
104,7
14,6
68,1
50,0
159,2
54,9
221,8
56,2
419,1
54,2
253,4
Afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen
3,3
10,6
3,6
14,6
5,1
38,3
4,2
19,7
Andere werkingskosten
0,4
1,4
0,4
1,7
0,9
6,9
0,6
3,0
Financiële kosten
1,7
5,6
1,8
7,1
2,0
14,8
1,9
8,7
100,0
318,2
100,0
404,4
100,0
745,7
100,0
467,5
Totale kosten
KOSTEN
De post “Diensten, diverse leveringen en interne facturatie” vormt de derde grootste kostencategorie. Het gewicht van
De totale kosten van de gewone activiteiten (dit zijn de wer-
deze post in de totale kosten van de gewone activiteiten
kingskosten en de financiële kosten) die door de OCMW’s
neemt af met de grootte van de categorie. De overige types
van onze steekproef in het budget voor 2004 zijn opgeno-
van kosten zijn van minder belang.
men, bedragen 467,5 EUR per inwoner. Ze zijn het hoogst in de OCMW’s van de gemeenten met meer dan 50 000 inwo-
Ten opzichte van het bedrag dat in het budget 2003
ners, nl. 745,7 EUR per inwoner (tabel 3).
werd ingeschreven3, zijn de totale kosten van de gewone activiteiten met 13,5 % gestegen. Deze sterke groei wordt
Deze kosten bestaan voor 54,2 % uit de rubriek “Bezoldigin-
echter in belangrijke mate vertekend door een organisato-
gen, sociale lasten en pensioenen”. Deze rubriek overweegt
risch-boekhoudkundige hervorming in het OCMW van
in de drie betrokken bevolkingscategorieën. De personeels-
Antwerpen. In 2004 gingen het OCMW-Antwerpen, de
kosten wegen het minst door in de OCMW’s van de ge-
Stad Antwerpen en Medzina (vzw van artsen) over tot de
meenten met minder dan 20 000 inwoners.
oprichting van een zelfstandige structuur voor alle
Daarna volgt de categorie “Verbruikte goederen en verstrek-
Antwerpse OCMW-ziekenhuizen, de zogenaamde vzw
te diensten”, die de kosten nodig voor de regelmatige
Zina. Als gevolg van deze hervorming worden de perso-
werking van het OCMW omvat. Ze bedragen 114,6 EUR per
neelskosten van het vast benoemd personeel van de
inwoner, zijnde 24,5 % van de totale kosten. Deze categorie
OCMW-ziekenhuizen opgenomen in het budget 2004 van
van kosten weegt zwaarder door in de OCMW’s van de
het OCMW van Antwerpen, net als de opbrengsten van
gemeenten met minder dan 20 000 inwoners. De verbruikte
de aan de ziekenhuizen gefactureerde personeelskosten.
goederen en verstrekte diensten bestaan voor 86,4 %
Zonder deze operatie zou de groei van de totale kosten
uit specifieke kosten voor de door het OCMW verstrekte
van de gewone activiteiten van de Vlaamse OCMW’s
diensten, waarvan de toegekende leeflonen ongeveer
slechts 4,5 % bedragen ten opzichte van 2003 (+6,1 %
30 % uitmaken. De rubriek “Specifieke kosten van sociale diensten”, uitgedrukt in EUR per inwoner, is beduidend groter in de OCMW’s van de gemeenten met meer dan 50 000 inwoners.
58
3
De jaren 2003 en 2004 worden met elkaar vergeleken op basis van een constante steekproef, nl. voor 168 OCMW’s die zowel in 2003 als in 2004 aan de enquête deelnamen.
D
E
O C M W’S
TABEL 4
De belangrijkste opbrengsten van de Vlaamse OCMW's uit onze steekproef – Budgetten 2004 OCMW’s van de
OCMW’s van de
OCMW’s van de
gemeenten met
gemeenten met
gemeenten met
< 20 000 inw.
20 000 tot 50 000 inw.
> 50 000 inw.
Totaal
162
58
11
231
Aantal OCMW's in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
47,5
107,0
49,7
145,7
58,1
332,5
53,1
183,5
41,0 6,5
92,2 14,7
45,0 4,7
131,9 13,8
54,1 4,0
309,8 22,7
48,3 4,8
166,8 16,7
Voorraadwijzigingen
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Geproduceerde vaste activa
0,0
0,0
0,0
0,0
0,5
2,7
0,2
0,8
Interne facturatie
4,9
11,1
7,6
22,3
7,4
42,5
6,9
23,7
46,3
104,1
41,1
120,5
32,0
183,3
38,2
131,9
1,2
2,7
1,5
4,4
2,0
11,3
1,6
5,7
100,0
225,0
100,0
292,9
100,0
572,3
100,0
345,6
Werkingsopbrengsten en recuperatie specifieke kosten Werkingsopbrengsten Recuperatie specifieke kosten sociale diensten
Andere werkingsopbrengsten Financiële opbrengsten Totale opbrengsten
voor de OCMW’s van de gemeenten met meer dan
overeenstemt met een “omzetcijfer”. Deze post vertegen-
50 000 inwoners). De totale kosten van de gewone activi-
woordigt 53,1 % van het totaal. De omvang ervan, zowel
teiten van de OCMW’s van de gemeenten met minder
absoluut als relatief, is groter in de OCMW’s van de gemeen-
dan 20 000 inwoners namen toe met 4,4 % ten opzichte
ten met meer dan 50 000 inwoners. 90,9 % van deze rubriek
van 2003, terwijl de totale kosten van de gewone activitei-
bestaat uit werkingsopbrengsten en 9,1 % uit recuperatie
ten in de OCMW’s van de gemeenten met 20 000 tot
van specifieke kosten van sociale diensten.
50 000 inwoners met 2,2 % toenemen. Van de drie
De rubriek “Andere werkingsopbrengsten” vormt de twee-
belangrijkste types van kosten ten slotte, vertonen de
de belangrijkste categorie en bestaat uit tegemoetkomin-
rubrieken “Bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen”
gen van diverse gezagsniveaus in de financiering van
(exclusief de Zina-operatie) en “Diensten, diverse leverin-
de opdrachten van de OCMW’s. Ze vertegenwoordigt
gen en interne facturering” een stijging (met respectievelijk
38,2 % van de totale opbrengsten en weegt het zwaarst
5,5 % en 3,7 %), terwijl de rubriek “Verbruikte goederen
door in de OCMW’s van de gemeenten met minder dan
en verstrekte diensten” een inkrimping laat zien (-1,9 %).
20 000 inwoners. Globaal vertegenwoordigen de posten “Werkingsopbreng-
OPBRENGSTEN
sten en recuperatie specifieke kosten van sociale diensten” en “Andere werkingsopbrengsten” meer dan 90 % van de
De 231 OCMW’s van onze steekproef hebben in hun
middelen die de OCMW’s van onze steekproef in het
geconsolideerd exploitatiebudget voor 2004 een totaal
budget voor 2004 hebben ingeschreven.
bedrag aan opbrengsten van de gewone activiteiten (dit zijn de werkingsopbrengsten en de geproduceerde vaste
In vergelijking met 20034 zijn de in het budget uitgetrokken
activa + de financiële opbrengsten) van 345,6 EUR per
opbrengsten van de gewone activiteiten in totaal met
inwoner uitgetrokken. Net als de kosten, nemen de
17,2 % toegenomen. Net zoals aan de kostenzijde is deze
opbrengsten, uitgedrukt in EUR per inwoner, toe naarmate
sterke groei in grote mate vertekend door het boekhoud-
het aantal inwoners van de gemeente van het betrokken
kundige effect van de reorganisatie van de Antwerpse
OCMW toeneemt. De voornaamste opbrengstenrubriek is die van de “Werkingsopbrengsten en Recuperatie specifieke kosten” (tabel 4), die
4
De jaren 2003 en 2004 worden met elkaar vergeleken op basis van een constante steekproef, nl. voor 168 OCMW’s die zowel in 2003 als 2004 aan de enquête hebben deelgenomen.
59
D
E
O C M W’S
OCMW-ziekenhuizen in de vzw Zina (cf. supra). Zonder dit
sterkst toe in de OCMW’s van de gemeenten met minder
effect zouden de opbrengsten van de gewone activiteiten
dan 20 000 inwoners (+5,1 %). In de OCMW’s van de ge-
slechts met 4,4 % toenemen ten opzichte van 2003.
meenten met 20 000 tot 50 000 inwoners en in de OCMW’s
Deze stijging is het sterkst in de OCMW’s van de gemeen-
van de gemeenten met meer dan 50 000 inwoners zwelt
ten met meer dan 50 000 inwoners (+6,2 % (zonder de
het tekort telkens met 2,4 % aan.
Zina-operatie), tegen 4,2 % en 1,9 % in respectievelijk de OCMW’s van de gemeenten met minder dan
De gemeente is wettelijk verplicht om het tekort van
20 000 inwoners en die van de gemeenten met 20 000
het OCMW bij te passen. Dit gebeurt via de jaarlijkse ge-
tot 50 000 inwoners).
meentelijke bijdrage. Deze bijdrage is nog niet verrekend in de resultaten, maar wordt via een gedetailleerde bere-
RESULTAAT
kening bepaald na het vaststellen van het geconsolideerde exploitatie- en investeringsbudget. De verplichte
Het resultaat van de gewone activiteiten wordt verkregen
gemeentelijke bijdrage in het tekort bedraagt 105,8 EUR
door van de totale opbrengsten, exclusief de uitzonderlijke
per inwoner, wat overeenstemt met een dekking van het
opbrengsten, de totale kosten, exclusief de uitzonderlijke
tekort ten belope van 86,8 %. De uitsplitsing van de
kosten, af te trekken. Het resultaat van het dienstjaar wordt
steekproef over de bevolkingscategorieën toont aan dat
dan berekend door het resultaat van de gewone activiteiten
het tekort van de OCMW’s in elke bevolkingscategorie
te corrigeren aan de hand van het saldo van de uitzonderlij-
grotendeels gedekt wordt door de bijdrage van de ge-
ke opbrengsten en kosten. Deze twee resultaten zijn in feite
meente. Het is echter belangrijk op te merken dat er voor
vergelijkbaar. De uitzonderlijke verrichtingen hebben betrek-
de Vlaamse OCMW’s de resultaatverwerking in de begro-
king op verwaarloosbare bedragen.
ting geïntegreerd is en dat niet alleen de gemeentelijke
Theoretisch kan een deficitaire financiële toestand gedekt
bijdrage het te verwerken resultaat6 kan verbeteren, maar
worden door onttrekkingen aan het kapitaal van het OCMW
ook een onttrekking aan het kapitaal. Op die manier kan
en door de bijdrage van de gemeente in het tekort. Bij
het over te dragen negatieve resultaat beperkt worden.
gebrek aan voldoende kapitaal past de gemeente het tekort volledig bij. Het gebudgetteerde resultaat van het boekjaar is een tekort van 121,8 EUR per inwoner in 2004. Uit de uitsplitsing van de steekproef in bevolkingscategorieën blijkt dat dit tekort
5
De jaren 2003 en 2004 worden met elkaar vergeleken op basis van een constante steekproef, nl. voor 168 OCMW’s die zowel in 2003 als 2004 aan de enquête hebben deelgenomen.
6
Dit is het resultaat van het boekjaar plus het overgedragen resultaat van het vorig boekjaar.
toeneemt naar gelang van het bevolkingsaantal (tabel 5). Vergeleken met 20035 stijgt het gebudgetteerde tekort in 2004 met 3,7 EUR per inwoner, d.i. 3,0 %. Het neemt het
TABEL 5
Financiële toestand van de Vlaamse OCMW's uit onze steekproef – Budgetten 2004 OCMW’s van de
OCMW’s van de
OCMW’s van de
gemeenten met
gemeenten met
gemeenten met
< 20 000 inw.
20 000 tot 50 000 inw.
> 50 000 inw.
Totaal
162
58
11
231
in EUR/inw.
in EUR/inw.
in EUR/inw.
in EUR/inw.
Resultaat van de gewone activiteiten
-93,2
-111,5
-173,5
-121,9
Resultaat van het boekjaar
-93,1
-111,4
-173,4
-121,8
Tussenkomst van de gemeente in het werkingstekort van het OCMW
82,9
100,4
146,2
105,8
Aantal OCMW's
60
D
E
O C M W’S
DE OCMW’S IN HET WAALSE GEWEST
bevolking). De personen die jonger zijn dan 18 jaar en de personen van meer dan 64 jaar vertegenwoordigen res-
DEMOGRAFISCHE EN SOCIAAL-ECONOMISCHE ASPECTEN
pectievelijk 23,2 % en 17,0 % van de bevolking van de steekproef. Deze bevolkingsstructuur is in alle categorieën zeer gelijkaardig. In de gemeenten met meer dan 50 000
Van de 188 van de 262 Waalse OCMW’s beschikken
inwoners is de verhouding van inwoners ouder dan 64 jaar
we over begrotingsgegevens voor 2004. Deze OCMW’s
het grootst (18,3 %).
vertegenwoordigen 80,2 % van de Waalse bevolking. Alle OCMW’s van de gemeenten met meer dan 50 000
De werkloosheidsgraad van de steekproef bedraagt
inwoners hebben het enquêteformulier met begrotings-
10,6 % 7. Anderzijds genieten, in de beschouwde steek-
gegevens voor 2004 teruggestuurd (tegen 158 van
proef, nagenoeg 10,9 op 1 000 inwoners een leefloon.
de 224 OCMW’s van de gemeenten met minder dan
In de gemeenten met meer dan 50 000 inwoners zijn deze
20 000 inwoners, d.i. 72,6 % van de bevolking van deze
twee verhoudingen het grootst. Zo is de werkloosheid
categorie en 21 van de 29 OCMW’s van de gemeenten
in deze categorie bijna tweemaal groter dan in de
met 20 000 tot 50 000 inwoners, zijnde 74,2 % van
gemeenten met minder dan 20 000 inwoners terwijl het
de bevolking van deze categorie). De demografische
relatief aantal personen dat een leefloon geniet 3,4 maal
kenmerken van deze steekproef zijn weergegeven in
hoger ligt dan dat van de gemeenten met minder dan
tabel 6, waarbij de OCMW’s in drie bevolkingscategorieën
20 000 inwoners.
zijn ondergebracht.
BEGROTINGEN 2004 46,6 % van de bevolking van de steekproef behoort tot de gemeenten met minder dan 20 000 inwoners, tegen respec-
KENMERKEN VAN DE BEGROTINGEN
tievelijk 20,4 % voor die met 20 000 tot 50 000 inwoners en
VAN DE WAALSE OCMW’S
33,0 % voor die met meer dan 50 000 inwoners. Bijna eenderde van de in de steekproef vertegenwoordigde bevolking
In het Waalse Gewest gelijkt de voorstelling van de begro-
woont dus in grote gemeenten.
tingen van de OCMW’s sterk op die van de gemeenten.
Voor de gezamenlijke gemeenten van de steekproef wordt
7
de bevolkingsstructuur gekenmerkt door een overwicht van personen van 18 tot 64 jaar (namelijk 59,9 % van de
TABEL 6
Deze werkloosheidsgraad verschilt van de meest courant gebruikte definitie betreffende werkloosheid en werd berekend als volgt: het aantal uitkeringsgerechtigde volledig werklozen gedeeld door het aantal inwoners tussen 18 en 64 jaar.
Demografische en sociaal-economische kenmerken van de Waalse OCMW's uit onze steekproef OCMW’s van de
OCMW’s van de
OCMW’s van de
gemeenten met
gemeenten met
gemeenten met
< 20 000 inw.
20 000 tot 50 000 inw.
> 50 000 inw.
Totaal
1 258 702
552 058
891 260
2 702 020
46,6
20,4
33,0
100,0
23,7 60,1 16,1
23,4 59,7 17,0
22,1 59,6 18,3
23,2 59,9 17,0
Werkloosheid (in % – 2003)
7,6
11,1
14,9
10,6
Aantal leefloners per 1 000 inw. (2003)
5,9
7,7
19,9
10,9
Demografische gegevens Bevolking (01/01/2003) (in % totale bevolking) Structuur van de bevolking in 2002 (in %) Personen jonger dan 18 jaar Personen tussen 18 en 64 jaar Personen ouder dan 64 jaar Sociale gegevens
61
D
E
O C M W’S
De economische indeling van de uitgaven omvat vier rubrie-
overdrachten. De uitgaven voor overdrachten hebben in
ken, waarvan de omschrijving dezelfde is als die van de
de OCMW’s van de gemeenten met meer dan 50 000 in-
gemeenteboekhouding: de personeelsuitgaven, de werkings-
woners het grootste gewicht. De percentages werklozen
uitgaven, de overdrachten en de schulduitgaven.
en leefloners zijn hier immers het hoogst (cf. supra). De
Er wordt ook een onderscheid gemaakt tussen de gewone
uitgaven inzake het leefloon van de OCMW’s van deze
dienst van het OCMW en de buitengewone dienst.
categorie vertegenwoordigen trouwens 56,3 % van
Er worden twee saldi berekend. Enerzijds wordt het saldo
de overdrachten (tegen 30,9 % en 45,1 % in respectie-
eigen dienstjaar verkregen door de totale uitgaven van de
velijk de OCMW’s van de gemeenten met minder dan
totale ontvangsten af te trekken. Anderzijds wordt het saldo
20 000 inwoners en die van de gemeenten met 20 000
algemeen totaal berekend door het saldo van de voorgaan-
tot 50 000 inwoners).
de boekjaren en de overboekingen toe te voegen aan het
De werkingsuitgaven nemen 10,4 % van de gewone uitga-
saldo eigen dienstjaar.
ven voor hun rekening. Het belang van dit type van uitgaven is groter in de OCMW’s van de gemeenten met minder dan
UITGAVEN
20 000 inwoners (12,3 % van de gewone uitgaven), tegen slechts 8,3 % in de OCMW’s van de gemeenten met meer
In 2004 hebben de 188 OCMW’s van onze steekproef in hun
dan 50 000 inwoners.
begroting gewone uitgaven ingeschreven voor een bedrag
De schulduitgaven (voornamelijk de aflossingen en de
van 382,5 EUR per inwoner. De indeling van de steekproef in
intrestlast verbonden met de schuld) ten slotte, vormen de
bevolkingscategorieën toont aan dat dit bedrag toeneemt
laatste uitgavencategorie in volgorde van belangrijkheid. Ze
naar gelang van het bevolkingscijfer (tabel 7).
vertegenwoordigen 3,2 % van de gewone uitgaven.
De economische uitsplitsing van de gewone uitgaven onder-
Ten opzichte van 2003 8 vertonen de begrote gewone uitga-
streept het overwicht van de personeelsuitgaven in de totale
ven een toename van 4,4 %. De personeelsuitgaven en de
gewone uitgaven. Ze vertegenwoordigen de helft van de ge-
uitgaven voor overdrachten stijgen het sterkst (respectievelijk
wone uitgaven van de Waalse OCMW’s van onze steekproef.
met 5,9 % en 3,1 %). Bovendien is de aangroei van de
De indeling in categorieën geeft bovendien aan dat de per-
gewone uitgaven meer uitgesproken in de OCMW’s van de
soneelsuitgaven relatief het hoogst zijn in de OCMW’s van de
gemeenten met 20 000 tot 50 000 inwoners (nl. 7,1 %, tegen
gemeenten met 20 000 tot 50 000 inwoners.
3,8 % en 4,0 % in respectievelijk de OCMW’s van de
De overdrachten vormen de tweede belangrijkste categorie van gewone uitgaven en nemen 36,2 % van de gewone uitgaven voor hun rekening. De uitbetalingen van het
8
leefloon vertegenwoordigen nagenoeg de helft van deze
TABEL 7
De gewone uitgaven van de Waalse OCMW's uit onze steekproef – Begrotingen 2004 OCMW’s van de
OCMW’s van de
OCMW’s van de
gemeenten met
gemeenten met
gemeenten met
< 20 000 inw.
20 000 tot 50 000 inw.
> 50 000 inw.
Totaal
158
21
9
188
Aantal OCMW's in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
Personeel
48,9
143,2
53,8
199,0
49,7
257,2
50,2
192,2
Werking
12,3
36,0
11,8
43,5
8,3
43,2
10,4
39,9
Overdrachten
36,1
105,7
30,8
113,7
38,6
199,5
36,2
138,3
Leefloon
11,2
32,7
13,9
51,3
21,7
112,4
16,4
62,8
Schuld Totale uitgaven
62
De jaren 2003 en 2004 worden met elkaar vergeleken op basis van een constante steekproef, nl. voor 156 OCMW’s die zowel in 2003 als 2004 aan de enquête hebben deelgenomen.
2,7
7,8
3,7
13,5
3,4
17,4
3,2
12,1
100,0
292,7
100,0
369,7
100,0
517,2
100,0
382,5
D
E
O C M W’S
TABEL 8
De gewone ontvangsten van de Waalse OCMW's uit onze steekproef – Begrotingen 2004 OCMW’s van de
OCMW’s van de
OCMW’s van de
gemeenten met
gemeenten met
gemeenten met
< 20 000 inw.
20 000 tot 50 000 inw.
> 50 000 inw.
Totaal
158
21
9
188
Aantal OCMW's in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
Prestaties
16,5
47,7
17,6
64,2
13,9
70,9
15,6
58,7
Overdrachten
83,2
240,1
82,2
299,0
85,7
435,8
84,1
316,7
waarvan Gemeentetoelage Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn Staatstoelage voor het leefloon
28,0 2,7 7,1
80,8 7,8 20,6
27,9 2,9 8,1
101,6 10,6 29,5
22,9 4,3 16,8
116,3 22,0 85,6
25,7 3,5 11,6
96,8 13,1 43,9
0,3
0,9
0,1
0,5
0,4
2,0
0,3
1,2
100,0
288,6
100,0
363,6
100,0
508,7
100,0
376,5
Schuld Totale ontvangsten
gemeenten met minder dan 20 000 inwoners en de OCMW’s
50 000 inwoners en bedraagt het 85,7 % van de gewone ont-
van de gemeenten met meer dan 50 000 inwoners). Hier is
vangsten. Ook de samenstelling van de overdrachten van
de stijging van de personeelsuitgaven het sterkst.
deze categorie vertoont bijzondere kenmerken. De toelage van de Staat voor het leefloon en het Bijzonder Fonds voor
ONTVANGSTEN
Maatschappelijk Welzijn zijn belangrijker (zowel absoluut als relatief) dan in de twee overige categorieën. Tezelfdertijd is
Voor 2004 ramen de 188 OCMW’s van onze steekproef de
voor de twee andere categorieën de toelage van de gemeen-
gewone ontvangsten op 376,5 EUR per inwoner. Zoals voor
te in het tekort van het OCMW in relatief opzicht belangrijker.
de gewone uitgaven ligt dit bedrag gevoelig hoger in de OCMW’s van de gemeenten met meer dan 50 000 inwoners
De ontvangsten uit prestaties, d.w.z. de ontvangsten uit door
(508,7 EUR per inwoner) dan in de twee andere categorieën
het OCMW verleende diensten en het beheer van de eigen
van de steekproef (tabel 8).
goederen, vormen de tweede belangrijkste categorie inzake gewone ontvangsten. Ze vertegenwoordigen 15,6 % van de
De ontvangsten uit overdrachten vormen de voornaamste
gewone ontvangsten. Het relatieve belang van dit type van
financieringsbron van de OCMW’s. Ze zorgen immers voor
ontvangsten is bovendien meer uitgesproken in de OCMW’s
84,1 % van de middelen die door de OCMW’s van onze
van de gemeenten met 20 000 tot 50 000 inwoners, vermits
steekproef in hun begroting werden uitgetrokken. Deze
ze 17,6 % van de gewone ontvangsten vertegenwoordigen.
ontvangsten bestaan uit tegemoetkomingen van diverse
De schuldontvangsten van hun kant, zijn van bijkomstig
gezagsniveaus in de financiering van de taken van de
belang, daar ze minder dan 0,3 % van de gewone ont-
OCMW’s. Deze tegemoetkomingen kunnen een specifiek
vangsten uitmaken.
karakter hebben (bijvoorbeeld de toelagen die de OCMW’s ontvangen van de federale overheid voor de financiering van
In vergelijking met 20039, nemen de financieringsbronnen van
het leefloon) of van algemene aard zijn. De ontvangsten van
de OCMW’s met 4,0 % toe. Deze aangroei is voornamelijk
het Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn en de
te danken aan de overdrachten (+4,3 %), aangezien de
toelage van de gemeente in het tekort van het OCMW, die
ontvangsten uit prestaties slechts een bescheiden groei
ongeveer 3,5 % en 25,7 % van de middelen van het OCMW
kennen (+2,6 %) en de schuldontvangsten afnemen (-4,0 %)
vertegenwoordigen, behoren tot deze tweede categorie.
ten opzichte van 2003. Het zijn bovendien de gewone
De uitsplitsing van de steekproef in bevolkingscategorieën
ontvangsten van de OCMW’s van de gemeenten met 20 000
vestigt de aandacht op bepaalde specifieke kenmerken van de overdrachten. Zo is het gewicht van de overdrachten het grootst in de OCMW’s van de gemeenten met meer dan
9
De jaren 2003 en 2004 worden met elkaar vergeleken op basis van een constante steekproef, nl. voor 156 OCMW’s die zowel in 2003 als 2004 aan de enquête hebben deelgenomen.
63
D
TABEL 9
E
O C M W’S
Financiële toestand van de Waalse OCMW's uit onze steekproef – Begrotingen 2004 OCMW’s van de
OCMW’s van de
OCMW’s van de
gemeenten met
gemeenten met
gemeenten met
< 20 000 inw.
20 000 tot 50 000 inw.
> 50 000 inw.
Totaal
158
21
9
188
in EUR/inw.
in EUR/inw.
in EUR/inw.
in EUR/inw.
Resultaat eigen dienstjaar
-4,04
-6,08
-8,54
-5,94
Resultaat algemeen totaal
-0,81
-0,88
0,00
-0,56
Aantal OCMW’s
tot 50 000 inwoners die het sterkst stijgen (met 6,4 %, tegen
Ten opzichte van 2003 en op basis van een constante
3,4 % en 3,7 % in respectievelijk de OCMW’s van de
steekproef10 is het saldo algemeen totaal verslechterd. Het
gemeenten met minder dan 20 000 inwoners en de OCMW’s
daalt van 0,12 EUR per inwoner in 2003 tot -0,6 EUR per
van de gemeenten met meer dan 50 000 inwoners).
inwoner in 2004. Het aantal OCMW’s met een tekort algemeen totaal blijft echter onveranderd over de twee
BEGROTINGSSALDI
jaren met name 9.
Voor het eigen dienstjaar vertonen de 188 OCMW’s van onze steekproef een begrotingstekort van 5,9 EUR per in-
DE OCMW’S IN HET BRUSSELSE GEWEST
woner. Het tekort is groter in de OCMW’s van de gemeenten met meer dan 50 000 inwoners (tabel 9). Uit de analyse van de individuele gegevens blijkt dat het begrotingssaldo voor
DEMOGRAFISCHE EN SOCIAAL-ECONOMISCHE ASPECTEN
het eigen dienstjaar negatief is voor 103 OCMW’s. Vergeleken met 2003 en bij een identieke steekproef10 is
De 18 Brusselse OCMW’s die ons gegevens over hun be-
het begrotingstekort toegenomen, namelijk van -4,7 EUR
groting 2004 hebben verstrekt, vertegenwoordigen 95,9 %
per inwoner naar -6,3 EUR per inwoner. Het aantal OCMW’s
van de Brusselse bevolking. Enkel in de categorie van
met een tekort bedraagt 86 (tegen 84 in 2003).
gemeenten met 20 000 tot 50 000 inwoners ontbreken ons
Voor het algemeen totaal, dus rekening houdend met de
de gegevens van een OCMW. De demografische toestand
interne facturatie, de overboekingen en de vorige dienstjaren,
van deze OCMW’s is weergegeven in tabel 10.
laat het begrotingssaldo een licht tekort zien (-0,6 EUR per inwoner). 12 OCMW’s hebben echter een negatief saldo.
TABEL 10
10
Namelijk 156 OCMW’s.
Demografische en sociaal-economische kenmerken van de Brusselse OCMW's uit onze steekproef OCMW’s van de
OCMW’s van de
OCMW’s van de
gemeenten met
gemeenten met
gemeenten met
< 20 000 inw.
20 000 tot 50 000 inw.
> 50 000 inw.
Totaal
36 499
346 674
567 849
951 022
3,8
36,5
59,7
100,0
22,8 57,1 20,2
21,5 57,5 21,0
23,8 58,0 18,3
22,9 57,7 19,4
Werkloosheid (in % – 2003)
12,5
11,5
16,2
14,2
Aantal leefloners per 1 000 inw. (2003)
10,7
14,0
18,8
16,7
Demografische gegevens Bevolking (01/01/2003) (in % totale bevolking) Structuur van de bevolking in 2002 (in %) Personen jonger dan 18 jaar Personen tussen 18 en 64 jaar Personen ouder dan 64 jaar Sociale gegevens
64
D
E
O C M W’S
De uitsplitsing van de steekproef in drie bevolkingscatego-
boekhouding dat sinds eind 1998 van toepassing is. Een aan-
rieën leert ons dat ongeveer 60 % van de bevolking van de
tal bepalingen verschilt dus van deze die gelden voor de boek-
steekproef in de gemeenten met meer dan 50 000 inwoners
houding van de Brusselse gemeenten. In het kader van deze
woont. De gemeenten met minder dan 20 000 inwoners en
studie krijgen vier van deze bepalingen bijzondere aandacht.
die met 20 000 tot 50 000 inwoners van hun kant, vertegen-
Vooreerst wordt het traditionele onderscheid tussen “gewo-
woordigen respectievelijk 3,8 % en 36,5 % van de bevolking
ne” en “buitengewone” dienst vervangen door de begrippen
van de steekproef.
“exploitatiedienst” en “investeringsdienst”. Vervolgens kregen sommige posten een nieuwe naam.
De demografische structuur in Brussel gelijkt op die van
Men spreekt dan ook veeleer van “herverdeling” als men
Vlaanderen en Wallonië. De grootste groep bestaat uit de
het heeft over de “Uitgaven voor overdrachten”, alsook over
personen van 18 tot 64 jaar. Deze structuur is overigens
“Financiële opbrengsten”, en “Financiële lasten” voor res-
voor alle categorieën zeer vergelijkbaar.
pectievelijk “schuldontvangsten” en “schulduitgaven”. Het is echter belangrijk op te merken dat de post “Financiële
In de gemeenten van onze steekproef ten slotte, bedraagt
lasten” enkel de intrestlasten en niet de aflossingen van
de werkloosheidsgraad 14,2 %, terwijl 16,7 inwoners op
leningen bevat in tegenstelling tot de vroegere post
1 000 een leefloon genieten. Net als voor Vlaanderen en
“Schulduitgaven”. De aflossingen van de leningen gebeuren
Wallonië zijn deze twee percentages het hoogst in
in de investeringsdienst.
de gemeenten met meer dan 50 000 inwoners. In deze
Voorts vormen de begrotingskredieten betreffende de voor-
categorie ligt de werkloosheid 1,4 maal hoger dan in
gaande dienstjaren een correctie op de bijdrage van de ge-
de gemeenten met 20 000 tot 50 000 inwoners,
meente in het tekort van het OCMW (een batig saldo wordt
terwijl de verhouding personen die een leefloon trekken
van deze bijdrage afgetrokken, terwijl een tekort er wordt
1,8 maal hoger ligt dan in de gemeenten met minder dan
aan toegevoegd).
20 000 inwoners.
Ten slotte omvat de algemene samenvatting van de begro-
11
ting zowel de exploitatiediensten als de investeringsdien-
BEGROTINGEN 2004
sten. Er is dus slechts één boekhoudresultaat op basis van deze twee diensten.
KENMERKEN VAN DE BEGROTINGEN VAN DE BRUSSELSE OCMW’S 11
In het Brusselse Gewest is het opmaken van de begrotingen onderworpen aan een algemeen reglement van de OCMW-
TABEL 11
Deze werkloosheidsgraad verschilt van de meest courant gebruikte definitie betreffende werkloosheid en werd berekend als volgt: het aantal uitkeringsgerechtigde volledig werklozen gedeeld door het aantal inwoners tussen 18 en 64 jaar.
De exploitatie-uitgaven van de Brusselse OCMW's uit onze steekproef – Begrotingen 2004 OCMW’s van de
OCMW’s van de
OCMW’s van de
gemeenten met
gemeenten met
gemeenten met
< 20 000 inw.
20 000 tot 50 000 inw.
> 50 000 inw.
Totaal
2
10
6
18
Aantal OCMW’s in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
Personeel
55,6
251,2
41,8
211,4
39,8
262,0
40,9
243,2
Werking
11,6
52,5
11,6
58,8
9,5
62,4
10,2
60,7
Overdrachten
32,3
145,8
45,5
230,2
49,4
325,2
47,7
283,7
Leefloon
17,2
77,8
21,8
110,4
22,8
150,1
22,3
132,9
0,5
2,4
1,2
5,9
1,3
8,4
1,2
7,3
100,0
451,9
100,0
506,3
100,0
658,0
100,0
594,8
Financiële lasten Totale exploitatie-uitgaven
65
D
E
O C M W’S
EXPLOITATIE-UITGAVEN
Ten opzichte van 200312 vertonen de op de begroting uitgetrokken exploitatie-uitgaven een groei van 5,8 %. Deze stij-
De 18 OCMW’s van onze steekproef schreven in hun
ging is het grootst in de OCMW’s van de gemeenten met
begroting 2004 exploitatie-uitgaven in voor een bedrag van
meer dan 50 000 inwoners (namelijk +7,2 %, tegen +4,1 %
594,8 EUR per inwoner. Evenals in Vlaanderen en Wallonië
in de OCMW’s van de gemeenten met 20 000 tot 50 000
is het uitgavenpeil het hoogst in de OCMW’s van de
inwoners). In de OCMW’s van de gemeenten met minder
gemeenten met meer dan 50 000 inwoners (tabel 11).
dan 20 000 inwoners krimpen de exploitatie-uitgaven met 5,0 % in vergelijking met 2003.
Uit de economische indeling van de exploitatie-uitgaven blijkt dat de herverdelingsuitgaven (47,7 %) overheersen in de
EXPLOITATIEONTVANGSTEN
totale exploitatie-uitgaven. Het dominerend karakter van dit type van uitgaven geldt echter niet voor alle categorieën van
De 18 OCMW’s die aan onze enquête deelnamen, hebben
de steekproef. In de OCMW’s van de gemeenten met minder
op hun begroting exploitatieontvangsten voorzien ten
dan 20 000 inwoners bestaan de exploitatie-uitgaven groten-
belope van 601,9 EUR per inwoner. Zoals voor de exploita-
deels uit personeelsuitgaven. De uitgaven voor het leefloon
tie-uitgaven is dit bedrag groter in de OCMW’s van de
vertegenwoordigen ongeveer 47 % van de herverdelingsuit-
gemeenten met meer dan 50 000 inwoners dan in die van
gaven en, uitgedrukt in EUR per inwoner, zijn deze uitgaven
de twee andere categorieën van de steekproef (tabel 12).
het hoogst in de gemeenten met meer dan 50 000 inwoners. De personeelsuitgaven van hun kant, vormen het tweede
Zoals de Waalse OCMW’s beschikken de Brusselse
belangrijkste type van exploitatie-uitgaven met een gewicht
OCMW’s slechts over een beperkt volume aan eigen mid-
van 40,9 %. De uitsplitsing in bevolkingscategorieën toont
delen. De overdrachten vormen immers het grootste
aan dat dit gewicht maximaal is in de OCMW’s van de
gedeelte van de financieringsmiddelen van de OCMW’s.
gemeenten met minder dan 20 000 inwoners. Uitgedrukt
Ze vertegenwoordigen 82,5 % van de middelen die
in EUR per inwoner liggen de gebudgetteerde personeels-
de OCMW’s van onze steekproef in hun begroting hebben
uitgaven voor 2004 echter hoger in de OCMW’s van de
ingeschreven. Uitgedrukt in EUR per inwoner zijn de
gemeenten met meer dan 50 000 inwoners.
ontvangsten uit overdrachten het grootst in de OCMW’s
De werkingskosten en de financiële kosten ten slotte, verte-
van de gemeenten met meer dan 50 000 inwoners, terwijl
genwoordigen samen 11,4 % van de exploitatie-uitgaven. Deze twee soorten uitgaven hebben samen een iets groter relatief belang in de OCMW’s van de gemeenten met 20 000
12
tot 50 000 inwoners.
TABEL 12
De exploitatieontvangsten van de Brusselse OCMW's uit onze steekproef – Begrotingen 2004 OCMW’s van de
OCMW’s van de
OCMW’s van de
gemeenten met
gemeenten met
gemeenten met
< 20 000 inw.
20 000 tot 50 000 inw.
> 50 000 inw.
Totaal
2
10
6
18
Aantal OCMW's in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
Prestaties
16,9
77,4
16,9
87,0
17,2
114,3
17,1
102,9
Overdrachten
83,1
381,7
83,0
427,7
82,2
545,9
82,5
496,5
35,7
164,1
34,0
175,4
27,6
183,3
29,8
179,7
1,9
8,7
2,2
11,5
2,3
15,6
2,3
13,8
10,6
48,9
14,5
74,9
16,5
109,5
15,7
94,6
Gemeentetoelage Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn Staatstoelage voor het leefloon Financiële opbrengsten Totale exploitatieontvangsten
66
De jaren 2003 en 2004 worden met elkaar vergeleken op basis van een constante steekproef, nl. voor 16 OCMW’s die zowel in 2003 als 2004 aan de enquête hebben deelgenomen.
0,0
0,1
0,1
0,4
0,6
4,0
0,4
2,5
100,0
459,1
100,0
515,1
100,0
664,1
100,0
601,9
D
E
O C M W’S
ze, relatief gezien, belangrijker zijn in de OCMW’s
de groei van de exploitatieontvangsten in de OCMW’s van
van de gemeenten met minder dan 20 000 inwoners.
de gemeenten met meer dan 50 000 inwoners het grootst (namelijk +6,3 %, tegen +4,6 % in de OCMW’s van de ge-
Onder de ontvangsten uit overdrachten vertegenwoordigen
meenten met 20 000 tot 50 000 inwoners). In de OCMW’s
de gemeentelijke bijdrage in het tekort van het OCMW en
van de gemeenten met minder dan 20 000 inwoners vallen
het Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn respectie-
de exploitatieontvangsten terug met 4,4 %.
velijk 36,2 % en 2,8 % van de overdrachten. De gemeentelijke bijdrage heeft bovendien een groter relatief belang in de
FINANCIEEL EVENWICHT
OCMW’s van de gemeenten met minder dan 20 000 inwoners. De toelage voor het leefloon vertegenwoordigt 19,0 %
De evaluatie van het financieel evenwicht van de Brusselse
van de ontvangsten uit overdrachten en is het hoogst voor
OCMW’s wijkt af van deze van de Vlaamse, maar ook van
de OCMW’s van de gemeenten met meer dan 50 000 inwo-
deze van de Waalse OCMW’s. Zoals reeds gezegd worden
ners (zowel absoluut als relatief).
de intrestlasten van leningen geboekt in de exploitatiedienst, terwijl de aflossingen van leningen vallen onder de investe-
De ontvangsten uit prestaties vertegenwoordigen 17,1 %
ringsdienst. Het financieel evenwicht van de exploitatie-
van de middelen die de OCMW’s van onze steekproef in hun
dienst, bepaald door de som van de balans van het dienst-
begroting voor 2004 hebben ingeschreven. Deze ontvang-
jaar14 en het overgedragen resultaat (zie tabel 13), houdt bij-
sten zijn, relatief gezien, even belangrijk in de verschillende
gevolg geen rekening met de uitgaven voor de aflossingen
categorieën.
van de leningen. Om een vollediger en correcter beeld te krijgen van de financiële situatie is het dus noodzakelijk om
De financiële opbrengsten, die overeenstemmen met
ook de balans eigen dienstjaar van de investeringsdienst te
de traditionele schuldontvangsten, zijn van minder belang.
betrekken in de evaluatie14. De berekening van het algemene
Ze vertegenwoordigen immers minder dan 1 % van de
financiële evenwicht wordt uiteindelijk bekomen door de
totale ontvangsten. De OCMW’s van de gemeenten met
balans van het eigen dienstjaar van de investeringsdienst op
meer dan 50 000 inwoners hebben de hoogste financiële
te tellen bij de balans van het eigen dienstjaar met het
opbrengsten.
overgedragen resultaat van de exploitatiedienst.
In vergelijking met 2003 ten slotte13, zijn de totale exploitatieontvangsten met 5,4 % gestegen. Deze groei is toe te schrijven aan de toename van de ontvangsten uit prestaties en uit overdrachten met respectievelijk 7,3 % en
13
5,7 % tegenover 2003, terwijl de schuldontvangsten, die in 2003 slechts een aandeel van 0,7 % in de totale exploitatieontvangsten hadden, afnemen met 87,4 %. Bovendien is
TABEL 13
14
De jaren 2003 en 2004 worden met elkaar vergeleken op basis van een constante steekproef, nl. voor 16 OCMW’s die zowel in 2003 als 2004 aan de enquête hebben deelgenomen. De balans van het dienstjaar, niet te verwarren met de balans uit de jaarrekening, berekent het verschil tussen de ontvangsten en uitgaven eigen dienstjaar, rekening houdend met de overboekingen en de interne facturatie.
Financiële toestand van de Brusselse OCMW's uit onze steekproef – Begrotingen 2004
Aantal OCMW's
OCMW’s van de
OCMW’s van de
OCMW’s van de
gemeenten met
gemeenten met
gemeenten met
< 20 000 inw.
20 000 tot 50 000 inw.
> 50 000 inw.
Totaal
2
10
6
18
in EUR/inw.
in EUR/inw.
in EUR/inw.
in EUR/inw.
Balans eigen dienstjaar + overgedragen resultaat (exploitatiedienst) (1)
7,2
8,8
9,9
9,4
Balans eigen dienstjaar (investeringsdienst) (2)
-7,2
-10,1
-13,9
-12,3
Balans + overgedragen resultaat (1+2)
0,0
-1,3
-4,0
-2,9
67
D
E
OCMW’
S
Tabel 13 toont dat de som van de balans van het eigen
In vergelijking met de begrotingen van 200315 is de finan-
dienstjaar en het overgedragen resultaat van de exploitatie-
ciële toestand van de Brusselse OCMW’s verbeterd.
dienst positief is voor de drie categorieën van de Brusselse
De negatieve balans, gecorrigeerd met het overgedragen
OCMW’s. Het bedrag voor de gezamenlijke OCMW’s van de
resultaat, krimpt immers van -5,9 EUR per inwoner in 2003
steekproef bedraagt 9,4 EUR per inwoner. Voor de OCMW’s
tot -2,6 EUR per inwoner in 2004. Het zijn vooral de balan-
van de gemeenten met meer dan 50 000 inwoners is het
sen van de OCMW’s van de gemeenten met meer dan
batig saldo het grootst.
50 000 inwoners die zorgen voor deze verbetering. Het
Het is echter relevanter om rekening te houden met de uitga-
tekort vermindert hier van -10,6 EUR per inwoner in 2003
ven voor de aflossingen van leningen. Deze zitten verwerkt in
tot -3,6 EUR per inwoner in 2004. In de OCMW’s van de
de balans eigen dienstjaar van de investeringsdienst. Deze is
gemeenten met 20 000 tot 50 000 inwoners evolueert
duidelijk negatief voor alle OCMW’s van de steekproef. De
de balans van een evenwichtstoestand in 2003 naar een
balans, vermeerderd met het overgedragen resultaat, vormt
tekort van 1,4 EUR per inwoner in 2004. De begrotingen
de uiteindelijke maatstaf voor het financiële evenwicht van de
van de 2 OCMW’s van de gemeenten met minder dan
begroting. Deze is negatief voor het geheel van de Brusselse
20 000 inwoners blijven in evenwicht.
OCMW’s en bedraagt -2,9 EUR per inwoner. Voor de 2 OCMW’s van de gemeenten met minder dan 20 000 inwoners is de begroting in evenwicht. Voor de andere twee categorieën is dit echter niet het geval. Het tekort is het grootst in de OCMW’s van de gemeenten met meer dan 50 000 inwoners, nl. 4,0 EUR per inwoner.
68
15
De jaren 2003 en 2004 worden met elkaar vergeleken op basis van een constante steekproef, nl. voor 16 OCMW’s die zowel in 2003 als 2004 aan de enquête hebben deelgenomen.
D E
P O L I T I E Z O N E S
De politiezones In de nieuwe politiestructuur is de lokale politie gebaseerd op het verschijnen van een nieuwe soort instelling: de politiezone. De wet verleent de politiezones een belangrijke financiële autonomie. In de praktijk wordt dit vertaald in het opstellen van boekhoudkundige staten die los staan van de gemeente. Onze analyse van de politiezones is gebaseerd op de begrotingen 2003 en 2004. Zij kunnen als de twee eerste betrouwbare en representatieve begrotingsjaren worden beschouwd, aangezien de lokale politie op 1 januari 2002 operationeel is geworden. Globaal genomen budgetteerden de politiezones een bedrag van 2 003,8 miljoen EUR aan gewone uitgaven voor 2004. Dit komt neer op een bedrag van 194,4 EUR per inwoner. De personeelsuitgaven, die 86,4 % van de totale uitgaven voor hun rekening nemen, hebben een duidelijk overwicht. De werkingskosten vertegenwoordigen 11,1 %, de overdrachten 1,0 % en de financiële lasten 1,5 % van deze totale uitgaven. De gewone ontvangsten van de politiezones bedragen 1 994,4 miljoen EUR. De ontvangsten uit overdrachten vormen veruit het belangrijkste deel van de totale ontvangsten van de zones: zij vertegenwoordigen 99 % van deze ontvangsten. De begroting van de politiezone wordt door twee belangrijke bronnen gefinancierd: de federale dotatie en de dotatie van de gemeente(n), naargelang het gaat om een eengemeente- of een meergemeentezone. De tegemoetkoming van de federale overheid bedraagt gemiddeld 36,3 % van de totale ontvangsten van de zones, die van de gemeenten 62,7 %. Uit een meer gedetailleerde analyse op basis van de typologie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken komen belangrijke verschillen naar voor naar gelang van het verstedelijkingsniveau. Dit is meer bepaald het geval voor het niveau van de goedgekeurde uitgaven en de financieringsstructuur. Op middellange termijn en rekening houdend met het ingevoerde financieringsmechanisme (degressiviteit van de interzonale solidariteit) kunnen we verwachten dat de weinig verstedelijkte zones en meer bepaald de gemeenten die deze zones vormen, een extra financiële inspanning voor politiezaken zullen moeten leveren. In dit verband vermelden we het evaluatieverslag van de Commissie ter begeleiding van de hervorming van de politiediensten op lokaal niveau van oktober 2003. Dit verslag pleit voor een herziening van het financieringsmechanisme van de politiezones. In afwachting van de goedkeuring van deze nieuwe financieringswet werd de geleidelijke invoering van het globale systeem van de interzonale solidariteit met de eraan gekoppelde correctiemechanismen (zoals in detail beschreven in de bijlage van ons verslag 2002) voorlopig bevroren.
LOKALE POLITIE
binnen zijn zone alle taken van de lokale politie uitvoeren, nl. “alle opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie die
De wet van 7 december 1998 voerde de politiehervorming in
nodig zijn voor het beheren van lokale gebeurtenissen en
met het oog op de creatie van een geïntegreerd politiemodel
fenomenen die zich voordoen op het grondgebied van de
dat op twee niveaus gestructureerd is. Op lokaal niveau leidt
politiezone, evenals het vervullen van sommige politie-
deze hervorming tot grondige wijzigingen voor de gemeenten
opdrachten van federale aard”.
die tot in 2001 elk nog hun eigen politiekorps beheerden. De politiezones hebben een financiële beheersautonomie en De lokale politie is nu actief in de zogenaamde politiezones.
moeten hun eigen rekening en begroting opstellen los van
Een politiezone is een territoriale zone die uit één of meer-
de gemeentebegroting. Dit geldt zowel voor eengemeente-
dere gemeenten kan bestaan. Elk zonaal politiekorps moet
als voor meergemeentezones.
69
D E
P O L I T I E Z O N E S
De federale politie is daarentegen actief op het niveau van
Bij de oprichting van de lokale politie bestond het per-
het koninkrijk en “verzekert over het hele grondgebied (…),
soneelsbestand uit 27 322 plaatselijke politieambtenaren,
de gespecialiseerde en supralokale opdrachten van bestuur-
waarvan 7 359 ex-rijkswachters uit de territoriale brigades en
lijke en gerechtelijke politie, evenals ondersteunende op-
19 783 mensen van de gemeentelijke politie. Op basis van
drachten voor de lokale politiediensten en voor de politie-
de statistieken van het Ministerie van Binnenlandse Zaken
overheden”.
bestond de lokale politie van het operationele kader in 2002 uit 27 050 mensen waarbij nog 3 645 leden van het admini-
De lokale politie is operationeel sedert 1 januari 2002 en
stratief en logistiek kader moeten worden geteld (CALOG).
is het resultaat van de fusie tussen de vroegere gemeente-
Een plaatselijk politiekorps van een politiezone bestaat dus
politie en de vroegere territoriale brigades van de rijkswacht.
gemiddeld uit 138 politiemensen van het operationele kader.
België werd verdeeld in 196 politiezones, waarvan er
Dit gemiddelde personeelsbestand per zone bedraagt
50 betrekking hebben op het grondgebied van één enkele
114,4 politiemensen in Vlaanderen, 122,4 in Wallonië en
gemeente (eengemeentezones) en 146 op het grondgebied
789,3 in het Brussels Gewest.
van meerdere gemeenten (meergemeentezones). Vlaanderen telt 118 zones, Wallonië 72 en het Brussels Gewest 6.
Tabel 2 toont deze kenmerken op basis van de typologie die het Ministerie van Binnenlandse Zaken toepast en is geba-
Terwijl een politiezone voor het hele land gemiddeld uit 3 ge-
seerd op de verstedelijkingsgraad van de gemeenten.
meenten bestaat, is dit aantal 3,6 gemeenten in Wallonië,
Deze laatste is met name gestoeld op de algemene typolo-
tegenover 3,2 gemeenten in het Brussels Gewest en slechts
gie van de gemeenten die werd uitgewerkt door de diensten
2,6 gemeenten in Vlaanderen.
van de rijkswacht, die op haar beurt gebaseerd is op de
De kleinere omvang van de Waalse gemeenten verklaart het
functionele (uitrustingsniveau, centrumfunctie) en morfolo-
grotere aantal gemeenten per politiezone in Wallonië.
gische aspecten van de verstedelijking (bevolkingsdichtheid,
Dit wordt bevestigd door het feit dat de gemiddelde bevol-
gebouwenconcentratie).
king die door een politiezone wordt bediend in Wallonië
TABEL 1
slechts 46 647 inwoners omvat, tegen 50 617 inwoners in
De politiezones, die gegroepeerd zijn in de clusters 1 tot 5,
Vlaanderen en 163 064 inwoners in het Brussels Gewest.
worden gekenmerkt door een afnemende verstedelijkings-
Algemene kenmerken van de politiezones per gewest Aantal politiezones
Gemiddeld aantal gemeenten
Gemiddelde bevolking
Gemiddelde oppervlakte (km2)
Gemiddeld personeelsbestand per zone
118
2,6
50 617
114,6
114,4
Wallonië
72
3,6
46 647
233,9
122,4
Brussel
6
3,2
163 064
26,9
789,3
196
3,0
52 601
155,7
138,0
Vlaanderen
Rijk
TABEL 2
Algemene kenmerken van de politiezones op basis van de typologie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken Cluster
Aantal politiezones
Gemiddeld aantal gemeenten
Gemiddelde bevolking
Gemiddelde oppervlakte (km2)
Gemiddeld personeelsbestand per zone
5
1,2
254 349
114,2
1 378,6
2
21
2,4
100 931
110,4
313,7
3
52
2,2
43 044
79,4
92,9
1 (sterk verstedelijkt)
4
62
3,2
42 633
160,4
79,1
5 (sterk landelijk)
56
4,0
36 373
242,1
68,4
196
3,0
52 601
155,7
138,0
Rijk
70
D E
P O L I T I E Z O N E S
graad. Cluster 1 komt overeen met de 5 grote stedelijke
We hebben er trouwens voor geopteerd om de financiële
zones van het land terwijl cluster 5 aan het andere uiteinde
gegevens van de zones te analyseren door ze ofwel
uit de meest landelijke gemeenten bestaat.
per gewest ofwel per cluster van de typologie van het
In functie van deze parameter gaat de gemiddelde bevol-
Ministerie van Binnenlandse Zaken te groeperen. De keuze
king van de politiezone in stijgende lijn, terwijl het aantal ge-
van dit laatste criterium wordt gerechtvaardigd door het
meenten in de zone, de oppervlakte van de zone en het
feit dat de grootte en de organisatie van de politiediensten
aantal politiemensen per zone in dalende lijn gaan. Sche-
(alsook van talrijke politie-activiteiten) sterk gecorreleerd
matisch gezien zijn zones met een sterke verstedelijking
zijn met het verstedelijkingsniveau. Het niveau van de
van het eengemeentetype (met uitzondering van de zones
uitgaven en ontvangsten die in de politiebegrotingen
van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest). Zij worden geken-
vermeld staan, vloeien rechtstreeks voort uit de politie-
merkt door een hoge bevolking en een grote dichtheid.
activiteiten in de zones.
Plattelandszones zijn daarentegen van het meergemeentetype. Zij bestaan meestal uit een groot aantal gemeenten
UITGAVEN
en moeten een aanzienlijk grondgebied met een kleine bevolking beheren.
Voor het hele Koninkrijk begrootten de politiezones een
We vestigen meer specifiek de aandacht op de uiteen-
bedrag van 2 003,8 miljoen EUR aan gewone uitgaven
lopende grootte van de politiekorpsen op basis van deze
voor 2004. Dit komt neer op een bedrag van 194,4 EUR
typologie waarvan het personeelsbestand neerkomt op
per inwoner. De gewone uitgaven zijn met 3,1 % gestegen
1 378,6 politiemensen in de zones van de grote steden en
in vergelijking met het begrotingsjaar 2003.
slechts 68,4 in de meest landelijke zones. Deze specifieke kenmerken zullen uiteraard gevolgen heb-
De boekhouding van de politiezones is sterk geïnspireerd
ben voor de uitgaven en de financiële structuur van de ver-
op het gemeentelijk boekhoudreglement, zodat de uitgaven
schillende categorieën van politiezones.
van de politiezones kunnen worden uitgesplitst volgens de gebruikelijke economische classificatie, nl. de personeelsen werkingsuitgaven, de overdrachten en schulden in tabel 3.
ANALYSE VAN DE BEGROTINGEN 2003 EN 2004 VAN DE POLITIEZONES
Er is een duidelijk overwicht van de personeelsuitgaven. In 2004 bedragen ze 1 731,9 miljoen EUR, d.i. 86,4 % van de
KADER VAN DE ANALYSE
totale uitgaven. De personeelsuitgaven bestaan voor 73,3 % uit wedden, voor 22,9 % uit patronale bijdragen en voor
De analyse gebeurde op basis van de financiële gegevens
3,8 % uit diverse toelagen en bijdragen. Dit overwicht van
betreffende de begrotingen 2003 en 2004 ingezameld door
de personeelsuitgaven wordt logischerwijze verklaard door
middel van een enquête die bij de 196 politiezones van
het feit dat de politietaken vooral worden uitgevoerd door
het land werd gehouden. Hierdoor konden we de gegevens
een politiekorps van mannen en vrouwen op het terrein.
verzamelen over 164 begrotingen van 2003 en 150 begrotin-
De personeelsuitgaven zijn met een bescheiden 1,8 %
gen van 2004, die respectievelijk 87,5 % en 78,5 % van de
gestegen in vergelijking met 2003.
bevolking vertegenwoordigen. Krachtens de wet op de geïntegreerde politie op twee Voor de zones waarvoor we geen gegevens hadden, maak-
niveaus moet elke politiezone een minimale operationele,
ten we een extrapolatie. Dit gebeurde ofwel op basis van het
administratieve en logistieke personeelssterkte hebben die
aantal politiemensen (die bijna 90 % van de uitgaven verei-
afhangt van de specifieke kenmerken van de zone.
sen), ofwel op basis van de begroting van de vorige jaren.
Naast de uitgaven met betrekking tot het operationele (wed-
Vanwege deze extrapolaties en de onzekere context die
den, sociale bijdragen, toelagen, vergoedingen en diverse
heerste op het moment dat deze eerste begrotingen werden
premies) en het administratieve en logistieke kader, omvat-
opgesteld, vragen we de lezer dus om de voorgestelde
ten de personeelsuitgaven eveneens de toelagen aan de
cijfers omzichtig te interpreteren en deze als orden van
bijzonder rekenplichtige en eventueel de toelagen die aan
grootte te beschouwen.
de secretaris van de zone worden uitgekeerd.
71
D E
TABEL 3
P O L I T I E Z O N E S
Economische indeling van de gewone uitgaven van de politiezones – Begrotingen 2003 en 2004 Begrotingen 20031
Begrotingen 20042
Verschil 2003-2004
in duizenden EUR
in %
in duizenden EUR
in %
in duizenden EUR
1 701 481
87,5
1 731 850
86,4
30 369
1,8
197 358
10,2
222 061
11,1
24 703
12,5
Personeel Werkingskosten
in %
Overdrachten
19 267
1,0
20 050
1,0
783
4,1
Schuld
26 262
1,4
29 852
1,5
3 590
13,7
1 944 369
100,0
2 003 813
100,0
59 445
3,1
Totaal uitgaven 1 2
Extrapolatie op basis van de begrotingen van 164 politiezones Extrapolatie op basis van de begrotingen van 150 politiezones
We herinneren er tevens aan dat de oprichting van een
De overdrachtsuitgaven omvatten alle dotaties van de
eenheidsstatuut voor alle politiebeambten van het grond-
zone ten gunste van derden (diverse toelagen, bijdrage in
gebied, d.w.z. zowel voor de leden van de federale als van
de werkingskosten van de gewestelijke ontvanger die
de lokale politie, een van de aspecten van de hervorming
eventueel door de Raad werd aangesteld). Zij nemen
was. Deze harmonisering van de statuten – die werd be-
slechts een heel ondergeschikte plaats in en vertegen-
moeilijkt door de bestaande ongelijkheden tussen de drie
woordigen 20 miljoen EUR, d.i. 1,0 % van de gewone
vroegere korpsen – gebeurde “naar boven toe” en bracht
uitgaven.
extra kosten met zich mee die op zowat 200 miljoen EUR op jaarbasis worden geraamd. Deze harmonisatie wordt
De schulduitgaven bedragen 29,9 miljoen EUR in 2004
in principe helemaal gedekt door de federale overheid,
en bestaan zowel uit terugbetalingen van kapitaal en
onder voorbehoud van de problematiek van de aanvaard-
intrestlasten van leningen die de politiezones hebben
bare meerkosten.
afgesloten als uit financiële leninglasten die verband houden met het vastgoed dat van de gemeenten naar de
GRAFIEK 1
De werkingskosten bedragen 222,1 miljoen EUR in 2004 en
zone werd overgedragen. Hoewel de financiële lasten
komen op de tweede plaats, met 11,1 % van de gewone
sterk gestegen zijn in vergelijking met 2003 (+13,7 %),
uitgaven. Deze uitgaven bevatten alle kosten met betrekking
blijven deze uitgaven relatief klein in vergelijking met de
tot de werking van de politiezones, zoals benzine voor de
totale uitgaven, waarvan ze slechts 1,5 % vertegenwoor-
wagens, kantoormateriaal, verwarming en eventueel de
digen. Als nieuwe instellingen hebben de politiezones
huur van de federale gebouwen.
logischerwijze een geringe schuld. De nieuwe leningen
Deze uitgavencategorie kende een belangrijke stijging van
die werden aangegaan om de investeringen te financieren
12,5 % in vergelijking met 2003 die wordt verklaard door
resulteren noodzakelijkerwijs in een sterke toename van
de geleidelijke invoering van de politiezones.
de schuldlasten.
Indeling van de personeelsuitgaven – Begrotingen 2004 3,8 %
Wedden
22,9 %
Patronale bijdragen Diverse toelagen en bijdragen
73,3 %
72
D E
P O L I T I E Z O N E S
Economische indeling van de gewone uitgaven van de politiezones per gewest – Begrotingen 20041
TABEL 4
Vlaanderen
Brussel
Rijk
in %
in duizenden EUR
in %
in duizenden EUR
in %
in duizenden EUR
in % 86,4
Personeel
877 956
85,8
558 464
88,9
295 429
84,0
1 731 850
Wedden
640 540
62,6
408 461
65,0
220 377
62,7
1 269 378
63,3
Patronale bijdragen
204 877
20,0
127 422
20,3
64 418
18,3
396 717
19,8
Diverse toelagen en bijdragen Werkingskosten Overdrachten Schuld Totaal uitgaven 1
Wallonië
in duizenden EUR
32 540
3,2
22 581
3,6
10 634
3,0
65 755
3,3
115 975
11,3
61 030
9,7
45 056
12,8
222 061
11,1
14 018
1,4
2 013
0,3
4 019
1,1
20 050
1,0
15 688
1,5
7 004
1,1
7 160
2,0
29 852
1,5
1 023 637
100,0
628 512
100,0
351 664
100,0
2 003 813
100,0
Extrapolatie op basis van de begrotingen van 150 politiezones
We merken op dat de economische indeling van de uitga-
Zoals blijkt uit grafiek 2 zijn er tussen de verschillende
ven tamelijk gelijklopend is voor alle gewesten, zoals blijkt uit
clusters grote onderlinge verschillen in de politie-uitgaven
tabel 4.
per inwoner (typologie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken). De zones van cluster 1 met de meest
In de 3 gewesten van het land is er een duidelijk overwicht
verstedelijkte zones van het land schreven in hun begro-
van de personeelsuitgaven. Meer in het algemeen vertonen
tingen 2004 een bedrag van 421,0 EUR aan uitgaven
de politiezones in Vlaanderen de grootste overeenkomst
per inwoner in, terwijl de minst verstedelijkte zones
met de uitgavenstructuur voor het hele land. De politiezones
(cluster 5) voor 135,2 EUR aan uitgaven per inwoner
van Wallonië worden daarentegen gekenmerkt door een
uittrokken. De politiezones van cluster 2 bevatten meer
groter aandeel van de personeelsuitgaven (88,9 %) en
bepaald de zones van het Brussels Gewest (uitgezonderd
door een kleiner aandeel van de werkingsuitgaven (9,7 %).
Brussel-Elsene). Zones zoals Bergen-Quévy, Namen,
De politiezones van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest
Brugge of Kortrijk bevinden zich tussenin, met een bedrag
worden daarentegen gekenmerkt door een kleiner aandeel
van 228,8 EUR per inwoner. De zones van cluster 3
van de personeelsuitgaven (84,0 %) en door een groter
(Moeskroen, Aat, Halle …) schreven voor 159,4 EUR
aandeel van de werkingskosten (12,8 %).
aan uitgaven per inwoner in.
Gewone uitgaven van de politiezones (in EUR per inwoner) volgens de verstedelijkingsgraad – Begrotingen 2004
GRAFIEK 2
in EUR/inw. 450
Schuld 400
10,7 %
Overdrachten
350
Werkingskosten
300
Personeel
250
11,2 %
200
84,9 % 150
11,5 %
10,9 %
11,2 %
87,3 %
87,1 %
100
86,7 % 50
87,0 %
0 Cluster 1
Cluster 2
Cluster 3
Cluster 4
Cluster 5
73
D E
P O L I T I E Z O N E S
We wijzen erop dat het uitgavenniveau van de politiezones
van de federale overheid en de tegemoetkoming van
van clusters 4 en 5 overeenkomt met een gemiddelde per
de gemeenten.
inwoner van ongeveer 135 EUR. Deze parallel tussen de twee laatste clusters kan worden verklaard door de nood-
De ontvangsten uit prestaties bestaan uit vergoedingen die
zaak van een basispolitiezorg, ongeacht het verstedelij-
afkomstig zijn van door de politiezones geleverde diensten en
kingsniveau van de zone. Voor deze zones is een minimum-
de eventuele exploitatie van de onroerende goederen van de
peil aan uitgaven onontbeerlijk om deze elementaire dienst-
politiezone (huur enz.). In 2004 bedragen ze 16,5 miljoen EUR
verlening op lokaal niveau te kunnen verzekeren (wat meer
en vertegenwoordigen ze slechts 0,8 % van de gewone
in het bijzonder wordt vertaald door de minimale begro-
ontvangsten.
tingsnormen die het Ministerie van Binnenlandse Zaken heeft opgelegd).
De schuldontvangsten zijn afkomstig van de participaties van de politiezones in overheids- en privé-ondernemingen,
De verschillen tussen de andere clusters worden verklaard
thesauriebeleggingen enz. Ze vertegenwoordigen een zeer
door het feit dat een sterk verstedelijkte zone meer gecon-
miniem gedeelte van de gewone ontvangsten, nl. 3,5 mil-
fronteerd wordt met specifieke fenomenen zoals geor-
joen EUR, wat neerkomt op 0,2 %.
ganiseerde criminaliteit, diverse betogingen, de aanwezigheid van instellingen … die een grotere politieactiviteit
De ontvangsten uit overdrachten daarentegen, bedragen
met zich meebrengen. Het is dus normaal dat deze zones
1 974,3 miljoen EUR en vormen met 99,0 % veruit het
hogere uitgaven hebben om al deze taken te kunnen
belangrijkste deel van de totale ontvangsten van de zones.
vervullen.
De tegemoetkoming van de federale overheid1 levert gemiddeld een bijdrage van 36,6 % van de ontvangsten
ONTVANGSTEN
uit overdrachten van de zones, terwijl de gemeenten een bijdrage van 63,4 % leveren.
De politiezones van het hele land schreven in hun begroting 2004 voor 1 994,4 miljoen EUR aan gewone ontvangsten in,
De begroting van de politiezone wordt dus door twee
d.i. 193,4 EUR per inwoner. In vergelijking met het begro-
belangrijke bronnen gefinancierd:
tingsjaar 2003 zijn de gewone ontvangsten met 2,8 %
- de federale dotatie;
gestegen.
- de gemeentelijke dotatie(s), naargelang het gaat om een eengemeente- of een meergemeentezone.
De economische uitsplitsing verdeelt deze ontvangsten in drie grote groepen, namelijk de ontvangsten uit prestaties, de overdrachten en de schulduitgaven. De ontvangsten uit overdrachten kunnen op hun beurt in twee subrubrieken worden ingedeeld: overdrachten afkomstig
TABEL 5
Om helemaal precies te zijn bevat deze rubriek voor de beperkte bedragen eveneens bepaalde “Overige overdrachten” zoals Gesco-subsidies die door de gewesten worden gefinancierd (Gesco = gesubsidieerde contractuelen).
Economische indeling van de gewone ontvangsten van de politiezones – Begrotingen 2003 en 2004 Begrotingen 20031 in duizenden EUR Prestaties Overdrachten Federale dotaties Gemeentelijke dotaties Totaal ontvangsten 1 2
in %
Begrotingen 20042 in duizenden EUR
in %
Verschil 2003-2004 in duizenden EUR
in %
15 760
0,8
16 554
0,8
793
5,0
1 921 723
99,1
1 974 331
99,0
52 608
2,7
689 259
35,5
723 574
36,3
34 314
5,0
1 232 463
63,5
1 250 757
62,7
18 294
1,5
Schuld
74
1
2 630
0,1
3 505
0,2
874
33,2
1 940 114
100,0
1 994 389
100,0
54 276
2,8
Extrapolatie op basis van de begrotingen van 164 politiezones Extrapolatie op basis van de begrotingen van 150 politiezones
D E
P O L I T I E Z O N E S
FEDERALE DOTATIE
Commissie ter begeleiding van de hervorming van de politiediensten op lokaal niveau van oktober 2003, kan
Elk jaar wordt op de federale begroting een federale toelage
worden afgeleid dat het noodzakelijk is om het financie-
per politiezone uitgetrokken.
ringsmechanisme van de politiezones op een transparantere manier te herzien. In afwachting van de goedkeuring
Via een in de Ministerraad overlegd besluit bepaalt de
van een financieringswet werd voorgesteld dat de zones in
Koning de criteria en de voorwaarden voor het vastleggen
2004 een federale toelage ontvangen die via een indexatie
en storten van de federale toelage, met inbegrip van de
identiek is aan die van 2003. De geleidelijke invoering van
regels inzake de vaststelling van de kosten die in deze toe-
het globale systeem van de interzonale solidariteit met de
lage moeten worden opgenomen voor federale, algemene
eraan gekoppelde correctiemechanismen (zoals in detail
of specifieke opdrachten die op lokaal niveau door de
beschreven in de bijlage van ons verslag 2002) is dus
geïntegreerde politie worden vervuld.
voorlopig bevroren. Grafiek 3 geeft een uitsplitsing van de verschillende federale
De federale financiering bedraagt (na extrapolatie) 723,6 mil-
toelagen.
joen EUR in de begrotingen 2004, zijnde 36,3 % van de totale gewone ontvangsten van de politiezones. Elke inwoner
Naast de federale basistoelage die wordt bepaald op basis
geniet dus gemiddeld 70,2 EUR van de federale overheid
van de KUL-norm en die meer dan 65 % van de federale
voor de financiering van de lokale politie.
financiering vertegenwoordigt, ontvangen de politiezones in 2004 eveneens een aanvullende federale toelage,
In de bijlage van ons verslag 2002 over de financiën van de
een federale toelage voor de individuele en collectieve
lokale overheden was er vorig jaar een meer diepgaande
uitrusting voor de handhaving van de openbare orde, een
voorstelling van het financieringsmechanisme van de
sociale federale toelage I (ter gedeeltelijke compensatie
politiezones.
van de sociale bijdragen die voor de wedden verschuldigd
Oorspronkelijk vertrekkend van een federale basistoelage
zijn aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de
was de Staat verplicht om meer aanvullende toelagen te
Provinciale
verlenen om bepaalde specifieke kenmerken op te vangen
federale toelage II (ter compensatie van de meerkosten
en vooral om een te grote en plotse schommeling van de
voor de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgevers
tegemoetkomingen van de gemeenten te vermijden. In dit
op de uitkeringen, premies en vergoedingen van de
verband vermelden we dat uit het evaluatieverslag van de
personeelsleden van de politiezones), en eventueel
GRAFIEK 3
en
Plaatselijke
Overheden),
een
sociale
Uitsplitsing van de federale toelagen – Begrotingen 2004
Federale basistoelage 65,9 %
Sociale federale toelage I 12,9 %
Sociale federale toelage II Federale toelage overgedragen huurcontracten
3,3 % 1,1 %
Federale toelage boventallige zones Federale toelage uitrusting ordehandhaving
6,4 % 0,2 % 3,8 %
0,6 %
Aanvullende federale toelage
5,1 % 0,7 %
Gesco-premies Bijdragen weddenlasten gedetacheerd personeel Overige toelagen
75
D E
P O L I T I E Z O N E S
een federale toelage voor de zones met te veel perso-
jaarlijks in de begroting moet boeken: de uitgaven die ten
neelsleden en een federale toelage voor de huurcontracten
laste komen van de gemeente krachtens de wet die de
die op federaal niveau naar bepaalde politiezones werden
geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus,
overgedragen. Ten slotte zullen andere meer specifieke
organiseert.
toelagen en diverse tegemoetkomingen voor de betaling van het gedetacheerde personeel de financieringsmid-
In het kader van de specifieke toezichthoudende bevoegd-
delen aanvullen.
heid die bij de wet is voorgeschreven, beschikken de gouverneurs over de vereiste bevoegdheden om de nodige
GEMEENTELIJKE DOTATIE
wijzigingen aan te brengen in de begrotingen van de politiezones en van de gemeenten, indien deze niet in overeen-
Naast de federale financiering is de gemeentelijke dotatie de
stemming zijn met de eisen die de wet oplegt (minimale
tweede en tevens belangrijkste financieringsbron van de
begrotingsnormen, regel van het begrotingsevenwicht enz.).
politiezones die de wet heeft ingesteld. Deze dotatie komt eigenlijk neer op de financiële inspanningen die elke
De wet bepaalt dat de begroting van de politiezone in geen
gemeente ten gunste van haar gemeentepolitie leverde.
geval een deficitair saldo of een fictief evenwicht of overschot mag vertonen (artikel 252 van de nieuwe gemeentewet).
Elke gemeenteraad van de zone stemt de gemeentelijke dotatie die bestemd is voor het lokale politiekorps en aan
Dit evenwicht van de gewone dienst wordt gerealiseerd via
de politiezone wordt gestort.
de dotatie van de gemeente(n) in de politiebegroting. Deze
De dotatie wordt ingeschreven bij de uitgaven van elke
dotatie komt overeen met het verschil tussen de gewone
gemeentebegroting.
uitgaven en de gewone ontvangsten van de politiebegroting.
In de nieuwe gemeentewet werd een rubriek toegevoegd bij
De gemeentelijke dotatie vormt bijgevolg het laatste luik van
de opsomming van de uitgaven die de gemeenteraad
de politiebegroting.
DEFINITIE VAN DE “KUL-NORM”
De regressieanalyse verklaart een afhankelijke variabele (hier de politiesterkte) op basis van een aantal onafhan-
In zijn totaliteit, toegepast op het hele Koninkrijk, is de
kelijke variabelen (hier kenmerken van gemeenten).
“KUL-norm” een verdeelsleutel voor de politiecapaciteit
Het gaat om een meervoudige regressie, wat betekent
tussen de gemeenten van het Koninkrijk. Deze verdeel-
dat meer dan één onafhankelijke verklarende variabele
sleutel is het resultaat van een herverdeling van het natio-
wordt gebruikt.
nale cijfer van de lokale politiecapaciteit (27 322) over alle gemeenten.
Bij de toepassing van deze methode blijken de 5 grootste steden (Brussel, Antwerpen, Luik, Gent, Charleroi) en de
De KUL-norm bestaat, per gemeente, in een cijfer waar-
kleinste gemeente, Herstappe, out-liers te zijn waardoor
mee de betrokken gemeente, wat de lokale politie betreft,
de analyse dus niet meer betrouwbaar is. Ze letterlijk toe-
kwantitatief kan worden gesitueerd in het Rijk en ten
passen op de 5 grote steden zou leiden tot zeer aanzien-
opzichte van elke andere gemeente. Hierbij worden de
lijke afwijkingen in min in vergelijking met de bestaande
specifieke kenmerken van die gemeente in acht genomen.
situatie in die gemeenten. Daarom werd voor deze vijf ste-
Het gaat hier meer bepaald om althans die kenmerken die
den de bestaande situatie als norm genomen.
verband lijken te houden met de politiesterkte, zonder er een rechtstreeks oorzakelijk verband mee te hebben.
De KUL-norm wordt enerzijds gebruikt voor het bepalen van de federale basistoelage voor elke politiezone (multi-
76
Deze verdeelsleutel wordt bekomen door toepassing van
plicatorcoëfficiënt van de forfaitaire toelage per plaatselijke
een wetenschappelijke techniek uit de verklarende statis-
politiebeambte) en anderzijds als een onderdeel van de
tiek, nl. de meervoudige lineaire regressieanalyse met
aanvullende verdeelsleutel van de gemeentetoelage bin-
intercept.
nen een meergemeentepolitiezone.
D E
P O L I T I E Z O N E S
Krachtens de wet betreffende de geïntegreerde politie op
dotatie is in vergelijking met 2003 gemiddeld met 1,5 %
twee niveaus worden de specifieke regels met betrekking
gestegen. Deze cijfers komen overeen met de cijfers in de
tot de berekening en de verdeling van de gemeentelijke do-
gemeentebegrotingen.
taties binnen een meergemeentezone bij koninklijk besluit vastgelegd.
Zoals voor de uitgaven merken we een sterke gelijkenis op
Dit besluit, dat meermaals werd gewijzigd als gevolg van an-
inzake de financieringsstructuur van de politiezones tussen
nuleringen door de Raad van State, biedt de gemeenten van
de drie gewesten, met een zeer duidelijk overwicht van de
een meergemeentezone in de eerste plaats de mogelijkheid
ontvangsten uit overdrachten.
om in gemeenschappelijk overleg en onderling akkoord een
Bij de samenstelling van deze overdrachten zijn er daaren-
beslissing over de inbreng van elke gemeente in de totale
tegen wel grote verschillen tussen de gewesten. Ook hier
dotatie te nemen. De gezagsdragers van de zone mogen
sluit de structuur van Vlaanderen tamelijk dicht aan bij
dus vrij een verdeelsleutel voorstellen die rekening houdt
het nationale gemiddelde. De politiezones van Wallonië
met de specifieke lokale kenmerken.
daarentegen, krijgen gemiddeld een federale financiering
Naderhand, met name indien de gemeenten van een meer-
van 43,0 % en een gemeentelijke financiering van 56,4 %.
gemeentezone niet tot een dergelijk akkoord zouden ko-
De politiezones van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest
men, wordt een verdeelsleutel gehanteerd die rekening
worden voor 30,2 % gefinancierd met federale middelen
houdt met vastgelegde factoren.
en voor 69,4 % door de gemeenten.
Voor de bepaling van deze aanvullende verdeelsleutel wordt,
Tot slot stellen we ook vast dat de ontvangsten uit prestaties
naast de norm inzake de personeelssterkte (KUL-norm),
weliswaar marginaal blijven, maar relatief gezien groter zijn
ook rekening gehouden met de fiscale capaciteiten van de
in de politiezones van het Vlaamse Gewest. Deze zones
gemeenten, meer bepaald met het belastbaar en het kadas-
nemen immers bijna 80 % van de ontvangsten uit prestaties
traal inkomen.
die op nationaal niveau werden geïnd, voor hun rekening.
De volgende verdeelsleutel wordt gebruikt om de inbreng
Zoals voor de uitgaven merken we grote onderlinge verschil-
van elke gemeente te bepalen:
len in de ontvangsten uitgedrukt als gemiddelde per inwoner,
– KUL-norm (60 %);
op basis van de typologie van het Ministerie van Binnenlandse
– belastbaar inkomen (20 %);
Zaken. Grafiek 4 toont dat de meest verstedelijkte zones
– kadastraal inkomen (20 %).
van het Koninkrijk – de zones van cluster 1 – 418,5 EUR aan ontvangsten per inwoner voorzagen. De minst verste-
In 2004 werd in de begrotingen van de politiezones (na
delijkte zones van cluster 5 begrootten daarentegen een
extrapolatie) 1 250,8 miljoen EUR ingeschreven, d.i. 62,7 %
bedrag van 134,9 EUR per inwoner.
van de totale gewone inkomsten. Elke gemeente levert een gemiddelde bijdrage van 121,3 EUR per inwoner in
Tussen deze twee uitersten trekken de zones van clusters
de financiering van de lokale politie. De gemeentelijke
2, 3 en 4 respectievelijk 228,4 EUR, 158,0 EUR en 132,2 EUR
TABEL 6
Economische indeling van de gewone ontvangsten van de politiezones per gewest – Begrotingen 20041 Vlaanderen in miljoenen EUR
Prestaties Overdrachten
in miljoenen EUR
in %
Brussel in miljoenen EUR
in %
Rijk in miljoenen EUR
in %
12 914
1,3
2 402
0,4
1 237
0,4
16 554
0,8
1 005 049
98,5
625 246
99,5
344 036
99,5
1 974 331
99,0
Federale dotaties
348 961
34,2
270 357
43,0
104 256
30,2
723 574
36,3
Gemeentelijke dotaties
656 087
64,3
354 889
56,4
239 780
69,4
1 250 757
62,7
Schuld Totaal ontvangsten 1
in %
Wallonië
2 025
0,2
1 038
0,2
442
0,1
3 505
0,2
1 019 988
100,0
628 687
100,0
345 715
100,0
1 994 389
100,0
Extrapolatie op basis van de begrotingen van 150 politiezones
77
D E
P O L I T I E Z O N E S
Gewone ontvangsten van de politiezones (in EUR per inwoner) op basis van de verstedelijkingsgraad – Begrotingen 2004
GRAFIEK 4
in EUR/inw. 450
Schuld 400
70,9 %
Gemeentelijke dotaties
350
Federale dotaties
300
Prestaties
250 200
66,9 % 150
61,3 %
56,0 %
50,0 %
38,3 %
43,7 %
49,6 %
100
26,9 % 50
32,2 %
0 Cluster 1
Cluster 2
Cluster 3
Cluster 4
Cluster 5
per inwoner uit voor hun gewone ontvangsten. Daar de meest
ze relatief weinig financiële inspanningen op het vlak van het
verstedelijkte zones geconfronteerd worden met hogere uit-
veiligheidsbeleid. De meer verstedelijkte gemeenten hebben
gaven, is het logisch dat hun ontvangsten daarop afgestemd
historisch gezien daarentegen geopteerd voor de uitbouw van
zijn. Op nationaal niveau ontvangen de zones gemiddeld
een sterke gemeentepolitie. Zij willen ongetwijfeld een actie-
193,4 EUR per inwoner.
capaciteit hebben om efficiënt te reageren op specifieke fenomenen (criminaliteit, betogingen, misdadigheid enz.) waarmee
Uit grafiek 4 daarentegen blijkt zeer duidelijk dat, naast het
ze geconfronteerd werden en nog altijd worden. Verhoudings-
duidelijk overwicht van de ontvangsten uit overdrachten, het
gewijs zijn ze dus gewoon om meer te investeren in politiediens-
relatieve gewicht van de tegemoetkoming van de federale
ten en een belangrijk deel van deze taak op zich te nemen.
overheid en van de gemeentelijke tegemoetkoming sterk verschillen naar gelang van de clusters.
Dit wordt duidelijk geïllustreerd in tabel 7. Hij toont per cluster het gedeelte ex-rijkswachters in het totale operationele
Deze verschillen in de financieringsstructuur worden in
personeelsbestand op het moment van de lancering van de
werkelijkheid veeleer verklaard door de verschillen in de
zones. We merken dat het gedeelte ex-rijkswachters voor
gemeentelijke dotaties dan door een selectiviteit van de
verstedelijkte zones relatief gering is in het totale perso-
middelen die door de federale overheid worden toegekend.
neelsbestand van de politie, terwijl het voor minder verste-
Zo merken we dat de gemeentelijke dotaties variëren tussen
delijkte zones lijkt toe te nemen.
een maximum van 297 EUR per inwoner in de meest verstedelijkte zones en een minimum van 67 EUR per inwoner in
Op middellange termijn en rekening houdend met het
de meest landelijke zones.
ingevoerde financieringsmechanisme (degressiviteit van de
De federale dotaties variëren veel minder. Ze variëren tussen
interzonale solidariteit) kunnen we verwachten dat de
een maximum van 112 EUR per inwoner in de meest verste-
weinig verstedelijkte zones en meer bepaald de gemeenten
delijkte zones en een minimum van 58 EUR per inwoner in
die deze zones vormen, een extra financiële inspanning voor
de meest landelijke zones.
politiezaken zullen moeten leveren. De modaliteiten van deze fasering worden binnenkort opnieuw gedefinieerd in het ka-
78
De weinig verstedelijkte gemeenten hebben in het verleden
der van de nieuwe wet op de financiering van de politiezones
relatief weinig in politiezorg geïnvesteerd omdat de ex-rijkswacht
die wordt aanbevolen door de Commissie ter begeleiding
deze taak meestal op zich nam. Verhoudingsgewijs leverden
van de hervorming van de politiediensten op lokaal niveau.
D E
P O L I T I E Z O N E S
TABEL 7
Aantal ex-rijkswachters en ex-politieagenten per cluster bij de oprichting van de politiezones
Cluster
Aantal zones
Aantal “ex-rijkswachters”
Aantal “ex-politieagenten”
Aandeel “ex-rijkswachters” (%)
1
5
1 047
6 126
14,6
2
21
1 336
5 573
19,3
3
52
1 480
3 256
31,3
4
62
1 894
2 895
39,6
5
56
1 782
1 933
48,0
196
7 539
19 783
27,6
Totaal
FINANCIËLE SITUATIE
-10,3 miljoen EUR. Dit negatieve saldo is uiteraard niet gelijk gespreid over alle politiezones. In werkelijkheid heeft één
Samengevat schreven de politiezones in hun begrotingen
derde van de politiezones een begrotingstekort (in soms
2004 voor 1 994,4 miljoen EUR aan ontvangsten en
zeer uiteenlopende verhoudingen), terwijl de situatie bij twee
2 003,8 miljoen EUR aan uitgaven in. Dit komt neer
derde in evenwicht is of een overschot vertoont.
op een negatief saldo van 9,4 miljoen EUR voor het eigen dienstjaar.
Rekening houdend met de extrapolatie die voor de
Relatief gezien blijft dit tekort echter gering want het
ontbrekende begrotingen werd gerealiseerd, moeten
vertegenwoordigt 0,5 % van de gewone ontvangsten,
deze cijfers met de grootste omzichtigheid worden
d.i. minder dan één EUR per inwoner.
gehanteerd.
In vergelijking met het begrotingsjaar 2003 merken we echter dat het tekort meer dan verdubbeld is. In dat jaar
Tot slot herinneren we eraan dat de wet bepaalt dat de ge-
bedroeg het 4,3 miljoen EUR.
meenten het eventuele tekort van de politiezones moeten dekken. Theoretisch gezien kan een politiezone dus geen
Het saldo algemeen totaal omvat, naast het saldo eigen
negatief saldo hebben en mogen we ervan uitgaan dat de
dienstjaar, ook overboekingen en verrichtingen met betrek-
gemeenten hun dotaties aan de politiezones aanpassen tot
king tot vorige dienstjaren. Voor 2004 bedraagt het
de begroting in evenwicht is.
TABEL 8
Gewone saldi van de politiezones – Begrotingen 2003 en 2004 Begrotingen 20031
Begrotingen 20042
Verschil 2003-2004
in duizenden EUR
in EUR/inw.
in duizenden EUR
in EUR/inw.
in duizenden EUR
in EUR/inw.
Ontvangsten eigen dienstjaar
1 940 114
188,2
1 994 389
193,4
54 276
5,3
Uitgaven eigen dienstjaar
1 944 369
188,6
2 003 813
194,4
59 445
5,8
Saldo eigen dienstjaar
-4 255
-0,4
-9 424
-0,9
-5 169
-0,5
Ontvangsten algemeen totaal
1 954 039
189,5
2 015 806
195,5
61 767
6,0
Uitgaven algemeen totaal
1 956 314
189,8
2 026 088
196,5
69 773
6,8
-2 275
-0,2
-10 282
-1,0
-8 007
-0,8
Saldo algemeen totaal 1 2
Extrapolatie op basis van de begrotingen van 164 politiezones Extrapolatie op basis van de begrotingen van 150 politiezones
79
D
E
I N T E R C O M M U N A L E S
D e i n t e rc o m m u n a l e s Uit de geaggregeerde jaarrekeningen van de intercommunale sector blijkt voor het jaar 2002 dat het balanstotaal een bedrag van 23,8 miljard EUR vertegenwoordigt en het resultaat op 2,1 miljard EUR uitkomt. De analyse van de financiële toestand van de intercommunales op basis van de geaggregeerde jaarrekeningen per activiteitssector brengt aanzienlijke verschillen tussen de sectoren aan het licht, zowel wat hun economisch gewicht, hun balansstructuur, hun resultaat als hun financiële ratio’s betreft. In economisch opzicht wegen de intercommunales voor elektriciteits- en gasdistributie en kabeltelevisie het zwaarst door. Ze vertegenwoordigen immers 62,2 % van het balanstotaal van de intercommunale sector en dragen voor 91,1 % bij aan het resultaat van de sector. Wat de balansstructuur betreft, zijn de activa op de “lange termijn” gericht, behalve wat de intercommunales van de medisch-sociale sector betreft. De vaste activa en de vorderingen op meer dan één jaar nemen immers meer dan 50 % van de activa voor hun rekening. Uit de passivastructuur blijkt dat de intercommunales, met uitzondering van de financierings- en medisch-sociale intercommunales, voornamelijk eigen middelen aanwenden om hun activiteiten te financieren. De intercommunales uit de medisch-sociale en de afvalsector, en in mindere mate die uit de sectoren waterbeheer en economische expansie krijgen aanzienlijke kapitaaltoelagen. Wat de financiële ratio’s betreft, vertonen de intercommunales goede solvabiliteitsratio’s, met uitzondering van de intercommunales uit de medisch-sociale sector. Hun liquiditeitspositie blijkt voor de meeste sectoren gunstig te zijn en zwakker uit te vallen voor de energie- en financieringssectoren. De intercommunales uit de energie- en financieringssectoren ten slotte, hebben een hoge rentabiliteit, terwijl de medisch-sociale sector en de sector “diversen” onrendabel zijn en de sectoren waterbeheer, economische expansie en afval een zwakke rentabiliteit laten zien.
KADER VAN DE ANALYSE
intercommunales van hun kant, werden opgericht als financieringsinstrument van de gemeenten om deze laatste in
Eind 2002 waren ongeveer 235 intercommunales actief
staat te stellen de financiering van hun deel van de investe-
in België. Ze vormen lang geen homogene sector vermits
ring in de intercommunales te spreiden. De meeste van
ze onderling gevoelig van elkaar kunnen verschillen, zowel
deze intercommunales zijn aanwezig in de energiesector.
wat hun omvang (aantal aangesloten gemeenten, aange-
Ze maken echter deel uit van een afzonderlijke groep
wende financiële middelen) als wat hun werkterrein betreft.
vanwege het specifieke karakter van hun activiteit. Het
Hoewel het activiteitsterrein van een intercommunale wordt
waterbeheer, dat de productie, de distributie en de zuivering
omschreven in de statuten, is de indeling van de intercom-
omvat, is in handen van 28 intercommunales, die samen-
munales per activiteitsdomein niet altijd gemakkelijk, aan-
werken met andere actoren, waaronder de Vlaamse Maat-
gezien een intercommunale verscheidene opdrachten van
schappij voor Watervoorziening (VMW), Aquafin, de Société
gemeentelijk belang kan hebben.
Wallonne des Eaux (SWE), de Société Publique de Gestion de l’Eau (SPGE) en de gemeentebedrijven. Het vierde activi-
Er werden zeven activiteitsdomeinen opgetekend (tabel 1).
teitsdomein betreft de economische expansie. De inter-
De intercommunales voor elektriciteits- en gasdistributie en
communales voor economische expansie, die aanvankelijk
kabeltelevisie zijn het grootst in aantal. Sommige van deze
gespecialiseerd waren in de oprichting en het beheer van
intercommunales beperken hun activiteit tot één enkele
bedrijventerreinen, hebben hun activiteiten tot andere
dienstverlening, terwijl andere tegelijk voor elektriciteits- en
domeinen uitgebreid, vooral tot de inzameling en verwerking
gasdistributie en kabeltelevisie zorgen. De financierings-
van afval, de zuivering van afvalwater, de culturele ontwikke-
81
D
TABEL 1
E
I N T E R C O M M U N A L E S
Aantal intercommunales per activiteitsdomein en per gewest – Toestand op 31/12/2002 Activiteitssector
Aantal intercommunales
Beschikbare jaarrekeningen 2002
Rijk
Vlaams Gewest
Waals Gewest
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Elektriciteit, gas, kabeltelevisie
46
23
18
5
46
Financiering
29
6
20
3
27
Waterbeheer
28
8
17
3
28
Economische expansie
27
14
13
0
27
Afvalbeheer
28
22
6
0
28
Medisch-sociaal
33
6
27
0
25
Diversen
44
12
26
6
30
235
91
127
17
211
Totaal
ling en de woningbouw. Bovendien werden de intercommu-
BALANSEN EIND 2002
nales die uitsluitend actief zijn op het vlak van afvalbeheer (d.w.z. het voorkómen, inzamelen en verwerken van afval) samengebracht in een bijzondere groep. Het zesde activi-
UITSPLITSING VAN HET ACTIEF PER SECTOR EN GEWEST
teitsdomein betreft de medisch-sociale sector (ziekenhuizen, rusthuizen, beschutte werkplaatsen enz.). De sector
In 2002 vertegenwoordigt de geaggregeerde balans van de
“diversen” ten slotte, omvat de intercommunales die actief
intercommunale sector een bedrag van 23,8 miljard EUR.
zijn op het vlak van toerisme, ontspanning, crematoria, infor-
Het financieel gewicht van de intercommunales voor elektri-
matica, slachthuizen enz.
citeits- en gasdistributie en voor kabeltelevisie is duidelijk het zwaarst (grafiek 1). Hun balanstotaal vertegenwoordigt
GRAFIEK 1
De financiële toestand van de intercommunales wordt
immers 62,2 % van de geaggregeerde balans van de
benaderd op basis van de geaggregeerde jaarrekeningen
intercommunale sector. De intercommunales voor waterbe-
per sector. De analyse heeft betrekking op de jaarrekening
heer en die voor financiering van hun kant, hebben een iden-
2002 van 211 van de 235 bestaande intercommunales. Ter-
tiek gewicht, met een aandeel van ongeveer 10 %. Daarna
wijl voor de eerste vijf activiteitssectoren alle jaarrekeningen
komen de intercommunales voor economische expansie, die
beschikbaar zijn voor het jaar 2002, met uitzondering van
8,2 % van het actief van de intercommunale sector voor hun
twee intercommunales, moeten de resultaten betreffende
rekening nemen. De intercommunales voor afvalbeheer en
de medisch-sociale sector en de sector “diversen” met de
die uit de medisch-sociale sector en de sector “diversen” ten
nodige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd.
slotte, hebben elk een aandeel dat kleiner is dan 5 %.
Sectorale uitsplitsing van het totaal actief van de intercommunales – 2002 4,8 %
1,0 %
4,3 % 8,2 %
Energie
Afval
Financiering
Medisch-sociaal
Water
Diversen
9,8 %
Economie 62,2 % 9,7 %
82
D
E
I N T E R C O M M U N A L E S
GRAFIEK 2
Uitsplitsing per gewest van het totaal actief van de intercommunales – 2002 11,2 %
Vlaanderen Wallonië 48,6 %
Brussel
40,2 %
Uit de uitsplitsing van het actief van de intercommunale
sectoren financiering, economische expansie, water-
sector per gewest (grafiek 2) blijkt dat de Vlaamse
beheer en medisch-sociale voorzieningen een aandeel
intercommunales, hoewel ze minder talrijk zijn dan hun
van 11,0 % tot 13,5 % in het actief van de intercommu-
Waalse tegenhangers, het grootste economische gewicht
nales. De intercommunales voor waterbeheer ten slotte,
hebben. Ze vertegenwoordigen immers 48,6 % van het
vertegenwoordigen ongeveer 25,0 % van het actief van
actief van de intercommunale sector. De Waalse en
de sector in het Brusselse Gewest.
Brusselse
intercommunales
van
hun
kant,
hebben
een aandeel van respectievelijk 40,2 % en 11,2 %. De
STRUCTUUR VAN HET ACTIEF
uitsplitsing van het actief per sector vertoont bovendien aanzienlijke verschillen per gewest (tabel XIX van de bijla-
De structuur van het actief van de intercommunales verschilt
ge). Hoewel het aandeel van de intercommunales voor
volgens de activiteitssector (grafiek 3). In de intercommuna-
elektriciteits- en gasdistributie en kabeltelevisie het grootst
les voor energie, financiering, water- en afvalbeheer is het
is in de drie gewesten, verschilt de omvang ervan naar
actief op de “lange termijn” gericht. Het bestaat immers voor
gelang van het gewest. In Vlaanderen nemen de intercom-
ongeveer twee derde uit vaste activa. Deze vaste activa zijn
munales van de energiesector 76,3 % van het totale actief
meestal materiële vaste activa in de sectoren energie, water-
van de Vlaamse intercommunales voor hun rekening,
en afvalbeheer. In de financieringsintercommunales zijn dat
tegen respectievelijk 45,2 % en 61,7 % voor de Waalse
financiële vaste activa, namelijk hun participaties in andere
en Brusselse intercommunales. In Wallonië hebben de
intercommunales en in ondernemingen die meestal met de
GRAFIEK 3
Structuur van het totaal actief van de intercommunales per activiteitsdomein – 2002 (in % van het totaal actief)
100
Liquide middelen en overlopende rekeningen
90 80 70
Geldbeleggingen
60
Vorderingen op hoogstens één jaar
50 40
Voorraden en lopende bestellingen
30 20
Vorderingen op meer dan één jaar
10
Vaste activa
0 Energie
Financiering
Water
Economie
Afval
Medisch-sociaal
Diversen
83
D
E
I N T E R C O M M U N A L E S
energiesector verbonden zijn1. Er zij ook gewezen op het vrij
communales uit de sectoren energie, waterbeheer, economi-
belangrijk gewicht van de vorderingen op meer dan één jaar
sche expansie en afval is het eigen vermogen de belangrijk-
in de financieringsintercommunales. Deze vorderingen zijn
ste financieringsbron. Het aandeel van het eigen vermogen
vorderingen op de gemeenten en vormen de tegenwaarde
in het totale passief is immers groter of gelijk aan 50 %,
op het actief van de leningen die de financieringsintercom-
terwijl het gewicht van de schulden tussen 33,9 % en 40,7 %
munales voor rekening van de gemeenten aangaan om hun
schommelt afhankelijk van de activiteitssector.
rol van financieel instrument te spelen. In de intercommunales voor financiering en “diversen” is het Het actief van de intercommunales voor economische ex-
aandeel van het eigen vermogen en van de schulden in het
pansie wordt gekenmerkt door het hoge gewicht van drie
passief even groot (ongeveer 49 %). In de intercommunales
posten: de vaste activa (vooral materiële), de voorraden en
van de medisch-sociale sector vertegenwoordigen de
lopende bestellingen en de geldbeleggingen. Deze drie
schulden nagenoeg twee derde van hun passief.
posten vertegenwoordigen iets meer dan drie vierde van hun actief. De vaste activa eisen het leeuwendeel (43,4 %)
SAMENSTELLING VAN HET EIGEN VERMOGEN
op. De voorraden en lopende bestellingen vormen de tweede belangrijkste post van het actief (18,9 %). Onder die
Wat de samenstelling van het eigen vermogen betreft, blij-
rubriek waarderen de intercommunales voor economische
ken er tussen de activiteitssectoren grote verschillen te be-
expansie al hun te verkopen gebouwen en terreinen. Ten
staan. De structuur van het eigen vermogen wordt geken-
slotte vertegenwoordigen de geldbeleggingen ongeveer
merkt door het hoge gewicht van de rubrieken “Kapitaal”
15,0 % van hun totaal actief. Er zijn aanzienlijke verschillen
(uitgiftepremies inbegrepen) en “Reserves + Overgedragen
tussen de intercommunales van deze sector. Sommige
winst” in de intercommunales voor energie, financiering en
intercommunales voor economische expansie hebben zeer
“diversen”. Beide posten vertegenwoordigen samen meer
weinig materiële vaste activa, maar bezitten een hoog
dan 80 % van het eigen vermogen in deze drie sectoren. In
niveau van voorraden en/of geldbeleggingen.
de intercommunales voor energie en die uit de sector “diversen” vormt het kapitaal (met inbegrip van de uitgiftepremies)
In de intercommunales van de medisch-sociale sector en de
meer dan de helft van het eigen vermogen, terwijl de reser-
sector “diversen” zijn de vaste activa en de vorderingen op
ves en de overgedragen winst zowat 30 % van het eigen
hoogstens één jaar de twee belangrijkste posten van het actief.
STRUCTUUR VAN HET PASSIEF
1
De wijze waarop de intercommunales worden gefinancierd, verschilt volgens de activiteitssector (grafiek 4). In de inter-
GRAFIEK 4
In de meeste gevallen is een financieringsintercommunale gekoppeld aan een intercommunale voor elektriciteits- en gasdistributie en kabeltelevisie via een participatie in het kapitaal van deze laatste. De financieringsintercommunales bezitten overigens andere participaties (zoals bijvoorbeeld in Electrabel, in Distrigas via Publigas, in Elia via Publi-T of in Electrabel Customer Solutions).
Structuur van het totaal passief van de intercommunales per activiteitsdomein – 2002 (in % van het totaal passief) 100 90
Schulden
80
Voorzieningen en uitgestelde belastingen
70 60 50
Eigen vermogen
40 30 20 10 0 Energie
84
Financiering
Water
Economie
Afval
Medisch-sociaal
Diversen
D
E
I N T E R C O M M U N A L E S
GRAFIEK 5
Structuur van het eigen vermogen van de intercommunales per activiteitsdomein – 2002 (in % van het eigen vermogen) 100 90
Kapitaaltoelagen
80
Reserves + Overgedragen winst
70 60
Herwaarderingsmeerwaarden
50
Kapitaal + Uitgiftepremies
40 30 20 10 0 Energie
Financiering
Water
Economie
Afval
Medisch-sociaal
Diversen
vermogen voor hun rekening nemen. In de financierings-
(42,2 % van het eigen vermogen). Ze vormen de tegenwaar-
intercommunales overweegt de post “Reserves + Overge-
de op het passief van de herwaardering van de materiële
dragen winst” (51,4 % van het eigen vermogen), terwijl
vaste activa die de intercommunales voor waterbeheer
het “Kapitaal” op de tweede plaats komt (44,9 %).
regelmatig doorvoeren. Het aandeel van de herwaarderingsmeerwaarden in het eigen vermogen blijkt bovendien groter
De intercommunales uit de medisch-sociale sector en de
te zijn voor het Brussels Gewest (87,3 %) dan voor de twee
sector afvalbeheer genieten belangrijke kapitaaltoelagen, die
overige gewesten (ongeveer 25 %). Het tweede bijzondere
ongeveer 50 % van hun eigen vermogen vertegenwoordi-
kenmerk betreft het vrij grote aandeel van de kapitaaltoela-
gen. In het Vlaamse Gewest lijken de intercommunales voor
gen, die een vijfde van het eigen vermogen vertegenwoordi-
afvalbeheer echter weinig te worden gesubsidieerd, daar
gen. De posten “Kapitaal + Uitgiftepremies” en “Reserves
het kapitaal en de reserves ongeveer twee derde van het
+ Overgedragen winst” nemen respectievelijk 17,6 % en
eigen vermogen vertegenwoordigen.
18,7 % van het eigen vermogen voor hun rekening.
De intercommunales die actief zijn op het vlak van water-
In de intercommunales voor economische expansie ten
beheer hebben een heel aparte structuur inzake eigen
slotte, bestaat het eigen vermogen vooral uit reserves. De
vermogen. Het eerste bijzondere kenmerk heeft betrekking
intercommunales uit deze sector krijgen ook forse kapitaal-
op het overwicht van de herwaarderingsmeerwaarden
toelagen, vooral de grote Waalse intercommunales.
GRAFIEK 6
Structuur van de schuld van de intercommunales per activiteitsdomein – 2002 (in % van de totale schuld) 100 90
Schulden op meer dan één jaar
80
Schulden op hoogstens één jaar
70 60
Overlopende rekeningen
50 40 30 20 10 0 Energie
Financiering
Water
Economie
Afval
Medisch-sociaal
Diversen
85
D
E
I N T E R C O M M U N A L E S
SCHULDSTRUCTUUR
geeft aan in welke mate de langetermijnschuld gedekt wordt met eigen vermogen. Een ratio die kleiner is dan
De schulden zijn in hoofdzaak kortlopende schulden in de
100 % betekent dat de totale langetermijnschuld gedekt
energiesector en de medisch-sociale sector (grafiek 6). Ze
wordt met eigen kapitaal. Hoe kleiner deze ratio is, hoe
bedragen respectievelijk 84,5 % en 65,6 % van de totale
beter de solvabiliteit.
2
schulden. De ratio inzake financiële onafhankelijkheid en die voor Omgekeerd overwegen de langlopende schulden3 in de
de langetermijnschuld illustreren de goede solvabiliteit
financieringsintercommunales, de intercommunales voor afval-
voor de intercommunales van de sectoren energie, finan-
beheer en “diverse” intercommunales (circa 65 %). In de sec-
ciering, water, economische expansie, afval en “diversen”.
toren waterbeheer en economische expansie bestaan de
De ratio inzake financiële onafhankelijkheid ligt immers
schulden ook vooral uit langlopende schulden. Deze twee
boven of in de buurt van 50 %, terwijl de ratio voor lange-
sectoren worden vooral gekenmerkt door het gewicht van de
termijnschuld veel kleiner is dan 100 %. In de medisch-
overlopende rekeningen (ongeveer 15 % van de totale schul-
sociale sector blijkt de solvabiliteit lager te liggen. Het
den). Het overwicht van de overlopende rekeningen in deze
eigen vermogen vertegenwoordigt slechts 29,6 % van de
twee sectoren heeft te maken met het grote aandeel van
financieringsbronnen van de intercommunales uit deze
de overlopende rekeningen in de Waalse intercommunales
sector. De langetermijnschulden worden echter volledig
die belast zijn met de afvalwaterzuivering4. Deze rekeningen
met eigen kapitaal gedekt.
bevatten in feite de over te dragen opbrengsten (naar latere boekjaren) betreffende de overheveling van de zuiverings-
De kwartielsgewijze verdeling5 van de ratio’s inzake financiële
stations naar de Société Publique de Gestion de l’Eau.
onafhankelijkheid en die voor de langetermijnschuld wijst op een grote spreiding van de twee solvabiliteitsratio’s voor
SOLVABILITEITS- EN LIQUIDITEITSRATIO'S
de financieringsintercommunales en de intercommunales uit de medisch-sociale sector en de sector “diversen”. Voor
SOLVABILITEIT
de financieringsintercommunales wordt het gunstig karakter
De solvabiliteit wordt bepaald aan de hand van twee ratio’s. De ratio inzake financiële onafhankelijkheid bepaalt
2
het aandeel van het eigen vermogen in de gezamenlijke
3
middelen waarover de intercommunale beschikt. Een ratio
4
van meer dan 50 % betekent dat de schulden volledig met eigen middelen worden gedekt. Hoe groter deze ratio is, hoe kleiner de schuld is en hoe minder solvabiliteitsrisico’s de sector vertoont. De ratio inzake langetermijnschuld
TABEL 2
Solvabiliteits- en liquiditeitsratio's van de intercommunales per activiteitsdomein – 2002 Activiteitssector
86
5
De kortlopende schulden bevatten niet de schulden op meer dan één jaar die binnen het jaar vervallen. De langlopende schulden omvatten de schulden op meer dan één jaar die binnen het jaar vervallen. De afvalwaterzuivering gebeurt in het Waalse Gewest door acht intercommunales, die actief zijn in ofwel het waterbeheer ofwel de sector van de economische expansie. Wij herinneren eraan dat de analyse van de kwartielsgewijze verdeling de analyse is van elk van de drie waarden van de variabele waaronder 25 %, 50 % en 75 % van de eenheden van een statistische verdeling gerangschikt worden. Het tweede kwartiel is de mediaan.
Ratio financiële onafhankelijkheid
Solvabiliteit Ratio langetermijnschuld
Liquiditeit Current ratio
Elektriciteit, gas, kabeltelevisie
61,7
10,3
1,0
Financiering
49,8
64,9
0,9
Waterbeheer
61,5
33,9
1,1
Economische expansie
50,0
67,3
3,0
Afvalbeheer
50,9
68,3
1,9
Medisch-sociaal
29,6
88,0
1,3
Diversen
48,9
68,6
2,8
D
E
I N T E R C O M M U N A L E S
van de twee solvabiliteitsratio’s niet veralgemeend tot alle
beleggingen en van de beschikbare waarden in de meeste
intercommunales van de sector. Zo hebben 14 van de
gemengde intercommunales vrijwel nul.
27 financieringsintercommunales uit onze steekproef een ratio inzake financiële onafhankelijkheid die kleiner is dan
De analyse van de kwartielsgewijze verdeling van de current
30 en 15 van deze intercommunales hebben een langeter-
ratio wijst op de grote spreiding in de sectoren economische
mijnschuldratio die hoger ligt dan 100. Omgekeerd blijkt
expansie en “diversen”. Zo bedraagt voor beide sectoren de
uit de kwartielsgewijze verdeling dat in de medisch-sociale
mediaan van de steekproef meer dan 4, hetgeen erop wijst
sector en in de sector “diversen” de meerderheid van de
dat de meeste intercommunales uit deze twee sectoren een
intercommunales bevredigende solvabiliteitsratio’s hebben.
overvloed aan liquide middelen hebben.
In vergelijking met 2001 zijn de twee solvabiliteitsratio’s voor
Vergeleken met 2001 vertoont de liquiditeitsratio een verbete-
de sectoren financiering, afval en medisch-sociale voorzie-
ring voor alle sectoren, behalve voor de financieringsintercom-
ningen lichtjes verslechterd doordat de schuld sneller geste-
munales en de intercommunales die actief zijn in het water-
gen is dan het eigen vermogen. In de intercommunales voor
beheer. De lichte verslechtering van de liquiditeit in deze twee
energie en economische expansie verslechtert de ratio voor
sectoren is te wijten aan het feit dat het kortlopend passief
de langetermijnschuld en verbetert de ratio inzake financiële
sneller is gestegen dan de vlottende activa in de enge zin.
onafhankelijkheid. Deze uiteenlopende trend is te verklaren door het feit dat de langetermijnschulden toenemen en de schulden op korte termijn dalen. Voor de intercommunales
RESULTATENREKENINGEN EIND 2002
die actief zijn op het vlak van waterbeheer en in de sector “diversen” ten slotte, zijn de twee solvabiliteitsratio’s ver-
RESULTAAT VAN HET BOEKJAAR
beterd in vergelijking met 2001. Het eigen vermogen stijgt sneller dan het totaal van het passief.
In 2002 kwam voor de intercommunale sector het resultaat van het boekjaar uit op 2,1 miljard EUR. De intercommunales van
LIQUIDITEIT
de energiesector, die 62,2 % van het actief van de intercommunale sector vertegenwoordigen, genereerden 91,1 % van
De current ratio is de verhouding van de vlottende activa
het resultaat. De financieringsintercommunales van hun kant,
in de enge zin (d.w.z. de vlottende activa zonder de vorde-
droegen voor 7,7 % bij, terwijl de bijdrage van de overige
ringen op meer dan één jaar) en de kortlopende passiva
sectoren zeer gering is. De bijdrage van de medisch-sociale
(namelijk de schulden op hoogstens één jaar6 en de over-
sector en de sector “diversen” is bovendien negatief. Ten slotte
lopende rekeningen). Hoe meer de ratio boven één ligt, hoe
wijzen we erop dat de resultaten van het boekjaar binnen
groter de liquiditeit is.
eenzelfde sector van intercommunale tot intercommunale nogal sterk van elkaar kunnen verschillen (tabel 3). Op de
De current ratio is voor alle sectoren groter dan één, uitge-
211 intercommunales die worden bestudeerd, zijn er 42 verlies-
nomen voor de financierings- en energie-intercommunales.
lijdend voor een gezamenlijk bedrag van 55,3 miljoen EUR.
Dit wijst op een gezonde financiële toestand, aangezien een gedeelte van de vlottende activa gefinancierd wordt met
Terwijl de omvang van het resultaat van het boekjaar aanzienlijk
vast kapitaal. In de sectoren energie en financiering is de
verschilt tussen de activiteitssectoren, geldt dit ook wat de
liquiditeit zwakker. De minder gunstige liquiditeit voor de
samenstelling ervan betreft (tabel XX van de bijlage). Zo is in de
intercommunales van de energiesector heeft te maken met
sectoren energie, afval, medisch-sociale voorzieningen, “diver-
twee specifieke kenmerken van deze sector. Enerzijds is het
sen” en financiering het grootste gedeelte van het resultaat van
kortlopend passief van de intercommunales voor energie
het boekjaar afkomstig van de kernactiviteit van de intercom-
opgedreven door het vrij belangrijk volume aan uit te keren
munales (voor de eerste vier sectoren afkomstig van het be-
dividenden, die geboekt worden als schulden op hoogstens
drijfsresultaat en voor de financieringssector van het financieel
één jaar. Anderzijds wordt in de gemengde intercommunales voor energie het thesauriebeheer in principe verzorgd door de privé-vennoot. Daardoor is de waarde van de geld-
6
Het betreft de schulden op hoogstens één jaar zonder de schulden op meer dan één jaar die binnen het jaar vervallen.
87
D
TABEL 3
E
I N T E R C O M M U N A L E S
Resultaat van het boekjaar van de intercommunales per activiteitsdomein – 2002 Activiteitssector
Positief resultaat boekjaar Negatief resultaat boekjaar Aantal Bedrag Aantal Bedrag intercommunales (miljoenen EUR) intercommunales (miljoenen EUR)
Aandeel in het resultaat van het boekjaar
Aandeel in het totaal actief
Elektriciteit, gas, kabeltelevisie
44
1 890,4
2
-0,1
91,1 %
62,2 %
Financiering
26
160,6
1
-0,1
7,7 %
9,7 %
Waterbeheer
23
19,1
5
-3,3
0,8 %
9,8 %
Economische expansie
23
35,6
4
-0,7
1,7 %
8,2 %
Afvalbeheer
22
16,9
6
-12,7
0,2 %
4,3 %
Medisch-sociaal
13
3,5
12
-5,2
-0,1 %
4,8 %
18
3,7
12
-33,2
-1,4 %
1,0 %
169
2 129,8
42
-55,3
100,0 %
100,0 %
Diversen Totaal
resultaat). In de gemengde intercommunales voor energie
de intercommunales voor financiering en elektriciteits- en gas-
wordt het bedrijfsresultaat gunstig beïnvloed door enerzijds het
distributie en kabeltelevisie. In de sectoren voor waterbeheer,
mechanisme van het “producentendividend” en anderzijds
afval en economische expansie blijkt uit het zwakke resultaat
door de lage personeelskosten (de gemengde intercommuna-
van het boekjaar dat de rentabiliteit zwak is. In deze sectoren is
les hebben bijna geen eigen personeel en doen een beroep op
het resultaat van het boekjaar laag in vergelijking met de ge-
het personeel van de privé-partner). Er zij ook op gewezen dat
maakte kosten. De intercommunales voor waterbeheer, afval
de intercommunales voor afvalbeheer belangrijke werkingstoe-
en economische expansie vertonen, voor 100 EUR kosten
lagen genieten. Voor de intercommunales uit de sectoren water
die hun activiteiten genereren, een winst van respectievelijk
en economische expansie is het financieel resultaat de voor-
1,9, 1,0 en 6,6 EUR (tegen 30,9 en 216,6 EUR voor respec-
naamste component van het resultaat van het boekjaar. Het
tievelijk de energie- en financieringsintercommunales). In de
aanzienlijk gewicht van het financieel resultaat in het resultaat
medisch-sociale sector en de sector “diversen” is de rentabili-
van het boekjaar van deze twee sectoren houdt verband met
teit negatief. Het betreft twee activiteitsdomeinen die op de
de kapitaaltoelagen die de intercommunales van beide secto-
gemeentefinanciën wegen. Uit de kwartielsgewijze verdeling
ren ontvangen, aangezien deze subsidies geboekt worden als
van de rentabiliteitsratio’s blijkt dat in deze 2 sectoren de groot-
financiële opbrengsten in verhouding tot de afschrijving van de
ste intercommunales een negatieve rentabiliteit hebben.
materiële vaste activa, die door toelagen worden gefinancierd. Ten opzichte van 2001 zijn de rentabiliteitsratio’s verbeterd
RENTABILITEIT
voor alle activiteitssectoren, met uitzondering van de sectoren waterbeheer en afval. In deze twee sectoren daalt het
TABEL 4
Deze verschillen tussen de activiteitssectoren wat het resultaat
resultaat van het boekjaar in 2002, vooral in de afvalsector,
van het boekjaar betreft, resulteren in sterke verschillen inzake
dit als gevolg van de uitzonderlijke afschrijvingen die door
rentabiliteit (tabel 4). De rentabiliteitsratio’s zijn het hoogst in
één intercommunale uit de steekproef worden toegepast.
Rentabiliteitsratio's van de intercommunales per activiteitsdomein – 2002 Activiteitssector
Rentabiliteit van het eigen vermogen
Rentabiliteit van het totale actief
Resultaat van het boekjaar/Totale kosten
Elektriciteit, gas, kabeltelevisie
10,0
6,3
30,9
Financiering
14,1
7,0
216,6
Waterbeheer
1,1
0,7
1,9
Economische expansie
3,6
1,8
6,6
Afvalbeheer
0,8
0,4
1,0
Medisch-sociaal Diversen
88
-0,5
-0,1
-0,2
-25,7
-12,6
-18,3
D
E
F I N A N C I E R I N G
V A N
D E
L O K A L E
B E S T U R E N
De financiering van de lokale besturen
89
D
E
F I N A N C I E R I N G
V A N
D E
L O K A L E
B E S T U R E N
De financiering v a n d e l o k a l e b e s t u re n
Wat de investeringen betreft, geven onze schattingen voor 2003 een sterke stijging aan van 20,2 % in vergelijking met 2002 en bedragen de investeringen voor de gehele lokale sector 2 553,6 miljoen EUR. Deze ongewoon sterke investeringstoename drie jaren voor de volgende gemeenteraadsverkiezingen, is in de eerste plaats toe te schrijven aan de investeringen van de Vlaamse energie-intercommunales. De OCMW’s en de provincies investeren zowel in Vlaanderen als Wallonië eveneens duidelijk meer dan in 2002. De geaggregeerde investeringsuitgaven van de Belgische gemeenten, die in 2003 ongeveer de helft van de investeringen van de lokale sector voor hun rekening nemen, kennen een minder uitgesproken groei. Ze verhogen hun investeringen slechts met 2,5 % in 2003. Voor de Vlaamse en Waalse gemeenten is er een groei van respectievelijk 6,9 % en 8,5 % ten opzichte van 2002. In Brussel nemen de gemeentelijke investeringen echter af met 23,3 %. De brutoschuld van de lokale sector ten aanzien van Dexia Bank groeit in 2003 aan met 2,8 % tot 17 519 miljoen EUR. Zowel de investeringsschuld als de saneringsschuld nemen toe in 2003 met respectievelijk 3,8 % en 16,0 %. De vlottende schuld, inclusief de debetsaldi op de kredietopeningen, daalt echter met 18,1%. Dankzij de toename van de financiële activa van de lokale besturen met 8,5 % blijft de groei van de nettoschuld beperkt tot slechts 0,6 % en bedraagt deze op 31 december 2003 12 388 miljoen EUR.
DE FINANCIERING VAN DE GEWONE DIENST
Dexia Bank. Bij de berekening van de vlottende schuld wordt geen rekening gehouden met het debetsaldo op kredietope-
De lokale overheden hebben vaak met tijdelijke liquiditeits-
ningen. De kortlopende investeringsschuld wordt dus niet in
moeilijkheden te kampen. Dit is te wijten aan het feit dat de
aanmerking genomen aangezien de analyse betrekking heeft
gewone ontvangsten en uitgaven niet noodzakelijk een gelijk
op de financiering van de gewone dienst. Bovendien wijzen we
verloop hebben.
erop dat de gegevens betreffende de vlottende schuld slechts een momentopname weergeven. Ze weerspiegelen enkel de
De niet-reduceerbare en periodiek terugkerende uitgaven,
situatie op 31 december 2003.
zoals de lonen van het personeel, die bijna 50 % van de gewone begroting vertegenwoordigen, moeten immers
Eind 2003 bedroeg de vlottende schuld van de lokale over-
regelmatig worden betaald, terwijl het tempo waarin de ont-
heden ten aanzien van Dexia Bank 1 089,2 miljoen EUR. Ten
vangsten van de lokale overheden binnenkomen, grotendeels
opzichte van 2002 vertoont ze een daling van 22,8 %. Deze
afhankelijk is van het tijdstip waarop het Ministerie van Finan-
daling is in belangrijke mate toe te schrijven aan de herzie-
ciën de belastingen inkohiert of de gewesten hun aandeel
ning van de rentevoeten op de bestaande langetermijnver-
in het Gemeente- of Provinciefonds doorstorten.
bintenissen bij Dexia Bank onder impuls van de lage rentevoeten (tabel 1). De vervallen intresten op de diverse lenin-
De voorgestelde cijfers in verband met de vlottende schuld van
gen, door de lokale sector aangegaan bij Dexia Bank,
de lokale overheden, d.w.z. de kortetermijnschuld, omvatten
vormen immers een belangrijk onderdeel van de vlottende
de kortlopende verbintenissen van de lokale overheden bij
schuld berekend op 31 december van het boekjaar.
91
D
TABEL 1
E
F I N A N C I E R I N G
V A N
D E
L O K A L E
B E S T U R E N
Kortlopende schuld van de lokale overheden1 – 2002 en 2003 2002 in duizenden EUR
2003 in duizenden EUR
Gemeenten
Verschil 2002-2003 in duizenden EUR
in %
385 225
267 431
-117 793
-30,6
Provincies
60 076
25 744
- 34 333
-57,1
OCMW's
-22,4
550 897
427 291
-123 606
Politiezones
6 462
6 910
449
6,9
Diverse instellingen
2 292
809
-1 483
-64,7
1 004 951
728 185
-276 766
-27,5
405 394
361 016
-44 379
-10,9
1 410 346
1 089 201
-321 145
-22,8
Subtotaal Intercommunales Lokale sector 1
Op basis van de kortlopende verbintenissen bij Dexia Bank
Deze inkrimping van de vlottende schuld bij Dexia Bank is
den over de tijd. Het aandeel van de lening in het totaal van
algemeen binnen de lokale sector. Enkel de politiezones
de gemeentelijke financieringsmiddelen verschilt van gewest
zien hun schuld stijgen met 6,9 %. De provincies en de
tot gewest. Voor het begrotingsjaar 2003 voorzagen de
diverse lokale instellingen1 kennen de sterkste afname van
Vlaamse gemeenten 57,2 % van hun investeringsvolume te
hun vlottende schuld. De inkrimping van de schuld in de
financieren via leningen. De Waalse en Brusselse gemeen-
gemeenten en de OCMW’s, die samen meer dan 60 %
ten gingen bij het opstellen van hun begroting voor 2003 in
van de vlottende schuld van de lokale sector voor hun
mindere mate uit van leningfinanciering. Voor respectievelijk
rekening nemen, is minder uitgesproken. De schuld daalt
40,9 % en 49,1 % van hun totale investeringen dachten zij
hier respectievelijk met 30,6 % en 22,4 %. In de intercom-
een beroep te doen op leningen.
munales krimpt de vlottende schuld slechts met 10,9 % ten opzichte van 2002. Deze relatief uitgesproken groei-
De tweede belangrijkste financieringsbron voor investeringen
voeten zijn niet abnormaal voor de vlottende schuld,
wordt ingenomen door overheidssubsidies: enerzijds via kapi-
gezien haar volatiel karakter.
taaltoelagen en anderzijds via leningen ten laste van de hogere overheid (i.e. leningen “overheidsaandeel”). De leningen “overheidsaandeel” kunnen worden beschouwd als subsidies aan-
DE FINANCIERING VAN DE BUITENGEWONE DIENST
gezien de overheid zich engageert om de kapitaalaflossingen en de intrestlast te betalen voor de door de gemeente afgesloten leningen. Volgens onze enquête voorzagen de Belgische
FINANCIERING VAN DE INVESTERINGEN VAN DE GEMEENTEN
gemeenten in 2003 slechts 3,2 % van hun investeringsfinanciering voor leningen “overheidsaandeel”. De kapitaaltoelagen met een aandeel van 26,8 %, vormen daarentegen een
De gemeenten, de grootste investeerders van de lokale sector
belangrijkere financieringsbron. Vooral de investeringen in de
(cf. infra), kunnen hun investeringen op diverse manieren
Waalse gemeenten worden in grote mate gefinancierd met
financieren. In het algemeen kan men drie grote vormen van
behulp van overheidssteun. In de begrotingen 2003 worden
financiering onderscheiden: financiering door leningen, via
voor resp. 35,1 % en 9,6 % van het investeringsvolume gere-
subsidies van hogere overheden of door autofinanciering.
kend op kapitaaltoelagen en leningen “overheidsaandeel”. In Vlaanderen bedragen deze percentages respectievelijk
Volgens de gegevens uit onze enquête betreffende de ge-
21,1 % en 0,2 %. De fusie van het Investeringsfonds en het
meentebegrotingen van 2003 vormt de lening de belangrijk-
Gemeentefonds die in 2003 voor Vlaanderen plaatshad,
ste financieringsbron voor investeringen. 51,5 % van het
vermindert de structurele financiering van de investeringen van
investeringsvolume van de gemeenten wordt met vreemd vermogen gefinancierd (zie grafiek 1). Hierdoor zijn de gemeenten in staat om de last van de investeringen te sprei-
92
1
Onder diverse lokale instellingen verstaan we voornamelijk de polders, de wateringen en de kerkfabrieken.
D
E
F I N A N C I E R I N G
GRAFIEK 1
V A N
D E
L O K A L E
B E S T U R E N
Financiering van de gemeentelijke investeringen in 20031
3,1 % 3,1 % 1,3 % 4,8 % 5,5 %
Leningen "eigen aandeel"
Overboekingen van de gewone dienst
Leningen ten laste van derden
Overboekingen van het buitengewoon reservefonds
Leningen "overheidsaandeel"
Opbrengsten uit verkoop
Kapitaaltoelagen
Eigen middelen (boni)
51,5 %
26,8 %
Andere financieringsmiddelen 0,8 % 3,2 %
de Vlaamse gemeenten via toelagen. Er werd immers geen enkel nieuw trekkingsrecht vastgesteld. Enkel de in 2002 nog
1
Op basis van de jaarlijkse enquête over de gemeentebegrotingen
EVOLUTIE VAN DE INVESTERINGEN VAN DE LOKALE SECTOR
lopende trekkingsrechten konden door de gemeenten worden aangewend. In de Brusselse gemeenten ten slotte, bestaan
Jaarlijks maakt Dexia Bank een schatting inzake het
de toelagen van de overheid uitsluitend uit kapitaaltoelagen,
investeringsvolume van de lokale sector2. Deze schatting is
die 37,1 % van hun financieringsbronnen vertegenwoordigen.
enerzijds gebaseerd op interne gegevens betreffende kredieten en toelagen en anderzijds op een extrapolatie van
Een gemeente kan haar buitengewone uitgaven uiteraard
de leningen die door andere financiële instellingen werden
ook met eigen middelen financieren. Onder eigen middelen
toegestaan. Volgens deze berekeningswijze wordt er
verstaan we hier de overboekingen uit de gewone dienst, de
bijgevolg geen rekening gehouden met autogefinancierde
overboekingen uit het buitengewoon reservefonds, de op-
investeringen. Toch biedt deze werkwijze een betrouwbare
brengsten uit verkoop en het boni van de buitengewone
macro-economische indicatie van de door de lokale
dienst. Volgens de antwoorden op onze enquête betreffen-
overheden gedane investeringen.
de de begroting 2003 gingen de Belgische gemeenten uit van een autofinanciering van 16,5 % van hun buitenge-
In 2003 gingen de lokale overheden voor 2 200,5 miljoen EUR
wone uitgaven. Volgens onze enquête zouden de Vlaamse
kredieten aan bij financiële instellingen en ontvingen ze
gemeenten meer beroep doen op autofinanciering (18,8 %
kapitaaltoelagen ten bedrage van 353,1 miljoen EUR
van de investeringsuitgaven) dan de Waalse (13,2 %) en
van de subsidiërende overheden (voornamelijk van de
Brusselse gemeenten (12,4 %).
gemeenschappen en gewesten). Op basis van deze gegevens stellen we een toename van de investeringen
Naast de financiering door leningen, subsidies en eigen mid-
vast met 429 miljoen EUR of met 20,2 % ten opzichte
delen bestaan er nog andere financieringsbronnen voor de
van 2002. Deze sterke groei van de investeringen brengt
buitengewone uitgaven. Voorbeelden hiervan zijn leningen ten
het investeringsvolume van de lokale sector in 2003
laste van derden (bv. OCMW, kerkfabriek …) en roerende en
op een niveau dat juist beneden dit van het verkiezings-
onroerende leasing. Deze financieringsmiddelen worden echter relatief weinig aangewend. Voor de begrote buitengewone uitgaven in 2003 haalden de Belgische gemeenten slechts voor 2,1 % middelen uit deze financieringsbronnen.
2
Onder de lokale sector vallen de gemeenten, provincies, OCMW’s, politiezones, intercommunales en de diverse lokale instellingen zoals polders, wateringen, kerkfabrieken enz.
93
D
GRAFIEK 2
E
F I N A N C I E R I N G
V A N
D E
L O K A L E
B E S T U R E N
Evolutie van de investeringen van de lokale sector1 (in miljoenen EUR)
3 000 2 500 2 000
1 500 1 000 500 0 1992 1
1994
1993
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
Gemeenten, provincies, OCMW's, intercommunales, politiezones en diverse instellingen van de lokale sector
jaar 2000 blijft. Aangezien de investeringen traditioneel
nemen. De intercommunales vormen de tweede belang-
de verkiezingscyclus volgen – i.e. stijgen in aanloop naar
rijkste lokale investeerders en realiseren in 2003 iets meer
de gemeente- en provincieverkiezingen en afnemen vlak
dan een kwart van de totale investeringen in de lokale
na de verkiezingen – is een versnelling van het investe-
sector. De OCMW’s en de daaraan verbonden lokale
ringsritme van de lokale sector niet abnormaal 3 jaar na
instellingen zoals ziekenhuizen en rusthuizen zijn de derde
het plaatsvinden van de laatste verkiezingen. De omvang
grootste investeerders, op de voet gevolgd door de
van deze stijging is echter wel eerder uitzonderlijk (voor
provincies. Het investeringsvolume van de politiezones en
verklaring, zie volgende paragraaf).
de diverse lokale instellingen, waaronder de polders, wateringen en kerkfabrieken, is relatief beperkt in verhou-
SPREIDING VAN DE INVESTERINGEN OVER DE DIVERSE CATEGORIEËN VAN LOKALE OVERHEDEN EN DE DRIE GEWESTEN
ding met de overige lokale besturen. In de Vlaamse lokale besturen werd er in 2003 voor een bedrag van 1 340 miljoen EUR geïnvesteerd. Deze investe-
GRAFIEK 3
Grafiek 3 toont dat de gemeenten in 2003 de helft van
ringen vertegenwoordigen 52,5 % van de totale investerin-
de investeringen van de lokale sector voor hun rekening
gen in de lokale sector, terwijl 57,9 % van de bevolking
Spreiding van de investeringen in 2003 over de diverse categorieën van lokale overheden 0,9 %
0,3 % 12,4 % 50,0 %
Gemeenten
OCMW's
Provincies
Politiezones
Intercommunales
Diverse instellingen
25,6 %
10,8 %
94
D
E
F I N A N C I E R I N G
TABEL 2
V A N
D E
L O K A L E
B E S T U R E N
Uitsplitsing van de lokale investeringen per gewest in 2003 (berekend op basis van de kredieten en toelagen aan de lokale overheden)
in duizenden EUR
Vlaanderen
Wallonië
Brussel
Het Rijk
Gemeenten Provincies OCMW's Politiezones Diverse instellingen Subtotaal
694 383 149 757 147 975 5 647 5 609 1 003 370
427 512 125 695 91 599 12 000 1 676 658 481
154 684 – 77 299 4 626 584 237 193
1 276 579 275 452 316 872 22 272 7 868 1 899 044
Intercommunales Lokale sector
336 782 1 340 152
309 909 968 390
7 860 245 053
654 552 2 553 595
51,8 11,2 11,0 0,4 0,4 74,9
44,1 13,0 9,5 1,2 0,2 68,0
63,1 – 31,5 1,9 0,2 96,8
50,0 10,8 12,4 0,9 0,3 74,4
25,1 100,0
32,0 100,0
3,2 100,0
25,6 100,0
in % Gemeenten Provincies OCMW's Politiezones Diverse instellingen Subtotaal Intercommunales Lokale sector
in Vlaanderen gevestigd is. De Waalse lokale besturen
een substantiële investering van één bestuur. De Waalse
nemen 37,9 % van het totale investeringsvolume voor hun
intercommunales houden hun investeringsvolume in 2003
rekening, terwijl ze slechts 32,5 % van de Belgische bevolking
op hetzelfde niveau als in 2002 (+1,3 %). De gemeenten
bedienen. In Brussel liggen beide percentages op 9,6 %.
verhogen in 2003 opnieuw het investeringsritme (+8,5 %) nadat ze in de voorgaande jaren hun investeringsuitgaven
In de Vlaamse lokale besturen nemen de investeringen
beteugeld hadden. De politiezones en de diverse lokale
in 2003 het sterkst toe, nl. met 30,3 % ten opzichte
instellingen verhogen hun uitgaven met respectievelijk
van 2002. De intercommunales zijn de sterkste groeiers.
6,2 miljoen EUR en 0,7 miljoen EUR t.o.v. 2002.
Zij verdubbelen hun investeringen van 2002. In 2003 gaan de energie-intercommunales over tot belangrijke investe-
In tegenstelling tot de Vlaamse en de Waalse lokale sector,
ringen. De provincies investeren in 2003 60 miljoen EUR
vermindert de Brusselse lokale sector in 2003 zijn investe-
of 66,7 % meer dan in 2002. De Vlaamse OCMW’s en
ringsinspanningen ten opzichte van 2002, nl. met 19,7 %.
aanverwante ziekenhuizen en rusthuizen verhogen hun
Op basis van de ter beschikking gestelde leningen en toe-
investeringsuitgaven in 2003 ook sterk ten opzichte van
gekende kapitaaltoelagen verminderen de gemeenten en
2002, nl. met 46 miljoen EUR of 45,9 %. De Vlaamse
de intercommunales hun investeringsuitgaven met respec-
gemeenten, die in Vlaanderen voor 51,8 % van de totale
tievelijk 47 miljoen EUR (of -23,3 %) en 19,3 miljoen EUR
lokale investeringen zorgen, verhogen hun investeringen
(of -71,1 %). Deze cijfers dienen echter met de nodige
met 6,9 % (of 45 miljoen EUR) tegenover 2002. De politie-
voorzichtigheid benaderd te worden. De evolutie van de
zones en de diverse lokale instellingen spenderen in 2003
investeringen in het Brussels Gewest is namelijk bijzonder
minder aan investeringen dan in 2002. Ze investeren
volatiel enerzijds wegens het beperkt aantal actoren die
respectievelijk 1,4 miljoen EUR en 7,4 miljoen EUR minder.
het gewestelijk investeringsniveau kunnen beïnvloeden, en anderzijds wegens de specifieke financieringswijze van
De Waalse lokale besturen verhogen hun investeringen
investeringen van bepaalde besturen. De OCMW’s en
met 22,5 % in vergelijking met 2002. De besturen die het
de diverse lokale besturen houden hun investeringsvolume
meest tot deze sterke stijging bijdragen, zijn de OCMW’s
op hetzelfde niveau als in 2002. De investeringen nemen
(+63 miljoen EUR of +215,5 % t.o.v. 2002) en de provin-
er namelijk slechts met respectievelijk 1,2 miljoen EUR en
cies (+71 miljoen EUR of +128,7 % t.o.v. 2002). In de
0,5 miljoen EUR toe. In de politiezones bedroegen de
provincies en in de OCMW’s is deze toename van de
investeringen in 2003 4,6 miljoen EUR, terwijl deze in 2002
investeringen telkens in grote mate toe te schrijven aan
slechts 0,3 miljoen EUR bedroegen.
95
D
TABEL 3
E
F I N A N C I E R I N G
V A N
D E
L O K A L E
B E S T U R E N
Schuld van de lokale sector1 in 2003 – al dan niet volledig ten laste Volledig ten laste van de lokale sector
Gedeeltelijk ten laste van de lokale sector
in miljoenen EUR
in miljoenen EUR
in miljoenen EUR
in %
Investeringsschuld Schuld uit saneringsleningen Totale schuld op lange termijn
13 126 1 445 14 571
14 1 225 1 239
13 140 2 671 15 810
75,0 15,2 90,2
Schuld op korte termijn2 Totale schuld
1 709 16 280
0 1 239
1 709 17 519
9,8 100,0
1 2
Totaal
Bij Dexia Bank Inclusief de zichtrekeningen in debet voor kredietopening
DE SCHULD VAN DE LOKALE OVERHEDEN
de schuld die zij werkelijk moeten dragen. Enkele voorbeelden volstaan om het belang van dit onderscheid te illustre-
DE BRUTOSCHULD
ren. De leningen “overheidsaandeel” worden afgesloten door de lokale overheden, maar de financiële last wordt
Gelet op de vele betrokken partijen en op het feit dat
volledig door de subsidiërende overheid gedragen. Deze
balansgegevens niet voor alle lokale besturen bestaan, is
leningen, die niet in onze tabellen zijn opgenomen, hebben
het uiterst moeilijk om de schuld van de lokale sector
grotendeels betrekking op investeringen, terwijl het saldo
(gemeenten, provincies, OCMW’s, intercommunales, poli-
vooral slaat op saneringsleningen die door de gewesten
tiezones en diverse instellingen) exact te bepalen. De
worden gedragen. Omgekeerd worden de leningen die
schuld, die traditioneel in deze paragraaf bestudeerd
door andere instellingen, zoals de gewesten, worden voor-
wordt, omvat uitsluitend de kort- en langlopende verbin-
gefinancierd, in werkelijkheid door de lokale overheden
tenissen tegenover Dexia Bank, die nog steeds de bankier
gedragen, althans gedeeltelijk.
van de lokale besturen bij uitstek is. Bij de verbintenissen op lange termijn wordt een onderscheid gemaakt tussen
Vanuit economisch oogpunt proberen wij daarom eerst de
de investeringsschuld en de saneringsschuld. De korte-
schulden uit te splitsen in schulden die volledig en schulden
termijnverbintenissen van hun kant, bestaan naast de vlot-
die gedeeltelijk ten laste van de lokale overheden komen.
tende schuld (cf. supra) ook uit de debetsaldi op krediet-
De leningen die volledig ten laste van de lokale sector
openingen. We houden hier m.a.w. wel rekening met de
komen, zijn deze die de lokale overheden zijn aangegaan
kortlopende investeringsschuld.
voor de financiering van hun eigen aandeel in de investeringen, alsook een klein gedeelte van de consolidatie-
TABEL 4
Er moet ook een onderscheid worden gemaakt tussen de
leningen voor tekorten en diverse vormen van kortlopende
schuld die door de lokale overheden wordt aangegaan en
voorschotten. De schuld die gedeeltelijk ten laste van
Evolutie van de nettoschuld van de lokale sector1 – 1999-2003 (in miljoenen EUR)
Investeringsschuld Schuld uit saneringsleningen Totale schuld op lange termijn Schuld op korte termijn
2
Totale schuld Financiële activa Nettoschuld 1 2
96
31/12/99
31/12/00
31/12/01
31/12/02
31/12/03
Verschil 02-03
11 386
11 744
12 254
12 657
13 140
483
2 462
2 395
2 275
2 303
2 671
368
13 847
14 139
14 529
14 960
15 810
851
1 710
2 149
2 197
2 086
1 709
-377
15 558
16 288
16 726
17 046
17 519
473
3 689
4 068
4 032
4 728
5 131
403
11 869
12 220
12 694
12 318
12 388
70
Bij Dexia Bank, volledig of gedeeltelijk ten laste van de lokale sector Inclusief de zichtrekeningen in debet voor kredietopening
D
E
F I N A N C I E R I N G
V A N
D E
L O K A L E
B E S T U R E N
de lokale sector komt, bestaat in hoofdzaak uit sanerings-
Ook de saneringsschuld, die 15,2 % van de totale schuld
leningen, terwijl het saldo betrekking heeft op leningen die
vertegenwoordigt, steeg in 2003 relatief sterk, nl. met
in het kader van de wetten op de economische expansie
368 miljoen EUR of 16,0 % ten opzichte van 2002. Deze
worden toegekend.
sterke stijging is voornamelijk toe te schrijven aan de toepassing van het tweede luik van het zogenaamde “Tonusplan”
De schuld die volledig of gedeeltelijk ten laste komt van de
in de Waalse gemeenten. In het kader van dit plan konden
lokale sector, kwam eind 2003 uit op 17 519 miljoen EUR,
gemeenten in financiële moeilijkheden onder bepaalde
waarvan 90,2 % op lange termijn en 9,8 % op korte termijn
voorwaarden genieten van bijzondere financiële steun van
(tabel 3). De brutoschuld van de lokale sector blijft sinds
het gewest. Deze steun neemt de vorm aan van sanerings-
1997 onophoudelijk toenemen. De toename met 473 mil-
leningen die gedeeltelijk ten laste zijn van de gemeenten.
joen EUR eind 2003 is toe te schrijven aan uiteenlopende
De kortlopende schuld van haar kant, vertoont een tegen-
tendensen (tabel 4).
gestelde tendens en daalt met 377 miljoen EUR, namelijk 18,1 %. Zoals reeds gezegd, liggen de herziene rentevoe-
De investeringsschuld tegenover Dexia Bank, die volledig
ten op de bestaande langetermijnleningen, onder invloed
of gedeeltelijk ten laste komt van de lokale sector (d.w.z.
van de algemene daling van de rentevoeten, aan de basis
afgezien van de leningen “overheidsaandeel”) en 75,0 %
van deze evolutie.
van de totale brutoschuld vertegenwoordigt, vertoont een stijging van 3,8 % en bedraagt in 2003 13 140 miljoen EUR.
De langetermijnschuld bestaat voor 83,1 % uit de investe-
Uit de uitsplitsing van de investeringsschuld per overheids-
ringsschuld, m.a.w. 83,1 % van de langetermijnschuld heeft
categorie (tabel 5) blijkt dat het voornamelijk de categorie
roerende en onroerende activa als tegenwaarde en ze
van de intercommunales is, die de investeringsschuld doet
draagt bij tot de aangroei of de vrijwaring van het patrimo-
toenemen ten opzichte van eind 2002. De investerings-
nium van de lokale sector. Doordat de saneringsschuld in
schuld van de intercommunales, volledig en gedeeltelijk
2003 sterker steeg dan de investeringsschuld, neemt het
ten laste, groeit immers met 447,0 miljoen EUR of met
aandeel van de investeringsschuld in de langetermijnschuld
30,4 % ten opzichte van 2002. Deze sterke toename wordt
voor het eerst af sinds jaren (zie grafiek 4).
verklaard door de grote investeringsinspanningen van de afgelopen 2 jaren, onder meer in de energiesector. In de
DE NETTOSCHULD
OCMW’s en de politiezones neemt de investeringsschuld eveneens toe, zij het minder uitgesproken. In de gemeenten
Indien men rekening houdt met de financiële activa die
en de provincies krimpt de investeringsschuld lichtjes ten
de lokale sector bij Dexia Bank bezit, beloopt de totale
opzichte van 2002. De investeringsschuld gedeeltelijk of
nettoschuld van de lokale sector ten aanzien van Dexia
volledig ten laste daalt er met respectievelijk 0,4 % en 0,5 %.
Bank 12 388 miljoen EUR. Ten opzichte van 2002 blijft de
TABEL 5
Uitsplitsing van de investeringsschuld van de lokale sector1 per overheidscategorie – 2002-2003 (in miljoenen EUR) 2002
2003
Verschil 2002-2003 (in %) Totaal Volledig of gedeeltelijk ten laste2
Totaal
Volledig of gedeeltelijk ten laste2
Totaal
Volledig of gedeeltelijk ten laste2
Gemeenten Provincies OCMW's Poltiezones Diverse instellingen Subtotaal
8 782 1 085 1 723 82 37 11 710
8 474 1 069 1 525 80 37 11 185
8 708 1 077 1 764 91 28 11 668
8 438 1 063 1 603 89 28 11 221
-0,8 -0,7 2,4 10,1 -25,0 -0,4
-0,4 -0,5 5,1 10,7 -25,0 0,3
Intercommunales Lokale sector
1 717 13 427
1 472 12 657
2 125 13 794
1 919 13 140
23,7 2,7
30,4 3,8
1 2
Bij Dexia Bank Totaal, met uitzondering van de leningen "overheidsaandeel"
97
D
GRAFIEK 4
E
F I N A N C I E R I N G
V A N
D E
L O K A L E
B E S T U R E N
Evolutie van de bruto- en nettoschuld van de lokale sector1
95 %
18 000 16 000
90 %
14 000 12 000
85 % 10 000 8 000
80 %
6 000 4 000
75 %
2 000 0
70 % 1997
1999
2000
2001
2002
2003
Totale schuld (in miljoenen EUR)
Totale schuld op lange termijn/totale schuld
Nettoschuld (in miljoenen EUR)
Investeringsschuld/totale schuld op lange termijn
1
98
1998
Bij Dexia Bank
nettoschuld dus zeer stabiel. De nettoschuld stijgt met
1997 en 2003, terwijl de nettoschuld toenam tussen
amper met 70 miljoen EUR (d.i. 0,6 %). De stijging van
1997 en 2001 om dan af te nemen in 2002 en in 2003
de financiële activa (+8,5 %) remt in feite de stijging van de
op hetzelfde niveau te blijven. De gemiddelde jaarlijkse
brutoschuld (+2,8 %) af.
groeivoet tussen 1997 en 2003 voor de nettoschuld
Over een langere periode beschouwd, toont grafiek 4
(+2,6 %) ligt bijgevolg lager dan deze voor de brutoschuld
aan dat de brutoschuld gestaag is toegenomen tussen
(+2,8 %).
Bijlagen
99
S
T A T I S T I S C H E
TABEL I
B I J L A G E
Evolutie gewone ontvangsten en uitgaven van de gemeenten (in duizenden EUR) Aantal gemeenten
Eigen dienstjaar
Algemeen totaal (met inbegrip saldi vorige dienstjaren)
Ontvangsten
Uitgaven
Saldo
Ontvangsten
Uitgaven
Saldo
Rijk 1999 2000 2001 2002
R R R R
578 579 576 545
10 270 581 11 063 979 11 192 551 11 478 754
10 204 440 10 764 168 11 309 386 11 337 708
66 141 299 811 -116 835 141 046
12 211 439 12 917 875 13 068 188 13 196 241
10 948 535 11 526 209 11 997 214 12 027 124
1 262 904 1 391 665 1 070 974 1 169 117
20011 20022 20033 20044
B B B B
589 589 589 589
11 396 721 12 020 095 12 527 343 12 925 060
11 709 474 12 233 051 12 576 559 13 042 708
-312 753 -212 956 -49 216 -117 648
12 530 521 13 132 474 13 562 719 14 370 421
12 070 738 12 660 408 13 030 836 13 626 664
459 782 472 066 531 883 743 757
Vlaanderen 1999 2000 2001 2002
R R R R
303 303 303 289
5 601 136 5 949 604 6 150 279 6 282 019
5 513 792 5 755 871 6 128 885 6 179 927
87 344 193 733 21 394 102 092
6 736 159 7 059 762 7 295 197 7 271 751
5 931 268 6 133 340 6 496 145 6 489 599
804 891 926 422 799 052 782 152
20011 20022 20033 20044
B B B B
308 308 308 308
6 164 223 6 598 225 6 869 893 6 969 838
6 345 740 6 637 263 6 857 131 7 066 319
-181 517 -39 038 12 762 -96 482
6 865 112 7 221 956 7 511 425 7 862 362
6 555 928 6 906 330 7 150 460 7 411 453
309 184 315 626 360 965 450 909
Wallonië 1999 2000 2001 2002
R R R R
257 257 254 238
3 300 720 3 595 787 3 501 017 3 646 906
3 307 227 3 484 741 3 566 855 3 595 546
-6 506 111 046 -65 837 51 360
3 892 917 4 148 421 4 051 910 4 221 959
3 553 467 3 780 272 3 844 582 3 893 821
339 450 368 149 207 328 328 138
20011 20022 20033 20044
B B B B
262 262 262 262
3 696 305 3 848 341 4 037 074 4 275 376
3 764 792 3 966 409 4 069 719 4 272 793
-68 488 -118 067 -32 645 2 583
4 038 172 4 258 908 4 340 156 4 729 103
3 864 742 4 080 772 4 183 804 4 449 441
173 430 178 136 156 353 279 662
Brussel 1999 2000 2001 2002
R R R R
18 19 19 18
1 368 725 1 518 588 1 541 255 1 549 830
1 383 422 1 523 556 1 613 647 1 562 236
-14 696 -4 968 -72 392 -12 406
1 582 363 1 709 692 1 721 082 1 702 530
1 463 800 1 612 597 1 656 487 1 643 704
118 563 97 094 64 594 58 827
20011 20022 20033 20044
B B B B
19 19 19 19
1 536 193 1 573 529 1 620 376 1 679 847
1 598 942 1 629 380 1 649 709 1 703 596
-62 748 -55 851 -29 333 -23 749
1 627 237 1 651 609 1 711 138 1 778 955
1 650 069 1 673 306 1 696 573 1 765 770
-22 832 -21 697 14 565 13 185
R = Rekeningen B = Begrotingen 1 Extrapolatie op basis van 584 gemeentelijke begrotingen 2 Extrapolatie op basis van 587 gemeentelijke begrotingen 3 Extrapolatie op basis van 585 gemeentelijke begrotingen 4 Extrapolatie op basis van 487 antwoorden op onze jaarlijkse enquête
101
S
TABEL II
T A T I S T I S C H E
B I J L A G E
Gewone uitgaven van de gemeenten – Begrotingen 20031 Vlaanderen
Rijk
in %
in duizenden EUR
in %
in duizenden EUR
in %
in duizenden EUR
in %
Totale uitgaven
6 857 131
100,0
4 069 719
100,0
1 649 709
100,0
12 576 559
100,0
Economische indeling Personeel Werkingskosten Overdrachten Schuld
2 768 154 1 197 405 1 771 936 1 119 636
40,4 17,5 25,8 16,3
1 943 552 536 088 992 170 597 909
47,8 13,2 24,4 14,7
863 213 167 489 478 929 140 079
52,3 10,2 29,0 8,5
5 574 919 1 900 981 3 243 034 1 857 624
44,3 15,1 25,8 14,8
985 839 778 176 28 878 258 276 239 076 684 760 543 561 68 975 784 962
14,4 11,3 0,4 3,8 3,5 10,0 7,9 1,0 11,4
163 306 535 905 56 249 165 213 176 995 360 979 480 885 61 334 811 522
4,0 13,2 1,4 4,1 4,3 8,9 11,8 1,5 19,9
2 164 241 028 17 184 86 894 9 252 611 65 208 8 543 404 658
0,1 14,6 1,0 5,3 0,0 15,3 4,0 0,5 24,5
1 151 309 1 555 109 102 311 510 384 416 080 1 298 350 1 089 655 138 851 2 001 142
9,2 12,4 0,8 4,1 3,3 10,3 8,7 1,1 15,9
803 878 40 144 686 177 184 233 25 022 5 451 444 998 30 520 88 584 72 699 102 921
11,7 0,6 10,0 2,7 0,4 0,1 6,5 0,4 1,3 1,1 1,5
297 881 41 396 395 082 57 347 34 092 46 166 206 070 40 754 40 681 37 108 60 752
7,3 1,0 9,7 1,4 0,8 1,1 5,1 1,0 1,0 0,9 1,5
111 953 5 661 174 205 70 292 71 766 662 13 391 2 647 6 614 26 071 88 149
6,8 0,3 10,6 4,3 4,4 0,0 0,8 0,2 0,4 1,6 5,3
1 213 712 87 201 1 255 464 311 873 130 880 52 279 664 459 73 922 135 879 135 878 251 822
9,7 0,7 10,0 2,5 1,0 0,4 5,3 0,6 1,1 1,1 2,0
1 2
Extrapolatie op basis van 585 gemeentelijke begrotingen Met inbegrip van de functies: Algemene uitgaven, Fondsen, Belastingen en Verzekeringen
Uitgaven van de gemeenten volgens het aantal inwoners – Begrotingen 20031 Aantal gemeenten Gemeenten met minder dan 5 000 inwoners 5 000 tot minder dan 10 000 inwoners 10 000 tot minder dan 15 000 inwoners 15 000 tot minder dan 20 000 inwoners 20 000 tot minder dan 30 000 inwoners 30 000 tot minder dan 50 000 inwoners 50 000 tot minder dan 100 000 inwoners meer dan 100 000 inwoners Rijk 1
102
Brussel
in duizenden EUR
Functionele indeling Algemene schuld Algemene administratie Privaat patrimonium Algemene diensten Brandweer Justitie – Politie Verkeer – Wegen – Waterlopen Handel – Nijverheid – Landbouw Onderwijs Volksontwikkeling en Kunst – Openbare bibliotheken Erediensten Sociale Zekerheid – Bijstand Sociale Hulp en Gezinsvoorzieningen Gezondheidszorg Voeding – Water Ontsmetting – Vuilnis Afvalwater Begraafplaatsen – Milieubescherming Huisvesting – Stedenbouw Diverse uitgaven2
TABEL TABEL III III
Wallonië
Extrapolatie op basis van 585 gemeentelijke begrotingen
87 166 132 68 68 41 19 8 589
Gewone uitgaven
Bevolkingsdichtheid
in duizenden EUR
in EUR/inw.
inw./km2
292 679 1 079 605 1 468 917 1 140 512 1 678 654 1 630 484 1 847 093 3 438 614 12 576 559
1 006,8 874,2 902,1 955,7 1 029,0 1 102,6 1 356,2 2 238,1 1 214,4
56 152 258 355 518 670 1 101 1 732 339
S
T A T I S T I S C H E
TABEL IV
B I J L A G E
Belangrijkste categorieën van gemeenteontvangsten – Rekeningen 20021 en Begrotingen 20032 Vlaanderen
Wallonië
Brussel
Rijk
in duizenden EUR
in %
in duizenden EUR
in %
in duizenden EUR
in %
in duizenden EUR
in %
Rekeningen 2002 Fondsen Fiscaliteit Overige ontvangsten
1 242 900 2 959 479 2 079 639
19,8 47,1 33,1
800 978 1 514 866 1 331 062
22,0 41,5 36,5
295 732 683 973 570 125
19,1 44,1 36,8
2 339 610 5 158 318 3 980 826
20,4 44,9 34,7
Totale ontvangsten
6 282 019
100,0
3 646 906
100,0
1 549 830
100,0
11 478 754
100,0
Begrotingen 2003 Fondsen Fiscaliteit Handel – Nijverheid – Landbouw Onderwijs Diverse ontvangsten
1 532 101 3 285 252 490 916 643 629 917 994
22,3 47,8 7,1 9,4 13,4
836 902 1 617 337 222 565 647 117 713 152
20,7 40,1 5,5 16,0 17,7
317 349 742 234 77 719 296 794 186 280
19,6 45,8 4,8 18,3 11,5
2 686 353 5 644 823 791 200 1 587 540 1 817 426
21,4 45,1 6,3 12,7 14,5
Totale ontvangsten
6 869 893
100,0
4 037 074
100,0
1 620 376
100,0
12 527 343
100,0
1
545 van de 589 rekeningen beschikbaar
2
Extrapolatie op basis van 585 gemeentelijke begrotingen
TABEL V
Gewone ontvangsten van de gemeenten – Begrotingen 20031 Vlaanderen in duizenden EUR
Wallonië
Brussel
in %
in duizenden EUR
in %
in duizenden EUR
in %
Rijk in duizenden EUR
in %
Totale ontvangsten
6 869 893
100,0
4 037 074
100,0
1 620 376
100,0
12 527 343
100,0
Economische indeling Prestaties Overdrachten Schuld
298 035 5 907 398 664 460
4,3 86,0 9,7
181 936 3 620 307 234 831
4,5 89,7 5,8
62 408 1 450 947 107 021
3,9 89,5 6,6
542 378 10 978 652 1 006 312
4,3 87,6 8,0
Functionele indeling Algemeen bestuur Veiligheid Verkeer Economie Onderwijs Cultuur – Erediensten Sociale Hulp – Gezondheidszorg Openbare reinheid – Stedenbouw Niet-toewijsbare ontvangsten
141 150 59 916 82 561 521 376 646 002 282 567 107 579 135 822 4 892 921
2,1 0,9 1,2 7,6 9,4 4,1 1,6 2,0 71,2
121 903 61 329 69 131 265 842 647 117 60 074 72 857 51 481 2 687 339
3,0 1,5 1,7 6,6 16,0 1,5 1,8 1,3 66,6
46 433 24 125 10 290 82 212 296 794 15 298 60 500 10 790 1 073 934
2,9 1,5 0,6 5,1 18,3 0,9 3,7 0,7 66,3
309 486 145 370 161 982 869 430 1 589 913 357 939 240 936 198 092 8 654 194
2,5 1,2 1,3 6,9 12,7 2,9 1,9 1,6 69,1
1
(1) Extrapolatie op basis van 585 gemeentelijke begrotingen
103
S
TABEL VI
T A T I S T I S C H E
B I J L A G E
Belangrijkste belastingontvangsten van de gemeenten – Rekeningen 20021 en Begrotingen 20032 Vlaanderen
Rekeningen 2002 Opcentiemen op de onroerende voorheffing Aanvullende belasting op de personenbelasting Overige belastingen Totale belastingontvangsten Begrotingen 2003 Opcentiemen op de onroerende voorheffing Aanvullende belasting op de personenbelasting Overige belastingen Totaal aanvullende belastingen Eigen lokale belastingen Totale belastingontvangsten 1 2
TABEL VII
Wallonië
Rijk
in duizenden EUR
in %
in duizenden EUR
in %
in duizenden EUR
in %
in duizenden EUR
in %
1 271 446
43,0
671 919
44,4
416 453
60,9
2 359 818
45,7
1 139 162 548 871 2 959 479
38,5 18,5 100,0
534 631 308 316 1 514 866
35,3 20,4 100,0
148 739 118 781 683 973
21,7 17,4 100,0
1 822 533 975 967 5 158 318
35,3 18,9 100,0
1 397 366
42,5
635 009
39,3
434 566
58,5
2 466 941
43,7
1 259 269 69 365 2 726 000 559 252 3 285 252
38,3 2,1 83,0 17,0 100,0
591 107 29 972 1 256 088 361 249 1 617 337
36,5 1,9 77,7 22,3 100,0
167 152 9 022 610 740 131 494 742 234
22,5 1,2 82,3 17,7 100,0
2 017 528 108 359 4 592 828 1 051 995 5 644 823
35,7 1,9 81,4 18,6 100,0
545 van de 589 rekeningen beschikbaar Extrapolatie op basis van 585 gemeentelijke begrotingen
Economische indeling van de gemeentelijke ontvangsten en een gedetailleerd overzicht van de overdrachten – Begrotingen 20031 en 20042 Begrotingen 2003
Prestaties Overdrachten Fiscaliteit Fondsen Toelagen Schuld Totale ontvangsten 1 2
104
Brussel
Begrotingen 2004
Verschil 2003-2004
in duizenden EUR
in %
in duizenden EUR
in %
in duizenden EUR
in %
542 378 10 978 652 5 644 823 2 686 353 2 647 476 1 006 312 12 527 343
4,3 87,6 45,1 21,4 21,1 8,0 100,0
582 128 11 586 475 5 899 921 2 781 302 2 905 252 756 457 12 925 060
4,5 89,6 45,6 21,5 22,5 5,9 100,0
39 749 607 823 255 098 94 949 257 776 -249 855 397 718
7,3 5,5 4,5 3,5 9,7 -24,8 3,2
Extrapolatie op basis van 585 gemeentelijke begrotingen Extrapolatie op basis van 487 antwoorden op onze jaarlijkse enquête
S
T A T I S T I S C H E
TABEL VIII
B I J L A G E
Functionele indeling van de gemeenteontvangsten volgens activiteit – Rekeningen 2002 en Begrotingen 20021 en 20032 Rekeningen 2002
Begrotingen 2002
Begrotingen 2003
545
589
589
Aantal gemeenten in duizenden EUR
%
in duizenden EUR
%
in duizenden EUR
%
292 390 138 571 131 853 883 991 1 487 882 420 353 239 968 159 544 7 724 200 11 478 754
2,5 1,2 1,1 7,7 13,0 3,7 2,1 1,4 67,3 100,0
298 336 169 484 153 853 930 508 1 551 812 424 378 214 839 196 296 8 080 589 12 020 095
2,5 1,4 1,3 7,7 12,9 3,5 1,8 1,6 67,2 100,0
309 486 145 370 161 982 869 430 1 589 913 357 939 240 936 198 092 8 654 194 12 527 343
2,5 1,2 1,3 6,9 12,7 2,9 1,9 1,6 69,1 100,0
Algemeen bestuur Veiligheid Verkeer Economie Onderwijs Cultuur – Erediensten Sociale Hulp – Gezondheidszorg Openbare reinheid – Stedenbouw Niet-toewijsbare ontvangsten Totale ontvangsten 1 2
Extrapolatie op basis van 587 gemeentelijke begrotingen Extrapolatie op basis van 585 gemeentelijke begrotingen
TABEL IX
Gemeenterekeningen en -begrotingen – Eigen dienstjaar (in duizenden EUR) Gemeenten in evenwicht of met een overschot
Gemeenten met een tekort
Aantal gemeenten
Ontvangsten
Uitgaven
Overschot
Aantal gemeenten
Ontvangsten
Uitgaven
Tekort
Rijk Vlaanderen Wallonië Brussel
2000
R
448 243 195 10
6 405 949 3 323 157 2 088 641 994 151
5 919 841 3 030 878 1 918 756 970 206
486 108 292 278 169 885 23 945
131 60 62 9
4 658 030 2 626 447 1 507 146 524 437
4 844 327 2 724 993 1 565 985 553 350
-186 297 -98 545 -58 839 -28 913
Rijk Vlaanderen Wallonië Brussel
2001
R
330 196 128 6
4 322 366 2 898 946 1 106 429 316 992
4 070 091 2 727 179 1 043 389 299 523
252 275 171 766 63 040 17 468
246 107 126 13
6 870 185 3 251 333 2 394 588 1 224 263
7 239 295 3 401 706 2 523 465 1 314 124
-369 110 -150 373 -128 877 -89 860
Rijk Vlaanderen Wallonië Brussel
2002
R
401 214 178 9
5 809 742 3 441 011 1 924 082 444 650
5 444 134 3 224 925 1 798 816 420 393
365 609 216 086 125 265 24 258
144 75 60 9
5 669 012 2 841 008 1 722 824 1 105 180
5 893 575 2 955 002 1 796 730 1 141 843
-224 563 -113 994 -73 905 -36 664
Rijk Vlaanderen Wallonië Brussel
2002
B1
293 149 139 5
4 416 716 2 600 532 1 589 598 226 586
4 298 068 2 503 973 1 568 197 225 898
118 649 96 559 21 402 688
296 159 123 14
7 603 379 3 997 693 2 258 743 1 346 942
7 934 983 4 133 289 2 398 212 1 403 482
-331 605 -135 597 -139 469 -56 539
Rijk Vlaanderen Wallonië Brussel
2003
B2
344 189 147 8
6 970 508 4 268 644 2 186 769 515 095
6 816 323 4 151 595 2 153 564 511 164
154 185 117 049 33 206 3 931
245 119 115 11
5 556 835 2 601 249 1 850 304 1 105 282
5 760 236 2 705 536 1 916 155 1 138 545
-203 401 -104 287 -65 851 -33 264
Rijk Vlaanderen Wallonië Brussel
2004
B3
335 153 172 10
6 199 804 2 528 023 3 037 182 634 599
6 091 129 2 458 522 2 999 025 633 582
108 675 69 501 38 157 1 017
254 155 90 9
6 725 257 4 441 815 1 238 194 1 045 248
6 951 579 4 607 798 1 273 768 1 070 014
-226 323 -165 983 -35 574 -24 766
R = Rekeningen B = Begrotingen 1 Extrapolatie op basis van 587 gemeentelijke begrotingen 2 Extrapolatie op basis van 585 gemeentelijke begrotingen 3 Extrapolatie op basis van 487 antwoorden op onze jaarlijkse enquête
105
S
TABEL X
T A T I S T I S C H E
B I J L A G E
Gemeenterekeningen en -begrotingen – Algemeen totaal (met inbegrip van de saldi van de vorige dienstjaren (in duizenden EUR) Gemeenten in evenwicht of met een overschot Aantal Ontvangsten gemeenten
Overschot
Aantal Ontvangsten gemeenten
Uitgaven
Overschot
Rijk Vlaanderen Wallonië Brussel
2000
R
552 296 240 16
12 132 279 6 823 842 3 788 233 1 520 204
10 701 215 5 894 209 3 406 543 1 400 462
1 431 064 929 633 381 689 119 741
27 7 17 3
785 596 235 920 360 189 189 488
824 994 239 131 373 728 212 135
-39 398 -3 211 -13 540 -22 647
Rijk Vlaanderen Wallonië Brussel
2001
R
529 298 220 11
10 063 532 6 159 499 2 634 351 1 269 682
8 851 525 5 354 327 2 338 680 1 158 518
1 212 006 805 172 295 671 111 163
47 5 34 8
3 004 657 1 135 698 1 417 559 451 400
3 145 689 1 141 818 1 505 901 497 969
-141 032 -6 120 -88 343 -46 569
Rijk Vlaanderen Wallonië Brussel
2002
R
513 283 218 12
10 523 515 6 140 303 3 066 146 1 317 065
9 250 060 5 338 308 2 704 420 1 207 331
1 273 455 801 996 361 726 109 734
32 6 20 6
2 672 726 1 131 448 1 155 813 385 465
2 777 065 1 151 291 1 189 401 436 372
-104 338 -19 843 -33 588 -50 907
Rijk Vlaanderen Wallonië Brussel
2002
B1
575 307 258 10
10 871 119 6 180 648 3 705 662 984 809
10 286 484 5 861 099 3 484 276 941 110
584 635 319 550 221 386 43 699
14 1 4 9
2 261 354 1 041 308 553 247 666 800
2 373 923 1 045 231 596 496 732 196
-112 569 -3 923 -43 250 -65 396
Rijk Vlaanderen Wallonië Brussel
2003
B2
575 307 253 15
11 839 246 6 985 602 3 368 634 1 485 010
11 196 332 6 611 764 3 159 329 1 425 239
642 914 373 838 209 304 59 771
14 1 9 4
1 723 473 525 823 971 523 226 128
1 834 505 538 696 1 024 475 271 334
-111 031 -12 873 -52 952 -45 206
Rijk Vlaanderen Wallonië Brussel
2004
B3
572 304 254 14
13 853 036 7 795 526 4 625 073 1 432 437
13 036 467 7 343 246 4 339 935 1 353 286
816 569 452 280 285 138 79 151
17 4 8 5
517 386 66 837 104 031 346 518
590 198 68 208 109 506 412 484
-72 812 -1 371 -5 476 -65 965
R = Rekeningen B = Begrotingen 1 Extrapolatie op basis van 587 gemeentelijke begrotingen 2 Extrapolatie op basis van 585 gemeentelijke begrotingen 3 Extrapolatie op basis van 487 antwoorden op onze jaarlijkse enquête
106
Uitgaven
Gemeenten met een tekort
S
T A T I S T I S C H E
TABEL XI
B I J L A G E
Geaggregeerde balans op 31/12/2002 – Steekproef van 541 gemeenten
ACTIVA
in duizenden EUR
in %
PASSIVA
38 942 556
87,2
Immateriële vaste activa 55 318 Onroerend en roerend patrimonium 33 280 510 a niet-bebouwde gronden en terreinen 4 204 567 b gebouwen en hun gronden 10 130 431 c wegennet 12 279 761 d kunstwerken 174 524 e waterlopen en waterbekkens 115 950 f meubilair en materieel 711 556 g artistiek en divers patrimonium 1 791 947 h vaste activa in uitvoering 3 409 501 i zakelijke rechten ingevolge erfpacht of opstal 10 359 j vaste activa in leasing 451 915 Toegestane investeringssubsidies 428 998 a aan privé-ondernemeingen 31 028 b aan gezinnen, vzw's en andere organismen 98 480 c aan hogere overheden 30 203 d aan andere overheidsinstellingen 269 287 Subsidiebeloften en toegestane leningen 1 113 319 a te ontvangen beloofde subsidies 924 178 b toegestane leningen 189 141 Financiële vaste activa 4 064 412 a deelnemingen en vastrentende effecten 4 062 931 b gestorte waarborgen op meer dan 1 jaar 1 481
0,1 74,5 9,4 22,7 27,5 0,4 0,3 1,6 4,0 7,6 0,0 1,0 1,0 0,1 0,2 0,1 0,6 2,5 2,1 0,4 9,1 9,1 0,0
VLOTTENDE ACTIVA
5 735 217
12,8
6 767 2 903 210 578 128 2 228 526 507 582 1 436 264 122 570 162 103 77 108 19 448 10 2 555 330 1 685 014 1 036 023 -165 708 269 900
0,0 6,5 1,3 5,0 1,1 3,2 0,3 0,4 0,2 0,0 0,0 5,7 3,8 2,3 -0,4 0,6
44 677 774
100,0
VASTE ACTIVA I II
III
IV
V
VI Voorraden VII Vorderingen op ten hoogste 1 jaar a debiteuren b overige vorderingen 1 BTW en aanvullende belastingen 2 subsidies, giften, legaten en leningen 3 interesten, dividenden en ristorno's 4 diverse vorderingen c terugvordering van leningaflossingen d terugvordering van leningen VIII Bewerkingen voor rekeningen van derden IX Financiële rekeningen a geldbeleggingen op ten hoogste van 1 jaar b liquide middelen c betalingen in uitvoering X Overlopende rekeningen en wachtrekeningen TOTAAL ACTIVA
in duizenden EUR
in %
EIGEN VERMOGEN
30 603 499
68,5
(Begin)kapitaal Gekapitaliseerde resultaten Overgedragen resultaten a van vorige dienstjaren b van het voorgaand dienstjaar c van het dienstjaar Reserves a gewoon reservefonds b buitengewoon reservefonds Verkregen investeringssubsidies, giften en legaten Voorzieningen voor risico's en kosten
16 633 125 5 806 682 1 558 863 539 606 326 631 692 626 797 287 507 543 289 743
37,2 13,0 3,5 1,2 0,7 1,6 1,8 1,1 0,6
5 711 971 95 572
12,8 0,2
SCHULDEN
14 074 275
31,5
VII Schulden op meer dan 1 jaar 11 326 852 a leningen ten laste van de gemeente 10 520 850 b leningen ten laste van de hogere overheden 261 967 c leningen ten laste van derden 142 126 d erfpacht en leasingschulden 298 501 e openbare leningen 7 466 f diverse schulden -1 127 g ontvangen waarborgen 97 070 VIII Schulden op ten hoogste 1 jaar 2 409 386 a financiële schulden 1 416 756 1 aflossingen van leningen 1 175 838 2 financiële kosten van leningen 165 257 3 schulden in rekening-courant 75 661 b handelsschulden 495 222 c schulden m.b.t. belastingen 68 504 d overige schulden 428 904 IX Bewerkingen voor rekening van derden 99 760 X Overlopende rekeningen en wachtrekeningen 238 277
25,4 23,5 0,6 0,3 0,7 0,0 0,0 0,2 5,4 3,2 2,6 0,4 0,2 1,1 0,2 1,0 0,2 0,5
I II III
IV
V VI
TOTAAL PASSIVA
44 677 774
100,0
107
S
T A T I S T I S C H E
TABEL XII
B I J L A G E
Economische indeling van de provincie-uitgaven per gewest – Begrotingen 2003-2004 – Eigen dienstjaar Begrotingen 2003
Vlaanderen in %
in duizenden EUR
in EUR/ inwoner
in %
in duizenden EUR
in EUR/ inwoner
in %
Personeel Werkingskosten Overdrachten Schuld
322 738 135 531 165 291 124 377
54,0 22,7 27,7 20,8
43,2 18,1 22,1 16,6
759 429 123 869 52 685 101 627
226,1 36,9 15,7 30,3
73,2 11,9 5,1 9,8
1 082 167 259 400 217 976 226 004
116,0 27,8 23,4 24,2
60,6 14,5 12,2 12,7
Totale uitgaven
747 937
125,2
100,0
1 037 610
308,9
100,0
1 785 547
191,3
100,0
in duizenden EUR
in EUR/ inwoner
in %
in duizenden EUR
in EUR/ inwoner
in %
in duizenden EUR
in EUR/ inwoner
in %
Personeel Werkingskosten Overdrachten Schuld
341 826 139 367 168 121 126 899
57,0 23,2 28,0 21,2
44,0 18,0 21,7 16,3
773 807 127 782 65 611 103 330
229,7 37,9 19,5 30,7
72,3 11,9 6,1 9,7
1 115 634 267 149 233 732 230 229
119,1 28,5 25,0 24,6
60,4 14,5 12,7 12,5
Totale uitgaven
776 213
129,5
100,0
1 070 531
317,8
100,0
1 846 744
197,2
100,0
Vlaanderen
Wallonië
Rijk
Functionele indeling van de provincie-uitgaven per gewest – Begrotingen 2004 – Eigen dienstjaar in duizenden EUR
Vlaanderen in EUR/ in % inwoner
in duizenden EUR
in EUR/ inwoner
Wallonië in %
in duizenden EUR
in EUR/ inwoner
Rijk in %
Algemene schuld Algemeen bestuur Privaat patrimonium Centrale diensten Openbare orde en veiligheid Wegverkeer Water- en luchtwegen, waterkering en -beheersing Economie, handel en ambachten, industrie en energievoorziening, toerisme Landbouw en visserij Onderwijs Algemene recreatiecentra Jeugd Cultuur, ontspanning en plechtigheden Sport, openluchtrecreatie en parken Kunst Eredienst Sociale Hulp en Gezinsvoorzieningen Gezondheidszorg Openbare hygiëne en gezondheid Huisvesting en ruimtelijke ordening Diverse uitgaven1
95 620 212 529 7 503 25 365 1 870 14 202
15,9 35,4 1,3 4,2 0,3 2,4
12,3 27,4 1,0 3,3 0,2 1,8
3 723 142 169 17 219 47 796 10 724 32 121
1,1 42,2 5,1 14,2 3,2 9,5
0,3 13,3 1,6 4,5 1,0 3,0
99 344 354 698 24 723 73 161 12 595 46 323
10,6 37,9 2,6 7,8 1,3 4,9
5,4 19,2 1,3 4,0 0,7 2,5
18 214
3,0
2,3
3 895
1,2
0,4
22 109
2,4
1,2
33 506 10 861 128 100 25 273 6 093 28 073 14 823 41 725 3 889 40 211 5 959 17 199 23 116 22 083
5,6 1,8 21,4 4,2 1,0 4,7 2,5 7,0 0,6 6,7 1,0 2,9 3,9 3,7
4,3 1,4 16,5 3,3 0,8 3,6 1,9 5,4 0,5 5,2 0,8 2,2 3,0 2,8
37 012 11 221 516 891 11 332 6 296 35 587 4 789 8 109 3 517 31 642 102 740 3 935 17 793 22 020
11,0 3,3 153,5 3,4 1,9 10,6 1,4 2,4 1,0 9,4 30,5 1,2 5,3 6,5
3,5 1,0 48,3 1,1 0,6 3,3 0,4 0,8 0,3 3,0 9,6 0,4 1,7 2,1
70 518 22 082 644 991 36 605 12 389 63 660 19 611 49 835 7 405 71 853 108 699 21 133 40 909 44 103
7,5 2,4 68,9 3,9 1,3 6,8 2,1 5,3 0,8 7,7 11,6 2,3 4,4 4,7
3,8 1,2 34,9 2,0 0,7 3,4 1,1 2,7 0,4 3,9 5,9 1,1 2,2 2,4
Totale uitgaven
776 213
129,5
100,0
1 070 531
317,8
100,0
1 846 744
197,2
100,0
1
108
Rijk
in EUR/ inwoner
Begrotingen 2004
TABEL XIII
Wallonië
in duizenden EUR
Bevat de functies: Algemene uitgaven, Fondsen, Belastingen, Verzekeringen, Rampschade en Werkgelegenheid
S
T A T I S T I S C H E
TABEL XIV
B I J L A G E
Economische indeling van de provincieontvangsten per gewest – Begrotingen 2003-2004 – Eigen dienstjaar
Begrotingen 2003
Vlaanderen in duizenden EUR
Prestaties
in EUR/ inwoner
in %
Wallonië in duizenden EUR
in EUR/ inwoner
in %
Rijk in duizenden EUR
in EUR/ inwoner
in %
27 928
4,7
4,0
82 523
24,6
7,9
110 451
11,8
6,3
639 355
107,0
90,7
934 890
278,4
89,3
1 574 245
168,7
89,9
Fondsen
72 937
12,2
10,3
121 515
36,2
11,6
194 452
20,8
11,1
Fiscaliteit
444 015
74,3
63,0
436 607
130,0
41,7
880 621
94,4
50,3
Toelagen
122 403
20,5
17,4
376 769
112,2
36,0
499 171
53,5
28,5
37 850
6,3
5,4
29 186
8,7
2,8
67 036
7,2
3,8
705 133
118,1
100,0
1 046 599
311,6
100,0
1 751 731
187,7
100,0
in duizenden EUR
in EUR/ inwoner
in duizenden EUR
in EUR/ inwoner
in duizenden EUR
in EUR/ inwoner
in %
Overdrachten
Schuld Totale ontvangsten Begrotingen 2004
Vlaanderen
Prestaties
in %
Wallonië in %
Rijk
39 047
6,5
5,3
81 378
24,2
7,5
120 425
12,9
6,9
663 533
110,7
90,3
969 051
287,7
89,7
1 632 585
174,4
93,2
Fondsen
75 152
12,5
10,2
123 300
36,6
11,4
198 452
21,2
11,3
Fiscaliteit
461 946
77,0
62,8
445 884
132,4
41,3
907 830
97,0
51,8
Toelagen
126 434
21,1
17,2
399 867
118,7
37,0
526 302
56,2
30,0
32 624
5,4
4,4
30 460
9,0
2,8
63 084
6,7
3,6
735 204
122,6
100,0
1 080 890
320,9
100,0
1 816 094
193,9
103,7
Overdrachten
Schuld Totale ontvangsten
TABEL XV
Evolutie van de gewone ontvangsten en uitgaven van de provincies – Begrotingen (in duizenden EUR) 2001
2002
2003
2004
Ontvangsten – Eigen dienstjaar
1 772 196
1 691 625
1 751 731
1 816 094
Uitgaven – Eigen dienstjaar
1 779 730
1 702 290
1 785 547
1 846 744
-7 533
-10 665
-33 815
-30 650
Saldo Ontvangsten – Algemeen totaal
1 953 687
1 813 651
1 929 714
1 934 157
Uitgaven – Algemeen totaal
1 910 420
1 769 067
1 882 776
1 893 634
43 267
44 585
46 938
40 522
Saldo
109
S
TABEL XVI
T A T I S T I S C H E
B I J L A G E
Kosten en opbrengsten van de gewone activiteiten van de Vlaamse OCMW's – Geconsolideerde resultatenrekeningen 2002
Aantal OCMW's
Kosten Verbruikte goederen en verstrekte diensten Aankoop goederen Specifieke kosten sociale diensten Voorraadwijzigingen Diensten, diverse leveringen en interne facturering Bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen Afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen Andere werkingskosten Financiële kosten Totale kosten Opbrengsten Werkingsopbrengsten Werkingsopbrengsten Recuperatie specifieke kosten sociale diensten Voorraadwijzigingen Geproduceerde vaste activa Interne facturatie Andere werkingsopbrengsten Financiële opbrengsten Totale opbrengsten
TABEL XVII
OCMW ’s van de gemeenten met 20 000 tot 50 000 inw. 52
OCMW ’s van de gemeenten met > 50 000 inw. 10
Totaal 221
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
in % in EUR/inw.
29,7 4,1 25,5 0,1 13,0 49,5
82,4 11,3 70,9 0,2 36,0 137,6
25,0 4,2 20,7 0,1 13,6 53,9
90,4 15,1 74,9 0,4 49,2 194,7
28,0 3,0 24,9 0,0 15,3 46,9
162,1 17,6 144,5 0,0 88,8 271,9
27,6 3,7 23,9 0,1 14,2 49,7
107,5 14,3 93,0 0,2 55,1 193,7
5,4 0,6 1,9
14,9 1,8 5,2
5,2 0,4 1,9
18,8 1,3 7,0
7,1 0,7 1,9
41,0 4,3 11,1
6,0 0,6 1,9
23,5 2,4 7,4
100,0
277,8
100,0
361,4
100,0
579,3
100,0
389,5
49,3 42,1 7,2 0,0 0,0 3,8 44,9 2,0
99,8 85,3 14,5 0,0 0,0 7,7 91,0 4,0
52,1 46,2 5,9 0,0 0,0 5,7 40,2 2,0
139,1 123,3 15,8 0,0 0,0 15,3 107,2 5,4
49,9 42,4 7,5 0,0 0,1 8,0 39,7 2,4
206,2 175,2 31,0 0,0 0,5 32,9 164,2 9,9
50,4 43,4 6,9 0,0 0,1 6,1 41,3 2,2
142,4 122,8 19,6 0,0 0,1 17,2 116,8 6,1
100,0
202,6
100,0
266,9
100,0
413,6
100,0
282,7
Gewone uitgaven en ontvangsten van de Waalse OCMW's – Rekeningen 2002
Aantal OCMW's
Gewone uitgaven Personeel Werking Overdrachten waarvan Leefloon Schuld Totaal Gewone ontvangsten Prestaties Overdrachten waarvan Gemeentelijke tegemoetkoming in tekort Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn Staatstoelage voor het bestaansminimum Schuld Totaal
110
OCMW ’s van de gemeenten met < 20 000 inw. 159
OCMW ’s van de gemeenten met < 20 000 inw. 151
OCMW ’s van de gemeenten met 20 000 tot 50 000 inw. 22
OCMW ’s van de gemeenten met > 50 000 inw. 8
Totaal 181
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
in % in EUR/inw.
49,0 11,9 36,2 12,9 2,9
122,3 29,8 90,5 32,1 7,1
55,8 11,1 29,4 13,8 3,8
183,0 36,3 96,5 45,3 12,4
48,3 8,0 40,8 25,7 2,9
219,4 36,6 185,6 117,0 13,0
50,2 10,1 36,6 18,5 3,1
165,4 33,3 120,8 60,9 10,1
100,0
249,7
100,0
328,2
100,0
454,5
100,0
329,5
17,7 81,9
44,9 207,4
21,2 78,6
69,8 258,9
14,7 85,1
67,3 390,1
17,2 82,5
57,2 274,3
31,5 3,2 7,0 0,4
79,9 8,1 17,8 1,1
29,5 3,2 7,1 0,2
97,1 10,5 23,5 0,6
26,9 5,4 17,0 0,2
123,1 24,6 77,9 0,8
29,1 4,1 11,2 0,3
96,8 13,6 37,3 0,9
100,0
253,4
100,0
329,3
100,0
458,2
100,0
332,4
S
T A T I S T I S C H E
TABEL XVIII
B I J L A G E
Exploitatie-uitgaven en -ontvangsten van de Brusselse OCMW's – Rekeningen 2002 OCMW ’s van de gemeenten met < 20 000 inw. 2
Aantal OCMW's
Exploitatie-uitgaven Personeel Werking Herverdeling waarvan Leefloon Financiële lasten Totaal Exploitatieontvangsten Prestaties Overdrachten waarvan Gemeentelijke tegemoetkoming in tekort Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn Staatstoelage voor het bestaansminimum Financiële opbrengsten Totaal
TABEL XIX
OCMW ’s van de gemeenten met 20 000 tot 50 000 inw. 11
OCMW ’s van de gemeenten met > 50 000 inw. 6
Totaal 19
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
in %
in EUR/inw.
in % in EUR/inw.
57,8 11,9 29,4 9,5 0,9
246,6 50,8 125,5 40,5 3,7
41,9 12,2 45,0 13,3 1,0
186,4 54,2 200,2 59,4 4,5
39,4 10,3 48,8 19,0 1,5
218,9 57,0 271,0 105,8 8,6
40,8 11,0 46,9 16,8 1,3
207,2 55,7 237,8 85,2 6,8
100,0
426,7
100,0
445,2
100,0
555,5
100,0
507,5
18,3 81,7
82,5 368,0
16,5 83,3
75,6 381,8
15,4 83,8
88,3 478,7
15,9 83,5
83,1 436,6
36,7 1,6 5,4 0,0
165,4 7,1 24,4 0,1
35,6 2,3 8,3 0,2
163,3 10,4 38,3 0,9
29,5 2,5 13,0 0,8
168,5 14,3 74,4 4,6
31,8 2,4 11,2 0,6
166,3 12,5 58,4 3,0
100,0
450,6
100,0
458,3
100,0
571,6
100,0
522,7
Sectorale uitsplitsing van het totaal actief van de intercommunales per gewest (in %) – 2002
Elektriciteit, gas, kabeltelevisie
Vlaanderen
Wallonië
Brussel
Rijk
76,3
45,2
61,7
62,2
Financiering
5,4
13,4
14,4
9,7
Waterbeheer
5,8
11,0
23,4
9,8
Economische expansie
7,0
12,1
0,0
8,2
Afvalbeheer
4,2
5,7
0,0
4,3
Medisch-sociaal
0,7
11,0
0,0
4,8
Diversen
0,6
1,6
0,5
1,0
TABEL XX
Structuur van het resultaat van het boekjaar van de intercommunales per activiteitsdomein – 2002 (in miljoenen EUR) Energie
Bedrijfsresultaat
Financiering
Water
Economie
Afval Medisch-sociaal Diversen
1 251,1
29,7
9,1
15,3
11,3
-4,1
Financieel resultaat
104,4
135,1
10,6
21,0
2,1
-1,4
0,1
Uitzonderlijk resultaat
561,7
-1,7
-3,5
-1,1
-8,4
3,8
-0,3
Belastingen Resultaat van het boekjaar
-29,3
26,9
2,6
0,4
0,3
0,8
0,0
0,0
1 890,3
160,5
15,8
34,9
4,2
-1,7
-29,5
111
S
T A T I S T I S C H E
TABEL XXI
B I J L A G E
Financiering van de gemeentelijke investeringen1
Leningen "eigen aandeel"
2002 in %
2003 in %
53,2
49,8
51,5
Leningen "overheidsaandeel"
0,6
0,6
0,8
Leningen ten laste van derden
0,9
1,5
3,2
27,0
29,9
26,8
Overboekingen van de gewone dienst
6,3
5,5
5,5
Overboekingen van het reservefonds
3,7
2,6
3,1
Inkomsten uit verkoop
3,9
4,4
4,8
Eigen middelen (boni)
2,5
3,4
3,1
Kapitaaltoelagen
Andere financieringsmiddelen Totaal 1
112
2001 in %
Op basis van de enquête over de gemeentelijke investeringen
2,0
2,4
1,3
100,0
100,0
100,0
S
T A T I S T I S C H E
TABEL XXII
B I J L A G E
Aanwending van de kapitaaltoelagen en van de verstrekte leningen in 20031 – Functionele indeling per gewest (in duizenden EUR) Kapitaaltoelagen Vlaanderen
Wallonië
Brussel
Rijk
Vlaanderen
Wallonië
Brussel
Rijk
Totaal kapitaaltoelagen en leningen
0
0
0
0
224 197
484
0
224 681
224 681
Algemeen bestuur Administratieve gebouwen Privaat patrimonium Niet-opsplitsbaar
3 951 2 706 1 245 0
6 500 5 032 1 468 0
1 399 1 399 0 0
11 850 9 138 2 713 0
73 754 58 454 14 007 1 293
59 297 30 511 28 400 386
25 278 14 482 5 306 5 491
158 329 103 446 47 713 7 170
170 179 112 584 50 426 7 170
Openbare orde en veiligheid Gemeentepolitie Bescherming van de bevolking Niet-opsplitsbaar
1 180 635 545 0
631 158 473 0
344 134 210 0
2 155 928 1 228 0
17 456 6 644 10 777 35
22 047 11 427 10 591 30
6 390 6 256 6 128
45 893 24 326 21 374 193
48 048 25 254 22 602 193
61 366 58 144 1 290 1 882 50 0
44 758 43 326 1 027 0 406 0
1 051 1 051 0 0 0 0
107 174 102 520 2 317 1 882 455 0
162 362 151 207 2 559 0 0 8 596
155 531 144 903 9 380 0 0 1 248
35 952 35 941 0 0 0 11
353 845 332 051 11 939 0 0 9 855
461 019 434 571 14 256 1 882 455 9 855
2 306 0 49 2 253 0 5
45 173 474 20 120 3 401 1 278 19 900
0 0 0 0 0 0
47 479 474 20 168 5 653 1 278 19 905
259 662 5 667 780 240 283 12 632 300
6 722 1 464 1 741 45 1 267 2 205
18 8 0 0 0 10
266 401 7 139 2 521 240 328 13 898 2 515
313 880 7 613 22 690 245 981 15 176 22 420
13 13 0
186 186 0
0 0 0
199 199 0
1 112 978 134
1 610 1 593 17
0 0 0
2 721 2 570 151
2 920 2 769 151
Onderwijs, Cultuur, Recreatie, Erediensten Onderwijs Jeugdzorg, Volksopleiding, Recreatie en Sport Kunsten Kabeltelevisie Erediensten Niet-opsplitsbaar
26 017 2 603 15 534 3 483 0 3 158 1 239
62 006 14 554 27 755 12 826 102 6 695 75
7 696 2 974 1 764 324 0 2 635 0
95 719 20 130 45 053 16 632 102 12 487 1 315
128 847 20 588 74 529 16 493 871 12 240 4 125
113 002 40 104 56 386 6 598 274 7 369 2 271
51 966 8 928 8 908 18 660 0 1 868 13 601
293 815 69 620 139 823 41 752 1 145 21 477 19 997
389 535 89 750 184 877 58 384 1 247 33 965 21 312
Sociale voorzieningen en Volksgezondheid Sociale Zekerheid Sociale Bijstand Sociale Hulp en Gezinsvoorzieningen Werkgelegenheid Sociale en preventieve geneeskunde Verpleeg- en Verzorgingsinrichtingen Voedingshygiëne Watertoevoer Ophalen en verwerken van vuilnis Afvalwater Lijkbezorging Milieu Niet-opsplitsbaar
15 393 0 126 166 0 0 0 0 114 190 14 084 589 73 50
17 817 0 589 285 85 60 29 0 116 8 103 7 887 0 664 0
10 895 0 719 48 0 185 9 298 0 122 28 243 118 118 16
44 105 0 1 434 499 85 245 9 327 0 352 8 321 22 214 707 855 66
112 063 0 9 626 4 488 292 0 5 243 0 2 296 6 703 72 874 4 388 5 568 585
136 375 0 28 811 2 677 226 1 251 66 602 86 3 429 11 598 12 769 4 101 2 075 2 750
12 960 0 8 401 1 436 108 42 0 0 0 322 540 993 7 1 112
261 398 0 46 838 8 601 626 1 293 71 845 86 5 725 18 624 86 183 9 482 7 650 4 447
305 504 0 48 272 9 100 711 1 538 81 171 86 6 078 26 945 108 397 10 189 8 505 4 513
Volkshuisvesting en Ruimtelijke ordening Volkshuisvesting Ruimtelijke ordening, Stedenbouw Niet-opsplitsbaar
2 382 1 034 1 347 0
25 660 1 803 23 857 0
9 632 642 8 990 0
37 673 3 479 34 194 0
22 306 8 842 13 464 0
19 886 11 134 8 753 0
11 179 5 381 5 798 0
53 371 25 357 28 014 0
91 044 28 836 62 208 0
Openbare schuld
Verkeer en Waterstraat Wegen Waterkering en -beheersing Luchtverkeer Waterwegen Niet-opsplitsbaar Handel, Nijverheid en Middenstand Handel en Ambachten Industrie Energieproductie en -transport Toerisme Niet-opsplitsbaar Landbouw Landbouw, bosbouw, visvangst Niet-opsplitsbaar
Diversen Totaal 1
Leningen
2 708
853
3 198
6 759
223 079
249 853
67 094
540 026
546 786
115 315
203 584
34 215
353 114
1 224 837
764 806
210 838
2 200 481
2 553 595
Dexia Bank + andere financiële instellingen (schattingen)
113
S
TABEL XXIII
T A T I S T I S C H E
B I J L A G E
Verdeling van de kapitaaltoelagen en de leningen over de diverse categorieën van begunstigden1 (in miljoenen EUR) 2002 Totaal kapitaaltoelagen en leningen
Kapitaaltoelagen
Leningen "Overheidsaandeel"2
Andere leningen
Totaal kapitaaltoelagen
Gemeenten Provincies Intercommunales OCMW's Politiezones Diverse instellingen3
1 245,28 144,81 500,20 207,28 13,18 14,12
261,86 10,64 57,43 18,59 0,00 4,59
0,18 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00
1 014,53 264,82 597,12 298,29 22,27 3,27
1 276,58 275,45 654,55 316,87 22,27 7,87
Totale lokale sector
2 124,87
353,11
0,18
2 200,30
2 553,60
1 2 2
TABEL XXIV
Dexia Bank + andere financiële instellingen (schattingen) Leningen waarvan de Staat, de Gemeenschap of het Gewest de lasten aan de ontleners terugbetalen Kerkfabrieken, polders, wateringen en andere instellingen
Indeling per gewest van de kapitaaltoelagen en van de leningen in 20031 (in miljoenen EUR) Vlaanderen
Wallonië
Brussel
Rijk
Kapitaaltoelagen Gemeenten Provincies Intercommunales OCMW's Politiezones Diverse instellingen2 Totaal lokale sector
102,6 2,6 5,1 2,1 0,0 2,9 115,3
140,7 8,0 51,7 2,0 0,0 1,2 203,6
18,6 0,0 0,6 14,5 0,0 0,5 34,2
261,9 10,6 57,4 18,6 0,0 4,6 353,1
Leningen Gemeenten Provincies Intercommunales OCMW's Politiezones Diverse instellingen2 Totaal lokale sector
591,8 147,1 331,7 145,9 5,6 2,7 1 224,8
286,9 117,7 258,2 89,6 12,0 0,5 764,8
136,1 0,0 7,3 62,8 4,6 0,1 210,8
1 014,7 264,8 597,1 298,3 22,3 3,3 2 200,5
Totaal Gemeenten Provincies Intercommunales OCMW's Politiezones Diverse instellingen2 Totaal lokale sector
694,4 149,8 336,8 148,0 5,6 5,6 1 340,2
427,5 125,7 309,9 91,6 12,0 1,7 968,4
154,7 0,0 7,9 77,3 4,6 0,6 245,1
1 276,6 275,5 654,6 316,9 22,3 7,9 2 553,60
1 2
114
2003
Dexia Bank + andere financiële instellingen (schattingen) Kerkfabrieken, polders, wateringen en andere instellingen
DE
FINANCIËN VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN NA
15
JAAR BIJZONDERE FINANCIERINGSWET
118
1. INLEIDING: INSTITUTIONELE STRUCTUUR VAN DE BELGISCHE STAAT
119
2. DE INVOERING VAN HET SYSTEEM VOOR DE FINANCIERING VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN
119
2.1. DE GRONDSLAGEN VAN DE FINANCIERING VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN (VÓÓR 1989)
119
2.1.1. 1970: de cultuurgemeenschappen en de voorbereidende gewestvorming
119
2.1.2. 1980: invoering van het Vlaamse en het Waalse Gewest
121
2.2. DE BIJZONDERE FINANCIERINGSWET VAN 1989
123
2.3. DE LATERE INSTITUTIONELE HERVORMINGEN (1993 EN 2001)
123
2.3.1. Institutionele hervorming van 1993 (“Sint-Michielsakkoord”)
123
2.3.2. Lambermontakkoorden (2001): herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten
124
2.4. EVOLUTIE VAN HET FINANCIEEL GEWICHT VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN
125
2.5. IMPACT VAN DE FEDERALISERING OP DE FINANCIERING VAN DE LOKALE OVERHEDEN
126
3. DE HUIDIGE FINANCIERING VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN
126
3.1. DE FINANCIERING VAN DE GEWESTEN
126
3.1.1. De fiscale ontvangsten
128
3.1.2. De niet-fiscale ontvangsten
129
3.1.3. De leningen
129 130
3.1.4. De nationale solidariteitsbijdrage 3.2. DE FINANCIERING VAN DE GEMEENSCHAPPEN
130
3.2.1. De fiscale ontvangsten
132
3.2.2. De niet-fiscale ontvangsten
133
3.2.3. De leningen
133
3.3. BIJZONDER FINANCIERINGSSYSTEEM VOOR DE DUITSTALIGE GEMEENSCHAP EN DE GEMEENSCHAPSCOMMISSIES
133 133 133
3.3.2. Financiering van de Brusselse gemeenschapscommissies 4. DE BEGROTINGEN VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN DE GEWESTEN
133
4.1. BOEKHOUDKUNDIG EN BUDGETTAIR KADER
134
4.2. DE UITGAVEN VAN DE DEELENTITEITEN
134
4.2.1. Macro-economisch overzicht
135
4.2.2. Analyse per entiteit
137
4.3. DE ONTVANGSTEN VAN DE DEELENTITEITEN
137
4.3.1. Macro-economisch overzicht
138
4.3.2. Analyse per entiteit
139
4.4. DE BEGROTINGSSALDI
139
4.4.1. Evolutie van de begrotingssaldi
140
4.4.2. Controle- en overlegmechanismen in het kader van de overheidssanering
141
116
3.3.1. Financiering van de Duitstalige Gemeenschap
4.5. EVOLUTIE VAN DE SCHULDGRAAD VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN
DE
FINANCIËN VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN NA
15
JAAR BIJZONDERE FINANCIERINGSWET
De financiën van de gemeenschappen en gewesten na 15 jaar bijzondere financieringswet Vijftien jaar na de goedkeuring van de bijzondere wet op de financiering van de gemeenschappen en gewesten en bij de aanvang van een nieuwe gewestelijke legislatuur is het nuttig om een balans op te maken van het systeem inzake de financiering van de deelentiteiten. Na een bondig overzicht van de institutionele structuur van de Belgische Staat is deze studie, die drie delen omvat, exclusief gewijd aan de financiën van de gemeenschappen en gewesten. Een eerste deel handelt over de totstandkoming van het systeem voor de financiering van de deelentiteiten. De invoering van het financieel systeem van de gemeenschappen en gewesten gebeurde zeer geleidelijk, parallel met de verschillende hervormingen der instellingen, de toenemende overhevelingen van bevoegdheden en financiële middelen die ons land sinds 1970 heeft meegemaakt. Hoewel de kern van het systeem inzake de financiering van de gemeenschappen en gewesten berust op de bijzondere wet van 16 januari 1989, werden de grondslagen veel vroeger gelegd. Nadien werd het systeem aanzienlijk gewijzigd, met name via de Lambermontakkoorden in 2001. Aan het einde van dit federaliseringsproces was het financieel gewicht van de deelentiteiten spectaculair gestegen. De begrotingen van de gemeenschappen en gewesten bedragen momenteel meer dan 33 miljard EUR, tegen 171,2 miljoen EUR in het begin van de jaren ’70. Relatief gezien, is het financieel gewicht van de deelentiteiten gestegen van 0,4 % van het bbp in 1972 tot meer dan 12 % in 2003. Behalve de toename van het financieel gewicht leidde de evolutie van de instellingen tot een financiële autonomie en meer verantwoordelijkheid voor de deelentiteiten, die over controle- en overlegmechanismen beschikken om de economische en monetaire samenhang van het land te vrijwaren. Het tweede deel van de analyse is gewijd aan een meer gedetailleerde voorstelling van het financieringssysteem dat momenteel van kracht is. Concreet gezien gaat de studie in op de mechanismen die ten grondslag liggen aan de voornaamste ontvangstenposten die voorkomen in de begrotingen 2004 van de deelentiteiten. Deze oefening wordt afzonderlijk gemaakt voor de gemeenschappen en gewesten gezien de verschillende financieringsmechanismen die voor beide typen van instellingen gelden. Voorts is een bijzonder hoofdstuk gewijd aan de financiering van de Duitstalige Gemeenschap en de Brusselse Gemeenschapscommissies. In het derde deel, ten slotte, worden de uitgaven van de diverse deelentiteiten geanalyseerd en een balans opgemaakt van de financiële situatie van de gemeenschappen en gewesten via de evolutie van de begrotingssaldi en de schuldgraad. Dankzij de controle- en overlegmechanismen die werden ingevoerd (met name onder de bescherming van de Hoge Raad van Financiën) en als gevolg van de verschillende herfinancieringen die sinds 1989 werden doorgevoerd, is de financiële situatie van de deelentiteiten de jongste jaren globaal verbeterd. Na een verslechtering tijdens de eerste jaren van de verwezenlijking van de financieringswet in 1989, hebben de gezamenlijke deelentiteiten immers geleidelijk aan de begrotingstekorten weggewerkt en hun schuld afgebouwd. Deze algemene evolutie is echter niet homogeen voor de verschillende gewesten en gemeenschappen. Buiten deze studie en in verband met het voornaamste doel van dit verslag, dient ook de aandacht te worden gevestigd op de impact van de federalisering op de financiën van de lokale overheden. Naast de toenemende bevoegdheden van de gewesten ten aanzien van de lokale overheden zijn de eigen budgettaire verplichtingen en de versterking van de fiscale autonomie van de gewesten niet zonder gevolgen gebleven voor de financieringsstructuur van de lokale overheden.
117
DE
FINANCIËN VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN NA
1. INLEIDING: INSTITUTIONELE STRUCTUUR VAN DE BELGISCHE STAAT Sinds 1993 omschrijft het eerste artikel van de Grondwet België als “een federale Staat, samengesteld uit de gemeenschappen en de gewesten”. De federalisering gebeurde geleidelijk en de huidige institutionele structuur is het resultaat van vijf opeenvolgende hervormingen (1970, 1980, 1989, 1993 en 2001). De invoering van deze federale structuur vormt voor België, samen met de Europese eenmaking, het voornaamste naoorlogse politieke element. Net als de federalisering van de bevoegdheden werd het financieringssysteem van de deelentiteiten geleidelijk ingevoerd. De evolutie van dit systeem weerspiegelt de trapsgewijze omzetting – in budgettair en financieel opzicht – van de diverse institutionele hervormingen. Hoe meer de federalisering vorderde, hoe meer de inzet van het debat van het institutionele naar het financiële kader is verschoven, zoals blijkt uit de Lambermontakkoorden van 2001. Door de verdere uitbouw van de EU wordt België ook geconfronteerd met een tegengestelde logica: enerzijds de decentralisering van gewesten en gemeenschappen en anderzijds de centralisering op het supranationale niveau.
Taalgebieden
Duitstalige Gemeenschap. De voornaamste bevoegdheden van de gemeenschappen zijn onderwijs, cultuur, gezondheid, hulp aan personen en het taalgebruik. De Vlaamse Gemeenschap oefent haar bevoegdheden uit in het Nederlandse taalgebied en ten aanzien van de instellingen die van haar afhangen in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad. De Franse Gemeenschap oefent haar bevoegdheden uit in het Franse taalgebied en ten aanzien van de instellingen die van haar afhangen in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad. De Duitstalige Gemeenschap oefent haar bevoegdheden uit in het Duitse taalgebied.
De deelentiteiten, bestaande uit drie gemeenschappen en drie gewesten, oefenen hun bevoegdheden uit op territoria die samenvallen met de diverse taalgebieden (grafiek 2).
In het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad nemen ook drie gemeenschapscommissies deel aan de uitoefening van de gemeenschapsbevoegdheden: de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC), de Franse Gemeenschapscommissie (COCOF) en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC).
De drie gemeenschappen zijn de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de
De instellingen in de nieuwe federale structuur
GRAFIEK 1
3 gemeenschappen
Gewestniveau Provinciaal niveau Gemeentelijk niveau
3 gewesten
federale Staat
589 OCMW’s intercommunales gemeentebedrijven polders, wateringen, kerkfabrieken, vzw’s ...
10 provincies
Provinciaal belang
589 gemeenten
Gemeentelijk belang
Institutionele structuur op basis van de taalgebieden Nederlands taalgebied
Tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad
Federaal niveau Gemeenschapsniveau
JAAR BIJZONDERE FINANCIERINGSWET
Aanvankelijk was België een unitaire Staat, met een eenvoudige structuur gaande van de hoogste overheid (de Staat) tot de overheid die het dichtst bij de burger staat (de gemeente) via één enkele tussenschakel (de provincie). De piramide van de vroegere unitaire Staat werd vervangen door een complexer systeem met drie verdiepingen, dat via de Staatshervorming werd ingevoerd (grafiek 1). De bovenste verdieping wordt ingenomen door de federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten, die alle drie juridisch gelijk zijn en hun bevoegdheden in verschillende domeinen en autonoom uitoefenen.
Vooraleer in te gaan op de voorstelling en de evolutie van het financieringssysteem van de gemeenschappen en de gewesten, dat de kern van deze analyse vormt, is het niet onnuttig om even het institutionele kader van het federale België te schetsen.
GRAFIEK 2
15
Frans taalgebied
Duits taalgebied
Federaal gezag Koning, Kamer van Volksvertegenwoordigers, Senaat Vlaamse Gemeenschap
Gemeenschapscommissies (GGC, COCOF, VGC)
Franse Gemeenschap
Vlaams Gewest
Brussels Gewest
Waals Gewest
5 provincies
Brussels Gewest Gemeenschapscommissies1
5 provincies
308 gemeenten
19 gemeenten
253 gemeenten
Duitstalige Gemeenschap
9 gemeenten
Bron: gebaseerd op document van het CRISP (Centre de recherche et d’information socio-politiques) 1
Sedert 1995 is het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in feite aan de provincie onttrokken. De provinciale aangelegenheden worden er uitgeoefend door de gemeenschapscommissies en het Gewest, elk wat hun eigen bevoegdheden betreft.
118
DE
FINANCIËN VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN NA
De drie gewesten zijn het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Gewest. De voornaamste gewestbevoegdheden zijn ruimtelijke ordening, leefmilieu, huisvesting, lokale overheden, openbare werken, werkgelegenheid, het gewestelijk economisch beleid, vervoer enz. Het Vlaamse Gewest oefent zijn bevoegdheden uit in het Nederlandse taalgebied. Het Waalse Gewest oefent zijn bevoegdheden uit in het Franse taalgebied en in het Duitse taalgebied. Het Brusselse Gewest oefent zijn bevoegdheden uit in het tweetalig gebied BrusselHoofdstad. Juridisch is er een duidelijk onderscheid tussen het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap, maar in de praktijk worden de gemeenschaps- en gewestbevoegdheden door dezelfde organen uitgeoefend, namelijk de Vlaamse Raad en de Vlaamse regering. De Grondwet bepaalt eveneens dat bevoegdheden tussen de deelentiteiten kunnen worden overgeheveld. Zo oefent het Waalse Gewest bepaalde gemeenschapsbevoegdheden (overgeheveld door de Franse Gemeenschap) uit in het Franse taalgebied. Bovendien heeft het Waalse Gewest bepaalde gewestbevoegdheden die het in het Duitse taalgebied uitoefende naar de Duitstalige Gemeenschap overgeheveld. Het echelon dat onmiddellijk onder de federale Staat ligt, wordt nog steeds ingenomen door de provincies. Ze vallen evenwel niet meer onder de centrale Staat, zoals wel het geval was vóór de hervorming, maar zijn in het kader van de federale, gemeenschaps- of gewestbevoegdheden onderworpen aan het gezag van de hogere overheid. De basis van de staatstsructuur wordt nog steeds gevormd door de gemeenten, het gezagsniveau dat het dichtst bij de burger staat. Ook zij zijn, net als de provincies, onderworpen aan het administratief toezicht van de hogere overheid. Sinds de hervorming der instellingen van 2001 (Lambermontakkoorden) zijn de gewesten voortaan gemachtigd om de samenstelling, de organisatie, de bevoegdheid en de werking van de provinciale en gemeentelijke instellingen op hun grondgebied te regelen via de naleving van de grondwettelijke waarborgen inzake lokale autonomie en onverminderd enkele uitzonderingen vooral betreffende de naleving van het taalevenwicht.
15
JAAR BIJZONDERE FINANCIERINGSWET
2. DE INVOERING VAN HET SYSTEEM VOOR DE FINANCIERING VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN De essentie van het systeem voor de financiering van de gemeenschappen en gewesten berust op de bijzondere wet van 16 januari 1989. De invoering ervan gebeurde echter geleidelijk en is sindsdien voortdurend geëvolueerd. De totstandkoming van het systeem voor de financiering van de gemeenschappen en gewesten kan in drie periodes worden ingedeeld: • de periode vóór 1989, toen de grondslagen van het financieringssysteem werden gelegd en de institutionele hervormingen van 1970 en 1980 plaatshadden; • de financieringswet van 16 januari 1989 als zodanig, die volgt op de hervorming der instellingen van 1988; • de periode na 1989, met de institutionele hervormingen van 1993 en 2001.
2.1. DE GRONDSLAGEN VAN DE FINANCIERING VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN (VÓÓR 1989) 2.1.1. 1970: de cultuurgemeenschappen en de voorbereidende gewestvorming De hervorming der instellingen komt echt op gang in 1970, met de oprichting van de Nederlandse, de Franse en de Duitstalige Cultuurgemeenschap. Het algemeen principe van de financiering is vastgelegd in het veelbesproken artikel 59bis (vroegere nummering). Het bepaalt dat een globale dotatie ter beschikking wordt gesteld van elke cultuurraad, die de aanwending ervan bij decreet regelt, en dat dit krediet wordt vastgesteld volgens objectieve criteria die door de wet zijn bepaald. Aangezien deze cultuurraden geen eigen uitvoerende bevoegdheid hebben, wordt het krediet ingeschreven in de begroting van de nationale Staat. Na goedkeuring door het Parlement, wenden de cultuurraden het toegekende budget aan om er een welbepaald beleid mee te voeren. De wet die “de objectieve criteria” moest vastleggen, werd nooit aangenomen. Het is dus een feitelijke toestand gebaseerd op een politiek akkoord van 1972 die tot aan de institutionele hervormingen van 1980 is blijven bestaan.
De verdeling van de kredieten tussen de Nederlandse en de Franse Cultuurgemeenschap berustte op de volgende criteria: de onderwijsuitgaven waren afhankelijk van de behoeften die in het kader van de wettelijke en reglementaire bepalingen waren vastgesteld. De uitgaven voor permanente bijscholing werden zelf bepaald op basis van de onderwijsuitgaven, terwijl de uitgaven voor cultuur gelijkelijk tussen de twee instellingen werden verdeeld. Het bestaan van de gewesten is eveneens bij de Grondwet voorgeschreven, maar het bestaan ervan blijft theoretisch omdat ze toen geen geografische grenzen, beheersorganen of bevoegdheden hadden. Een gewone wet van 1974 beperkte zich tot het organiseren van een voorbereidende gewestvorming door in de centrale regering gewestelijke ministeriële comités en gewestraden met adviesbevoegdheid in te stellen. In dit stadium staat de omvorming van de Belgische Staat nog in haar kinderschoenen en is het systeem voor de financiering van de nieuwe entiteiten rudimentair. Het gebruik van een systeem van dotaties in plaats van een belastingheffing door de gewesten of gemeenschappen is op dat ogenblik echter een fundamentele optie die tot vandaag de vaststelling van het systeem voor de financiering van de deelentiteiten zal blijven bepalen. Naast het financiële aspect is de grondwetsherziening van 1970 ook belangrijk voor de toekomstige federale structuur, omdat bij die gelegenheid in de Grondwet bepalingen worden ingeschreven die bedoeld zijn om de twee voornaamste taalgroepen op voet van gelijkheid te plaatsen (alarmbelprocedure, wetten met een bijzondere meerderheid enz.). Deze maatregelen vormen de onontbeerlijke basis (“spelregels”) waarop een consensusfederalisme zal kunnen totstandkomen (goedgekeurd met een meerderheid in de twee grote taalgroepen).
2.1.2. 1980: invoering van het Vlaamse en het Waalse Gewest Ter gelegenheid van de hervorming der instellingen van 8 augustus 1980 worden de gemeenschappen bevoegd voor de “persoonsgebonden materies”. De drie gemeenschappen zijn dus niet meer uitsluitend cultureel en worden de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de
119
DE
FINANCIËN VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN NA
TABEL 1
15
JAAR BIJZONDERE FINANCIERINGSWET
Financiering van de gemeenschappen en gewesten – Voorbereidende fase 1972-1981 (in miljoenen EUR) Vlaamse
Gemeenschappen Franse Duitstalige 75,3
0,0
Subtotaal
Vlaams
171,2
0,0
Gewesten Waals Brussels 0,0
Subtotaal
Algemeen totaal
0,0
171,2
1972
95,9
0,0
1973
118,7
89,9
0,0
208,7
0,0
0,0
0,0
0,0
208,7
1974
146,9
116,3
0,0
263,2
0,0
0,0
0,0
0,0
263,2
1975
194,0
144,7
0,4
339,1
157,5
117,8
29,0
304,3
643,4
1976
230,9
180,3
0,7
411,9
276,2
202,4
51,6
530,2
942,0
1977
285,6
232,0
5,0
522,5
346,1
255,3
65,8
667,1
1 189,6
1978
322,9
237,6
6,4
566,9
522,0
437,3
87,0
1 046,3
1 613,2
1979
353,7
296,3
7,9
657,9
594,3
475,4
120,0
1 189,7
1 847,6
1980
662,2
541,7
12,7
1 216,6
539,6
411,6
94,2
1 045,4
2 261,9
1981
728,4
583,2
13,8
1 325,5
555,8
417,3
96,3
1 069,4
2 394,9
Bron: W. Dumazy et M. Daerden, Les finances publiques de la nouvelle Belgique fédérale, Editions Labor, 1992
Duitstalige Gemeenschap, die voortaan hun eigen uitvoerende macht hebben. Het Vlaamse en het Waalse Gewest worden een institutionele realiteit met de effectieve toekenning van bevoegdheden en de invoering van wetgevende en uitvoerende organen. De oprichting van het Brusselse Gewest wordt uitgesteld. Deze bevoegdheidsuitbreiding en verscheidenheid van instellingen gaat gepaard met een grote diversiteit aan financieringsbronnen. Het nieuwe financieringssysteem wordt operationeel in 1982. Het voornaamste element van continuïteit is de handhaving van een systeem van dotaties ten laste van de centrale Staat, dat het leeuwendeel van de ontvangsten blijft uitmaken, zowel voor de gewesten als voor de gemeenschappen. 2.1.2.1. Evolutie van het systeem voor financiering van de gemeenschappen Wat de gemeenschappen betreft, wordt het dotatiesysteem dat voor de culturele bevoegdheden is ingevoerd, uitgebreid tot de financiering van de persoonsgebonden materies. Het referentiebedrag wordt in 1980 op 1,165 miljard EUR vastgelegd (wat toen overeenkwam met 47 miljard BEF). Voor 1981 werd dit bedrag aangepast aan de groei van de Staatsbegroting, namelijk 7,5 %. Voor de latere jaren worden de dotaties aangepast aan de gemiddelde index van de consumptieprijzen. Bij gebrek aan een akkoord over de objectieve criteria die voor de verdeling van de dotatie tussen de Vlaamse en de Franse Gemeenschap moeten worden toegepast, geldt de verdeelsleutel 55/45.
120
De dotaties, die het centrale element in de financiering van de gemeenschappen blijven, worden aangevuld met de volgende financieringsbronnen: • de kredieten die op de begroting van het Nederlandstalig en het Franstalig departement van Nationale Opvoeding zijn uitgetrokken; • de gedeeltelijke ristornering van het kijk- en luistergeld. Deze techniek schept echter een technisch probleem aangezien de gemeenschappen geen goed afgebakende territoriale grondslag hebben. Voor het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, waar de twee gemeenschappen bevoegd zijn, gebeurt de verdeling van het kijk- en luistergeld volgens een sleutel van 80 % voor de Franstaligen en 20 % voor de Nederlandstaligen; • om dezelfde reden (de problematiek aangaande het bepalen tot welke van beide grote gemeenschappen de Brusselse belastingplichtigen
TABEL 2
behoren) kon de voor de gemeenschappen voorgeschreven mogelijkheid om eigen fiscale middelen aan te wenden, niet worden geconcretiseerd; • eigen niet-fiscale middelen, die verband houden met de uitoefening van de bevoegdheden in culturele (bv. toegangsgelden van musea) en persoonsgebonden materies; • leningen. 2.1.2.2. Evolutie van het financieringssysteem van de gewesten Wat de gewesten betreft, is het tussen de drie gewesten te verdelen bedrag vastgelegd op 966,9 miljoen EUR (39 miljard BEF op dat ogenblik). Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast op basis van de index der consumptieprijzen. Voor het Vlaamse en Waalse Gewest worden drie criteria met dezelfde weging in aanmerking
Evolutie van de verdeelsleutel van de “drie derden” (in %) Vlaanderen
Wallonië
Brussel
1980
52,14
39,37
8,49
1981
52,39
39,33
8,28
1982
52,54
39,35
8,11
1983
52,58
39,38
8,04
1984
52,64
39,40
7,96
1985
52,75
39,43
7,82
1986
52,81
39,50
7,69
1987
52,94
39,49
7,57
1988
53,17
39,44
7,39
Bron: W. Dumazy et M. Daerden, Les finances publiques de la nouvelle Belgique fédérale, Editions Labor, 1992
DE
FINANCIËN VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN NA
15
JAAR BIJZONDERE FINANCIERINGSWET
genomen: de bevolking, de oppervlakte en de opbrengst van de personenbelasting.
HET THESAURIEBEHEER VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN
Zoals blijkt uit tabel 2, blijft het aandeel van het Waalse Gewest dat op basis van deze verdeelsleutel werd verkregen, in de loop der jaren zeer stabiel. Anderzijds is er een belangrijke verschuiving tussen het Brusselse en het Vlaamse Gewest. Aangezien het bevolkings- en vooral het oppervlaktecriterium vrij stabiel zijn, is deze evolutie toe te schrijven aan het gewestelijk rendement van de personenbelasting. Vlaanderen boekt tijdens deze periode immers een stijging van het rendement van de personenbelasting die hoger ligt dan het nationale gemiddelde, terwijl voor Brussel de omgekeerde toestand geldt.
De financiële autonomie van de deelentiteiten komt ook tot uiting in de invoering van de eigen thesaurie van de gewesten en de gemeenschappen die is voorgeschreven bij de bijzondere financieringswet van 16 januari 1989. In de beleidsverklaring van de toenmalige regering stond dat de totstandkoming van een eigen thesaurie voor de gemeenschappen en gewesten de hoeksteen was van een systeem dat gebaseerd was op de eigen financiële verantwoordelijkheid. Vooraleer de gemeenschappen en gewesten autonomie hadden op het vlak van hun thesaurie, werd deze beheerd door de Administratie van de Thesaurie van het Ministerie van Financiën.
De gewesten beschikken over andere financieringsbronnen, namelijk: • de belastingristorno’s: het zijn belastingen die de centrale Staat blijft heffen maar waarvan de opbrengst volledig of gedeeltelijk wordt teruggegeven aan het gewest waarvan ze afkomstig zijn (belasting op de inverkeerstelling, belasting op spelen en weddenschappen, belasting op speelautomaten, onroerende voorheffing, successierechten); • de eigen fiscaliteit: mogelijkheid voor de gewesten om specifieke belastingen in te voeren in domeinen die nog niet door de Staat worden belast, of opcentiemen op de personenbelasting en op geristorneerde belastingen; • de eigen niet-fiscale ontvangsten; • leningen. De hervorming der instellingen van 1980 is dus in financieel opzicht op twee niveaus belangrijk. Ze vormt de aanzet tot een diversificatie van de financieringsbronnen, die de deelentiteiten in staat zou moeten stellen hun verbintenissen na te komen, wat een eerste manier is om ze financieel verantwoordelijk te maken. De wet benadrukte immers dat de Staat geen enkele door de gemeenschap of het gewest aangegane verbintenis waarborgt. De financiële basisenveloppen die in de nieuwe financieringswet van 1989 zullen worden opgenomen en die bepalend zullen zijn voor de verdeling van de financiële middelen die in de toekomst aan de deelentiteiten zullen worden toegekend, zullen worden bepaald op basis van de financiële massa’s die in 1988 werden toegewezen overeenkomstig het financieel systeem van 1980.
Een koninklijk besluit tot vastlegging van de modaliteiten voor de organisatie van de thesaurie bepaalde dat elke gemeenschap en elk gewest daartoe een kredietinstelling naar Belgisch recht of het Bestuur der Postcheques moest aanstellen. De wet voorzag in een overgangsperiode van twee jaar zodat de invoering van de thesaurie was vastgelegd op 1 januari 1991. De aanwijzing moest gebeuren na raadpleging van verscheidene kredietinstellingen; de gekozen instelling is diegene die de beste voorwaarden biedt voor alle prestaties die in het besluit zijn omschreven. De manier van samenwerking tussen elk gewest en elke gemeenschap en zijn/ haar kassier moet worden omschreven in een
2.2. DE BIJZONDERE FINANCIERINGSWET VAN 1989 De wet op de hervorming der instellingen van 8 augustus 1988 voorzag in een nieuwe uitbreiding van de bevoegdheden van zowel de gemeenschappen, die bevoegd werden voor nagenoeg de hele onderwijsmaterie, als de gewesten, die vervoer (met uitzondering van de NMBS en de nationale luchthaven), openbare werken, de financiering van de gemeenten en de zogenaamde nationale economische sectoren (zoals staal, textiel, steenkool en scheepsbouw) kregen toegewezen. Op institutioneel vlak resulteert deze hervorming in de verkiezing van de gewestraden volgens het rechtstreeks algemeen kiesrecht en de invoering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, wat de institutionele puzzel compleet maakt.
protocol waarvan het koninklijk besluit de basiskenmerken vastlegt. De wetgever bepaalde een maximumduur van 5 jaar voor het protocol, met een mogelijkheid tot vervroegde ontbinding na inachtneming van een opzeggingstermijn van zes maanden. De kassiersfunctie omvat vooral de materiële uitvoering van de verrichtingen die verband houden met de inning van de ontvangsten en de betaling van de uitgaven via speciaal daartoe geopende rekeningen en het bijhouden van de dagelijkse situatie van de thesaurie. Om de thesaurie van de deelentiteiten soepel te laten werken, kon de basisfunctie van kassier worden uitgebreid tot de toekenning van kas- en beleggingsfaciliteiten die gelinkt zijn aan de dagelijkse schommelingen van de ontvangsten en uitgaven. Bovendien voorziet het koninklijk besluit in de mogelijkheid om de termijn van de faciliteiten inzake belegging en financiering op korte termijn tot maximum één maand te verlengen. Daarnaast moeten de nieuwe thesaurieën kunnen gebruik maken van de opportuniteiten van de markt indien deze betere voorwaarden aanbiedt. Momenteel hebben alle gewesten en gemeenschappen (zonder de paragewestelijke instellingen) unaniem gekozen voor Dexia Bank (toen nog het Gemeentekrediet) om deze kassiersfunctie te vervullen. De thesaurieën van de gewesten en gemeenschappen werden op 1 januari 1991 opgericht.
Op financieel vlak gaat deze belangrijke overheveling van bevoegdheden tegelijk gepaard met nieuwe begrotingsmiddelen en een grondige hervorming van het financieringssysteem van de deelentiteiten. In verband met de financiële middelen resulteert de toekenning van de nieuwe bevoegdheden in de aanvullende overdracht van 5,8 miljard EUR van de begroting van de Staat naar de gewesten en van 7,5 miljard EUR naar de gemeenschappen. De deelentiteiten zien bij die gelegenheid hun begroting verviervoudigd tot 16,8 miljard EUR in 1989, d.i. bijna 11% van het bbp. Het nieuwe financiële systeem dat bij de bijzondere wet van 16 januari 1989 op de financiering van de gemeenschappen en de gewesten werd ingevoerd, vormt een belangrijk keerpunt omdat voortaan het accent wordt gelegd op het principe
121
DE
FINANCIËN VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN NA
van de financiële verantwoordelijkheid en de omkeerbare solidariteit. Tot 1988 berustten de geldmiddelen grotendeels op dotaties die in de begroting van de federale Staat waren ingeschreven en toegekend werden op basis van de bevoegdheden van de gemeenschappen en gewesten en verdeeld werden op basis van verdeelsleutels. Dit systeem was gebaseerd op het onderliggend principe van begrotingssolidariteit vermits de geldmiddelen die aan de besturen ter beschikking werden gesteld, aan hun specifieke behoeften beantwoorden, maar eenvormig over het hele nationale grondgebied worden geïnd (impliciete, niet-meetbare solidariteit). In een federale structuur gebeurt de verdeling van de financiële middelen op twee niveaus: tussen het federaal gezag en de deelentiteiten in een eerste fase en tussen de deelentiteiten in een tweede fase. Vooral wat deze “horizontale” verdeling betreft, heeft de nieuwe financieringswet van 1989 belangrijke wijzigingen aangebracht. De essentie van de financiering van de gemeenschappen en gewesten blijft immers gebaseerd op een mechanisme van overdracht of teruggave van fiscale middelen die krachtens federale belastingwetten door de federale overheid worden geheven. De voornaamste ontvangsten van de gemeenschappen en gewesten bestaan meer bepaald uit de toegewezen aandelen van de ontvangsten uit de personenbelasting en de BTW-ontvangsten, “gedeelde belasting” en “samengevoegde belasting” genoemd. De globale financiële sommen die aan de deelentiteiten toekomen, worden verder bepaald op basis van de begrotingskredieten die, wat de thans overgehevelde bevoegdheden betreft, vroeger in de begroting van de Staat waren ingeschreven. De evolutie van de overgehevelde middelen varieert niet volgens die van het rendement van de personenbelasting of van de BTW, maar wordt gewoon aan de inflatie aangepast, althans tijdens de overgangsperiode, die loopt tot 2000. Fundamenteel is er dus weinig veranderd in vergelijking met het systeem van dotaties, dat tot dan toe had bestaan. Anderzijds is de verdeling van de middelen tussen de deelentiteiten (met uitzondering van het
122
15
JAAR BIJZONDERE FINANCIERINGSWET
onderwijs) niet langer gebaseerd op strakke en soms arbitraire verdeelsleutels, maar op de bijdrage van de personenbelasting van elk van de entiteiten. Dit is de toepassing van het zogenaamde principe van de “juste retour”, dat zorgt voor een rechtstreekse link tussen de geldmiddelen van de overheden en de belastingen die op hun grondgebied worden geheven. Om dit nieuwe systeem leefbaar te maken, heeft de wet twee aanvullende mechanismen uitgewerkt: • de invoering van een overgangsperiode: de toepassing van het principe van de “juste retour” leidde tot verschuivingen van belangrijke financiële middelen tussen de deelentiteiten, wat de financiële leefbaarheid van het Waalse Gewest en in het bijzonder van de Franse Gemeenschap in het gedrang zou hebben gebracht. Om de geleidelijke toepassing van het nieuwe financieringssysteem te garanderen, heeft de wet een overgangsperiode van 10 jaar (van 1989 tot 1999) voorgeschreven. Het systeem van de “juste retour” wordt dus slechts sinds 2000 integraal toegepast; • de invoering van een mechanisme van expliciete solidariteit: de financieringswet schrijft een nationale solidariteitsbijdrage voor ten gunste van de gewesten, waarvan de rijkdom, gemeten aan de personenbelasting per inwoner, lager ligt dan het nationale gemiddelde. Dit principe is niet van toepassing op de gemeenschappen, waarvan de voornaamste bevoegdheid, namelijk onderwijs, verder solidair gefinancierd wordt, afhankelijk van de “behoeften” (op basis van het aantal leerlingen). Sinds 2000 (definitieve periode) gaat het niet meer om een interregionale solidariteit maar om een solidariteit die volledig ten laste komt van de federale Staat. Ten slotte heeft de financieringswet een reeks maatregelen uitgewerkt om het behoud van de economische unie en de monetaire eenheid te waarborgen en de deelentiteiten te betrekken bij de sanering van de overheidsfinanciën in het kader van de convergentieplannen om de Maastrichtnormen te halen. Het federaliseringsproces en de financiële transfers die daarmee gepaard gaan, gebeuren in een context van sanering van de Belgische overheidsfinanciën. Voor de toenmalige regering was het
prioritair om de accumulatie van de lasten van de overheidsschuld (“het sneeuwbaleffect”) tegen te gaan. De financieringswet zal dus tijdens de overgangsfase voorzien in een ingewikkeld mechanisme waarbij de deelentiteiten bijdragen aan de sanering van de overheidsschuld (deels tijdelijk en deels definitief). Schematisch gezien houdt de centrale Staat aan de bron, in de vorm van een lening, een gedeelte van de bedragen in die hij normaal aan de gewesten had moeten storten, namelijk de bedragen in verband met de investeringen en 14,3 % van de overige bedragen na indexering. Een groot gedeelte van deze bijdrage aan de sanering is slechts tijdelijk en komt in feite neer op een prefinanciering omdat de Staat 85,7 % van de financiële dienst (rente en afschrijvingen) van de door de deelentiteiten aangegane leningen voor zijn rekening neemt. De overige 14,3 % van de annuïteiten die door de gewesten worden gedragen, vertegenwoordigen hun reële en definitieve bijdrage aan de sanering van de overheidsfinanciën. Een andere, minder zichtbare maatregel is bedoeld om de financiën van de Staat tijdens de overgangsperiode te ondersteunen. De gewone indexering van de ontvangsten, d.w.z. de stagnering in reële termen over een periode van 10 jaar, genereert voor de Staat een aanzienlijke besparing omdat de “onderliggende” fiscale ontvangsten van de aan de deelentiteiten gestorte dotaties veel sneller stijgen dan de inflatie. Kortom, het financieringssysteem dat door de bijzondere financieringswet van 16 januari 1989 werd ingesteld, geeft de deelentiteiten meer financiële verantwoordelijkheid maar relatief weinig financiële autonomie inzake ontvangsten (in het bijzonder op fiscaal vlak). Deze grotere verantwoordelijkheid gaat gepaard met controle- en overlegmechanismen om de economische en monetaire samenhang van het land te vrijwaren. In operationeel opzicht beschikken de deelentiteiten over een reële autonomie inzake financieel beheer als gevolg van de invoering van hun eigen thesaurie en de mogelijkheid om een beroep te doen op diverse formules inzake lening en actief schuldbeheer. Het nieuwe financieringssysteem behoudt ten slotte een solidariteitsmechanisme, zij het op een expliciete en meetbare wijze.
DE
FINANCIËN VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN NA
2.3. DE LATERE INSTITUTIONELE HERVORMINGEN (1993 EN 2001) 2.3.1. Institutionele hervorming van 1993 (“Sint-Michielsakkoord”) De institutionele hervorming van 16 juli 1993, die de federale structuur van de Staat moest voltooien, versterkte het federaal karakter van de Staat door het omvormen van de Senaat in een representatieve vergadering van de gemeenschappen en de gewesten, de rechtstreekse verkiezing van de gemeenschaps- en gewestraden (parlementen) en de splitsing van de provincie Brabant. Ze behelst eveneens een nieuwe uitbreiding van de bevoegdheden door de aangelegenheden in verband met leefmilieu, buitenlandse handel, landbouw, intercommunales en de organieke wet op de OCMW’s naar de deelentiteiten over te hevelen. Op financieel vlak bevat de wet een algemene herfinanciering ten laste van de federale begroting alsook een mogelijkheid tot overheveling van bevoegdheden van de Franse Gemeenschap naar het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie, wat een herfinanciering aan Franstalige zijde mogelijk maakte. Aan Nederlandstalige zijde bestond deze mogelijkheid niet, aangezien het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap vanaf 1980 waren samengesmolten, wat alle arbitrages mogelijk maakte tussen de gewest- en gemeenschapsbevoegdheden. De federale herfinanciering brengt slechts weinig wijzigingen aan in het systeem dat bij de financieringswet werd ingevoerd. De voornaamste wijzigingen van de wet van 16 juli 1993 zijn: • de volledige ristornering van het kijk- en luistergeld aan de gemeenschappen, dat een gemeenschapsbelasting wordt (het federale niveau blijft evenwel bevoegd voor de belastinggrondslag, de aanslagvoet en de voorwaarden tot vrijstelling); • in ruil voor de afschaffing van de maaltijdcheques krijgen de gemeenschappen vanaf 1993 125,6 miljoen EUR (nl. 79,3 miljoen EUR voor de Vlaamse Gemeenschap en 46,3 miljoen EUR voor de Franse Gemeenschap). Dit totaal bedrag wordt jaarlijks aangepast aan de inflatie en de reële evolutie van het bnp en vervolgens tussen de twee gemeenschappen verdeeld in verhouding tot hun aandeel in de personenbelasting;
15
JAAR BIJZONDERE FINANCIERINGSWET
• de koppeling van de overgehevelde personenbelasting aan de reële evolutie van het bnp wordt vanaf 1994 geleidelijk vervroegd en moet, zoals gepland, volledig zijn in 2000; • de belasting op water en afval is voorbehouden aan de gewesten; • de ecotaks, d.w.z. nieuwe soorten belasting op bepaalde producten wegens hun schadelijk effect voor het leefmilieu, wordt aan de gewesten teruggestort (de federale overheid blijft evenwel bevoegd om de belastinggrondslag, de aanslagvoet en de vrijstellingen te bepalen). De herfinanciering aan Franstalige kant werd tot stand gebracht door het zogenaamde “SintKwintensakkoord” en was bedoeld om de Franse Gemeenschap uit het financiële slop te halen. Dit akkoord nam twee vormen aan: • operatie inzake schoolgebouwen: de Franse Gemeenschap zal een gedeelte van deze schoolgebouwen, ten belope van 1 miljard EUR, afstaan aan zes speciaal daartoe opgerichte publiekrechtelijke vennootschappen. Deze vennootschappen voor het beheer van de schoolgebouwen gaan de nodige bedragen lenen en terugbetalen met middelen, waarvan de last gedragen wordt door het Waalse Gewest (754,8 miljoen EUR) en de Franse Gemeenschapscommissie ( 251,6 miljoen EUR). Deze middelen werden over een periode van 5 jaar (1993-1998) ter beschikking van de Franse Gemeenschap gesteld; • overheveling van bevoegdheden: het akkoord heeft betrekking op de overheveling van bevoegdheden (toerisme, sociale promotie, sportinfrastructuur, beleid inzake derde leeftijd en gehandicapten enz.) van de Franse Gemeenschap naar het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie. De overgehevelde bevoegdheden vertegenwoordigen een kostprijs van 520,6 miljoen EUR in 1993, waarvan slechts een gedeelte van de financiële middelen effectief zal worden overgeheveld naar de entiteiten, die voortaan met dit beleid belast zijn. In 1994 beliep de herfinanciering van de Franse Gemeenschap via deze weg 159,3 miljoen EUR.
2.3.2. Lambermontakkoorden (2001): herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten
Enerzijds loopt de overgangsfase van het financieringssysteem dat in 1989 werd ingesteld ten einde. De financieringswet bepaalde met name dat de verdeling van de financiële middelen van de gemeenschappen voor onderwijs vanaf 1999 moesten worden aangepast aan de verdeling van het aantal leerlingen “op basis van objectieve criteria die bij de wet zijn vastgelegd” (in plaats van de forfaitaire sleutel 57,55 % / 42,45 %). De regering moest zich dus andermaal over de financieringswet buigen om deze bepaling toe te passen. Anderzijds is de begrotingscontext gunstig geëvolueerd aangezien België werd toegelaten tot de eerste deelnemers aan de eenheidsmunt en de aangroei van de overheidsschuld structureel werd ingedijkt. In de jaren 1999-2001 volgen er tal van denkoefeningen aangaande de instellingen (in de gewestelijke parlementen, de intergouvernementele commissies enz.) om de Staat grondiger te hervormen en de daarmee gepaard gaande financiering aan te passen. De hervormingen worden belichaamd door de Lambermontakkoorden van juli 2001. Op institutioneel vlak resulteren deze akkoorden in de overheveling van nieuwe bevoegdheden naar de gewesten en de gemeenschappen (landbouw en visvangst, buitenlandse handel, de regionalisering van de gemeente- en provinciewet, de organisatie van het administratief toezicht op de lokale overheden en ontwikkelingssamenwerking). Tezelfdertijd wijzigen de Lambermontakkoorden de werking van de Brusselse instellingen, voornamelijk met het oog op een betere vertegenwoordiging van de taalminderheid in de gewestraad en in de lokale instellingen. Krachtens de bijzondere wet van 13 juli 2001 op de herfinanciering van de gemeenschappen en de uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, wordt het systeem dat in 1989 werd ingevoerd en in 1993 werd aangepast, in financieel opzicht grondig gewijzigd. De hervorming van het financieringssysteem omvat twee aspecten: a) De herfinanciering van de gemeenschappen
In 1999 openen zich nieuwe perspectieven voor een hervorming van het financieringssysteem van de deelentiteiten.
De herfinanciering van de gemeenschappen gebeurt enerzijds door de “BTW-massa” te kop-
123
FINANCIËN VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN NA
15
JAAR BIJZONDERE FINANCIERINGSWET
pelen aan de economische groei en anderzijds door de toekenning van nieuwe dotaties ten laste van de federale Staat. Deze extra middelen, die in 2002 een bedrag van ongeveer 198,3 miljoen EUR vertegenwoordigden, zullen geleidelijk toenemen tot 1 115,5 miljoen EUR in 2011. In tegenstelling tot de vroegere middelen, die verdeeld werden op basis van het aantal leerlingen, zullen de aanvullende dotaties op termijn, d.w.z. in 2012, tussen de Vlaamse en de Franse Gemeenschap uitsluitend verdeeld worden volgens het vermogen tot bijdrage in de personenbelasting. Van 2002 tot 2012 worden de nieuwe middelen verdeeld volgens een combinatie van beide criteria, met een stijgende weging voor de bijdrage van elke gemeenschap in de personenbelasting.
2.4. EVOLUTIE VAN HET FINANCIEEL GEWICHT VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN
b) De uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten
Grafiek 3, die een beeld van deze evolutie geeft voor de hele periode 1972-2003, illustreert het belang van 1989 als overgangsjaar in het federaliseringsproces. De begroting van de deel-
124
Sinds 1970, de eerste fase van de hervorming der instellingen, is het financieel gewicht van de deelentiteiten spectaculair gestegen en vertegenwoordigt een steeds groter aandeel in de overheidsuitgaven van het land.
Tabel 3 schetst de evolutie van de begrotingen per entiteit tijdens de laatste 15 jaar. De begroting van de Vlaamse Gemeenschap, die alleen al 50 % van de begroting van de deelentiteiten vertegenwoordigt, vertoonde een gemiddelde jaarlijkse groei van 5,1 % tussen 1989 en 2004. Deze gemiddelde groei is zwakker voor de Franse Gemeenschap (+3,5 %) maar hoger voor het Waalse Gewest. Dit verschil inzake groei is hoofdzakelijk te verklaren door de overheveling van bevoegdheden, die vooral plaatshad in 1993 tussen de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest. Wanneer men de begrotingen van de 2 entiteiten samenvoegt, beloopt de gemiddelde jaarlijkse groei over de
De begrotingen van de gemeenschappen en de gewesten bedragen momenteel meer dan 33 miljard EUR, tegen 171,2 miljoen EUR in het begin van de jaren ’70. Relatief gezien, is het financieel gewicht van de deelentiteiten toegenomen van 0,4 % van het bbp in 1972 tot meer dan 12 % in 2003.
Evolutie van de uitgaven van de deelentiteiten (in % van de overheidsuitgaven en in % van het bbp)
GRAFIEK 3 30 % 25 %
In % Overheidsuitgaven
20 % 15 % 10 %
In % bbp
5%
20 03
20 01
19 99
19 97
19 95
19 93
89
87
19
19
85 19
19 83
19 81
79
77
TABEL 3
19
75 19
19
73
0%
19
De grotere autonomie van de gewesten op fiscaal vlak komt tot uiting in de overheveling van ruime bevoegdheden in verband met de belastingen naar de gewesten. Aan de ene kant wordt de categorie van de gewestbelastingen aangevuld met de schenkingsrechten, de registratierechten op de verkoop van onroerende goederen, de belasting op de inverkeerstelling, het eurovignet en het kijk- en luistergeld. Anderzijds wordt elk gewest volledig bevoegd om deze belastingen te wijzigen en zelfs af te schaffen, alsook om ze op zijn grondgebied te innen. Ten slotte zijn de gewesten gemachtigd om opcentiemen te heffen en binnen bepaalde grenzen afcentiemen op de personenbelasting toe te staan via een procedure van overleg met de federale Staat en de overige gewesten. Na afloop van deze laatste hervorming der instellingen heeft het financieringssysteem van de deelentiteiten een dualiteit tot stand gebracht tussen de gemeenschaps- en de gewestinstellingen. De aanzienlijk uitgebreide fiscale bevoegdheid spitst zich voortaan toe op het niveau van de gewesten, die nu over een reële financiële autonomie beschikken. Anderzijds was men verplicht om, gelet op de weerkerende onmogelijkheid een gemeenschapsbelasting in te voeren, de gemeenschappen een duurzame financiering op basis van federale geldmiddelen te garanderen. Dit gebeurde via een grondige herfinanciering naar aanleiding van de Lambermontakkoorden.
entiteiten stijgt dat jaar met 8 % van het bbp (van 3 % tot 11 %). De totale uitgaven van de gemeenschappen en de gewesten overschrijden in 1989 de drempel van 20 % van de overheidsuitgaven van het land, tegen 5,4 % het jaar voordien.
19 91
DE
Evolutie van de uitgaven per entiteit – 1989-2004 (in duizenden EUR) 1989
2004 Gemiddelde wijziging 1989-2004 (in %)
Vlaamse Gemeenschap
8 489 510
17 909 866
5,1
Franse Gemeenschap
4 255 340
7 089 263
3,5
Waals Gewest
2 220 010
5 566 415
6,3
751 613
2 225 659
7,5
27 838
143 143
11,5
15 744 313
32 934 346
5,0
Brussels Hoofdstedelijk Gewest Duitstalige Gemeenschap Subtotaal Franse Gemeenschapscommissie
277 428
Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie
66 005
Vlaamse Gemeenschapscommissie Totaal van de gemeenschappen en gewesten
145 540 15 744 313
Bron: Ministerie van Financiën – Conjunctuurnota, Studie- en Documentatiedienst
33 423 229
5,1
DE
FINANCIËN VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN NA
15
JAAR BIJZONDERE FINANCIERINGSWET
Vergelijkende evolutie van de gewone uitgaven van de gemeenten en hun voornaamste financieringsbronnen (in miljoenen EUR)
GRAFIEK 4
14 000
12 000
Gewone ontvangsten 10 000
Fiscale ontvangsten 8 000
Gemeentefonds 6 000
4 000
betrokken periode 4,6 %, d.i. een stijging die iets lager ligt dan die welke werd vastgesteld voor de Vlaamse Gemeenschap. De begroting van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest liet tussen 1989 en 2004 een forse stijging van 7,5 % zien. Deze klim is te verklaren door de overname van de taken van de vroegere provincie Brabant en door de specifieke herfinanciering door het federale niveau in het kader van het Lombardakkoord en diverse samenwerkingsovereenkomsten. Met een groei van 11,5 % op jaarbasis is de begroting van de Duitstalige Gemeenschap het sterkst gestegen van alle deelentiteiten.
2 000
03
2.5. IMPACT VAN DE FEDERALISERING OP DE FINANCIERING VAN DE LOKALE OVERHEDEN
20
01 20
99 19
97 19
95 19
93 19
91 19
19
89
0
Chronologisch overzicht van de akkoorden en de voornaamste wetteksten Institutionele hervorming / Politieke akkoorden
Datum
Voornaamste verwezenlijkingen
Voornaamste wetteksten
Grondwetshervorming
1970
Grondwetshervorming
1980 Politieke organen van de gemeenschappen Bijzondere wet op de hervorming der en gewesten en overheveling van instellingen van 8 augustus 1980 bevoegheden en gewone wet van 9 augustus 1980 1983
Sint-Catharina-akkoorden
Grondwetshervorming
Oprichting cultuurraden en gewesten Bijzondere wet op de hervorming der instellingen van 24 december 1970
Organisatie en financiering van de Duitstalige Gemeenschap
Gewone wet op de hervorming der instellingen van 31 december 1983
25/11/1986 Lasten uit het verleden (sociale huisvesting) en financiering van de nationale sectoren (staalindustrie, steenkolen…)
Overeenkomst tussen de centrale Staat en de gewestexecutieven van 5 mei 1987
1988-89
Overheveling van bevoegdheden
Bijzondere wet op de hervorming der instellingen van 8 augustus 1988
Oprichting van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Bijzondere wet van 12 januari 1989 op de Brusselse instellingen
Financiering en financiële organisatie van de gemeenschappen en gewesten
Bijzondere financieringswet van 16 januari 1989
28/09/1992
Voltooiing van de federale Staatsstructuur en overheveling van bevoegdheden
Bijzondere wet op de hervorming der instellingen van 16 juli 1993
Sint-Elooisakkoord
30/11/1999
Criteria voor de verdeling van de BTW-massa betreffende de financiering van het onderwijs
Gewone wet van 23 mei 2000
Lambermontakkoorden - Sint-Theresia-akkoord
16/10/2000
Grondwetshervorming Sint-Michielsakkoord Grondwetshervorming
- Sint-Polycarpusakkoord Lombardakkoord
Herfinanciering van de gemeenschappen Bijzondere wetten op de hervorming en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden der instellingen van 13 juli 2001 23/01/2001 van de gewesten en nieuwe overheveling van bevoegdheden 29/04/2001
Hervorming der Brusselse instellingen
Wet houdende diverse institutionele hervormingen van 13 juli 2001
Bepalingen betreffende de begrotingen en de boekhouding van de gemeenschappen en gewesten
Gewone wet van 16 mei 2003
Hoewel de regionalisering resulteerde in grotere bevoegdheden voor de gewesten ten aanzien van de lokale overheden, was de invoering van de financieringsmechanismen van de deelentiteiten niet zonder invloed op de financiering van de lokale overheden. De wet op de financiering van de gemeenschappen en gewesten werd ontworpen tegen een achtergrond van sanering van de overheidsfinanciën. Tijdens de overgangsfase (1989-1999) van de verwezenlijking van de financieringswet waren de basisbedragen die overeenstemmen met de dotaties van het Gemeente- en Provinciefonds, gewoon geïndexeerd en overgeheveld naar de gewesten volgens een ingewikkeld mechanisme waarin een bijdrage van de deelentiteiten aan het streefdoel voor het terugdringen van de overheidsschuld ingecalculeerd was. Deze budgettaire verplichting had een weerslag op de middelen die door de gewesten werden besteed aan de financiering van de lokale overheden, die een belangrijk deel van hun begroting vertegenwoordigt. De dotaties van het Gemeentefonds stegen in die periode minder snel dan de inflatie, terwijl de uitgaven zijn blijven toenemen in reële termen. Deze evolutie kwam tot uiting in een belangrijke wijziging van de financieringsstructuur van de lokale overheden, met name in een substitutie-effect tussen de algemene financiering en de lokale fiscaliteit, zoals blijkt uit grafiek 4. Deze evolutie is merkbaar in de drie gewesten van het land maar zeer duidelijk in het Brusselse
125
DE
FINANCIËN VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN NA
Hoofdstedelijke Gewest, omdat deze trend reeds vóór 1989 tot uiting kwam. De toepassing van de zogenaamde regel van de drie derden vanaf 1982 is immers zeer ongunstig gebleken voor het Brusselse Gewest door het dalend rendement van de personenbelasting. Na 1989 duurde deze trend voort zonder dat dit gewest van het nationaal solidariteitsmechanisme kon profiteren vermits het rendement van de personenbelasting tot 1997 hoger lag dan het nationaal gemiddelde. De bijzondere financieringswet, die het Hulpfonds tot Financieel Herstel van de Gemeenten (het zogenaamd fonds “208” of fonds “Nothomb”) gedeeltelijk heeft geregionaliseerd, was nochtans gunstig voor de schuld van sommige grote steden. In 1989 heeft de Staat immers een bedrag van 2 850 miljoen EUR aan “oninbare” schuldvorderingen van de grote steden overgenomen, terwijl een bedrag van 1 600 miljoen EUR aan “inbare” schuldvorderingen tussen de drie gewesten werd verdeeld. Het toenemend gewicht van de lokale fiscaliteit als bron voor de financiering van de gemeenten en de provincies moet in verband worden gebracht met de versterking van de fiscale autonomie die de gewesten in het kader van de Lambermontakkoorden hebben verkregen. De deelentiteiten aan de ene kant en de lokale overheden aan de andere kant streven steeds meer doelstellingen op het vlak van fiscaal beleid na en worden geconfronteerd met uiteenlopende en zelfs tegenstrijdige begrotingsverplichtingen. In de nieuwe federale Staat zoeken de gewesten een nieuw institutioneel evenwicht op lokaal vlak, wat leidt tot een grotere cohesie van vooral het fiscaal beleid (bv. via het pact van “fiscale vrede”). Terwijl de gewesten meer bevoegdheden hebben ten aanzien van de lokale overheden (vooral wat de organieke wet betreft), bezitten de lokale overheden een sterke – grondwettelijk vastgelegde – fiscale autonomie, die een schril contrast vormt met de zeer nauwkeurige afbakening en de logge toepassing van de gewestelijke belastingheffing.
3. DE HUIDIGE FINANCIERING VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN Dit hoofdstuk is gewijd aan een meer gedetailleerde voorstelling van het financieringssysteem van de deelentiteiten zoals het eruitziet na afloop
126
15
JAAR BIJZONDERE FINANCIERINGSWET
van het hierboven beschreven federaliseringsproces en waarvan de zogenaamde Lambermontakkoorden het laatste markante feit waren. Zoals aangestipt, worden de gemeenschappen en de gewesten aanzienlijk verschillend gefinancierd, met dien verstande dat deze laatste meer gediversifieerde financieringsbronnen hebben.
3.1. DE FINANCIERING VAN DE GEWESTEN De financiële middelen van de gewesten bestaan uit fiscale en niet-fiscale ontvangsten, uit leningen en, in voorkomend geval, uit de nationale solidariteitsbijdrage.
3.1.1. De fiscale ontvangsten De fiscale ontvangsten van de gewesten bestaan uit het toegewezen aandeel van de ontvangsten uit de personenbelasting en uit de eigen fiscaliteit. 3.1.1.1. Het toegewezen aandeel van de ontvangsten uit de personenbelasting Sinds 2000 is het financieringssysteem in zijn definitieve fase getreden en aanzienlijk vereenvoudigd in vergelijking met het systeem dat tijdens de overgangsfase (1989-1999) van kracht was.
GRAFIEK 5
Het referentiebedrag van de dotaties uit de personenbelasting is gebaseerd op het totaal bedrag dat in 1999 (laatste jaar van de overgangsperiode) werd overgeheveld, verminderd met de nationale solidariteitsbijdrage (die het voorwerp is van een afzonderlijk begrotingskrediet in de begroting van de federale Staat). Dit totaal bedrag wordt elk jaar aangepast aan de nominale groei van het bnp. De verdeling tussen de gewesten gebeurt volgens een sleutel die gebaseerd is op de bijdrage van elk gewest in de opbrengst van de nationale personenbelasting. In 2004 bedroegen de toegewezen aandelen van de ontvangsten uit de personenbelasting aan de gewesten 4,7 miljard EUR voor het Vlaamse Gewest, 2,9 miljard EUR voor het Waalse Gewest en 623,9 miljoen EUR voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. De evolutie tussen 1989 en 2001 weerspiegelt goed de toepassing van het principe van de “juste retour” dat door de wet op de financiering van de gemeenschappen en gewesten is bepaald. Gelet op het geringer rendement van de personenbelasting, is het relatieve aandeel van de ontvangsten uit de personenbelasting voor Wallonië en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest in de loop
Financiële middelen van de gemeenschappen en gewesten
Fiscale middelen
Gewesten Toegewezen aandeel van de personenbelasting
Niet-fiscale middelen
Gewestelijke opcentiemen Gewestelijke belastingen Eigen fiscaliteit Dotaties Eigen niet-fiscale middelen Solidariteitsbijdrage Leningen
TABEL 4
Gemeenschappen Toegewezen aandeel van de personenbelasting Toegewezen aandeel van de BTW
Eigen fiscaliteit Dotaties Eigen niet-fiscale middelen Leningen
Evolutie van het toegewezen aandeel van de ontvangsten uit de personenbelasting aan de gewesten (1989-2004) 1989 in in % duizenden totale EUR ontvangsten
2001 in in % duizenden totale EUR ontvangsten
2004 in in % duizenden totale EUR ontvangsten
Vlaams Gewest
2 484 570
29,3
6 258 865
37,3
4 655 538
Waals Gewest
1 820 290
82,0
3 609 528
71,2
2 898 543
55,6
524 282
70,9
974 222
59,6
623 952
32,3
4 829 142
42,2
10 842 615
46,2
8 178 033
32,6
Brussels Hoofdstedelijk Gewest Totaal
Bron: Ministerie van Financiën – Conjunctuurnota, Studie- en Documentatiedienst
25,9
DE
FINANCIËN VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN NA
der jaren verminderd, terwijl het voor Vlaanderen klom van 51,4 % in 1989 naar 57,7 % in 2001. In 2004 stelt men vast dat het toegewezen aandeel van de ontvangsten uit de personenbelasting in de drie gewesten in absolute waarde daalt. Deze evolutie vloeit voort uit de toepassing van de Lambermontakkoorden, meer bepaald van het compensatiemechanisme dat werd ingevoerd met het oog op de begrotingsneutraliteit van de regionalisering van nieuwe belastingen (cf. deel 3.1.1.2). 3.1.1.2. De eigen fiscaliteit De gewesten beschikken over twee soorten fiscale bevoegdheid, die welke bepaald is bij de financieringswet en die welke is toegewezen krachtens de Grondwet. a) Fiscale bevoegdheid op grond van de bijzondere financieringswet De fiscale bevoegdheid die tot de eerste categorie behoort, werd grondig uitgebreid door de Lambermontakkoorden. De bijzondere financieringswet bevat een lijst van 12 gewestelijke belastingen die voorkomen in tabel 5. Het betreft belastingheffingen die aanvankelijk door de nationale Staat werden gecreëerd en waarvan de opbrengst en de normatieve bevoegdheden naar de gewesten werden overgeheveld. Sedert 1 januari 2002 zijn enkel de
TABEL 5
15
JAAR BIJZONDERE FINANCIERINGSWET
gewesten bevoegd om de belastinggrondslag, de aanslagvoet en de vrijstellingen te regelen en ontvangen ze de hele opbrengst ervan. Tenzij de gewesten er anders over beslissen, blijft de Staat echter verder deze belastingen gratis ontvangen voor rekening van de gewesten, met uitzondering van het kijk- en luistergeld, dat verder door de gemeenschappen – tot uiterlijk 31 december – voor rekening van de gewesten wordt ontvangen. Wat de onroerende voorheffing betreft, kunnen de gewesten het federaal kadastraal inkomen niet wijzigen maar wel hun eigen belastinggrondslag bepalen. In die hypothese zou een gewestelijk kadastraal inkomen enkel kunnen worden aangewend voor de berekening van de onroerende voorheffing, terwijl het federaal kadastraal inkomen van toepassing zou blijven voor de berekening van de personenbelasting. Sinds medio 1999 ontvangt het Vlaamse Gewest zelf de onroerende voorheffing. Voor de twee andere gewesten gebeurt de inning door de federale administratie van Financiën. Het kijk- en luistergeld, dat sinds 1993 de enige belasting van de gemeenschappen was, is een gewestbelasting geworden. Het Vlaamse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, die nu terzake bevoegd zijn, hebben deze belasting afgeschaft. Ze wordt dus enkel nog toegepast in het Waalse Gewest, dat evenwel de aanslagvoet heeft verlaagd naar aanleiding van zijn belastinghervorming in 2003.
Voorts heeft de ecotaks zijn statuut van gewestbelasting verloren en is een volwaardige federale belasting geworden. De regionalisering van nieuwe belastingen als gevolg van de Lambermontakkoorden heeft eveneens een weerslag op het aan de gewesten toegewezen aandeel van de personenbelasting waarvan hierboven sprake was. Om een “budgettaire neutraliteit” voor de begroting van de Staat te waarborgen, wordt de verhoging van de ontvangsten voor de gewesten die voortvloeit uit de overheveling van nieuwe belastingen, volledig gecompenseerd door een vermindering van het aandeel van de personenbelasting dat normaliter aan de gewesten wordt gestort (op basis van het definitieve regime van de financieringswet). Deze compensatie, “negatieve term” genoemd, wordt voor elk gewest berekend als zijnde het gemiddelde van de in 1999, 2000 en 2001 geïnde ontvangsten uit de onlangs overgehevelde belastingen. Na 2002 wordt elk jaar op deze negatieve term een groeivoet toegepast (die overeenstemt met de samengetelde inflatie van 91 % van de jaarlijkse groei van het bruto nationaal inkomen). Er werd ook een mechanisme inzake budgettaire neutraliteit ingevoerd ten gunste van de gemeenschappen om de regionalisering van het kijk- en luistergeld te compenseren. De groei van de
Gewestelijke belastingen – Begrotingen 2004 Vlaams Gewest in duizenden EUR in %
Waals Gewest in duizenden EUR in %
Belasting op spelen & weddenschappen
17 683
22 136
Belasting op speelautomaten
28 982
1,0
0
0,0
645 357
22,4
71 020
in duizenden EUR
Totaal in %
0,8
46 464
0,9
1,4
6 645
7 582
0,5
5 621
0,7
42 185
0,8
3 975
0,3
100
0,0
4 075
0,1
320 957
20,5
241 045
29,9
1 207 359
23,0
2,5
26 922
1,7
13 850
1,7
111 792
2,1
1 049 796
36,4
487 139
31,2
347 759
43,1
1 884 694
35,9
101 999
3,5
60 380
3,9
26 295
3,3
188 674
3,6
44 952
1,6
15 283
1,0
5 401
0,7
65 636
1,3
200
0,0
212 307
13,6
0
0,0
212 507
4,0
Verkeersbelasting
704 571
24,5
317 147
20,3
113 385
14,1
1 135 103
21,6
Belasting op de inverkeerstelling
156 767
5,4
66 809
4,3
40 552
5,0
264 128
5,0
88 154
1,7
Belasting op de opening van drankslijterijen Successierechten Onroerende voorheffing Registratierechten op de overdrachten ten bezwarenden titel van onroerende goederen Registratierechten op de vestiging van hypotheken en de verdelingen van onroerende goederen Registratierechten op schenkingen Kijk- en luistergeld
Eurovignet Totaal
0,6
Brussels Gewest in duizenden EUR in %
59 400
2,1
22 410
1,4
6 344
0,8
2 880 727
100,0
1 563 047
100,0
806 997
100,0
5 250 771 100,0
Bron: Ministerie van Financiën – Conjunctuurnota, Studie- en Documentatiedienst
127
DE
FINANCIËN VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN NA
15
JAAR BIJZONDERE FINANCIERINGSWET
negatieve term is echter beperkt tot de inflatiegraad. Dit bedrag dat de federale overheid terugkrijgt via deze vermindering van het toegewezen aandeel van de personenbelasting wordt vervolgens naar de gemeenschappen overgeheveld in de vorm van een compenserende dotatie (cf. infra).
Rekenhof), beperkingen van mathematische aard (tot 6,75 % van de belasting die gelokaliseerd is op het grondgebied van het gewest, naleving van het progressief karakter van de belasting) en, ten slotte, beperkingen van politieke aard (principe van de fiscale loyauteit).
Ook de Lambermontakkoorden hebben de modaliteiten volgens dewelke de gewesten op de personenbelasting opcentiemen mogen heffen en afcentiemen mogen toestaan, herzien en uitgebreid. De gewesten beschikken eveneens over nieuwe prerogatieven die hen in staat stellen de personenbelasting te gebruiken als een stimulerend of een ontradend instrument in het kader van de uitoefening van hun materiële bevoegdheden (bv.: belastingkrediet om het gebruik van schone energie aan te moedigen). De bijzondere financieringswet bakent de toepassing van deze nieuwe fiscale bevoegdheid evenwel sterk af via beperkingen met betrekking tot de procedure (overleg met de federale overheid en de overige gewesten, voorafgaand advies van het
b) Fiscale bevoegdheid toegekend krachtens de Grondwet
TABEL 6
Sinds 1980 verleent de Grondwet (artikelen 170 en 173) een eigen fiscale bevoegdheid aan de gewesten. Deze fiscale autonomie van de gewesten is echter beperkt tot de belastingen op materies waarop de Staat geen belasting heft. Deze belastingen die door de gewesten zijn ingesteld, worden rechtstreeks door hen geïnd. De belastingen die autonoom door de gewesten worden geheven, verschillen vrij sterk naargelang van het gewest. Het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest heeft een tiental belastingen ingevoerd die in de begroting
Gewestelijke belastingen ingesteld door de gewesten – Begrotingen 2004 in duizenden EUR
Vlaams Gewest Heffing ter bestrijding van leegstand en verkrotting
17 500
Subtotaal
17 500
Waals Gewest Belasting op afvalwater*
67 108
Belasting op afval*
25 515
Heffing verbonden aan de milieuvergunning*
6 872
Belasting op leegstaande woningen
3 720
Subtotaal
0 103 355
Brussels Gewest Forfaitaire gewestbelasting ten laste van de gezinshoofden, ondernemingen en zelfstandigen
66 000
Gewestbelasting ten laste van eigenaars van bebouwde onroerende goederen
67 000
Belasting op banken en financiële instellingen Belasting op turfkantoren Belasting op aanplakborden Belasting op benzinepompen Belasting op gevaarlijke, ongezonde en hinderlijke instellingen Belasting op de vergunning inzake de uitbating van een taxidienst Belasting op het afleveren van administratieve documenten Ontvangst ingevolge de ordonnantie van 22 december 1994 betreffende de onroerende voorheffing
128
749 36 153 64 983 1 018
De autonome fiscale ontvangsten die door het Vlaamse Gewest werden ingesteld, ten slotte, belopen amper 17,5 miljoen EUR, wat slechts 0,1% van de totale ontvangsten van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap vertegenwoordigt. Het betreft hier een belasting die bedoeld is om de leegstand en de verloedering van gebouwen te bestrijden (“Heffing op leegstand en verkrotting”).
3.1.2. De niet-fiscale ontvangsten 3.1.2.1. Trekkingsrechten voor de financiering van de programma’s tot herinschakeling van werklozen
26 2 479
Subtotaal
138 508
Algemeen totaal
259 363
* Toegewezen ontvangsten Bron: Gewestbegrotingen 2004
In de begroting van het Waalse Gewest wordt de gewestelijke fiscaliteit op 103,4 miljoen EUR geraamd, wat slechts 2 % van de totale ontvangsten vertegenwoordigt. De opbrengst komt grotendeels van milieubelasting en gaat naar fondsen die bestemd zijn om het milieubeleid te financieren (afvalbeheer, waterzuivering enz.). De belasting op automaten en leegstaande woningen zijn vroegere gemeentebelastingen die in het kader van het pact over de “fiscale vrede” door het gewest werden overgenomen.
140
Belasting op automaten Belasting op leegstaande vestigingen voor economische activiteiten
2004 een totale ontvangst van 138 miljoen EUR genereren, hetgeen 7,1 % van de totale ontvangsten vertegenwoordigt. Twee gewestbelastingen zorgen echter voor meer dan 95 % van de belastingopbrengst. Het betreft de forfaitaire gewestbelasting ten laste van de gezinshoofden, de ondernemingen en de zelfstandigen en de belasting ten laste van de eigenaars van bebouwde onroerende goederen. De overige belastingen zijn in feite een erfenis, namelijk provinciale belastingen van de vroegere provincie Brabant (belasting op agentschappen van weddenschappen, op benzinepompen) en de taksen van de Brusselse Agglomeratie (belasting op taxi’s). Het Brusselse Gewest ontvangt via de bevoegdheid tot belastingheffing van de Agglomeratie opcentiemen op de personenbelasting (1 %) en op de onroerende voorheffing (100 opcentiemen). Deze laatste ontvangsten belopen 147,3 miljoen EUR in 2004 en worden boekhoudkundig in de gewestbegroting ondergebracht als een dotatie die door de Agglomeratie werd overgeheveld.
De gewesten beschikken over extra financiële middelen die bestemd zijn om programma’s voor herinschakeling van volledig uitkeringsgerechtigde werklozen en daarmee gelijkgestelden te financieren.
DE
FINANCIËN VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN NA
Het idee is dat elk programma voor herinschakeling van werklozen dat door de gewesten ingesteld is, een verlichting is voor het federale budget van de werkloosheidsuitkeringen, die niet meer aan de begunstigden van deze programma’s moeten worden betaald. In ruil daarvoor hebben de gewesten een trekkingsrecht op de federale begroting. De bijzondere financieringswet schrijft voor om het equivalent van een werkloosheidsuitkering aan een gewest toe te kennen wanneer het de aanwerving in voltijdequivalent van een volledig uitkeringsgerechtigde werkloze financiert. Aanvankelijk was het bedrag van de tegemoetkoming bepaald op 5 035,02 EUR (wat toen overeenkwam met 203 112 BEF) per tewerkgestelde werkloze en beperkt tot een maximum van 168,6 miljoen EUR, 119,1 miljoen EUR en 25 miljoen EUR voor respectievelijk Vlaanderen, Wallonië en Brussel. In feite waren de geplafonneerde bedragen sinds 1990 bereikt en zijn ze tot 1999 ongewijzigd gebleven. Ter gelegenheid van het Sint-Elooisakkoord (1999) werden de trekkingsrechten in 2000, 2001 en 2002 met 49,6 miljoen EUR verhoogd. Bovendien werd het bedrag van de tegemoetkoming per tewerkgestelde werkloze verhoogd tot 5 834 EUR in 2000, 6 634 EUR in 2001 en 7 433 EUR in 2002. 3.1.2.2. Dotaties van de Franse Gemeenschap Het Waalse Gewest (en de Franse Gemeenschapscommissie) ontvangt een dotatie van de Franse Gemeenschap als gevolg van de in 1993 aan Franstalige zijde gesloten akkoorden in verband met de herfinanciering van de Franse Gemeenschap. Deze dotatie stemt overeen met het gedeelte van de financiering van de bevoegdheden die sinds 1 januari 1994 door de Gemeenschap naar het Waalse Gewest werden overgeheveld. In 2004 wordt daarvoor een krediet van 270 miljoen EUR uitgetrokken op de begroting van het Waalse Gewest.
TABEL 7
15
JAAR BIJZONDERE FINANCIERINGSWET
3.1.2.3. Aanvullende dotaties voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest Het Brusselse Gewest krijgt, gelet op zijn hoofdstedelijke functie, twee aanvullende dotaties. a) Compensatie voor “de dode hand” Op het Brussels grondgebied bevinden zich een groot aantal gebouwen die bestemd zijn voor de openbare instellingen en vrijgesteld zijn van onroerende voorheffing. Deze maatregel heeft een weerslag op de ontvangsten van de Brusselse gemeenten, die in het verleden van het Ministerie van Binnenlandse Zaken een dotatie voor “de dode hand” ontvingen om de winstderving gedeeltelijk (72 %) te compenseren. In tegenstelling tot de overige gewesten worden deze kredieten niet langer aan de betrokken gemeenten toegekend maar aan het Brusselse Gewest gestort (in ruil voor de overname door dit gewest van bepaalde gemeenteschulden). In 2004 bedroeg dit krediet dat overeenstemt met de dode hand en aan het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest wordt toegestaan, 55,9 miljoen EUR. De financieringswet voorziet eveneens in een speciaal krediet ten laste van het Ministerie van Binnenlandse Zaken dat aan de Stad Brussel wordt betaald en bestemd is om lasten van Brussel vanwege zijn rol als hoofdstad te dragen. Sinds 1989 is het basisbedrag van deze dotatie vastgesteld op 63,6 miljoen EUR en wordt ze elk jaar geïndexeerd. b) Federale dotatie op grond van het Lombardakkoord Met het oog op een betere vertegenwoordiging van de taalminderheid in de uitvoerende lichamen van de Brusselse lokale instellingen, voorziet het Lombardakkoord in een aanpassing van de bijzondere wet op de Brusselse instellingen, waarbij een federale dotatie van 24,8 miljoen EUR
Trekkingsrechten op de programma’s tot herinschakeling van werklozen – Begrotingen 2004 in duizenden EUR
in %
in % totale ontvangsten
Vlaams Gewest
261 558
54,2
1,5
Waals Gewest
182 235
37,8
3,5
38 920
8,1
2,0
482
713
100,0
Brussels Hoofdstedelijk Gewest Totaal
Bron: Ministerie van Financiën – Conjunctuurnota, Studie- en Documentatiedienst
vanaf 2002 wordt uitgekeerd aan de gemeenten die een schepen of een OCMW-voorzitter uit de taalminderheid aanwijzen. Dit basisbedrag wordt jaarlijks aangepast aan de inflatie en aan de reële groei van de economie. Het beloopt 26,6 miljoen EUR in de begroting 2004 van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Deze middelen moeten worden verdeeld tussen de gemeenten op basis van criteria die ontleend zijn aan die welke worden gebruikt voor de verdeling van het Gemeentefonds. 3.1.2.4. Andere niet-fiscale ontvangsten Voorts zijn er nog een hele reeks kleine ontvangsten die de gewesten innen bij wijze van inschrijvings- en instaprechten, vergoeding voor dienstleveringen of waardering van het onroerend en financieel vermogen. Deze ontvangsten vertegenwoordigen slechts een zeer gering aandeel van de totale ontvangsten (ongeveer 2 %).
3.1.3. De leningen De gewesten kunnen een beroep doen op leningen om bepaalde uitgaven te financieren of om hun tekort te dekken. Deze mogelijkheid gaat gepaard met een omkadering die tegelijk betrekking heeft op de gebruikte financiële instrumenten (informatie- en goedkeuringsprocedure van het Ministerie van Financiën) en op het jaarlijks volume aan leningen via het advies van de Hoge Raad van Financiën (afdeling financieringsbehoeften).
3.1.4. De nationale solidariteitsbijdrage In ruil voor de toepassing van het principe van de “juste retour”, heeft de financieringswet van 1989 een expliciet solidariteitsmechanisme uitgewerkt ten gunste van de meest benadeelde gewesten. Dit mechanisme bestaat in een nationale solidariteitsbijdrage ten voordele van de gewesten waarvan de rijkdom, gemeten naar de personenbelasting per inwoner, lager ligt dan het nationaal gemiddelde. Sinds 1990 ontvangt het gewest waarvan de personenbelasting per inwoner lager ligt dan het nationaal gemiddelde, een geïndexeerd bedrag van 11,6 EUR per inwoner (468 BEF) en per procentpunt verschil tussen zijn personenbelasting per inwoner en het overeenkomstig gemiddelde voor het hele land.
129
DE
FINANCIËN VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN NA
Sedert de inwerkingtreding van de definitieve fase van de financieringswet in 2000 wordt de solidariteitsbijdrage toegekend in de vorm van een afzonderlijke dotatie ten laste van de federale begroting en komt ze niet langer neer op een interregionale solidariteit die door alle gewesten wordt gedragen, met inbegrip van de begunstigde entiteiten. De evolutie van deze solidariteitsdotatie aan de begunstigde gewesten, vestigt de aandacht op het feit dat de verschillen inzake de stijging van de ontvangsten in de drie gewesten van het land sneller toenemen (tabel 8). Aanvankelijk werd enkel het Waalse Gewest gekenmerkt door een niveau van personenbelasting per inwoner dat onder het nationaal gemiddelde ligt en maakte het dus aanspraak op deze solidariteitsdotatie. Van 1989 tot 1996 dalen in het Brusselse Gewest de ontvangsten per inwoner sterk, hoewel ze boven het nationale gemiddelde blijven, zodat dit gewest niet voor het solidariteitsmechanisme in aanmerking kwam. Pas vanaf 1997 komt het niveau van de ontvangsten per inwoner van het Brusselse Gewest onder het nationaal gemiddelde te liggen en kan dit gewest voor het eerst van het solidariteitsmechanisme gebruik maken. Deze evolutie weerspiegelt het omkeerbaar karakter van het solidariteitsmechanisme op basis van het verschil inzake het vermogen tot belastingheffing van elk gewest ten opzichte van het nationaal gemiddelde.
TABEL 8
15
JAAR BIJZONDERE FINANCIERINGSWET
3.2. DE FINANCIERING VAN DE GEMEENSCHAPPEN
worden beheerd door de gemeenschappen, met uitzondering van het onderwijs.
De financiële middelen van de gemeenschappen bestaan uit fiscale en niet-fiscale ontvangsten en uit leningen. In tegenstelling tot de gewesten maken de gemeenschappen geen aanspraak op een nationaal solidariteitsmechanisme terwijl het vermogen tot belastingheffing uiterst beperkt is.
De verdeling van het totaal bedrag van de ontvangsten uit de personenbelasting dat aan de gemeenschappen wordt toegekend, gebeurt overeenkomstig het principe van de “juste retour” op basis van het aandeel van elke gemeenschap in de totale ontvangsten uit de personenbelasting. De verdeling van de opbrengst van de belasting binnen het grondgebied van BrusselHoofdstad tussen de Franse en de Vlaamse Gemeenschap gebeurt volgens een forfaitaire sleutel 80/20.
De Duitstalige Gemeenschap en de gemeenschapscommissies komen in aanmerking voor bijzondere financieringssystemen (die niet zijn voorgeschreven bij de bijzondere financieringswet maar bij gewone wetten) die aan het eind van dit hoofdstuk uitvoerig zullen worden besproken.
3.2.1. De fiscale ontvangsten 3.2.1.1. Het toegewezen aandeel van de ontvangsten uit de personenbelasting Deze financieringsbron is dezelfde als die welke van kracht is voor de gewesten. In orde van belangrijkheid komt ze pas op de tweede plaats, na de BTW-massa. De basisbedragen werden bepaald op grond van de sommen die in de Staatsbegroting van 1988 werden ingeschreven voor de bevoegdheden die
Net als voor de gewesten, wordt het totaal bedrag elk jaar aangepast aan de nominale groei van het bnp. In 2004 bedroegen de aan de gemeenschappen toegewezen aandelen van de ontvangsten uit de personenbelasting respectievelijk 3,1 miljard EUR voor de Vlaamse Gemeenschap (d.i. 65 %) en 1,7 miljard EUR voor de Franse Gemeenschap (zijnde 35 %). De verschuiving die zich sedert 1989 tussen de twee gemeenschappen voordeed, is duidelijk het gevolg van de impact van het principe van de “juste retour”, dat gebaseerd is op het respectieve rendement van de personenbelasting.
Evolutie van de bedragen en parameters van het interregionale solidariteitsmechanisme (1990-2002) Vlaanderen
Wallonië
Geïndexeerde basisbedragen per inw. (in EUR)
Verschil in % personenbelasting/inw. (t.o.v. nat. gem.)
Bedrag dotatie (in miljoenen EUR)
1990
12,37
3,21
0
1991
12,77
3,94
0
1992
13,09
4,66
0
1993
13,44
5,06
0
1994
13,76
5,57
1995
13,96
5,77
1996
14,25
1997
14,48
1998
Verschil in % personenbelasting/inw. (t.o.v. nat. gem.)
Brussel
Bedrag dotatie (in miljoenen EUR)
Verschil in % personenbelasting/inw. (t.o.v. nat. gem.)
Bedrag dotatie (in miljoenen EUR)
-9,44
377,8
12,53
0,0
-10,48
434,0
11,81
0,0
-11,28
481,1
10,30
0,0
-11,56
508,8
8,99
0,0
0
-11,72
531,0
6,46
0,0
0
-11,53
531,8
4,62
0,0
6,43
0
-11,62
548,7
0,81
0,0
6,28
0
-11,01
528,3
-0,22
3,0
14,63
6,80
0
-11,51
559,0
-1,95
27,1
1999
14,77
6,95
0
-11,45
562,8
-3,19
44,9
2000
15,17
7,21
0
-11,90
601,6
-3,22
46,6
2001
15,54
7,61
0
-12,49
648,1
-3,63
54,2
2002
15,77
7,61
0
-12,49
657,9
-3,63
55,0
Bron: G. Pagano, Le financement des Régions et des Communautés 1970-2002, CRISP, 2002
130
DE
FINANCIËN VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN NA
3.2.1.2. Het toegewezen aandeel van de BTWontvangsten Aanvankelijk was de “BTW-massa”, die de belangrijkste financieringsbron vormt, bestemd om de naar de gemeenschappen overgehevelde onderwijsbevoegdheden te financieren. Het mechanisme werd herzien naar aanleiding van de Lambermontakkoorden, die in 2001 werden afgesloten en een herfinanciering van de gemeenschappen organiseren. De BTW-dotatie is dus samengesteld uit de som van “basisbedragen”, die zijn vastgelegd bij de bijzondere financieringswet van 1989, en uit een “herfinanciering” op grond van de bijzondere wet van 2001. De evolutieparameters en de criteria voor de verdeling tussen de Vlaamse en de Franse Gemeenschap zijn voor deze twee BTWenveloppen verschillend.
TABEL 9
15
JAAR BIJZONDERE FINANCIERINGSWET
a) Basisbedragen De basisbedragen zijn bepaald bij de financieringswet van 1989 en stemmen overeen met de kostprijs van het onderwijs dat toen naar de gemeenschappen werd overgeheveld. Deze “BTW-massa” gelijkt in werkelijkheid veeleer op een dotatie dan op een retrocessie van een belasting vermits het bedrag van de BTW in feite geen enkele rol speelt bij het vastleggen van de enveloppe noch bij de criteria inzake verdeling en evolutie. Deze basisbedragen belopen 4,1 miljard EUR voor de Vlaamse Gemeenschap en 3,2 miljard EUR voor de Franse Gemeenschap en worden sindsdien jaarlijks aangepast op basis van twee parameters: - de index van de consumptieprijzen; - de demografische evolutie van de bevolking van minder dan 18 jaar van elke gemeenschap (dus de leerplichtige bevolking). Praktisch gezien wor-
Evolutie van het aan de gemeenschappen toegewezen aandeel van de ontvangsten uit de personenbelasting (1989-2004) 1989
2001
2004
in in % van de ontin in % van de ontin in % van de ontduizenden vangsten uit de duizenden vangsten uit de duizenden vangsten uit de EUR personenbelasting EUR personenbelasting EUR personenbelasting Vlaamse Gemeenschap Franse Gemeenschap Totaal
1 012 593
56,0 2 886 720
63,9 3 127 458
65,0
797 154
44,0 1 634 042
36,1 1 682 275
35,0
1 809 747
100,0 4 520 762
100,0 4 809 733
100,0
Bron: Ministerie van Financiën – Conjunctuurnota, Studie- en Documentatiedienst
TABEL 10
Evolutie van het aan de gemeenschappen toegewezen aandeel van de BTW-ontvangsten (1989-2004) 1989
2001
2004
in in % van de ontin in % van de ontin in % van de ontduizenden vangsten uit de duizenden vangsten uit de duizenden vangsten uit de EUR personenbelasting EUR personenbelasting EUR personenbelasting Vlaamse Gemeenschap 3 999 430
56,5 5 457 225
56,8 6 015 136
57,0
Franse Gemeenschap
3 080 241
43,5 4 150 992
43,2 4 541 614
43,0
Totaal
7 079 671
100,0 9 608 217
100,0 10 556 750
100,0
Bron: Ministerie van Financiën – Conjunctuurnota, Studie- en Documentatiedienst
TABEL 11
Evolutie van de sleutel voor de verdeling van de basisbedragen van de BTW-massa (in %) Vlaamse Gemeenschap
Franse Gemeenschap
2000
57,55
42,45
2003
56,94
43,06
Bron: G. Pagano, Le financement des Régions et des Communautés 1970-2002, CRISP, 2002
den de geïndexeerde basisbedragen ten belope van 80 % vermenigvuldigd met een denataliteitsfactor, zijnde de verhouding tussen de bevolking op 30 juni van het betrokken jaar en de bevolking die minstens 18 jaar is op 30 juni 1988. Deze verhouding wordt afzonderlijk berekend voor de twee gemeenschappen, en de gunstigste van beide wordt in aanmerking genomen. De coëfficiënt van 80 % wordt geacht rekening te houden met een parameter van vaste kosten die op 20 % wordt geraamd. De Lambermontakkoorden schrijven vanaf 2007 een geleidelijke aanpassing voor op basis van een derde parameter, namelijk de reële groei van de nationale rijkdom. Deze aanpassing zal echter gedeeltelijk zijn (ten belope van 91 %). Deze nieuwe middelen, die gegenereerd worden door de BTW-massa aan de economische groei te linken, zullen volgens een andere sleutel worden verdeeld (cf. infra). De sleutel voor de verdeling tussen de twee gemeenschappen werd herzien in het zogenaamde Sint-Elooisakkoord. De financieringswet van 1989 bepaalde immers dat, vanaf de zogenaamde definitieve periode (namelijk in 1999), de verdeling van de BTW-massa tussen de twee gemeenschappen moest worden aangepast “aan de verdeling van het aantal leerlingen op basis van objectieve criteria die bij de wet zijn vastgelegd”. De forfaitaire sleutel die tot dan toe werd toegepast, was 57,55 % voor de Nederlandstaligen en 42,45 % voor de Franstaligen. Deze verhouding stemde overeen met het totaal aantal leerlingen dat in 1987 werd geteld, van de kleuterschool tot de universiteit, met inbegrip van het onderwijs voor sociale promotie maar zonder de buitenlandse universiteitsstudenten. De aanvankelijk bepaalde basisbedragen (d.w.z. niet gelinkt aan de economische groei) worden nog steeds verdeeld op basis van een sleutel die de behoeften weerspiegelt (en niet op basis van de bijdrage van elke gemeenschap aan de nationale rijkdom). Sinds 2000 wordt de verdeelsleutel jaarlijks herzien na validering door het Rekenhof. Hij is gebaseerd op het aantal leerlingen van 6 tot en met 17 jaar van onderwijsinstellingen die door elke gemeenschap worden georganiseerd of gesubsidieerd. Op basis van het aantal leerlingen dat in 2003 is geteld gebeurt de verdeling ten belope van 56,94 % voor de Vlaamse Gemeenschap en van 43,06 % voor de Franse Gemeenschap.
131
DE
15
FINANCIËN VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN NA
b) Herfinanciering van “Lambermont” Overeenkomstig de hervorming der instellingen van 2001 wordt vanaf 2002 aan elke gemeenschap een extra bedrag toegekend dat afkomstig is van de federale overheid. Deze herfinanciering neemt elk jaar toe tot in 2011 en komt definitief in de BTW-dotatie terecht. Deze extra bedragen worden voor de periode 2003-2006 geïndexeerd. Voor de periode 20072011 worden ze geïndexeerd en aangepast op basis van 91 % van de reële groei van het bruto nationaal inkomen. Vanaf 2012 worden ze geïndexeerd en nadien aangepast op basis van 91 % van de reële groei van het bruto nationaal inkomen en aan de evolutie van de bevolking van minder dan 18 jaar. Vanaf 2012 wordt de totale BTW-massa, basisbedragen inbegrepen, ten belope van 91 % aangepast aan de reële groei van de economie. Er wordt een nieuwe verdelingsmethode toegepast op de extra bedragen (met inbegrip van die welke
TABEL 12
JAAR BIJZONDERE FINANCIERINGSWET
voortvloeien uit het linken van de basis-BTW-massa aan 91 % van de reële evolutie van de economie). Op termijn worden ze verdeeld in verhouding tot de bijdrage van elke grote gemeenschap in de personenbelasting. Tijdens een overgangsperiode van 2002 tot 2011 worden de nieuwe middelen verdeeld op basis van een dubbele sleutel. In 2002 wordt 65 % van de extra middelen toegewezen op basis van het aantal leerlingen, tegen 35 % op basis van het vermogen tot bijdrage in de personenbelasting. Van 2003 tot 2011 zal het aandeel toegewezen op basis van het bijdragevermogen geleidelijk toenemen en in 2012 het totaal bereiken. Tegen die horizon gewagen de projecties van een verdeelsleutel van ongeveer 65 % ten gunste van de Vlaamse Gemeenschap en 35 % voor de Franse Gemeenschap, met een schommelingsmarge van +/- 1,5 % volgens de in aanmerking genomen hypothesen in verband met de groei van de personenbelasting.
Net als de gewesten, beschikken de gemeenschappen krachtens de Grondwet over een fiscale bevoegdheid.
Herfinanciering van de gemeenschappen (zonder inflatie en zonder de groei van het BNI – in miljoenen EUR) Jaarlijkse extra bedragen
Gecumuleerde bedragen
2002
198,3
198,3
2003
148,7
347,0
2004
148,7
495,7
2005
371,8
867,5
2006
123,9
991,4
2007
24,8
1 016,2
2008
24,8
1 041,0
2009
24,8
1 065,8
2010
24,8
1 090,6
2011
24,8
1 115,4
Federale dotatie voor de buitenlandse studenten (1989-2004) 1989
2001
Vlaamse Gemeenschap
7 437
2004
in in % van de ontin in % van de ontduizenden vangsten uit de duizenden vangsten uit de EUR personenbelasting EUR personenbelasting
20,0
28 076
32,8
29 508
32,9
Franse Gemeenschap
29 747
80,0
57 596
67,2
60 261
67,1
Totaal
37 184
100,0
85 672
100,0
89 769
100,0
Bron: Ministerie van Financiën – Conjunctuurnota, Studie- en Documentatiedienst
132
Kortom, de fiscale bevoegdheid van de gemeenschappen bestaat theoretisch, maar kon praktisch gezien niet worden verwezenlijkt.
3.2.2. De niet-fiscale ontvangsten
In ruil voor de regionalisering van het kijk- en luistergeld ontvangen de gemeenschappen een aanvullende dotatie die is uitgetrokken op de Staatsbegroting en zelf gefinancierd wordt door een vermindering ten belope van het toegewezen aandeel van de ontvangsten uit de personenbelasting. Het referentiebedrag dat in 2002 aan de gemeenschappen werd gestort, stemt overeen met het gemiddelde van het kijk- en luistergeld dat van 1999 tot 2001 netto werd ontvangen, zijnde bijna 475 miljoen EUR voor de Vlaamse Gemeenschap, 270 miljoen EUR voor de Franse Gemeenschap en 5 miljoen EUR voor de Duitstalige Gemeenschap. Vanaf 2003 worden deze bedragen aangepast aan de index van de consumptieprijzen. 3.2.2.2. Dotatie voor buitenlandse studenten
Bron: Bijzondere wet van 13 juli 2001, art. 26
in in % van de ontduizenden vangsten uit de EUR personenbelasting
In verband met de gemeenschapsbelastingen die bij de financieringswet zijn voorgeschreven, werd de enige bestaande belasting, namelijk het kijk- en luistergeld, krachtens de Lambermontakkoorden naar het gewest overgeheveld.
3.2.2.1. Aanvullende dotatie voor het kijk- en luistergeld
3.2.1.3. De eigen fiscaliteit
Jaren
TABEL 13
Bij de toepassing ervan wordt men echter geconfronteerd met het gebrek aan een volledige en nauwkeurige territoriale belastinggrondslag. Alle pogingen om gemeenschapsbelastingen te heffen, stuitten op de problematiek van het vermogen tot belastingheffing ten aanzien van de belastingplichtigen in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad.
Vanaf 1989 voorzag de financieringswet, ten laste van de Staatsbegroting, een dotatie voor de financiering van de buitenlandse universiteitsstudenten, die niet in aanmerking worden genomen in het mechanisme voor de financiering van de “BTW-massa”. De forfaitaire dotaties werden aangepast naar aanleiding van de institutionele hervormingen van 2001. Sinds het begrotingsjaar 2000 werden deze bedragen opgetrokken tot 56,1 miljoen EUR voor de Franse Gemeenschap en 27,7 miljoen EUR voor de Vlaamse Gemeenschap. Deze bedragen worden aangepast aan de index van de consumptieprijzen.
DE
FINANCIËN VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN NA
3.2.2.3. Andere dotaties De gemeenschappen ontvangen aanvullende dotaties van de Staat via instellingen als de Nationale Loterij of de Nationale Plantentuin. De financieringswet, die werd bijgestuurd door de Lambermontakkoorden, bepaalt dat de gemeenschappen 27,44 % van de winst van de Nationale Loterij ontvangen (namelijk 0,84 % voor de Duitstalige Gemeenschap, terwijl het saldo verdeeld wordt tussen de Vlaamse en de Franse Gemeenschap volgens hun respectief aandeel in het totaal van de dotaties van de personenbelasting en de BTW die door de Staat werden overgeheveld).
15
JAAR BIJZONDERE FINANCIERINGSWET
laten profiteren van de herfinanciering die door de Lambermontakkoorden aan de twee andere gemeenschappen werd toegekend (cf. 2.3.2.). Ongeveer 80 % van de ontvangsten van de Duitstalige Gemeenschap komt van de dotatie van de federale Staat, die – naast een aanvullende financiering (welke overeenstemt met een fractie van de extra middelen die aan de beide andere gemeenschappen worden toegekend) – vanaf 2007 zal gebruik maken van een mechanisme betreffende de gedeeltelijke koppeling aan de evolutie van de nationale rijkdom (50 % van de dotatie zal aan 91 % van de evolutie van het bni worden aangepast).
gebruik maakt van haar trekkingsrecht, ontvangt de andere commissie automatisch een bedrag dat berekend wordt volgens de verdeelsleutel 80/20. De gemeenschapscommissies hebben geen eigen fiscale bevoegdheid en enkel de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie mag lenen tegen dezelfde voorwaarden als de andere deelentiteiten.
4. DE BEGROTINGEN VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN DE GEWESTEN 4.1. BOEKHOUDKUNDIG EN BUDGETTAIR KADER
3.2.2.4. Andere niet-fiscale ontvangsten De gemeenschappen hebben, ten slotte, ook eigen niet-fiscale ontvangsten die afkomstig zijn van schenkingen en legaten, de verkoop of huur van onroerende goederen, publicaties en diverse instap- en inschrijvingsrechten. Net als voor de gewesten, vertegenwoordigen deze ontvangsten slechts een gering aandeel van de totale ontvangsten (minder dan 2 %).
3.2.3. De leningen Zoals bij de gewesten biedt de bijzondere financieringswet van 16 januari 1989 de gemeenschappen de gelegenheid leningen aan te gaan, mits de informatie- en goedkeuringsprocedure van het federaal Ministerie van Financiën in acht wordt genomen.
3.3. BIJZONDER FINANCIERINGSSYSTEEM VOOR DE DUITSTALIGE GEMEENSCHAP EN DE GEMEENSCHAPSCOMMISSIES 3.3.1. Financiering van de Duitstalige Gemeenschap De financiering van de Duitstalige Gemeenschap (143,1 miljoen EUR in 2004) verschilt van die van de overige gemeenschappen omdat ze niet bij de bijzondere financieringswet van 1989 wordt gefinancierd. Het financieel regime van de Duitstalige Gemeenschap wordt geregeld bij een gewone wet van 1983, die herhaaldelijk werd aangepast om er de wijzigingen in op te nemen die krachtens de diverse bijzondere wetten aan de financiering van de deelentiteiten werden aangebracht. De laatste wijziging dateert van 2002 en was bedoeld om de Duitstalige Gemeenschap te
Het kijk- en luistergeld werd overgeheveld naar het Waalse Gewest, maar de Duitstalige Gemeenschap ontvangt als compensatie een aanvullende federale dotatie. Het basisbedrag van deze dotatie is vastgesteld als het gemiddelde voor de jaren 1999-2001 van de netto-opbrengst van deze belasting die in de Duitstalige Gemeenschap gelokaliseerd is. Dit basisbedrag wordt jaarlijks aangepast aan de schommeling van de index der consumptieprijzen. De Duitstalige Gemeenschap heeft krachtens de Grondwet een fiscale bevoegdheid, die tot dusver niet werd aangewend. De Duitstalige Gemeenschap beschikt nog over andere dotaties, die met name bestaan uit toelagen van het Waalse Gewest (compensatie voor bevoegdheidsoverdrachten), de Europese Unie (gewestfondsen) alsook eigen niet-fiscale ontvangsten, die vooral bestaan uit exploitatieopbrengsten en financiële opbrengsten.
3.3.2. Financiering van de Brusselse gemeenschapscommissies De financiering van de Brusselse gemeenschapscommissies berust vooral op dotaties die afkomstig zijn van ofwel de federale overheid, ofwel andere deelentiteiten als gevolg van bevoegdheidsoverdrachten. De gemeenschapscommissies beschikken dus over dotaties van de gemeenschappen (overgehevelde bevoegdheden), een dotatie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest voor de financiering van de bevoegdheden die zijn overgenomen van de vroegere provincie Brabant en trekkingsrechten voor de financiering van de bevoegdheden die door de Franse Gemeenschap werden overgeheveld (afspraken aan Franstalige zijde in het kader van het Sint-Kwintensakkoord). Wanneer een van de gemeenschapscommissies
Het begrotingsrecht in verband met de gemeenschappen en gewesten is gebaseerd op de Grondwet, de diverse wetten op de hervormingen der instellingen en uiteraard op de wet van 16 januari 1989 op de financiering van de gemeenschappen en gewesten. Een wet die op 1 januari 2004 in werking trad, is meer bepaald determinerend voor de algemene bepalingen die van toepassing zijn op de begrotingen, de boekhouding en de organisatie van het toezicht door het Rekenhof. De boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten beantwoordt aan dezelfde principes als die welke voor de federale Staat zijn vastgelegd. Wat de voorstelling betreft, gelijkt de boekhouding op die van de federale Staat en wijkt dus af van die welke aan de lokale overheden werd opgelegd. De voornaamste verschillen hebben betrekking op de regels voor de verrekening van de verrichtingen (boekhouding via jaarlijks beheer dat overeenstemt met het ogenblik van de betaling of de inning, in tegenstelling tot het zogenaamd systeem van het boekjaar dat leidt tot het onderscheid tussen de verrichtingen betreffende het eigen boekjaar en de voorgaande boekjaren), de voorstelling van de begrotingsdocumenten (een algemene toelichting, de Rijksmiddelenbegroting en de algemene begroting van de uitgaven voor de gemeenschappen en de gewesten, een gewone begroting en een buitengewone begroting met daarin de ontvangsten en de uitgaven uitgesplitst volgens de economische en functionele indeling voor de lokale overheden). Tegen uiterlijk 2007 moeten de gemeenschappen en de gewesten, naast de begrotingsboekhouding, de gewone boekhouding toepassen volgens de gebruikelijke regels van het dubbel boekhouden en een balans en resultatenrekening voorleggen.
133
DE
FINANCIËN VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN NA
De financiën van de deelentiteiten zijn overigens onderworpen aan zowel een interne als een externe controle. Wat de interne controle betreft, is de inspectie van financiën in handen van een korps van ambtenaren, dat is toegevoegd aan de administratie van de begroting en het toezicht op de uitgaven. De inspecteurs van financiën treden op als adviseurs inzake begroting en financiën van de ministers aan wie ze zijn toegevoegd. Ze oefenen eveneens een controlerende opdracht uit in naam en voor rekening van de minister van Begroting door het verstrekken van schriftelijke en met redenen omklede adviezen. Sommige deelentiteiten hebben een door de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen erkend bedrijfsrevisor aangesteld met het oog op het prudentieel toezicht op het schuld- en thesauriebeheer. De externe controle wordt uitgevoerd door het Rekenhof en de Hoge Raad van Financiën. a) Het Rekenhof Het Rekenhof, dat bij de Grondwet is opgericht, is een collateraal orgaan van het Parlement. In de diverse wetteksten die de nieuwe componenten van het federale België hebben ingevoerd
TABEL 14
15
en hen een aantal bevoegdheden hebben toevertrouwd die voordien door de unitaire Staat werden uitgeoefend, werden de toezichthoudende bevoegdheden van het Rekenhof ten aanzien van de gemeenschaps- of gewestinstellingen altijd formeel gestipuleerd. Het Rekenhof oefent thans dus toezicht uit op de financiën van de gemeenschappen en de gewesten voor de parlementen van deze entiteiten, net zoals het dat doet voor de federale instellingen. b) De Hoge Raad van Financiën (HRF) Met het oog op het behoud van de economische unie en de monetaire eenheid en om de bijdrage van de gemeenschappen en gewesten aan het streefdoel inzake de sanering van de overheidsfinanciën (Maastrichtnormen) te vrijwaren, heeft de bijzondere wet op de financiering van de gemeenschappen en de gewesten in de Hoge Raad van Financiën een bijzonder orgaan ingevoerd, namelijk de afdeling “Financieringsbehoeften van de Overheid”. Deze afdeling ontwikkelde een rechtspraak die de parameters bepaalt waaraan de federale entiteiten zich inzake leningen moeten houden (verstrekken van een jaarlijks advies). De afdeling kan eveneens een advies uitbrengen over de opportuniteit om het leenvermogen van een bepaalde entiteit te beperken.
Uitgaven van de gemeenschappen en gewesten – Nationale rekeningen 2003 in miljoenen EUR
in % van de totale uitgaven
in % van het bbp
Lopende uitgaven zonder de rentelasten
32 739
87,3
12,2
Bezoldigingen van werknemers
14 530
38,7
5,4
Intermediair verbruik en betaalde belastingen
3 807
10,2
1,4
Sociale uitkeringen
4 884
13,0
1,8
Toelagen aan ondernemingen
1 611
4,3
0,6
Inkomensoverdrachten aan de rest van de wereld
20
0,1
0,0
Andere inkomensoverdrachten
1 697
4,5
0,6
Andere inkomensoverdrachten aan de overige overheden
6 191
16,5
2,3
695
1,9
0,3
4 065
10,8
1,5
Rentelasten Kapitaaluitgaven Bruto-investeringen in vaste activa
1 825
4,9
0,7
Overige kapitaaluitgaven
1 710
4,6
0,6
Kapitaaloverdrachten aan de overige overheden Totaal Bron: NBB – Nationale Rekeningen
134
JAAR BIJZONDERE FINANCIERINGSWET
531
1,4
0,2
37 499
100,0
14,0
4.2. DE UITGAVEN VAN DE DEELENTITEITEN 4.2.1. Macro-economisch overzicht In 2003 vertegenwoordigen de uitgaven van de deelentiteiten, op basis van de statistieken van de Nationale Bank (nationale rekeningen), 37,5 miljard EUR, zijnde 27,3 % van de totale overheidsuitgaven en 14 % van het bbp. Bij wijze van vergelijking bedragen de uitgaven van de federale Staat 77,9 miljard EUR en die van de lokale sector 17,8 miljard EUR. De uitgaven van de gemeenschappen en de gewesten nemen dus nagenoeg de helft van de uitgaven van de Staat en iets meer dan het dubbele van de uitgaven van de lokale overheden voor hun rekening. Deze cijfers werden niet bepaald op een geconsolideerde basis, zodat ze een aantal dubbeltellingen bevatten. De uitgaven van de gemeenschappen en de gewesten bevatten dus een belangrijk gedeelte aan kredieten die bestemd zijn voor de financiering van de lokale overheden. Zo ook bestaan de uitgaven van de federale Staat in feite voor zowat de helft uit overdrachten naar de overige overheden, in het bijzonder de deelentiteiten. Bovendien dient te worden benadrukt dat de perimeter van de subsector deelstaatoverheid die gebruikt wordt in de nationale boekhouding, ruimer is dan de institutionele entiteiten die totnogtoe werden gebruikt. Tot deze subsector behoren eveneens de instellingen zonder winstoogmerk, die gecontroleerd en meestal gefinancierd worden door de deelstaatoverheden en waarvan de bevoegdheid betrekking heeft op het economisch territorium dat tot de bevoegdheidssfeer van deze overheden behoort. Het betreft vooral paragewestelijke instellingen zoals de OVAM (Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij), de VMM (Vlaamse Milieumaatschappij), de CRAC (Centre Régional d’Aide aux Communes), de FOREM (Office wallon de la formation professionnelle et de l'emploi), het BIM (Brussels Instituut voor Milieubeheer), de universiteiten enz. De lopende uitgaven, zonder de rentelasten, belopen 32,7 miljard EUR, zijnde 87,3 % van de totale uitgaven van de sector van de gewesten en de gemeenschappen. Onder deze uitgaven vormen de bezoldigingen van de werknemers en de sociale uitkeringen de voornaamste post, met meer dan 50 % van de totale uitgaven.
DE
FINANCIËN VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN NA
Uit deze tabel blijkt het belang van de inkomensoverdrachten aan de overige overheden, die 6,2 miljard EUR belopen, d.i. 16,5 % van de totale uitgaven. De rentelasten beperken zich tot 695 miljoen EUR, d.i. 1,9 % van de totale uitgaven.
TABEL 15
15
De kapitaaluitgaven bedragen 4,1 miljard EUR, waarvan 1,8 miljard EUR betrekking heeft op de bruto-investeringen in vaste activa (d.i. 43,7 % van de bruto-investeringen in vaste activa voor de hele overheidssector, tegen 8,4 % voor de federale overheid, 44,5 % voor de lokale overheid en 3,5 % voor de socialezekerheidssector).
Uitgaven van de deelentiteiten op basis van de begrotingen 2004 in duizenden EUR
in %
17 909 866
53,6
Franse Gemeenschap
7 089 263
21,2
Waals Gewest
5 566 415
16,7
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
2 225 659
6,7
Duitstalige Gemeenschap
143 143
0,4
Franse Gemeenschapscommissie
277 428
0,8
Vlaamse Gemeenschap
Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie Vlaamse Gemeenschapscommissie Totaal van de gemeenschappen en gewesten
66 005
0,2
145 450
0,4
33 423 229
100,0
Bron: Ministerie van Financiën – Conjunctuurnota, Studie- en Documentatiedienst
TABEL 16
Uitgavenstructuur van de Vlaamse Gemeenschap – Evolutie 1995-2004 1995 in duizenden EUR
in duizenden EUR
in %
1995-2004 verschil in %
Algemene diensten
1 424 983
1 897 366
10,6
3,2
Onderwijs
5 639 422
7 831 268
43,7
3,7
Sociale Hulp en Gezondheid
1 633 923
2 675 739
14,9
5,6
220 809
394 951
2,2
6,7
Economie en Werkgelegenheid
1 156 161
1 022 940
5,7
-1,4
Binnenlandse aangelegenheden
1 255 722
1 893 153
10,6
4,7
Milieu en Ruimtelijke ordening
510 460
769 568
4,3
4,7
1 090 659
1 424 881
8,0
3,0
12 932 139
17 909 866
100,0
3,7
Cultuur
Infrastructuur Totaal uitgaven
2004
Bron: Ministerie van Financiën – Conjunctuurnota, Studie- en Documentatiedienst – eigen berekeningen
TABEL 17
Uitgavenstructuur van de Franse Gemeenschap – Evolutie 1995-2004 1995 in duizenden EUR
in duizenden EUR
in %
1995-2004 verschil in %
Algemene diensten
441 574
368 421
5,2
-2,0
Gezondheid, Sociale zaken, Cultuur en sport
473 867
787 772
11,1
5,8
Opvoeding, onderzoek en opleiding
4 297 504
5 154 515
72,7
2,0
Dotatie WG en COCOF
407 891
350 846
4,9
-1,7
Schuld (zonder aflossing directe schuld) Totaal uitgaven
JAAR BIJZONDERE FINANCIERINGSWET
2004
160 714
427 709
6,0
11,5
5 781 550
7 089 263
100,0
2,3
Bron: Ministerie van Financiën – Conjunctuurnota, Studie- en Documentatiedienst – eigen berekeningen
4.2.2. Analyse per entiteit Gezien het asymmetrisch karakter van de deelentiteiten en het gebrek aan harmonisering in de voorstelling van de begrotingsdocumenten, is het vrijwel onmogelijk en zelfs niet pertinent om de uitgavenstructuur van de diverse entiteiten te vergelijken. Bovendien biedt de steeds grotere overheveling van bevoegdheden hetzij van de federale Staat naar de deelentiteiten, hetzij tussen de deelentiteiten zelf, alsook de opeenvolgende wijzigingen in de voorstelling van de begrotingsdocumenten niet altijd de mogelijkheid om binnen eenzelfde entiteit een vergelijking te maken. Daarom wilden we de uitgavenstructuur van de verschillende gemeenschappen en gewesten achtereenvolgens en individueel vergelijken en de evolutieperiode tot 10 jaar (de periode 19952004) beperken. 4.2.2.1. De Vlaamse Gemeenschap De uitgaven van de Vlaamse Gemeenschap worden in de begroting 2004 op 17,9 miljard EUR geraamd. Gelet op de fusie tussen de Gemeenschap en het Gewest worden ze zowel aan de gewest- als aan gemeenschapsbevoegdheden besteed. Met 7,8 miljard EUR, d.i. 43,7 % van de totale uitgaven, hebben de uitgaven voor onderwijs duidelijk de boventoon in de begroting van de Vlaamse Gemeenschap. Wat de gemeenschapsbevoegdheden betreft, is er ook de rubriek Sociale Hulp en Gezondheid, die 14,9 % van de totale uitgaven voor zijn rekening neemt. Wat de gewestelijke bevoegdheden betreft, worden de voornaamste rubrieken gevormd door de uitgaven voor binnenlandse aangelegenheden (voornamelijk de financiering van de lokale overheden) en de uitgaven voor infrastructuur (wegen, waterlopen), die respectievelijk 10,6 % en 8,0 % van de totale begroting voor hun rekening nemen. 4.2.2.2. De Franse Gemeenschap De uitgaven van de Franse Gemeenschap bedragen 7,1 miljard EUR in 2004. Meer dan 70 % van de begroting gaat naar uitgaven voor onderwijs. De tweede uitgavengroep omvat de lasten voor gezondheid, sociale zaken, cultuur en sport, die 11,1 % van de totale begroting opeisen.
135
DE
FINANCIËN VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN NA
De dotatie van 350,8 miljoen EUR ten gunste van het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie is specifiek voor de Franse Gemeenschap en vloeit voort uit afspraken aan Franstalige zijde in het kader van het Sint-Kwintensakkoord van 1993 (cf. deel 2.3.1). Ze stemt overeen met de bijdrage van de Franse Gemeenschap aan de financiering van de bevoegdheden die ze naar het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie heeft overgeheveld. Dat verklaart de zwakke gemiddelde jaarlijkse stijging van de voornaamste begrotingsposten van de Franse Gemeenschap tussen 1995 en 2004. De financiële massa’s betreffende deze twee jaren
TABEL 18
15
JAAR BIJZONDERE FINANCIERINGSWET
beantwoorden immers niet aan dezelfde perimeter van bevoegdheden. De begrotingspost onderwijs bijvoorbeeld omvat in 2004 niet langer de beroepsopleiding en het schoolvervoer, twee aangelegenheden die voortaan naar het Waalse Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie zijn overgeheveld. Door de herschikking van de uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap, zijn bovendien de gegevens per organieke afdeling voor 1998 en nadien niet meer strikt vergelijkbaar. Chronologische vergelijkingen moeten dus met de grootste voorzichtigheid gebeuren.
Uitgavenstructuur van het Waalse Gewest – Evolutie 1995-2004 1995 in duizenden EUR
2004 in duizenden EUR
in %
1995-2004 verschil in %
Algemene diensten en secretariaten
471 674
618 554
11,1
3,1
Economie, Werkgelegenheid en beroepsopleiding
856 309
945 175
17,0
1,1
Technologie en research
105 803
192 232
3,5
6,9
Natuurlijke rijkdommen en milieu
254 093
206 149
3,7
-2,3
1 067 020
1 222 521
22,0
1,5
328 444
248 980
4,5
-3,0
12 129
223 788
4,0
38,3
389 845
618 656
11,1
5,3
Lokale overheden Ruimtelijke ordening en huisvesting Externe betrekkingen en cofinanciering EG Sociale actie en gezondheid Toerisme Landbouw Financiën
26 609
33 819
0,6
2,7
0
107 872
1,9
n.s.
0
388 081
7,0
n.s.
Infrastructuur en communicatie
352 150
347 717
6,2
-0,1
Openbaar vervoer
267 958
412 871
7,4
4,9
Totaal Uitgaven
4 132 034
5 566 415
100,0
3,4
Bron: Ministerie van Financiën – Conjunctuurnota, Studie- en Documentatiedienst – eigen berekeningen
TABEL 19
Uitgavenstructuur van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest – Evolutie 1995-2004 1995 in duizenden EUR
2004 in duizenden EUR
in %
1995-2004 verschil in %
Algemene diensten
306 237
431 868
19,4
1,8
Economische ontwikkeling en Werkgelegenheid
150 335
267 144
12,0
3,1
Uitrusting en verplaatsingen
365 321
569 780
25,6
2,4
Lokale overheden
254 133
312 165
14,0
1,1
Huisvesting en Ruimtelijke ordening
167 923
175 021
7,9
0,2
53 277
201 416
9,0
7,3
4 160
7 661
0,3
3,3
Milieu, waterbeleid en energie Coördinatie en externe betrekkingen Gewestschuld zonder aflossingen Totaal Uitgaven
64 641
260 604
11,7
7,6
1 366 027
2 225 659
100,0
5,6
Bron: Ministerie van Financiën – Conjunctuurnota, Studie- en Documentatiedienst – eigen berekeningen
136
4.2.2.3. Het Waalse Gewest Volgens de bijgestuurde begroting 2004 bedragen de uitgaven van het Waalse Gewest 5,6 miljard EUR. De belangrijkste begrotingspost is die van de lokale overheden, die 22,0 % van de gezamenlijke uitgaven vertegenwoordigt. Dit bedrag gaat vooral naar de algemene financiering van de lokale overheden (Gemeentefonds en Provinciefonds) en de gesubsidieerde werken. Behalve de algemene diensten hebben de twee andere begrotingsprioriteiten betrekking op het economisch beleid en de werkgelegenheid (17 %) alsook op de sociale actie en de gezondheid (11,1 %). De kredieten voor openbaar vervoer vertegenwoordigen 7,4 % van de begroting en hebben in hoofdzaak betrekking op het stedelijk en interstedelijk vervoer en op de gewestelijke luchthavens. Ten slotte is er het relatieve belang (7,4 % van het totaal) van de kredieten die besteed worden aan de rechtstreekse en onrechtstreekse schuld. 4.2.2.4. Het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest De begroting van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest bedraagt 2,2 miljard EUR in 2004. De eerste uitgavenpost betreft uitrusting en vervoer, die alleen al 25,6 % van de totale uitgaven opeist. Deze post omvat vooral de dotatie aan de MIVB en de kredieten voor de Brusselse metro. Het gewicht van de algemene diensten (19,4 %) vloeit voort uit een bijzondere situatie voor de Brusselse instellingen. Behalve de uitgaven voor de werking van de ministeries omvat deze post de vele dotaties en trekkingsrechten ten gunste van de gemeenschapscommissies of werkingsuitgaven voor andere overheidsinstellingen (Brandweer en Dringende Medische Hulp, Agglomeratie). Met meer dan 300 miljoen EUR, namelijk 14,0 % van de totale begroting, vormen de uitgaven ten gunste van de lokale overheden (Gemeentefonds en diverse toelagen), zonder algemene kosten, de tweede begrotingsprioriteit van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. De uitgaven in verband met de gewestschuld, aflossingen niet meegerekend, vertegenwoordigen echter een niet te verwaarlozen deel van de begroting (11,7 %). Onder de overige uitgavenposten, noteren we eveneens het beleid inzake economische ontwikkeling en werkgelegenheid (267,1 miljoen EUR,
DE
FINANCIËN VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN NA
zijnde 12,0 %) en de kredieten ten gunste van het milieu- en waterbeleid (201,4 miljoen EUR, d.i. 9 %). 4.2.2.5. De Duitstalige Gemeenschap De uitgaven van de Duitstalige Gemeenschap worden in de begroting 2004 op 143,1 miljoen EUR geraamd. Met 65,1 % van de totale uitgaven nemen de kredieten voor onderwijs en opleiding het leeuwendeel van de begroting van de Duitstalige Gemeenschap voor hun rekening.
TABEL 20
15
JAAR BIJZONDERE FINANCIERINGSWET
Behalve de algemene diensten hebben de twee andere belangrijke uitgavenposten betrekking op het gezinsbeleid, gezondheid en sociale bijstand (16,4 miljoen EUR, d.i. 11,4 %) en het cultuurbeleid (openbare radio en televisie BRF), sport en toerisme (12,7 miljoen EUR, d.i. 8,9 %). 4.2.2.6. De Franse Gemeenschapscommissie (COCOF) De uitgaven van de Franse Gemeenschapscommissie komen in 2004 uit op 277,4 miljoen EUR.
Algemene diensten
2004 in duizenden EUR
in %
1995-2004 verschil in %
9 539
15 956
11,1
5,9
Onderwijs, opleiding en werkgelegenheid
69 175
93 224
65,1
3,4
Cultuur, sport, toerisme
17 189
12 688
8,9
-3,3
Gezin, gezondheid en sociale zaken
13 542
16 358
11,4
2,1
0
4 917
3,4
n.s.
109 445
143 143
100,0
3,0
Schatkist Totaal Uitgaven
Uitgavenstructuur van de Franse Gemeenschapscommissie – Evolutie 1995-2004 1995 in duizenden EUR
2004 in duizenden EUR
in %
1995-2004 verschil in %
Algemene diensten
34 784
31 302
11,3
-1,2
Bijstand aan personen
73 399
135 668
48,9
7,1
Gezondheid
5,4
13 111
21 089
7,6
Toerisme
4 170
6 512
2,3
5,1
Schoolvervoer
3 000
5 825
2,1
7,7
Beroepsopleiding
22 677
39 793
14,3
6,4
Schoolgebouwen
32 804
5 307
1,9
-18,3
Uitgaven ex-Prov. Brabant
17 950
29 826
10,8
5,8
Overige uitgaven
563
2 106
0,8
15,8
Totaal Uitgaven
202 457
277 428
100,0
3,6
Bron: Ministerie van Financiën – Conjunctuurnota, Studie- en Documentatiedienst – eigen berekeningen
TABEL 22
Uitgavenstructuur van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie – Evolutie 1995-2004 1995 in duizenden EUR
2004 in duizenden EUR
in %
1995-2004 verschil in %
Algemene diensten
12 425
6 506
9,9
-6,9
Gezondheid
14 222
16 514
25,0
1,7
Sociale hulp
25 216
42 985
65,1
6,1
Totaal Uitgaven
51 862
66 005
100,0
2,7
Bron: Ministerie van Financiën – Conjunctuurnota, Studie- en Documentatiedienst – eigen berekeningen
De uitgaven van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie belopen 66 miljoen EUR en hebben vooral betrekking op twee begrotingsposten: 65,1 % voor het beleid inzake sociale bijstand (vooral het Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn dat aan de OCMW’s is toegewezen) en 25,0 % ten gunste van het gezondheidsbeleid (investeringen in de ziekenhuissector). 4.2.2.8. De Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC)
Bron: Ministerie van Financiën – Conjunctuurnota, Studie- en Documentatiedienst – eigen berekeningen
TABEL 21
De voornaamste uitgaven hebben betrekking op de bijstand aan personen (48,9 %), de beroepsopleiding (14,3 %), de bevoegdheden die van de vroegere provincie Brabant werden overgenomen (10,8 %) en de algemene diensten (11,3 %). 4.2.2.7. De Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC)
Uitgavenstructuur van de Duitstalige Gemeenschap – Evolutie 1995-2004 1995 in duizenden EUR
Behoudens haar eigen bevoegdheden oefent de Franse Gemeenschapscommissie in het tweetalig Brusselse Gewest een aantal bevoegdheden uit die door de Franse Gemeenschap werden overgeheveld.
De totale uitgaven van de Vlaamse Gemeenschapscommissie bedragen 145,5 miljoen EUR, waarvan 103,3 miljoen EUR (d.i. 70,8 %) betrekking heeft op gewone uitgaven en 42,4 miljoen EUR (zijnde 29,2 %) op buitengewone uitgaven. De belangrijkste begrotingsposten zijn onderwijs (19,1 %), cultuur (12,2 %) en gezondheid (11,1 %).
4.3. DE ONTVANGSTEN VAN DE DEELENTITEITEN 4.3.1. Macro-economisch overzicht Op basis van de statistieken van de Nationale Bank (Nationale rekeningen) vertegenwoordigen de ontvangsten van de deelentiteiten een bedrag van 38,0 miljard EUR, d.i. 14,2 % van het bbp en 27,5 % van de totale overheidsontvangsten. De methodologische opmerkingen in verband met de uitgaven (cf. 4.2.1.) kunnen uiteraard ook op de ontvangsten worden toegepast. De deelentiteiten worden overwegend gefinancierd via overdrachten door de andere overheden, in het bijzonder de federale Staat. De eerste financieringsbron wordt gevormd door overdrachten van fiscale ontvangsten (BTW,
137
DE
FINANCIËN VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN NA
personenbelasting), die 23,6 miljard EUR bedragen en 62,2 % van de totale ontvangsten genereren. De overige inkomens- en kapitaal-
15
JAAR BIJZONDERE FINANCIERINGSWET
overdrachten belopen 3,7 miljard EUR en dragen voor 9,7 % bij aan de totale ontvangsten van de deelentiteiten.
De fiscale ontvangsten bedragen 5,9 miljard EUR en dragen voor 15,6 % bij aan de financiering. Hoewel deze verhouding nog altijd beperkt is, is ze vrijwel verdubbeld als gevolg van de Lambermontakkoorden, die ervoor gezorgd hebben dat overdrachten van fiscale ontvangsten (personenbelasting) vervangen werden door gewestbelastingen teneinde de fiscale autonomie van de gewesten te vergroten.
Uitgavenstructuur van de Vlaamse Gemeenschapscommissie – 2004
TABEL 23
in duizenden EUR
in % van het totaal
Algemene diensten
21 230
14,6
Onderwijs
27 750
19,1
Cultuur
17 690
12,2
Sociaal – Gezondheid
16 170
11,1
7 320
5,0
12 870
8,8
103 030
70,8
Patrimonium Overige Subtotaal gewone uitgaven Buitengewone uitgaven Totaal Uitgaven
42 420
29,2
145 450
100,0
De eigen ontvangsten van de gemeenschappen en de gewesten vertegenwoordigen samen 28,1 % van de financieringsbronnen.
De niet-fiscale eigen ontvangsten ten slotte belopen 4,7 miljard EUR, wat overeenstemt met 12,5 % van de totale ontvangsten.
4.3.2. Analyse per entiteit
Bron: begroting van de VGC
Ontvangsten van de gemeenschappen en gewesten – Nationale rekeningen 2003
TABEL 24
Fiscale en parafiscale ontvangsten
in miljoenen EUR
in % van de totale uitgaven
in % van het bbp
5 930
15,6
2,2
Directe belastingen
1 000
2,6
0,4
waarvan huishoudens
1 000
2,6
0,4
waarvan vennootschappen Indirecte belastingen Werkelijke sociale bijdragen
0
–
–
3 627
9,5
1,4
0
–
–
Belastingen op kapitaal
1 302
3,4
0,5
Niet-fiscale en niet-parafiscale ontvangsten
4 736
12,5
1,8
Overdrachten van fiscale ontvangsten door de overige overheden
23 639
62,2
8,8
Andere inkomens- en kapitaaloverdrachten door de overige overheden
3 680
9,7
1,4
37 984
100,0
14,2
Totaal Bron: NBB – Nationale rekeningen
Ontvangstenstructuur van de gemeenschappen en gewesten – Nationale rekeningen 2003
GRAFIEK 6 9,7 %
15,6 %
12,5 %
Andere inkomens- en kapitaaloverdrachten door de overige overheden Fiscale en parafiscale ontvangsten Niet-fiscale en nietparafiscale ontvangsten Overdrachten van fiscale ontvangsten door de overige overheden
62,2 % Bron: NBB – Nationale rekeningen
138
De structuur van de financieringsbronnen verschilt gevoelig naar gelang van de institutionele entiteiten. Grafiek 7 vestigt duidelijk de aandacht op het onderscheid tussen de vier grote deelentiteiten, waarvan de financiering wordt geregeld door de financieringswet van 1989, de Duitstalige Gemeenschap en de Brusselse Gemeenschapscommissies, waarvan de financiering georganiseerd wordt volgens andere wettelijke bepalingen. Voor deze laatste gebeurt de financiering voornamelijk via dotaties en trekkingsrechten en, bijkomstig, via niet-fiscale eigen ontvangsten. Onder deze drie entiteiten heeft enkel de Duitstalige Gemeenschap fiscale bevoegdheid, een recht waarvan ze totnogtoe geen gebruik heeft gemaakt. Op het niveau van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap bestaat de voornaamste financieringsbron uit de overdracht van belastingen door de federale Staat (personenbelasting en BTW) volgens de mechanismen van de financieringswet. Zoals hierboven werd aangestipt, stuitten beide gemeenschappen op de problematiek van het tweetalige Brusselse Hoofdstedelijke Gewest om de door de Grondwet toegekende fiscale bevoegdheid te verwezenlijken. Indien de Vlaamse Gemeenschap, in tegenstelling tot de Franse Gemeenschap, fiscale ontvangsten in haar begroting heeft, dan heeft ze dat te danken aan het feit dat ze samengesmolten is met het Vlaamse Gewest. Alle fiscale ontvangsten worden immers geassocieerd met de gewestfinanciering. Het Waalse Gewest en vooral het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, hebben een meer
DE
FINANCIËN VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN NA
15
JAAR BIJZONDERE FINANCIERINGSWET
Structuur in % van de financieringsbronnen van de gemeenschappen en gewesten in 2004
GRAFIEK 7 100 %
Overige ontvangsten
90 % 80 %
Aanvullende dotaties (federale begroting)
70 % 60 %
Eigen Fiscaliteit
50 % 40 %
Gewestbelastingen
30 %
Toegewezen aandeel van belastingen
20 % 10 % 0% Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Waals Gewest
Vlaamse Gemeenschap
gediversifieerde financieringsstructuur, met een belangrijkere bijdrage van de fiscaliteit in de totale ontvangsten (31,5 % voor het Waalse Gewest en 49,6% voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest). De bijzondere financieringsstructuur van het Brusselse Gewest vloeit enerzijds voort uit de overname van de fiscale bevoegdheden van de vroegere provincie Brabant (en onrechtstreeks van de Agglomeratie), het gewicht van de onroerende fiscaliteit in de gewestbelastingen en bijzondere en aanvullende financieringsmechanismen om rekening te houden met het specifiek hoofdstedelijk statuut.
4.4. DE BEGROTINGSSALDI 4.4.1. Evolutie van de begrotingssaldi Het begrotingssaldo wordt omschreven als het verschil tussen de totale ontvangsten en de totale uitgaven.
Duitstalige Gemeenschap
COCOF
VGC
In tegenstelling tot de lokale overheden, die nog steeds een gewone en een buitengewone begroting hebben, beschikken de gemeenschappen en gewesten, net als de Staat, over één enkele begroting, waarin de lopende verrichtingen en de kapitaalverrichtingen van elkaar gescheiden zijn, maar worden samengeteld. Het daaruit voortvloeiend nettobegrotingssaldo stemt overeen met het begrotingstekort dat moet worden gefinancierd via de financiële markt om de totale begroting te kunnen uitvoeren. Het wordt als “netto” bestempeld omdat de aflossingen van de overheidsschuld niet bij de uitgaven begrepen zijn, noch bij de lopende uitgaven noch bij de kapitaalsuitgaven. Het betreft hier een fundamenteel verschil met de begrotingen van de lokale overheden, waarvan de aflossing en de terugbetaling van de schuld in de gewone begroting voorkomen.
GGC
Het netto te financieren saldo is in feite het resultaat van het nettosaldo van de begroting en het saldo van de thesaurieverrichtingen. Het vertegenwoordigt zeer concreet de jaarlijkse stijging van de schuld van de betrokken deelentiteit. Het bruto te financieren saldo is het resultaat van het netto te financieren saldo vermeerderd met de aflossingen van de leningen. Dit saldo stemt overeen met de globale financieringsbehoeften, het tekort van het jaar en de herfinanciering van de vroegere leningen. Grafiek 8 geeft een evolutie van het begrotingssaldo voor de gemeenschappen en gewesten samen. Hij wijst op een stijging van de begrotingstekorten tijdens de eerste jaren dat de bijzondere financieringswet wordt toegepast. Als gevolg van een eerste herfinanciering en de saneringsinspanningen die door de Hoge Raad van Financiën zijn opgelegd, werden de begrotingstekorten
Evolutie van het begrotingssaldo van de gemeenschappen en gewesten – 1989-2004
GRAFIEK 8 89
500
Franse Gemeenschap
19
90
19
91
19
92
19
93
19
94
19
95
19
96
19
97
19
98
19
99
19
00
20
01
20
02
20
03
20
04
20
2%
0% 0
Saldi (in duizenden EUR) -2 %
-500
Saldi (in % Ontvangsten) -4 %
-1 000 -6 % -1 500 -8 % -2 000
-2 500
-10 %
-12 %
139
FINANCIËN VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN NA
15
JAAR BIJZONDERE FINANCIERINGSWET
vanaf 1993 geleidelijk weggewerkt (cf. 4.4.2.) en werd in 2001 een licht overschot bereikt.
ontvangsten) dan weer in evenwicht waren en zelfs een overschot lieten zien.
Deze evolutie van de begrotingssaldi was niet dezelfde voor de diverse gewest- en gemeenschapsentiteiten (grafiek 9). In de loop van de laatste 15 jaar heeft de Vlaamse Gemeenschap haar begrotingstoestand voortdurend verbeterd. De geleidelijke toepassing van het principe van de “juste retour” genereerde extra middelen ten gunste van de Vlaamse Gemeenschap, die haar in staat hebben gesteld geleidelijk aan de begrotingstekorten weg te werken en vanaf 1999 zelfs begrotingsoverschotten te verwezenlijken. Gezien het overheersend financieel gewicht in de gezamenlijke deelentiteiten (meer dan 50 %), heeft vooral de Vlaamse Gemeenschap haar stempel gedrukt op de evolutie van het begrotingssaldo voor de gemeenschappen en gewesten.
4.4.2. Controle- en overlegmechanismen in het kader van de overheidssanering
De dalende trend van de begrotingstekorten is ook zichtbaar voor de Franse Gemeenschap en, in mindere mate, voor het Waalse Gewest. Deze twee entiteiten hebben in 2004 echter nog steeds een tekort. De evolutie van de begrotingssaldi vertoont daarentegen van jaar tot jaar zeer belangrijke schommelingen in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en de Duitstalige Gemeenschap. Tijdens de laatste 15 jaar vertoonden deze twee entiteiten immers een begroting die nu eens sterk deficitair (tekorten van meer dan 25 % van de jaarlijkse
In een federale Staat moet het begrotingsbeleid van de verschillende entiteiten worden gecoördineerd, zodat elke component bijdraagt aan de verwezenlijking van de doelstelling die voor de gezamenlijke overheid werd vastgelegd. De gewesten en gemeenschappen zijn aan twee soorten verplichtingen onderworpen: het convergentieplan dat aan de lidstaten van de Europese Unie is opgelegd en de normen die zijn voorgeschreven door de Hoge Raad van Financiën (HRF).
Nadat de norm voor toetreding tot de monetaire unie was bereikt, wou België de saneringsinspanningen voortzetten, vooral om aan de vergrijzing van de bevolking het hoofd te kunnen bieden. Zo wordt bij de wet van 5 september 2001 “tot waarborg van een voortdurende vermindering van de overheidsschuld en tot oprichting van een Zilverfonds” een procedure ingevoerd die gericht is op de draagbaarheid van de overheidsfinanciën bij het uitstippelen van het begrotingsbeleid van de diverse bestanddelen van de overheidssector.
Aanvankelijk waren de aanbevelingen van de HRF vooral bedoeld om de bijdrage van de deelentiteiten vast te leggen om België in staat te stellen de Maastrichtnormen voor toetreding tot de Europese Monetaire Unie te halen. De financieringswet van 1989 voerde een mechanisme in dat de gemeenschappen en gewesten ertoe verplichtte bij te dragen aan de sanering van de overheidsfinanciën. Tijdens de overgangsperiode (1989-1999) paste de federale Staat immers een inhouding toe op de basisbedragen die normaal naar de deelentiteiten moesten worden overgeheveld. Om hun uitgavenpeil te behouden, mochten de gemeenschappen en gewesten de overeenkomstige bedragen ontlenen, waarbij de
Praktisch gezien bevatten de aanbevelingen van de HRF in verband met het begrotingsbeleid van de overheid ook de conclusies van het jaarverslag van de Studiecommissie voor de Vergrijzing. De HRF is daartoe van mening dat de overheidsschuld tegen uiterlijk 2013-2015 tot 60 % van het bbp moet worden verlaagd. Deze doelstelling betekent dat tegen het begin van het volgend decennium geleidelijk structurele overschotten moeten worden opgebouwd (namelijk 1,5 % van het bbp).
5,0 % 0,0 % -5,0 % -10,0 % -15,0 % -20,0 % -25,0 % -30,0 % -35,0 % -40,0 %
Vlaamse Gemeenschap
Franse Gemeenschap
Waals Gewest
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Duitstalige Gemeenschap
140
4
03
10,0 %
20 0
02
20
01
00
20
99
20
98
19
97
19
19
96
4
95
19
19
19 9
19 93
19 92
90 19
19 91
Evolutie van de begrotingssaldi van de deelentiteiten – 1989-2004 (in % van de ontvangsten) 19 89
GRAFIEK 9
Staat de meeste van deze financiële lasten op zich zou nemen via de betaling van annuïteiten. De aanbevelingen van de HRF hadden dan betrekking op het concept “natuurlijk saldo” van de deelentiteiten, d.w.z. een deficitair begrotingssaldo dat inherent is aan het wettelijk voorgeschreven financieringsmechanisme.
20
DE
DE
FINANCIËN VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN NA
15
JAAR BIJZONDERE FINANCIERINGSWET
entiteiten borg voor de verwezenlijking van een welbepaald resultaat inzake financieringssaldo.
Begrotingsdoelstellingen voor de overheid (in % bbp)
Hiernaast volgt een concreet voorbeeld van deze uitsplitsing van de saneringsdoelstelling over de verschillende componenten van de overheid. Ze is gebaseerd op het verslag 2003 van de afdeling “financieringsbehoeften” van de HRF. Deze oefening wordt momenteel geactualiseerd op basis van een nieuw stabiliteitsprogramma 2004-2007.
Doelstellingen "lange termijn" 2013-2015 Financieringssaldo
1,50 %
Schuldgraad
60 %
Tussentijdse doelstellingen (stabiliteitspact) 2004
2005
2006
2007
Financieringssaldo
0,0 %
0,3 %
0,5 %
0,7 %
Primair saldo
5,2 %
5,3 %
5,3 %
5,3 %
Schuldgraad
99,8 %
95,5 %
91,2 %
87,3 % De bijzondere financieringswet voorziet in de mogelijkheid voor de gemeenschappen en de gewesten om te lenen, hetzij om hun kapitaaluitgaven te financieren, hetzij om de tijdelijke onevenwichten tussen de lopende ontvangsten en uitgaven te dekken. Dit prerogatief was onontbeerlijk, temeer omdat de financieringswet bepaalde dat de deelentiteiten tijdens de overgangsfase automatisch mochten lenen om de overheidsfinanciën te helpen saneren.
Uitsplitsing per entiteit* 2004 Entiteit 1 (Federale overheid + Sociale zekerheid)
-0,2 %
Entiteit 2
0,2 %
Gemeenschappen en gewesten
0,1 %
Lokale overheden
0,1 %
4.5. EVOLUTIE VAN DE SCHULDGRAAD VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN
Uitsplitsing volgens gemeenschappen en gewesten* 2004 (in miljoenen EUR) Vlaamse Gemeenschap
307,4
Franse Gemeenschap
-29,7
Waals Gewest Brussels Gewest Duitstalige Gemeenschap
-116,5 -44,6 0
Franse Gemeenschapscommissie
0
Gemeenschappelijke Gemeenschapscommisssie
0
Subtotaal
116,6
KVD**
275,2
Totaal
391,8
Bron: HRF - verslag 2003 * op basis van de overeenkomst van 15 december 2000, aangevuld door het akkoord van 21 maart 2002 ** Kredietenverleningen en Deelnemingen
Om deze doelstellingen op halflange en lange termijn te realiseren, stippelt de afdeling “Financieringsbehoeften van de Overheid” van de HFR het begrotingsbeleid over een periode van 4 jaar uit. Deze jaardoelstellingen worden vervolgens verdeeld over de grote componenten van de overheid. Entiteit 1 omvat de federale Staat en de Sociale Zekerheid, terwijl entiteit 2 betrekking heeft op de gemeenschappen, de gewesten en de lokale overheden. De afdeling “financieringsbehoeften” vertaalt vervolgens deze doelstellingen voor elk van de deelentiteiten door individuele
aanbevelingen inzake begrotingssaldi (toelaatbare maximumsaldi) te formuleren. Het referentiekader voor de evaluatie van de begrotingstoestand van de entiteiten berust voortaan integraal op de zogenaamde ESR 95-methodologie1 (krachtens het samenwerkingsakkoord van 21 maart 2002). Deze aanbevelingen van de HFR worden geformaliseerd in een stabiliteitspact dat het voorwerp is van een samenwerkingsakkoord tussen de federale Staat en de gemeenschappen en gewesten. Op die manier staan de verschillende
Het aangaan van leningen door de gemeenschappen en de gewesten gebeurt echter onder het wakend oog van het Ministerie van Financiën (informatie- en goedkeuringsprodecure) om de cohesie van de economische en monetaire unie te kunnen blijven vrijwaren. Bovendien wordt het aangaan van leningen de facto beperkt door de jaarlijkse adviezen van de Hoge Raad van Financiën in verband met het maximumniveau van de netto te financieren saldi van de deelentiteiten. De HFR kan eveneens een omstandig advies uitbrengen over de opportuniteit om het leenvermogen van een bepaalde deelentiteit waarvan de financiële situatie als verontrustend wordt beschouwd, te beperken. Een in ministerraad genomen koninklijk besluit kan dan, op voorstel van de minister van Financiën, de ontleningsmogelijkheden van een gewest of een gemeenschap gedurende maximum twee jaar beperken. Tijdens de eerste jaren van de periode van financiële autonomie financierden de gewesten en de gemeenschappen zich uitsluitend via onderhandse leningen op halflange en lange termijn bij de voornaamste Belgische bankinstellingen.
1
Geactualiseerde versie van het Europees systeem van geïntegreerde economische rekeningen
141
DE
FINANCIËN VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN NA
15
JAAR BIJZONDERE FINANCIERINGSWET
Uitsplitsing van de overheidsschuld in subsectoren
TABEL 25
1989
2003
in miljoenen EUR
in %
in miljoenen EUR
in %
173 600
89,8
256 797
90,5 4,3
Federale overheid Gemeenschappen en gewesten
4 937
2,6
12 139
13 484
7,0
14 887
5,2
1 384
0,7
0
0,0
193 405
100,0
283 823
100,0
Lokale overheden Socialeverzekeringsinstellingen Geconsolideerde brutoschuld (Definitie Maastricht) % bbp
125,6
107,5
Bron: NBB
Daarna werden de financieringsbronnen sterk gediversifieerd doordat een beroep werd gedaan op zogenaamde “gestructureerde” leningen (er wordt rekening gehouden met een optie bij het vastleggen van de rentevoet), programma’s inzake thesauriebewijzen en zelfs, zeer occasioneel, op openbare leningen. Op basis van de statistieken van de NBB bedraagt de schuld van de gemeenschappen en de gewesten in 2003 (1ste halfjaar) 12,1 miljard EUR, tegen 4,9 miljard EUR in 1989. De schuld van de deelentiteiten vertegenwoordigt slechts 4,3 % van de geconsolideerde brutoschuld (bepaald volgens de norm van het Verdrag van Maastricht), tegen 5,2 % voor de lokale overheden en 90,5 % voor de federale
Staat. Ondanks het mechanisme dat tijdens de overgangsfase van de financieringswet werd ingevoerd en bedoeld is om de deelentiteiten bij de sanering van de overheidsfinanciën te betrekken, blijft de overheidsschuld grotendeels ten laste van het federaal gezag. Vanuit het oogpunt van “Maastricht” verschilt de berekening van de overheidsschuld van de deelentiteiten van een gewone optelling van de uitstaande bedragen van de acht gewest- en gemeenschapsinstellingen die voornamelijk in deze studie worden behandeld (compensatie van de financiële activa, perimeter enz.). Van 1989 tot 1997 is de schuld van de gemeenschappen en de gewesten niet alleen in absolute
waarde maar ook relatief regelmatig gestegen. Tijdens die periode is het aandeel van de schuld van de deelentiteiten in de totale overheidsschuld gestegen van 2,6 % naar 5,7 %. Uitgedrukt in percent van het bbp is de schuld van de gemeenschappen en de gewesten toegenomen van 3,2 % in 1989 tot 7,1 % van het bbp in 1997. Vanaf 1998 was de schuld het begin van een geleidelijke daling als gevolg van met name de sanerings- en convergentienormen die door de HRF aan de verschillende deelentiteiten werden opgelegd. Deze evolutie valt logisch samen met voornoemde vermindering van voornoemde netto te financieren saldi tijdens deze periode (cf. deel 4.4.1.). De schuld van de gemeenschappen en degewesten is gedaald van 7,1 % van het bbp in 1997 naar nog slechts 4,6 % in 2003. Ook de uitstaande schuld van de gemeenschappen en gewesten is, sinds hij in 1989 is ontstaan, aanzienlijk veranderd wat zijn samenstelling betreft. Aanvankelijk was de schuld van de gemeenschappen en gewesten vrijwel volledig een “indirecte” schuld. Deze schuld bestaat uit leningen die werden aangegaan door derde instellingen met de toestemming van de deelentiteiten en, in het verleden, door de Staat, toen die terzake nog bevoegd was. Om een idee te geven, de onrechtstreekse schuld van de gemeenschappen en gewesten bestaat uit leningen voor de subsidiëring van investeringen (“Staatsaandeel”) door
Evolutie van de schuld van de gemeenschappen en gewesten (in % van de totale overheidsschuld en in % van het bbp)
GRAFIEK 10
8% 7% 6% 5%
in % van de totale overheidsschuld
4%
in % van het bbp
3% 2% 1%
99 20 00 20 01 20 02 20 03
19
97 19 98
96
19
95
19
94
19
93
19
92
19
9
91
19
19
19
19 8
142
90
0%
DE
FINANCIËN VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN NA
15
JAAR BIJZONDERE FINANCIERINGSWET
Evolutie van het relatieve aandeel van de directe en indirecte schuld van de gemeenschappen en gewesten
GRAFIEK 11
100 % 90 % 80 % 70 %
Indirecte schuld
60 % 50 %
Directe schuld
40 % 30 % 20 % 10 %
de lokale overheden, leningen aangegaan door sommige paragewest- en paragemeenschapsinstellingen, bepaalde uitstaande schulden met betrekking tot nationale sectoren en, tot vóór kort, de schuld inzake sociale huisvesting die wordt beheerd door het Amortisatiefonds van de Leningen van Sociale Huisvesting (ALESH).
02 20
00 20
98 19
96 19
94 19
92 19
19
90
0%
Deze historische schuld vermindert geleidelijk omdat hij verband houdt met specifieke transacties uit het verleden en wordt afgelost door middel van een nieuwe lening via de indirecte schuld. De indirecte schuld vertegenwoordigt slechts 40 % van de totale uitstaande schuld van de gemeenschappen en de gewesten in 2002.
Er is dus een geleidelijke verschuiving ten gunste van de zogenaamde “directe” schuld, d.w.z. de schuld die rechtstreeks door de deelentiteiten werd aangegaan en thans 60 % van de totale gewest- en gemeenschapsschuld vertegenwoordigt.
143
Dexia Bank Pachecolaan 44 – 1000 Brussel – Tel. 02 222 11 11 Vragen in verband met de verspreiding van deze brochure mogen gericht worden aan Dexia Bank, afdeling Communicatie, Pachecolaan 44 – 1000 Brussel – Tel. 02 222 45 50 Deze studie werd gerealiseerd door de dienst Research Tel. 02 222 84 56 Ontwerp en prepress: N’lil – Brussel Druk: Emico Offset – Wommelgem