Florence Van Driel Vrije Universiteit Brussel Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte Studiegebied Kunstwetenschappen en archeologie Prof. dr. Dries Tys Proeve ingediend voor het behalen van de graad van Master in de Kunstwetenschappen en Archeologie Academiejaar 2007-2008
DE FABRIEK ALS LANDSCHAPSELEMENT CASUS: LES COKERIES DU BRABANT TE GRIMBERGEN
VO O R W O O R D Les Cokeries du Brabant is een mooi voorbeeld van het laatste type moderne gasfabrieken. Ook haar omvang, haar geschiedenis, haar geografische ligging (niet bij de steenkoolmijn of staalindustrie, maar bij de afzetmarkt voor gas) maken haar bijzonder. Cokesfabrieken getuigen van een enorme inventiviteit bij de bouw en het fabricatieproces en van gevaarlijke werkomstandigheden. Van één grondstof, steenkool, haalt men gas, cokes en een hele reeks bijproducten, zelf grondstof voor verscheidene industrietakken. Cokesfabrieken vormen een centraal element, zelfs een katalysator, in een netwerk van verschillende nijverheden en diensten: eerst en vooral de mijnindustrie en ook de staalnijverheid, de chemische nijverheid, de gasdistributie,… In de Vilvoordse kanaalzone waren er maar liefst drie van deze cokesfabrieken. Les Cokeries du Brabant, degene die eerst sloot, had als enige als hoofdfunctie de productie van gas. Tijdens haar carrière kwamen er verschillende installaties bij en begin jaren 1970 beschikte ze over een representatief staaltje van installaties. Dit allemaal maakt het zo interessant om deze fabriek te bespreken. Misschien nóg interessanter: Les Cokeries du Brabant richtte begin jaren 1930 huizen op voor haar werknemers. Zowel arbeiderswoningen als ploegbaas- en ingenieurswoningen zijn vertegenwoordigd. Terwijl de fabriek al iets minder dan vijfendertig jaar geleden gesloopt werd, bestaan al deze woningen anno 2008 nog. Maar hier net knelt het schoentje en dit heeft me overtuigd deze studie te schrijven: de verloedering van de wijk Verbrande Brug langs de oostzijde van het kanaal stijgt spectaculair. Een paar decennia geleden was dit een levendige wijk met een grote, dampende en indrukwekkende fabriek. Haar aanwezigheid bracht leven: mensen, winkels, cafés, bedrijvigheid. Met haar verdwenen ook de winkels, de cafés en het leven. Nu nog zijn er enkele sporen die naar het vorige leven van de wijk verwijzen: het stratenpatroon, de Gaston Devoswijk met haar arbeiderswoningen, de ploegbaaswoningen en ingenieurswoningen, de afgesneden Maalbeek, de jaren 1930architectuur in de wijk, de straatnamen Cokeriestraat en Gaston Devoswijk.
De wijk wordt waarschijnlijk geen lang leven meer gegund. Paradoxaal genoeg door de komst van bedrijven. Huisvesting blijkt in de nabije omgeving van deze nieuwe bedrijven geen belangrijke factor meer te zijn. Met de gelegenheid van dit voorwoord wil ik een heleboel mensen bedanken: meneer Igné, voor zijn vele informatieve mails, zijn krantenknipsels, foto’s en voor de verschillende contacten met verschillende voormalige personeelsleden en mensen met schatten. Meneer Bal, voormalig ingenieur onderhoud, die mij een grote hoeveelheid foto’s en informatie heeft verschaft. Meneer Andries, voormalig technisch tekenaar, en meneer Alcide, voormalig hoofd exploitatie, voor hun uitgebreide uitleg. Meneer en mevrouw voor het redden van de plannen en ze me ter beschikking te stellen. Pater Ton van de abdij van Grimbergen, die er steeds voor zorgde dat het materiaal beschikbaar lag en voor zijn opzoekingswerk. Schepen Vertongen en meneer De Ridder, voor hun medewerking om een oproep naar getuigen te plaatsen op grimbergs.net. De op deze wijze gevonden getuige meneer Debeer, die meneer De Kinder erbij betrok, beide eigenaars van ingenieurswoningen. Meneer Calderon voor zijn tips. Meneer Van Win voor zijn socio-politieke informatie. Prof. dr. Scholliers en Tys voor het in goede banen brengen van deze studie. Annemie, een vriendin van mijn moeder, voor het kritisch nalezen. Tenslotte mijn moeder, Annelise, voor haar inzet.
2
I NHOUDSOPGAVE VOORWOORD
1
INHOUDSOPGAVE
3
INLEIDING
6
1.
Probleemstelling
6
2.
Thematische, chronologische en geografische afbakening
7
3.
Kritisch overzicht van de bronnen die het basismateriaal vormen van het onderzoek
8
3.1
Geschreven bronnen
8
Openbare instellingen Privé-instellingen
12
Pers
14
3.2
Iconografische bronnen
14
Kaarten
14
Plannen
14
Foto’s en prentkaarten
15
Film
15
3.3
Sites, gebouwen, voorwerpen,…
16
3.4
Mondelinge bronnen
16
4.
1.
8
Omschrijving van de methodologie
17
4.1
Onderzoeksproblematiek
17
4.2
Beperkingen
18
4.3
Opmerking
18
DE INDUSTRIËLE ONTWIKKELING IN DE KANAALZONE VAN VILVOORDE EN DE
ONTSLUITINGSINFRASTRUCTUUR
2.
20
1.1
Industrialisatie in de Vlaams-Brabantse regio’s
20
1.2
Industriële ontwikkeling van Vilvoorde
20
1.3
Opkomst van het socialisme in Vilvoorde, de Borgt en de Verbrande Brug
23
1.4
Duchéfabrieken
25
HISTORIEK VAN LES COKERIES DU BRABANT
28
2.1
Drie cokesfabrieken in de Vilvoordse industriezone
28
2.2
Geschiedenis: de Imperial Continental Gaz Association en Les Cokeries du Brabant
30
2.2.1
Imperial Continental Gaz Association
30
3
2.2.2
3.
Les Cokeries du Brabant als dochteronderneming van de Imperial Continental Gaz
Association
31
2.2.3
Oprichting van Les Cokeries du Brabant
33
2.2.4
Sluiting van Les Cokeries du Brabant
36
2.2.5
Korte bedrijfsgeschiedenis
38
2.3
Ligging en bedrijfsterrein
43
2.4
Bestuur
50
2.5
Personeel
51
HUISVESTING DOOR LES COKERIES DU BRABANT 3.1
De Nationale Maatschappij voor Goedkope Woningen: een belangrijk keerpunt in het denken
over volkshuisvesting
56
3.2
57
Huisvesting ten gevolge van de vestiging van Les Cokeries du Brabant
3.2.1
Arbeiderswoningen
57
Gaston Devoswijk 3.2.2
60
Een huis op het bedrijfsterrein
60
Drie huizen langs de Eppegemsesteenweg
61
Vier huizen in de Gaston Devoswijk
62
Ingenieurswoningen
62
Drie huizen langs de Kattenhuisstraat in Eppegem
62
Verbrande Brugsesteenweg 145
63
3.2.4
5.
57
Ploegbaaswoningen
3.2.3
4.
56
Huisvesting door particulieren
64
ACTIVITEIT EN MACHINEPARK VAN LES COKERIES DU BRABANT
66
4.1
Algemeen
66
4.2
De zwarte straat: van steenkool tot cokes
67
4.3
De witte straat: bijproducten en gasproductie
73
4.3.1
Bijproducten
73
4.3.2
Gasproductie
76
4.4
Energie
80
4.5
Laboratorisch onderzoek
81
4.6
Overige gebouwen
82
ANALYSE
84
Kort overzicht van de ruimtelijke impact
84
Comparatieve analyse
84
Erf-goed of erf-slecht?
87
4
BESLUIT
94
LIJST VAN DE FIGUREN
96
Kaarten, plannen en luchtfoto’s
96
Documenten
97
LIJST VAN DE BIJLAGEN
98
Foto’s en prentkaarten
98
BRONNEN EN BIBLIOGRAFIE
100
1.
Gebruikte afkortingen
100
2.
Mondelinge bronnen en e-mails
100
3.
Primaire bronnen
100
4.
Cartografische en iconografische bronnen
101
5.
Secundaire bronnen
102
6.
Kranten- en tijdschriftartikels
107
7.
Elektronische publicaties
108
FIGUREN
110
Kaarten, plannen en luchtfoto’s
110
Documenten
138
5
I NLEIDING 1. P ROBLEEMSTELLING De aanvankelijke probleemstelling van dit onderzoek was nagaan hoe de bouw van de arbeidershuizen van de huidige Gaston Devoswijk, na de komst van Les Cokeries du Brabant, in z’n werk ging; namelijk de besluitname, de uitbesteding aan derden, de organisatie, het gebruik van de ruimte, de indeling in de huizen zelf, de doelgroep,… Wie de architect was en of hij ook andere fabriekswijken heeft gebouwd. Hoe de verdeling van de huizen gebeurde, hoeveel men moest betalen, hoe men er leefde,… Hieromtrent bleek amper iets te vinden en hierdoor heb ik het opzet gewijzigd. Hoofdstuk drie is een poging om voor zover mogelijk deze huisvesting van Les Cokeries du Brabant te bespreken. Een tweede onderzoeksthema, gekoppeld aan het eerste, is het achterhalen van de impact van de fabriekswijk, maar vooral van de fabriek zelf, op het toenmalige landschap. Hoe werd de ruimte, ook het fabrieksterrein, benut? Waarom? Wat zijn de formatieprocessen? Wat was de impact op de toenmalige bewoners? Hoe werd er gereageerd op de komst van de fabriek? Hoofdstuk twee handelt over de algemene historiek van Les Cokeries du Brabant: de aankoop en ligging van de gronden, de receptie bij de bewoners, de inplanting in het landschap,… Om de ruimtelijke organisatie en de impact op de bewoners na te gaan, is het nodig te bespreken wat het bedrijf deed, hoe het dat deed en waar. In hoofdstuk vier wordt het proces van steenkool naar cokes, gas en bijproducten besproken in relatie tot het machinepark. Een studie over een fabriek kan heel ruim worden opgevat. Verschillende deelaspecten kunnen aan bod komen: economie, politiek, milieu, verkeer, wetgeving, bedrijfsgeschiedenis, techniekgeschiedenis, architectuur, archeologie, erfgoed, landschap, organisatie van de gassector,… Al deze aspecten bespreken is onbegonnen werk en zeker niet het doel van deze studie. Moeilijker echter, is ze van elkaar los te koppelen. Elk onderdeel wordt dus aangeraakt, voor zover het relevant is voor de rode
6
draad van deze masterpaper: de impact van Les Cokeries du Brabant op het toenmalige en het huidige landschap. Nog steeds heeft de fabriek, die reeds veertig jaar ontmanteld is, invloed op het landschap. Op een persmeeting van Waterwegen en Zeekanaal NV in februari 2008 werd meegedeeld dat een beschrijvend bodemonderzoek in hun opdracht wordt uitgevoerd voor de sanering van terreinen van Les Cokeries du Brabant. Dit in het teken van de reconversie van voormalige industriezones. Op dat moment was Waterwegen en Zeekanaal bezig met de sanering van de gronden van Forges de Clabecq in Vilvoorde, een andere cokesfabriek langs het kanaal, om ze te herontwikkelen en te ontsluiten en ze een nieuwe functie in de stad te geven. In het persbericht wordt niet meegedeeld wat er met de gronden van Les Cokeries du Brabant zal gebeuren. Dit leidt tot het delicate aspect erfgoed. Wat te doen met zulke sites die al voor een groot deel herbestemd zijn? Hier bezetten Total, DHL, Beamix en Coffral al een deel van de gronden. Is dit verdwenen en gecontamineerde fabrieksterrein erfgoed? En om terug te keren tot de aanvankelijke probleemstelling: hoe moet het verder met de huizen? De analyse in hoofdstuk vijf geeft een eerste aanzet.1
2. T HEMATISCHE ,
CHRONOLOGISCHE EN GEOGRAFISCHE AFBAKENIN G
Zoals hierboven vermeld kan een veelvoud aan aspecten gelinkt worden aan dit onderwerp. Soms is het moeilijk om grenzen te stellen, omdat al deze systemen een weerslag hebben op het doen en laten van Les Cokeries du Brabant. Om me te beperken heb ik gepoogd de (industrieel-)archeologische relevantie in het achterhoofd te houden, met betrekking tot de ruimtelijke impact. Een chronologisch afbakening stellen was niet moeilijk: de periode waarin het bedrijf actief was, namelijk tussen 1927 en 1969. Een korte voor- en nageschiedenis van de site bleek onontbeerlijk voor de impact op het toenmalige landschap en de impact op het huidige landschap. Net als de chronologische afbakening is de geografische afbakening evident. Het terrein van Les Cokeries du Brabant wordt besproken, dus zowel het bedrijfsterrein als de huizen in haar bezit. Het bedrijfsterrein lag ten oosten van het kanaal, ten noorden van de Verbrande Brug en de Eppegemsesteenweg, ten zuiden van de Gerselarendries (maar 1
WATERWEGEN EN ZEEKANAAL NV, Persmeeting werkingsjaar 2008 – afdeling Zeekanaal, 6 februari 2008.
7
grenst hier niet aan) en ten westen van Herlaarhof en de Gaston Devoswijk. Het ligt nog net op grondgebied Grimbergen, vlak tegen de grens met Vilvoorde en Eppegem (deelgemeente van Zemst). Ten oosten van dit terrein ligt de Gaston Devoswijk met vijftig arbeiderswoningen, vier ploegbaaswoningen en drie ingenieurswoningen (die al in Eppegem liggen). Een andere ingenieursvilla ligt ten westen van het kanaal, langs de Verbrande Brugsesteenweg. De drie later aangekochte ploegbaaswoningen liggen langs de Eppegemsesteenweg, ten zuiden van het bedrijfsterrein. Maar ook hier is een uitbreiding nodig naar het ruimer geheel: de provincie VlaamsBrabant en de stad Vilvoorde komen ook aan bod om zaken te verduidelijken en in een breder kader te kunnen plaatsen.
3. K RITISCH OVERZICHT VAN DE BRONNEN DIE HET BASISMATERIAAL VORMEN VAN HET ONDERZOEK
Als kapstok voor volgende bronnenbespreking heb ik de cursus Industriële archeologie en industrieel erfgoed van prof. dr. P. Scholliers gebruikt. De bronnen heb ik ingedeeld onder geschreven bronnen (volgens bronproducerende instelling, behalve het laatste punt archiefinstellingen), iconografische bronnen, sites, gebouwen en voorwerpen en mondelinge bronnen en geluid.2 3.1
G ESCHREVEN BRONNEN
O PENBARE INSTELLINGEN Gemeente Normaal gezien bewaart het Gemeentearchief Grimbergen bouwaanvragen en – vergunningen, maar deze met betrekking tot Les Cokeries du Brabant en haar huizen werden er niet gevonden. Wat ze er wel bewaren, bij de dienst Leefmilieu, zijn de commodo et incommodoonderzoeken voor de periode van 1962 tot en met 1969. De geschiedenis van de “milieuvergunning” start in 1791 met een Frans decreet omtrent de onderwerping van hinderlijke inrichtingen aan het politiereglement van plaatselijke besturen. Nadien volgt een reeks decreten, gekenmerkt door een continuïteit: de bevoegdheid van de gemeentelijke overheid wat onderzoek betreft voorafgaande aan de 2
P. SCHOLLIERS, op. cit., s.d.
8
oprichting van een hinderijk bedrijf. In Bronnen voor de studie van het hedendaagse België, 19de-20ste eeuw staat dat de gemeentelijke archieven de rijkste verzameling aan commodo et incommodo-onderzoeken zouden moeten bevatten, aangezien de gemeente een beslissende bevoegdheid voor de inrichtingen van de tweede klasse en een adviserende bevoegdheid voor de inrichtingen van de eerste klasse heeft (er zijn drie klassen, naargelang de graad van risico’s en belasting op mens en milieu, klasse 1 wordt als hinderlijkst beschouwd). Het provinciale archief bevat de commodo et incommododossiers van de bedrijven van de eerste en tweede klasse waarvoor tegen een gemeentelijke beslissing beroep werd aangetekend. Aanvragen voor de installatievergunning van stoommachines en stoomketels worden ook door de provincies behandeld, maar het commodo et incommodo-onderzoek wordt door de gemeente uitgevoerd.3 Les Cokeries du Brabant hoort bij de eerste bedrijfsklasse. In de bewaring van haar commodo et incommododossiers is er een chronologische logica merkbaar: in het Gemeentearchief Grimbergen vond ik onderzoeken van 1962 tot 1969 (jaar van overname door Sidmar), voor de voorgaande periode vond ik onderzoeken in het Archief van de Provincie Vlaams-Brabant.4 Provincie De voorlopers van de commodo et incommodo-onderzoeken aanwezig in het Gemeentearchief Grimbergen, zijn te raadplegen in het Archief van de Provincie VlaamsBrabant, Leefmilieu, ARAB, nr. 641. Het gaat om dossiers tussen 1927 en 1956, het behelst dus ook de dossiers van de oprichting van het bedrijf. In het Kadasterarchief van de provincie Vlaams-Brabant in Brussel worden kaarten en hun leggers alsook mutatieschetsen bewaard, zowel van de fabriek als van haar huizen. Verder verkreeg ik er huidige kadasterkaarten die een zicht geven van het verloop van de fabriekssite na de sluiting (in 1974 door Sidmar).
3
TECOMAS – AIB-VINÇOTTE (eds.), Het Milieuvergunningsdecreet. Vlarem I & II, Vilvoorde 2004, p. 1; P. VAN
DEN E ECKHOUT , G. VANTHEMSCHE, Bronnen voor de studie van het hedendaagse België, 19de-20ste eeuw, Brussel
2005 (4 ed.), p. 97-99, 162. 4
PA, dienst Leefmilieu, A.R.A.B, nr. 641, 1927-1956.
9
De informatie verkregen in het Registratiekantoor van Grimbergen en Zemst in Humbeek geeft meer uitleg over de notarissen betrokken bij de aan- en verkoop van gronden door Les Cokeries du Brabant. Centrale gezag Het tweede deel van het Belgisch Staatsblad bestaat uit de bijlagen, waaronder de Bijzondere verzameling van de akten betreffende de handels- en landbouwvennootschappen. Dit neemt akten, uittreksels van akten, processen-verbaal en andere bescheiden op. Het Belgisch Staatsblad en haar bijlagen zijn onder andere te raadplegen in de Koninklijke Bibliotheek (de inventaris vóór 1945 is enkel te raadplegen op microfilm). De eerste vermelding van Les Cokeries du Brabant, namelijk de statuten, vond ik in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad van 1927, nummer 9626.3; de laatste vermelding, van 1973, in de bijlagen onder nummer 1077.10, is een balans en winst- en verliesrekening van 31 december 1972.5 Onder Openbare Werken in het Algemeen Rijksarchief in Brussel vond ik niets omtrent het bedrijf of de Verbrande Brug. In enkele inventarissen van de Administratie van het Mijnwezen in hetzelfde archief zijn er wel sporen die naar Les Cokeries du Brabant leidden. In het tweede deel vond ik statistieken omtrent cokesfabrieken van de jaren 1954 tot en met 1957. In het derde deel staat er informatie over ondernemingen die stoommachines produceren, waaronder Babcock & Willocx, Bailly-Mathot en U.C.B. (Union Chimique Belge), fabrikanten die aan Les Cokeries du Brabant leveren, maar deze archieven verwijzen nergens naar Les Cokeries du Brabant.6 Het Nationaal Instituut voor Statistiek (N.I.S.) heeft verscheidene handels- en nijverheidstellingen verricht. In de activiteitsperiode van Les Cokeries du Brabant werden tellingen verricht in 1930, 1937, 1947 en 1961. De resultaten van de handels- en nijverheidstelling van 1930 raakten door de economische crisis snel verouderd en werden niet gepubliceerd. Ze staan wel in het Algemeen Rijksarchief in Brussel en
5
P. VAN DEN E ECKHOUT , G. VANTHEMSCHE, op. cit., p. 295.
6
A.R.A., T262, nr. 394-403; Administration des mines: deuxième série dit «Nouveau fonds». Inventaire,
Brussel 1989; Inventaire des archives de l’administration des mines. Troisième série, Brussel 1995 (2de ed.); R. D EPOORTERE, L. VANDEWEYER, Inventaire de l’administration des mines. Quatrième série (1944-1945), Brussel 1995; R. D OEHAERD, L. KUMPS, Inventaire des archives de l’administration des mines. Première série («ancien fonds»), Brussel 1995 (2 ed.).
10
leveren specifieke informatie over Les Cokeries du Brabant. De economische en sociale telling van 1937 is echter wel gepubliceerd en wordt door Art en Vanhaute als waardevol omschreven. In tegenstelling tot de telling van 1930 geeft deze publicatie geen informatie per onderneming, maar per industrietak. 7 Notariaat Met de naam van de notaris betrokken bij de oprichting van het bedrijf, verkregen in het registratiekantoor van het kadaster, kon ik verder zoeken in het notariaat, bewaard in het Rijksarchief van Anderlecht. In de protocollen van notaris Pierre Léon Octave De Doncker vond ik informatie over de oprichting van het bedrijf (ook gepubliceerd in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad van 1927, nummer 9626.3), de aankoop van twee terreinen in 1927 en 1929 die het gros van de bedrijfssite vormen en waarop op het laatst aangekochte terrein de arbeidershuizen komen, de aankoop van een ingenieursvilla in 1931 en een aankoop van een aanzienlijk deel van de bedrijfssite in 1941.8 Parastatalen Alvorens ik met zekerheid wist dat de huizen van Les Cokeries du Brabant door het bedrijf zelf werden opgericht, ben ik ten rade gegaan bij de Vlaamse Landmaatschappij (V.L.M.), de Vlaamse Maatschappij voor Sociale Woningen (V.M.S.W.), de InterVilvoordse Maatschappij voor Huisvesting, Providentia (omdat deze maatschappij in 1980-1981 de “nieuwe” Gaston Devoswijk heeft gebouwd) en Jaak Cauwenberghs, de voormalig zaakvoerder van de Samenwerkende Maatschappij voor Goedkope Woningen van Grimbergen (deze maatschappij was opdrachtgever voor de bouw van de “nieuwe”
7
A.R.A., T300, nr. 299, Nijverheidstelling, 1930; J. ART, E. VANHAUTE, Inleiding tot de lokale geschiedenis van
de 19de en de 20ste eeuw, Gent 2003, p. 163; M INISTERIE VAN BINNENLANDSCHE ZAKEN, CENTRALE DIENST VOOR DE STATISTIEK, Economische en sociale telling van 27 februari 1937. Telling van de handels- en nijverheidsinrichtingen. Provincie Brabant (voorloopige uitkomsten), s.l. 1937; M INISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN, CENTRALE D IENST VOOR DE STATISTIEK, Economische en sociale telling van 27 februari 1937. Boekdeel IV. De Nijverheidsinrichtingen (sociaal gedeelte), Brussel s.d.; P. VAN DEN E ECKHOUT , G. VANTHEMSCHE, op. cit., p. 443. 8
R.A., Protocollen van notarissen Brabant, Pierre Léon Octave De Doncker (1919-1944), 1919-1944.
11
Gaston Devoswijk). Nergens kon men mij meer gegevens verschaffen over de huisvesting van het besproken bedrijf. Archiefinstellingen Om verdere informatie terug te vinden over de huisvesting van Les Cokeries du Brabant heb ik contact opgenomen met diverse architectuurarchieven: Vlaams Architectuur Archief/Centrum voor Architectuurarchieven (VAI/CvAA), het Architectuurarchief provincie Antwerpen, het Sint-Lukasarchief, Archives d’Architecture Moderne (A.A.M.) en Archives La Cambre. Zonder naam van een architect kon niet verder gezocht worden. Hiervoor, maar ook om meer informatie te winnen over de cokesfabriek, wendde ik mij tot de Orde van de Architecten, het Departement Architectuur, Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening (ASRO) van de KU Leuven, La Fonderie, Waterwegen en Zeekanaal NV, het Stadsarchief van Vilvoorde, Watersite Vilvoorde, het Archief en Museum van de Socialistische Arbeidersbeweging (AMSAB), de Vlaamse Vereniging voor Industriële Archeologie (VVIA), het Steunpunt Industrieel en Wetenschappelijk Erfgoed (SIWE), het Museum voor Oudere Technieken (MOT), de heemkundige kring Eigen Schoon (Grimbergen), de heemkundige kring Hendrik I (Vilvoorde) en de heemkundige kring De Semse (Zemst). Nergens kon men mij concrete informatie verschaffen, meestal kreeg ik wel nuttige pistes om verder te onderzoeken. P R I V É- INSTELLINGEN Ondernemingen Van Les Cokeries du Brabant zelf heb ik geen archief teruggevonden. Dit is niet te verwonderen: meneer Igné en meneer Haesaerts konden me melden dat, na de sluiting door Sidmar, het archief verspreid lag op de grond in de burelen. Het lag zo voor het rapen…9 Er zijn verschillende archiefgidsen en inventarissen met betrekking tot bedrijfsarchieven. Enkele werden geraadpleegd met als doel een bedrijfsarchief van ofwel Les Cokeries du Brabant, ofwel de I.C.G.A. te vinden, maar deze opzoekingen bleken vruchteloos. Les Cokeries du Brabant is een dochteronderneming van de Britse Imperial Contintental Gas Association (I.C.G.A.). In de Guildhall Library in Londen zijn er archieven
9
M ENEER HAESAERTS, getuigenis, Elewijt februari 2008; M ENEER IGNÉ, mail van 20 januari 2008.
12
met betrekking tot de I.C.G.A. De inventaris, geraadpleegd op het internet, geeft behalve foto’s geen andere archieven met betrekking tot Les Cokeries du Brabant.10 Door contact op te nemen met verscheidene bedrijfshistorici, hebben enkele pistes me geleid naar onder andere het archief van Distrigaz in het Algemeen Rijksarchief in Brussel. In documenten is correspondentie terug te vinden met Les Cokeries du Brabant. Distrigaz wordt in 1929 opgericht, aanvankelijk om het gas van Les Cokeries du Brabant naar de verdelers te vervoeren. Op het bedrijfsterrein van de cokesfabriek heeft ze onder andere een gascompressiestation staan. Haar archief is terug te vinden onder Tractionel, op haar beurt een onderdeel van Electrobel.11 De personeelsbladen Codubra, uitgegeven door Les Cokeries du Brabant van 1956 tot 1964 en gebundeld door de schoonzoon van een voormalig personeelslid, geven informatie over de werking van het bedrijf.12 Werkgeversorganisatie Na mails naar en navraag bij VoKa - Kamer van Koophandel Halle-Vilvoorde omtrent informatie over Les Cokeries du Brabant, verzekerde men mij dat ze noch informatie over niet meer bestaande bedrijven, noch een archief hebben. Recueil Financier
10
CORPORATION OF LONDON’S LIBRARIES, Online Public Access Catalogue (online), s.d.
http://librarycatalogue.cityoflondon.gov.uk/www-bin/www_talis (14 februari 2008); H. COPPEJANSD ESMEDT , Gids van de bedrijfsarchieven bewaard in de openbare depots van België, Brussel 1975; H. COPPEJANS -D ESMEDT , CH . LUYCKX, D. VAN O VERSTRAETEN, R. WELLENS, Bedrijfsarchieven toegankelijk voor het publiek in België. Supplement op de “Gids van de bedrijfsarchieven bewaard in de openbare depots van België”, Brussel 1998; M. JACQUEMIN, C. SIX, CH . VANCOPPENOLLE, Guides des Archives d’Associations professionnelles et d’Entreprises en region bruxelloise (vol. I), Brussel 2001; C. SIX, CH . VANCOPPENOLLE, Guides des Archives d’Associations professionnelles et d’Entreprises en region bruxelloise (vol. II), Brussel 2001. 11
A.R.A., Tractionel, 10 841, 10 842, 10 943, 10 944, 11 060, 11 062, 11 069, 11 070, 11 216; R. BRION, J.-L.
M OREAU, Inventaire des archives du groupe Electrobel alias Compagnie Générale d’Entreprises Electriques et Industrielles (1862-1989), s.l.n.d. 12
F. D E M ESMAEKER (samensteller), Les Cokeries du Brabant 1930-1969, Eppegem 2005.
13
Deze publicatie geeft nauwkeurige informatie over naamloze verenigingen, gaande van gegevens over de historiek, het beginkapitaal, de bestuurssamenstelling, jaarverslagen en de jaarbalans.13 P ERS Voor dit onderwerp is het vaktijdschrift, Bulletin de l’association des gaziers belges, na 1939 Revue générale du gaz bruikbaar. Dit behandelt de hele waaier bedrijvigheden die met gas te maken hebben, gaande van de productie, het vervoer, de distributie, tot de toestand in het buitenland en de aanwezigheid op wereldtentoonstellingen. Dit tijdschrift is volledig te raadplegen in de Koninklijke Bibliotheek. 3.2
I CONOGRAFISCHE BRONNEN
K AARTEN Om een zicht te hebben op wat er zich vóór de komst van Les Cokeries du Brabant bevond, hanteerde ik twee kaarten uit vroegere periodes, namelijk de kabinetskaarten van de Oostenrijkse Nederlanden door graaf Ferraris, uit 1771-1778 en de kadastrale kaart van P. C. Popp, ongedateerd, maar de uiterste data zijn 1842 en 1879. Op beide kaarten zijn het verdwenen kasteel en de verdwenen woningen te zien. De inplanting van het bedrijf wordt verduidelijkt door eigentijdse topografische kaarten.14 P LANNEN Plannen van het bedrijf vond ik op verschillende locaties. De opmerkelijkste plannen, die dateren uit de beginperiode van het bedrijf (de oudste is van 1929 de jongste van 1949) bekwam ik van meneer Haesaerts, die ik op het spoor kwam dankzij meneer Igné. Het betreft een basisplan, waarop in latere periodes aanpassingen werden ingevoerd. Verder zijn er plannen in de commodo et incommododossiers gevonden in het Gemeentearchief Grimbergen, dienst Leefmilieu en het Archief van de Provincie Vlaams-Brabant en in een bouwaanvraag gevonden in het Gemeentearchief Grimbergen, dienst Ruimtelijke Ordening. Verder zijn er plannen en mutatieschetsen en kadasterkaarten (met leggers) in het Kadasterarchief van de provincie Vlaams-Brabant in Brussel.
13
P. SCHOLLIERS, op. cit., p. 49.
14
J. ART, E. VANHAUTE, op. cit., p. 169.
14
F OTO ’ S EN PRENTKAARTEN Op 31 augustus 1931 stuurt Distrigaz een brief naar Les Cokeries du Brabant. In dat jaar wordt het gascompressiestation van Distrigaz gebouwd op het terrein van de cokesfabriek. Ze vragen of ze op 8 september ingenieurs, vergezeld door een fotograaf, naar het terrein mogen sturen om foto’s te maken van hun station in aanbouw. Ik vond noch respons, noch de foto’s in het archief in kwestie. Jammer, maar op vele andere plaatsen werden wél foto’s gevonden. De privécollectie van Leopold Van Seghbroeck, geschonken aan het Abdijarchief Grimbergen, bevat een hoeveelheid aan prentkaarten en foto’s uit de gemeente Grimbergen en omstreken, geklasseerd volgens locatie. Onder Verbrande Brug bevinden zich verschillende prentkaarten en foto’s die Les Cokeries du Brabant afbeelden. Ook op het internet vond ik verscheidene prentkaarten van de fabriek.15 In het archief van de I.C.G.A. in de Guildhall Library bevinden er zich een dertiental foto’s van de cokesfabriek. Maar de aanzienlijkste hoeveelheid (bedrijfs)foto’s bekwam ik uit de privécollectie van meneer Bal. Quasi alle foto’s zijn gedateerd en meneer Bal kon informatie verschaffen over wat op de foto’s te zien is. Een foto die in algemene omgang is, daar die aan het personeel geschonken werd, is een ongedateerde luchtfoto met zicht op het bedrijf en haar inplanting in het omliggende landschap. Ik raadpleegde ook het op internet ontsloten gedeelte van het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium (KIK), maar dit bleek vruchteloos.16 F ILM Op 9 juni 1959 werd een nieuwe cokesovenbatterij ingehuldigd. Volgens het personeelsblad Codubra was er een cameraman van de nationale televisie aanwezig om een korte documentaire film te maken. Om dit terug te vinden heb ik contact opgenomen met het beeldarchief van de VRT, maar negatieve respons volgde: deze beelden zijn mogelijk nog gerestaureerd, waardoor ze niet raadpleegbaar zijn.17
15
Onder andere Delcampe België (online), s.d. http://cartes-
postales.delcampe.be/page/list/language,D,cat,8769,var,Postkaarten-Europa-Belgie-Vlaams-BrabantGrimbergen.html (10 oktober 2007). 16
A.R.A., Tractionel 11 060, Archief Distrigaz, Station de compression Pont-Brûlé, Les Cokeries du Brabant;
KONINKLIJK INSTITUUT VOOR HET KUNSTPATRIMONIUM, Fototheek online (online), 2008. http://www.kikirpa.be/www2/wwwopac/nl/object.html (10 oktober 2007). 17
Codubra. Nieuwsblad 19 (1959), p. 5. (hierna vermeld als Codubra).
15
In april en mei 1975, een jaar na de sluiting van Sidmar, zes jaar na de sluiting van Les Cokeries du Brabant, wordt de fictiefilm Verbrande Brug op locatie gedraaid. De regisseur is Guido Henderickx. De film werd heruitgegeven op dvd, met een documentaire over de film als extra. Aangezien de film heel realistisch is, kan die informatie geven over het leven aan de Verbrande Brug, of toch hoe Guido Henderickx die percipieert. Maar het is vooral de documentaire door Erik Martens over de film die de percepties over de Verbrande Brug van Erik Martens zelf, van de regisseur, van de scenarist Marcel Van Maele en van filmjournalist Patrick Duynslaegher weergeeft.18 3.3
S ITES, GEBOUWEN , VOORWERPEN ,…
Van deze hele site blijven alle huizen nog over, behalve een ploegbaaswoning op het bedrijfsterrein zelf. Van de fabriek haast niets: enkel een toegangsgebouw met prikklok en verpleegzaal (bijlage VII voor huidige situatie) langs de Eppegemsesteenweg. Waterwegen en Zeekanaal heeft een aanvraag ingediend om dit gebouw en één van de ploegbaaswoningen te mogen slopen. Voorwerpen van Les Cokeries du Brabant zijn er niet meer. Volgens verscheidene mondelinge bronnen werden machines als schroot overgenomen. Behalve sites, gebouwen en voorwerpen zijn er nog andere relicten, zoals wegen, straatnamen (Cokeriestraat en Gaston Devoswijk) en perceelsgrenzen. 3.4
M ONDELINGE BRONNEN
Ik had gehoopt meer te weten te komen over de huisvesting van Les Cokeries du Brabant door getuigenissen van voormalige werknemers en huidige bewoners. Dankzij een oproep op Grimbergs.net19 met de hulp van meneer Igné, meneer De Ridder en schepen Vertongen naar eigenaars of bewoners van de huizen door de cokesfabriek gebouwd, ben ik in contact gekomen met Daniel Debeer, één van de eigenaars van een ingenieurswoning in de Kattenhuisstraat. Ook in een lokaal café werd een oproep gedaan, met de hulp van medestudente Karmen Middernacht. De auteur van Bedrijven en werkgelegenheid gedurende de XXste eeuw in Vilvoorde. 1894-1994, meneer Calderon, heeft me nuttige tips kunnen geven met mogelijke zoekpistes.
18
G. HENDERICKX, Verbrande Brug, 1975 (film), heruitgegeven in de reeks Kroniek van de Vlaamse film door
het Koninklijk Belgisch Filmarchief, s.d. 19
Deze oproep is terug te vinden op
http://www.grimbergs.net/index.php?option=com_content&task=view&id=2101&Itemid=803.
16
Naast verschillende interessante sporen ben ik dankzij meneer Igné in contact gekomen met drie voormalig bedienden. Op 7 februari 2008 deed meneer Bal zijn getuigenis. Meneer Bal was tussen 1958 en 1969 actief bij Les Cokeries du Brabant, eerst als adjunct-ingenieur onderhoud, nadien als ingenieur onderhoud. De dag nadien bezocht ik meneer Andries, technisch tekenaar bij Les Cokeries du Brabant van 1957 tot 1969. Op 11 februari had ik een afspraak met meneer Alcide, werkzaam van 1960 tot 1969, eerst als hoofd van de controledienst, nadien als hoofd van de exploitatie. Alle drie behoorden ze tot de jongste generatie werknemers van de cokesfabriek en het gros van de door hen verstrekte informatie geldt voor het laatste decennium van de onderneming.
4. O MSCHRIJVING
VAN DE METHODOLOGIE
Zoals blijkt uit vorig hoofdstuk, is er een veelheid aan te raadplegen bronnen. Het gros van mijn tijd ging naar het terugvinden ervan in archieven, instellingen, bibliotheken, bij mensen thuis,… alsook naar de ordening van deze heel uiteenlopende bronnen en koppeling aan elkaar. Pas nadien kon ik deze bronnen gaan interpreteren. 4.1
O NDERZOEKSPROBLEMATIEK
Zoals hoger aangegeven liet de fabriek eind jaren 1920, begin jaren 1930 een grote woonwijk aanleggen, bestaande uit vijftig arbeiderswoningen, vier ploegbaaswoningen en drie ingenieurswoningen. Verder kocht ze een reeds bestaande villa die ook dienst deed als ingenieursvilla. Een tiental jaar later kocht ze drie ploegbaaswoningen, die ook eind jaren 1920, begin jaren 1930 door een naburige fabriek werden gebouwd. Ik had graag nagegaan wie de opdracht kreeg om deze huizen te bouwen, de huizen had ik graag vergeleken met huizen gebouwd met steun van verenigingen onder de koepel van de Nationale Maatschappij voor Goedkope Woningen, ik was graag te weten gekomen welk huisvestingsbeleid de fabriek voerde,… Ondanks de heel recente periode waarin deze fabriek bestond en ondanks mijn vele opzoekingswerk, vond ik amper informatie: noch de naam van een architect, noch plannen, noch een exacte bouwdatum, noch informatie over het huisvestingsbeleid,… Ik heb de plannen van deze studie dan gewijzigd. Doordat m’n nieuwsgierigheid naar de omvang van de fabriek gewekt was, ben me gaan toespitsen op het groter geheel van de bezittingen van Les Cokeries du Brabant: nog steeds hun huizen, maar ook hun bedrijfsterrein met machinepark. Het uitgangspunt werd de – al dan niet functionele – ruimtelijke organisatie van Les Cokeries du Brabant en de impact op het toenmalige en huidige landschap. 17
Gekoppeld aan deze nieuwe wending in het onderzoek rees een andere problematiek. Een fabriek staat niet stil, er zijn constant aanpassingen. Gedurende het veertigjarig bestaan van Les Cokeries du Brabant werd er gemoderniseerd, machines werden toegevoegd, afgebroken, verkocht, raakten in onbruik,… De gegevens verkregen uit getuigenissen, het personeelsblad Codubra, boeken,… zijn dus gebonden aan één periode van de geschiedenis van Les Cokeries du Brabant. In deze bronnen worden niet altijd data vermeld en het is niet altijd duidelijk van en tot wanneer iets in gebruik was. In deze studie heb ik wel gepoogd aan te geven wanneer machines gebouwd en gebruikt werden en in onbruik raakten, maar dit was niet altijd voor alle machines mogelijk. Verder kan de interpretatie van sommige bronnen problemen opleveren. De personeelsbladen bijvoorbeeld, werden geschreven door kaderleden. Hierin wordt aangetoond dat de directie het beste voorheeft met de fabrieksarbeiders: ze krijgen allerlei voordelen en hun veiligheid wordt hoog in het vaandel gedragen. Uiteraard dienen zulke stellingen met een dikke korrel zout genomen worden. Wat primeert is de productie- en winstmaximalisatie. Maar de voordelen die gegeven worden zijn er ook en het is niet altijd gemakkelijk om deze op een objectieve wijze te benaderen. 4.2
B EPERKINGEN
Zoals in de probleemstelling en de thematische afbakening reeds werd aangehaald, zijn er verscheidene aspecten die in zulke studie komen opduiken. De hoofdlijn die gevolgd wordt, is de ruimtelijke organisatie impact op het landschap. Andere aspecten komen aan bod, voor zover nodig om de rode draad te volgen. De overige aspecten kunnen elk in relatie met Les Cokeries du Brabant een onderzoeksobject op zich vormen, maar dit valt buiten het doel van deze paper. Hier wordt dus niet gepoogd een politieke, economische of sociale casestudy te schrijven, noch een bedrijfshistoriek, een architectuurstudie, een milieustudie of een techniekstudie. De invulling van het landschap blijft het centrale aspect. 4.3
O PMERKING
De wijk Verbrande Brug ligt in de gemeente Grimbergen, maar haar economische ontwikkeling gaat gepaard met de ontwikkeling van de kanaalzone in Vilvoorde. Om
18
deze reden wordt de industriële ontwikkeling van Vilvoorde in dit werk besproken en slechts in mindere mate die van Grimbergen. Om het de lezer te vergemakkelijken, zijn de plannen, kaarten en luchtfoto’s in één onderhoofdstuk opgenomen. In een volgend onderhoofdstuk volgen de documenten. Deze figuren worden voorgesteld in de volgorde waarin ze in deze studie voorkomen. In de bijlage zijn foto’s en prentkaarten te vinden, die thematisch gerangschikt zijn.
19
1. D E INDUSTRIËLE ONTWIKKELING IN DE KANAALZONE VAN V ILVOORDE EN DE ONTSLUITINGSINFRASTRUCTUUR 1.1
I NDUSTRIALISATIE IN DE VLAAMS -B RABANT SE REGIO ’ S
De industrialisatie kwam in Vlaams-Brabant laat op gang. Van de industriële revolutie vanaf het begin van de 19de eeuw merkt men bijna niets. Eind 19de eeuw verandert deze situatie. Het kerngebied van de industrie lag langs het huidige Zeekanaal. In 1477 wordt beslist het kanaal aan te leggen, pas in 1550 beginnen de werken en in 1561 wordt het kanaal ingehuldigd. Vanaf de jaren 1970 raakt de zware industrie in verval. VlaamsBrabant telt twee arrondissementen die elk drie regio’s bevatten: het arrondissement Halle-Vilvoorde behelst de regio’s Pajottenland, Vilvoorde en Zenne en Zoniën, het arrondissement Leuven behelst de regio’s Hageland, Haspegouw en Leuven. Elke regio heeft haar economische eigenheid, maar De Maeyer en Heyrman benadrukken dat de opdeling voor een deel artificieel is. 20 De bevolking stijgt tussen 1846 en 1991 het sterkst in de regio’s Zenne en Zoniën (met 306%) en Vilvoorde (met 287%), wat rechtstreeks het gevolg is van economische ontwikkeling van deze regio’s, op hun beurt het gevolg van de gunstige ligging langs het kanaal. Ook de spoorweg, die vanaf 1835 Brussel met Mechelen verbindt, was belangrijk voor de economische ontwikkeling van de regio Vilvoorde. In de tweede helft van de 20ste eeuw vormen de Ring rond Brussel en de luchthaven van Zaventem aantrekkingspolen voor de Vlaams-Brabantse economie. Tijdens het interbellum wordt Vilvoorde de belangrijkste economische regio van Vlaams-Brabant.21
1.2
20
I NDUSTRIËLE ONTWIKKEL ING VAN VILVOORDE
W. LEFEBVRE, New Economic Geography versus de geografisch gedifferentieerde economische ontwikkeling
van Vlaams-Brabant, ca. 1850-2000 (paper), Leuven s.d., p. 9, 10; A. LINTERS (ed.), Per kanaal door het Brusselse. Op zoek naar de wortels van Flanders' Technology, nr. 2. Provincie Brabant 1. Van Vilvoorde naar Halle, langsheen het kanaal, Kortrijk 1987, p. 3; M. VAN D IJCK, W. PEETERS, “Algemene Karakterschets van Vlaams-Brabant. Eenheid en verscheidenheid”, in: J. D E M AEYER, P. H EYRMAN, Geuren en kleuren. Een sociale en economische geschiedenis van Vlaams-Brabant. 19de en 20ste eeuw, Leuven 2001, p. 21-37. 21
W. LEFEBVRE, op. cit., p. 11; VAN D IJCK, W. PEETERS, “Algemene Karakterschets van Vlaams-Brabant.
Eenheid en verscheidenheid”, in: J. D E M AEYER, P. HEYRMAN, op. cit., p. 21-37.
20
Vilvoorde ontwikkelt zich tussen kanaal, spoorweg en nationale wegen op het einde van de 19de eeuw van een stad met een sterk agrarisch karakter tot een industriestad. Ook de onmiddellijke aanwezigheid van de hoofdstad is bepalend voor haar industriële ontwikkeling. Loos schrijft in zijn eindverhandeling dat Vilvoorde in 1812 drie brouwerijen, twee leerlooierijen en verschillende molens telt. Na die datum zal een achteruitgang van de industrie volgen, maar na 1825 zullen weer verschillende fabrieken worden opgericht. In 1832 zijn er zestien fabrieken in Vilvoorde. De industrie ontwikkelt zich dus al in de 19 de eeuw, maar het zal tot de 20ste eeuw duren voor de zone langs het kanaal zich als industrieel complex, een aaneenschakeling van Vilvoorde, Haren en de Brusselse voorhaven, ontwikkelt. Volgens de publicatie van Horn uit 1954 is het industriecomplex van Vilvoorde op dat moment één van de grootste en meest geconcentreerde in België. Ook hij voegt hieraan toe dat deze zone een uitbreiding is op de industrie langs het Zeekanaal in Brussel.22 Het hoogtepunt van de komst van fabrieken is zowel volgens Loos als volgens Calderon de periode tussen 1920 en 1925. De stad wordt een industriestad, voornamelijk geconcentreerd in de zone tussen het kanaal en de Mechelsesteenweg, vanaf de Budabrug tot de Verbrande Brug in Grimbergen. Voordien was het gros van de industrie gevestigd in het stadscentrum. Drie factoren zijn belangrijk voor deze ontwikkeling tot industriestad: de vervanging van stoomkracht door gas en elektriciteit (tot dan beschikte Vilvoorde noch over grondstoffen, noch over energiebronnen, nodig voor de industriële ontwikkeling), de oprichting van de Société Anonyme du Chemin de Fer Industriel du Port de Vilvorde et Extensions (C.F.I.) in 1908, waarin Marius Duché een hoofdrol in speelt (zie verder) en vooral de verbreding van het kanaal dat tot aan de Eerste Wereldoorlog moeilijk bevaarbaar was. Aangezien de stad Brussel de kosten voor verbeteringswerken niet kan dragen en de Belgische staat de kosten niet wil dragen, wordt in 1896 de Société Anonyme du Canal et des Installations Maritimes de Bruxelles gesticht. Zij is verantwoordelijk voor het beheer, het onderhoud en de ontwikkeling van het kanaal en de haven van Brussel. De gemeenten rond Brussel delen mee in het 22
J. HORN, Le grand complexe industriel de Vilvorde, Brussel 1954, s.p.; W. LOOS, Regionale economie rondom
het kanaal van Willebroek, eindverhandeling, Leuven 1957, p. 14-16; J. VAN D IJCK, W. PEETERS, “Algemene Karakterschets van Vlaams-Brabant. Eenheid en verscheidenheid”, in: J. D E M AEYER, P. HEYRMAN, op. cit., p. 21-37; VAN WIN, Socialistische Werkersbond Borght. 1912. 75 jaar eenzaamheid, Grimbergen 1987, s.p.
21
kapitaal van 33 500 000 frank, Vilvoorde met slechts 100 000 frank, de tweede laagste inbreng. Op dat moment dacht men in Vilvoorde niet dat de stad economisch voordeel uit het kanaal zou halen. De C.F.I., de laatste privéspoorlijn van Vlaanderen, heeft sporen langs beide oevers van het kanaal, van het rangeerstation van Schaarbeek-Haren tot aan de Verbrande Brug. Bij uitgave van Bruxelles. Grand port fluvial baat C.F.I. 32 km spoorweg uit, waar honderd zeventig bedrijven op aansluiten. Deze hebben hierdoor zowel aansluiting op de scheepvaart van het kanaal als op het netwerk van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen.23 Samen met deze drie bepalende factoren ligt ook de ligging van de stad aan de basis van de opkomst van de industrie: vlakbij de hoofdstad Brussel, het kanaal, de spoorweg van Brussel naar Antwerpen, de baan van Brussel naar Mechelen en later ook de Nationale Luchthaven van Zaventem en de Ring rond Brussel. Ook de nabijheid van de Brusselse afzetmarkt, het grootste consumptiecentrum van het land, trekt industrie aan.24 Calderon meldt dat de chemische industrie in Vilvoorde in 1846 het minste werknemers telt, namelijk twee. In 1880 staat deze industrie (voornamelijk vernis-, verf- en stijfselfabrieken) echter aan de top van de rangschikking met tweehonderd veertig werknemers of volgens hem de helft van de arbeidersbevolking van Vilvoorde. Deze industrie zal zich later verder ontwikkelen met de komst van de cokesfabrieken, waarvan de bijproducten in de chemische industrie gerecupereerd en gevaloriseerd worden.25 Tijdens het interbellum kampt de ontwikkeling van de industrie met een werkkrachtprobleem. Alle plaatselijke beschikbare werkkrachten zijn aan het werk en 23
Bruxelles. Grand port fluvial. Port maritime de pénétration. 1555-1955, Brussel 1955, s.p., p. 30; A.
CALDERON, Bedrijven en werkgelegenheid gedurende de XXste eeuw in Vilvoorde. 1894-1994, vol. I, Vilvoorde 2000, p. 7, 8; S. DE CAIGNY, “New Economic Geography als bedrijfshistorische invalshoek: de transformatie van de kanaalzone ten noorden van Brussel tot een industriegebied in het interbellum”, in: W. LEFEBVRE et al. (eds.), Bedrijfsgeschiedenis en bedrijfsarchieven in België, 19de – 20ste eeuw, Gent 2003, p. 535-575; J. HORN, Le grand complexe industriel de Vilvorde, Brussel 1954, s.p.; A. LINTERS (ed.), op. cit., p. 11; W. LOOS, op. cit., p. 16; J. VAN WIN, op. cit., s.p. 24
A. CALDERON, op. cit., p. 7, 8; J. HORN, op. cit., s.p.; W. LOOS, op. cit., p. 16.
25
A. CALDERON, op. cit., p. 11; J. HORN, op. cit., s.p.; J. VAN WIN, op. cit., s.p.
22
andere werknemers moeten van ver komen: per trein, met pendeldiensten of met de auto. De werkgevers proberen hun werknemers in de streek te vestigen door de bouw van woonwijken en het verhuren van woningen. De Vilvoordse Haard, erkend door de Nationale Maatschappij voor Goedkope Woningen, heeft in de tweede helft van de jaren 1950 een programma om honderden huizen te bouwen. Waarschijnlijk kan de arbeiderswijk die Les Cokeries du Brabant laat aanleggen in dit kader geplaatst worden. In haar beginjaren komen de werknemers uit Antwerpse en Brusselse gasfabrieken. Om deze aan te trekken, worden onder meer deze huizen opgericht.26 Een probleem dat lang onopgelost blijft in het kader van de ontwikkeling van de Vilvoordse industriezone is dat de industrie zich beperkt tot de oostelijke oever door de afwezigheid van de Verbrande Brug na de Tweede Wereldoorlog. Terwijl de andere twee bruggen, de Vilvoordse brug en de Budabrug, herbouwd worden, wordt de Verbrande Brug niet hersteld tot in 1968 (de werken waren wel al een vijftal jaar eerder aangevangen). De verstedelijking op de westelijke oever bleef hierdoor uit. De Duchéfabriek moest zelf instaan voor een veerpont (zie verder).27
1.3 O PKOMST VAN HET SOCIALISME IN VILVOORDE , VERBRANDE B RUG
DE
B ORGT
EN DE
Een voortvloeisel van de opkomst van de industrie is de opkomst van het socialisme. In 1893 wordt in Vilvoorde de Socialistische Werkersbond opgericht. In 1895 doen ze voor het eerst mee aan de gemeenteraadsverkiezingen, maar op een liberale lijst. In 1899 komen de socialisten alleen op en bekomen ze 6,3% van de stemmen, enkele jaren later is dat 16%. Rond 1900 is het merendeel van de tachtig leden handelaar of ambachtsman. In 1901 wordt het eerste syndicaat, de Bond der Metaalbewerkers, opgericht. Vanaf de gemeenteraadsverkiezingen van 1921 wordt de Vilvoordse regio een socialistische burcht, waar de partij de meerderheid van de stemmen behaalt.28
26
M ENEER ANDRIES, getuigenis, Humbeek februari 2008; J. HORN, op. cit., Brussel 1954, s.p.
27
R. Z., “Minister laat nieuwe brug neer te Grimbergen”, Nieuwsblad 14 oktober 1968; Codubra (s.d.), p. 8;
J. HORN, op. cit., s.p. 28
B. D E NIL, B. WILLEMS, “Tussen kern en periferie. De socialistische arbeidersbeweging in Vlaams-Brabant
(1830-1950)”, in: J. D E M AEYER, P. HEYRMAN (eds.), op. cit., p. 173-209; J. VAN WIN, op. cit., s.p.
23
Even aanhalen wat dit voor Grimbergen en de Verbrande Brug betekent. Volgens Van Wins publicatie zijn de meeste inwoners van de Borgt, een gehucht van Grimbergen maar voornamelijk gericht op Vilvoorde, rond de eeuwwisseling werkzaam in de Vilvoordse industrie, waar ze in contact komen met de syndicaten. Dit zal leiden tot een omschakeling naar het socialisme. In 1912 wordt de Werkersbond in de Borgt opgericht in de voornamelijk katholieke en liberale landbouwersgemeente Grimbergen. Het is de eerste socialistische partijafdeling in het kanton Wolvertem. Kort nadien doet men andere Grimbergse wijken aan, zoals de Verbrande Brug. Strombeek wordt de tweede socialistische partijafdeling in het kanton. In 1912 wint de Belgische Werkliedenpartij in het kanton 300 stemmen, ondanks een nationale achteruitgang. Maar in het midden van de jaren 1920 doet de partij het niet goed, de mensen van de Borgt staan onverschillig ten opzichte van politiek. Grimbergen blijft een landelijke gemeente en de leefgewoonten blijven dezelfde. Begin jaren 1930 zijn er nieuwe sympathisanten in het gehucht Verbrande Brug door de komst van Les Cokeries du Brabant en de arbeiderswijk. Het aantal arbeiders stijgt plots enorm en vele van deze arbeiders komen uit Brussel en Antwerpen, waar het socialisme meer aanwezig is. Op 24 april 1932 wordt met de Werkersbond Verbrande Brug een nieuwe partijafdeling opgericht. Het lokaal van de Belgische Werkliedenpartij bevindt zich in café Den Duc in de Broekstraat. De socialistische beweging is in het Grimbergse weer aan een opmars bezig en vanaf dan wil men alle Grimbergse wijken aandoen. De Verbrande Brug vormt een socialistisch “eiland” in het agrarische Grimbergen. Bovendien bevindt het zich aan de overkant van het kanaal en wordt het na de Tweede Wereldoorlog als het ware afgesneden van Grimbergen (hoewel er wel een veerpont dienst doet, zie bijlage VIII). Op dit “eiland” heeft men andere politieke ideeën, die dichter bij die van Vilvoorde staan en ontstaat een verenigingsleven (voetbalvereniging, wielrijdersclub, vissersmaatschappij), voordien niet echt aangemoedigd in het katholiek-agrarische Grimbergen.29 De grenzen tussen Grimbergen en Vilvoorde hadden er tegenwoordig heel anders uitgezien, moest socialist Frans Gelders’ plan uitgevoerd zijn. In 1958 zou volgens Van Win in de socialistische krant De Democraat een plan uit de doeken zijn gedaan voor een
29
M ENEER VAN WIN, mail van 20 februari 2008; J. VAN WIN, op. cit., s.p.
24
grenswijziging. Frans Gelders zou de Borgt en Verbrande Brug hebben willen aanhechten bij Vilvoorde omwille van de beroepssamenstelling van de bevolking en omwille van het industrieel karakter van beide gehuchten. Na een volksraadpleging waarin de meerderheid tegen stemde, is men met dit plan niet verdergegaan.30
1.4
D UCHÉFABRIEKEN
Dit bedrijf wordt besproken, omdat het één van de eerste ondernemingen is van het industrieel complex langs het kanaal. In 1957, als Loos zijn eindverhandeling schrijft, is dit de onderneming met de grootste oppervlakte, langs beide oevers van het kanaal (pl. I, fig. 1 is een plan met de verschillende vestigingen van deze fabriek, in bijlage I een luchtfoto en een foto van een oorspronkelijk fabrieksgebouw). Het heeft een grote impact gehad op de landschapsplanning (fabrieksterreinen, stratenaanleg, huisvesting, aanleg van de C.F.I.). Volgens zowel Loos als de Caigny heeft het bedrijf een grote invloed op de verdere industriële ontwikkeling in de kanaalzone.31 De onderneming wordt rond de jaren 1890 opgericht op het terrein “Groote Helleman”, tussen het kanaal en de Zenne door de firma Blieck frères uit Sint-Jans-Molenbeek, een bijhuis van de Britse firma C. & T. Blieck Brothers uit Crayford. Het is het eerste bedrijf langs het kanaal op Vilvoords grondgebied en de enige producent van gelatine in België. Vanaf 1928 breidt het bedrijf zich uit op de linkeroever van het kanaal, op Grimbergs grondgebied, omdat het minder welkom was in Vilvoorde vanwege de luchtvervuiling. De twee kanaaloevers worden met elkaar verbonden door een veerpont. De firma Blieck frères en de door hen opgerichte Société Anonyme des Produits Chimiques de Vilvorde sluiten een overeenkomst en het bedrijf wordt herdoopt in Société Anonyme de Grimberghen. Hiernaast komt er in 1896 een nieuwe fabriek, de Société Anonyme de Vilvorde (Usines Duché), om gelatine en beenderfosfaat te produceren. In 1911 smelten deze twee fabrieken samen tot de Société Anonyme Usines Duché. In 1900 wordt een derde bedrijf opgericht, de Société Anonyme de Pont-Brûlé Etablissements Duché, met zetel in Grimbergen, dat zwavelzuur, chloorwaterstofzuur, salpeterzuur en dergelijke zal
30
J. VAN WIN, op. cit., s.p.
31
S. DE CAIGNY, “New Economic Geography als bedrijfshistorische invalshoek: de transformatie van de
kanaalzone ten noorden van Brussel tot een industriegebied in het interbellum”, in: W. L EFEBVRE et al. (eds.), op. cit., Gent 2003, p. 535-575; W. LOOS, op. cit., p. 41, 42.
25
produceren. Dit bedrijf zal zuur leveren aan de twee andere bedrijven voor de productie van gelatine. In 1905 wordt een elektriciteitscentrale voor eigen gebruik gebouwd. Later wordt de capaciteit opgedreven en verkoopt de firma elektriciteit, onder andere aan de wijk Verbrande Brug. In 1908 wordt het bedrijf aangesloten op de C.F.I. waardoor haar producten per spoor vervoerd kunnen worden. Transport was voor het bedrijf lange tijd een groot probleem. De privéspoorlijn C.F.I. werd aangelegd onder impuls van Marius Duché, samen met stadsarchitect Hauwaert en industrieel Campion. Net voor de Eerste Wereldoorlog draaien de bedrijven op volle toeren. Tijdens de bezetting weigert de fabriek te draaien, om te vermijden dat hun producten gebruikt worden voor oorlogsdoeleinden. Maar het bedrijf wordt in beslag genomen door de Duitsers en het grootste deel van het materiaal wordt naar Duitsland, Polen en Turkije gestuurd. Na de oorlog moet alles van nul worden heropgestart. In 1932 verandert de naam Société Anonyme Usines Duché in Société Anonyme Entreprises Chimiques et Electriques en verandert de naam Société Anonyme de Pont-Brûlé Ettablissements Duché in Société Anonyme de Pont-Brûlé. Een jaar later gaat de Société Anonyme Entreprises Chimiques et Electriques ijs produceren. In 1949 verhuist de maatschappelijke zetel van de Verbrande Brug naar Vilvoorde. Vanaf 1958 wordt de uitbating van de Société Anonyme Entreprises Chimiques et Electriques overgenomen door de Société Anonyme de Pont-Brûlé. Een jaar nadien wordt er een brug over het Zeekanaal gebouwd waardoor producten naar de andere oever kunnen overgepompt worden. In 1964 wordt Tessenderlo Chemie NV meerderheidsaandeelhouder van de Société Anonyme de Pont-Brûlé. Vanaf dan slankt het bedrijf sterk af en is de gelatineproductie het enige doel. De activiteiten van de Société Anonyme Entreprises Chimiques et Electriques eindigen in 1968, maar in 1972 creëert Tessenderlo Chemie de eenheid PB Gelatins die hier ongeveer mee overeenstemt. PB Gelatins van Tessenderlo Chemie bestaat nog steeds. Net als andere bedrijven langs het kanaal, maakt ook dit bedrijf er gebruik van. Het kanaalwater dient als koelmiddel voor de installaties. Er wordt een mobiele kraan geïnstalleerd langs het kanaal, waardoor de aangevoerde steenkool direct naar het steenkoolpark overgeladen kan worden.32 32
A. CALDERON, op. cit., p. 184-189, 191, 192, 194, 195, 197-199, 200;. S. DE CAIGNY, “New Economic
Geography als bedrijfshistorische invalshoek: de transformatie van de kanaalzone ten noorden van Brussel tot een industriegebied in het interbellum”, in: W. LEFEBVRE et al. (eds.), op. cit., p. 535-575; W. LOOS, op. cit., p. 41, 42; H. VANDEPUT , Bruxelles. Port intérieur maritime et fluvial. Le canal maritime – le canal de Charleroi – le projet de canal Pont-Brûlé-Beeringen, Brussel 1927, p. 112.
26
Ook bij dit bedrijf is er een relatie met huisvesting: in 1902 laat de Britse eigenaar Blieck een Engelse cottage bouwen door de architect Georges Hobé. Deze Villa Sunnyside bestaat nu nog, op de Franklin Rooseveltlaan 12 (bijlage I). Bovendien laat het bedrijf in de eerste helft van de 20ste eeuw de Marius Duchéstraat aanleggen. In deze straat staan haar arbeiderswoningen. Nog in het begin van de 20ste eeuw schenkt het bedrijf gronden aan de NV Vilvoordse Haard, waar ook arbeiderswoningen worden opgetrokken. Dit is het Marius Duchéhof.33
33
A. CALDERON, op. cit., p. 185, 187, 200, 201.
27
2. H ISTORIEK VAN L ES C OKERIES DU B RABANT 2.1
D RIE COKESFABRIEKEN IN
DE
VILVOORDSE INDUSTRIEZONE
Langs het kanaal ten noorden van Brussel waren drie cokesfabrieken gevestigd. Behalve Les Cokeries du Brabant is er de Cokeries du Marly in Neder-over-Heembeek, deelgemeente van Brussel, en de Forges de Clabecq in Vilvoorde. Zowel de Cokeries du Marly als de Forges de Clabecq zijn afhankelijk van andere bedrijven. Les Cokeries du Brabant is een onafhankelijk bedrijf. Alle drie hebben ze andere doelen. In 1912 wordt de Société Anonyme Fours à coke de Vilvorde opgericht door de Société Anonyme des Fours à coke Semet-Solvay en door de Société Anonyme Forges de Clabecq. Bij de publicatie van Vandeput in 1927 is het terrein 9 ha groot. De fabriek verkoopt cokes, stadsgas en bijproducten, maar ook elektriciteit en steenkool. In 1926 wordt een akkoord getekend met de Forges de Clabecq dat de Fours à cokes de Vilvorde cokes voor hen zou produceren met steenkool van de Forges de Clabecq (gelegen aan het kanaal Brussel-Charleroi, met aansluiting op het Zeekanaal). In 1928 neemt meerderheidsaandeelhouder Forges de Clabecq de activiteiten van de Fours à coke de Vilvorde over. De fabriek is een dochteronderneming van de gelijknamige fabriek uit Tubeke, waarvoor ze cokes voor de hoogovens moet produceren. 95% van haar geproduceerde cokes gaat naar het moederbedrijf. Hiernaast produceert de fabriek stadsgas voor Brussel, om aan de Compagnie du Gaz van Sint-Joost-ten-Node te verkopen (Forges de Clabecq is één van de eerste cokesbedrijven die stadsgas verkoopt). Andere bijproducten zijn ammoniumsulfaat, teer en benzol. De steenkool wordt per schip geleverd en de fabriek heeft een aansluiting op de Chemin de Fer Industriel waardoor ze de afgewerkte cokes naar de fabriek in Tubeke kan brengen. Net als bij Les Cokeries du Brabant komt de steenkool uit Limburg, Duitsland, de Verenigde Staten en Polen. In 1987 sluit de fabriek, deels door de concurrentie van aardgas, deels omdat ze geen vergunning kreeg omwille van milieuredenen. Net als bij Les Cokeries du Brabant
28
zorgt de firma Stallaert voor de afbraak van de machines. Kort na de sluiting gaan er stemmen op om het complex te bewaren, toch wordt het ontmanteld. 34 De Cokeries du Marly wordt in 1930 opgericht en begint met haar activiteiten in 1932 om de Société Belge de l’Azote et des Produits Chimiques du Marly van gas te voorzien en nadien van chemische bijproducten (ammoniak en benzol) voor de aanmaak van meststof. Bijkomstig produceert ze cokes voor de staalindustrie en voor particulieren, alsook gas voor de stad Brussel. De Cokeries du Marly maakt gebruik van het kanaal voor de toevoer van steenkool en van het kanaalwater, belangrijk in het productieproces. Bovendien is de aanwezigheid van een spoorweg en twee stations, Vilvoorde en Haren, een belangrijk element. In 1974 wordt de fabriek opgeslorpt door Carcoke, in 1993 sluit ze.35 Cokesfabrieken hebben twee soorten klanten: de industrie (metaal- en scheikundenijverheid) voor de cokes en de openbare distributie voor het gas. Bij de oprichting van een cokesfabriek rijst de vraag of de cokesfabriek bij de industrie gebouwd moet worden of bij de distributiezones van gas. In het eerste geval moet het gas vervoerd worden tot het stadsnet, in het andere geval moeten de cokes en bijproducten vervoerd worden naar de industrie. Eind 1949 zijn de cokesfabrieken in twee regio’s geconcentreerd: de provincie Luik met vier fabrieken enerzijds en de provincies West- en Oost-Vlaanderen, Henegouwen, Brabant en Antwerpen met negentien fabrieken anderzijds. In de provincie Luik zijn deze cokesfabrieken onderling verbonden door kanalisaties en leveren ze aan de openbare distributie. Hetzelfde gebeurt ook bij dertien cokesfabrieken van de tweede concentratie, waaronder Les 34
S. DE CAIGNY, “New Economic Geography als bedrijfshistorische invalshoek: de transformatie van de
kanaalzone ten noorden van Brussel tot een industriegebied in het interbellum”, in: W. L EFEBVRE et al. (eds.), op. cit., p. 535-575; A. CALDERON, op. cit., p. 233-235, 237-239; A. LINTERS (ed.), op. cit., p. 38; P. M. O LYSLAGER , De localiseering der Belgische nijverheid, Antwerpen-Den Haag 1947, p. 118; H. VANDEPUT , op. cit., p. 106-107. 35
“SOS cokesfabrieken”, SIWE Magazine 17 (2004), p. 10; S. DE CAIGNY, “New Economic Geography als
bedrijfshistorische invalshoek: de transformatie van de kanaalzone ten noorden van Brussel tot een industriegebied in het interbellum”, in: W. LEFEBVRE et al. (eds.), op. cit., p. 535-575; C. M ASSANGE, “Les Cokeries du Marly. Chronique d’un équilibre difficile (1930-1974)”, Les Cahiers de la Fonderie 14 (1993), p. 8-15.
29
Cokeries du Brabant, Cokeries du Marly en Forges de Clabecq. De zes overige leveren niet aan de publieke distributie. Hiernaast zijn er nog twaalf gasfabrieken die aan regio’s leveren die niet bevoorraad kunnen worden door de cokesfabrieken en zijn er vier gasfabrieken (Vorst, Hoboken, Jette en Mechelen) die de productie van cokesfabrieken aanvullen.36 Op het einde van het interbellum treedt er in de gassector specialisatie op van de activiteiten op technisch vlak: er zijn producenten, vervoerders en verdelers. Tegelijkertijd blijven ze met elkaar verbonden door aandelen. Ook zijn ze door middel van aandelen verbonden met de producenten van machines en fabrieken die hun afzetmarkt vormen. Het vervoer van het gas wordt verzekerd door drie maatschappijen die het primaire vervoersnetwerk vormen: de Société de Distribution du Gaz (Distrigaz), de Société Anonyme pour l’Achat, la Vente et la Distribution du Gaz (Savgaz) en de Compagnie Régionale de Transport d’Energie. Het secundaire vervoersnetwerk wordt vertegenwoordigd door de Compagnie Générale de Gaz et d’Electricité (Gazelec), de Société Provinciale du Gaz et d’Electricité en de Antwerpsche Gasmaatschappij. Berthelot vermeldt in zijn publicatie uit 1941 dat België jaarlijks 550 000 000 m³ gas vebruikt, waarvan 400 000 000 m³ vervoerd en verdeeld worden door Distrigaz en Savgaz, de overige 150 000 000 m³ door kleinere maatschappijen. De voordelen van een vervoersnetwerk zijn tweeledig. Het zorgt enerzijds voor de uitbreiding van de distributie: 70% van de gemeenten gelegen op een kilometer van de kanalisatie tussen Brussel en Antwerpen hebben gasdistributie. Een ander voordeel is een betere organisatie van de productie. Een aantal regies, intercommunales en privémaatschappijen verzekeren de distributie. Dit ligt buiten het kader van deze studie en wordt verder niet besproken.37
2.2 G ESCHIEDENIS: DE I MPERIAL C ONTINENTAL G A Z A SSOCIATION C OKERIES DU B RABANT
EN
LE S
2.2.1 I MPERIAL C ONTINEN T A L G AZ A SSOCIATION
36
F. D ETHIER, Aspects économiques de l’industrie du gaz en Belgique, Brussel 1950, p. 88, 93-95.
37
CH . BERTHELOT, De la carbonisation aux carburants d'aviation. Tome III. La cokerie, centre de production de
gaz, d'énergie thermique et de produits de synthèse, Parijs 1941, p. 315; F. D ETHIER, op. cit., p. 87, 92, 95, 98100.
30
In 1824 wordt in Groot-Brittannië de Imperial Continental Gaz Association (I.C.G.A.) opgericht. Deze maatschappij heeft als doel verscheidene steden, zowel in GrootBrittannië als op het continent, met stadsgas te verlichten. De I.C.G.A. staat onder de bescherming van de ambassadeurs van de Nederlanden en andere landen waar contacten genomen worden om gasnetten aan te leggen in de hoofdsteden. Er worden ook contacten gelegd met Gent en Antwerpen om deze steden met gas te verlichten. De stad Brussel werd al sinds 1818 door de maatschappij Meeus met stadsgas verlicht en ook particulieren konden van het gas gebruik maken. Na ingewikkelde procedures krijgt de I.C.G.A. in 1844 het exclusieve recht om Brussel te verlichten en van gas te voorzien. In 1849 volgt het monopolie om Antwerpen met stadsgas te verlichten. In 1845 krijgt de I.C.G.A. de concessie voor Elsene, Sint-Jans-Molenbeek volgt in 1846, Sint-Gillis in 1852 en Koekelberg in 1859. Andere gemeenten volgen snel. Door deze snelle uitbreiding koopt de I.C.G.A. respectievelijk in 1865 en 1871 gronden in Vorst en Koekelberg om haar installatie uit te breiden. In 1900 vestigt de I.C.G.A. zich in de Elsensesteenweg 133 in Elsene (later het adres van de zetel van Les Cokeries du Brabant). In 1913 bereikt de maatschappij in België haar hoogtepunt, met een gasproductie van 447 852 000 m³. In datzelfde jaar bouwt ze in Drogenbos een elektrische centrale, één van de modernste van Europa. Na de Eerste Wereldoorlog wordt een groot deel van de zetels van de I.C.G.A. in Duitsland verkocht, hoewel 60% van haar inkomsten hier vandaan kwam. Vanaf het einde van de jaren 1930 beperkt de I.C.G.A. haar buitenlandse activiteiten tot Frankrijk en België en verruimt ze deze in het moederland. Bij de Duitse inval tijdens de Tweede Oorlog ondervinden de installaties van de I.C.G.A. weinig schade, maar de belangen van de groep vallen in Duitse handen. Op het einde van de oorlog worden de distributienetten van Antwerpen en Brussel wel beschadigd, maar snel weer hersteld.38 2.2.2 L ES C OKERIES DU B R A B A N T ALS DOCHTERONDERNEM ING VAN DE I MPERIAL C ONTINENTAL G AZ A SSOCIATION Tijdens de Eerste Wereldoorlog worden verschillende gasfabrieken in West-Vlaanderen vernietigd. Na de oorlog moet de productie zo vlug mogelijk herstart worden. Men vraagt zich af of de oude fabrieken herbouwd moeten worden of dat men naar een andere oplossing moet zoeken. Aangezien de markt van cokes voor de metaalnijverheid
38
ELECTROGAZ (ed.), 150 ans au service de l’industrie gazière. Ou l’histoire authentique d’une “vieille dame”
très digne, Brussel 1974, p. 5-7, 9-17, 21.
31
op dat moment bloeiend is, worden nieuwe cokesfabrieken gebouwd, die ook beantwoorden aan de vraag naar gas. Geleidelijk aan worden de oude gasfabrieken vervangen door deze nieuwe cokesfabrieken. In 1937 is de gasproductie door gasfabrieken herleid tot minder dan 10% van het volume van 1930 (van 295 261 217 m³ naar 21 736 000 m³), terwijl de gasproductie door cokesfabrieken in dezelfde periode verdubbelt (van 644 761 520 m³ naar 1 214 703 260 m³).39 Na de Eerste Wereldoorlog begint een periode van inflatie die tot 1926 zal blijven duren. Tussen 1927 en 1929, tot de beurscrash van Wall Street, kent België een economische boom en stijgen de prijzen van onder andere de bouwgronden. Een zware depressie volgt van eind 1930 tot midden 1935. Het is in deze periode, vanaf 1927, dat de I.C.G.A. in België haar activiteit afstaat aan verschillende dochteraannemingen. Op 27 juni 1927 wordt de Société Anonyme Les Cokeries du Brabant opgericht. Ze vervangt de gasfabrieken van Antwerpen en Brussel. In 1929 worden de Antwerpse Gasmaatschappij, Distrigaz, de Société Provinciale de Gaz et d’Electricité en de Société d’Electricité et de Gaz de l’Agglomération Bruxelloise (Electrogaz) opgericht. In 1956 zullen deze twee laatste fusioneren onder de naam Société Urbaine et Provinciale du Gaz et de l’Electricité (Electrogaz). In 1931 wordt de Société Chimique de Selzaete opgericht, die de bijproducten van Les Cokeries du Brabant zal verwerken. In 1933 worden Contimeter en de Compagnie belge et continentale de Gaz et d’Electricité (Contibel) uit de grond gestampt. Deze laatste zal de belangen van de I.C.G.A. in België verdedigen. In 1934 ziet de Société Matériel et Appareillage par le Gaz et l’Electricité et le Coke (Magec) het licht. Ondertussen werkt de I.C.G.A. aan een nieuwe vorm van samenwerking tussen de gemeenten die de concessie zal vervangen: de intercommunales. In dezelfde periode wordt het gasgebruik gepromoot door de I.C.G.A. en worden de eerste centrale verwarmingen met gas geplaatst.40
39
“L’industrie du gaz en Belgique”, Bulletin de l’association des gaziers belges 7 (1939), p. 197-211; F.
D ETHIER, op. cit., p. 85-87. 40
Mouvements longs et transformations de structure dans l'industrie du coke en Belgique (1827-1939),
Leuven 1950, p. 30; ELECTROGAZ (ed.), op. cit., p. 18-20, 23; C. VANDERMOTTEN, Le marché des terrains à bâtir dans la région Bruxelloise. 1912-1968, Brussel 1971, p. 59-60.
32
Distrigaz wordt, in navolging van Les Cokeries du Brabant, gesticht in 1929. Aanvankelijk coördineert ze de gasproductie van drie grote cokesfabrieken: Les Cokeries du Brabant, La Cokerie de “Carbonisation Centrale” in Tertre en de Cokerie du Marly. Nadien zorgt ze voor het vervoer van gas op lange afstand, als schakel tussen de producent en de verdeler. Hiertoe legt ze in 1931 een kanalisatie aan van 120 km lang en 500 mm breed van Tertre naar Hoboken via de Verbrande Brug. Bij de publicatie van Dethier in 1950 wordt het gas geleverd door zeven cokesfabrieken, waaronder Les Cokeries du Brabant (die in het begin 50 000 000 m³ gas zal leveren, maar snel de capaciteit zal opdrijven tot 100 000 000 m³) en de Cokeries du Marly (die vanaf 1931 25 000 000 m³ gas levert). Haar netwerk bedraagt dan 400 km (hoewel het netwerk volgens Brion en Moreau in 1955 473 km bedraagt), met als voornaamste as Hoboken-Tertre, waartussen Les Cokeries du Brabant gelegen is. Distrigaz vervoert op dat moment het gas bestemd voor de provincie Antwerpen, het grootste deel van Brabant en Henegouwen en een belangrijk deel van West- en Oost-Vlaanderen.41 Les Cokeries du Brabant de grootste gasleverancier voor Distrigaz. De maxima aan dagelijkse volumes gas die in 1937 kunnen afgenomen worden van de verschillende leveranciers van Distrigaz zijn als volgt:42 Verbrande Brug
600 000 m³
Tertre
285 000 m³
Monceau
120 000 m³
Marly
100 000 m³
Boël
60 000 m³
2.2.3 O PRICHTING VAN L ES C OKERIES DU B R A B A N T De oprichtingsakte van Société Anonyme Les Cokeries du Brabant wordt opgemaakt door notaris Pierre Léon Octave De Doncker uit Brussel op 27 juni 1927. Hierbij aanwezig (of door iemand vertegenwoordigd) zijn het Britse moederbedrijf Imperial Continental Gaz Association (vertegenwoordigd door Hubert de le Paulle, directeur van de Belgische
41
R.A., Tractionel 10 841, Archief Distrigaz, Procès-verbaux du conseil; M. BRABANT , “Aperçu sur l’histoire de
l’industrie du gaz en Belgique, de ses origines à nos jours”, Revue générale du gaz 1 (1949), p. 4-20; CH . BERTHELOT, op. cit., p. 313, R. BRION, J.-L. M OREAU, Tractebel 1895-1995. Metamorfosen van een industriële groep, Antwerpen 1995, p. 92; PF. D ETHIER, op. cit., p. 96-97. 42
CH . BERTHELOT, op. cit., p. 313.
33
zetel), Sir Charles James Jessel, kolonel Herman Le Roy-Lewis en Harold Godfrey Palmer als bestuurders, Frank Henry James als secretaris-generaal van de I.C.G.A. en Hubert de le Paulle en Maurice Périer als ingenieurs. Op 18 en 19 juli 1927 wordt de oprichting van deze naamloze vennootschap gepubliceerd in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad. De zetel bevindt zich op dat moment in de Opperstraat 7 in Elsene, maar ook Elsensesteenweg 127 en 133 komen veelvuldig voor in documenten. In het handelsregister wordt de fabriek ingeschreven onder het nummer 1060. De meerderheidsaandeelhouder is de I.C.G.A met 4 940 aandelen van 1 000 frank (het startkapitaal is 5 000 000 frank of 5 000 aandelen van 1 000 frank; voorbeeld van een aandeel op pl. XXIX, fig. 35). In 1929 wordt het kapitaal naar 16 000 000 frank gebracht door 11 000 nieuwe aandelen van 1 000 frank die aan de I.C.G.A. worden gegeven ter beloning voor de inbreng van roerende goederen voor de productie van steenkoolgas. Het boekjaar loopt van 1 juli tot 30 juni (vanaf 1930 is dat van 1 januari tot 31 december). Het bedrijf wordt opgericht voor een periode van dertig jaar.43 Op 16 september 1927 vraagt Les Cokeries du Brabant de toelating voor een cokesfabriek en een fabriek voor de bijproducten. Op 7 oktober 1927 plakt de gemeente deze bekendmaking (pl. XXX, fig. 36), waarna de bevolking twee weken heeft om schriftelijke of mondelinge opmerkingen te uiten. De reacties zijn zeer negatief en de omwonenden zijn gekant tegen de oprichting. In een petitie (pl. XXXI en XXXII, fig. 37) halen ze aan dat landbouw en veeteelt hierdoor niet meer mogelijk zullen zijn en dat de fabriek schade zal toebrengen aan hun gezondheid:44 De ondergeteekenden, inwoners van Verbrande Brug (Grimberghen) zien zich verplicht uit al hunne krachten
43
NOTARIS CH . D E RUYDTS, Verkoopakte van Eppegemsesteenweg 21 in Grimbergen, eind jaren 1960; G.A.G.,
dienst Leefmilieu, T50.C1/157, 1966; R.A., Protocollen van notarissen Brabant, Pierre Léon Octave De Doncker (1919-1944), 41907, 27/06/1927; Bijlage tot het “Belgisch Staatsblad”. Jaarlijkse tabel. Bijzondere verzameling uit akten, processen-verbaal en bescheiden betreffende de handelsvennootschappen, 9626.3, 1927; Bijlage tot het “Belgisch Staatsblad”. Jaarlijkse tabel. Bijzondere verzameling uit akten, processenverbaal en bescheiden betreffende de handelsvennootschappen, 16277.4, 1930; Recueil Financier., vol. II, Brussel 1931, p. 1712-1713. (hierna vermeld als R.F.). 44
PA, dienst Leefmilieu, A.R.A.B, nr. 641, 1927; PA, dienst Leefmilieu, A.R.A.B, nr. 641, 1928.
34
verzet aan te teekenen tegen het uitbaten van eener fabriek van zoo grooten omvang als de “Cokeries du Brabant” waarover het gemeentebestuur ons inlicht om reden dat het onmogelijk zijn zal nog welkdanige werkvrucht te winnen of aan veekweek te doen en dat zulke fabriek onder opzicht van gezondheid en onze geliefde wijk veel schade zou aanrichten: dit alles ten grooten nadeel van land en volk, gezien onze gronden, gelegen in de Sennevallei, bijzonder vruchtbaar uit hunne natuur hierdoor tot onvruchtbaarheid gedoemd zijn. Naar aanleiding van verscheidene klachten geeft de gemeente op 31 oktober 1927 ongunstig advies voor de oprichting van Les Cokeries du Brabant (pl. XXXIII, fig. 38). Desondanks komt de fabriek er… Wel zijn er enkele voorwaarden aan verbonden: er moeten gasmaskers ter beschikking staan van het personeel, de mogelijkheid moet bestaan om gas af te nemen om ontleed te worden, de lokalen moeten elektrisch verlicht zijn, de cokesovens moeten zich op minstens 100 m afstand bevinden van woningen en niet-bebouwde eigendommen, de fabrieken voor bijproducten moeten op minstens 25 meter afstand zijn van andere eigendommen,…45 Volgens een brief uit 1930 aan de gouverneur van de provincie draait het bedrijf vanaf dat jaar. Toch vraagt Les Cokeries du Brabant een jaar later aan de gemeente een commodo et incommodo-onderzoek aan voor cokesovens om 1 500 ton per dag aan steenkool te distilleren en toestellen om kolen te behandelen, breken en blussen, een fabriek voor het winnen van bijproducten (gas, teer en ammoniaksulfaat), een fabriek om benzol te distilleren, een inrichting om gas samen te drukken met drie groepen gasdrukmachines gedreven door synchronische motoren, een verdelings- en transformatiecabine en een inrichting ter bereiding van het gas voor de verwarming van de ovens, bestaande uit twee groepen gasgeneratoren. Van de bestendige deputatie van de provinciale raad krijgen ze de toelating voor de plaatsing van een installatie van twee gasgroepen (de twee cokesovenbatterijen of de twee groepen gasgeneratoren?), twee
45
PA, dienst Leefmilieu, A.R.A.B, nr. 641, 1927.
35
gashouders van 50 000 en 15 000 m³, een fabriek voor de recuperatie van bijproducten: gas, teer en ammoniaksulfaat, een fabriek voor het recupereren en rectifiëren van benzol, ateliers voor samenpersing van gas bestaande uit drie groepen, een transformatiecabine met twee transformatoren van 1 100 kVA en 54 electromotoren van 1 tot 37 PK.46 2.2.4 S LUITING VAN L ES C OKERIES DU B R A B A N T In 1966 komt er aardgas, waarvan de verbrandingswaarde tweemaal zo hoog is als die van steenkoolgas (9 000 calorieën per m³ ten opzichte van 4 250 calorieën per m³), uit Nederland naar België (al in 1956 is er sprake van aardgasgebruik in België, in de Verenigde Staten werd het al in het begin van de twintigste eeuw gebruikt). De I.C.G.A. verkoopt op dat moment Distrigaz, inmiddels heel onafhankelijk van haar gasleveranciers. Er vangen werken aan om de distributienetten aan te passen en in 1971 is Distrigaz volledig op aardgas overgeschakeld. Het tijdperk van het steenkoolgas is voorbij. Volgens meneer Bal wordt de laatste oven uitgestoten op 2 januari 1969 om 10 uur, de I.C.G.A. verkoopt in 1969 de installaties van Les Cokeries du Brabant, alsook Contimeter (nadien Contigea), de Société Chimique de Selzaete en Magec.47 Volgens mondelinge bron kan het personeel na de sluiting in 1969 tewerkgesteld worden bij de Antwerpse Gas Maatschappij en Electrogaz.48 Op 30 juni 1969 dient NV Sidmar een verzoekschrift in voor de wederinwerkingstelling van Les Cokeries du Brabant. Volgens de Revue générale du gaz kan een plotse afkoeling van de ovens schade berokkenen. Meneer Andries bevestigt dat de machines gekrompen waren vóór de heringebruikname door Sidmar. In september nemen ze de stoomketels over. Vanaf 23 oktober wordt het verzoekschrift voor commodo et incommodoonderzoek aangeplakt (pl. XXXIV, fig. 39). Beroep tegen het verder uitbaten kan ingediend worden vanaf 27 oktober tot tien dagen nadien. Even voordien, op 3 oktober, werd al een onderzoek aangeplakt om Les Cokeries du Brabant over te dragen op naam van Sidmar (pl. XXXV, fig. 40). Het is niet duidelijk vanaf wanneer de fabriek weer draait,
46
PA, dienst Leefmilieu, A.R.A.B, nr. 641, 1930; PA, dienst Leefmilieu, A.R.A.B, nr. 641, 1931.
47
M ENEER BAL, getuigenis, Zemst februari 2008; ELECTROGAZ (ed.), op. cit., p. 24, 25; R. BRION, J.-L. M OREAU,
op. cit., p. 230, 231. 48
M ENEER BAL, getuigenis, Zemst februari 2008.
36
maar al zeker in oktober 1969, dus voor het einde van de periode waarin beroep ingediend kan worden. Volgens mondelinge bron heeft Sidmar Les Cokeries du Brabant overgenomen in afwachting van de bouw van hun cokesfabriek in Zelzate. Cokes konden, in tegenstelling tot gas, wel nog gebruikt worden voor de staalproductie. Het gas wordt vanaf dan niet meer verkocht, maar opgebrand, wat zal zorgen voor een permanente vlam.49 Net als bij de komst van de fabriek in 1927 is de reactie bij de bewoners uiterst negatief. Ze houden in oktober 1969 een petitie om actie te ondernemen tegen deze vervuilende fabriek. Uit hun petitie(pl. XXXVI en XXXVII, fig. 41), gericht aan het gemeentebestuur, blijkt dat de milieusituatie verergert na de komst van Sidmar:50 Cokery de Brabant is zoals U wel zult weten terug aan het werk. Wij dachte dat we alleen maar wat stof zoude krijgen zoals vroeger, maar nu is het nog veel erger, men laat namelijk giftige gassen uit waar zelf de plante van uit sterven, op de deuren en vensters kan men op een nacht het vettige vuil soms zo afkrappen. Nu vragen we U beleefd als U de nodige maatregels zou willen treffen om ons gezondheid te handhave. Een huisvrouw uit de Gaston Devoswijk bindt de strijd aan tegen Sidmar en krijgt de steun van twee lokale jeugdclubs. Op 10 oktober 1971 wordt er een betoging georganiseerd tegen de milieusituatie (strooibriefje op pl. XXXVIII, fig. 42 en afbeelding van de betoging in bijlage VIII).51
49
M ENEER ANDRIES, getuigenis, Humbeek februari 2008; M ENEER D E KINDER, telefonisch gesprek, mei 2008;
M ENEER IGNÉ, mail van 15 februari 2008; G.A.G., dienst Leefmilieu, T50.C1/209, 1969; M. BRABANT , “Aperçu sur l’histoire de l’industrie du gaz en Belgique, de ses origines à nos jours”, Revue générale du gaz 3 (1946), p. 80-83. 50
G.A.G., dienst Leefmilieu, T50.C1/209, 1969.
51
M ENEER IGNÉ, mail van 15 februari 2008.
37
Volgens de getuigenissen van meneer Bal, meneer Andries en meneer De Kinder zouden De Pauw en De Landtsheer (voormalig burgemeester van Buggenhout) uit Buggenhout na de sluiting door Sidmar in 1974 alle machines als schroot opkopen. De Haven van Brussel koopt de gronden op. Meneer Andries meldt dat de gronden op dat moment niet meer 37 ha groot waren, maar 31 ha. Volgens meneer Bal heeft de firma Stallaert de gebouwen afgebroken. Dit verliep niet zonder incidenten. Bij de afbraak van de eerste gashouder raakt het achtergebleven gas in brand (krantenartikel van de sloop op pl. XXXVIII, fig. 43). 52 2.2.5 K ORTE BEDRIJFSGESCHIEDENIS Een grafiek van de winsten en verliezen per jaar is te zien op pl. XXXIX, fig. 44. Hierin zijn de exploitatieopbrengsten (positief of negatief) opgenomen, waarvan de algemene kosten en de afschrijvingen zijn afgetrokken. Er wordt geen rekening gehouden met de reserves en voorzieningen, de tantièmes, de dividenden en de over te dragen winst of verlies van het vorige boekjaar. De Comptoir Brabançon des Cokes (Cobeco), waarvan Les Cokeries du Brabant de oprichter is, heeft gunstige resultaten: haar verkoop stijgt van 65 500 tonnen in 1932 tot 99 000 ton in 1933. Het jaar nadien is ongunstig. Doordat de activiteit van Les Cokeries du Brabant afhangt van de vraag van haar voornaamste klant, Distrigaz, daalt het enfournement tot 706 000 ton of 19 000 minder dan het jaar voordien. Dankzij de valorisatie van het nieuwe bijproduct, zwavel en dankzij verschillende technische verbeteringen kan het bedrijf haar resultaten toch gedeeltelijk handhaven. De binnenlandse markt van de cokes ondergaat de concurrentie met die van antraciet, waarvan de verkoopsprijs met 30% is gedaald en ook de weeromstandigheden zijn ongunstig. De verkoopsprijs van de coke is gedaald, alsook de prijs van het benzol en van het gas. Vanaf 1935 worden de omstandigheden een beetje gunstiger, maar de gecumuleerde verliezen bedragen meer dan 70 000 000 frank. De Raad van Bestuur overweegt sluiting van het bedrijf, maar die komt er niet. In 1936 sluit het bedrijf een pachtovereenkomst voor vijf jaar met een groep Belgische mijnen om de
52
M ENEER ANDRIES, getuigenis, Humbeek februari 2008; M ENEER BAL, getuigenis, Zemst februari 2008;
M ENEER D E KINDER, telefonisch gesprek, mei 2008.
38
bevoorradingsmoeilijkheden op te lossen. Vanaf dan tot 1940 verbetert de markt van de cokes aanzienlijk, ten gevolge van de stijgende vraag van de staalindustrie. De oorlog komt nadert… De oorlogsschade (aan de benzolfabriek, de gashouders, het compressiestation, benzolketel, sulfaatmagazijn,…) bedraagt in 1940 bijna 1 200 000 frank. De verkoop is bevredigend tijdens de eerste maanden van 1940 maar zijn de volgende maanden nihil. In 1945 verergeren de omstandigheden wat de bevoorrading in grondstoffen betreft. De schaarste in steenkool zorgt voor een aanzienlijke vermindering van het enfournement, tot 40% van de normale capaciteit of een dagelijks enfournement van 864 ton. De prijs van de steenkool, de vervoerkosten en de overige lasten wegen zwaar door. Een zekere verbetering komt in de laatste maanden van 1945 en in 1946, maar de stijging van de prijs van de steenkool, ten gevolge een besluit van de regering, heeft tot resultaat dat deze 75% van de exploitatiekosten vormen. Het bedrijf verkeert in een rampzalige toestand. De gasdistributiemaatschappijen dringen echter aan om de gasproductie te verhogen en Les Cokeries du Brabant start met de bouw van vijf gasgeneratoren en ze bestelt een nieuwe batterij van negenendertig ovens (de U.C.B.-batterij) om één van de oudere batterijen te vervangen, wat de totale enfournementcapaciteit zal opdrijven tot 2 430 ton steenkool per dag. De zware verliezen (de totale verliezen van de maatschappij sinds haar oprichting tot eind 1945 bedragen meer dan 162 000 000 frank) bemoeilijken het verkrijgen van een nieuwe lening, maar de maatschappij verkrijgt er uiteindelijk toch één. In 1947 is het dagelijks enfournement 1 450 ton per dag, zonder al te veel schommelingen. Op het einde van het jaar stijgen de prijzen van de steenkool alweer, maar tegelijkertijd stijgt de prijs van de cokes. De nieuwe batterij gasgeneratoren wordt in dat jaar gedeeltelijk gestart, aan de U.C.B.-batterij wordt verder gewerkt. Het jaar wordt positief afgesloten, met een winst van 60 000 frank. In 1948 stijgt de productie van cokes op wereldvlak, maar in België is de verkoop slecht door de zeer hoge kostprijs van de cokes, doordat de prijs van de steenkool zo hoog is (720 frank in België, tegen 410 frank in Nederland, 398 frank in Engeland en 406 frank in Duitsland). De nieuwe batterij gasgeneratoren en de nieuwe batterij ovens zijn in 1948 allebei in dienst. De maatschappij gaat een nieuwe lening van 30 000 000 frank aan om het vervolledigen van de werken te financieren. Haar financiële toestand is heel slecht, gezien de omvang van de stock van de cokes. In 1949 kan die stock opgeheven worden dankzij de lagere prijzen van de cokes, ten gevolge van de lagere steenkoolprijzen en 39
door de opheffing van de verplichting dat Les Cokeries du Brabant haar cokes via Cobeco moet kwijtspelen. Tijdens de eerste maanden van de jaren 1950 blijft het bedrijf verlies maken. Een deel van de installaties moet gesloten worden en vierentachtig van de honderd drieëntwintig ovens wordt stilgelegd. Bovendien worden honderd vijfentachtig personeelsleden afgedankt. De prijs van de steenkool is hoog en de prijs van cokes daalt tot augustus om vanaf september lichtjes te stijgen. Door de lichte stijging van de prijs van de cokes en door de stillegging van een deel van de installaties blijven de verliezen beperkt tot 20 000 000 frank. In 1951 zorgt de toenemende activiteit van de staalindustrie ervoor dat de markt van de cokes helemaal overhoop ligt. De vraag neemt toe, de productie raakt verkocht en de exploitatieresultaten verbeteren. Twintig van de gesloten ovens worden hersteld en in augustus opnieuw in gang gestoken. Tot dan toe weigerde de regering de invoer van goedkopere buitenlandse steenkool, maar vanaf dan is er niet genoeg inlandse steenkool en ziet de cokesfabriek zich verplicht om een aanzienlijk percentage Amerikaanse steenkool in te voeren. Door het vervoer is de kostprijs van de Amerikaanse steenkool hoger dan de Belgische steenkool. Doordat de internationale markt van de zwavel heel gunstig is, gaat de zwavelfabriek gaat weer open. Het jaar eindigt met een positieve balans: 920 000 frank winst. In 1952 dalen de inkopen van Amerikaanse steenkool, en dus de kostprijs van de coke. Vanaf het einde van het jaar dalen zowel de vraag als de prijs van cokes. De markt van de zwavel is verzadigd en de zwavelfabriek gaat weer dicht. De daling van de vraag naar en de prijs van cokes vergroot in 1953. Het bedrijf moet de productie verlagen, het dagelijkse enfournement daalt van 1 200 ton naar 850. Twintig ovens worden stilgelegd. In 1954 blijft het enfournement 850 ton per dag. De productie van cokes raakt verkocht en in het tweede semester stijgt de vraag lichtjes. Aangezien met de groei van de vraag naar staal ook de vraag naar cokes groeit, worden de twintig stilgelegde ovens opnieuw opgestart. Het enfournement stijgt naar 1 250 ton per dag, dankzij de invoer van Amerikaanse steenkool, omdat de Belgische steenkool de bijkomende vraag niet kan volgen. Hierdoor stijgt de prijs van de cokes. Eind december is de stock van cokes quasi nul. Het bedrijf meent dat het nodig is haar gasbehandelingsinstallatie te vernieuwen en zet daarvoor een reserve van 5 000 000 frank opzij. In 1956 blijft het enfournement op 1 250 ton per dag, dankzij de invoer van dure Amerikaanse steenkool. Met één van de belangrijkste staalbedrijven wordt een contract voor de verkoop van cokes wordt getekend, die een aanzienlijk deel van de productie zullen afnemen. Een installatie voor de conversie van 40
vloeibaar petroleumgas wordt geïnstalleerd, om het hoofd te kunnen bieden aan pieken in de vraag naar gas. Zoals eerder vermeld, wordt het bedrijf in 1927 opgericht voor een periode van 30 jaar. Volgens een verslag van de vergadering van de ondernemingsraad van 10 mei 1957 in het personeelsblad Codubra besluit men de activiteiten van Les Cokeries du Brabant met nog eens dertig jaar te verlengen. Op 13 juni 1957 wordt bij notaris Jean Maurice De Doncker hiervan akte opgemaakt, waarna dit gepubliceerd wordt in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad op 4 juli 1957. In datzelfde jaar besluit men verschillende installaties te vernieuwen. In datzelfde jaar wordt beslist dat de gebouwen van de Verbrande Brug gerenoveerd moeten worden. Een nieuwe cokesovenbatterij van vijfentwintig ovens wordt besteld, wat het enfournement naar 1 400 ton per dag zal verhogen. De werken zijn over verscheidene maanden gespreid en het bedrijf voorziet de indiensttreding van de nieuwe installatie voor in de loop van 1959. Door de daling van de afname van cokes van het staalbedrijf, de voornaamste afnemer, daalt het enfournement met 20% vanaf het tweede trimester van 1958, met zware gevolgen voor het bedrijf. De vaste exploitatiekosten blijven onveranderd en vanaf oktober stijgen de lonen gevoelig. Toch is de stock van coke beperkt. In 1959 daalt de prijs van de Belgische steenkool lichtjes, alsook de verkoopprijs van de cokes. De ammoniaksulfaat verkoopt slecht, waardoor de verkoopprijs daalt e de accijnsrechten op het benzol verhogen, wat een ongunstig effect heeft op de resultaten. Toch verbetert de situatie tijdens de vierde semester. De renovatiewerken zijn beëindigd en de nieuwe batterij wordt in juni in gang gezet. Er worden ook andere modernisatiewerken uitgevoerd, wat het rendement van het bedrijf ten goede komt. Vanaf 1960 is het enfournement 1 400 ton per dag. Men verwacht dat de verkoop van cokes normaal zal lopen, maar door de stakingen op het einde van het jaar heeft het bedrijf de leveringen aan de staalindustrie moeten stopzetten. Daardoor is de stock op het einde van het jaar sterk gestegen. De verkoop van benzol blijft sinds de stijging van de accijnzen moeilijk verlopen. Er wordt een contract gesloten met een bedrijf dat sinds het begin van het jaar de hele productie onbewerkte benzol afneemt. Om de stijgende vraag naar gas te kunnen beantwoorden, worden de bestaande installaties voor de conversie van vloeibaar petroleumgas vervolledigd met een nieuwe lijn. Ook de cokesovenbatterij wordt gemoderniseerd en er wordt een nieuwe vulwagen met rookzuiger besteld om het werk van de arbeiders minder zwaar te maken. In 1961 wordt de hele productie cokes verkocht, alsook een deel van de door de stakingen overgebleven cokes. De prijs 41
van de cokes daalt ten opzichte van het vorige jaar. Door de concurrentie met andere energiebronnen is de verkoopprijs van het gas lager. Dankzij de nieuwe installaties, beëindigd in de loop van het jaar, is het geproduceerde volume van groter. Ook dit jaar worden de installaties verder gemoderniseerd. In 1963 wordt het enfournement tussen juni en september verminderd door een lagere afname van gas en van cokes. Ten opzichte van 1962 is de prijs van de steenkool gestegen, als gevolg van de Belgische steenkoolpolitiek, waardoor ook de prijs van de cokes gestegen is. De prijs van gas blijft onveranderd, maar het geproduceerde volume is 20% lager (hoewel de vraag hoger was tijdens de strenge winter 1962-1963). De lonen en sociale lasten stijgen. Dit alles verklaart de slechte resultaten. In 1964 daalt het geproduceerde volume gas sterk en de lichte prijsstijging kan het verlies van de inkomsten door de daling van de volumes niet compenseren. De stijging van de lonen en sociale lasten stijgt opnieuw. Twee duwbakken worden in gebruik genomen tussen de Kempen en de cokesfabriek, om de vervoerskost van de steenkool te verminderen. Er wordt een verlies van 29 000 000 gemaakt. In 1965 legt de regering, zoals in het verleden, een vast volume aan te kopen Belgische steenkool op. De vraag naar cokes voor de staalindustrie is gestegen en het volume van de stock daalt. De prijzen van cokes en bijproducten (behalve teer) blijven stabiel. Nog steeds stijgen de lonen en sociale lasten, wat doorweeg op de resultaten, die een verlies vormen van 4 000 000 frank. Tijdens het tweede semester van 1966 daalt het enfournement door de mindering van de vraag naar cokes door de staalindustrie. De regering legt een vaste volume van Belgische steenkool op, die een veel hogere prijs hebben dan Duitse en Amerikaanse steenkool. De stock van de cokes neemt. De lonen en sociale lasten verhogen voor het vierde jaar op rij en dit wordt ondraagbaar voor het bedrijf. Hierdoor wordt er geherstructureerd: het personeelsbestand slinkt enorm. Er is een verlies van 12 000 000. In 1967 blijft de aankoop van cokes door de staalindustrie beperkt, maar een contract met een nieuw staalbedrijf laat toe dat de stock verkleint. Het geproduceerde gasvolume daalt. Voor het eerst wordt aardgas gebruikt om de ovens te verwarmen in periodes van sterke vraag naar gas. Nog steeds stijgen de lonen en sociale lasten. Door de reorganisatie, begonnen in 1966, is het personeelsbestand met 20% geslonken. Een staking heeft het bedrijf stilgelegd tussen 27 oktober en 14 november. Door de opkomst van het aardgas is het leveringscontract van gas in januari 1969 geëindigd. Er is geen hoop meer om de situatie te verbeteren en ondanks de reorganisatie van het bedrijf beslist de Raad van Bestuur op 12 december de stopzetting 42
van de cokesovens. Op 22 december wordt de beslissing aan de ondernemingsraad bekend gemaakt. Er is een verlies van bijna 6 000 000 frank.53
2.3
L IGGING EN BEDRIJFSTE RREIN
Waarom wordt Les Cokeries du Brabant opgericht op de plaats van dit voormalige kasteeldomein? De New Economic Geography probeert de lokalisatie van ondernemingen te verklaren. Traditionele vestigingstheorieën spitsen zich toe op de aanwezigheid van transport, grondstoffen, water en energie, arbeiders, terreinen en gebouwen en een afzetmarkt als vestigingsfactoren. De New Economic Geography echter, legt zich vooral toe op clustering van economische en industriële activiteit als vestigingsfactor. Volgens deze theorie zijn er twee denkpistes: een eerste stelt dat arbeiders migreren naar regio’s waar een belangrijk bedrijf gesitueerd is, waarna de arbeider als consument optreedt en waardoor andere bedrijven zich in de omgeving vestigen. Een andere denkpiste is dat bedrijven voordelen hebben om zich bij elkaar te vestigen. Als we de eerste denkpiste volgen, lijkt het onwaarschijnlijk dat Les Cokeries du Brabant zich aan de Verbrande Brug heeft gevestigd om de consumptiedrang van arbeiders te bevredigen, aangezien er op dat moment amper andere industrie was (enkel de I.N.D.A.C., zie verder) en voornamelijk omdat de vraag naar gas en cokes anders wordt ingewilligd. De tweede denkpiste lijkt aannemelijker, maar nog altijd niet
53
NOTARIS CH . D E RUYDTS, Verkoopakte van Eppegemsesteenweg 21 in Grimbergen, eind jaren 1960; Codubra
9 (1957), p. 4; Codubra 11 (1957), p. 4; “Dégâts causés par faits de guerre aux installation de production, ainsi qu’au réseaux de transport et de distribution de gaz en Belgique. Période du 10 mai au 1er juin 1940“ Revue générale du gaz 62/11 (1940), p. 249-254; R.F., vol. II, Brussel 1931, p. 1712, 1713; R.F., vol. II, Brussel 1932, p. 1169; R.F., vol. I, Brussel 1933, p. 1463; R.F., vol. I, Brussel 1934, p. 1498, 1499; R.F., vol. II, Brussel 1935, p. 287; R.F., vol. II, Brussel 1936, p. 56; R.F., vol. II, Brussel 1937, p. 1166-1168; R.F., vol. I, Brussel 1938, p. 1342-1344; R.F., vol. I, Brussel 1939, p. 1278-1280; R.F., vol. II, Brussel 1940, p. 100, 101; R.F., vol. II, Brussel 1941, p. 84, 85; R.F., vol. II, Brussel 1942, p. 43; R.F., vol. I, Brussel 1943, p. 477, 478; R.F., vol. I, Brussel 1944-1945, p. 402; R.F., vol. III, Brussel 1946-1947, p. 1298, 1299; R.F., vol. IV, Brussel 1946-1947, p. 1802, 1803; R.F., vol. II, Brussel 1948, p. 758; R.F., vol. II, Brussel 1949, p. 887; R.F., Brussel 1950, p. 350-352; R.F., Brussel 1951, p. 269-271; R.F., Brussel 1952, p. 286-288; R.F., Brussel 1953, p. 303305; R.F., Brussel 1954, p. 314-316; R.F., Brussel 1955, p. 714-716; R.F., Brussel 1956, p. 284-286; R.F., Brussel 1957, p. 719-721; R.F., Brussel 1958, p. 265; R.F., Brussel 1959, p. 473; R.F., Brussel 1960, p. 379382; R.F., Brussel 1961, p. 370-373; R.F., Brussel 1962, p. 375-378; R.F., Brussel 1964, p. 814-817; R.F., Brussel 1965, p. 410-412; R.F., Brussel 1966, p. 342-344; R.F., Brussel 1967, p. 233-235; R.F., Brussel 1968, p. 155-157; R.F., Brussel 1969, p. 379-382.
43
de hoofdfactor voor de vestiging. Cokesfabrieken kunnen zich inderdaad bij andere industrieën vestigen. In de 19de eeuw vestigen ze zich voornamelijk bij steenkooluitbatingen, maar door gemakkelijke aanvoer van steenkool in de 20ste eeuw, blijkt dit niet meer nodig. Langs de andere kant kan een cokesfabriek zich ook als toeleveringsbedrijf bij afnemers van cokes, gas of bijproducten vestigen, in het geval van gas en bijproducten is dit voor Les Cokeries du Brabant een aannemelijke factor. In de Vilvoordse industriezone zijn er namelijk verschillende chemische bedrijven die de bijproducten kunnen valoriseren. Deze factor is echter niet aanwijsbaar (in tegenstelling tot de Cokeries du Marly, waar bij de cokesfabriek rechtstreeks een chemisch bedrijf gevestigd is en tot de Forges de Clabecq, gekoppeld aan hoogovens die de cokes kunnen gebruiken). Zoals de Caigny in New Economic Geography als bedrijfshistorische invalshoek benadrukt, bevatten de meeste bedrijfsarchieven (als er al een bedrijfsarchief is) weinig of geen documentatie over de redenen waarom een vestigingsplaats werd uitgekozen, ook al omdat de beslissing over de vestiging vaak genomen wordt voor er van een bedrijfsarchief sprake is. Laten we terugkeren op de traditionele vestigingstheorieën. Zoals verder in deze studie vermeld, komt een aanzienlijk deel van de werkkracht van de gasfabrieken uit Anderlecht, Koekelberg, Vorst en uit het Antwerpse. De aanwezigheid van een plaatselijke arbeidsmarkt heeft waarschijnlijk z’n rol gespeeld, maar is niet doorslaggevend. De factor om zich bij grondstoffen te vestigen valt te verwerpen, want de transportmogelijkheden lijken dit mankement aan te vullen. De transportmogelijkheden lijken een zéér belangrijke vestigingsfactor voor Les Cokeries du Brabant. Het bedrijf is ver van de grondstoffen en op een afstand van de afzetmarkt gelegen, maar vlakbij een net verbreed kanaal en er is aansluiting tot de C.F.I. Loos benadrukt in zijn eindverhandeling dat het baantransport op het moment van zijn studie in 1957 van recente datum is en dus niet als een vestigingsfactor beschouwd mag worden. Ook zegt hij dat het voor de cokesfabrieken onleefbaar zou zijn zonder de hulp van het kanaal, aangezien het een goedkoop transportmiddel is voor de toelevering van steenkool. Vanuit Verbrande Brug kunnen de cokes en bijproducten langs het kanaal naar het binnenland gebracht worden, maar ook per zeeschip naar overzeese landen (voornamelijk Scandinavische landen). De transportmogelijkheid is niet enkel belangrijk voor de aanvoer van grondstoffen en de afvoer van cokes en bijproducten, maar biedt de mogelijkheid om personeel aan te trekken dat van verder moet komen. Tot Vilvoorde geraakt men met de trein of met de toenmalige buurtspoorwegen en van Vilvoorde naar 44
Les Cokeries du Brabant was er een pendelbus. Verder is haar geografische ligging van groot belang. Het bedrijf ligt op de denkbeeldige lijn Brussel-Antwerpen, steden die haar afzetmarkt vormen en die ze bevoorraadt door middel van kanalisatie. Nadien vormt ook Leuven de afzetmarkt. Bovendien vervangt Les Cokeries du Brabant volgens Loos vier gasfabrieken, twee in Brussel en twee in Antwerpen, en is de nieuwe fabriek tussen deze twee locaties gelegen. Ook volgens meneer Andries is de cokesfabriek Société Anonyme Cokes et Fontes Spéciales uit Hoboken (opgericht in 1906) een fabriek van de I.C.G.A., die echter niet centraal genoeg gelegen was en opgedoekt werd in 1931 (Les Cokeries du Brabant neemt de activiteiten van deze fabriek over). Het kanaal kan gebruikt worden voor het afvoeren van afvalstoffen, het koelen van installaties en als grondstof. Niet onbelangrijk is dat in 1920 een ontwerp wordt goedgekeurd om een kanaalverbinding tussen Vilvoorde, meer bepaald Verbrande Brug met verbinding aan het kanaal, en de Limburgse mijnen te realiseren. Er was al een terrein van 230 ha dicht bij de Verbrande Brug aangekocht om een haven aan te leggen. De economische onzekerheid van de jaren 1930 schuift de werken echter op de lange baan en van dit plan komt uiteindelijk niets in huis. Misschien kan dit toekomstplan ook gelden als vestigingsfactor voor Les Cokeries du Brabant, aangezien haar steenkool uit het Kempisch steenkoolbekken komen. Een andere beslissende factor is het feit dat een groot terrein, net op deze gunstige ligging, ter beschikking stond. Zoals Loos vaststelt: er is geen geschiktere vestigingsplaats mogelijk voor Les Cokeries du Brabant.54 Er is dus het plan om een kanaal aan te leggen van de Verbrande Brug naar de Limburgse Kempen, wat vandaag een heel andere situatie zou hebben opgeleverd. Een ander ingrijpend, niet uitgevoerd, plan is te zien in La Cité uit 1933. Een leerling van het Institut Supérieur des Arts Decoratifs, M. Baptista, ontwerpt voor een cursus van V.
54
M ENEER ANDRIES, getuigenis, Humbeek februari 2008; R.A., Tractionel 10 841, Archief Distrigaz, Procès-
verbaux du conseil; S. DE CAIGNY, “New Economic Geography als bedrijfshistorische invalshoek: de transformatie van de kanaalzone ten noorden van Brussel tot een industriegebied in het interbellum”, in: W. LEFEBVRE et al. (eds.), op. cit., p. 535-575; R. D E HERDT , F. VERCOUTERE, Leven onder de gaslantaarn, Gent 1980, p. 58; W. LOOS, op. cit., p. 18-20, 51, 52; P. M. O LYSLAGER, op. cit., p. 117, 120; D. VANNESTE, Economische geografische: vestigingsfactoren, Leuven 2001, p. 109, 110; L. VAN RANST , De regionaal-ekonomische betekenis van het kanaal Willebroek-Brussel, eindverhandeling, Leuven 1971, p. 68.
45
Bourgeois (Victor Bougeois?) een theoretisch project (pl. 2, fig. 2) voor het gebied ten oosten van het kanaal tussen de Verbrande Brug en de brug van Humbeek. Dit gebied van 3 500 m wordt in dit theoretisch project een gebied voor watersporten: kanoën, zwemmen, ontspanning,… Ook komt er de nodige infrastructuur: camping, hotels, restaurants, cafés, parking, nieuwe banen,… Dit is zonder gevolg gebleven.55 Plaat III, figuur 3 toont de Ferrariskaart, plaat IV, figuur 4 de Poppkaart met het voormalige kasteeldomein van de familie Cornet d’Elzius de Peissant. Het eigenlijke kasteel (op de Poppkaart perceel 112, voor foto’s en postkaarten van het kasteel, zie bijlage II) ligt net ten noorden van de Maalbeek, ten westen van het kasteel ligt het kanaal. Achter het kasteel is er een aangelegde vijver. Verder is te zien dat de Maalbeek onder het kanaal loopt en dan verder stroomt om uit te monden in de Zenne. Bij de aankoop van het domein door Les Cokeries du Brabant is er bij de notarisakte een plan bijgevoegd. Hierop is het voormalig kasteeldomein te zien. Er staat op dat moment nog een boomgaard, kapel, serre, groentetuin, bergplaats, hangar en vijver (pl. V, fig. 5). Van het eigenlijke kasteel is op dat moment geen spoor meer. In bijlage II beelden van tijdens de aanvang van de werken.56 Op 30 juli 1927, een maand na haar oprichting, koopt Les Cokeries du Brabant een bouwgrond ter grootte van 12 ha bij notaris Pierre Léon Octave De Doncker uit Brussel. Voor de som van 3 600 000 frank koopt ze deze grond van de Société Anonyme L’Industrielle de Pont-Brûlé (opgericht op 1 mei 1926), die het zelf opkocht van de erfgenamen van graaf Raymond Jean Ghislaine Cornet d’Elzius de Peissant en van gravin Marguerite Constance Marie Wettmal. Mits betaling van 2 frank heeft de eigenaar het recht water van het kanaal af te nemen om de vijver te voorzien. De Maalbeek mag ofwel omgeleid worden, ofwel dichtgegooid worden en van de Atlas der Waterwegen verwijderd worden. De bestaande gebouwen mogen afgebroken worden. De verkoper verbindt zich ertoe de boomwortels weg te nemen. Verder moet ze twee wegen (route B 55
“Plan schématique pour l’aménagement d’un centre nautique avec plage, sur le canal de Bruxelles à
Willebroeck (bief de Humbeek). Architecte: Baptista, I.S.A.D.”, La Cité. Architecture. Urbanisme 9/11 (1933), p. 178. 56
R.A., Protocollen van notarissen Brabant, Pierre Léon Octave De Doncker (1919-1944), 41 908,
30/07/1927.
46
en D) aanleggen die als funderingen voor een spoorweg zullen dienen. De koper verbindt er zich toe binnen de twee jaar te starten met de bouw van een fabriek, die binnen de drie jaar voltooid moet zijn, op straffe van een geldboete van 25 000 frank per jaar. Het mag niet gaan om een fabriek van explosieven, chloor, bleekmiddel, bariumsulfaat, pyrietzwavelextractie, noch om de zuivering van zwavel, ijzersulfaat en carbuur. Volgens een mondeling bron heeft dit terrein een natte ondergrond, die dus niet veel gewicht kan dragen, zodat funderingen met een grote weerstand nodig zijn. Er worden drieduizend vijfhonderd Frankipalen de grond ingeduwd met een draagkracht van 60 tot 100 ton.57 Twee jaar later, op 1 juni 1929, koopt Les Cokeries du Brabant 13 ha 87 a grond (pl. VI, fig. 6) aan 4 081 000 frank van dezelfde verkoper, L’Industrielle de Pont-Brûlé, via dezelfde notaris. Ook dit stuk grond, gelegen ten noorden en ten oosten van de grond die twee jaar voordien gekocht werd, behoorde oorspronkelijk aan de erfgenamen van graaf Raymond Jean Ghislaine Cornet d’Elzius de Peissant en van gravin Marguerite Constance Marie Wettmal. Op het oostelijke deel zullen kort nadien de arbeidershuizen gebouwd worden. Het terrein is verbonden met de C.F.I. De landbouwers Louis Van CapellenDeconinck uit Eppegem en Pierre Jean Meskens uit Grimbergen gebruiken deze grond zonder contract en moeten vóór 30 november 1929 vertrekken. Ene meneer Verbelen bewoont zonder aanspraak het tuiniershuis met 63 a 10 ca grond.58 De gronden aangekocht in 1927 en in 1929 worden snel bebouwd. Op een mutatieschets uit 1930 (pl. VII, fig. 7 voor het plan voor de mutatie en pl. VIII, fig. 8 voor het plan na de mutatie) en op een plan uit 1929 (pl. IX, fig. 9) zijn deze twee terreinen te zien. Op de mutatieschets na mutatie staan de arbeiderswoningen van de Gaston Devoswijk (de vier ploegbaaswoningen nog niet), de cokesovenbatterij, de gashouders, de blok met burelen en verschillende andere fabrieksgebouwen.59
57
M ENEER ANDRIES, getuigenis, Humbeek februari 2008; R.A., Protocollen van notarissen Brabant, Pierre
Léon Octave De Doncker (1919-1944), 41 908, 30/07/1927. 58
R.A., Protocollen van notarissen Brabant, Pierre Léon Octave De Doncker (1919-1944), 41 918,
01/06/1929. 59
PA, dienst Leefmilieu, A.R.A.B, nr. 641, 1929; KADASTER, Grimbergen, mutatieschets 1930/6.
47
Op 26 juni 1941 wordt het terrein een derde maal uitgebreid. Via notaris Pierre Léon Octave De Doncker uit Brussel koopt Les Cokeries du Brabant voor 1 500 000 frank een aanpalende grond van 3 ha 18 a en 46 ca, gelegen langs weerszijden van de Eppegemsesteenweg, op van de Société Industrielle de la Cellulose (S.I.D.A.C.). Dit bedrijf heeft als doel de productie van cellulose en afgeleide producten, onder andere cellulose in folie. S.I.D.A.C. heeft dit terrein zelf gekocht van de Société Anonyme Compagnie Internationale des Industrie Chimiques (Interchimic) in 1936. Interchimic kocht het op haar beurt over van Société Anonyme Industrieel des Applications Chimiques (I.N.D.A.C., in faling gegaan op 26 juli 1933), die het dan weer opkocht van L’Industrielle de Pont-Brûlé, ene Pierre Jean Bogaerts en van ene Henri Joseph Corneille Dumeez. Op een ongedateerde foto (bijlage III) is nog de benaming I.N.D.A.C. te zien op één van de gebouwen en op een andere foto (ook in bijlage III) vanuit hetzelfde zichtpunt is te zien dat deze fabriek te koop staat. Het terrein bevat industriële gebouwen, burelen en drie huizen (de drie ploegbaaswoningen langs de Eppegemsesteenweg). Volgens mondelinge bron werden de terreinen en gebouwen na de faling van de I.N.D.A.C. opgekocht door Les Cokeries du Brabant, omdat deze net naast hun terrein lagen. Een andere mondelinge bron bevestigt dit. Verdere voordelen aan deze grond zijn een aanknoping op de C.F.I., mogelijkheid om water te nemen uit het kanaal, een kade van 20 m langs het kanaal van 14 m diep en een betonnen en gemetselde bekisting van een oude en verwijderde transportband. De koper mag water lozen in de beek die naar de Zenne voert (waarschijnlijk de Maalbeek) indien hij die beek proper houdt en zich aan de regels houdt opgelegd door de C.F.I. en de Société Anonyme du Canal et des Installations Maritimes de Bruxelles. Een personeelsblad van begin de jaren 1960 geeft aan dat de I.N.D.A.C.-gebouwen ingericht werden als sanitair, voor sociale diensten en als magazijn en dat deze in gebruik konden werden genomen in 1943. Een mondelinge bron bevestigt dat de gebouwen van de I.N.D.A.C. als magazijn voor reservemateriaal gebruikt werden.60
60
M ENEER ALCIDE, getuigenis, Zemst februari 2008; M ENEER A NDRIES, getuigenis, Humbeek februari 2008;
M ENEER BAL, getuigenis, Zemst februari 2008; NOTARIS CH . D E RUYDTS, Verkoopakte van Eppegemsesteenweg 21 in Grimbergen, eind jaren 1960; R.A., Protocollen van notarissen Brabant, Pierre Léon Octave De Doncker (1919-1944), 41 950, 26/06/1941; Codubra (s.d.), p. 2; R.F., vol. II, Brussel 1927, p. 1401; R.F., vol. II, Brussel 1928, p. 1629; R.F., vol. II, Brussel 1929, p. 1668, 1669; R.F., vol. III, Brussel 1933, p. 1114.
48
Te noteren valt dat bij de nijverheidstelling van 1930 René Cyriel Buysse aan het hoofd staat van de I.N.D.A.C. Het bedrijf produceert alle producten die gebruikt worden in de chemische industrie en chemische toepassingen, onder andere leerlooierijen, volgens de nijverheidstelling is haar activiteit de productie van natriumsulfide. In 1930 stelt het bedrijf tachtig arbeiders (van wie negen buitenlanders) en zestien bedienden (van wie drie vrouwen) tewerk. De I.N.D.A.C. werd volgens mondelinge bron opgericht door de Boerenbond, nog voor de oprichting van Les Cokeries du Brabant, met als doel meststoffen te produceren. Volgens deze bron werden begin jaren 1930 testproeven gehouden, maar is men niet met dit bedrijf doorgegaan. In de Annuaire du commerce et de l’industrie de Belgique van 1935 staat dit bedrijf nog aangegeven als fabriek van chemische producten, terwijl de grond toen al in bezit was van Interchimic.61 De oppervlakte van het terrein van Les Cokeries du Brabant bedraagt volgens de eindverhandeling van Loos uit 1957 37 ha, volgens een ongedateerd informatieblad 37 ha 35 a, waarvan 2 ha 85 bebouwd is. Tussen 1929 en 1932 heeft Les Cokeries du Brabant nog andere stukken grond gekocht van kleinere eigenaars, zoals blijkt uit een akte verkregen van notaris De Ruydts.62 Tegenwoordig rest er, behalve de verschillende huizen, één stenen relict van Les Cokeries du Brabant: het toegangsgebouw met verpleegzaal (bijlage VI voor de voormalige toestand, bijlage VII voor de huidige toestand). Het staat ingeschreven als magazijn en is eigendom van Waterwegen en Zeekanaal, onderdeel van het Vlaams Gewest. Net als voor één van de drie ploegbaaswoningen langs de Eppegemsesteenweg, ook eigendom van Waterwegen en Zeekanaal, is er een aanvraag tot sloping van dit gebouw.63
61
M ENEER ALCIDE, getuigenis, Zemst februari 2008; M ENEER A NDRIES, getuigenis, Humbeek februari 2008;
M ENEER BAL, getuigenis, Zemst februari 2008; A.R.A., T300, nr. 299, Nijverheidstelling 1930; Annuaire du commerce et de l’industrie de Belgique. Tome II, provinces, Brussel 1935, p. 29; R.F., vol. II, Brussel 1928, p. 1629; R.F., vol. II, Brussel 1929, p. 1668, 1669. 62
NOTARIS CH . D E RUYDTS, Lijst van aankopen door Les Cokeries du Brabant; F. D E M ESMAEKER (samensteller),
op. cit., s.p.; W. LOOS, op. cit., p. 50. 63
Bezoek van de wijk Verbrande Brug op 26 oktober 2007; KANTOOR REGISTRATIE, mondelinge informatie, 9
januari 2008.
49
Verrassend is de perceptie van de jonge industrie in de kanaalzone aan de Verbrande Brug in een wandelgids uit 1934:64 Volgen wij de vaart links langs de groote nijverheidsintellingen die daar pas enkele jaren bestaan. De “Indac” fabriek van chemische produkten en de “Cockerie du Brabant” werden gebouwd op de plaats waar vóór een vijftal jaren nog het landgoed van de familie Cornet de Peissant was. Thans loopen zeven spoorwegarmen door den eigendom en leveren de gasovens het gas voor Brussel en Antwerpen. Verlaten wij de poësie van puffende motorbooten, krassende ophaalbakken, ronkende drijfriemen en dampende ovens, langs het paadje dat achter de omheining het veld inslaat. En verder: Draaien wij rechts, achter de private statie om, dan gunnen wij een blik aan de laadbruggen, kolenmassa’s, watertorens, schouwen en gasketels, en keeren door de “cité” van werkmanswoningen naar de vaartbrug weer, het blanke “Cattenhuys”, pachthof links latend. Industrieel toerisme avant la lettre? Alleszins al een heel vroege interesse in de plaatselijke industrie, die geen weerzin opwekt, bewust opgenomen in een toeristische publicatie.
2.4
B ESTUUR
Volgens de nijverheidstelling van 1930 (pl. XXXX, fig. 45)is Hubert de le Paulle in dat jaar gedelegeerd bestuurder. Hubert de le Paulle, geboren in Gent in 1867 en overleden in Brussel in 1933, behaalt in 1892 het diploma ingenieur mechanica aan de Kunsten- en Ambachtenschool in Gent. Een jaar later, in 1893, behaalt hij het diploma ingenieur elektriciteit aan het elektrotechnisch Montefiore-instituut in Luik. Hij is in 1927, bij de oprichting van Les Cokeries du Brabant, gedelegeerd bestuurder, tot hij met pensioen 64
K. JACOBS, Grimbergen. Gids voor kerk, kasteel wandelingen, Brussel 1934, p. 35, 36.
50
gaat in 1931, maar hij blijft er wel tot 1933 actief als bestuurder. In 1929 is hij medeoprichter van Distrigaz, aanvankelijk opgericht om het gas van Les Cokeries du Brabant naar Antwerpen en Brussel te vervoeren en volgens de nijverheidstelling van 1930 is hij ook eigenaar van de gasfabriek van Vorst en die van Koekelberg. Na hem wordt het bedrijf tot 1958 geleid door verschillende gedelegeerd bestuurders. In 1958 wordt Gaston Devos gedelegeerd bestuurder, nadat hij de functies van technisch bestuurder en algemeen bestuurder vervult had. In 1962 gaat hij met pensioen, maar bekleedt de functie van voorzitter tot 1971.65
2.5
P ERSONEEL
Loos schrijft dat vier gasfabrieken (twee in Antwerpen, twee in Brussel) vervangen worden door één cokesfabriek, Les Cokeries du Brabant, die hun personeel kan gebruiken. In de personeelsbladen staat bij de in pensioenstelling of het overlijden van arbeiders wat hun loopbaan was. Hieruit valt af te leiden dat veel van deze arbeiders voordien in de fabrieken van Vorst, Koekelberg, Anderlecht, Berchem, Hoboken en Antwerpen hebben gewerkt. Meneer Andries bevestigt dat personeel dat in andere fabrieken aan de slag was, overgenomen werd in Les Cokeries du Brabant. Volgens deze mondelinge bron wilden aanvankelijk de arbeiders uit het Antwerpse niet verhuizen en werden overtuigd door de woningen, gratis gas, busvervoer,… In 1930 worden zeventien arbeiders van de fabriek van Vorst aangenomen, acht van de fabriek van Koekelberg en één van de fabriek van Anderlecht. In 1931 komen vijftien arbeiders van de fabriek van Berchem, dertien van Vorst, elf van Hoboken, drie van Antwerpen en twee van Koekelberg. In 1932 zijn de arbeiders die van andere fabrieken komen veel minder in aantal: drie komen van de fabriek van Berchem, twee van Hoboken en één van Koekelberg.66 65
A.R.A., T300, nr. 299, Nijverheidstelling 1930; Codubra 19 (1959), p. 6; Codubra (s.d.), p. 1; R. CAMPUS,
“Hubert de le Paulle”, in: L’ACADÉMIE ROYALE DES SCIENCES, DES LETTRES ET DES BEAUX-ARTS DE BELGIQUE (ed.), Biographie nationale, vol. 30, Brussel 1959, p. 655-666; G. KURGAN - VAN HENTENRIJK et al. (eds.), Dictionnaire des patrons en Belgique. Les hommes, les entreprises, les réseaux, Brussel 1996, p. 189-190. 66
M ENEER ANDRIES, getuigenis, Humbeek februari 2008; Codubra 3 (1956), p. 7; Codubra 4 (1956), p. 8-9;
Codubra 5 (1956), p. 8, 9; Codubra 6 (1956), p. 8, 10; Codubra 7 (1957), p. 7, 9; Codubra 8 (1957), p. 8; Codubra 10 (1957), p. 7; Codubra 11 (1957), p. 10; Codubra 12 (1957), p. 9; Codubra 13 (1958), p. 8; Codubra 14 (1958), p. 7; Codubra 15 (1958), p. 7; Codubra 16 (1958), p. 7, 8, 10; Codubra 17 (1958-1959), p. 8-10; Codubra 18 (1959), p. 8, 9; Codubra 20 (1959), p. 7, 10; Codubra 21 (1959), p. 9; Codubra 22
51
Volgens de nijverheidstelling van 1930 werken er in dat jaar dertig mannelijke en zes vrouwelijke bedienden en honderd vijftig arbeiders. Volgens Loos’ eindverhandeling uit 1957 werken er tweehonderd vijftig arbeiders en zeventig bedienden. Tussen 1930 en 1957 is er een verdubbeling merkbaar. In Van Ransts eindverhandeling uit 1971 wordt gemeld dat er driehonderd zeventig personen tewerkgesteld zijn, zonder vermelding van datum. Aangezien de fabriek sluit in 1969 gelden deze gegevens waarschijnlijk voor het einde van de jaren 1960. Een ongedateerd informatieblad, waarschijnlijk uit de jaren 1950 of 1960, van Les Cokeries du Brabant meldt dat er honderd bedienden en vierhonderd vijfentwintig arbeiders werken. Dit lijkt veel, aangezien zowel de gegevens van 1957 als die van 1971 een stuk lager liggen, maar misschien is het Distrigazpersoneel hierbij geteld.67 Bij de aanvraag in 1948 voor een toelating van recuperatiestoomketels wordt aangegeven dat er in drie ploegen van telkens vier personen zal gewerkt worden. Een mondelinge bron bevestigt dat er in drie ploegen gewerkt werd, maar niet enkel voor de recuperatiestoomketels. Een ploeg werkt van 6 uur tot 14 uur, een andere van 14 uur tot 22 uur en de nachtploeg van 22 uur tot 6 uur.68 Volgende gegevens over de lonen vernemen we uit de economische en sociale telling van 1937: 69 Minder
2 tot 4
4 tot 6
6 tot 8
8 tot 10
dan 2
frank
frank
frank
frank
3,59%
69,12%
23,45%
3,26%
frank per uur Loontrekkenden
0,58%
electriciteitsproductie en-voorziening,
(1960), p. 9, 10; Codubra 23 (1960), p. 5, 7; Codubra 24 (1960), p. 6; Codubra 25 (1960-1961), p. 6, 7; Codubra 26 (1961), p. 5, 6; Codubra 27 (1961), p. 9; Codubra 28 (1962), p. 7, 8; Codubra 29 (1962), p. 13; W. LOOS, op. cit., p. 51. 67
A.R.A., T300, nr. 299, Nijverheidstelling 1930; F. D E M ESMAEKER (samensteller), op. cit., s.p.
68
M ENEER ANDRIES, getuigenis, Humbeek februari 2008; PA, dienst Leefmilieu, A.R.A.B, nr. 641, 1948.
69
M INISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN, CENTRALE D IENST VOOR DE STATISTIEK, op. cit., p. 44-46.
52
gasfabricage en behandeling der bijproducten Loontrekkenden
8,08%
27,63%
47,59%
13,54%
3,16%
Minder
500 tot
1 000
1 500
2 000
2 500
Meer
dan 500
1 000
tot
tot
tot
tot
dan
frank
frank
1 500
2 000
2 500
3 000
3 000
frank
frank
frank
frank
frank
gemiddeld
per maand Weddetrekkenden
1,45%
13,75%
36,33%
26,28%
11,08%
5,84%
5,27%
6,28%
21,31%
28,18%
21,96%
11,26%
5,63%
5,38%
electriciteitsproductie en-voorziening, gasfabricage en behandeling der bijproducten Weddetrekkenden gemiddeld
Hieruit blijkt dat zowel loon- als weddetrekkenden in deze sector meer verdienen dan het gemiddelde van alle sectoren. Is dit door de risico’s verbonden aan het werk? Een eventueel hogere opleidingsgraad? Afgedwongen voordelen door hun strijdkracht? Voormalig technisch tekenaar meneer Andries zegt dat Les Cokeries du Brabant een sociaalvoelende en familiaal gerichte maatschappij is. Zo levert de fabriek tijdens de Tweede Wereldoorlog sulfaat als meststof aan de boeren, die in ruil voedsel afstaan dat onder het personeel verdeeld wordt. Ook uit de personeelsbladen valt af te leiden dat Les Cokeries du Brabant zich op verschillende vlakken heeft ingezet voor haar werknemers. Zo was er een gezondheidsdienst en een verpleegzaal, een comité voor veiligheid en hygiëne, een busdienst voor het personeel ( die zou worden afgeschaft indien het openbaar vervoer zijn regeling aan de cokesfabriek aanpast, zo meldt een personeelsblad van 1960), een kantine, wasgelegenheid, een sociale dienst, een fonds voor wederzijdse hulp en een pensioendienst. Het is niet af te leiden wanneer deze diensten werden opgericht, maar ze bestonden zeker al in de jaren 1950. Al in 1934 wordt de mutualiteit van het personeel van Les Cokeries du Brabant opgericht met 53
financiële steun van de cokesfabriek. Als in 1945 de ziekte- en invaliditeitsverzekering verplicht wordt, wordt de mutualiteit financieel afhankelijk van de toenmalige Rijksmaatschappelijke Zekerheid. Meneer Bal meldt dat er een busdienst is die de schoolkinderen van de cité naar Vilvoorde brengt en terugkomt met personeelsleden; meneer Alcide deelt mee dat het personeel jaarlijks vijf ton cokes krijgt. Uit een personeelsblad uit 1956 blijkt dat het personeel verzekerd is tegen werkongevallen. Voor ongevallen buiten het bedrijf kan het personeel zich verzekeren via Les Cokeries du Brabant door een premie te betalen. Om de gebeurde ongevallen te onderzoeken en om de veiligheid te verbeteren, bijvoorbeeld door het dragen van helmen, is er de dienst der veiligheid, gezondheid en verfraaiing der werkplaatsen, opgericht in 1947. Verder is er nog het Hulpfonds dat instaat voor vergoedingen aan zieke personeelsleden en aan gezinnen, met bijvoorbeeld een kledingpremie voor de kinderen van het personeel die 12 jaar worden, een premie voor prenatale raadplegingen en een geboortepremie. Daarnaast betaalt Les Cokeries du Brabant een tussenkomst aan haar personeel, zowel arbeiders als bedienden, dat avondcursussen volgt. In het personeelsblad Codubra uit 1957 promoot Les Cokeries du Brabant het Nationaal Studiefonds, dat beurzen toekent aan de ouders van begaafde kinderen die niet over voldoende inkomen beschikken en dat informeert over de kinderbijslag. Les Cokeries du Brabant organiseert sinds 1934 een Sinterklaasfeest voor de kinderen van het personeel. Ook voor de jubilarissen organiseert ze jaarlijks een feest.70 Nog een voorbeeld: als de Verbrande Brug tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt vernield, is de kerk aan de overzijde van het kanaal moeilijk te bereiken en bouwt Les Cokeries du Brabant een noodkapel (eerder een barak volgens verscheidene bronnen) opgericht langs de Eppegemsesteenweg, tegenover de drie ploegbaaswoningen, waar wekelijks de mis wordt opgedragen.71 De Maeyer wijst in Een mens leeft niet van brood alleen. Bouwstenen voor een culturele arbeidersgeschiedenis (1800-1940) dat in de
70
M ENEER ALCIDE, getuigenis, Zemst februari 2008; M ENEER A NDRIES, getuigenis, Humbeek februari 2008;
M ENEER BAL, getuigenis, Zemst februari 2008; F. D E M ESMAEKER (samensteller), op. cit., s.p.; Codubra 1 (1956), p. 5; Codubra 3 (1956), p. 4, 6; Codubra 4 (1956), p. 7; Codubra 7 (1957), p. 5-7; Codubra 8 (1957), p. 4, 6; Codubra 17 (1958-1959), p. 6; Codubra 23 (1960), p. 4; Codubra 24 (1960), p. 5. 71
M ENEER BAL, getuigenis, Zemst februari 2008; M ENEER D OMS, telefonisch gesprek, mei 2008; M ENEER
M ORTIERS, getuigenis, Vilvoorde februari 2008.
54
tweede helft van de 19de eeuw de werkman afhaakt van de kerk (onder andere door de schoolstrijd), maar dat de kerkgang tot de jaren 1950 bij de arbeiders toch boven de 50% blijft. Ook hier blijkt dat velen trouw blijven aan de wekelijkse mis (nood, gewoonte of wellicht omdat het patronaat deze gewoonte maar al te graag wil behouden zien, vooral met het oog op de opkomst van het socialisme). Op slechts één plan wordt deze kapel weergegeven en dan nog eerder toevallig. In 1954 wordt een bouwvergunning aangevraagd voor het bouwen van drie garages tegenover de drie ploegbaaswoningen in de Eppegemsesteenweg. Op het bijgevoegde plan is ten westen van deze garages de kerk of kapel te zien (pl. X, fig. 10). Volgens meneer Alcide heeft deze noodkapel er tot de sluiting van de fabriek gestaan.72 Volgens een mondelinge bron zou in de gebouwen van de voormalige I.N.D.A.C. (het gedeelte ten zuiden van de Eppegemsesteenweg) tijdens de Tweede Wereldoorlog de jongensschool gevestigd zijn geweest, ter vervanging van de school aan de overkant van het kanaal nadat de Verbrande Brug vernietigd was. Ook tijdens de oorlog doet het industrieel spoorwegnet dienst om de leerlingen van de wijk naar het atheneum in Vilvoorde te brengen.73 Sociaalvoelende en familiaal gerichte maatschappij? Al de hierboven vermelde voordelen moeten in het kader van de doorbraak van het socialisme in die periode geplaatst worden. Maar hoe deze voordelen verkregen werden, is niet duidelijk en vormt niet het doel van deze studie.
72
M ENEER ALCIDE, getuigenis, Zemst februari 2008; M ENEER A NDRIES, getuigenis, Humbeek februari 2008;
G.A.G., dienst Ruimtelijke Ordening, Bouwaanvraag, Plan 61903-2, 1954; J. D E M AEYER, “Christelijke arbeiders(bewegings)cultuur: realiteit of mythe? (1848-1950)”, in: J. ART, B. D E NIL, M. JACOBS, Een mens leeft niet van brood alleen. Bouwstenen voor een culturele arbeidersgeschiedenis (1800-1940), Tielt 2005, p. 94. 73
M ENEER M ORTIERS, getuigenis, Vilvoorde februari 2008; M EVROUW HAESAERTS, telefonisch gesprek, maart
2008.
55
3. H UISVESTING DOOR L ES C OKERIES DU B RABANT 3.1 D E N ATIONALE M AATSCHAPPIJ VOOR G OEDKOPE W ONINGEN:
EEN BELANGRIJK KEERPUNT IN HET DENKEN OVER VOLKSHUISVESTING
De Eerste Wereldoorlog heeft voor een groot woningtekort gezorgd. Marcel Smets schrijft in zijn publicatie De ontwikkeling van de tuinwijkgedachte in België. Een overzicht van de Belgische volkswoningbouw in de periode van 1830 tot 1930 uit 1976 dat de oorlog voor meer socialistische aanhang zorgt, waardoor de heersende klasse zich verplicht ziet om in te stemmen met enkele fundamentele eisen uit socialistische hoek. Een van die eisen is de oprichting van de Nationale Maatschappij voor Goedkope Woningen (N.M.G.W.) in 1919. De modernisten, die aansluiten bij deze nieuwe sociale bewustwording, geven bij de (weder)opbouw van de volkshuisvesting de voorkeur aan de tuinwijk. Deze modernistische ideeën staan haaks op die van de heersende klasse, die haar positie van voor de oorlog wil herstellen. Op het programma van de N.M.G.W. staat de onmiddellijke bouw van een groot aantal gegroepeerde woningen naar het Britse tuinwijkmodel. Dit wil ze bereiken door bouwmaatschappijen op te richten en deze bijstaan in hun werkzaamheden. Later zal ze ook instaan voor het zoeken naar goedkope bouwmaterialen, mede door de centralisatie van vraag en aanbod door de Comptoir National des Matériaux en door het ontwikkelen van vervangingsmaterialen en nieuwe technieken. Door het op grote schaal en met dezelfde plannen te bouwen, kan men de prijzen drukken. Gekwalificeerde architecten blijken nodig. Vanaf 1921 publiceert de N.M.G.W. een tijdschrift, L’Habitation à Bon Marché, waarin onder meer haar programma wordt uitgelegd. De N.M.G.W. tracht uitgebreide terreinen rondom steden in bezit te krijgen om daar degelijke volkswoningbouw op te richten. Deze terreinen worden met het openbaar vervoer ontsloten. De bedoeling is ook solidariteit en collectief bezit aan te wakkeren door de oprichting van huurderscoöperatieven. Van bij haar oorsprong verkiest de N.M.G.W. de eengezinswoning met tuin boven het woonblok. De omgeving moet aantrekkelijk zijn. 74 74
M. SMETS, De ontwikkeling van de tuinwijkgedachte in België. Een overzicht van de Belgische
volkswoningbouw in de periode van 1830 tot 1930, Brussel-Luik 1977, p. 98, 99, 106, 107, 110; F. VANLAETHEM, “Modernisme”, in: F. AUBRY et al., Architectuur in België. Art nouveau, art deco & modernisme, Tielt 2006, p. 304-397.
56
3.2 H UISVESTING TEN GEVOLGE B RABANT
VAN DE VESTIGING VAN
L E S C OKERIES DU
De huisvesting die Les Cokeries du Brabant aan haar personeel ter beschikking stelt, moet gesitueerd worden in het denkkader van de huisvestingsproblematiek van de jaren 1920. Les Cokeries du Brabant stelt verscheidene huizen (pl. XI, fig. 11 voor een plan van de fabriek met de huizen en pl. XII, fig. 12 voor een luchtfoto van Google Earth met de huizen er op aangeduid) en leningen voor onroerend goed ter beschikking van haar personeel. De hiërarchie in het bedrijf weerspiegelt zich in de huisvesting. De status wordt benadrukt door de grootte (gevelbreedte en bebouwde oppervlakte), het uiterlijk en de ligging van de huizen. In 1935 wordt het Périerfonds opgericht om tussen te komen in de lasten van leningen door het personeel om een woning te kopen of te bouwen. Om van dit voordeel te genieten moet men minstens een volledig jaar bij het personeel horen, reeds een lening terugbetaalbaar in annuïteiten hebben afgesloten voor de aankoop of de bouw van een huis, de woning moet binnen een straal van 5 kilometer rond de grootste gashouder van Les Cokeries du Brabant gelegen zijn, het huis moet een familiewoning zijn en geen handelspand of huurhuis en het huis moet bewoond worden door de genieter van het fonds. De tussenkomst van het fonds bedraagt 2% op de nog af te lossen lening. Op de vergadering van de ondernemingsraad op 24 september 1959 wordt besloten een reglement op te stellen voor de toekenning van vrijgekomen arbeidershuizen in de huidige Gaston Devoswijk. Het is echter niet duidelijk wat hierin bepaald wordt. In een personeelsblad van 1962 wordt vermeld dat de cokesfabriek de huizen der wijk tegen het brandgevaar en tegen het verhaal der geburen verzekert, maar niet de huisraad die er zich in bevindt. 75 Hier volgt een bespreking van de huizen die oorspronkelijk het bezit waren van Les Cokeries du Brabant. Hoewel ze allemaal bewaard zijn, is er veel verbouwd: de volumes, de gevelbedekking, ramen, kozijnen, andere materialen,… 3.2.1 A RBEIDERSWONINGEN G ASTON D EVOSWIJK 75
F. D E M ESMAEKER (samensteller), op. cit., s.p.; Codubra 7 (1957), p. 6-7; Codubra 20 (1959), p. 4; Codubra
(1960), p. 4; Codubra 24 (1960), p. 5; Codubra 29 (1962), p. 12.
57
Bijlage IVa. Deze fabriekswijk ontstaat in het denkkader van de tuinwijkgedachte en de volkswoningbouw door de Nationale Maatschappij voor Goedkope Woningen, hoewel de opdrachtgever het bedrijf zelf is. Oorspronkelijk heet de wijk Cokerieswijk en in de volksmond wordt ze nog steeds de cité genoemd. In 1962 wordt de wijk op aanvraag van het feestcomité, samengesteld door personeelsleden van Les Cokeries du Brabant, omgedoopt tot Gaston Devoswijk, naar aanleiding van het pensioen van de algemeen beheerder. Op 25 februari 1963 vindt de doopplechtigheid van de wijk plaats. Volgens mondelinge bron worden aanvankelijk de eerste tien huizen de Antwerpse blok genoemd, omdat negen op de tien inwoners uit Antwerpen afkomstig is. Het overige deel van de huizen wordt de carré genoemd. Zoals eerder vermeld, worden deze bewoners aangetrokken door de lage huurprijs van de huizen, gratis gas, cokes en onderhoud, een busdienst en dergelijke.76 De wijk wordt samen met de fabriek opgetrokken. Op 1 juni 1929 koopt Les Cokeries du Brabant bij notaris De Doncker uit Brussel de grond aan waar de vijftig arbeiderswoningen en vier ploegbaaswoningen zullen komen. In 1930 worden de huizen bij het kadaster ingetekend. Het gaat om een totaal van 2 ha 11 a en 93 ca. Het is onduidelijk hoe de organisatie van de bouw van deze huizen in z’n werk is gegaan, wie de architect en wie de aannemer is. Volgens Bouwen door de eeuwen heen worden de woningen door de Samenwerkende Maatschappij voor Goedkope Woningen van Grimbergen gebouwd. Volgens informatie van het kantoor van de registratie bouwt Les Cokeries du Brabant zelf de huizen. Het maandblad L’Habitation à bon marché publiceert goedgekeurde plannen en aanbestedingen van lokale maatschappijen. Hierin wordt geen melding gemaakt van de bouw van deze cité. Deze gegevens lijken uit te sluiten dat de wijk door een samenwerkende maatschappij van de Nationale Maatschappij der Goedkope Woningen gebouwd werd. Meneer Mortiers, een voormalige bewoner, meldt 76
M ENEER ANDRIES, getuigenis, Humbeek februari 2008; M ENEER BAL, getuigenis, Zemst februari 2008;
M ENEER M ORTIERS, getuigenis, Vilvoorde februari 2008; G.A.G., doos 50/34, wijziging straatnamen, 1962; Codubra (s.d.), p. 7; M. VAN D AMME, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het bouwkundig erfgoed. Provincie Vlaams-Brabant. Gemeente Grimbergen. Deel I: Deelgemeente Grimbergen, Brussel 2005, p.202.
58
dat reeds in 1937 herstellingen uitgevoerd moeten worden, omdat er zich scheuren voordoen te wijten aan de moerassige ondergrond. Volgens andere mondelinge bronnen is de wijk, ten oosten van de fabriek, slecht gepositioneerd, aangezien de overheersende zuidwestenwind de fabrieksdampen over de wijk blaast.77 Volgens mondeling bron is de huurprijs in de jaren 1950 200 frank per maand, een andere mondeling bron zegt dat de huurprijs in de jaren 1960 10 frank per dag of 300 frank per maand was.78 Op 23 april 1969 kopen drie particulieren de hele wijk bij notaris Van den Bossche uit Buggenhout, om in datzelfde jaar en tot in 1975 elk huis afzonderlijk te verkopen. Volgens mondeling bron zouden deze huizen aangekocht zijn aan 54 000 frank per huis (een andere mondeling bron zegt 40 000 frank per huis) en doorverkocht zijn aan 275 000 frank per huis en 325 000 frank per hoekhuis.79 Vijftig jaar na de bouw van deze arbeiderswoningen, in 1980-1981, bouwt de Samenwerkende Maatschappij Goedkope Woningen van Grimbergen een sociale woonwijk in de Gaston Devoswijk. Elk perceel is 84 ca groot. Naar aanleiding hiervan worden wegen- en rioleringswerken uitgevoerd in de “oude” Gaston Devoswijk. 80 De tuinen (al is het niet duidelijk of er aanvankelijk sprake is van achtertuintjes) van vier huizenrijen geven uit op een pleintje (pl. XIII, fig. 13). Twee huizenrijen tellen tien huizen tellen, één acht en een vierde huizenrij telt vier en acht huizen. Het is niet duidelijk waarvoor het pleintje oorspronkelijk moest dienen. Op een mutatieregister 77
M ENEER ANDRIES, getuigenis, Humbeek februari 2008; M ENEER M ORTIERS, getuigenis, Vilvoorde februari
2008; KANTOOR REGISTRATIE, mondelinge informatie, 9 januari 2008; KADASTER, Grimbergen, mutatieschets 1930/6; KADASTER, Grimbergen, kadastrale legger 3873; M. VAN D AMME, op. cit., p.202; F. VANLAETHEM, “L’Habitation à bon marché” in: Repertorium van de architectuur in België van 1830 tot heden, Antwerpen 2003, p. 333. 78
M ENEER BAL, telefonisch gesprek, april 2008; M ENEER D OMS, telefonisch gesprek, mei 2008.
79
M ENEER D E KINDER, telefonisch gesprek, mei 2008; M ENEER D OMS, telefonisch gesprek, mei 2008; KANTOOR
REGISTRATIE, mondelinge informatie, 9 januari 2008. 80
G.A.G., doos 865 1/2, uittreksel uit het notulenboek van de gemeenteraad, 15 september 1980; KADASTER,
Grimbergen, kadastrale legger Vennootschap / S.V./ Goedkope Woningen van Grimbergen.
59
wordt dit pleintje als bouwland vernoemd, op het moment dat de huizen reeds bestaan. Momenteel staan er enkele speeltuigen en een kapelletje. Een vijfde huizenrij, met tien huizen, geeft toegang tot de Eppegemsesteenweg. De bakstenen huizen, met metselwerk in kruisverband, met nok parallel aan de straat hebben twee traveeën en twee bouwlagen onder een pannen zadeldak. In de huizenrij zijn er telkens twee woningen in spiegelbeeld met een middenrisaliet die de twee voordeuren bevat en een kleiner raam in de tweede bouwlaag. Het middenrisaliet is langs beide zijden omgeven door een afvoerpijp. In de travee naast die met het middenrisaliet is er in elke bouwlaag een raam van telkens dezelfde grootte. Elk huis heeft een voortuintje. De huizen zijn elk 5,25 m breed en 8,10 m diep, met elk een aanbouwsel van 2,10 m op 1,30 m (pl. XIII, fig. 14). De bebouwde oppervlakte bedraagt 45 ca. De huizen hebben hun oorspronkelijk volume bewaard, het aanbouwsel is groter geworden door de bouw van garages, keukens,… (zie pl. XVII, fig. 19 voor een hedendaags kadasterplan). Vanaf 1969, met de aankoop van elk huis door privé-eigenaars, heeft het individualisme zich gemanifesteerd door het verlies van eenheid. Door het ontbreken van plannen en het privékarakter van de huizen, is het niet mogelijk de binneninrichting van de huizen te bespreken.81 3.2.2 P LOEGBAASWONINGEN E EN HUIS OP HET BEDRIJFSTERREIN Dit huis wordt in deze studie vermeld, aangezien het op verschillende plannen van de fabriek voorkomt met de naam habitation pour contremaître (pl. XIV, fig. 15). Volgens verschillende mondelinge bronnen staat er op het terrein nog een gebouw van het voormalige kasteeldomein, bewoond door het hoofd van de nachtwakers. Misschien is dit de ploegbaaswoning vermeld op de plannen. Volgens meneer Bal wordt het gebouw rond 1965 gesloopt.82
81
KADASTER, Grimbergen, mutatieregister 1930; KADASTER, Grimbergen, mutatieschets 1930/6; M. VAN
D AMME, op. cit., p.202. 82
M ENEER BAL, getuigenis, Zemst februari 2008; M ENEER D OMS, telefonisch gesprek, mei 2008.
60
Op vroege plannen van het terrein staat ook een woning voor de kantinebeheerder vermeld, op latere plannen een woning voor de verpleger. Van deze beide woningen werd geen extra informatie gevonden.83 D RIE HUIZEN LANGS DE E PPEGEMSESTEENWEG Bijlage IVb. Deze drie huizen worden in 1930 op het kadaster ingetekend en zijn aanvankelijk eigendom van de S.I.D.A.C. (voordien I.N.D.A.C.). Op 26 juni 1941 koopt Les Cokeries du Brabant de grond van de S.I.D.A.C. op, waaronder de drie ploegbaaswoningen.84 Eind jaren 1960 worden de drie huizen afzonderlijk verkocht door Les Cokeries du Brabant. Op 24 april 1968 wordt bij notaris De Ruydts in Vilvoorde het toenmalige perceel 1330, met een grootte van 1 a 77 ca, verkocht. Op 13 september 1968 wordt het huidige perceel 133C2, 1 a 57 ca groot, verkocht bij dezelfde notaris.85 De huizen hebben twee bouwlagen en twee traveeën van ongelijke breedte. In de smalle travee is er een klein raam in de tweede bouwlaag. Het raam van de eerste bouwlaag van de brede travee wordt overspannen door een opvallende latei. De voordeur wordt geflankeerd door een klein raampje. De breedte van de huizen is 7 m, de diepte is 9 m met een aanbouwsel van 4,3 m op 3 m. De bebouwde oppervlakte bedraagt 1 a 70 ca voor de twee rechtse huizen, 1 a 40 ca voor het linkse huis (pl. XV, fig. 16, pl. XV, fig. 17 is een hedendaags kadasterplan). In 1954 wordt aan de gemeente een bouwaanvraag voorgelegd voor het bouwen van drie garages tegenover de woningen (zie pl. X, fig. 10).
83
LES COKERIES DU BRABANT S.A. BRUXELLES, Plans général des cokeries pour l’usine de Pont-Brûlé, s.l. 1929
(met aanvullingen tot 1932); G.A.G., dienst Ruimtelijke Ordening, BA Nr. 125.1966, 1966. 84
NOTARIS CH . D E RUYDTS, Verkoopakte van Eppegemsesteenweg 21 in Grimbergen, eind jaren 1960;
KADASTER, Grimbergen, mutatieregister 1930; KADASTER, Grimbergen, mutatieschets 1930/6; KADASTER, Grimbergen, kadastrale legger 3872; R.A., Protocollen van notarissen Brabant, Pierre Léon Octave De Doncker (1919-1944), 41 950. 85
KANTOOR REGISTRATIE, mondelinge informatie, 9 januari 2008; NOTARIS CH . D E RUYDTS, Verkoopakte van
Eppegemsesteenweg 21 in Grimbergen, eind jaren 1960.
61
Het is niet duidelijk of dit wordt goedgekeurd en of garages gebouwd worden. Er staan nu geen garages op deze plek.86 V IER HUIZEN IN DE G ASTON D EVOSWIJK Bijlage IVc. Dit zijn de huidige percelen 101K, 101L, 101M en 101N. De huizen worden op het kadaster ingetekend in 1931. De bakstenen huizen staan per twee in spiegelbeeld. Ze hebben elk twee traveeën en twee bouwlagen. Ook deze huizen hebben een opvallende latei die langs weerszijde van de ramen doorloopt. Onder de dakgoot is een decoratief element in de baksteen verwerkt. De breedte van deze huizen is 5,9 m, de diepte 7,8 m, met een aanbouwsel van 5,5 m op 3 m (pl XVI, fig. 18, pl. XVII, fig. 19 is een hedendaags kadasterplan). De bebouwde oppervlaktes is 60 ca per huis.87 3.2.3 I NGENIEURSWONINGEN D RIE HUIZEN LANGS DE K ATTENHUISSTRAAT IN E P P E G E M Bijlage IVd. Op 16 februari 1931 verkopen landbouwer Petrus Thielemans en zijn vrouw Joséphine Amalia Lauwers de grond, in totaal 85 a 80 ca, waar de drie huizen op zullen komen bij notaris Jean De Ruydts uit Vilvoorde aan Les Cokeries du Brabant. Dan heet de straat Grimbergsche Steenweg. In datzelfde jaar wordt begonnen met de bouw van twee ingenieurswoningen. Een derde wordt in 1933 gebouwd. Volgens de opmeting van landmeter Emile Verdood uit Vilvoorde, die in 1966 de gronden opmeet voor notaris De Ruydts uit Vilvoorde, bedraagt perceel 30M 22 a 61 ca en perceel 30N 24 a 58 ca. Perceel 30K bedraagt 36 a 52 ca (pl. XIX, fig. 22 voor het plan bij de verkoopakte uit 1966, pl. XIX, fig. 23 is een hedendaags kadasterplan).88
86
NOTARIS CH . D E RUYDTS, Verkoopakte van Eppegemsesteenweg 21 in Grimbergen, eind jaren 1960; G.A.G.,
dienst Ruimtelijke Ordening, Bouwaanvraag, Plan 61903-2, 1954; KADASTER, Grimbergen, mutatieregister 1930; KADASTER, Grimbergen, mutatieschets 1930/6; KADASTER, Grimbergen, kadastrale legger 3872; R.A., Protocollen van notarissen Brabant, Pierre Léon Octave De Doncker (1919-1944), 41 950. 87
KADASTER, Grimbergen, mutatieschets 1931/12; KADASTER, Grimbergen, kadastrale legger 3873.
88
KANTOOR REGISTRATIE, mondelinge informatie, 9 januari 2008; NOTARIS CH . D E RUYDTS, Verkoopakte van
Kattenhuisstraat 21 in Eppegem, eind jaren 1960; KADASTER, Zemst, mutatieschets 1931/46, 1933/20; KADASTER, Zemst, kadastrale legger 1518.
62
Meneer Claessens, ingenieur bijproducten, meneer De Grox, diensthoofd productie en meneer Dehu, technisch directeur, hebben in de laatste jaren van de fabriek deze woningen bewoond. In respectievelijk 1967, 1968 en 1966 kopen drie particulieren de huidige percelen 30M, 30N en 30K op van Les Cokeries du Brabant bij notaris De Ruydts uit Vilvoorde en bij notaris Vander Burght, ook uit Vilvoorde. Het eerst verkochte lot, perceel 30K, wordt verkocht aan meneer Claessens. Op dat moment heet de straat Oude Grimbergse baan en is het zijbaantje waar de huizen op staan een private weg met erfdienstbaarheid.89 De drie huizen hebben een rechtstreekse gasleiding vanuit Les Cokeries du Brabant. Volgens meneer Bal hebben ze elk een moestuin die voor 1940 door een tuinman onderhouden werd.90 De huizen op de huidige percelen 30M en 30N hebben elk een bebouwde oppervlakte van 3 a 10 ca, voortuin inbegrepen (pl. XVIII, fig. 20). Het huis op het huidige perceel 30K heeft een bebouwde oppervlakte van 90 ca (pl. XVIII, fig. 21), die ook een garage heeft van 20 ca. De twee huizen uit 1931 zijn in spiegelbeeld gebouwd met de garages als scheiding. Ze hebben drie traveeën met een middenrisaliet en twee bouwlagen onder een zadeldak. Langs beide kanten van het risaliet zijn de huizen symmetrisch en hebben ze een centrale voordeur. Langs alle zijgevels loopt een kort afdak. Aanvankelijk waren de gevels in geel crepis.91 V ERBRANDE B RUGSESTEENWEG 145 Bijlage IVe.
89
M ENEER ALCIDE, getuigenis, Zemst februari 2008; M ENEER D E KINDER EN MENEER D EBEER, getuigenis,
Eppegem februari 2008; KANTOOR REGISTRATIE, mondelinge informatie, 9 januari 2008; NOTARIS CH . D E RUYDTS, Verkoopakte van Kattenhuisstraat 21 in Eppegem, eind jaren 1960. 90
M ENEER BAL, getuigenis, Zemst februari 2008; M ENEER D E KINDER EN MENEER D EBEER, getuigenis, Eppegem
februari 2008. 91
M ENEER D E KINDER EN MENEER D EBEER, getuigenis, Eppegem februari 2008; KADASTER, Zemst, mutatieschets
1931/46, 1933/20.
63
Deze villa wordt volgens Bouwen door de eeuwen heen in 1907 gebouwd, dus vóór de komst van Les Cokeries du Brabant. Het is in dat jaar dat Petrus-Emmanuel Van Campenhout, veehandelaar, en zijn vrouw Joanna Catharina De Vadder het goed (het is niet duidelijk of het huis er reeds op staat) kopen van Vital Martin Matthys, dokter, en Jules Séraphin Matthys, industrieel, bij notaris Kips uit Grimbergen. Op 20 april 1931 koopt Les Cokeries du Brabant deze grond met huis met een oppervlakte van 51 a 15 ca voor een bedrag van 300 000 frank van Joanna Catharina De Vadder, intussen weduwe, en haar vier kinderen bij notaris De Doncker uit Brussel. Meneer Devos, meneer de Mahieu en meneer De Grox, diensthoofd productie, zouden deze villa bewoond hebben. Op 30 juni 1966 verkoopt Les Cokeries du Brabant dit perceel van 49 a 41 ca aan een particulier bij notaris Verbruggen uit Anderlecht.92 Het huis staat op het huidige perceel 427M3 (afdeling 1, sectie C). Dit breedhuis heeft vier traveeën en twee bouwlagen. In 1931, het jaar dat Les Cokeries du Brabant de villa koopt, wordt de villa uitgebreid en wordt de inkom van de derde travee verplaatst naar de uitbreiding. Het huis is 1 a 90 ca, ook is er een broeikas van 20 ca (zie pl. XX, fig. 24 voor het plan uit 1931 en pl. XXI, fig. 25 voor een hedendaags kadasterplan).93 3.2.4 H UISVESTING DOOR PARTICULIEREN Opvallend is dat verscheidene huizen in het gehucht Verbrande Brug dateren van het begin van de jaren 1930. Verschillende huizen werden opgericht om te verhuren, waarschijnlijk aan personeelsleden van Les Cokeries du Brabant. Andere huizen werden door de bewoners zelf gebouwd en niet verhuurd. Personeelsleden kunnen vanaf 1935 gebruik maken van het Perierfonds (zie 3.2), waardoor het voor hen interessant wordt om vlakbij de fabriek een huis te bouwen. Enkele voorbeelden. Broekstraat 1 en 3 (pl. XXII, fig. 26) worden in 1932 ingeschreven bij het kadaster en zijn eigendom van een herbergier. Voor één van beide huizen is er tegenwoordig een aanvraag tot sloping. Op het aanpalende Korporaal Tresigniesplein
92
M ENEER ALCIDE, getuigenis, Zemst februari 2008; KANTOOR REGISTRATIE, mondelinge informatie, 9 januari
2008; R.A., Protocollen van notarissen Brabant, Pierre Léon Octave De Doncker (1919-1944), 41 924, 20/04/1931; M. VAN D AMME, op. cit., p.215. 93
KANTOOR REGISTRATIE, mondelinge informatie, 9 januari 2008; R.A., Protocollen van notarissen Brabant,
Pierre Léon Octave De Doncker (1919-1944), 41 924, 20/04/1931; M. VAN D AMME, op. cit., p.215.
64
staan er vier huizen (bijlage V en pl. XXII, fig. 26) die in hetzelfde jaar ingetekend zijn. De huizen die er stonden worden in 1932 herbouwd en herverdeeld. Ze zijn dan in het bezit van een handelaar. Ook aan de Oostvaartdijk 55-56 zijn er twee huizen die van dat jaar dateren, in het bezit van een andere herbergier. De huizen gelegen aan de Eppegemsesteenweg 38-44 worden in 1933 ingeschreven en zijn eigendom van een aannemer. In 1936 worden drie huizen in de Gerselarendries (het gedeelte op Grimbergs grondgebied) ingeschreven. Eén staat op naam van een werkman, de twee andere op naam van twee fabriekwerkers. Door hun gelijkenis en dezelfde ouderdom, lijkt het aannemelijk dat ze samen gebouwd worden. Ook is het waarschijnlijk dat ze door arbeiders van Les Cokeries du Brabant zelf worden gebouwd.94 Verder zijn twee huizenblokken vermeldenswaard. Oostvaartdijk 73-78 (zie bijlage V en pl. XXI, fig. 27) wordt ingeschreven in 1931 en is het bezit van een landbouwer. De percelen van deze blok zijn elk 4,5 m breed en 16,8 m diep. Twee jaar later wordt de huizenblok Gerselarendries 50-56 (te Eppegem, pl. XXII, fig. 28) ingeschreven, het bezit van een andere landbouwer. De percelen hiervan zijn 4,20 m breed en 34 m diep. In tegenstelling tot de andere huizenblok hebben deze huizen wel een tuin. Beide blokken hebben grote gelijkenissen met elkaar.95
94
KADASTER, Grimbergen, mutatieschets 1932/6; KADASTER, Grimbergen, mutatieschets 1932/11; KADASTER,
Grimbergen, mutatieschets 1933/10; KADASTER, Grimbergen, mutatieschets 1936/5; KADASTER, Grimbergen, kadastrale legger 2524, 2783, 3393, 4243, 4423, 4430, 4456, 12968. 95
KADASTER, Grimbergen, mutatieschets 1931/7; KADASTER, Zemst, mutatieschets 1933/1; KADASTER,
Grimbergen, kadastrale legger 1931; KADASTER, Zemst, kadastrale legger 1249.
65
4. A CTIVITEIT EN MACHINE PARK VAN L E S C OKERIES DU B RABANT 4.1
A LGEMEEN
Volgens de nijverheidstelling van 1930 maakt Les Cokeries du Brabant cokes en bijproducten. De hoofdactiviteit van deze cokesfabriek echter, is de gasproductie om de Antwerpse, de Brusselse en de Leuvense agglomeratie van stadsgas te voorzien. Voor de aanmaak van gas wordt steenkool gestookt, waardoor cokes ontstaan. In tegenstelling tot andere cokesfabrieken, zoals de Forges de Clabecq in Vilvoorde en de Cokeries du Marly in Neder-over-Heembeek is de cokes hier een bijproduct. In het proces van de verwerking van het bekomen gas tot aangepast stadsgas komen andere bijproducten vrij, zoals teer, ammoniak, benzol en zwavelwaterstofzuur.96 De helft van het geproduceerde gas van een cokesfabriek wordt gebruikt om haar eigen ovens te verwarmen, de andere helft dient voor verkoop. Gas werd gebruikt voor industriële doeleinden, voor huishoudelijk gebruik en voor publieke verlichting. Industrietakken die gebruik maken van ovens zijn de metaalnijverheid, de glasnijverheid, de voedingsindustrie,… Wat huishoudelijk gebruik betreft, gaat het om de verwarming van gebouwen en om huishoudelijke toestellen, zoals gasfornuizen, strijkijzers,… Gas voor de publieke verlichting is bij de publicatie van Dethier uit 1950 aan het verdwijnen.97 Les Cokeries du Brabant maakt voor het laden en lossen gebruik van het kanaal en het spoor. Loos schrijft in zijn eindverhandeling dat in 1955 90% van de grondstoffen per schip toekomen en 43% van de afgewerkte producten per schip verzonden worden. Langs het kanaal zijn er vier kades, met een totale lengte van 216 meter. De kades dienen om de steenkool en (creosoot-)olie te lossen (dagelijks 4 ton) en om cokes, teer (dagelijks 72 ton), benzol (dagelijks 26 ton, inclusief afgeleiden) en sulfaat (dagelijks 26 ton) te laden. Op het terrein van Les Cokeries du Brabant liggen 4 850 m transportband
96
A.R.A., T300, nr. 299, Nijverheidstelling 1930; F. D E M ESMAEKER (samensteller), op. cit., s.p.
97
F. D ETHIER, op. cit., p. 19-23.
66
en 10 km spoorweg, met drie locomotieven en zesentwintig wagons. Dagelijks wordt er 2 400 ton (maximumcapaciteit van 3 000 ton) steenkool gelost (volgens Loos in 1957 1 500 ton) en 1 800 ton (maximumcapaciteit van 2 000 ton) cokes geladen. De in Les Cokeries du Brabant geproduceerde cokes is de Brabantia coke (publiciteit voor dit type cokes zie pl. XXXXI, fig. 46). Ze wordt in verschillende kalibers verkocht: 0 tot 10 mm, 5 tot 10 mm, 10 tot 20 mm, 20 tot 40 mm, 40 tot 60 mm en 60 tot 80 mm. De kleine kalibers dienen voor de verwarming bij particulieren, de grotere voor ijzersmelterijen en de grootste voor de fabricatie van gietijzer in hoogovens. Volgens Olyslager brengt in 1938 een ton steenkool 731 kg cokes voort en 135 m³ verkoopbaar gas.98 Loos schrijft: De installaties werden derwijze ontworpen om alle noodzakelijke uitbreidingen toe te laten en te beantwoorden aan de stijgende vraag naar gas en metallurgische cokes. Hieronder wordt de chaîne opératoire van Les Cokeries du Brabant beschreven. Op een algemeen grondplan en een luchtfoto (respectievelijke pl. XXXIII, fig. 29 en pl. XXXIV, fig. 30) worden de beschreven plaatsen aangeduid en een schematisch overzicht (pl. XXV, fig. 31 en pl. XXVI, fig. 32) toont de chaine opératoire op een visuele manier. De keuze van de ligging van de verschillende componenten van de fabriek is rationeel.99
4.2
D E ZWARTE STRAAT : V AN STEENKOOL TOT COKE S
Zie ook bijlage VIa en bijlage VIb. Steenkool is de belangrijkste grondstof voor Les Cokeries du Brabant. De kolen die bij Les Cokeries du Brabant toekomen, zijn voornamelijk afkomstig uit de Limburgse mijnen (publiciteit uit 1930 voor steenkool uit Beringen op pl. XXXXI, fig. 47).100 In functie van de economische toestand gebruikt men ook Nederlandse, Duitse, Britse, Poolse en Amerikaanse kolen. Meneer Bal en meneer Andries delen mee dat Waalse kolen kwalitatief beter waren, maar niet om cokes mee te maken. Ze worden ook niet gebruikt omdat het vervoer ervan moeilijk is en omdat ze in brokvorm zijn, terwijl gruis nodig is
98
Codubra 1 (1956), p. 2; F. D E M ESMAEKER (samensteller), op. cit., s.p.; Bruxelles. Grand port fluvial. Port
maritime de pénétration. 1555-1955, Brussel 1955, s.p.; W. LOOS, op. cit., p. 52, 53; P. M. O LYSLAGER, op. cit., p. 119. 99
W. LOOS, op. cit., p. 50.
100
De Koolmijnen André Dumont uit Waterschei is bijvoorbeeld één van hun leveranciers.
67
om cokes te maken. De steenkool komt per schip toe aan de kolenkade. Vier loskranen brengen de steenkool over op transportbanden die de steenkool naar het kolenpark vervoeren. Het kolenpark is 364 m lang, 40 m breed en 4,5 m hoog en er kan tot 40 000 ton steenkool opgeslagen worden. De kolen liggen er opgestapeld volgens oorsprong en soort.101 Elke soort steenkool heeft volgens haar oorsprong andere kenmerken. Vóór de steenkool de oven ingaat, wordt een mengeling van verschillende steenkool gemaakt in één van de vier doseringssilo’s, afhankelijk van de hoeveelheid cokes, gas en bijproducten die men wil bekomen. De kenmerken van de steenkool waar men bij de mengeling rekening mee moet houden zijn het watergehalte, het asgehalte, het gehalte aan vluchtige stoffen en de uitzettingscoëfficient. Zo hebben de Kempense kolen veel vluchtige bestanddelen zodat ze goed zijn voor de gasproductie terwijl de Henegouwse kolen minder vluchtige bestanddelen bevatten en worden gebruikt als bijvoegkolen. Amerikaanse kolen zijn zeer goede, maar duurdere kolen en worden gemengd met goedkopere, maar minder goede kolen. Drie kranen laden de steenkool op twee transportbanden die de steenkool naar de doseringssilo’s brengen. Elke doseringssilo heeft een inhoud van 200 ton.102 De bekomen kolenmengeling wordt door middel van een transportband naar de kolenbreker gevoerd. In 1954 worden de vier kolenbrekers van Carr vervangen door een Humboldt-kolenbreker. Per uur kan hiermee 150 ton kolen gemalen worden. 80% van de kolenmengeling wordt er verpulverd tot maximum 2 mm dikte, zodat de verschillende soorten kolen gemengd worden en een homogener geheel vormen. Twee elevators, vanaf 1962 laadbanden, brengen de cokesbrei naar de kolentoren, die een capaciteit heeft van 900 ton. Naast deze kolentoren is er nog een proeftoren met een capaciteit van 60 ton die gebruikt wordt om proeven te doen met bepaalde kolenmengsels en waarmee twee tot drie ovens gevuld kunnen worden. Ook wordt deze 101
M ENEER ANDRIES, getuigenis, Humbeek februari 2008; M ENEER BAL, getuigenis, Zemst februari 2008; E.
D E LAET , “De techniek van de gasindustrie”, in: F. D E M ESMAEKER (samensteller), op. cit., p. 1, 2; F. D E M ESMAEKER (samensteller), op. cit., s.p.; Codubra 3 (1956), p. 1; Codubra 4 (1956), p. 1; Codubra 4 (1956), p. 2; Codubra 5 (1956), p. 5; CH . BERTHELOT, op. cit., p. 312. 102
Codubra 3 (1956), p. 1-3; Codubra 4 (1956), p. 1, 2.
68
proeftoren gebruikt als de kolentoren gereinigd moet worden. Onder de kolentoren zijn er zes reeksen van vier openingen om de vulwagen (coal car) te vullen met de cokesbrei.103 Boven elke oven van de cokesovenbatterij zijn er telkens vier gaten waarin de vulwagen de cokesbrei verdeelt. Gemiddeld wordt dagelijks 2 400 ton steenkool ontgast op 1 200°C in de luchtledige cokesovens. Om de steenkool volledig in cokes om te zetten, moet de oven 18 uur verwarmen. Aanvankelijk is er een Collinbatterij (dit is een compoundbatterij, wat wil zeggen dat zowel steenkoolgas als arm gas gebruikt kan worden voor de verwarming ervan) en een S.O.C.-batterij. 104 Volgens de nijverheidstelling van 1930 is in dat jaar het bedrijf Chamber Ovens Ltd. uit Londen bij Les Cokeries du Brabant gevestigd. Onder de directeur van dit bedrijf, Walter Edwards, staan één mannelijke bediende en tweehonderd zevenendertig mannelijke arbeiders, waarvan negenentwintig buitenlanders. Waarschijnlijk komen deze uit Groot-Brittannië, aangezien het om een Brits bedrijf gaat. De activiteit van Chamber Ovens Ltd. is het bouwen van cokesovens en fabrieken voor de bijproducten. Vermoedelijk staat zij in voor de bouw van de Collinbatterij, van de firma Collin uit Dortmund, en de S.O.C.-batterij. Volgens een publicatie van Berthelot uit 1941 is een oven gemiddeld 45 cm breed, 13,5 m lang en 4 tot 4,5 m hoog. Volgens de toelating van de provincie, die in 1931 verleend werd, zijn de cokesovens van de Collincokesovenbatterij met dertig ovens 40 cm breed, 12 m lang en 3,5 m hoog en die van de S.O.C.-cokesovenbatterij met vierenvijftig ovens 42 cm breed, 12 m lang en 4,5 m hoog. Waarschijnlijk werd één van de cokesovenbatterijen al vóór 1931 gebruikt, aangezien ze in dat jaar aanvragen om in plaats van 500 ton steenkool per dag 2000 ton te mogen omzetten in cokes. Dankzij technische verbetering kan men, nog volgens Berthelot, per oven en per dag tot 28 ton steenkool verbranden, in 1914 was dat nog maar maximaal 6 ton. In twintig jaar tijd is de capaciteit van de ovens vergroot van 10 naar 25 ton steenkool en is de verbrandingstijd gedaald van 24 uur naar 17 en soms zelfs 14 uur. Hierdoor is de gasproductie drie à vier keer hoger. 103
Codubra 5 (1956), p. 1-3; Codubra (s.d.), p. 4.
104
Geen enkele publicatie die over cokesovens handelt meldt het merk S.O.C. Waarvoor deze afkorting
staat is niet duidelijk.
69
In 1948 komt er een U.C.B.-batterij (ook een compoundbatterij) met negenendertig ovens bij en stopt een gedeelte van de S.O.C.-batterij (S.O.C. II met dertig ovens) met haar werking. Het is niet duidelijk wanneer de bouw van de U.C.B.-batterij (Union Chimique Belge) aanvangt (een voorbeeld van de publiciteit die ze maakt is te zien in de Revue générale du gaz uit 1940, pl. XXXXII, fig. 48), maar op een grondplan van Les Cokeries du Brabant uit 1945 staat dat deze batterij op dat moment in aanbouw is. Deze drie cokesovenbatterijen bestaan uit een totaal van honderd drieëntwintig ovens. Op 15 mei 1950 worden de overige S.O.C.-ovens stilgelegd (S.O.C. I) en in november 1950 worden ze ontmanteld. Ook de Collinovens worden in 1950 stilgelegd, maar twintig ovens worden bewaard voor eventuele herneming, wat tweemaal gebeurt. Hierdoor daalt het dagelijkse enfournement van 2 000 ton steenkool naar 850 ton. In 1959 wordt de Collincokesovenbatterij definitief stilgelegd. Volgens een verslag van de vergadering van de ondernemingsraad van 10 mei 1957 in het personeelsblad Codubra zal een nieuwe cokesovenbatterij gebouwd worden op de plaats van de S.O.C. I-batterij, die de totale dagelijkse enfournementcapaciteit zal doen stijgen van 850 ton per dag naar 1 400 ton. Op 30 mei 1958 vindt de eerstesteenlegging plaats van deze C.G.C.F.-batterij (C.G.C.F. staat voor Compagnie Générale de Construction de Fours, een bedrijf uit Montrouge in Frankrijk) en op 9 juni 1959 wordt de cokesovenbatterij ingehuldigd. Dit gebeurt onder grote belangstelling: een afgevaardigde van het Ministerie van Openbare Werken, dagbladreporters, de nationale televisie,… waren aanwezig. De ovens van de C.G.C.F.batterij hebben dezelfde afmetingen als de U.C.B.-batterij. Vanaf dan zijn er negenendertig U.C.B.-ovens en vijfentwintig C.G.C.F.-ovens. Elke cokesoven is vervaardigd uit vuurvaste steen. De voor- en achterwanden van de ovens worden afgesloten met een gietijzeren deur. In de zijwanden zijn er rookkanalen of piedroits die voor de twee aangrenzende ovens dienen. 40 tot 45% van het door Les Cokeries du Brabant geproduceerde gas wordt gebruikt als stookgas voor de ovens. Bij de compoundbatterijen kan zowel steenkoolgas als arm gas uit de gasgeneratoren gebruikt worden om de ovens te verwarmen. De verwarming van de cokes moet gelijkmatig gebeuren door het gas en de lucht nodig om het gas te verbranden regelmatig te verdelen in de piedroits. De hoeveelheid gas wordt bepaald door de controledienst. Onderaan worden de ovens verwarmd met de verbrande gassen die
70
gebruikt werden om de zijwanden te verwarmen. Dit gebeurt door regenatoren. De overige verbrande gassen worden ontruimd langs de schouw.105 De cokes worden horizontaal uit de oven geduwd met de uitstootmachine (défourneuse). De gloeiende cokes, op dat moment 900 à 1 000 °C, gaan de cokes car of bluswagen in en worden onder de blustoren geblust om nutteloze verbranding tegen te gaan. Begin jaren 1960 bezit Les Cokeries du Brabant twee cokes cars. Voor het blussen van de cokes heeft men hetzelfde gewicht als de cokes in water nodig.106 Voor de cokes de zeefinstallatie ingaan, worden ze enkele minuten op de wachtkaai geplaatst om het opgeslorpte water te laten verdampen. Dan worden de cokes eerst grof gezeefd in de S.O.C.-zeven, waar één zeef de cokes groter dan 80 mm verwijdert en een andere zeef de cokes groter dan 60 mm. Deze grove cokes worden ofwel direct geladen in wagons, vrachtwagens of schepen, ofwel in het cokespark gestockeerd. De kleinere cokes worden per transportband naar een Bamagzeef, een trilzeef, gebracht. De overgebleven kalibers (0 tot 10 mm, 10 tot 20 mm, 20 tot 40 mm, 40 tot 60 mm en 60 tot 80 mm) worden ook ofwel geladen, ofwel naar het cokespark gebracht. In 1948 wordt een toelating gevraagd voor een cokeszeef van Collin, die zeker tot in 1959 aanwezig blijkt. Het is niet duidelijk of deze Collinzeef de voorganger is van de grove S.O.C.-zeven of van de Bamagzeef.107 Kleine kalibers cokes, goed voor huisverwarming, kalkovens, automatische verwarmingsinstallaties, verwarming van serres,…, worden meer gevraagd. Grote binnenlandse afnemers van grote kalibers cokes zijn, volgens meneer Alcide, Hainaut 105
M ENEER BAL, getuigenis, Zemst februari 2008; PA, dienst Leefmilieu, A.R.A.B, nr. 641, 1931; A.R.A., T300,
nr. 299, Nijverheidstelling 1930; E. D E LAET , “De techniek van de gasindustrie”, in: F. D E M ESMAEKER (samensteller), op. cit., p. 1, 2; F. D E M ESMAEKER (samensteller), op. cit., s.p.; Codubra 1 (1956), p. 2; Codubra 2 (1956), p. 1-3; Codubra 3 (1956), p. 1-3; Codubra 4 (1956), p. 2; Codubra 6 (1956), p. 3; Codubra 7 (1957), p. 1-3, Codubra 8 (1957), p. 1; Codubra 9 (1957), p. 4; Codubra 14 (1958), p. 6; Codubra 16 (1958), p. 1, 2; Codubra 19 (1959), p. 5; Codubra 23 (1960), p. 7; Codubra (s.d.), p. 2, 3; CH . BERTHELOT , op. cit., p. 69, 71, 72; E. LECOCQ, L. LECOCQ, Les fours à coke. Etude théoretique et pratique, Parijs 1919, p. 35. 106
M ENEER BAL, getuigenis, Zemst februari 2008; F. D E M ESMAEKER (samensteller), op. cit., s.p.; Codubra 2
(1956), p. 1, 2; Codubra 34 (s.d.), p. 1, 2. 107
PA, dienst Leefmilieu, A.R.A.B, nr. 641, 1948; Codubra 19 (1959), p. 2; Codubra 34 (s.d.), p. 2.
71
Sambre en Forges de Clabecq, waarnaar de cokes via de C.F.I. per spoor (en via het kanaal?) worden gebracht. Soms geraken de grote cokes (cokes van 40 tot 60 mm worden voornamelijk in gieterijen gebruikt, cokes groter dan 60 mm dienen voor hoogovens in de staalnijverheid) moeilijk verkocht en worden ze gebroken tot kleine cokes. Les Cokeries du Brabant heeft twee cokesbrekerinstallaties, namelijk een Cortbreker in het zeefgebouw van de S.O.C.-zeven, geschikt voor alle cokes tussen 0 en 80 mm en een Cartonbreker om grove cokes om te vormen tot cokes van het kaliber van 20 tot 40 mm.108 De bekomen cokes worden naar één van beide cokesparken of naar “buiten park” gebracht, die samen een capaciteit hebben van 100 000 ton. Volgens meneer Andries is de cokesproductie niet altijd interessant voor het bedrijf. Als de cokes lang in “buiten park” gestockeerd staan, nemen ze veel neerslag op, worden ze zwaarder en dus duurder verkocht. In 1938 wordt toelating gevraagd voor het plaatsen van een mobiele kraan op rupsketting voor het nemen van deze cokes uit de drie parken.109 Het Ministerie van Economische Zaken, Administratie van het Mijnwezen hield met het Nationaal Instituut voor Statistiek (NIS) enquêtes bij cokesfabrieken. Voor 1951, 1952 en 1953 heeft men naar het meest productieve trimester gekeken van elke fabriek en hiervan een daggemiddelde gemaakt. Uit deze vergelijking blijkt dat Les Cokeries du Brabant onder de onafhankelijke cokesfabrieken de grootste cokesproducent is en in het algemeen een gemiddelde producent is:110 Cokesfabriek
Gemiddelde dagproductie uitgedrukt in ton (begin jaren 1950)
Cokesfabrieken gebonden aan de mijnindustrie
108
M ENEER ALCIDE, getuigenis, Zemst februari 2008; M ENEER BAL, getuigenis, Zemst februari 2008; Codubra
34 (s.d.), p. 2, 3. 109
M ENEER ANDRIES, getuigenis, Humbeek februari 2008; M ENEER BAL, getuigenis, Zemst februari 2008; PA,
dienst Leefmilieu, A.R.A.B, nr. 641, 1938; F. D E M ESMAEKER (samensteller), op. cit., s.p.; Codubra 2 (1956), p. 1, 2. 110
A.R.A., T 061, Administratie van het Mijnwezen, Publications et correspondances, 81. Belgique, 402, 812
Statistiques (1954-1957), Statistiques des cokeries.
72
Tertre
2 422
Willebroek
500
Anderlues
325
Onafhankelijke cokesfabrieken Brabant
960
Zeebrugge
824
Union Chimique Belge
659
Chimeuse
400
Kuhlmann
361
Brussel
322
Gent
274
Glaver
180
Cokesfabrieken gebonden aan de staalindustrie Ougrée-Marihaye
2 023
Cockerill
1 851
Providence
1 566
Marly
1 383
Espérance-Longdoz
1 121
Boël
984
Sambre et Moselle
880
Acières minières de la Sambre
852
Clabecq
752
Thy-le-Château
726
Totaal
19 365
Gemiddeld
922
4.3
D E WITTE STRAAT :
BIJPRODUCTEN EN GASPRODUCTIE
Zie ook bijlage VIa en bijlage VIc. 4.3.1 B IJPRODUCTEN Teer, naftaline, ammoniak, benzol, zwavelwaterstofzuur en cyaanwaterstofzuur worden uit het gas gehaald. Behalve benzol moéten deze producten uit het gas gehaald worden voor het gas op het net kan. Al in 1931 krijgt Les Cokeries du Brabant toelating van de
73
provincie voor een fabriek voor de recuperatie van de bijproducten gas, teer en ammoniaksulfaat en voor een fabriek voor het recupereren en rectifiëren van benzol.111 Het steenkoolgas of rijk gas is na verwijdering uit de oven ongezuiverd en heeft een verwarmingsvermogen van 4 500 tot 5 000 calorieën en een temperatuur van 800°C; het verlaat de cokesovens via de klimpijpen. Deze klimpijpen zijn verbonden met een barillet, die toelaat een gemiddeld gas uit de verschillende ovens te bekomen.112 Vooraleer het warme gas in deze barillet kan, spuit men ammoniakhoudend water in de ingangsklep van de barillet, waardoor de temperatuur daalt naar 80°C à 90°C. Een groot deel van de teer, namelijk de zware teer, dat het ongezuiverd gas op dat moment rijk is, wordt hierdoor vloeibaar. In de teerafscheider (of pelouse) worden de gas en de vloeibare teer van elkaar gescheiden. Het gas bevat op dat moment echter nog lichte teer en naftaline. Het gas wordt verder afgekoeld in drie condensatoren waarin horizontale buizen zijn waar (kanaal-)water doorstroomt. De temperatuur van het gas daalt tijdens dit procédé van 80°C à 90°C tot 20°C, waarna de overige teer vloeibaar wordt. Deze lichte teer wordt met de zware teer gemengd om een homogene mengeling te maken en wordt opgeslagen in een teerketel. Volgens meneer Bal wordt de teer verkocht aan Union Chimique Belge in Zelzate en geraakt ze daar door middel van twee binnenschepen: de Benzol en de Phenol.113 Normaal gezien lost de naftaline op in de teer, maar soms vormt ze een bezinksel in de buizen. Hierdoor is er drukverlies in de buizen en moeten de buizen af en toe met stoom gereinigd worden. De warme stoom maakt de naftaline vloeibaar. Na deze recuperatie wordt zij door koud water weer in vaste toestand gebracht. Verder in het proces, net voor het gas de gashouders in kan, wordt nogmaals naftaline uit het gas onttrokken, omdat het gas slechts 10 gram
111
PA, dienst Leefmilieu, A.R.A.B, nr. 641, 1931; Codubra 1 (1956), p. 3.
112
E. D E LAET , “De techniek van de gasindustrie”, in: F. D E M ESMAEKER (samensteller), op. cit., p. 2; Codubra
9 (1957), p. 1. 113
Dit laatste schip zou het laatste binnenschip geweest zijn aangedreven door stoom. Volgens de website
Monumentaal aan de Zaan is het schip gebouwd in 1903 op een scheepswerf in Rotterdam voor het chemisch bedrijf in Zelzate; J. KINGMA, “Herstel van een lokaal technotoop, Oberwasser in Henrichenburg”, in Monumentaal aan de Zaan (online), s.d. http://www.zaans-industrieelerfgoed.nl/pages_4/reportage_henrichenburg.html (9 juli 2008).
74
naftaline per 100 m³ gas mag bevatten volgens het contract met Distrigaz. Dit gebeurt in CECA-apparaten. Dit zijn metalen cilinders waarin het gas door een halve meter kolen geduwd wordt. De naftaline wordt door de kolen vastgehouden. Als een CECA-apparaat verzadigd is van naftaline, wordt de naftaline verwijderd. Zowel teer en naftaline worden verkocht. In 1933 wordt toelating verleend voor een stoommachine Hirzel voor de centrifuge van naftaline. Het is niet duidelijk of deze stoommachine voor de recuperatie uit de condensatoren dient of voor de recuperatie met het CECAapparaat.114 Na de teer en de naftaline wordt ammoniak geëxtraheerd in drie in serie geschakelde ammoniakspoelers (of ammoniakwassers). In 1959 worden twee nieuwe ammoniakwassers gebouwd. Deze ammoniakspoelers zijn 28,5 meter hoog en hebben een omtrek van 3,5 meter. Het gas, met aanvankelijk een ammoniakgehalte van 650 gram ammoniak per 100 m³ gas, stroomt door elke ammoniakspoeler. Men brengt water in contact met het gas, waarna het water zich met de ammoniak gaat verzadigen. Bij de uitgang van het laatste toestel is het water ammoniakrijk geworden, met een gemiddelde van 20 gram ammoniak per liter en is het gas ontdaan van het grootste deel van de ammoniak. Men gebruikt dit ammoniakrijke water voor de fabricatie van ammoniaksulfaat in de sulfaatfabriek. Deze poederige ammoniaksulfaat wordt verkocht in binnen- en buitenland om te gebruiken als kunstmest. In 1955 wordt deze ammoniakfabriek gemoderniseerd.115 Op een gelijkaardige manier wordt de benzol uit het gas gehaald in de drie benzolspoelers (of benzolwassers). Elk heeft een hoogte van 31,5 meter en een omtrek van 3,5 meter. Vóór de spoeling bevat het gas 18 tot 25 gram benzol per m³, na de spoeling 1,5 tot 2 gram. De benzol lost op in creosootolie. Deze met benzol verrijkte creosootolie wordt naar de benzolfabriek gepompt waar na distillatie ruwe benzol geëxtraheerd wordt. De overgebleven olie wordt herbruikt voor het zuiveren van het 114
M ENEER ALCIDE, getuigenis, Zemst februari 2008; M ENEER BAL, getuigenis, Zemst februari 2008; PA,
dienst Leefmilieu, A.R.A.B, nr. 641, 1933; E. D E LAET , “De techniek van de gasindustrie”, in: F. D E M ESMAEKER (samensteller), op. cit., p. 2; Codubra 9 (1957), p. 1-3, Codubra 14 (1958), p. 2. 115
M ENEER ALCIDE, getuigenis, Zemst februari 2008; Codubra 10 (1957), p. 1, 2; Codubra 11 (1957), p. 1, 2;
Codubra (s.d.), p. 4.
75
gas van benzol. De ruwe benzol moet vooraleer deze gestockeerd kan worden nog behandeld worden.116 Nadien wordt het gas nog gezuiverd van zwavelwaterstofzuur en van cyaanwaterstofzuur. Beide worden verwijderd door de chemische reactie met ijzeroxydehoudende zuiveringsaarde. Dit gebeurt in zuiveringskisten die in serie geplaatst zijn. Wat overblijft is ijzersulfide en ijzercyanide. De bekomen ijzersulfide wordt in aanraking met zuurstof omgezet in ijzeroxyde en zwavel. De ijzercyanide wordt omgezet in Pruisisch blauw, een synthetisch pigment. De aanvraag voor een fabriek voor de recuperatie van zwavel wordt in 1933 ingediend. De zwavelfabriek wordt op 5 juni 1947 stilgelegd en wordt in 1951 voor één jaar nog gebruikt, waarna ze definitief wordt stilgelegd. 117 4.3.2 G ASPRODUCTIE Na de extractie van de bijproducten wordt het gas opgeslagen in gashouders (of gazometers). Les Cokeries du Brabant bezit drie gashouders met een totale inhoud van 85 000 m³. Twee gashouders (gazometer I en gazometer II) dienen voor de opslag van het stadsgas dat door Distrigaz uitgezonden wordt op het net en hebben een inhoud van respectievelijk 20 000 m³ en 50 000 m³. Het totale opslagvermogen voor stadsgas is dus 70 000 m³, maar er kan slechts 55 000m³ opgeslagen worden, omdat de gashouders niet volledig gevuld mogen worden. Gazometer III, met een inhoud van 15 000 m³, dient om het aanlengingsgas (arm gas) te bewaren. In 1931 krijgt het bedrijf de toelating voor de plaatsing van twee gashouders: één van 15 000 m³ en één van 50 000 m³. Het is niet duidelijk wanneer de gashouder van 20 000 m³ gebouwd wordt. Alledrie de gashouders zijn van de firma M.A.N. De gashouders worden onderaan gevuld of geledigd. Binnenin de gashouders is er een schijf die volgens de hoeveelheid gas daalt of stijgt langs een groef met olie. Dagelijks worden de schijf en het oliepijl gecontroleerd.118
116
Codubra 10 (1957), p. 2; Codubra 12 (1957), p. 1-3.
117
PA, dienst Leefmilieu, A.R.A.B, nr. 641, 1933; E. D E LAET , “De techniek van de gasindustrie”, in: F. D E
M ESMAEKER (samensteller), op. cit., p. 3; Codubra 1 (1956), p. 3; Codubra 13 (1958), p. 1, 2; Codubra (s.d.), p. 3. 118
E. D E LAET , “De techniek van de gasindustrie”, in: F. D E M ESMAEKER (samensteller), op. cit., p. 3-6;
Codubra 14 (1958), p. 3, Codubra 15 (1958), p. 1, 2; PA, dienst Leefmilieu, A.R.A.B, nr. 641, 1931.
76
Volgens Monographie des gazomètres zijn er vier types gashouder: de hydraulische gashouder, bij Les Cokeries du Brabant in gebruik, de droge gashouder, reservoir onder druk en het gebruik van de leidingen als gasreservoir. Het eerste en het tweede type staan onder constante druk en wisselend volume, het derde type staat onder wisselende druk en constant volume.119 Het gas wordt uit de gashouders gezogen door middel van gascompressors die zich in de uitzendingsinstallatie bevinden. Dit gedeelte op het terrein van Les Cokeries du Brabant valt onder de bevoegdheid van Distrigaz. In 1949 wordt een aanvraag ingediend om de gascompressor Winterthur met A.C.E.C.-motor in de kelderverdieping te vervangen door twee Winterthurcompressoren en een Heemafmotor op de eerste verdieping. Het gas wordt naar Antwerpen, Brussel, Leuven en later naar de elektrische centrale van Interbrabant gestuurd. Een contract met Distrigaz uit 1941 bepaalt dat Les Cokeries du Brabant een uitzending moet verzekeren van 440 000 tot 600 000 m³ gas per dag. Eind jaren 1950 kunnen de tellers maximaal 27 000 m³ per uur tellen, waardoor 648 000 m³ per dag kan uitgezonden worden. Deze hoeveelheid kan indien nodig opgedreven worden tot 700 000 m³ per dag. De maximumproductie van gas, tijdens de winter, bedraagt 37 000 tot 38 000 m³ per uur. Het gas moet een verwarmingsvermogen hebben van 4 250 calorieën om op het net uitgezonden te kunnen worden.120 De hoeveelheid gas die afgenomen wordt is afwisselend. Er is een rekbaarheid van 150 000 m³ per dag van gas dat naar Distrigaz uitgezonden kan worden dankzij de mogelijkheid de compoundcokesovenbatterijen te verwarmen met steenkoolgas of met arm gas. Onder andere tijdens de winter moet de gasproductie tot driemaal verhoogd worden. Les Cokeries du Brabant moet dus naast het steenkoolgas op andere manieren gas kunnen produceren.121
119
ASSOCIATION TECHNIQUE DE L ’INDUSTRIE DU GAZ EN FRANCE, Monographie des gazomètres, Parijs 1960, p. I-II,
129. 120
PA, dienst Leefmilieu, A.R.A.B, nr. 641, 1947; PA, dienst Leefmilieu, A.R.A.B, nr. 641, 1949; E. D E LAET , “De
techniek van de gasindustrie”, in: F. D E M ESMAEKER (samensteller), op. cit., p. 3-6; Codubra 6 (1956), p. 3; Codubra 15 (1958), p. 1, 3; Codubra (s.d.), p. 2. 121
Codubra 6 (1956), p. 3; Codubra 17 (1958-1959), p. 1.
77
De snelste en eenvoudigste manier om het cokesovensgas te verhogen, is aan de verpulverde steenkolen in de vulwagen stookolie toe te voegen. Door de hoge temperatuur in de cokesovens wordt de olie omgezet in gasvormige hydrocarburen. Van één kilo stookolie bekomt men 1,4 m³ gas aan 4 230 calorieën. Er wordt 3% stookolie toegevoegd aan de kolen. Normaal gezien wordt er per dag 42 ton stookolie toegevoegd aan de 1 400 ton kolen. Dit levert 60 000 m³ meer steenkoolgas per dag en 8% meer benzol. In de latere jaren (jaren 1950 en 1960) van de fabriek voegt men extrazware stookolie aan de nog niet verpulverde kolen, wat goedkoper is, maar waarvoor de olie eerst verwarmd moet worden door middel van stoom om vloeibaar te worden. In 1956 wordt toelating gevraagd voor vier bovengrondse houders voor 130 000 kg extrazware petroleumolie. Deze stookolie wordt in Antwerpen geladen en in warme toestand vervoerd. Ze wordt overgeheveld in de vier vergaarbakken van elk 40 m³ van Les Cokeries du Brabant. Deze bakken zijn voorzien van buizen voor de verwarming door middel van stoom. Als de olie gebruikt gaat worden, worden de bakken verwarmd, zodat de olie kan vloeien. Door middel van pompen, waarrond zich een omhulsel met stoom bevindt, wordt de olie toegevoegd vóór de kolen de kolenbreker ingaan. De met stookolie besproeide kolen vormen een homogeen mengsel nadat ze de kolenbreker uitgaan.122 Een andere optie is het stookgas dat men gebruikt om de ovens te verwarmen te vervangen door arm gas uit de gasgeneratoren en het rijk gas ermee te verdunnen om er stadsgas van te maken. Een gasgenerator zet een vaste brandstof, hier cokes, om in een gasvormige brandstof. Het is onduidelijk hoeveel gasgeneratoren er op een bepaald tijdstip waren. In 1948 vraagt het bedrijf de toelating voor acht recuperatiestoomketels voor vijf nieuwe gasgeneratoren van Koppers. Op 28 oktober 1947 worden deze vijf Koppersgeneratoren in werking gesteld. Kort nadien komt er een zesde bij. Deze zes Koppersgeneratoren werken samen met vier verouderde Pintschgeneratoren. Een personeelsblad van eind jaren 1950 meldt dat Les Cokeries du Brabant zes gasgeneratoren bezit: drie van Koppers die in de jaren 1950 opgericht werden en een 122
PA, dienst Leefmilieu, A.R.A.B, nr. 641, 1956; E. D E LAET , “De techniek van de gasindustrie”, in: F. D E
M ESMAEKER (samensteller), op. cit., p. 3-6; Codubra 5 (1956), p. 3; Codubra 24 (1960), p. 1-3; Codubra 25 (1960-1961), p. 1, 2.
78
aanvullingsgroep bestaande uit bij publicatie van het personeelsblad in 1959 oude Pintschgeneratoren. Een andere bron, een ongedateerd informatieblad van Les Cokeries du Brabant, geeft aan dat er zeven gasgeneratoren van 3 meter diameter en twee van 2,60 meter diameter zijn. De Koppersgeneratoren produceren driemaal meer gas dan de aanvullingsgroep (33 000 m³ per generator ten opzichte van 12 000 m³). Elke generator kan tot acht ton cokes bevatten en het normaal dagelijks verbruik is drieënveertig ton cokes per dag. De generatoren kunnen dagelijks 172 000 m³ gas produceren bovenop het steenkoolgas. Het arm gas verkrijgt men door cokes op te warmen en er een vochtig gemaakte luchtstroom door te laten stromen. Onderaan in het midden van de gasgeneratoren kan men stoom toevoegen. In 1933 krijgt het bedrijf de toelating voor het plaatsen van twee water-jacket stoomketels voor de gasgeneratoren. Boven de gasgeneratoren bevindt zich een ladingsapparaat om de cokes te laden en onderaan aan de zijkant kan men de as verwijderen. Het personeelsblad meldt dat cokes van 2 tot 60 mm kunnen gebruikt worden, maar dat cokes van 40 tot 60 mm het meeste rendement leveren. De aanvraag voor de plaatsing van de nieuwe gasgeneratoren uit 1948 geeft aan dat cokes van 0 tot 40 mm gebruikt worden. De Cartonbreker, die grove cokes breekt tot 20 à 40 mm, maakt de cokes aan voor deze gasgeneratoren. Nog bovenaan bevinden zich leidingen voor de afvoer van het gas. Het gas heeft een temperatuur van 500°C en bevat deeltjes stof van de cokes. Het wordt eerst afgekoeld en in wassers wordt het gas gespoeld met water, zodat de stofdeeltjes een bezinksel vormen. Om de warmte van de gassen terug te winnen, zijn er recuperatiestoomketels (in 1933 wordt toelating verleend voor twee groepen recuperatiestoomketels) tussen drie gasgeneratoren en de spoelers. Het bekomen arm gas wordt in gazometer III opgeslagen. Aangezien het rijk gas of steenkoolgas na zuivering 4 500 tot 5 000 calorieën bereikt, maar stadsgas 4 250 caloriëen moet bevatten om op het net te kunnen worden geplaatst, wordt het rijk gas aangelengd met dit arm gas van 1100 calorieën. Bovendien dient het voor de verwarming van de ovens, waarvoor anders rijk gas gebruikt moet worden.123
123
PA, dienst Leefmilieu, A.R.A.B, nr. 641, 1933; PA, dienst Leefmilieu, A.R.A.B, nr. 641, 1948; E. D E LAET , “De
techniek van de gasindustrie”, in: F. D E M ESMAEKER (samensteller), op. cit., p. 3-6; F. D E M ESMAEKER (samensteller), op. cit., s.p.; Codubra 6 (1956), p. 2, 3; Codubra 17 (1958-1959), p. 3; Codubra 18 (1959), p. 3, 4; Codubra 19 (1959), p. 1, 2; Codubra 20 (1959), p. 1-3; Codubra 22 (1960), p. 8; Codubra 34 (s.d.), p. 3; Codubra (s.d.), p. 3.
79
Een derde manier om de gasproductie te verhogen door het gas te verdunnen is de kraking van gas (cracking gaz). Men kan zowel steenkoolgas als butaangas kraken. Butaan is vloeibaar, maar om het toe te voegen aan het stadsgas en vooraleer het gekraakt wordt, moet het gasvormig gemaakt worden. Les Cokeries du Brabant heeft twee verdampingsposten, waarvan één dient om de butaan in gasvorm om te zetten. Hierin wordt de butaan door stoom op 70°C gebracht. Dit butaangas met een warmtevermogen van 30 000 calorieën moet omgezet worden in butaangas van 1 650 calorieën in de omzettingsinstallatie. Het gas wordt er gemengd met lucht van 250°C. Dit mengsel gaat dan de oven in, waar het gekraakt wordt, een ontbindingsreactie tussen gas, lucht en waterdamp. De temperatuur waarin deze reactie gebeurt, ligt tussen 850 en 900°C. In deze menginstallatie kan ook steenkoolgas dat een warmtevermogen heeft van 4 500 tot 5 000 calorieën omgezet worden naar 1 650 calorieën. Net als het arm gas uit de gasgeneratoren dient het zo bekomen gas voor de verdunning van het steenkoolgas of voor de verwarming van de ovens en wordt het ook in gazometer III bewaard.124 Deze op verschillende manieren bekomen gassen hebben elk een ander verwarmingsvermogen. Het steenkoolgas bereikt 4 500 tot 5 000 calorieën na de zuivering. Arm gas uit de gasgeneratoren bereikt slechts 1 100 calorieën. Gekraakt gas bereikt 1 650 calorieën. Ofwel dienen de bekomen gassen om het rijke steenkoolgas te verdunnen, ofwel om er de ovens mee op te warmen.125
4.4
E NERGIE
Een vorm van energie die in de cokesfabriek toegepast wordt, is stoom, onder andere gebruikt voor de verwarming van vloeistoffen voor distillatie, zoals benzol of ammoniakwater en voor de verwarming van ruimtes. Volgens de nijverheidstelling van 1930 bezit Les Cokeries du Brabant in dat jaar 2 000 PK aan drijfkracht, volledig aangedreven door stoom. Volgens een personeelsblad uit 1962 bezit Les Cokeries du Brabant drie stoomketels die elk 8 750 kg stoom per uur kunnen produceren. Als brandstof voor de stoomketels worden de cokes met het kleinste kaliber (0 tot 10 mm) gebruikt. In 1966 wordt een stoomketel vervangen door een stoomketel met 215 m² 124
E. D E LAET , “De techniek van de gasindustrie”, in: F. D E M ESMAEKER (samensteller), op. cit., p. 3-6,
Codubra 22 (1960), p. 1-3; Codubra 23 (1960), p. 2. 125
Codubra 6 (1956), p. 2, 3.
80
verwarmingsoppervlakte en wordt een gebouw voor deze stoomketel opgetrokken. In 1969, als Sidmar Les Cokeries du Brabant overneemt, neemt ze ook een persluchtketel Babcock-Wilcocx uit 1910 over, een stoomketel Bailly-Mathot uit 1930 en een stoomketel Eurotherm Mahy uit 1967.126 Een andere vorm van energie is elektriciteit. In 1931 krijgt Les Cokeries du Brabant van de provincie de toelating voor een transformatiecabine met twee transformatoren van 1100 kVA en 54 electromotoren van 1 tot 37 PK. Uit een personeelsblad uit 1962 vernemen we dat elektrische motoren onder andere gebruikt worden voor het lossen van steenkool, het laden van de ovens, het zeven van de cokes en het pompen van gas en vloeistoffen. Meneer Alcide deelt mee dat de elektriciteit rechtstreeks van het vlakbij gelegen Interbrabant komt.127
4.5
L ABORATORISCH ONDERZOE K
Het laboratorium van Les Cokeries du Brabant houdt toezicht over de kwaliteit van cokes, gas en bijproducten en controleert het machinepark (ovens, gasgeneratoren, spoelers, sulfaatfabriek,…) om de rendabiliteit te verbeteren. Ook worden de grondstoffen, zoals steenkool, onderzocht en wordt er bepaald welke steenkoolmengsels gebruikt worden. De cokes worden ontleed, zowel door het laboratorium als door de aankoopvertegenwoordigers. Ook het stadsgas wordt door beide partijen onderzocht. Vooraleer het gas in de gashouders gestockeerd wordt, wordt het ontleed. Men kijkt het gas na op onzuiverheden, de densiteit, de calorieën, de Wobbeindex (afhankelijk van densiteit, bij zwakke densiteit heeft men namelijk een laag calorieëngehalte en een hoge Wobbeindex, bij hoge densiteit heeft men een hoog calorieëngehalte en een lage Wobbeindex, de Wobbeindex moet tussen 5 700 en 6 300 zijn),…. Verder worden de bijproducten onderzocht. Ook dient het laboratorium om aanpassingen door te voeren in het proces om de bijproducten te winnen. Het gehalte aan ammoniak in het ammoniakrijke water wordt dagelijks gecontroleerd, zodat men de hoeveelheid water
126
G.A.G., dienst Leefmilieu, T50.C1/160, 1966; G.A.G., dienst Leefmilieu, T50.C1/209, 1969; PA, dienst
Leefmilieu, A.R.A.B, nr. 641, 1930; PA, dienst Leefmilieu, A.R.A.B, nr. 641, 1936; PA, dienst Leefmilieu, A.R.A.B, nr. 641, 1952; A.R.A., T300, nr. 299, Nijverheidstelling 1930; Codubra 29 (1962), p. 1, 2; Codubra 34 (s.d.), p. 3. 127
M ENEER ALCIDE, getuigenis, Zemst februari 2008; PA, dienst Leefmilieu, A.R.A.B, nr. 641, 1931; Codubra 28
(1962), p. 2.
81
die door de drie ammoniakwassers stroomt, kan aanpassen. Ook de hoeveelheid geëxtraheerde benzol en het benzolgehalte van het gas worden bepaald door het laboratorium. Op die manier kan de hoeveelheid creosootolie gewijzigd worden. Een controledienst dient het waterpeil van het kanaal regelmatig op te meten. Bij een teveel aan baggerspecie kunnen schepen niet meer door en dient er gebaggerd te worden.128
4.6
O VERIGE GEBOUWEN
Zie ook bijlage VIa en bijlage VId. Het meest typische fabrieksgebouw van de site is waarschijnlijk het gebouw met sheddaken (zaagdaken) dat dienst doet als atelier (het gebouw met vermelding ateliers en hangar op pl. XXIV, fig. 30). Naast dit atelier zijn is er een atelier en een hangar, waarvan delen van de fabrieken van Koekelberg en Vorst komen. Net daarachter bevindt zich een ander architecturaal opmerkelijk gebouw, het ketelhuis en zuidelijker de magazijnen die aanvankelijk aan de I.N.D.A.C. toebehoorden (respectievelijk het gebouw met vermelding ketelhuis en de gebouwen met vermelding magazijnen op pl. XXIV, fig. 30). Volgens het magazine van SIWE is deze staal-vakwerkstructuur met invulmetselwerk uit baksteen typisch voor het interbellum.129 Verder zijn er op de site van Les Cokeries du Brabant dienst gebouwen. Vóór de aankoop van de gronden van de voormalige I.N.D.A.C., zijn deze dienstgebouwen (de blok burelen en tekenbureau op pl. XXIV, fig. 30 en ook pl. XXVII, fig. 33) ten westen op de site gelegen, langs het kanaal. Op plannen van begin jaren 1930 bevat de linkse blok op de luchtfoto de prikklok (de hoofdingang ligt er vlak naast), verschillende burelen voor de directie en ingenieurs, de boekhouding, de loondienst, een archiefruimte, de tekendienst, de commerciële dienst,… Op het gelijkvloers bevindt zich de kantine voor de arbeiders, op het eerste verdiep een kantine voor bedienden en een refter voor de directie. Ook is er een woning voor de kantinebeheerder. In de rechtse blok bevindt zich het verlengde van de refter op het eerste verdiep, alsook wasgelegenheid. Op het tweede verdiep zijn de vestiaires. Rechts van deze blok bevindt zich het laboratorium, met hiervoor de verpleegzaal. Als het bedrijf in 1941 de gebouwen en gronden van de I.N.D.A.C. koopt, verhuizen een heleboel functies naar daar: de algemene ingang met prikklok en 128
M ENEER ANDRIES, getuigenis, Humbeek februari 2008; E. D E LAET , “De techniek van de gasindustrie”, in:
F. D E M ESMAEKER (samensteller), op. cit., p. 5; Codubra 10 (1957), p. 2; Codubra 21 (1959), p. 2. 129
“SOS cokesfabrieken”, SIWE Magazine 17 (2004), p. 6.
82
verpleegzaal bevindt zich daar (bestaat nu nog in vervallen staat, er is een aanvraag om dit gebouw te slopen), de vestiaires en douches, de kantine en keuken, een verplegerswoning, een branddienst en verschillende burelen.130
130
LES COKERIES DU BRABANT S.A. PONT -BRÛLÉ, Bâtiments administratifs. Inventaire. Plans. Livre V, s.l. 1931-
1932; LES COKERIES DU BRABANT S.A. BRUXELLES, Plans général des cokeries pour l’usine de Pont-Brûlé, s.l. 1929 (met aanvullingen tot 1932); PA, dienst Leefmilieu, A.R.A.B, nr. 641, 1934; PA, dienst Leefmilieu, A.R.A.B, nr. 641, 1949.
83
5. A NALYSE K ORT OVERZICHT VAN DE RUIMTELIJKE IMPACT In 1927 vestigt Les Cokeries du Brabant zich op een beschikbaar terrein. Nadien wordt de gebruikte oppervlakte in 1929 en 1941 vergroot. Loos schrijft dat de installaties derwijze ontworpen werden om alle noodzakelijke uitbreidingen toe te laten en te beantwoorden aan de stijgende vraag naar gas en metallurgische cokes. De uitbreiding was sinds het begin gepland. Hoewel sommige percelen opgeslorpt zijn in het bedrijfsterrein, volgt het tracé ervan, zelfs nu nog, voormalige perceelsgrenzen, hoofdzakelijk die van het kasteeldomein (zie pl. XXVIII, fig. 34). De Maalbeek wordt gedempt. De impact van zulke grootschalige fabriek in een tot dan toe landelijke en vruchtbaar gebied is enorm. In enkele jaren verandert een landbouwgerichte omgeving naar een industriële site en stijgt de bevolking drastisch. Voor de landbouwers is de schok enorm. Vanaf dan richt de wijk zich meer tot het naburige, industriële Vilvoorde en de kanaalzone en Grimbergen draait de rug toe aan een gebied die niet in haar landelijk beeld past. De installaties van de cokesfabriek zijn rationeel en functioneel ingeplant. Het fabricatieproces staat centraal in de invulling van het terrein. Dit geldt echter niet voor haar arbeiderswijk die, ten oosten van het bedrijfsterrein, lijdt onder de westenwind en dus de vervuiling. Het bedrijf is weg, maar de site is nog steeds industriegebied. De straatnamen Cokeriestraat en Gaston Devoswijk zijn getuigen van het verleden. Hoewel de wijk gevrijwaard wordt, dreigen de schaarse industriële gebouwen die nog overblijven, alsook voormalige ploegbaaswoningen, gesloopt te worden. De verloedering van de wijk, te wijten aan nieuwe industriële inplantingen en plannen en zwaar verkeer, is niet tegen te gaan.
C OMPARATIEVE ANALYSE Zulke industriële inplantingen met een impact op het landschap zijn in elk geval niet nieuw. In België zijn er verschillende voorbeelden waarbij een wijk en/of industrie het 84
landschap dicteert. Duidelijke 19de eeuwse voorbeelden, waarvan de draagwijdte onomkeerbaar is, zijn de Rabotwijk in Gent en Le Grand-Hornu bij Bergen. Bij beide invullingen van de ruimte valt de uiterst planmatige en ook wel de hiërarchische aanpak op. Bij het verdwijnen van de industrie is men, in tegenstelling tot de site van Les Cokeries du Brabant, gaan nadenken over het verdere verloop van deze sites, telkens met een eigen invulling. Rabotwijk in Gent Door het succes van de textielnijverheid begint in de 19de eeuw het Gentse stadscentrum uit haar voegen te barsten. Er heerst een crisissituatie: het industriële centrum trekt mensen van rondom aan, er zijn geboorteoverschotten, er is grote woningnood, de hygiëne is pover,… Ook zijn de fabrieksruimten niet groot genoeg en verloopt het goederentransport in de kleine straatjes moeilijk. Een gebiedsuitbreiding blijkt noodzakelijk. Pas in 1860, als de octrooirechten worden afgeschaft (een belasting op goederen die in en uit de stad worden gevoerd, waar dus duidelijke stadsgrenzen voor nodig zijn), kunnen bedrijven zich buiten de stadsgrenzen vestigen. Bedrijven worden opgericht aan de rand van de stad, liefst aan het water, dat gebruikt wordt als transportmiddel, voor het productieproces en om te lozen. De Rabotsite is een uitstekende plek als nieuwe vestiging voor bedrijven, voornamelijk uit de textielindustrie. Deze industriële wijk komt op de braakliggende en vochtige Wondelgemmeersen, net buiten, ten noorden van, de stad Gent. Op dit stuk grond loopt er een weg naar Wondelgem en zijn er enkele pachthoven. In deze Wondelgemmeersen wordt in de 13de eeuw het kanaal de Lieve gegraven om Gent met Damme en de zee te verbinden. Door de verzanding van het Zwin moet een nieuw kanaal gegraven worden. In 1621 wordt de Brugse Vaart afgewerkt, die Gent met Brugge, Duinkerke en Oostende verbindt. De streek blijft landelijk totdat er zich bedrijven komen vestigen. Men verwijdert de vestingen en stadsgrachten en legt er een brede boulevard aan en men hoogt de natte gronden op om ze te kunnen bebouwen. De industriëlen voorzien arbeidershuisvesting, zodat de arbeiders, onder hun toezicht, in de onmiddellijke nabijheid van de bedrijven wonen. Bovendien verdienen ze nog wat aan de verhuur van deze huizen en dient het om de arbeiders aan zich te binden, want bij ontslag verliest men zowel zijn baan als zijn huis. Het gebied wordt planmatig aangepakt: de arbeiderswoningen komen in de dwarsstraten, op de boulevards komen de 85
burgerwoningen van hogere kaderleden. Rabot wordt een drukke buurt met een hoge bevolkingsgraad. Vanaf de jaren 1950 krijgt de textielnijverheid moeilijkheden en verdwijnt, waardoor er problemen in de wijk komen: werkloosheid, gezinnen die er wegtrekken, leegstaande fabrieksgebouwen en woningen,… Dit heeft de wijk een nieuwe identiteit gegeven, een proces dat nu nog verderloopt.131 In tegenstelling tot de Rabotwijk, ontstaat de site van Les Cokeries du Brabant niet aan de stadsrand, maar tussen steden. Beide ontstaan op moerassige ondergrond: Rabot in de braakliggende Wondelgemmeersen, Les Cokeries du Brabant op de deels moerassige gronden van een kasteeldomein. Rabot wordt aangelegd in de jaren 1860 omdat Gent uit haar voegen barst, bij Les Cokeries du Brabant wordt tijdens het interbellum een wijk aangelegd om net mensen aan te trekken. In beide gevallen zorgen de industriëlen dat de arbeiders zich rondom hun bedrijf komen vestigen, bij Rabot eerder gelinkt aan een nijverheidstak, bij Les Cokeries du Brabant gelinkt aan één bedrijf. Een kanaal is voor beide sites nodig. Beide zijn populaire arbeiderswijken en vertonen een zekere hiërarchie in de ruimtelijke planning. Beide industriële sites hebben geleid tot een hertekening van de percelen. Le Grand-Hornu De streek van de Borinage is aanvankelijk een landbouwstreek met vele kleine dorpjes. Als men de Ferrariskaart uit de jaren 1770 en de kaarten van Vander Maelen uit het midden van de 19de eeuw vergelijkt, is er een sterke toename van de woningen en van de mijnputten zichtbaar. De site van Le Grand-Hornu is een monumentaal, rationeel en functioneel geheel in neoklassieke stijl en houdt de mijn in, werkplaatsen, administratie, woonzone van vierhonderd vijfentwintig woningen, school en ontspanning. Op dat moment is het complex heel vernieuwend. Het wordt zeer planmatig opgesteld: de kern is de ellipsvormige binnenplaats met de bedrijfsgebouwen (werkplaatsen, kantoren en dienstlokalen verbonden door arcadegalerijen). De architecten zijn Obin uit Rijsel, Pierre Cardona uit Dendermonde en Bruno Renard uit Doornik. Aan de bouw van het complex van Le Grand-Hornu wordt vijftien jaar gewerkt, van 1815 tot 1830. Aan de
131
B. D E WILDE, Gent/Rabot. De teloorgang van de textielnijverheid, Gent 2007, p. 10, 18-20, 30, 33, 37, 38,
119.
86
bouw van de arbeiderswoningen, die zullen worden verhuurd, begint men in 1822. Aanvankelijk komen de arbeiders hoofdzakelijk uit de gemeenten aangrenzend aan de Borinage. Er zijn verschillende categorieën huizen naargelang de graad van de werknemer (mijnwerker, opzichter, hoofdopzichter). Door de okergele bepleistering hadden de huizen een uniform karakter. Om de bewegingsvrijheid van de arbeiders te beperken is er een afbakening rond het complex. De arbeiderswoningen zijn naar begin 19de eeuwse normen gezond en comfortabel. De laatste mijn sluit in 1975 en de gebouwen van Le Grand-Hornu worden verkocht. De woningen worden aan de bewoners verkocht. In 1971 koopt architect Henri Guchez het geheel van bedrijfsgebouwen op om ze te restaureren, in 1985 wordt de vereniging Grand-Hornu Images opgericht, die zich op cultuur en toerisme richt en zich in de gebouwen vestigt, vanaf 1987 komen er bedrijven bij. Sinds 1989 is de site eigendom van de provincie Henegouwen, die er project, gewijd aan het samenspel tussen cultuur, toerisme, technologie ontwikkelt en vanaf 2002 wordt er het MAC’s (museum voor hedendaagse kunst van de Franse Gemeenschap) in ondergebracht.132 In de Borinage is de nijverheid heel vroeg ontstaan in tegenstelling tot de hele kanaalzone ten noorden van Brussel. Dit kan verklaard worden door de aanwezigheid van grondstoffen. Rondom Les Cokeries du Brabant geen grondstoffen te vinden. De woongelegenheid in Le Grand-Hornu is uitgebreider. Net als Rabot en Les Cokeries du Brabant is de woonzone planmatig, maar hier ook het bedrijfsterrein. Door de sensibilisatie van het publiek en de academische kringen in de vroege jaren 1970, is deze site bewaard kunnen blijven. Hier is voor België de industriële archeologie als het ware ontstaan, op het moment dat de bedrijfsgebouwen en het machinepark van Les Cokeries du Brabant werd afgebroken en als schroot opgekocht.133
E RF - GOED OF ERF - SLECHT ? Hierboven werd al de brug gelegd met het aspect erfgoed. In volgend onderdeel wil ik de link leggen met de erfgoedmogelijkheden van gecontamineerd erfgoed, cokesfabrieken
132
L. D E PAUW-D EVEEN, “Industrie en de grafische-, plastische- en bouwkunsten in België”, in: E. NIJHOF, P.
SCHOLLIERS (eds.), Het tijdperk van de machine. Industriecultuur in België en Nederland, Brussel 1996, p. 83113; M.-L. ROGGEMANS, J.-M. D UVOSQUEL (eds.), Omtrent Grand-Hornu. Monumenten “be”leven, Brussel 1991, p. 6, 9, 11, 12-14, 16. 133
P. SCHOLLIERS, op. cit., p. 31.
87
en de gemiste herbestemmingsmogelijkheden van Les Cokeries du Brabant en meer algemeen alle cokesfabrieken in Vlaanderen. Hoewel de cokesfabriek van Zeebrugge, een terrein van ongeveer 15 ha, dertig jaar vroeger dan Les Cokeries du Brabant wordt opgericht, verloopt de geschiedenis van het machinepark parallel, quasi identiek: in 1927 zijn de eerste ovens verouderd, in 1928 wordt beslist nieuwe ovens te bouwen en in 1930 worden vijftig nieuwe ovens in dienst genomen. In 1956 worden nogmaals vijfentwintig ovens bijgebouwd en in 1959 komen er vijfendertig, net als bij Les Cokeries du Brabant van het merk C.G.C.F., bij, waarna de ovens van eind jaren 1920 stilgelegd worden. De kolentoren dateert van eind jaren 1920, de kolenbreker is van 1930. Ook de sulfaat- en benzolfabriek dateren van de jaren 1920-1930. Eind jaren 1960 krijgt het bedrijf het moeilijk met de omschakeling naar aardgas, maar ze blijft stand houden dankzij nieuwe leveringcontracten. In 1975 fusioneert ze met de cokesfabrieken van Marly en van Tertre. In 1996 sluit ze definitief. De V.V.I.A. vraagt aandacht voor de historische waarde van de site en voor enkele gebouwen op het terrein. Ze vernoemt de representatieve en vrij unieke cokesovens uit verschillende periodes, een schitterend bureelgebouw, indrukwekkende opslagplaatsen en één van de laatste metalen gastanks in Vlaanderen. Volgens de V.V.I.A. komen verschillende gebouwen voor herbestemming in aanmerking, al specificeert men niet om welke herbestemming het gaat. Ook is deze site een unicum in Vlaanderen: volgens SIWE is deze omvangrijke fabriek de allerlaatste tot op heden relatief volledig en gaaf behouden cokesfabriek in Vlaanderen. Bovendien biedt de site toeristisch potentieel, ondanks de onpopulariteit van het industrieel erfgoed van zware nijverheid en chemische industrie. SIWE vermeldt in haar magazine dat er in 2003 een onderzoek over de erfgoedwaarde en –potenties van de Carcoke-site uitgevoerd werd door het studiebureau NV Environmental Resources Management (ERM) in opdracht van OVAM, dat belast is met de sanering. In mei 2003 komen verschillende overheidsdiensten en verenigingen – dienst monumentenzorg stad Brugge, provincie West-Vlaanderen, Monumenten en Landschappen, V.V.I.A. en SIWE – samen. Allen zijn overtuigd van de uitzonderlijke waarde van het complex. Maar het complex is zeer bedreigd. Er wordt bij minister Van Grembergen een procedure aanhangig gemaakt om dit patrimonium als monument te beschermen omwille van haar historische, technische en sociale waarde en er worden alternatieven voor de site voorgesteld. Toch wordt de site in 2004 en 2005 88
gesloopt. De milieuwetgeving is de voornaamste reden waarom alles gesloopt en gesaneerd wordt. Daarom pleit Icomos België voor een aangepaste wetgeving, met aangepaste criteria. Voor SIWE vormen noch bodemverontreiniging, noch de sporen van vandalisme een rechtvaardiging voor de sloop van het complex. In andere landen, met soms strengere milieunormen, lukt het wel om op niet-destructieve wijze te saneren, zodat zulke sites bewaard en herbestemd kunnen worden. Voor de V.V.I.A. mag het terrein gesaneerd worden en kunnen erfgoed en milieu met elkaar verzoend worden. Ook voor deze methodiek van erfgoedplanning in relatie met saneringsplannen kan voor hen Duitsland, met hun Zollvereinsite, als voorbeeld gebruikt worden.134 Het Duitse Ruhrgebied heeft op het gebied van herwaardering van industrieel erfgoed wereldfaam verworven. Verschillende actoren – plaatselijke musea en erfgoedverenigingen, enkele universiteiten, gemeentelijke en stedelijke besturen, enkele ministeries en privé-ondernemingen uit verschillende sectoren – zijn in de jaren 1970 en de jaren 1980 begaan om een representatief deel van de bedrijven en installaties te beschermen, te restaureren, te herbestemmen en te ontsluiten en industrieel erfgoed wordt er aanzien als economische en culturele hefboom. Het Internationale Bauausstellung (IBA) Emscher Park, een project lopend van 1989 tot 1999, zorgt voor de uitwerking van de Emschervallei in het Ruhrgebied. Voor het erfgoedbeleid zorgde het project voor de stimulans voor kwantitatieve en kwalitatieve initiatieven en voor een sneeuwbaleffect in de sensibilisatie voor en herbestemming van wetenschappelijk, technisch en industrieel erfgoed. De overheid zou minstens twee cokesfabrieken behouden en ontsluiten, wat met de cokesfabriek Zollverein en de cokesfabriek Hansa gelukt is. 135
134
“Carcoke – cokesfabriek Zeebrugge”, in: VVIA Sites (online), 9 september 2004.
http://www.vvia.be/vviasites/8380_001.htm (20 juli 2008); APPHIM, “La cokerie de Marchienne – Situation”, in: Tout sur les cokeries (online), 19 januari 2008. http://cokerie.canalblog.com/ (20 juli 2008); ICOMOS BELGIUM, “Belgium. Environment and Heritage”, in: Heritage at Risk, s.l. 2004/2005, p. 48, 49; “SOS cokesfabrieken”, SIWE Magazine 17 (2004), p. 1, 6, 7, 20, 21, 24. 135
“Carcoke – cokesfabriek Zeebrugge”, in: VVIA Sites (online), 9 september 2004.
http://www.vvia.be/vviasites/8380_001.htm (20 juli 2008); “SOS cokesfabrieken”, SIWE Magazine 17 (2004), p. 13.
89
Hoewel de eerste mijnschacht van de Zollvereinsite, nabij Essen, al in 1847 gebouwd werd, is de bouwfase uit het interbellum de beslissende fase voor het huidige uitzicht van de site. Deze fase begint in 1926, als ze fusioneert (de hoofdfase van deze site valt in dezelfde periode als die van de Carcoke-site in Zeebrugge en als het ontstaan van Les Cokeries du Brabant). Twee architecten, Fritz Schupp en Martin Kremmer, hebben een vernieuwende visie over de architectuur, aanleunend bij het Bauhaus (geometrisch, rationeel, zakelijk en functioneel). Ze willen het geheel eenheid geven en integreren wat al bestaat. De architectuur moet niet enkel functioneel zijn, maar ook een symbool van macht. Revolutionair is dat de industrieelarcheologische waarde al door tijdgenoten wordt ingezien. Bij een volgende bouwfase wordt in 1956 de nieuwe cokesfabriek gebouwd. De cokesfabriek Zollverein sluit, na een vermindering van de activiteiten vanaf de jaren 1980, definitief in 1993, waarna ze in 1995 wordt overgenomen door de Stiftung Industriedenkmalpflege und Geschichtskultur. Al in de jaren 1970, periode waarin de eerste gebouwen vrijkomen, is er echter al sprake van behoud en hergebruik. In 1977 koopt de stad Essen een gebouw en plaatst er een school voor kunstopleidingen in. Maar het is met de sluiting van de mijn Zollverein XII (hét symbool van de site) in 1986 dat de interesse voor hergebruik echt op gang komt. De hele site wordt hét actieterrein van het IBA Emscher Park, dat tot doel heeft een stedelijk en ecologisch saneringsplan op te stellen en de gebouwen te herbestemmen en ontsluiten. Het ketelhuis wordt een internationaal designcentrum (ontworpen door Norman Foster) en de cokesfabriek wordt een monument van industrieel erfgoed. Rem Koolhaas ontwerpt in 1999 een masterplan voor de hele site, waarbij zowel de idee van een open site (mensen wonen en werken er en gaan er naar school), laagdrempelige kunst en cultuur en een diversiteit aan activiteiten (zoals restaurants, tentoonstellingen, fietsverhuur, zwembad, ijspiste, klimzaal, bioscoop, reuzenrad, winkels,…) moeten zorgen om heel verschillende doelgroepen aan te trekken. Brochures, borden, audiogidsen,… zorgen voor een vulgariserend wetenschappelijk en publieksvriendelijk karakter. Bij de planning zijn er discussies tussen monumentenzorgers en toeristische managers, maar beide ideeën zorgen voor een evenwicht. Het gehele industriecomplex Zollverein wordt in 2001 opgenomen op de lijst van het werelderfgoed van UNESCO. In 2010 zal het Ruhrgebied, met als centrum Zollverein, de culturele hoofdstad van Europa zijn!136
136
P. SCHOLLIERS, op. cit., p. 107, 109-112; “SOS cokesfabrieken”, SIW E Magazine 17 (2004), p. 14-16.
90
Van de drie cokesfabrieken in de Vilvoordse kanaalzone kan geen enkele meer getuigen van deze ooit zo belangrijke nijverheidstak voor de 20ste eeuw. De Cokeries du Marly. sluit in 1993. La Fonderie realiseert een videoreportage, maakt foto’s en redt archieven. Ook probeert ze enkele essentiële elementen te redden, maar de site wordt volledig ontruimd. De afbraak, in 2005, gebeurt niet zonder risico’s voor het leefmilieu. Nadat Forges de Clabecq in 1986 sluit en kort nadien afgebroken wordt, saneert Waterwegen en Zeekanaal begin 21ste eeuw de gronden van de cokesfabriek. Dit heeft tot doel de gronden te herontwikkelen en te ontsluiten en ze een nieuwe functie in de stad te geven. Vlakbij loopt het project Vilvoorde Watersite, een grootschalig reconversieproject van de oude industriezone tussen de spoorweg en het kanaal. Watersite wil Vilvoorde als kanaalstad terug op de kaart zetten, waarbij de Zenne een opwaardering krijgt als stedelijk ecologisch gegeven. Naar het publiek toe heeft Vilvoorde Waterstie een prima website en een gebouw doet dienst als infopunt, beide met informatie over wat er was, wat er is en wat er komt. De sloop en sanering van beide cokesfabrieken, zeker die van de Cokeries du Marly, gebeurt in een periode waarin de sensibilisatie voor industrieel erfgoed sterk is. Bij de afbraak van de Cokeries du Marly is er protest, maar dit kan niet baten en de laatste cokesfabriek van de industriezone gaat tegen de vlakte.137 De sluiting van Les Cokeries du Brabant valt tijdens het prille begin van de industrieelarcheologische interesse, maar net vóór de algemene sensibilisatie. Na het Vlaams decreet van 1976, waarin het industrieel-archeologisch belang als een criteria voor behoud voorkomt, komt het industrieel erfgoed steeds explicieter aan bod. Zelfs had de publiek en de overheid al gevoelig geweest voor industrieel erfgoed, dan nog was dit geen garantie voor behoud (kijk naar het lot van de andere cokesfabrieken).Bovendien, zoals De Schepper en Linters melden, worden de materiële sporen, bron van frustraties, zo snel mogelijk verwijderd. Pas nadien komen er andere gevoelens, zoals fierheid en nostalgie. Het industrieel erfgoed wordt dan beschouwd als een eerbewijs aan de vroegere arbeid. Ook kan de redding van zulke grote sites als cokesfabrieken onmogelijk door kleinschalige initiatiefnemers gebeuren. Voor deze grootschalige sites is er een 137
WATERWEGEN EN ZEEKANAAL NV, op. cit.; WATERSITE VILVOORDE (ed.), Wandelen in en rond het Tuchthuis
(brochure), Vilvoorde s.d.; WATERSITE VILVOORDE (ed.), Nieuwe stad aan het water (brochure), Vilvoorde 2007; “SOS cokesfabrieken”, SIWE Magazine 17 (2004), p. 1, 11.
91
politieke beslissing nodig op hoger niveau. Privé-initiatieven kunnen wel de rol van katalysator spelen. In het geval van Les Cokeries du Brabant is het zeker zo dat zowel omwonenden als de lokale overheid de fabriek het liefst zo snel weg wilden. Al tijdens de overname door Sidmar waren er betogingen omwille van de milieuvervuiling. Fierheid en nostalgie kwamen er niet. Nog vóór er nagedacht kan worden over de site als erfgoed of over herbestemming is deze al weg. De afkeer moet dus zeer sterk geweest zijn of misschien waren er andere belangen… De verwoordingen van Erik Martens, de maker van de recente documentaire over de film Verbrande Brug uit 1975 van regisseur Guido Henderickx, hij omschrijft Verbrande Brug als één van Vlaanderens meest deprimerende plekken, tonen duidelijk het algemeen aanvoelen van de wijk bij buitenstaanders. Het scenario van de film put uit de realiteit, situeert zich in een arbeidersmilieu, speelt zich grotendeels af op café en op de kermis en heeft aandacht voor de sociale achtergrond. Hedendaags filmjournalist Patrick Duynslaegher vindt dat de film een sterke topologie heeft en dat de leefwereld de frustraties van de personages bepaalt. De regisseur wilt het vuile en de brutaliteit van het onderwerp in zijn film, de art designer wilt de eenheid van slechte smaak en kleuren benadrukken en zegt dat als alles van slechte smaak is, de eenheid mooi wordt in de film. Tóch geeft de film aandacht aan de wijk. Na de sluiting van Les Cokeries du Brabant verloedert de wijk en begin 21ste eeuw verloedert ze zelfs aan sneltempo. In 2008 sluit het voorlaatste café van de tientallen – twintig tot dertig volgens de uitbaatster ervan - die Verbrande Brug rijk was (zie bijlage VIII). De klanten van het laatste café zijn niet meer zozeer mensen uit de omgeving, maar werknemers van de bedrijven in de buurt. In 2003 worden alle inwoners ten oosten van de Verbrande Brug aangeschreven door Waterwegen en Zeekanaal en de Grimbergse burgemeester met de mededeling dat de woonfunctie er zal worden afgebouwd. Waterwegen en Zeekanaal koopt alle panden (ze onteigen niet!) die te koop staan systematisch op om nadien te slopen. Het plan is om van deze plek een industriezone te maken. Hierdoor is het er niet meer aangenaam wonen, leven, op café gaan en wordt het één negatieve spiraal naar nog meer verwaarlozing.138 138
M ENEER IGNÉ, mail van 20 januari 2008; E. M ARTENS, Documentaire, in: G. H ENDERICKX, Verbrande Brug,
1975 (film), heruitgegeven in de reeks Kroniek van de Vlaamse film door het Koninklijk Belgisch Filmarchief, s.d.; DDBZ, “Volkscafés doen het licht uit”, De Zondag 13 april 2008; Wijk Verbrande Brug afgebouwd (online), 26 augustus 2003. http://www.bouwenwonen.net/news/read.asp?id=3438 (16 juli 2008); M. POTS, Verloedering grijpt om zich heen aan Verbrande Brug (online), 3 april 2008.
92
In 2007 is er een aanvraag van Waterwegen en Zeekanaal om verschillende panden te slopen (in bijlage VII), waaronder het voormalige toegangsgebouw (het enige relict op het voormalige fabrieksterrein van Les Cokeries du Brabant) en één van de drie ploegbaaswoningen langs de Eppegemsesteenweg, naast andere huizen die in de jaren 1930 opgetrokken werden.139 Het weinige van stenen relicten die van Les Cokeries du Brabant nog resten, raken bedreigd. In februari 2008 wordt op een persmeeting van Waterwegen en Zeekanaal meegedeeld dat een beschrijvend bodemonderzoek in hun opdracht wordt uitgevoerd voor de sanering van terreinen van Les Cokeries du Brabant. Reeds in 2001 werd de sanering vastgelegd in een beginselakkoord tussen O.V.A.M., Waterwegen en Zeekanaal en alle uitbaters op het terrein. Dit in het kader van de reconversie van voormalige industriezones. Het terrein is in concessie gegeven door de Zeehaven van Brussel tot 2017. Waterwegen en Zeekanaal is saneringsplichtige voor de historische verontreiniging door Les Cokeries du Brabant. In het persbericht wordt niet meegedeeld wat er met de gronden van Les Cokeries du Brabant zal gebeuren.140 Kan er nu nog sprake zijn van erfgoed? Het verdwenen en gecontamineerde fabrieksterrein, herbruikt door verschillende bedrijven, is volgens mij helemaal geen erfgoed meer. De enige stenen relicten worden waarschijnlijk binnenkort gesloopt. Blijven andere relicten over: de min of meer intacte perceelsgrenzen, de straatnamen Cokeriestraat en Gaston Devoswijk, wegen, waaronder een deel van het tracé van de C.F.I. (begin jaren 1980 zal op haar tracé een toeristentrein uitgebaat worden, zie bijlage VIII). Hoewel de drie ploegbaaswoningen in de Eppegemsesteenweg bedreigd zijn, is het enige wat wel nog tot erfgoed herwaardeerd kan worden de huizen (hoewel met aangepaste volumes en een andere gevelbedekking). Nu, in 2008, met uitzondering van die ene ploegbaaswoning op het fabrieksterrein zelf, bestaan ze nog allemaal.
http://www.grimbergs.net/index.php?option=com_content&task=view&id=2219&Itemid=803 (16 juli 2008); P. SCHOLLIERS, op. cit., p. 32; J. D E SCHEPPER, A. LINTERS, “Overheid, privé-initiatief en het industrieel erfgoed in Vlaanderen”, in: E. NIJHOF, P. SCHOLLIERS (eds.), op. cit., p. 145-181. 139
In juli 2008 staan de panden er nog.
140
Bezoek van de wijk Verbrande Brug op 26 oktober 2007; M ONTEA COMM. VA, Grimbergen-
Eppegemsesteenweg (aanbod tot verkoop Warehouse), Erembodegem 2006, p. 45; WATERWEGEN EN ZEEKANAAL NV, op. cit.
93
B ESLUIT Les Cokeries du Brabant, zowel een belangrijk bedrijf in de Vilvoordse kanaalzone als een belangrijk cokesbedrijf in het algemeen, heeft impact gehad op het landschap en laat die nog steeds na. De geografische ligging van Verbrande Brug tussen Brussel en Antwerpen en de nabijheid van het kanaal waren belangrijke vestigingsfactoren voor het bedrijf. De ontdekking van aardgas betekent het einde van de fabriek, die van steenkool gas, cokes en bijproducten produceert. Van het vervuilende bedrijf zelf blijft amper iets over: fabrieksgebouwen, machines, voorwerpen en zelf een archief zijn er niet meer. Sporen heeft ze wel nagelaten. Het opvallendste zijn de eenenzestig huizen. Begin jaren 1930 bouwt ze vijftig arbeidershuizen, vier ploegbaaswoningen en drie ingenieurswoningen en koopt ze een bestaande villa als vierde ingenieurswoning op. Begin jaren 1940 koopt ze drie ploegbaaswoningen van een nabijgelegen bedrijf. Het fabrieksterrein zelf wordt zeer rationeel en functioneel uitgewerkt, terwijl de huisvesting, hun troef, ongelukkig gelegen is onder de rookpluimen van de fabrieksschouwen. Verschillende andere huizen uit de jaren 1930 in de wijk geven blijk van de nieuwe industriële functie van de wijk. Er worden nieuwe wegen aangelegd en er komt een privéspoorlijn. De wijk wordt als het ware herschapen. Verder heeft/had ze een enorme impact op het leefmilieu. Dit is de reden waarom de cokesfabriek heel negatief gepercipieerd wordt door omwonenden. Tweemaal worden petities gehouden. Een eerste keer bij de oprichting in 1927, waarna de gemeente ongunstig advies geeft. Maar de fabriek komt er toch. Bij de overname door Sidmar in 1969 verergert de situatie en wordt in dat jaar nogmaals een petitie gehouden. Blijkbaar haalt dit niet veel uit, want in 1971 wordt een betoging gehouden tegen de milieusituatie. De fabriek sluit in 1974. Misschien net door deze zeer negatieve perceptie wordt ze haast onmiddellijk afgebroken. De verloedering van de wijk treed in. Nochtans had de site van de cokesfabriek potentieel wat erfgoedtoerisme betreft. Een gemiste kans voor de Verbrande Brug! Hopelijk komt met de nakende sanering weer wat aandacht voor dit verleden.
94
Zoals in de inleiding wordt aangehaald, zijn er verschillende factoren die aan dit onderwerp gelinkt kunnen worden. De meeste ervan werden niet uitgebreid uitgewerkt in deze studie. Toch zijn ze de moeite om verder te onderzoeken. Denk maar aan de werking van het netwerk van cokesfabrieken in de kanaalzone, de huisvesting van Les Cokeries du Brabant in het licht van de verschillende huisvestingsprojecten in Vilvoorde (Far West, Kassei,…), de geschiedenis van de kasteelsite waar de fabriek op komt,…
95
L IJST VAN DE FIGUREN De figuren zijn opgedeeld in kaarten, plannen en luchtfoto’s enerzijds en documenten anderzijds. Hierin worden ze opgenomen in de volgorde van bespreking in deze studie.
K AARTEN, PLANNEN EN LUCHTFOTO ’ S Pl. I, fig. 1: A. CALDERON , Bedrijven en werkgelegenheid gedurende de XXste eeuw in Vilvoorde. 1894-1994, vol. I, Vilvoorde 2000, p. 187. Pl. II, fig. 2: “Plan schématique pour l’aménagement d’un centre nautique avec plage, sur le canal de Bruxelles à Willebroeck (bief de Humbeek). Architecte: Baptista, I.S.A.D.”, La Cité. Architecture. Urbanisme 9/11 (1933), p. 178. Pl. III, fig. 3: GEMEENTEKREDTIET VAN BELGIË (ed.), Kabinetskaarten van de Oostenrijkse Nederlanden opgenomen op initiatief van graaf de Ferraris, Brussel 1965-1974. Pl. IV, fig. 4: P.-C. POPP, Atlas cadastrale percellaire de la Belgique. Province de Brabant, canton de Wolverthem, commune de Grimberghen, Brugge s.d. Pl. V, fig. 5: R.A., Protocollen van notarissen Brabant, Pierre Léon Octave De Doncker (1919-1944), 41 908, 30/07/1927. Pl. VI, fig. 6: R.A., Protocollen van notarissen Brabant, Pierre Léon Octave De Doncker (1919-1944), 41 918, 01/06/1929. Pl. VII, fig. 7: KADASTER, Grimbergen, mutatieschets 1930/6. Pl. VIII, fig. 8: KADASTER, Grimbergen, mutatieschets 1930/6. Pl. IX, fig. 9: PA, dienst Leefmilieu, A.R.A.B, nr. 641, 1929. Pl. X, fig. 10: G.A.G., dienst Ruimtelijke Ordening, Bouwaanvraag, Plan 61903-2, 1954. Pl. XI, fig. 11: G.A.G., dienst Ruimtelijke Ordening, BA Nr. 125.1966, 1966. Pl. XII, fig. 12: Weergave op Google Earth, 2004. Pl. XIII, fig. 13: KADASTER, Grimbergen, mutatieschets 1930/6. Pl. XIII, fig. 14: KADASTER, Grimbergen, mutatieschets 1930/6. Pl. XIV, fig. 15: G.A.G., dienst Ruimtelijke Ordening, BA Nr. 125.1966, 1966. Pl. XV, fig. 16: KADASTER, Grimbergen, mutatieschets 1930/6. Pl. XV, fig. 17: KADASTER, Grimbergen, Afdeling 1, sectie B/2, 2007. Pl. XVI, fig. 18: KADASTER, Grimbergen, mutatieschets 1931/112. Pl. XVII, fig. 19: KADASTER, Grimbergen, Afdeling 1, sectie B/2, 2007. Pl. XVIII, fig. 20: KADASTER, Zemst, mutatieschets 1931/46. 96
Pl. XVIII, fig. 21: KADASTER, Zemst, mutatieschets 1933/20. Pl. XIX, fig. 22: NOTARIS CH. DE RUYDTS, Verkoopakte van Kattenhuisstraat 21 in Eppegem, eind jaren 1960. Pl. XIX, fig. 23: KADASTER, Zemst, Afdeling 5, sectie E, 2007. Pl. XX, fig. 24: R.A., Protocollen van notarissen Brabant, Pierre Léon Octave De Doncker (1919-1944), 41 924, 20/04/1931. Pl. XXI, fig. 25: KADASTER, Grimbergen, Afdeling 1, sectie C, 2007. Pl. XXI, fig. 26: KADASTER, Grimbergen, mutatieschets 1932/11. Pl. XXII, fig. 27: KADASTER, Grimbergen, mutatieschets 1931/7. Pl. XXII, fig. 28: KADASTER, Zemst, mutatieschets 1933/1. Pl. XXIII, fig. 29: G.A.G., dienst Ruimtelijke Ordening, BA Nr. 125.1966, 1966. Pl. XXIV, fig. 30: FL. VAN DRIEL, privécollectie, datum onbekend. Pl. XXV, fig. 31: FL. VAN DRIEL, tekening. Pl. XXVI, fig. 32: FL. VAN DRIEL, tekening. Pl. XXVII, fig. 33: PA, dienst Leefmilieu, A.R.A.B, nr. 641, 1934. Pl. XXVIII, fig. 34: KADASTER, Grimbergen, Afdeling 1, sectie B/2, 2007.
D OCUMENTEN Pl. XXIX, fig. 35: Aanbieding van een aandeel van Les Cokeries du Brabant op www.ebay.be. Pl. XXX, fig. 36: PA, dienst Leefmilieu, A.R.A.B, nr. 641, 1927. Pl. XXXI en XXXII, fig. 37: PA, dienst Leefmilieu, A.R.A.B, nr. 641, 1927. Pl. XXXIII, fig. 38: PA, dienst Leefmilieu, A.R.A.B, nr. 641, 1927. Pl. XXXIV, fig. 39: G.A.G., dienst Leefmilieu, T50.C1/209, 1969. Pl. XXXV, fig. 40: G.A.G., dienst Leefmilieu, T50.C1/209, 1969. Pl. XXXIV en XXXVII, fig. 41: G.A.G., dienst Leefmilieu, T50.C1/209, 1969. Pl. XXXVIII, fig. 42: W. IGNÉ, privécollectie, 1971. Pl. XXXVIII, fig. 43: W. IGNÉ, privécollectie, 1974 of 1975. Pl. XXXIX, fig. 44: Eigen grafiek naar het Recueil Financier van 1931 tot 1969. Pl. XXXX, fig. 45: A.R.A., T300, nr. 299, Nijverheidstelling 1930. Pl. XXXXI, fig. 46: FL. VAN DRIEL, privécollectie, datum onbekend. Pl. XXXXI, fig. 47: Bulletin de l’association des gaziers belges LII (1930), p. IX. Pl. XXXXII, fig. 48: Revue générale du gaz 62/2 (1940), s.p.
97
L IJST VAN DE BIJLAGEN De foto’s en prentkaarten zijn thematisch opgevat: Duchéfabriek (I), voormalig kasteel van de familie Cornet d’Elzius de Peissant en de site voor de bouw van Les Cokeries du Brabant (II), I.N.D.A.C. (III), huisvesting: huidige situatie (IV), huisvesting door particulieren (V), bedrijfsterrein en machinepark (VI), site Les Cokeries du Brabant: huidige situatie (VII) en divers (VIII).
F OTO ’ S EN PRENTKAARTEN Bijlage I: “Gebouwfiche – Villa “Sunnyside” – (ID 70374)”, in VIOE. Inventaris Bouwkundig erfgoed (online), 2006, http://paola.erfgoed.net/sdx/inventaris/toon.xsp?id=70374&base=objekt&qid=sdx_q0 &p=1 (10 oktober 2007); G.A.G., Collectie Leopold Van Seghbroeck, postkaarten, datum onbekend; FL. VAN DRIEL, Eigen foto’s, 2007; A. CALDERON, Archiefbeelden. Vilvoorde, Stroud 2005 (2 ed.), p. 33, 47; A. CALDERON , Bedrijven en werkgelegenheid gedurende de XXste eeuw in Vilvoorde. 18941994, vol. I, Vilvoorde 2000, p. ?. Bijlage II: L. BAL, privécollectie, 1929; G.A.G., Collectie Leopold Van Seghbroeck, postkaarten, datum onbekend; G.A.G., Collectie Leopold Van Seghbroeck, foto’s, datum onbekend. Bijlage III: G.A.G., Collectie Leopold Van Seghbroeck, foto’s, datum onbekend. Bijlage IV: “Gebouwfiche – Vrijstaande dorpsvilla in eclectische stijl – (ID 75368)”, in VIOE. Inventaris Bouwkundig erfgoed (online), 2006, http://paola.erfgoed.net/sdx/inventaris/toon.xsp?id=75368&base=objekt&qid=sdx_q0 &p=1 (10 oktober 2007); FL. VAN DRIEL, Eigen foto’s, 2008. Bijlage V: G.A.G., Collectie Leopold Van Seghbroeck, foto’s, datum onbekend, 1968; FL. VAN DRIEL, Eigen foto’s, 2007.
98
Bijlage VI: G.A.G., Collectie Leopold Van Seghbroeck, postkaarten, datum onbekend; G.A.G., Collectie Leopold Van Seghbroeck, foto’s, 1927-1969; L. BAL, privécollectie, 19291967. Bijlage VII: FL. VAN DRIEL, Eigen foto’s, 2007. Bijlage VIII: W. IGNÉ, privécollectie, krantenknipsel, 1971; G.A.G., Collectie Leopold Van Seghbroeck, foto’s, datum onbekend; G.A.G., Collectie Leopold Van Seghbroeck, krantenknipsels, 1940; Still uit G. HENDERICKX, Verbrande Brug, 1975 (film), heruitgegeven in de reeks Kroniek van de Vlaamse film door het Koninklijk Belgisch Filmarchief, s.d.; A. CALDERON , Archiefbeelden. Vilvoorde, Stroud 2005 (2 ed.), p. 69.
99
B RONNEN EN BIBLIOGRAFIE 1. G EBRUIKTE AFKORTINGEN A.R.A.
Algemeen Rijksarchief
G.A.G.
Gemeentearchief Grimbergen
Kadaster
Kadaster van de provincie Vlaams-Brabant
Pa
Provinciearchief
R.A.
Rijksarchief Anderlecht
2. M ONDELINGE BRONNEN EN E - MAILS KANTOOR REGISTRATIE, mondelinge informatie, 9 januari 2008. MENEER ALCIDE, getuigenis, Zemst februari 2008. MENEER ANDRIES, getuigenis, Humbeek februari 2008. MENEER BAL, getuigenis, Zemst februari 2008. MENEER BAL, telefonisch gesprek, april 2008. MENEER DE KINDER, telefonisch gesprek, mei 2008. MENEER DE KINDER EN MENEER DEBEER, getuigenis, Eppegem februari 2008. MENEER DOMS, telefonisch gesprek, mei 2008. MENEER IGNÉ, mail van 20 januari 2008. MENEER IGNÉ, mail van 15 februari 2008. MENEER HAESAERTS, getuigenis, Elewijt februari 2008. MEVROUW HAESAERTS, telefonisch gesprek, maart 2008. MENEER MORTIERS, getuigenis, Vilvoorde februari 2008. MENEER VAN WIN, mail van 20 februari 2008.
3. P RIMAIRE
BRONNEN
Algemeen Rijksarchief T 061, Administratie van het Mijnwezen, Publications et correspondances, 81. Belgique, 402, 812 Statistiques (1954-1957), Statistiques des cokeries. T262, nr. 394-403. T300, nr. 299, Nijverheidstelling, 1930. Tractionel, 10 841, 10 842, 10 943, 10 944, 11 060, 11 062, 11 069, 11 070, 11 216.
100
Gemeentearchief Grimbergen Dienst Leefmilieu, T50.C1/157, 1966. Dienst Leefmilieu, T50.C1/160, 1966. Dienst Leefmilieu, T50.C1/209, 1969. Dienst Ruimtelijke Ordening, Bouwaanvraag, Nr. 125.1966, 1966. Dienst Ruimtelijke Ordening, Bouwaanvraag, Plan 61903-2, 1954. Doos 50/34, wijziging straatnamen, 1962. Doos 865 1/2, uittreksel uit het notulenboek van de gemeenteraad, 15 september 1980. Kadaster van de provincie Vlaams-Brabant Grimbergen, kadastrale leggers. Grimbergen, mutatieregisters. Grimbergen, mutatieschetsen. Zemst, kadastrale leggers. Zemst, mutatieschetsen. Notaris Ch. De Ruydts Lijst van aankopen door Les Cokeries du Brabant. Verkoopakte van Eppegemsesteenweg 21 in Grimbergen, eind jaren 1960. Verkoopakte van Kattenhuisstraat 21 in Eppegem, eind jaren 1960. Provinciearchief PA, dienst Leefmilieu, A.R.A.B, nr. 641, 1927-1956. Rijksarchief Anderlecht R.A., Protocollen van notarissen Brabant, Pierre Léon Octave De Doncker (1919-1944), 41 908, 41 918, 41 924, 41 950. Waterwegen en Zeekanaal NV Persmeeting werkingsjaar 2008 – afdeling Zeekanaal, 6 februari 2008. Privécollectie van L. BAL, W. IGNÉ en FL. VAN DRIEL.
4. C ARTOGRAFISCHE EN ICONOGRAFISCHE BRONNE N 101
Weergave op Google Earth, 2004. LES COKERIES DU BRABANT S.A. PONT -BRÛLÉ, Bâtiments administratifs. Inventaire. Plans. Livre V, s.l. 1931-1932. LES COKERIES DU BRABANT S.A. BRUXELLES, Plans général des cokeries pour l’usine de PontBrûlé, s.l. 1929 (met aanvullingen tot 1932). G.A.G., dienst Ruimtelijke Ordening, BA Nr. 125.1966, 1966. GEMEENTEKREDTIET VAN BELGIË (ed.), Kabinetskaarten van de Oostenrijkse Nederlanden opgenomen op initiatief van graaf de Ferraris, Brussel 1965-1974. G. HENDERICKX, Verbrande Brug, 1975 (film), heruitgegeven in de reeks Kroniek van de Vlaamse film door het Koninklijk Belgisch Filmarchief, s.d. PA, dienst Leefmilieu, A.R.A.B, nr. 641, 1934. P.-C. POPP, Atlas cadastrale percellaire de la Belgique. Province de Brabant, canton de Wolverthem, commune de Grimberghen, Brugge s.d.
5. S ECUNDAIRE BRONNEN Administration des mines: deuxième série dit «Nouveau fonds». Inventaire, Brussel 1989. Annuaire du commerce et de l’industrie de Belgique. Tome II, provinces, Brussel 1935. Bijlage tot het “Belgisch Staatsblad”. Jaarlijkse tabel. Bijzondere verzameling uit akten, processen-verbaal en bescheiden betreffende de handelsvennootschappen, 1927, 1930. Bruxelles. Grand port fluvial. Port maritime de pénétration. 1555-1955, Brussel 1955, s.p. Inventaire des archives de l’administration des mines. Troisième série, Brussel 1995 (2de ed.).
102
Mouvements longs et transformations de structure dans l'industrie du coke en Belgique (1827-1939), Leuven 1950. Recueil Financier, Brussel 1931-1966. Repertorium van de architectuur in België van 1830 tot heden, Antwerpen 2003. J. ART, B. DE NIL, M. JACOBS, Een mens leeft niet van brood alleen. Bouwstenen voor een culturele arbeidersgeschiedenis (1800-1940), Tielt 2005. J. ART, E. VANHAUTE, Inleiding tot de lokale geschiedenis van de 19de en de 20ste eeuw, Gent 2003. L’ACADÉMIE ROYALE DES SCIENCES, DES LETTRES ET DES BEAUX-ARTS DE BELGIQUE (ed.), Biographie nationale, vol. 30, Brussel 1959. ASSOCIATION TECHNIQUE DE L ’INDUSTRIE DU GAZ EN FRANCE, Monographie des gazomètres, Parijs 1960. F. AUBRY, J. VANDENBREEDEN , F. VANLAETHEM , Architectuur in België. Art nouveau, art deco & modernisme, Tielt 2006. CH. BERTHELOT, De la carbonisation aux carburants d'aviation. Tome III. La cokerie, centre de production de gaz, d'énergie thermique et de produits de synthèse, Parijs 1941. R. BRION, J.-L. MOREAU, Inventaire des archives du groupe Electrobel alias Compagnie Générale d’Entreprises Electriques et Industrielles (1862-1989), s.l.n.d. R. BRION, J.-L. MOREAU, Tractebel 1895-1995. Metamorfosen van een industriële groep, Antwerpen 1995. A. CALDERON , Archiefbeelden. Vilvoorde, Stroud 2005. 103
A. CALDERON , Bedrijven en werkgelegenheid gedurende de XXste eeuw in Vilvoorde. 18941994, vol. I, Vilvoorde 2000. H. COPPEJANS-DESMEDT, Gids van de bedrijfsarchieven bewaard in de openbare depots van België, Brussel 1975. H. COPPEJANS-DESMEDT, CH. LUYCKX, D. VAN OVERSTRAETEN , R. WELLENS, Bedrijfsarchieven toegankelijk voor het publiek in België. Supplement op de “Gids van de bedrijfsarchieven bewaard in de openbare depots van België”, Brussel 1998. R. DE HERDT, F. VERCOUTERE, Leven onder de gaslantaarn, Gent 1980. J. DE MAEYER, P. HEYRMAN, Geuren en kleuren. Een sociale en economische geschiedenis van Vlaams-Brabant. 19de en 20ste eeuw, Leuven 2001. F. DE MESMAEKER (samensteller), Les Cokeries du Brabant 1930-1969, Eppegem 2005. R. DEPOORTERE, L. VANDEWEYER, Inventaire de l’administration des mines. Quatrième série (1944-1945), Brussel 1995. F. DETHIER, Aspects économiques de l’industrie du gaz en Belgique, Brussel 1950. B. DE WILDE, Gent/Rabot. De teloorgang van de textielnijverheid, Gent 2007. R. DOEHAERD , L. KUMPS, Inventaire des archives de l’administration des mines. Première série («ancien fonds»), Brussel 1995 (2 ed.). ELECTROGAZ (ed.), 150 ans au service de l’industrie gazière. Ou l’histoire authentique d’une “vieille dame” très digne, Brussel 1974. J. HORN, Le grand complexe industriel de Vilvorde, Brussel 1954.
104
K. JACOBS, Grimbergen. Gids voor kerk, kasteel wandelingen, Brussel 1934. M. JACQUEMIN, C. SIX, CH. VANCOPPENOLLE, Guides des Archives d’Associations professionnelles et d’Entreprises en region bruxelloise (vol. I), Brussel 2001. G. KURGAN - VAN HENTENRIJK, S. JAUMAIN, V. MONTENS, J. PUISSANT,J.-J. HEIRWEGH (eds.), Dictionnaire des patrons en Belgique. Les hommes, les entreprises, les réseaux, Brussel 1996. E. LECOCQ , L. LECOCQ , Les fours à coke. Etude théoretique et pratique, Parijs 1919. W. LEFEBVRE, New Economic Geography versus de geografisch gedifferentieerde economische ontwikkeling van Vlaams-Brabant, ca. 1850-2000 (paper), Leuven s.d. W. LEFEBVRE, E. BUYST , S. DE CAIGNY, CH. VANCOPPENOLLE (eds.), Bedrijfsgeschiedenis en bedrijfsarchieven in België, 19de – 20ste eeuw, Gent 2003. A. LINTERS (ed.), Per kanaal door het Brusselse. Op zoek naar de wortels van Flanders' Technology, nr. 2. Provincie Brabant 1. Van Vilvoorde naar Halle, langsheen het kanaal, Kortrijk 1987. W. LOOS, Regionale economie rondom het kanaal van Willebroek, eindverhandeling, Leuven 1957. MINISTERIE VAN BINNENLANDSCHE ZAKEN , CENTRALE DIENST VOOR DE STATISTIEK, Economische en sociale telling van 27 februari 1937. Telling van de handels- en nijverheidsinrichtingen. Provincie Brabant (voorloopige uitkomsten), s.l. 1937. MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN , CENTRALE DIENST VOOR DE STATISTIEK, Economische en sociale telling van 27 februari 1937. Boekdeel IV. De Nijverheidsinrichtingen (sociaal gedeelte), Brussel s.d.
105
MONTEA COMM. VA, Grimbergen-Eppegemsesteenweg (aanbod tot verkoop Warehouse), Erembodegem 2006. E. NIJHOF, P. SCHOLLIERS (eds.), Het tijdperk van de machine. Industriecultuur in België en Nederland, Brussel 1996. P. M. OLYSLAGER, De localiseering der Belgische nijverheid, Antwerpen-Den Haag 1947. M.-L. ROGGEMANS, J.-M. DUVOSQUEL (eds.), Omtrent Grand-Hornu. Monumenten “be”leven, Brussel 1991. P. SCHOLLIERS, Industriële archeologie en industrieel erfgoed, VUB-cursus, Brussel s.d. C. SIX, CH. VANCOPPENOLLE, Guides des Archives d’Associations professionnelles et d’Entreprises en region bruxelloise (vol. II), Brussel 2001. M. SMETS, De ontwikkeling van de tuinwijkgedachte in België. Een overzicht van de Belgische volkswoningbouw in de periode van 1830 tot 1930, Brussel-Luik 1977. TECOMAS – AIB-VINÇOTTE (eds.), Het Milieuvergunningsdecreet. Vlarem I & II, Vilvoorde 2004. M. VAN DAMME, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het bouwkundig erfgoed. Provincie Vlaams-Brabant. Gemeente Grimbergen. Deel I: Deelgemeente Grimbergen, Brussel 2005. P. VAN DEN EECKHOUT , G. VANTHEMSCHE, Bronnen voor de studie van het hedendaagse België, 19de-20ste eeuw, Brussel 2005 (4 ed.). H. VANDEPUT , Bruxelles. Port intérieur maritime et fluvial. Le canal maritime – le canal de Charleroi – le projet de canal Pont-Brûlé-Beeringen, Brussel 1927.
106
C. VANDERMOTTEN , Le marché des terrains à bâtir dans la région Bruxelloise. 1912-1968, Brussel 1971. D. VANNESTE, Economische geografische: vestigingsfactoren, Leuven 2001. L. VAN RANST , De regionaal-ekonomische betekenis van het kanaal Willebroek-Brussel, eindverhandeling, Leuven 1971. J. VAN WIN, Socialistische Werkersbond Borght. 1912. 75 jaar eenzaamheid, Grimbergen 1987. WATERSITE VILVOORDE (ed.), Nieuwe stad aan het water (brochure), Vilvoorde 2007. WATERSITE VILVOORDE (ed.), Wandelen in en rond het Tuchthuis (brochure), Vilvoorde s.d.
6. K RANTEN -
EN TIJDSCHRIFTARTIKELS
Codubra. Nieuwsblad 1-34 (1956-1964). “Dégâts causés par faits de guerre aux installations de production, ainsi qu’aux réseaux de transport et de distribution de gaz en Belgique. Période du 10 mai au 1er juin 1940“ Revue générale du gaz 62/11 (1940), p. 249-254. “L’industrie du gaz en Belgique”, Bulletin de l’association des gaziers belges 7 (1939), p. 197-211. “Plan schématique pour l’aménagement d’un centre nautique avec plage, sur le canal de Bruxelles à Willebroeck (bief de Humbeek). Architecte: Baptista, I.S.A.D.”, La Cité. Architecture. Urbanisme 9/11 (1933), p. 178. “SOS cokesfabrieken”, SIWE Magazine 17 (2004). M. BRABANT , “Aperçu sur l’histoire de l’industrie du gaz en Belgique, de ses origines à nos jours”, Revue générale du gaz 3 (1946), p. 80-83.
107
M. BRABANT , “Aperçu sur l’histoire de l’industrie du gaz en Belgique, de ses origines à nos jours”, Revue générale du gaz 1 (1949), p. 4-20. DDBZ, “Volkscafés doen het licht uit”, De Zondag 13 april 2008. ICOMOS BELGIUM , “Belgium. Environment and Heritage”, in: Heritage at Risk, s.l. 2004/2005. C. MASSANGE, “Les Cokeries du Marly. Chronique d’un équilibre difficile (1930-1974)”, Les Cahiers de la Fonderie 14 (1993), p. 8-15. R. Z., “Minister laat nieuwe brug neer te Grimbergen”, Nieuwsblad 14 oktober 1968.
7. E LEKTRONISCHE PUBLICATIES “Carcoke – cokesfabriek Zeebrugge”, in: VVIA Sites (online), 9 september 2004. http://www.vvia.be/vviasites/8380_001.htm (20 juli 2008). Delcampe België (online), s.d. http://cartespostales.delcampe.be/page/list/language,D,cat,8769,var,Postkaarten-Europa-BelgieVlaams-Brabant-Grimbergen.html (10 oktober 2007). Wijk Verbrande Brug afgebouwd (online), 26 augustus 2003. http://www.bouwenwonen.net/news/read.asp?id=3438 (16 juli 2008). APPHIM, “La cokerie de Marchienne – Situation”, in: Tout sur les cokeries (online), 19 januari 2008. http://cokerie.canalblog.com/ (20 juli 2008). CORPORATION OF LONDON ’S LIBRARIES, Online Public Access Catalogue (online), s.d. http://librarycatalogue.cityoflondon.gov.uk/www-bin/www_talis (14 februari 2008).
108
J. KINGMA, “Herstel van een lokaal technotoop, Oberwasser in Henrichenburg”, in Monumentaal aan de Zaan (online), s.d. http://www.zaans-industrieelerfgoed.nl/pages_4/reportage_henrichenburg.html (9 juli 2008). KONINKLIJK INSTITUUT VOOR HET KUNSTPATRIMONIUM , Fototheek online (online), 2008. http://www.kikirpa.be/www2/wwwopac/nl/object.html (10 oktober 2007). E. MARTENS, Documentaire, in: G. HENDERICKX, Verbrande Brug, 1975 (film), heruitgegeven in de reeks Kroniek van de Vlaamse film door het Koninklijk Belgisch Filmarchief, s.d. M. POTS, Verloedering grijpt om zich heen aan Verbrande Brug (online), 3 april 2008. http://www.grimbergs.net/index.php?option=com_content&task=view&id=2219&Itemi d=803 (16 juli 2008).
109