2014 De duurzame energiecoöperatie
Geert Stoeldraaijers ANR: s982591 Masterscriptie Ondernemingsrecht Tilburg University
27 augustus 2014 Begeleider: G.J.H. van der Sangen
Inhoudsopgave Inhoudsopgave ........................................................................................................................................ 2 Lijst van gebruikt afkortingen .................................................................................................................. 4 1.
2.
Inleiding ........................................................................................................................................... 5 1.1.
Maatschappelijk probleem en relevantie ............................................................................... 5
1.2.
Centrale vraagstelling .............................................................................................................. 6
1.3.
Hoofdstukindeling ................................................................................................................... 6
1.4.
Afbakening............................................................................................................................... 7
De coöperatieve rechtsvorm ........................................................................................................... 9 2.1.
Wetsgeschiedenis .................................................................................................................... 9
2.2.
Kenmerken van de coöperatie ................................................................................................ 9
2.2.1.
Civielrechtelijke kenmerken ............................................................................................ 9
2.2.2.
Regels van verenigingsrecht .......................................................................................... 15
2.2.3.
Statuten ......................................................................................................................... 16
2.3.
2.3.1.
Specifieke kenmerken ................................................................................................... 17
2.3.2.
Twee modellen .............................................................................................................. 21
2.4. 3.
Specifieke kenmerken van de duurzame energiecoöperatie ................................................ 17
Tussenconclusie..................................................................................................................... 25
De duurzame energiesector .......................................................................................................... 27 3.1.
Specifieke kenmerken van de duurzame energiesector ....................................................... 27
3.1.1.
Economische kenmerken .............................................................................................. 27
3.1.2.
Marktpartijen ................................................................................................................ 28
3.1.3.
De positie van de coöperatie en de bijbehorende juridische kenmerken .................... 30
3.2.
Wet- en regelgeving .............................................................................................................. 33
3.2.1.
Stimuleringsmaatregelingen ......................................................................................... 33
3.2.2.
Algemene regels ............................................................................................................ 36
3.3.
Positie van de duurzame energiecoöperatie......................................................................... 36
3.4.
Tussenconclusie..................................................................................................................... 37
2
4.
5.
De vergelijking van de rechtsvormen ............................................................................................ 38 4.1.
Oprichting .............................................................................................................................. 38
4.2.
De bestuurlijke inrichting ...................................................................................................... 39
4.3.
Zeggenschapsverdeling tussen leden en niet-leden ............................................................. 43
4.4.
De financiering ...................................................................................................................... 44
4.5.
De fiscale behandeling .......................................................................................................... 49
4.6.
Concernstructuur en reorganisaties...................................................................................... 53
4.7.
Overschotten en winstverdeling ........................................................................................... 56
4.7.1.
Verdeling van exploitatieoverschot of winst ................................................................. 56
4.7.2.
Overschot bij ontbinding ............................................................................................... 58
4.8.
De uittreding en overdracht van de rechtspositie ................................................................ 59
4.9.
Tussenconclusie..................................................................................................................... 61
Conclusie ....................................................................................................................................... 63
Literatuur ............................................................................................................................................... 67 Boeken ............................................................................................................................................... 67 Artikelen ............................................................................................................................................ 71 Rapporten .......................................................................................................................................... 73 Jurisprudentie .................................................................................................................................... 74 Bijlage 1. Vergunninghouders elektriciteit ............................................................................................ 75 Bijlage 2. E-mail Greenchoice bv ........................................................................................................... 77 Bijlage 3. Bevindingen statutenonderzoek............................................................................................ 78 Bijlage 4. Inventarisatie duurzame energiecoöperaties ........................................................................ 81 Bijlage 5. Antwoorden enquête............................................................................................................. 83 Bijlage 6. Statuten duurzame energiecoöperaties .............................................................................. 107
3
Lijst van gebruikt afkortingen A:
Ampère
ACM:
Autoriteit Consument en Markt
Bv:
Besloten vennootschap
BW:
Burgerlijk Wetboek
CBS:
Centraal Bureau voor de Statistiek
DB:
Dividendbelasting
EW:
Elektriciteitswet 1998
IB:
Inkomstenbelasting
Infob.
Infobulletin
KvK:
Kamer van Koophandel
KWh:
Kilowattuur
Nv:
Naamloze Vennootschap
RMThemis:
Rechtsgeleerd Magazijn Themis
RvC:
Raad van Commissarissen
SDE+:
Stimuleringsregeling duurzame energie plus
SEW:
Tijdschrift voor Europees en economisch recht
Stb:
Staatsblad
Stctr:
Staatscourant
TvOB:
Tijdschrift voor vennootschapsrecht, rechtspersonenrecht en ondernemingsbestuur
V&O:
Vennootschap & Onderneming
VPB:
Vennootschapsbelasting
Wbm:
Wet belastingen op milieugrondslag
WPNR:
Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie
4
1. Inleiding 1.1.
Maatschappelijk probleem en relevantie
In 1988 werd tijdens de internationale conferentie in Toronto erkend dat er afspraken vastgelegd moesten worden met betrekking tot klimaatverandering.1 Op 9 mei 1992 werd in New York Het Raamverdrag van de Verenigde Naties opgesteld met als doel het stellen van maatregelen om klimaatverandering tegen te gaan.2 De jaren daarna bleef de druk om klimaatverandering tegen te gaan groot. Ook Europa heeft op dit gebied wetgeving opgesteld in de vorm van richtlijnen.3 Daarin ligt de nadruk op het beperken van de CO2-uitstoot door het gebruik van fossiele brandstoffen te verminderen. Deze Europese richtlijnen verplichten de nationale wetgevers de inhoud te implementeren in de nationale wetgeving.4 In juni 2011 werd het Nederlandse energierapport 2011 aangeboden aan de Tweede Kamer door de toenmalige Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie, drs. M.J.J. Verhagen.5 In dit rapport wordt het kabinetsbeleid met betrekking tot energie uiteengezet. Daarbij sprak het kabinet de ambitie uit om het energiebeleid te verduurzamen en hierdoor minder afhankelijk te worden van de schaarser wordende fossiele bronnen van energie. Het uiteindelijke doel is om in 2050 de CO2uitstoot te verlagen met 80 tot 95% vergeleken met het jaar 1990.6 Er is daarbij steeds meer aandacht voor hernieuwbare energie waarvan het aandeel in de energiemix moet stijgen.7 Op korte termijn wil Nederland dat het energieverbruik in 2020 voor 14% bestaat uit hernieuwbare energie. Nederland wil hiermee de Europese doelstelling van 20% behalen. 8 Om dit doel te verwezenlijken heeft Nederland een nationaal stimuleringsbeleid opgezet. 9 Onderdeel van dit beleid is de Stimuleringsregeling Duurzame Energie plus (SDE+). Met deze regeling wil Nederland haar belangrijkste hernieuwbare energieopties stimuleren. De belangrijkste opties voor Nederland zijn windenergie op land, windenergie op zee en bio-energie. Het huidige kabinet is daarom gekomen
1
Resolutie 43/53 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (6 december 1988), Protection of global climate for present and future generations of mankind, UN Doc A/RES/43/53. 2 Artikel 2 jo. 3 lid 3 van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, New York 9 mei 1992, Trb. 1992, 189. 3 Bijvoorbeeld richtlijnen 2001/77/EG, 2003/30/EG, 2003/87/EG en 2009/28/EG. 4 P.H. Kooijmans, Internationaal publiekrecht in vogelvlucht, Deventer: Kluwer 2002, p. 261. 5 Kamerstukken II, 2011/12, 31510, nr. 45 (Aanbiedingsbrief 10 juni 2011). 6 Kamerstukken II, 2011/12, 31510, nr. 45 p. 9. 7 Kamerstukken II, 2011/12, 31510, nr. 45 p. 12. 8 Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG, p. 46 (bijlage 1A). 9 Kamerstukken II, 2011/12, 31510, nr. 45, p. 23. Dit beleid omvat een subsidieregeling (SDE+), een bijmengverplichting van biobrandstoffen in de transportsector, bij- en meestook van biomassa in kolencentrales en de import van hernieuwbare energie.
5
met de Ontwerp-structuurvisie Windenergie op land.10 Daarin presenteert het kabinet een ruimtelijk plan voor de doorgroei van windturbines op land waarbij zij als doel heeft om begin 2020 een opwekkingsvermogen van ten minste 6000 megawatt aan windturbines operationeel te hebben. In haar visie wordt aangegeven hoe dit moet gaan en wie daarvoor verantwoordelijk is.11 Eind 2012 was er in Nederland 2204 megawatt aan windenergie op land opgesteld. 12 Dit betekent dat er een grote inhaalslag dient plaats te vinden om de doelstelling te bereiken. Mede dankzij het stimuleringsbeleid zijn er talloze initiatieven opgezet die het opwekken van hernieuwbare energie bevorderen en uitbreiden. Er zijn verschillende soorten initiatiefnemers zoals particulieren, ondernemingen en (non-profit) instellingen. Elke initiatiefnemer werkt op zijn eigen wijze. Deze initiatieven werken vaak samen in een groep op regionaal of lokaal niveau. Meestal verenigen zij zich in een samenwerkingsverband waarbij de coöperatieve rechtsvorm veel wordt gebruikt.13
1.2.
Centrale vraagstelling
De groeiende interesse voor de coöperatieve rechtsvorm op het gebied van de duurzame energie is iets van de laatste jaren.14 Met dit onderzoek wordt geprobeerd een verklaring te vinden voor de toegenomen interesse in deze rechtsvorm. Dit onderzoek heeft de vorm van een explorerend onderzoek waarbij de volgende centrale vraagstelling wordt gehanteerd: ‘Wat maakt de coöperatieve
rechtsvorm
tot
de
succesvolle
organisatievorm
voor
een
duurzame
energieonderneming en is er een andere (betere) optie?’
1.3.
Hoofdstukindeling
Het eerste hoofdstuk dient als een korte inleiding op het onderzoek en kan worden gebruikt als een leeswijzer. Deze inleiding bevat onder andere de centrale vraagstelling, een hoofdstukindeling en de afbakening van het onderzoek. In het volgende hoofdstuk wordt het begrip duurzame energiecoöperatie geïntroduceerd. Eerst worden de algemene civielrechtelijke kenmerken van de coöperatieve rechtsvorm uiteengezet om vervolgens dieper in te gaan op de specifieke kenmerken van de duurzame energiecoöperatie. Dit gebeurt aan de hand van de relevante wetgeving, literatuur en jurisprudentie. Voor specifieke informatie met betrekking tot de duurzame energiecoöperaties zijn statuten, jaarverslaggeving,
10
Bijlage bij Kamerstukken II 2012/13, 33 612, nr. 1. Bijlage bij Kamerstukken II 2012/13, 33 612, nr. 1, p. 3. 12 Voorlopige cijfers van het CBS. 13 D.N. Heeger, ‘De coöperatie en collectieve zelfopwekking van duurzame energie’, V&O 2012, nr. 2, p. 29. 14 G.J.C. Rensen & M. Van Olffen, ‘Coöperatief jubeljaar’, Ondernemingsrecht 2012/76, p. 407. 11
6
reglementen en websites van duurzame energiecoöperaties geraadpleegd. Het is van belang om een goed begrip van de duurzame energiecoöperatie te hebben in het kader van dit onderzoek. In het daaropvolgende hoofdstuk wordt bekeken waar de duurzame energiecoöperatie thuishoort binnen de (duurzame) energiesector en welk effect de sectorspecifieke wet- en regelgeving hierop heeft. De belangrijkste regels die van toepassing zijn op de duurzame energiecoöperatie worden in dit hoofdstuk beschreven en geanalyseerd. Een goed beeld van de sector draagt bij aan een beter begrip van de motieven voor de keuze van deze rechtsvorm. Daarna wordt de energiecoöperatie met de belangrijkste alternatieven vergeleken. Deze vergelijking geschiedt aan de hand van de volgende 8 juridische thema’s en vraagstukken;
De oprichting
De Bestuurlijke inrichting
De zeggenschap tussen leden en niet-leden
De financiering
De fiscale behandeling
De (concern)structuur en overnames
De overschotten en de winstverdeling
De uittreding en overdracht van de rechtspositie
Deze thema’s worden kort uitgelegd om vervolgens de verschillende rechtsvormen te vergelijken aan de hand van dat thema. Hierbij wordt onder andere gebruik gemaakt van informatie die voortvloeit uit de gehouden digitale enquête en het gevoerde statutenonderzoek. In dit hoofdstuk wordt voor een groot deel de centrale vraag beantwoord. Ten slotte wordt in de conclusie de centrale onderzoeksvraag beantwoord. Daarnaast is ook opgenomen in hoeverre dit onderzoek haar doel heeft bereikt en waar de mogelijkheden liggen voor verdergaand onderzoek.
1.4.
Afbakening
In de gehele Nederlandse energiesector gaan miljarden euro’s om en deze sector wordt al geruime tijd gedomineerd door grote internationale beursgenoteerde ondernemingen zoals RWE, Vattenfall, GDF Suez en Royal Dutch Shell. Deze ondernemingen zijn onder andere onderworpen aan regels met betrekking tot transparantie, waarop toezicht wordt gehouden door nationale autoriteiten. Deze worden voor dit onderzoek buiten beschouwing gelaten. In dit onderzoek wordt er gekeken naar de duurzame energiesector. De duurzame energiesector is namelijk nog jong en van geringe grootte en
7
is in ontwikkeling. Onderdeel van die ontwikkeling is het groeiende aantal lokaal en regionaal georiënteerde coöperaties. Het onderzoeken van deze ontwikkeling is interessant doordat het aandeel coöperaties in de verdeling van Nederlandse rechtsvormen niet bijzonder groot is.15 Een onderzoek naar de oorzaak van die ontwikkeling is van belang. Naast de coöperatie wordt in de duurzame energiesector gebruik gemaakt van andere rechtsvormen. De stichting en de besloten vennootschap (bv) zijn samen met de coöperatie de meest gebruikte rechtsvormen in deze sector. Vandaar dat een vergelijking met deze rechtsvormen op zijn plaats is. Persoonsvennootschappen, verenigingen en naamloze vennootschappen (nv) komen zelden voor in deze sector en zullen buiten beschouwing worden gelaten.
15
1815 coöperaties van de 1.428.005 bedrijven (voorlopige cijfers van CBS 28 maart 2014).
8
2. De coöperatieve rechtsvorm In dit hoofdstuk zullen de civielrechtelijke kenmerken van de duurzame energiecoöperatie onder de loep worden genomen. Dit wordt gedaan door de algemene kenmerken van de coöperatieve rechtsvorm te bespreken aan de hand van de wet en de literatuur. Daarna wordt de specifieke vorm van de duurzame energiecoöperatie besproken. Hierdoor ontstaat een onderscheid tussen twee modellen van de duurzame energiecoöperatie.
2.1.
Wetsgeschiedenis
De geschiedenis van het coöperatierecht gaat al een eind terug, maar de coöperatie is jong vergeleken
met
de
vereniging
en
de
naamloze
vennootschap
(nv).
Coöperatieve
samenwerkingsverbanden maakten gebruik van deze rechtsvormen om rechtspersoonlijkheid te verkrijgen totdat de coöperatie werd opgenomen in de wet.1 De grondslag voor de coöperatie werd in 1876 neergelegd in de Wet tot regeling der coöperatieve vereenigingen.2 Na enkele wijzigingen is in 1989 de volgende definitie vastgelegd:
Artikel 53 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek: 1. De coöperatie is een bij notariële akte als coöperatie opgerichte vereniging. Zij moet zich blijkens de statuten ten doel stellen in bepaalde stoffelijke behoeften van haar leden te voorzien krachtens overeenkomsten, anders dan van verzekering, met hen gesloten in het bedrijf dat zij te dien einde te hunnen behoeve uitoefent of doet uitoefenen. (…) 3. De statuten van een coöperatie kunnen haar veroorloven overeenkomsten als die welke zij met haar leden sluit, ook met anderen aan te gaan; hetzelfde geldt voor de statuten van een onderlinge waarborgmaatschappij waarbij iedere verplichting van leden of oud-leden om in de tekorten bij te dragen is uitgesloten. 4. Indien een coöperatie of een onderlinge waarborgmaatschappij de in het vorige lid bedoelde bevoegdheid uitoefent, mag zij dat niet in een zodanige mate doen, dat de overeenkomsten met de leden slechts van ondergeschikte betekenis zijn.
2.2.
Kenmerken van de coöperatie
2.2.1. Civielrechtelijke kenmerken In de bovenstaande omschrijving van de coöperatie bevinden zich een aantal kenmerken waaraan voldaan moet zijn om te kwalificeren als coöperatie. In deze paragraaf wordt de wettelijke omschrijving van artikel 2:53 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) ontleed en worden alle elementen daarvan uiteengezet. 1 2
Van der Sangen 1999, p. 52 Wet van 17 november 1876, Stb. 227.
9
1) Bij notariële akte als coöperatie opgerichte vereniging Uit de eerste zin kunnen twee elementen halen worden gehaald; ‘oprichting bij notariële akte’ en ‘oprichting van een vereniging als coöperatie’. De coöperatie moet worden opgericht als een organisatie met leden zich richt op een bepaald doel. Daarnaast moet de organisatie als coöperatie worden opgericht. Hieraan is voldaan wanneer in de statuten is bepaald dat de organisatie een coöperatie is.3 De coöperatie moet worden opgericht door een meerzijdige rechtshandeling en wel bij authentieke notariële akte. Wanneer de notariële akte ontbreekt, ontstaat er geen rechtspersoon op grond van art. 2:4 lid 1 BW.4 De voorwaarden voor de oprichtingsakte zijn dezelfde als die van de vereniging en zijn terug te vinden in art. 2:27 BW.5 Bij ontbreken van kracht van authenticiteit aan een door een notaris ondertekende akte ontstaat de rechtspersoon wel mits de akte daadwerkelijk is ondertekend.6 Het vereiste van oprichting door een meerzijdige rechtshandeling ex art. 2:54 lid 1 BW betekent dat er meerdere oprichtende personen dienen te zijn. Het niet voldoen aan dit vereiste is ook een gebrek in de totstandkoming en leidt in principe tot een ontbindingsgrond.7 Een belangrijk onderdeel van de notariële oprichtingsakte zijn de statuten. Hierin worden onder andere bepalingen opgenomen met betrekking het aansprakelijkheidsregime. Dit regime moet ook in de handelsnaam van de coöperatie kenbaar zijn middels de afkortingen W.A. (wettelijke aansprakelijkheid), B.A. (beperkte aansprakelijkheid) of U.A. (uitgesloten aansprakelijkheid).8 In de handelsnaam moet ook het coöperatieve karakter van de organisatie naar voren komen zoals is vereist op grond van art. 2:54 lid 2 BW. 2) Het wettelijk voorgeschreven doel In het tweede deel van de definitie wordt het volgende kenmerk van de coöperatie omschreven: ‘de coöperatie moet zich blijkens de statuten ten doel stellen in bepaalde stoffelijke behoeften van haar leden te voorzien’. Dit kan in een aantal elementen worden opgedeeld. Samen omvatten zij het wettelijk voorgeschreven doel van de coöperatie.
3
Asser/Rensen 2012 (2-III*), nr. 216. Asser/Rensen 2012 (2-III*), nr. 216. 5 Asser/Rensen 2012 (2-III*), nr. 217. 6 Asser/Van der Grinten & Maeijer 1997 (2-II), nr. 30. 7 Asser/Rensen 2012 (2-III*), nr. 216. Zie verder over de mogelijkheid van een coöperatie met één lid P.J. Dortmond, ‘De zuivere holdingcoöperatie, een coöperatie?’, in: Van der Sangen, Galle & Dortmond 2007 en over het gebruik van ledenovereenkomsten als criterium voor rechtsgeldigheid zie P.C.S. van der Bijl, ‘De coöperatie als houdstermaatschappij: houdstercoöperatie en concerncoöperatie’, Ondernemingsrecht 2010/23, p. 133. 8 Asser/Rensen 2012 (2-III*), nr. 237. 4
10
Als eerste zal het element ‘blijkens de statuten’ worden besproken. Hoewel de letterlijke bewoordingen alleen eisen dat het statutaire doel overeenkomt met hetgeen in de wet wordt genoemd, strekt deze eis verder dan men in eerste instantie zou denken. De wettelijke doelstelling moet niet alleen blijken uit de statuten, maar ook uit het daadwerkelijke handelen van de instelling.9 Wanneer de feitelijke werkzaamheden niet overeenkomen met het statutaire doel van de coöperatie is er sprake van handelen in strijd met de statuten. Dit is een grond voor ontbinding op basis van art. 2:21 lid 3 BW. 10 Bovendien zal de coöperatie dan niet langer voldoen aan haar wettelijke omschrijving en ook daarvoor kan de coöperatie ontbonden worden door de rechter, op grond van art. 2:21 lid 1 sub c BW. Echter wordt het element van stoffelijke behoeften uit de wettelijke omschrijving zo ruim uitgelegd dat dit in de praktijk nog nooit is toegepast.11 Bijna alle denkbare doelen kunnen als statutair doel gebruikt worden mits deze in de stoffelijke behoeften van de leden voorzien. De enige uitzondering, blijkend uit art. 2:53 lid 1 en 2 BW, is het voorzien in verzekeringsdekking. Tevens kan een coöperatie meerdere doelen nastreven wanneer er verschillende categorieën leden zijn binnen de coöperatie.12 Volgens Galle mag een coöperatie zelfs een niet-stoffelijk belang als bijkomstig doel hebben.13 Het volgende element, ‘het voorzien in bepaalde stoffelijke behoeften’, moet ruim worden uitgelegd. Van der Sangen en Rensen omschrijven de stoffelijke behoeften als economische of materiële behoeften en deze kunnen zich op verschillende manieren manifesteren.14 Enkele voorbeelden van verschillende economische voordelen zijn een goed salaris, een goede prijs, een lage interest en een goede opbrengst. Een economisch voordeel kan echter ook bestaan uit een kostenbesparing of uit schaalvoordelen. Welk stoffelijk belang de coöperatie nastreeft is mede afhankelijk van het ledensubstraat en het soort coöperatie.15 Het is belangrijk dat in de statuten nauwkeurig wordt vastgelegd in welke specifieke stoffelijke belangen van de leden wordt voorzien. Wanneer dit niet duidelijk uit de statuten blijkt, kan de rechtbank de coöperatie ontbinden op grond van art. 2:21 lid 1 sub c BW.
9
Van der Sangen 2010, Groene Serie Rechtspersonen artikel 53 Boek 2 BW, aantekening 4. Asser/Rensen 2012 (2-III*), nr. 220. 11 Naast de economische behoeften mogen ook niet-stoffelijke behoeften worden nagestreefd. Vergelijk Galle 2010, p. 64, Dijk/Van der Ploeg e.a. 2013 p. 35-36 en Asser/Rensen 2012 (2-III*), nr. 220. 12 Galle 2010, p. 466. 13 Zie ook Harderwijk 1961, p. 34 en Van der Sangen 1999, p. 87. 14 Van der Sangen 2010, Groene Serie Rechtspersonen artikel 53 Boek 2 BW aantekening. 4 en Asser/Rensen2012 (2-III*), nr. 220. 15 Galle 2010, p. 465. 10
11
Tevens moet de coöperatie voorzien in de economische behoeften ‘van haar leden’. Dit betekent dat de coöperatie intern is gericht en dat een voordeel voor de leden moet worden nagestreefd.16 Dit houdt echter niet in dat de coöperatie er alléén is voor de leden en geen economische relaties kan hebben met derden. In het derde en vierde lid is namelijk bepaald dat de coöperatie, mits voorzien in de statuten, ook met derden (niet-leden) overeenkomsten mag sluiten indien het zakelijke verkeer met leden daardoor niet van ondergeschikte betekenis wordt. 3) Krachtens overeenkomsten Het volgende bestanddeel dat uit de omschrijving naar voren komt is het voorzien in de stoffelijke behoeften van de leden ‘krachtens overeenkomsten, anders dan verzekering, met hen gesloten’. Dit onderdeel kwam in de eerdere wetsversies van 1876 en 1925 niet voor. Met ‘overeenkomsten’ wordt gedoeld op het zakelijke verkeer met de leden, naast de verenigingsrechtelijke band die al bestaat met de leden.17 Er is dus een dubbele relatie tussen de leden en de coöperatie. Aan beide verhoudingen zijn eigen rechten en plichten verbonden. Dit is een belangrijk kenmerk van de coöperatie. Het zakelijk verkeer kan op verschillende manieren worden vormgegeven, zolang het maar niet gaat om het afsluiten van verzekeringsovereenkomsten met leden. De wet stelt deze ene beperking zodat het verzekeringsbedrijf kan worden uitgevoerd door de onderlinge waarborgmaatschappij.18 De coöperatie moet zich tot doel stellen om overeenkomsten aan te gaan. Daarbij zijn overeenkomsten zoals koopovereenkomsten, geldleningovereenkomsten, huurovereenkomsten, overeenkomsten van kapitaalstorting en zelfs arbeidsovereenkomsten mogelijk,19 maar ook het verrichten van diensten of beheersactiviteiten.20 De aard van de overeenkomst kenmerkt veelal de coöperatie als zijnde een ondernemingscoöperatie, consumentencoöperatie, werknemerscoöperatie of sinds kort als de houdstercoöperatie. 4) Bedrijfsuitoefening De coöperatie dient de overeenkomsten te sluiten ‘in het bedrijf dat zij te dien einde te hunnen behoeve uitoefent of doet uitoefenen.’ Hiermee wordt bedoeld dat een coöperatie een bedrijf moet
16
Galle 2010, p. 465 en 466. Van Zeben 1977, p. 1246. 18 Artikel 2:53 lid 2 BW. 19 Asser/Rensen 2012 (2-III*), nr. 221. 20 J.T.L. Nillesen & H.T.P.M. Van den Hurk, ‘De coöperatie in investeringsstructuren - fiscale aspecten’, Ondernemingsrecht 2012/80, p. 430-437. 17
12
uitoefenen ten behoeve van en met de leden. Dit is een belangrijk element dat de coöperatie onderscheidt van de vereniging, die een bedrijf mag uitoefenen.21 Met het begrip ‘bedrijf’ in art. 2:53 lid 1 BW wordt het primaire bedrijf bedoeld.22 Dit begrip moet ruim worden uitgelegd. Hieronder valt niet alleen het maken van winst, maar ook het besparen van kosten, het exploiteren van een onroerende zaak en houdster- of beleggingsactiviteiten.23 In tegenstelling tot de onderlinge waarborgmaatschappij mag de coöperatie volgens deze omschrijving naast zelf ‘uitoefenen’ ook het bedrijf ‘doen uitoefenen’. Dit wil zeggen dat de coöperatie het bedrijf niet zelf hoeft uit te oefenen maar dat zij het bedrijf ook via een werkmaatschappij kan doen uitoefenen.24 Dit zou bijvoorbeeld kunnen door de bedrijfsactiviteiten onder te brengen in een dochtervennootschap. Over de mogelijkheid dat de overeenkomsten door de dochtervennootschap mogen worden afgesloten werd in eerste instantie veel gediscussieerd. Het standpunt dat Galle aanhangt, dat deze mogelijkheid niet wenselijk is, ontleent hij aan het verslag van de openbare vergadering van de vaste Commissie voor Justitie.25 Uit de parlementaire geschiedenis bij de aanpassing van het Burgerlijk Wetboek van 1989 blijkt een ander standpunt.26 Hierin wordt gezegd dat niet langer vereist is dat de leden overeenkomsten met de coöperatie zelf sluiten, maar dat het ook is toegestaan dat zij dit doet met de rechtspersoon die het bedrijf feitelijk uitoefent. 27 In de hedendaagse praktijk is het geaccepteerd dat de overeenkomsten met en door de dochteronderneming worden gesloten.28 Bij het ‘doen uitoefenen’ is wel vereist dat de moedercoöperatie beslissende zeggenschap blijft houden in de bedrijfsvoering van de dochtervennootschap. Dit betekent in feite dat zij een meerderheid van aandelen moet hebben, zodat zij indirect in de stoffelijke behoeften van de leden kan voorzien.29 Er moet dus een juridische concernverhouding zijn. Hieraan is -volgens art. 2:24a lid 1
21
Galle 1993, p. 160-161. Galle 1993, p. 166. Verder onderscheidt Galle op p. 165 e.v. ook het secundaire en het tertiaire bedrijf. Het secundaire bedrijf ligt in het verlengde van het primaire bedrijf en wordt gekenmerkt door het verwerken van de in het primaire bedrijf uitgevoerde activiteiten. Het tertiaire bedrijf bevat het afsluiten van transacties met derden die vergelijkbaar zijn met de ledentransacties. 23 Van der Sangen 2010, Groene Serie Rechtspersonen artikel 53 Boek 2 BW, aantekening 4 en P.C.S. van der Bijl, ‘De coöperatie als houdstermaatschappij; houdstercoöperatie en concerncoöperatie’, Ondernemingsrecht 2010-23, p. 135. 24 Dijk/Van der Ploeg e.a. 2013, p. 37-38. 25 Galle 1993, p. 168 en in 1994, p. 18. 26 Van Zeben 1991, p. 259 (MvT). 27 Dit standpunt wordt onder andere ingenomen door Dortmond 1991, p. 7, Schreurs-Engelaar 1995, p. 11 en Van der Sangen 1999, p. 256. 28 P.J. Dortmond, ‘De zuiver holdingcoöperatie, een coöperatie?’, in: Galle 2010, p. 514 en P.J. Dortmond, ‘De invoeringswet verordening Europese coöperatieve vennootschap’, Ondernemingsrecht 2006-2, p. 49. 29 Dortmond 1991, p. 10. 22
13
BW- voldaan wanneer de moedercoöperatie meer dan de helft van de stemrechten op de algemene vergadering kan uitoefenen of dat de moedercoöperatie meer dan de helft van de bestuurders of commissarissen kan benoemen of ontslaan. Van ‘doen uitoefenen’ is dan ook geen sprake wanneer de coöperatie geen aandeelhouder is van de bv die het bedrijf uitoefent en wanneer de bedrijfsuitoefening louter plaatsvindt op grond van overeenkomsten.30 In deze zinsnede is tevens het element ‘te hunnen behoeve’ opgenomen. Dit kenmerk van de coöperatie betekent dat de resultaten van de bedrijfsuitoefening toe moeten komen aan de leden en niet aan anderen.31 Dit leidt tot de conclusie dat de coöperatie afhankelijk is van de leden voor de financiering en dat winst toekomt aan de leden. Het is dan ook gebruikelijk dat leden het eigen vermogen van de coöperatie bij elkaar brengen en dat de leden ook de ‘ultimate residual claimants’ zijn.32 Toch is het, onder voorwaarden, mogelijk om risicodragend kapitaal van anderen dan leden aan te trekken en daarvoor een vergoeding te bieden, zonder het coöperatieve karakter aan te tasten. Een constructie is denkbaar waar de winst verdeeld wordt aan zowel de leden als de kapitaalverschaffers op grond van participatiebewijzen. 33 Over de financiering van de coöperatie en mogelijke financieringsstructuren volgt later meer. Belangrijk is dat de bedrijfsuitoefening ten behoeve van de leden dient te geschieden en dat het resultaat (grotendeels) toekomt aan de leden. Dit kan geschieden via een nabetaling of een winstuitkering.34 Hierin ligt een materieel verschil met de vereniging die geen winst uit mag keren aan haar leden op basis van art. 2:26 lid 3 BW. De mogelijkheid van winstuitdeling aan de leden is kenmerkend voor de coöperatie en kan worden gezien als een betaling waardoor de coöperatie zelf geen profijt zal hebben van de transacties met haar leden.35 5) Besloten karakter Als uitgangspunt heeft een coöperatie een besloten karakter waarvan, bij uitdrukkelijke statutaire regeling, afgeweken kan worden op grond van art. 2:53 lid 3 BW. Daarbij moet de beperking van het vierde lid in ogenschouw worden genomen aangezien de overeenkomsten van de leden niet van
30
Asser/Rensen 2012 (2-III*), nr. 224. Asser/Rensen 2012 (2-III*), nr. 225. 32 G.J.H. van der Sangen, ‘Financiering van coöperaties: tussen efficiency en fairness’, Ondernemingsrecht 201281, p. 40. 33 Asser/Rensen 2012 (2-III*), nr. 225. 34 Asser/Rensen 2012 (2-III*), nr. 226. 35 Asser/Rensen 2012 (2-III*), nr. 226 31
14
ondergeschikte betekenis mogen zijn. Dit onderdeel was ook al te vinden in de eerdere wetten van 1876 en 1925 en wordt gezien als kenmerk van de coöperatie.36 Over de invulling van dit kenmerk zijn meerdere opvattingen mogelijk. Velen zijn het er mee eens dat een kwalitatieve invulling voorkeur moet verkrijgen boven een kwantitatieve invulling. Galle noemt het sluiten van overeenkomsten met derden het tertiaire bedrijf. Hij meent dat het tertiaire bedrijf uitzonderlijk is en dienstbaar moet zijn aan het doel en dus aan de leden. Qua omvang mag dit dan maar van bijkomstige betekenis zijn.37 Van der Sangen en Van der Ploeg, zijn van mening dat er een kwalitatieve maatstaf moet worden aangelegd, in de zin dat zakelijk verkeer met derden dienstbaar moet zijn aan de behartiging van de stoffelijke behoeften van de leden.38 Rensen, volgt deze opvatting in zijn bijdrage in Asser-serie39 terwijl in een eerdere editie daarvan nog een zekere kwantitatieve betekenis aan dit element werd toegedicht. 40 Wanneer wordt gekeken naar de regionale Rabobanken, waarbij het coöperatieve karakter zich vooral uit in ledenparticipatie en enkele economische voordelen voor de leden, ziet men dat het coöperatieve karakter behouden blijft, ondanks het feit dat er veel overeenkomsten met niet-leden worden aangegaan. Puur kwantitatief gezien is het besloten karakter bij de Rabobank ver te zoeken.41 Dit wordt echter geaccepteerd doordat de overeenkomsten met de niet-leden dienstbaar zijn aan de economische belangen van de leden. 2.2.2. Regels van verenigingsrecht In art. 2:53a BW is een schakelbepaling opgenomen die er voor zorgt dat het verenigingsrecht van gemeenschappelijke toepassing is op coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen. Alleen de bepalingen van art. 2:26 lid 3 en 2:44 lid 2 BW zijn daarvan uitgezonderd. Hiermee krijgt de coöperatie ook enkele kenmerken van de vereniging. Dit is onder andere terug te vinden in de inrichting van de bestuurlijke organisatie van de coöperatie.42 Het is coöperaties op grond van art. 2:27 lid 4 BW verplicht om in de statuten te voorzien in een regeling omtrent de wijze van bijeenroeping van de algemene vergadering en de benoeming en ontslag van een bestuur. In de wet wordt nog ingegaan op welke wijze deze organen worden ingericht. Van belang is dat deze organen de kenmerkende grondstructuur vormen van zowel de vereniging als de coöperatie.43
36
Galle 1993, p. 174 en Dijk/Van der Ploeg e.a. 2013, p. 38. Galle 1993, p. 181. 38 Van der Sangen 1999, p. 229 en Dijk/Van der Ploeg e.a. 2013, p. 38-39. 39 Asser/Rensen 2012 (2-III*), nr. 223. 40 Asser/Van der Grinten & Maeijer 1997 (2-II), nr. 391. 41 Rabobank Groep, Halfjaarverslag 2013, p. 3 en 5: Rabobank heeft circa 7,5 miljoen klanten waarvan er bijna 2 miljoen coöperatief lid zijn van de Rabobank. (www.rabobank.com/nl/images/RG-HJV2013-NL.pdf) 42 Asser/Rensen 2012 (2-III*), nr. 232. 43 Asser/Rensen 2012 (2-III*), nr. 43. 37
15
Een ander kenmerk dat voortkomt uit het verenigingsrecht is het hebben van leden. Art. 2:26 lid 1 BW is ook van toepassing op de coöperatie en stelt dat de vereniging een rechtspersoon met leden is. Ook enkele algemene regels met betrekking tot het lidmaatschap en de beëindiging daarvan zijn te vinden in het verenigingsrecht naast de bijzondere bepalingen in titel 3. Toelating van een lid geschiedt op grond van art. 2:33 BW door het bestuur en in art. 2:35 BW worden de gevallen van beëindiging van het lidmaatschap besproken. Van belang zijn ook de regelingen van art. 2:34a en art. 2:36 BW. Het eerste artikel vereist een statutaire basis voor de verbintenissen die aan het lidmaatschap worden gekoppeld en het tweede artikel spreekt over de voorwaarden van opzegging en gevallen waarin direct opzeggen mogelijk is. Direct opzeggen kan wanneer de rechten worden beperkt, verplichtingen worden verzwaard of in geval van omzetting, fusie of splitsing. Bij deze regeling wordt de vrijheid van uittreding als richtlijn genomen.44 Ten slotte is ook van belang voor de coöperatie dat een besluit tot wijziging van de statuten en de daaraan verbonden rechten en plichten dient te geschieden door de algemene vergadering. Deze bepaling, vastgelegd in art. 2:42 lid 1 BW, is van dwingend recht zodat daar niet van kan worden afgeweken in de statuten. Hiermee wordt het democratische karakter van de coöperatie wettelijk vastgelegd. Het doel van deze bepaling is om rechtszekerheid te bieden aan de leden; er moet worden voorkomen dat de leden overvallen worden door een statutenwijziging.45 2.2.3. Statuten Naast deze wettelijke bepalingen van het verenigingsrecht is er nog een andere bron die rechten en verplichtingen in het leven kan roepen voor de coöperatie; de statuten. Het hebben van statuten is voor de vereniging en de coöperatie verplicht op grond van art. 2:27 lid 3 BW. De statuten gelden als objectief recht voor de coöperatie waarmee wordt bedoeld dat de statuten, naast het opleggen van rechten en plichten, ook rechtsregels aangeven die de rechtspersoon beheersen.46 Tevens wordt ook de lidmaatschapsverhouding beheerst door de statuten. Wanneer er buiten de statuten om verbintenissen verbonden worden aan het lidmaatschap moet daarvoor wel een statutaire basis zijn op grond van art. 2:34a BW. Dit betekent dat in ieder geval de aard van dergelijke verbintenissen kenbaar moet zijn in de statuten. Voorbeelden van verbintenissen die kunnen worden verbonden aan het lidmaatschap zijn de contributieverplichting, de leveringsverplichting en verplichtingen tot arbitrage of bindend advies.47
44
Overes 2013, Groene Serie Rechtspersonen artikel 36 Boek 2 BW, aantekening 2. Overes 2013, Groene Serie Rechtspersonen artikel 42 Boek 2 BW, aantekening 1. 46 Asser/Rensen 2012 (2-III*), nr. 41. 47 Asser/Rensen 2012 (2-III*), nr. 51. 45
16
Op grond van art. 2:52 BW kan worden afgeweken van bepaalde verenigingsrechtelijke bepalingen, mits dit gebeurt bij op schrift gestelde statuten. Niet van alle wettelijke bepalingen kan worden afgeweken. Vaak wordt deze mogelijkheid kenbaar gemaakt door zinsneden als: ‘tenzij de statuten anders bepalen’, ‘behoudens beperkingen volgens de statuten’, ‘krachtens de statuten kan worden afgeweken’, of ‘voor zover uit de statuten niet anders blijkt’.
2.3.
Specifieke kenmerken van de duurzame energiecoöperatie
De duurzame energiecoöperatie lijkt een nieuw begrip. Toch bestaan de oudste duurzame energiecoöperaties al meer dan 25 jaar.48 De Coöperatieve verenigingen Noordenwind wordt veelal gezien als de eerste in deze sector.49 De oudere coöperaties kunnen worden aangemerkt als de eerste generatie energiecoöperaties die eind jaren tachtig opkwamen.50 Veel van deze coöperaties bestaan nu nog en hebben de opkomst van de tweede generatie meegemaakt. De tweede generatie is ontstaan in de afgelopen 7 jaar, nadat er lange tijd weinig duurzame energiecoöperatie waren opgericht.51 Beide generaties komen deels overeen, maar onderscheiden zich op een aantal punten. 2.3.1. Specifieke kenmerken 1) Ontstaan door samenwerking Het ontstaan door samenwerking is bij beide generaties de gemene deler. De leden zijn met elkaar verbonden door hun gezamenlijke doelen en zijn bereid samen te werken om deze doelen te bereiken. Op deze manier kunnen leden projecten realiseren die individueel onmogelijk zijn.52 Deze verbondenheid komt ook nog eens terug doordat veel van deze leden dezelfde ideologie aanhangen wat betreft energie en het verbruik daarvan. Het ontstaan door samenwerking en de verbondenheid door dezelfde denkwijzen wordt ook teruggevonden bij veel andere coöperaties. De Rabobank was nooit ontstaan zonder de samenwerking van arme lokale boeren en enkele welgestelde financiers. De lokale verbondenheid speelt nog steeds een belangrijke rol bij de Rabobank. Dit blijkt uit het grote aantal lokale kantoren
48
De Coöperatieve Verenigingen Noordenwind, de Westfriese Windmolen Coöperatie en de Coöperatieve Windenergie Vereniging Kennemerwind zijn allen opgericht in 1986 en werden daarna gevolgd door Zeeuwind (1987), Zaanse Energiecoöperatie (1988) Coöperatie Deltawind (1989) en Coöperatieve Windenergievereniging Meerwind (ook 1989). In het totaal zouden er rond die tijd rond de 20 energiecoöperaties ontstaan die samen ongeveer 2000 leden vertegenwoordigden. 49 G. Verbong e.a. 2001, p. 98. 50 Zie ook de website van Coöperatie Deltawind, http://www.deltawind.nl/organisatie/cooperatie. 51 Wat deze hernieuwde interesse tot stand heeft gebracht is mij niet geheel duidelijk. Dit kan te maken hebben met de groeiende macht van de grote energiebedrijven of met de stijgende vraag naar duurzame energie of zelfs met een nieuw sentiment, dat de schaarste van fossiele bronnen opgelost kan worden als mensen maar samenwerken. 52 D.N. Heeger, ‘De coöperatie en collectieve zelfopwekking van duurzame energie’, V&O 2012-2, p. 30.
17
en andere contactpunten en de met 24% gestegen ledenratio in 2010.53 Ook bij de coöperatie Friesland Campina wordt aan de bedrijfscultuur van samenwerking en betrokkenheid veel aandacht besteed middels relatiebeheer en communicatie.54 2) Kleinschaligheid Een kenmerk dat van toepassing is op het overgrote deel van de duurzame energiecoöperaties, is de kleinschaligheid. Het werkgebied van de duurzame energiecoöperatie is voornamelijk lokaal of regionaal en zelden nationaal.
55
Tevens kunnen bijna alle duurzame energiecoöperaties
gekwalificeerd worden als ‘klein bedrijf’ volgens art. 2:396 lid 1 BW.56 De kleinschaligheid is sterker zichtbaar bij de beginnende duurzame energiecoöperaties. Veel van het werk wordt daar gedaan door vrijwilligers. 3) Idealistische doelstelling Naast het primaire statutaire doel om te voorzien in de economische behoeften van haar leden hebben vrijwel alle duurzame energiecoöperaties een bijkomstig doel met een idealistisch karakter. De mogelijkheid om een bijkomstige doelstelling te hanteren kan worden opgemaakt uit de parlementaire geschiedenis van art 2:53 lid 1 BW. Daarin wordt gezegd dat een (vrijwel) uitsluitend zuivere ideële doelstelling tot bezwaren leidt.57 Hieruit kan worden afgeleid, ondanks dat dit niet met zoveel woorden wordt gezegd, dat het hebben van een ideële doelstelling wel mogelijk is als de primaire doelstelling niet wordt weggedrukt.58 Deze nevendoelstelling, die vaak te maken heeft met het bevorderen van het gebruik van duurzame energie, is van groot belang voor de leden. Naast de financiële voordelen die het lidmaatschap voor hen heeft, steunen zij graag deze ideële initiatieven. Op die manier werken zij mee aan een oplossing voor de schaarste van fossiele brandstoffen. Ook de overheid steunt deze idealistische doelstellingen door het verstrekken van subsidies. Zo is er sinds 1 januari 2014 een kortingsregeling voor coöperatieve opgewekte hernieuwbare energie.59 4) Diversiteit betrokkenen De coöperatie wordt ook gekenmerkt door de grote flexibiliteit ten aanzien van haar governance structuur. Naast de verplicht gestelde organen, het bestuur en de algemene ledenvergadering kan de governancestructuur op verschillende manieren worden opgebouwd. In art. 2:39 BW is de 53
P.P.M. van Miltenburg, ‘De Rabobank Groep’ in: Galle 2010, p. 1023-1024. G.J. Zeissink, ‘FrieslandCampina’ in: Galle 2010, p. 1010. 55 D.N. Heeger, ‘De coöperatie en collectieve zelfopwekking van duurzame energie’, V&O 2012-2, p. 29. 56 Enquête, p.3. Vragen over bedrijfsgrote. 57 Van Zeben 1977, p. 1244. 58 Asser/Rensen 2012 (2-III*), nr. 220. 59 Stb. 2103, 565, p. 27. 54
18
mogelijkheid vastgelegd om met een ledenraad te werken. Ook het facultatieve toezichthoudend orgaan kan op verschillende wijzen worden vormgegeven, zolang er maar iemand toezicht uitoefent op de financiële stukken van de coöperatie. Dit is vastgelegd in art. 2:48 lid 2 BW. De opties zijn een raad van commissarissen, een accountant of een kascommissie. Door de duurzame energiecoöperaties wordt dankbaar gebruik gemaakt van het grote aantal mogelijkheden. Zij hebben dan ook een grote diversiteit aan betrokkenen met uiteenlopende belangen. 60 Daarnaast zijn er ook nog tal van mogelijkheden om middels de statuten de zeggenschap van bepaalde categorieën leden te vergroten of te beperken. Dit kan door gebruik te maken van gedifferentieerd stemrecht in de algemene vergadering. In de praktijk wordt hiervan gebruik gemaakt door bijvoorbeeld voor elke duizend euro die wordt ingelegd door het lid wordt één extra stem toe te wijzen, zodat de zeggenschap van verschillende leden en betrokkenen hun kapitaalinbreng reflecteert.61 5) Statuten Elke coöperatie heeft haar eigen statuten. Hieruit ontstaan veel mogelijkheden om de coöperatie in te richten, wat een grote flexibiliteit met zich meebrengt.62 Terecht zou gedacht kunnen worden dat de statuten van verschillende duurzame energiecoöperaties nogal van elkaar afwijken. Dit blijkt toch niet zo te zijn.63 Een grote meerderheid van de tweede generatie energiecoöperaties hebben statuten die vele gelijkenissen kennen. Het is dan ook denkbaar dat zij gebruik maken van modelstatuten. Het gebruik van modelstatuten kan leiden tot een besparing in het kader van de oprichtingskosten omdat de statuten alleen nog maar hoeven te worden aangepast naar de wensen van de individuele duurzame energiecoöperatie. 6) Financiering Het zijn hoofdzakelijk de leden die voorzien in het vereiste kapitaal voor de ontwikkeling van duurzame projecten.64 De inleggelden van de leden kunnen verschillende vormen hebben. Het kan gaan om een jaarlijkse contributie of het verstrekken van een lening. Ten slotte kan de duurzame energiecoöperatie ook intern inkomen genereren door middel van reservering van de voor uitkering vatbare winst, het exploitatieoverschot. 65 Het gaat dan om gelden die voortkomen uit de bedrijfsvoering zoals winst op geleverde diensten of goederen.
60
D.N. Heeger, ‘De coöperatie en collectieve zelfopwekking van duurzame energie’, V&O 2012-2, p. 29. Bijlage 3, Bevindingen statutenonderzoek, nr. 4. 62 D.N. Heeger, ‘De coöperatie en collectieve zelfopwekking van duurzame energie’, V&O 2012-2, p. 31. 63 Bijlage 3, Bevindingen statutenonderzoek, nr. 1. 64 D.N. Heeger, ‘De coöperatie en collectieve zelfopwekking van duurzame energie’, V&O 2012-2, p. 32. 65 Galle & Van der Sangen 1999, p. 48. 61
19
Door de duurzame energiecoöperatie kan ook extern vermogen worden aangetrokken. Dit kan bijvoorbeeld door het aanvragen van subsidies bij de overheid, het aanvragen van een krediet bij een bank en/of door het uitgeven van participaties. 66 Dit onderwerp komt later in dit onderzoek uitgebreid aan bod. Voor elke coöperatie is de financiering weer anders vormgegeven, maar er zijn wel verbanden te leggen. Windmolencoöperaties willen de grote initiële investering van een turbine bekostigen met de inleg van de leden. De inleg zal in die situatie dienen als een soort belegging. Op deze belegging krijgen de leden rendement in de vorm van energie, rente of winst bij verkoop. Wanneer het zakelijk verkeer enkel bestaat uit beleggingen wordt gesproken van een beleggingscoöperatie.67 Naast de lidmaatschapsverhouding is er een contractuele relatie waar de kapitaalstorting en het eigendom in de onderneming wordt geregeld. Deze relaties worden uitgebreid besproken in het volgende hoofdstuk. Leden van deze coöperatie zijn dan naar rato van hun inleg ‘eigenaar’ van een stukje van die onderneming. Een voorbeeld van een coöperatie die zo te werk gaat is de Windcentrale.68 Over de toelaatbaarheid van de beleggingscoöperatie heerst momenteel een discussie. Kemperink verdedigt in zijn proefschrift het bestaan van de beleggingscoöperatie waarbij hij probeert de kritiek van een groot aantal gerenommeerde schrijvers te weerleggen.69 Dortmond neemt het standpunt in dat de beleggingscoöperatie niet toelaatbaar is, omdat het economisch verkeer ontbreekt tussen beleggerleden en de werkmaatschappij die het bedrijf uitoefent.70 Ook Van der Grinten zegt dat alleen een beleggingsrelatie onvoldoende is en dat er daadwerkelijk zakelijk verkeer dient te zijn tussen de leden en de werkmaatschappij.71 Tevens vindt Galle dat een coöperatie zich niet kan beperken tot beheer en financieringsactiviteiten.72 Deze kritiek pareert Kemperink met de stelling dat het zakelijk verkeer bestaat uit het sluiten van overeenkomsten tot kapitaaldeelname.73 Belangrijk is dus of enkel het sluiten van overeenkomsten tot kapitaaldeelname voldoende is voor het vereiste van zakelijk verkeer. Naar mijn mening is dit niet voldoende en er dient naast de beleggingsrelatie nog enige andere vorm van zakelijk verkeer tussen leden en coöperatie of werkmaatschappij plaats te vinden.
66
Galle & Van der Sangen 1999, p. 52-53. Kemperink 2006, p. 234 e.v. Over het verschil met de investeringscoöperatie zie Asser/Rensen 2012 (2-III*), nr. 228. 68 Zie de website van de Windcentrale, www.windcentrale.nl (zoek op: hoe werkt het). 69 Kemperink 2006, p. 234 e.v.. 70 P.J. Dortmond, ‘Boekbespreking’(bespreking van: S.M. Bartman & E.J.M. van der Meijden, De holdingcoöperatie, evolutie of denaturatie, in: Strijdige belangen in evenwicht, Groningen: Wolters Noordhoff 1992), Stichting & Vereniging 1992, p. 119. 71 Asser/Van der Grinten & Maeijer 1997 (2-II), nr. 388. 72 Galle 1994, p. 19-20. 73 Kemperink 2006, p. 235. 67
20
Anders dan de beleggingscoöperatie van Kemperink zal de duurzame energiecoöperatie veelal individuele beleggende leden kennen en geen investeringsmaatschappijen. Deze individuele leden hebben naast de beleggingsrelatie ook nog een andere vorm van zakelijk verkeer met de coöperatie namelijk de afname van duurzame energie.74 Hierdoor zullen de duurzame energiecoöperaties die kenmerken vertonen van een beleggingscoöperatie toelaatbaar zijn. Rensen heeft echter de beleggingscoöperatie van Kemperink op één lijn gezet met de concerncoöperatie van Van der Bijl en wat Rensen zelf de investeringscoöperatie noemt.75 In deze gevallen belegt of investeert de coöperatie in een andere vennootschap zoals een nv of een bv. Een enkele duurzame energiecoöperatie zal hieraan voldoen. Een duurzame energiecoöperatie, die belegt of investeert in duurzame energieprojecten die niet in een vennootschap zijn ondergebracht, valt niet zo zeer onder deze gevallen. Het lijkt mijns inziens beter om in dit geval te spreken van een aparte vorm van een investeringscoöperatie. De duurzame energiecoöperaties die collectief zonnepanelen inkopen, proberen groot in te kopen zodat zij een korting kunnen krijgen op het totale aanschafbedrag. De financiering van deze activiteiten wordt gekenmerkt door het vooraf bijeenbrengen van het totale aanschafbedrag. Per project wordt gekeken welke leden willen meedoen aan het project en zij dienen het benodigde kapitaal bijeen te brengen. Als laatste zijn er nog de duurzame energiecoöperaties die als tussenpersoon fungeren en duurzame energie leveren aan haar leden. Als lid van de coöperatie kan er, wederom met korting, energie worden afgenomen. Deze korting wordt overeengekomen tussen de energieleverancier en de coöperatie. De leveringsovereenkomst wordt echter gesloten tussen het lid en de energieleverancier. Beide voorbeelden zijn vormen van inkoopcoöperaties.76 2.3.2. Twee modellen Naast de genoemde kenmerken die de duurzame energiecoöperaties met elkaar verbinden zijn er ook kenmerken die de coöperaties van elkaar doen onderscheiden. Waar de oudere coöperaties door de jaren gegroeid zijn op het vlak van leden en professionaliteit staan de coöperaties van de tweede generatie nog in de kinderschoenen. Hierdoor zijn twee verschillende soorten modellen duurzame energiecoöperaties ontstaan en enkele aparte coöperaties die onder geen van beiden vallen.
74
D.N. Heeger, ‘De coöperatie en collectieve zelfopwekking van duurzame energie’, V&O 2012, nr. 2, p. 31. Asser/Rensen 2012 (2-III*), nr. 228. 76 Over de inkoopcoöperatie zie Asser/Rensen 2012 (2-III*), nr. 227. 75
21
1) De windmolencoöperatie Dit model komt vaak voor bij de eerste generatie duurzame energiecoöperaties. De werkzaamheden zijn gericht op het samen produceren van duurzame energie via windmolens of zonneparken.77 Hierbij kan gedacht worden aan de Zaanse Energiecoöperatie, de Windcentrale, Deltawind, Meerwind en de Windvogel. Kenmerkend voor dit model zijn de omvang en haar grotere mate van professionaliteit. Er is veelal een hoger ledenaantal en daarmee een hoger geïnvesteerd vermogen.78 De manier waarop dit soort duurzame energiecoöperaties werken is dat leden zich organiseren in een coöperatie om een groot geldbedrag bijeen te brengen om een windmolen aan te schaffen. De energie die deze molen opwekt, wordt verkocht aan een energieleveringbedrijf doordat de duurzame energiecoöperaties vaak zelf niet in het bezit zijn van een leveringsvergunning.79 De duurzame energie wordt dan weer doorverkocht aan de leden van de coöperatie via het energieleveringbedrijf waarbij de coöperatie optreedt als wederleverancier. Dit betekent dat de coöperatie fungeert als tussenpersoon en in deze hoedanigheid een collectiviteitkorting kan bedingen. Voor de aanschaf van de windmolen brengen de leden kapitaal bij elkaar middels een overeenkomst van kapitaaldeelneming. Deze verbintenis, een vermogensrechtelijke verplichting, kan slechts bij of krachtens de statuten aan het lidmaatschap worden verbonden op grond van art. 2:27 lid 4 sub c BW in samenhang met art. 2:34a BW.80 Dit betekent echter niet dat de verplichting tot storting van kapitaal in de statuten moet worden opgenomen, maar de verplichting dient desalniettemin wel kenbaar te zijn.81 De verplichting kan bijvoorbeeld door de statuten zelf worden opgelegd of door middel van een reglement of een besluit van een bevoegd orgaan.82 In de praktijk worden de voorwaarden van de inleg in de statuten vastgelegd of wordt in de statuten verwezen naar een individueel af te sluiten participatie- of financieringscontract.83 Daarnaast zijn er regels met betrekking tot wijziging van de rechten en/of verplichtingen van de leden. Op grond van art. 2:36 lid 3 BW mag een lid zijn lidmaatschap direct opzeggen wanneer een besluit een beperking van zijn rechten of verzwaring van zijn plichten inhoudt. 84 Ook de
77
Bijlage 3, Bevindingen statutenonderzoek, nr. 2. Enquête, p. 1. Oprichtingsjaar en ledenaantal. 79 De Coöperatieve Duurzame Energie Unie U.A., De Noordhollandse Energiecoöperatie en NLD Energie zijn een uitzondering en hebben wel een leveringsvergunning, zie de website van Autoriteit Consument en Markt, www.acm.nl (zoek op vergunninghouders elektriciteit). 80 Asser/Rensen 2012 (2-III*), nr. 51. 81 Hof Leeuwarden, 20 november 2012, LJN BY3630, rechtsoverwegingen 5, 7 en 8. 82 Hof Leeuwarden, 22 augustus 2007, LJN BB2227, (OSB/Verschoma). Zie rechtsoverwegingen 4, 12 en 16. 83 Bijdrage 3, Bevindingen statutenonderzoek, nr. 3. 84 Asser/Rensen 2012 (2-III*), nr. 77. 78
22
contractsverhouding tussen het lid en de coöperatie mag niet eenzijdig door de coöperatie gewijzigd worden zonder een duidelijk voorbehoud in dat contract ex art. 2:59 lid 1 BW.85 De tegenprestatie is een belangrijk onderdeel van de voorwaarden voor kapitaalinbreng door de leden. Daarbij zijn twee opties mogelijk: rente of elektriciteit.86 In het geval dat de coöperatie ervoor kiest om de leden een rente te bieden, zal deze veelal worden vastgesteld door het bestuur van de coöperatie. 87 Dit wordt dan vastgelegd in een huishoudelijk reglement of in de aparte financieringsovereenkomst. De manier waarop dit geschiedt, moet wel als zodanig worden vastgelegd in de statuten, zodat dit kenbaar is voor de leden. Dit model, waar de coöperatie gebruikt wordt als een onderdeel van de financiële structuur, is een vorm van de investeringscoöperatie.88 De bedrijfsuitoefening bestaat uit het investeren van de door de leden geleverde financiële middelen en het verrichten van houdsteractiviteiten. Volgens Rensen is hiermee voldaan aan de eis van bedrijfsuitoefening, ook in het geval dat de coöperatie slechts houder is van de aandelen in een dochtervennootschap.89 Ook van der Bijl ziet weinig problemen in de rechtsgeldigheid van de investeringscoöperatie. Zelfs het risico op gerechtelijke ontbinding op grond van art. 2:21 lid 1 BW acht hij vrij klein.90 2) De kleine duurzame energiecoöperatie met weinig of geen eigen opgewekt vermogen Het tweede model is een kleinere variant van het hierboven beschreven model. Dit soort duurzame energiecoöperaties bezitten geen daadwerkelijke productie-installaties en hebben dan ook geen of weinig opgewekt vermogen. Het gros van de duurzame energiecoöperaties die behoren tot de tweede generatie vallen onder dit model. Voorbeelden zijn de Eigenwijkse Energiecoöperatie, de Energiecoöperatie Schijndel, Rijn en IJssel Energie en O3 Energie. Bij dit model stellen de leden kapitaal beschikbaar aan de coöperatie en ontvangen daarvoor een rendement. Dit vermogen wordt door de coöperatie echter niet aangewend om een windturbine aan te schaffen, maar om projecten te starten waarbij de verduurzaming van het energieverbruik op lokaal niveau centraal staat. Vaak wordt een dergelijke coöperatie opgericht met het oog op
85
Asser/Rensen 2012 (2-III*), nr. 249. Normaal krijgen leden een rente. Op dit moment levert namelijk alleen de Windcentrale elektriciteit als tegenprestatie voor de kapitaalinbreng. Zie http://www.windcentrale.nl/hoe-werkt-het. Ondanks dat de leden van andere coöperatie niet direct worden uitbetaald in energie is er vaak de mogelijkheid om via de coöperatie een contract te sluiten met de energieleverancier aan wie de coöperatie haar opgewekte energie levert. Op deze manier komt de geleverde duurzame energie alsnog bij de coöperatieleden uit. 87 Bijlage 3, Bevindingen statutenonderzoek, nr. 3. 88 Asser/Rensen 2012 (2-III*), nr. 228. 89 G.J.C. Rensen, ‘De coöperatie als financieel instrument (I)’, WPNR 2009/6796, p. 357. 90 P.C.S. van der Bijl, ‘De coöperatie als houdstermaatschappij; houdstercoöperatie en concerncoöperatie’ Ondernemingsrecht 2010/23, p. 130-136 paragraaf 3. 86
23
gezamenlijke inkoop van zonnepanelen. Doordat de coöperatie een grote groep kopers vertegenwoordigt, heeft zij een sterkere onderhandelingspositie ten opzichte van leveranciers van zonnepanelen. Het economische voordeel voor de leden zit dan in de besparing, door middel van een kwantumkorting, op de aankoop van deze zonnepanelen. Tot de andere werkzaamheden behoren het informeren over het zelf opwekken van duurzame energie 91 , het geven van energieadvies (scan voor besparingsmaatregelen, onderzoek naar geschiktheid voor zonnepanelen), het meten van energieverbruik92 en de bewustmaking van het publiek. De aanschaf van een windturbine of een zonnepark is voor hen (nog) niet aan de orde. Dit komt wel regelmatig voor in de toekomstvisie van dergelijke duurzame energiecoöperaties. 93 Wanneer zij dit realiseren komen ze terecht in het eerste model. Knelpunten bij deze vorm liggen in de lage ledenaantallen en de bijbehorende kapitaalinbreng. Er kunnen hele mooie plannen gemaakt worden door de oprichters van de coöperatie maar er zullen voldoende leden geworven moeten worden om het noodzakelijke kapitaal bijeen te brengen. Ondanks dat er geen minimumkapitaal vereist is bij de coöperatie zijn er toch voldoende middelen nodig om de initiële oprichtingskosten, zoals de oprichtingsakte, te kunnen dekken. Ook het vinden van professionele vrijwilligers blijkt een probleem te vormen bij oprichting van een dergelijke duurzame energiecoöperatie.94 Een mogelijk knelpunt waar beide modellen mee te maken kunnen krijgen is een daling van de energieprijs. Een daling in de energieprijs zou kunnen zorgen voor een daling in het rendement van een productie-installatie. Doordat met eigen opgewekte energie minder energie afgenomen hoeft te worden bij de leverancier, wordt deze aankoop uitbespaard. Wanneer de prijs van energie daalt, is de besparing ook minder, terwijl de aankoopprijs van het zonnepaneel of winddeel gelijk blijft. Dit gaat dus ten koste van de terugverdientijd. Er wordt uitgegaan van een stijgende energieprijs zodat het duurzame opwekken steeds rendabeler wordt.95
91
Enquête, p. 4. Vragen m.b.t. doelstellingen en werkzaamheden. Energiecoöperatie Boxtel heeft 50 energiemeters in bruikleen. 93 Enquête p. 8. Vraag naar toekomstvisie. 94 Enquête p. 4. Vraag naar problemen rondom oprichting. 95 De Windcentrale gebruikt een stijging van de energieprijs bij de berekening van het rendement voor haar winddelen. Ook Solar Green Point en andere duurzame energiecoöperaties gaan uit van een stijging van de energieprijs van gemiddeld 3% bij het berekenen van het rendement. 92
24
3) Andere vormen De Duurzame Energie Unie, ook wel ‘DE Unie’, is een ‘shared service center’ voor duurzame energiecoöperaties.96 Dit is een coöperatie waarvan het ledenbestand bestaat uit andere, kleine lokale coöperaties. DE Unie levert gespecialiseerde diensten aan deze lokale coöperaties. Hierbij kan worden gedacht aan levering van energie, klantenadministratie, financiële administratie en verslaggeving, promotie en communicatie, helpdesk en opstarthulp. Ook de koepelorganisatie voor de noordelijke provincies, Koepel Energie Initiatieven ‘KEI”, is een zelfde vorm van duurzame energiecoöperatie. Zij hebben als doel om lokale duurzame energie initiatieven te ondersteunen door het delen van kennis en ervaring. Tevens is de KEI bezig met het verkrijgen van een leveringsvergunning voor elektriciteit bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM).97 DE Unie heeft deze vergunning al en zij mag zelfstandig energie leveren aan klanten98. De leden van Texel Energie maken hiervan gebruik. Dan is er ook nog de Coöperatie Windunie. Dit is een samenwerkingsverband van eigenaren van Nederlandse windmolens. Zelf heeft de coöperatie geen daadwerkelijke windmolens in het bezit. De coöperatie biedt diensten aan zoals beheer van de windmolens, contractbeheer en verkoop van duurzame energie. Bovendien zijn zij zelf actief op de energiemarkt met haar eigen handelsbedrijf. De Windunie heeft de opgewekte energie van haar leden contractueel verkocht aan RWE Essent, Greenchoice en andere energiebedrijven. Met het eigen handelsbedrijf wordt ervoor gezorgd dat de marges ten goede komen aan de windmoleneigenaars. Deze coöperatie is meer een voorbeeld van het normaaltype verlengstukcoöperatie waar de leden een deel van haar onderneming uit laten voeren door de coöperatie, die zij anders zelf hadden moeten uitvoeren.99
2.4.
Tussenconclusie
Na het ontstaan van de wettelijke regeling voor de coöperatie in 1876 heeft het coöperatierecht een aantal rondes van veranderingen ondergaan. Toch zijn er door de jaren heen ook kenmerken en elementen gelijk gebleven. Dit alles heeft geleid tot de begripsomschrijving zoals die op dit moment geldt: “De coöperatie is een bij notariële akte als coöperatie opgerichte vereniging. Zij moet zich blijkens de statuten ten doel stellen in bepaalde stoffelijke behoeften van haar leden te voorzien krachtens overeenkomsten, anders dan van verzekering, met hen gesloten in het bedrijf dat zij te dien
96
Shared service centers worden niet alleen gebruikt binnen grote organisaties zoals de overheid. Ook binnen de snelgroeiende duurzame energiesector maakt men gebruik van deze vorm van organisatie. Daar waar coöperaties een specialistische dienst kunnen uitbesteden aan een shared service center, kan dit grote besparingen opleveren. Meer over shared service centers zie Strikwerda 2003. 97 Zie de website van NLD Energie, www.nldenergie.org/nieuws. 98 Zij kreeg de vergunning op 1 augustus 2013 zie www.acm.nl/nl/download/publicatie/?id=11882. 99 Van der Sangen, 1999, p. 96.
25
einde te hunnen behoeve uitoefent of doet uitoefenen.’’ De kenmerken die hieruit volgden zijn uitgebreid aan bod gekomen. Door middel van een schakelbepaling is een groot deel van het verenigingsrecht van gemeenschappelijke toepassing verklaard op de coöperatie. Vooral de bepalingen met betrekking tot de inrichting van de bestuurlijke organisatie en de lidmaatschapsverhouding zijn hier van belang. Zowel de verenigingsrechtelijke als de coöperatierechtelijke regels hebben invloed op de duurzame energiecoöperatie. Echter onderscheidt de duurzame energiecoöperatie zich in haar statuten. Deze statuten weerspiegelen het kenmerkende karakter van de duurzame energiecoöperatie. In de statuten zijn dan ook bepalingen te vinden die betrekking hebben op haar werkzaamheden, de bijkomstige ideële doelstelling en de verschillende categorieën belanghebbenden. Andere kenmerkende eigenschappen die niet zozeer in de statuten terug te vinden zijn, zijn de kleinschaligheid en de financiering van de coöperatie. Deze kenmerkende eigenschappen zorgen er voor dat er twee verschillende modellen duurzame energiecoöperaties te onderscheiden zijn. Aan de ene kant de windmolencoöperaties die veelal ontstaan zijn aan het einde van de jaren 80 en aan de andere kant zijn er kleinere duurzame energiecoöperaties die geen opgewekt vermogen in het bezit hebben.
26
3. De duurzame energiesector In dit hoofdstuk wordt onderzocht waar de duurzame energiecoöperatie thuishoort binnen de (duurzame) energiesector en welk effect de sectorspecifieke wet- en regelgeving heeft op de duurzame energiecoöperatie. De belangrijkste regels die van toepassing zijn op de duurzame energiecoöperatie worden in dit hoofdstuk beschreven en geanalyseerd. Een goed beeld van de sector zal bijdragen tot een beter begrip van de motieven voor het kiezen voor deze rechtsvorm.
3.1.
Specifieke kenmerken van de duurzame energiesector
De Nederlandse duurzame energiesector bestaat uit drie segmenten: elektriciteit, gas en warmte. Dit onderzoek zal zich beperken tot het elektriciteitssegment. De segmenten gas en warmte vallen niet binnen de reikwijdte van dit onderzoek. 3.1.1. Economische kenmerken In 2008 is een nulmeting uitgevoerd in een economische studie naar de duurzame energiesector.1 Daarbij werden economische kernindicatoren opgesteld om vanuit daar de ontwikkeling van deze sector meetbaar te maken en een consistent monitoringsysteem op te zetten. Deze studie kwam tot de conclusie dat de duurzame energiesector relatief veel bijdraagt aan de productie en toegevoegde waarde van Nederlandse vergeleken met de relatief lagere bijdrage aan de werkgelegenheid. Deze sector kan hierdoor worden gezien als kapitaalintensief.2 De Nederlandse duurzame energiesector is een jonge sector die in ontwikkeling is. Dit blijkt uit het gegeven dat de sector nog vooral uit kleine gespecialiseerde bedrijven bestaat.3 Ten slotte blijkt uit deze studie dat de sector gekenmerkt wordt door hoge investeringen in de exploitatiefase en relatief hoge uitgaven aan research en development in vergelijking met andere sectoren in Nederland.4 Uit vervolgonderzoeken blijkt dat de duurzame energiesector elk jaar gestaag doorgroeit. Deze sector doet het goed op het gebied van werkgelegenheid. De gemiddelde Nederlandse werkgelegenheid daalde in dezelfde periode, waarin de duurzame energiesector een stijging van ongeveer 4% per jaar liet zien.5 Ook de andere kernindicatoren vertonen een vergelijkbare groei in de duurzame energiesector. De productie, investeringen, innovaties en de handel zijn in de periode 2008-2011 gestegen. Alleen de bruto toegevoegde waarde kende een wisselend beeld in deze
1
CBS, Economische radar duurzame energiesector, Den Haag: CBS 2011, p. 1-78. CBS, Economische radar duurzame energiesector, Den Haag: CBS 2011, p. 3. 3 CBS, Economische radar duurzame energiesector, Den Haag: CBS 2011, p. 4. 4 CBS, Economische radar duurzame energiesector, Den Haag: CBS 2011, p. 5. 5 CBS, Economic Radar of the Sustainable Energy Sector in the Netherlands 2008 – 2011, Den Haag: Statistics Netherlands, 2013, p. 17. 2
27
periode. Ondanks de stijging van de bruto toegevoegde waarde in het algemeen, wordt de stijging niet over de gehele breedte gedeeld.6 Naast deze algemene cijfers zijn er enkele bijzondere ontwikkelingen in de duurzame energiesector. Ten eerste springt het productprofiel ‘Zon’ er positief uit met een relatief hoge bijdrage aan de groei van deze sector.7 Dit kan mede worden verklaard door de toegenomen vraag en toegenomen handel in zonnepanelen. Ten tweede doet ook het productprofiel ‘Wind’ het beter dan gemiddeld.8 Deze stijging is niet zozeer te danken aan de extra plaatsing van windturbines, want die nam af in deze periode. De oorzaak zou gevonden kunnen worden in wind gerelateerde diensten in het buitenland.9 In beide gevallen gaat het om een stijging in de pre-exploitatiefase en niet in de exploitatiefase. 3.1.2. Marktpartijen Binnen de Nederlandse (duurzame) energiesector bevinden zich, sinds de Wet onafhankelijk netbeheer,
10
zes verschillende soorten partijen: producenten, leveranciers, netbeheerders,
programmaverantwoordelijken, meetbedrijven en afnemers. Deze partijen hebben hun eigen taken en staan allemaal in verbinding via een ingewikkelde samenhangende contractuele structuur.11 De producenten, leveranciers en afnemers zijn de marktpartijen die voor dit onderzoek vooral van belang zijn. De producenten zijn degenen die de elektriciteit opwekken. Een aantal grote duurzame energiecoöperaties hebben met hun productie-installaties een plaats veroverd tussen de grote energieproducenten zoals Essent, Nuon, Eon en GDF Suez. Deze grote, vaak internationale, ondernemingen hebben enorme bedragen geïnvesteerd in energiecentrales die Nederland voor een groot deel van elektriciteit voorzien. Ook deze grote namen hebben de afgelopen jaren meer in duurzame energie projecten geïnvesteerd.12 Kenmerkend voor deze sector is het grote aantal producenten. In 2008 was het aantal bedrijven en instellingen dat actief bezig was met het
6
CBS, Economic Radar of the Sustainable Energy Sector in the Netherlands 2008 – 2011, Den Haag: Statistics Netherlands, 2013, p. 18. 7 CBS, Economic Radar of the Sustainable Energy Sector in the Netherlands 2008 – 2011, Den Haag: Statistics Netherlands, 2013, p. 19. 8 CBS, Economic Radar of the Sustainable Energy Sector in the Netherlands 2008 – 2011, Den Haag: Statistics Netherlands, 2013, p. 20. 9 CBS, Economic Radar of the Sustainable Energy Sector in the Netherlands 2008 – 2011, Den Haag: Statistics Netherlands, 2013, p. 5. 10 Stb. 2006, 614. 11 H.P.A. Knops, ‘De energiesector: contractuele relaties verstrikt in een net van publiekrechtelijke regels’, WPNR 2013, nr. 6998, p. 1109. Hier is ook een schematische weergave van de onderlinge relaties beschikbaar. Meer informatie over de marktpartijen en hun taken is te vinden op www.deenergiegids.nl. 12 Zo investeert Nuon in meerdere windparken zowel op land als op zee, zegt Essent zelf de grootste producent van duurzame energie te zijn in Nederland, gaat E.ON de komende jaren naar eigen zeggen 7 miljard euro in duurzame energie investeren en heeft ook GDF Suez een negental windturbines gerealiseerd in Nederland.
28
daadwerkelijk produceren van hernieuwbare energie ongeveer 38.000.13 Het aandeel van duurzame hernieuwbare energie in het opgewekt vermogen is helaas nog niet heel groot in Nederland.14 De duurzame energiecoöperatie streeft ernaar het percentage duurzaam opgewekte elektriciteit te verhogen.15 Tabel 1: Elektriciteitsproductie per energiebron (Bron: CBS)
Energiedragers
Totaal fossiele brandstoffen
Totaal hernieuwbare energie
Kernenergie
Overige energiedragers
Totaal energiedragers
Jaar 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012*
% 89,6 89,7 89,2 88,9 88,2 85,8 85,5 86,3 85,0 84,2 84,5 82,5 80,5
% 3,3 3,5 4,2 4,0 5,2 7,4 8,2 7,2 8,8 9,5 9,5 10,9 12,2
% 4,3 4,2 4,1 4,1 3,7 4,0 3,5 4,0 3,9 3,7 3,4 3,7 3,8
% 2,8 2,6 2,5 2,9 2,9 2,8 2,8 2,5 2,4 2,5 2,7 2,9 3,4
% 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100
2012* Totaal fossiele brandstoffen Totaal hernieuwbare energie Kernenergie Overige energiedragers 3,8% 12,2%
3,4%
80,6%
* nader voorlopige cijfers
De energieleveranciers zijn de partijen die op de markt de energie aanbieden aan de afnemer. Dit zijn er een stuk minder vergeleken met het aantal producenten. De namen zijn dan ook bekender bij het grote publiek. Elk van deze leveranciers dient bovendien op grond van art. 95c van de Elektriciteitswet (EW) in het bezit te zijn van een leveringsvergunning van de ACM.16 In het kader van dit onderzoek zijn de leveranciers van belang als afnemer van de opgewekte energie van het eerste model duurzame energiecoöperatie en als leverancier van energie aan de leden van de kleinere coöperaties (model 2). In deze tweede hoedanigheid is de leverancier belastingplichtig voor de energiebelasting op grond van art. 53 lid 1 van de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm). De leveranciers zijn tevens degenen die de energiebelasting afdragen aan de Belastingdienst. Aan het einde van de lijn zitten de afnemers die de elektriciteit verbruiken. Deze groep valt uiteen in zakelijke en huishoudelijke verbruikers. Leden van duurzame energiecoöperaties zullen vrijwel altijd tot deze groep behoren, omdat zij elektriciteit afnemen. Coöperatieleden kunnen in bepaalde gevallen een speciale rol innemen binnen dit geheel. Sinds 1 januari 2014 vallen leden van een duurzame energiecoöperatie onder een verlaagd tarief voor de energiebelasting wanneer zij lokaal
13
CBS, Economische radar duurzame energiesector, Den Haag: CBS 2011, p. 24. Zie tabel 1. 15 De duurzame energiecoöperaties streven er naar om op het gebied van productie het aandeel duurzame energie te verhogen. Dit is niet slechts een kwestie van het verhogen van het aanbod van duurzame energie door de productie te verhogen. Er moet namelijk ook een vraag zijn naar duurzame energie. Daarvoor zal de consument overgehaald moeten worden op te kiezen voor duurzame energie. 16 Op grond van artikel 95a lid 1 Elektriciteitswet 1998. 14
29
duurzame energie opwekken.17 Tevens kunnen huishoudens met een eigen productie-installatie gebruik maken van de salderingsregeling van art. 31c EW. 3.1.3. De positie van de coöperatie en de bijbehorende juridische kenmerken De duurzame energiecoöperatie heeft zich genesteld tussen de marktpartijen in de duurzame energiesector. Er valt een driehoeksverhouding te onderscheiden die erg van belang is. Deze verhouding omvat de essentie van de duurzame energiecoöperatie en zal hieronder verder uitgelegd worden. 1) Relatie Coöperatie - Leverancier Samenwerkingsovereenkomst tot levering van duurzame energie (leveringskant) Veel van de Nederlandse duurzame energiecoöperaties (groot en klein) leveren duurzame energie of willen op termijn energie gaan leveren.18 Voor het leveren van energie is op grond van art. 98a EW een vergunning bij de ACM vereist. Tot op heden zijn slechts 2 coöperatieve ondernemingen erin geslaagd een dergelijke vergunning te verkrijgen waardoor de gemiddelde energiecoöperatie gedwongen wordt om zich als wederleverancier in de markt te positioneren. Om toch haar leden van duurzame energie te voorzien, gaan zij een samenwerkingsverband aan met een energieleverancier die wel in het bezit is van een dergelijke vergunning.19 Overeenkomst tot afname (productiekant) Ook voor het afnemen van de zelf opgewekte energie zijn de duurzame energiecoöperaties afhankelijk van een leverancier met een vergunning. Dit is alleen van toepassing op de coöperaties die zelf in het bezit zijn van een productie-installatie waarmee energie wordt opgewekt. Door de vergunningsplicht van leveranciers mogen zij namelijk de opgewekte energie niet zelf aan de leden leveren. 20 De opgewekte energie moet dus worden verkocht. Hiervoor wenden de duurzame energiecoöperaties zich vaak tot een energieleverancier.21 Middels een contract wordt vastgelegd tegen welke prijs de leverancier de opgewekte energie zal afnemen. De leverancier levert deze energie aan haar klanten, maar ook aan leden van de duurzame energiecoöperatie.
17
Stb. 2013, 565, p. 10-12 (Belastingplan 2014). Enquête, p. 4. Vragen m.b.t. doelstellingen en werkzaamheden. 19 Zie bijlage 1: Vergunninghouders. 20 Kamerstukken II 1999/2000, 26 463, nr. 95 en 74. 21 Dit is niet de enige optie. De energie kan ook dagelijks direct op de energiebeurs worden verhandeld (APX) maar dan heeft de duurzame energiecoöperatie geen prijszekerheid. Per dag en per uur fluctueert de inkoopprijs van energie tussen de 2 en 7 cent. Daarom verkiezen veel producten een lange termijn contract. Ook deze contracten kunnen weer worden verhandeld op een andere beurs, de ENDEX. 18
30
De samenwerkingsrelatie tussen de coöperatie en de energieleverancier wordt vastgelegd in een samenwerkingscontract.22 De voorwaarden die worden overeengekomen vormen de basis van dit contract. Daarbij zal vooral onderhandeld worden over de prijs en een mogelijke korting. Dit kan op meerdere manieren worden vormgegeven. Het lid kan zelf direct een korting krijgen op haar maandelijks lasten of de energieleverancier kan de coöperatie een bijdrage geven voor elk lid dat klant is bij de energieleverancier. Ook met betrekking tot de afname zal een contract worden afgesloten met een energieleverancier. Hierin wordt vastgelegd dat de energieleverancier de opgewekte energie afneemt en welke prijs zij daarvoor betaald. De afnemende energieleverancier ontvangt een garantie van oorsprong zodat kan worden aangetoond dat de energie duurzaam is opgewekt. De samenwerkingsrelatie met betrekking tot de levering en de afname worden allebei beheerst door de contractuele voorwaarden die zijn overeengekomen. Een belangrijk onderdeel van deze voorwaarden is de prijs van de geleverde energie.23 2) Relatie coöperatie - lid Er zijn drie interne relaties te onderscheiden tussen de leden en de coöperatie. Allereerst is er de wettelijk vastgelegde transactierelatie. Deze relatie weerspiegelt het zakelijke verkeer tussen het lid en de coöperatie en wordt vastgelegd in de overeenkomst die tussen beide partijen wordt gesloten. In het geval van de duurzame energiecoöperatie valt dit vaak samen met de financieringsrelatie.24 Leden zorgen zelf voor de financiering van de coöperatie door het nemen van participatiebewijzen of ledencertificaten met een daarbij passend rendement. Beide relaties worden beheerst door de contractuele voorwaarden die daaraan worden verbonden. In principe zijn de partijen vrij om te bepalen wat er in de financieringsovereenkomst wordt opgenomen, maar vaak wordt gebruik gemaakt van een vooraf opgesteld contract dat bij aanvang van het lidmaatschap door het lid dient te worden geaccepteerd en ondertekend.25 Deze inleg van financiële middelen is opvraagbaar aan het eind van het lidmaatschap en staat los van de jaarlijkse contributie. Als laatste bestaat er nog de zeggenschapsrelatie. Deze is sterk verbonden met de lidmaatschapsverhouding. Alle leden van een coöperatie hebben op grond van art. 2:38 lid 1 BW toegang tot de algemene vergadering. Veelal wordt op deze vergadering het principe van ‘een man,
22
Bijlage 2 E-mail Greenchoice. De inkoopprijs voor leveranciers is ongeveer 4 á 5 cent en de verkoopprijs door leveranciers ligt rond de 24 cent. Belangrijke factor in dit grote verschil zijn de belastingen die nog bovenop de inkoopprijs komen. 24 Vaak is de financieringsovereenkomst de transactie die het lid met de coöperatie aangaat, daarmee is dat ook de enige contractuele verbinding met de coöperatie. 25 Bijlage 6, Statuten: Deltawind art. 12. 23
31
een stem’ toegepast, maar in enkele gevallen wordt gebruik gemaakt van gedifferentieerd stemrecht.26 In die gevallen wordt voor omvang van het stemrecht meer aansluiting gezocht met de deelneming in de financiering.27 3) Relatie lid/klant - energieleverancier Los van de relatie die het lid heeft met de coöperatie, is het lid ook vaak klant bij een energieleverancier voor de afname van elektriciteit en gas. Dit is een contractuele relatie die wordt beheerst door de contractvoorwaarden en eventueel de bijbehorende algemene voorwaarden.28 Alle energieleveranciers
hanteren
grotendeels
dezelfde contractvoorwaarden. Echter zal er een verschil zijn in de prijs en de oorsprong van de elektriciteit die wordt geleverd. Coöperatieleden, die een aandeel hebben in een windmolen, zullen graag klant zijn bij de energieleverancier die ook de door die windmolen opgewekte energie levert.29 Deze relatie wordt voor een deel beheerst door de coöperatie. De coöperatie kan namelijk op grond van art. 2:53a juncto 2:46 BW ten laste van de leden verplichtingen aangaan voor zover dit in de statuten uitdrukkelijk bepaald is. Daarbij moet de aard van de verplichtingen worden opgenomen in de statuten, aangezien een algemene bepaling onvoldoende is.30 De coöperatie kan ook rechten bedingen ten behoeve van haar leden, tenzij het tegendeel blijkt uit de statuten. Dit kan blijken doordat de bevoegdheid expliciet is uitgesloten of doordat het beding niet strookt met het doel en de aard van de coöperatie.31 Bij de Windcentrale wordt een lid bij het nemen van winddelen verplicht om energie af te nemen bij Greenchoice, omdat zij ook de geproduceerde energie opkopen. De overeenkomst om geproduceerde energie te verkopen aan Greenchoice, gesloten door de coöperatie, resulteert in een 26
Bijlage 3, Bevindingen statutenonderzoek, nr. 4. Bijlage 6, Statuten: Zaanse Energiecoöperatie art. 23. 28 De Algemene Voorwaarden voor levering van elektriciteit en gas, versie 2013, is door brancheverenigingen Energie-Nederland en Netbeheer Nederland in samenwerking met de Consumentenbond samengesteld met het oog op de belangen van zowel de leverancier als de consument. Dit werkt in het voordeel van de consument omdat een individuele consument geen voordelige individuele contractvoorwaarden af kan dwingen tegenover een grote energieleverancier. Zie de website van Energie-Nederland: www.energienederland.nl/algemene-voorwaarden. 29 Dit heeft alles te maken met de mogelijkheid van saldering, waarover meer in paragraaf 3.2.1 In bepaalde gevallen is het zelfs verplicht. De Windcentrale levert de opgewekte energie aan Greenchoice B.V. en verplicht haar leden om energie af te nemen bij diezelfde partij, zie figuur 1. 30 Hof Amsterdam 8 november 1996, NJ 1998, 681 (Feyenoord/KNVB). 31 Dijk/Van der Ploeg 2013, p. 141. 27
32
afnameverplichting van de leden jegens deze derde. Een dergelijke verplichting ten laste van de leden aangaan moet op grond van art. 2:46 BW uitdrukkelijk in de statuten zijn opgenomen. Het is nog maar de vraag of de Windcentrale hieraan voldoet omdat een duidelijke statutaire bepaling daarover ontbreekt.32
3.2.
Wet- en regelgeving
De groeicijfers van paragraaf 3.1.1. duiden op een jonge sector die zich in de ontwikkelingsfase bevindt. De Nederlandse overheid onderkent het belang van de groei in deze sector en wil deze groei stimuleren.33 Die stimuleringsmaatregelen worden teruggevonden in de Elektriciteitswet 1998 en de Wet op de milieugrondslag. 3.2.1. Stimuleringsmaatregelingen 1) Subsidieregeling SDE+ 2014 Een belangrijke stimuleringsmaatregel op het gebied van de duurzame energie, is de Stimuleringsregeling duurzame energieproductie + (SDE+). Het is de opvolger van de ministeriele regeling milieukwaliteit elektriciteitsproductie (MEP) en de SDE-regeling. 34 De SDE+ is een exploitatiesubsidie en geen investeringssubsidie. Dit houdt in dat producenten een bedrag ontvangen per opgewekte eenheid energie en niet een subsidie voor de aanschaf van een productieinstallatie. De overheid wil met deze subsidie haar middelen zo efficiënt mogelijk gebruiken door de verschillende duurzame opwekkingstechnieken met elkaar te laten concurreren.35 Dit doet zij door een gefaseerde openstelling van categorieën, een integraal subsidieplafond en het vaststellen van oplopende maximumbedragen bedrag per kWh.36 Hierdoor kan voor goedkopere technieken eerder subsidie aangevraagd worden dan voor duurdere, maar deze ontvangen later een hogere subsidie. Deze subsidievorm is gericht op ondernemers en staat niet open voor particulieren, vanwege de hoge uitvoeringslast voor kleinschalige zonnepanelensystemen.37 De SDE+ regeling wordt sinds 1 januari 2013 gefinancierd door de Nederlandse burger zelf. Met de invoering van de wet ‘opslag duurzame energie’ komt er bovenop de bestaande energiebelasting een opslag die hierin voorziet.38 Er is gekozen voor een aparte heffing naast de bekende energiebelasting 32
Zie bijlage 6, Statuten Coöperatieve vereniging Winddeler de Jonge Held U.A., een coöperatie opgericht naar het model van de Windcentrale. 33 Kamerstukken II 2010/11, 31 239, nr. 103, p. 6. 34 Stcrt. 2011, nr. 9427. 35 Kamerstukken II, 2010/11, 31 239, nr. 114, p. 1. 36 Kamerstukken II, 2010/11, 31 239, nr. 114, p. 2 37 Kamerstukken II, 2010/11, 31 239, nr. 117, p. 6 38 Stb. 2012, nr. 673.
33
om er voor te zorgen dat het voor de burger beter zichtbaar is wat zij bijdraagt aan de stimulering van duurzame energie.39 Duitsland kent een soortgelijke heffing,40 maar daar worden de lasten evenredig verdeeld over huishoudens. In Nederland zijn de lasten relatief hoog voor huishoudelijke verbruikers door het gebruikte schijventarief.41 Grote bedrijven betalen nauwelijks energiebelasting en dragen zo minder bij aan verduurzaming. Elk jaar wordt de regeling geëvalueerd en aangepast waar nodig. Per 1 april 2014 kan de SDE+ regeling niet langer gecombineerd worden met de Energie Investeringaftrek (EIA) en is de beoordeling van de aanvraag aangescherpt.42 2) Salderen Een andere stimuleringsmaatregel voor de duurzame energiesector is de salderingsregeling waarvan de wettelijke basis te vinden is in art. 31c EW en art. 50 lid 2 Wbm. Het eerste artikel is van toepassing op de leveringskosten en het tweede artikel is een vrijstelling voor de energiebelasting. Samen omvatten zij de regeling dat kleinverbruikers43 de ingevoede elektriciteit kunnen verrekenen met de aan het net onttrokken elektriciteit. 44 Het moet dan wel gaan om elektriciteit uit hernieuwbare bronnen die door de verbruiker achter de meter wordt opgewekt.45 Wanneer er een positief saldo overblijft, moet daar energiebelasting over worden betaald. Dit betekent dat de verbruiker de te veel opgewekte elektriciteit invoedt op het net. Op grond van art. 31c lid 3 EW dient de verbruiker hiervoor een redelijke vergoeding te ontvangen van de energieleverancier. Kritiek die op deze regeling is geuit, heeft betrekking op de overheidskosten, in het bijzonder de gemiste inkomsten uit energiebelasting. Hoewel dit in mindere mate al speelde bij de beperkte salderingsregeling zal het effect nu nog groter zijn. Er kan niet worden ontkomen aan het maken van extra kosten voor het stimuleren van duurzame energie. Daartegenover staat een positief effect op
39
Kamerstukken II 2011/12, 33 115, nr. 3, p. 2 (MvT). Deze heet de EEG-umlage en is neergelegd in het Erneubare Energien Gezetz. 41 J. Notenboom, PBL-notitie Politieke lessen uit de Duitse ‘Energiewende’, PVS 2013-1050, Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving, 2013, p. 4. En het rapport ‘Belastingen op energieproducten, elektriciteit en CO2’, Delft: CE, 2011, p. 43. 42 Kamerstukken II, 2013/14, 31 239, nr. 171, p. 2 en 3. 43 Op basis van artikel 95a lid 1 EW is de grens van de aansluiting voor kleinverbruikers gesteld op een maximale doorlaatwaarde van 3 x 80 Ampère (A). 44 Per 1 januari 2014 is het zelfs mogelijk om de zelfopgewekte energie onbeperkt te salderen met de afgenomen energie. Zie Stb. 2013, 573 en 574. Voorheen was deze mogelijkheid begrensd tot 5000 kWh per jaar. 45 Vanuit de Tweede Kamer kwamen er bezwaren met betrekking tot de voorwaarde, en de uitleg daarvan, dat de elektriciteit door de verbruiker moest worden opgewekt. De door de Minister gebruikte uitleg zou volgens hen als ongewenst gevolg hebben dat bepaalde ontzorg-constructies niet gebruik kunnen maken van de vrijstelling. In zijn antwoord op deze Kamervragen stelt Minister Kamp dat hiervan geen sprake is en dat die constructies wel mogelijk zijn. Zie Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 1148. 40
34
de CO2-uitstoot en de stimulering resulteert in voordelen op het gebied van de werkgelegenheid en de economie.46 3) Korting op energiebelasting sinds 1 januari 2014 Op grond van art. 50 Wbm wordt bij verbruikers belasting geheven over de levering van elektriciteit via een aansluiting. Naar aanleiding van het Energieakkoord is een regeling opgesteld die strekt tot een belastingkorting voor coöperatief decentraal opgewekte duurzame energie.47 Deze korting is vastgelegd in art. 59a Wbm en houdt in dat de coöperatieleden, die samen duurzame energie opwekken, een belastingkorting van 7,5 cent per kWh krijgen. Wanneer de leden voorheen energie afnamen bij de leverancier, moesten zij 11,65 cent energiebelasting betalen. Nu wordt deze door de korting 4.15 cent.48 Daarbovenop komt nog wel de opslag voor duurzame energie en 21% BTW. Voor 2014 betekent dit dat de coöperatieleden in totaal niet 14,6168 cent (incl. BTW) aan belasting op energie betaalt maar 5,5418 cent. Dit lijkt een positieve impuls op het decentraal opwekken van duurzame energie maar hier is ook kritiek op. Wanneer deze regeling succesvol is en veelvuldig wordt gebruikt, veroorzaakt deze regeling net als de salderingsregeling een hap uit de overheidsinkomsten door het misgelopen belastingbedrag. Dit was ook in eerste instantie de reden waarom salderen niet werd toegestaan bij deze manier van zelfopwekking.49 4) Algemene kritiek op stimuleringsmaatregelen Een kritiekpunt is de onzekerheid over de duur van de stimuleringsmaatregelen.50 Dit kan tot gevolg hebben dat bepaalde duurzame projecten worden uitgesteld of zelfs niet doorgaan. Veel van deze projecten zijn namelijk afhankelijk van een bepaalde mate van overheidsstimulering. Een ander punt van kritiek volgt uit een discussie tussen René Leegte51 en Jan-Willem Zwang52, georganiseerd door ‘Room for discussion’. 53 Het gaat daarbij vooral om de allocatie van de belastinggelden en de kosten van deze stimuleringsmaatregelen. Wat betreft de allocatie wordt 46
CBS, Economic Radar of the Sustainable Energy Sector in the Netherlands 2008 – 2011, Den Haag: Statistics Netherlands, 2013, p. 14-18. 47 SER Energieakkoord 2013, p. 8. 48 Kamerstukken II 2013/14, 33 752, nr. 3, p. 11. 49 Zie de aantekening bij: Staatsecretaris van Financiën, Antwoorden op vragen over uitwerking verlaagd belastingtarief voor decentrale duurzame energieopwekking, V-N 2013/55.26, p. 111-114. 50 Minister Kamp heeft in een wetgevingsoverleg van 12-11-2013 te kennen gegeven dat er twijfels bestaan over het voortbestaan van de salderingsregeling. Zie conceptverslag van wetgevingsoverleg over: energie, p. 49. (http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/verslagen/detail.jsp?id=2013D45035&did=2013D45035) 51 Tweede Kamerlid voor VVD. 52 Duurzaam ondernemer en columnist bij het Financieel Dagblad. 53 Zie volledige discussie op http://www.youtube.com/watch?v=NaFcijJPjzQ&feature=c4overview&list=UUbefbKZAfqn5u_Kfdc_-vpw.
35
gezegd dat de huidige duurzame opties worden gesubsidieerd waar eigenlijk nieuwe technologieën en innovatie, bijvoorbeeld op het gebied van elektriciteitsopslag en smartgrids, gesubsidieerd zouden moeten worden. Nu is het namelijk zo dat men niet innoveert, omdat daar geen geld voor vrijgemaakt wordt. Dit is een gemiste kans volgens Leegte. 3.2.2. Algemene regels Naast deze stimuleringsregels, die vooral gelden voor de duurzame energiesector, zijn er ook nog de regels van de reguliere energiesector waaraan duurzame energiecoöperaties zich moeten houden. Deze zullen kort de revue passeren. Ondanks dat de relaties vooral contractueel zijn geregeld, heeft het publiekrecht een grote invloed op de energiesector. De basis van deze wetgeving is grotendeels neergelegd in de Elektriciteitswet en de daarbij behorende lagere wetgeving. Algemene voorwaarden54, die worden samengesteld voor de hele energiesector, bepalen welke contracten belangrijk zijn om de energiesector te reguleren. Voor de kleinverbruiker betreft dit de aansluit- en transportovereenkomst enerzijds en de leveringsovereenkomst anderzijds.55 Tevens wordt de inhoud van deze overeenkomsten bepaald door het publiekrecht middels algemene voorwaarden en Technische Codes,56 zoals afgesproken door samenwerkende netbeheerders. Deze overheidsregulering heeft als doel de consumenten te bescherming doordat concurrentie op dit moment nog onvoldoende daartoe in staat is.57
3.3.
Positie van de duurzame energiecoöperatie
De duurzame energiecoöperatie wordt op verschillende plaatsen tegengekomen binnen de energiesector. De coöperatie die in het bezit is van een productie-installatie is zeer belangrijk voor de hierboven omschreven regelingen. Zij zijn werkzaam als producent van duurzame energie. Het gaat vaak om coöperaties waarvan de leden aandelen hebben in een windturbine of een zonnepanelenpark. Dit soort coöperaties valt onder de kortingsregeling van art. 59a Wbm. Tevens is een enkele duurzame energiecoöperatie werkzaam als leverancier van duurzame energie. Deze leveranciers kopen energie in bij producenten en leveren deze energie aan de leden. Tot dusver hebben alleen de Duurzame Energie Unie, de Noordhollandse Energiecoöperatie en NLD Energie de noodzakelijke vergunning. De Noordhollandse Energiecoöperatie kiest er echter voor om nog geen gebruik te maken van haar vergunning en de energielevering via Greenchoice te laten geschieden. 54
Artikel 31 EW bepaald dat dergelijke algemene voorwaarden nodig zijn en bevat ook bepalingen over de vereiste inhoud. 55 H.P.A. Knops, ‘De energiesector: contractuele relaties verstrikt in een net van publiekrechtelijke regels’, WPNR 2013, nr. 6998, p. 1104 en voetnoot 18. 56 Deze zijn te vinden op www.acm.nl (zoek op: technische codes). 57 H.P.A. Knops, ‘De energiesector: contractuele relaties verstrikt in een net van publiekrechtelijke regels’, WPNR 2013, nr. 6998, p. 1111.
36
Beide ondernemingen zijn verweven in de complexe contractuele structuur en hebben zich aan alle bijhorende regels te houden. Het tweede model van de duurzame energiecoöperatie valt (nog) buiten dit geheel. Deze duurzame energiecoöperatie houdt zich vooral bezig met het informeren en adviseren van haar leden, o.a. betreffende bewustwording, advies en eventuele collectieve inkoop van zonnepanelen. Wanneer deze duurzame energiecoöperatie handelt als wederleverancier van duurzame energie plaatst zij zich tussen afnemer en de energieleverancier. Echter blijft de direct contractuele relatie tussen beiden gehandhaafd zodat de tussenkomst van de coöperatie niet leidt tot een nog complexere contractuele relatie.
3.4.
Tussenconclusie
De duurzame energiesector is slechts een klein onderdeel van de gehele energiesector en wordt gekenmerkt door een groei die gestaag is te noemen. Er is een stijging in de bijdrage in de Nederlandse economie waar te nemen en ook op het gebied van werkgelegenheid zijn er positieve indicaties. De contractuele structuur waarbinnen de marktpartijen opereren is zeer complex en de duurzame energiecoöperatie neemt in dat geheel nog een speciale rol in met de driehoeksverhouding tussen de coöperatie, het lid en de leverancier. Deze contractuele structuur is verre van ideaal en daarom interessant om nader te onderzoeken. De groei die in de duurzame energiesector is waargenomen, is deels het gevolg van het stimuleringsbeleid van de overheid. In Nederland is een scala aan stimuleringsmaatregelen getroffen, alleen brengt elk van deze regelingen haar eigen problemen met zich mee. Er is ook kritiek op het gehele stimuleringsbeleid. Aan de politieke discussie over de inzet van overheidsgelden zal waaraan waarschijnlijk nooit een einde zal komen.
37
4. De vergelijking van de rechtsvormen In dit hoofdstuk worden de energiecoöperatie, de energiestichting en de energie-bv onderzocht en vergeleken op een aantal belangrijke juridische thema’s. Dit hoofdstuk richt zich op het strikt noodzakelijke. Het omvat een juridische vergelijking van de genoemde rechtsvormen met als doel het vinden van een oorzaak voor het vele gebruik van de coöperatieve. Naast de coöperatieve rechtsvorm wordt door duurzame energieondernemingen ook gebruik gemaakt van de rechtsvormen stichting en de bv. De stichting is wel eens gebruikt als voorloper op de coöperatie om na verloop van tijd een coöperatie op te richten. Andersom is ook een keer het geval geweest. Die coöperatie richtte een stichting op om een bepaald deel van het vermogen te investeren in nieuwe projecten.1 Het gebruik van de bv komt vaak voor bij de coöperatieve onderneming. De ondernemende activiteiten worden in een bv gegoten, waarvan de coöperatie alle aandelen houdt. Op deze manier worden de commerciële en de ideële doelstellingen gescheiden.
4.1.
Oprichting
In paragraaf 2.2.1. zijn de oprichtingsvereisten voor de coöperatie uiteengezet. Een duurzame energiestichting wordt voor een deel hetzelfde opgericht als de coöperatie of de vereniging. De vereisten van een rechtshandeling en de notariële akte zijn gelijk.2 In de oprichtingsakte worden de statuten opgenomen die moeten voldoen aan de formele vereisten van art. 2:286 lid 4 BW.3 Anders dan bij de vereniging en de coöperatie ontstaat er geen lidmaatschapsverhouding tussen de stichting en de oprichter.4 De stichting kent namelijk geen leden op grond van art. 2:285 lid 1 BW. Verder kent de stichting, net als de coöperatie en de flex-bv, geen minimumkapitaal waardoor de oprichting snel kan plaatsvinden.5 De oprichting van de bv geschiedt tevens bij rechtshandeling door één of meerdere personen. Op grond van art. 2:175 lid 2 BW wordt ook de bv opgericht door middel van een notariële akte. Tot de invoering van de Wet controle op rechtspersonen6 was een verklaring van geen bezwaar vereist. Net als bij de stichting en de coöperatie worden de statuten opgenomen in de oprichtingsakte en deze moeten voldoen aan de formele vereisten van art. 2:177 en 2:178 BW. Deze akte wordt ex art. 2:175 1
Coöperatie windenergie Waterland richtte met deze reden Stichting duurzaam Waterland op. Artikel 2:285 en 286 BW. Klein verschil is dat bij de coöperatie 2 of meerdere personen zijn vereist en een stichting ook door 1 persoon kan worden opgericht. Hierdoor kan een stichting ook bij testament worden opgericht maar deze mogelijkheid valt buiten het bereik van dit onderzoek. 3 Dijk/Van der Ploeg e.a. 2013, p. 52. 4 Asser/Rensen 2012 (2-III*), nr. 310. 5 De Kroon, Laman & Lucas Leick 2012, par. 1.4.1.. 6 Stb. 2010, 280. 2
38
lid 2 BW ondertekend door alle oprichters en degene die aandelen nemen in de vennootschap. Tussen de aandeelhouders en de vennootschap ontstaat direct een lidmaatschapsverhouding.7 Voorheen diende de bv bij oprichting een minimumkapitaal te hebben van € 18.000, maar deze eis is met de komst van de flex-bv komen te vervallen.8 Voor deze rechtsvormen geldt dat de oprichtingsgebreken van art. 2:4 BW leiden tot nietigheid van de rechtspersoon. In alle andere gevallen van gebreken in de oprichting bestaat de mogelijkheid van ontbinding. Ontbinding van de rechtspersoon geschiedt door de rechtbank, op verzoek van een belanghebbende of het Openbaar Ministerie9. Naast deze preventieve controle op de statuten is er sinds de Wet controle op rechtspersonen permanente controle op alle rechtspersonen met als doel misbruik te voorkomen en te bestrijden.10 Het is nog maar de vraag of dit systeem gaat voldoen aan de doelstellingen en verwachtingen.11 Een ander belangrijk element van de oprichting zijn de kosten, waarvan een groot deel op naam komt van de notariële oprichtingsakte. Een standaard oprichtingsakte van de stichting en coöperatie kost tussen de €350 en de €500. Een standaard oprichtingsakte van een bv is veelal duurder en kost tussen de €500 en €1000.12 Echter zijn oprichtingsaktes vrijwel nooit standaard en komen er vaak extra notariskosten bij om deze aktes aan te passen aan de wensen van de individuele onderneming. Het is daarom onmogelijk om hieraan een eenduidige conclusie te verbinden wat betreft de voordelen voor de rechtsvormen. Door de Nederlandse duurzame energiesector wordt getracht oprichtingskosten zo laag mogelijk te houden middels het delen van kennis en het opstellen van templates en modelstatuten.13
4.2.
De bestuurlijke inrichting
Bij alle drie de rechtsvormen een bestuur aanwezig.14 Bij de coöperatie is het bestuur door (en uit) de leden gekozen.15 Zij heeft op grond van art. 2:44 lid 1 BW de wettelijke taak de coöperatie te besturen. Bij de stichting heeft het bestuur als taak het verwezenlijken van het doel, waarvoor de
7
Asser/Van Solinge & Nieuwe Weme 2013 (2-IIa), nr. 46 en 50. Zie Asser/Van Solinge & Nieuwe Weme 2013 (2-IIa), nr. 136. 9 Zie artikel 2:21 BW. 10 Asser/Van Solinge & Nieuwe Weme 2013 (2-IIa), nr. 63-64. 11 Zie kritisch noot van Kroeze in M.J. Kroeze, ‘Evaluatie Wet controle op Rechtspersonen; een wassen neus?’, Ondernemingsrecht 2014, nr. 36. 12 Zie de online notarisvergelijker van www.degoedkoopstenotaris.nl. 13 De Drentse KEI beschikt over modelstatuten en de stichting ODE beschikt over een handboek over de oprichting van een duurzame energiecoöperatie. 14 Enquête, p.6. Vraag: welke organen bevinden zich in uur organisatie? 15 Zie artikel 2:53a samen met 2:37 BW. Het regelende recht dat hierin is opgenomen maakt het mogelijk om statutair af te wijkende van deze bepalingen. 8
39
stichting is opgericht.16 De wijze van benoeming van het stichtingsbestuur wordt echter niet door de wet bepaald maar dient te worden geregeld in de statuten.17 Het eerste bestuur van een bv wordt, op basis van art. 2:242 lid 1 BW, benoemd bij de oprichtingsakte. Alle latere besturen worden in beginsel gekozen door de algemene vergadering van aandeelhouders.18 Uitzonderingen op deze hoofdregel zijn het volledige en het verzwakte structuurregime. In het eerste geval worden de bestuurders op grond van art. 2:272 BW benoemd en ontslagen door de Raad van Commissarissen (RvC) en in het laatste geval blijven deze bevoegdheden bij de algemene vergadering van aandeelhouders.19 Het gekozen bestuur dient zich te richten naar het vennootschappelijk belang.20 Bij de coöperatie is een verplichte algemene ledenvergadering die intern toezicht houdt.21 Hieruit blijkt de ledendominantie binnen deze rechtsvorm. Bij de bv heet dit orgaan de algemene vergadering van aandeelhouders en heeft vergelijkbare functies en bevoegdheden. 22 Deze bevoegdheden worden direct uit de wet verkregen of indirect via art. 2:40 lid 1 BW en art. 2:217 lid 1 BW. Tevens kan op grond van art. 2:239 lid 4 BW in de statuten een instructiebevoegdheid worden toegekend aan een ander orgaan van de vennootschap, bijvoorbeeld de algemene vergadering. Bij het volgen van een dergelijke instructie moet het bestuur wel het belang van de vennootschap en de verbonden onderneming blijven dienen. Net als bij de algemene ledenvergadering van een coöperatie kan bij de algemene vergadering van aandeelhouders van de bv verschil worden gemaakt tussen verschillende soorten aandeelhouders. De coöperatie kan voor elk soort lid een aparte categorie lidmaatschap creëren waarbij een ander soort stemrecht kan worden toegekend.23 De flex-bv heeft vergelijkbare mogelijkheden gekregen door het introduceren van stemrechtloze aandelen en aandelen met flexibel stemrecht.24 Deze nieuwe categorieën aandelen bieden de flex-bv een grotere vrijheid en flexibiliteit wat betreft de inrichting van de vennootschap.
16
Asser/Rensen 2012 (2-III*), nr. 334. Dijk/Van der Ploeg e.a. 2013, p. 209. 18 Middels de statuten kan hiervan worden afgeweken, zie M.L. Lennarts, Tekst & Commentaar Burgerlijk Wetboek, commentaar bij Boek 2, art. 242. 19 Zie artikelen 2:265 en 265a BW, zie verder Asser/Maeijer, Van Solige & Nieuwe Weme 2009 (2-II*), nr. 549. 20 Asser/Maeijer, Van Solinge & Nieuwe Weme 2009 (2-II*), nr. 394-395. 21 Bij een groot ledenaantal kan de algemene vergadering worden vervangen door een ledenraad. De taken van de algemene vergadering zijn wettelijke vastgelegd in 2;19, 33, 35, 37, 47, 48 en 58 BW. Tevens komen, op grond van artikel 2:40 lid 1 BW alle andere bevoegdheden, die niet aan een ander orgaan zijn toegezegd, aan haar toe. 22 H. Beckman & L. Timmerman, ‘Vaststelling en goedkeuring van de jaarrekening’, Ondernemingsrecht 2002, p. 227. 23 Bijlage 3, Bevindingen statutenonderzoek, nr. 4. 24 Asser/Van Solinge & Nieuwe Weme 2013 (2-IIa), nr. 307. 17
40
De stichting heeft geen verplichte algemene vergadering. Toch zijn er voor de stichting genoeg mogelijkheden om een soortgelijke inrichting te creëren.25 Een kanttekening hierbij is dat het ledenverbod niet mag worden overtreden door vergelijkbare bevoegdheden aan een ander orgaan toe te kennen. Het is denkbaar dat het bestuur het enige orgaan van de stichting is omdat zij geen algemene vergadering kent. De stichting kan wel andere organen hebben, zoals een raad van commissarissen of andere organen waarin betrokkenen zitting kunnen nemen.26 Voor de coöperatie is de mogelijkheid van een toezichthoudend orgaan vastgelegd in art. 2:57 lid 1 BW. 27 Deze vorm van preventief toezicht is vergelijkbaar met die van de bv en nv. 28 Een verplichte RvC op grond van de structuurregeling komt bijna nooit voor bij de duurzame energiecoöperatie vanwege de kleinschaligheid van deze ondernemingen.29 Wanneer de coöperatie geen RvC kent, dient op basis van art. 2:48 lid 2 BW een ander controlemiddel te zijn aangewezen die de getrouwheid van de stukken waarborgt. Vaak wordt deze taak dan uitgevoerd door een kascommissie of een accountant die hierover verslag doet aan de algemene vergadering. Een dergelijke regeling is er niet voor de stichting. Daar is alleen vereist de ondertekening van de financiële stukken door alle bestuurders en alle leden van een eventueel toezichthoudend orgaan. Over het algemeen, dit is niet verplicht, ligt de leiding van een coöperatieve onderneming in handen van een professionele directie die ondergeschikt is aan het bestuur.30 Dit is evenzo bij stichtingen. In de not-for-profit sector is het gebruikelijk dat bestuurders alleen een ceremoniële functie hebben. Het leiden van de onderneming wordt dan overgelaten aan een professionele directeur.31 Bij de duurzame energieonderneming is hierin een tweedeling ontstaan.32 Ondernemingen met voldoende financiële middelen kunnen een professionele directie aanstellen en degene, die hierover niet beschikken, kunnen dit niet. De bv is hier een vreemde eend in de bijt, aangezien bij een bv zelden sprake is van een ceremoniële bestuurder. Het risico om als bestuurder aangesproken te worden op grond van onbehoorlijk bestuur vanwege het niet-ingrijpen is voor hen reden om met een dergelijke 25
Dijk/Van der Ploeg e.a. 2013, p. 264. Dijk/Van der Ploeg e.a. 2013, p. 263. 27 In Asser/Rensen 2012 (2-III*), nr. 252 wordt o.a. besproken welke benamingen dit toezichthoudend orgaan kan hebben. 28 Asser/Rensen 2012 (2-III*), nr. 253. 29 Vanwege de lokale gerichtheid en kleinschaligheid van duurzame energieondernemingen zullen zij niet snel voldoen aan de eisen van artikel 2:63b lid 2 BW. Zie ook de enquête, p. 3. 30 Galle 2010, p. 58-60 en 79. 31 De Kroon, Laman & Lucas Luijckx 2012, par. 1.1.4. en Dijk/Van der Ploeg e.a. 2013, p. 193-194. 32 Enquête, p. 6. Een aantal van de respondenten geeft aan dat zijn een professionele directie als orgaan hebben maar het grootste deel niet. 26
41
constructie niet akkoord te gaan.33 Tevens brengt het hebben van een directeur of directie haar eigen problemen met zich mee.34 De grote vrijheid in het vormen van de bestuurlijke inrichting bij de besproken rechtsvormen heeft als resultaat dat de rechtsvorm op veel verschillende manieren zijn aan te wenden. Ook het gebruik van meerdere rechtspersonen met verschillende bestuurlijke inrichtingen is denkbaar bij de duurzame energieonderneming. Een voorbeeld is een duurzame energiecoöperatie die de coöperatieve onderneming onderbrengt in een werkmaatschappij in de vorm van een bv. Een andere mogelijkheid is een duurzame energieonderneming met als rechtsvorm de bv waarbij een stichting dient als moederrechtspersoon. De stichting kan tevens worden gebruikt als samenwerkingsstichting. Deze vorm wordt vaak gebruikt bij de samenwerking tussen meerdere rechtspersonen als alternatief voor de federatie.35 Omdat alleen een bestuur vereist is bij de stichting, is deze in het voordeel bij het opzetten ven aanhouden van een bestuurlijke inrichting. De kosten voor het bijeenroepen van een algemene vergadering worden uitgespaard door de stichting. De algemene vergadering van een coöperatie kent echter ook voordelen. Zeker in het geval van de duurzame energiecoöperatie is het stemrecht een zeer belangrijk kenmerk voor het aantrekken van ledeninvesteerders. Dit komt doordat investeerders een tegenprestatie36 verwachten voor het beschikbaar stellen van kapitaal. De stichting kent naast het bestuur vaak personen die duurzaam aan de stichting verbonden zijn en die hetzelfde belangeloze doel nastreven.37 De mogelijkheid om rechten toe te kennen aan deze statutair aangeslotenen bij de stichting is niet uitgesloten, maar wordt wel beperkt door het ledenverbod. Overtreding van het ledenverbod kan ex art. 2:21 lid 1 sub c BW leiden tot gerechtelijke ontbinding.38 Afhankelijk van welke leer wordt aangehangen zal moeten worden geoordeeld of het ledenverbod is overtreden. Bij de dualistische leer is sprake van overtreding wanneer bevoegdheden worden toegekend aan een ander orgaan dan het bestuur, zodat een dualistische structuur ontstaat. De typologische leer spreekt van overtreding wanneer aangeslotenen vrijelijk als lid kunnen toe- en 33
Over interne bestuursaansprakelijkheid op grond van artikel 2:9 BW; D.A.M.H.W. Strik, ‘One tier board en aansprakelijkheid, Ondernemingsrecht 2012/91, p. 496-500. En voor de not-for-profit sector zie A. Hendrikse, ‘Bestuursaansprakelijkheid in de not-for-profit sector. Van liefdewerk, oudpapier, de dingen die voorbijgaan’, Ondernemingsrecht 2009/40, p. 174-182. 34 Over de spanning tussen het bestuur en de directie zie Galle & Van der Sangen 1999, p. 31-33 en F.J.W. Lowensteyn 1959, diss A’dam. 35 Dijk/Van der Ploeg e.a. 2013, p. 317. 36 In de zin van inspraak maar ook een financiële tegenprestatie. 37 Dijk/Van der Ploeg e.a. 2013, p. 125. 38 Hiertoe wordt echter niet snel overgegaan. De rechtspersoon zal vaak eerst de mogelijkheid krijgen om haar statuten aan te passen zodat er geen sprake meer is van een overtreding, tenzij dit de rechtbank dit niet mogelijk acht. Zie hierover Rb. Maastricht 23 april 2009, LJN BI2100 en Rb. Rotterdam 11 oktober 1965, NJ 1966/314.
42
uittreden en wanneer zij ‘als vergadering’ zeggenschapsrechten hebben in de stichting.39 Door het beperken van de mogelijkheid om rechten toe te kennen aan niet-leden kan het ledenverbod gezien worden als nadeel bij het gebruik van de stichting als rechtsvorm voor een duurzame energieonderneming.
4.3.
Zeggenschapsverdeling tussen leden en niet-leden
Over het algemeen is bij de coöperatie de zeggenschap verbonden aan het lidmaatschap en krijgen leden stemrechten en vergaderrechten. In de praktijk is er echter ook de behoefte om niet-leden diezelfde rechten toe te kennen.40 Art. 2:38 lid 3 BW opent de mogelijkheid om hen dit statutair, onder voorwaarden, toe te kennen. Een belangrijke voorwaarde, vanwege de verenigingsdemocratie, is dat de leden de beslissende invloed dienen te behouden. Tevens kunnen alleen niet-leden die deel uitmaken van een bestaand orgaan van de coöperatie, of andere gelieerde personen, deze rechten verkrijgen.41 Dat de stichting geen leden kent is het grootste verschil tussen de stichting en coöperatie. De wetgever wil hiermee misbruik van de stichting verhinderen.42 In de vorige paragraaf werden de twee verschillende zienswijzen met betrekking tot het ledenverbod al besproken. De dualistische zienswijze wordt aangehangen door onder andere Kemp & Schwarz, Mohr, Rensen, Duynstee en Dijk/Van der Ploeg.43 De typologische leer wordt aangehangen door onder andere Van der Grinten en Maeijer.44 De typologische zienswijze lijkt hiermee een verouderde visie te zijn die door belangrijke huidige schrijvers niet wordt onderstreept. In de praktijk hebben veel stichtingen statutaire deelnemers of aangeslotenen die geen lid zijn maar toch deel uitmaken van de organisatie.45 De aangeslotene moet aangeven zich aan te willen sluiten en wanneer hieraan ook vermogensrechtelijke verplichtingen worden verbonden moet er een
39
B. Kemp & K. Schwarz, ‘Het ledenverbod, de governance van stichtingen en het Wetsvoorstel ‘Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting’’, Ondernemingsrecht 2013/120, p. 609-618. 40 G.J.H. van der Sangen, ‘betrokkenheid van leden en andere aangeslotenen bij de besluitvorming binnen de vereniging en de coöperatie’ in: Galle 2010, p. 111. 41 G.J.H. van der Sangen, ‘betrokkenheid van leden en andere aangeslotenen bij de besluitvorming binnen de vereniging en de coöperatie’ in: Galle 2010, p. 113 en Parlementaire Geschiedenis Boek 2BW, p. 1203. 42 Polak 1956, p. 47. 43 B. Kemp & K. Schwarz, ‘Het ledenverbod, de governance van stichtingen en het Wetsvoorstel ‘Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting’’, Ondernemingsrecht 2013/120, p. 609-618, A.L. Mohr, ‘Het ledenverbod’, WPNR 1978/5439, Asser/Rensen 2012 (2-III*), nr. 326, Duynstee 1978, p. 40 en Dijk/Van der Ploeg e.a. 2013, p. 28. 44 Asser/Van der Grinten & Maeijer 1997 (2-II), nr. 476. 45 Dijk/Van der Ploeg e.a. 2013, p. 125.
43
contract worden opgemaakt.46 Het toekennen van zeggenschapsrechten aan andere dan bestuurders wordt onder de breed gedeelde dualistische visie in strijd met het ledenverbod geacht. Bij de bv hebben, naast de aandeelhouders, de bestuurders en eventueel de commissarissen wettelijk toegang tot de algemene vergadering. Deze hebben op grond van art. 2:227 lid 4 BW een raadgevende stem, terwijl de aandeelhouders daadwerkelijk stemrecht hebben. Vergelijkbaar met de coöperatie kunnen bij de bv rechten worden toegekend aan niet-aandeelhouders. In de praktijk wordt daar regelmatig gebruik van gemaakt.47 Met de komst van het nieuwe bv-recht worden er diverse categorieën van aandelen geïntroduceerd. Voorbeelden hiervan zijn (beperkt) winstrechtloze aandelen48, stemrechtloze aandelen49 en aandelen met meervoudig stemrecht.50 Bovendien kan binnen een categorie aandelen flexibel worden omgegaan met stemrecht.51 Met dit nieuwe bv-recht worden meer mogelijkheden gecreëerd om te differentiëren tussen verschillende soorten aandeelhouders die verschillende belangen hebben bij de vennootschap. Om aangemerkt te worden als aandeel is in ieder geval vereist dat daaraan een stemrecht of een financieel recht verbonden is op grond van art. 2:190 BW. Tevens dient voor het uitgeven van dergelijke aandelen een statutaire grond te zijn. Bij toevoeging van dit soort aandelen aan al bestaande aandelen is een statutenwijziging vereist. 52 Als waarborg tegen benadeling van minderheidsaandeelhouders is hiervoor instemming van alle aandeelhouders nodig.53 Voor de duurzame energieonderneming is de mogelijkheid om niet-leden toch bepaalde rechten toe te kennen zeer waardevol. Naast de normale belanghebbenden zijn er namelijk een aantal bijzondere belanghebbenden, zoals bestuurders, directieleden, commissarissen, overheidsinstanties en belangen-/brancheorganisaties, waarvan het spreekrecht een bijdrage kan leveren aan de onderneming.
4.4.
De financiering
Voor een juridische vergelijking van de genoemde rechtsvormen verdient ook de financiering aandacht. Een gedetailleerde omschrijving van alle mogelijke financieringswijzen van alle drie de rechtsvormen past niet binnen de reikwijdte van dit onderzoek. Wel zal er gekeken worden naar de
46
Dijk/Van der Ploeg e.a. 2013, p. 126. Schwarz 2009, Boek 2 artikel 232 aant. 1 en 122 aant. 2. 48 Zie artikel 2:216 lid 7 BW en verder Asser/Van Solinge & Nieuwe Weme 2013 (2-IIa), nr. 193 en 306. 49 Zie Artikel 2:228 lid 5 BW. 50 Asser/Van Solinge & Nieuwe Weme 2013 (2-IIa), nr. 191. 51 Asser/Van Solinge & Nieuwe Weme 2013 (2-IIa), nr. 307 en J.A.M. ten Berg, ‘(Af)stemming in de Flex-BV’, Ondernemingsrecht 2012/115. 52 Nowak & Mennens 2013, p. 449. 53 Artikel 2:216 lid 8 BW. 47
44
flexibiliteit van de wet op dit vlak en naar de ruimte die hiermee wordt gecreëerd voor deze rechtsvormen. Traditioneel gezien wordt de coöperatie gefinancierd door haar leden. Daarbij is het uitgangspunt dat in geval van ontbinding de leden bijdragen in het volledige tekort van de coöperatie.54 In het begin was deze ledenaansprakelijkheid een efficiënte vorm van financiering, maar vanwege het op grote schaal gebruiken van de mogelijkheid om de aansprakelijkheid uit te sluiten ex art. 2:56 BW is deze vorm nagenoeg uitgestorven.55 Ook het overgrote deel van de duurzame energiecoöperaties kent een regime van uitgesloten aansprakelijkheid.56 Naast de ledenaansprakelijkheid wordt de financiering van coöperaties gekenmerkt door zelffinanciering. Daarin onderscheidt Van der Sangen in zijn proefschrift een aantal typische coöperatieve
financieringswijzen.
57
Afhankelijk
van
de
activiteiten
van
de
duurzame
energiecoöperatie wordt gebruik gemaakt van één of meerdere financieringswijzen, welke in de statuten worden vastgelegd. Een beleggingscoöperatie die investeert in windmolens zal doorgaans gebruik
maken
van inleggelden
vermogensrekening
60
58
, coöperatieve aandelen
59
, een geïndividualiseerde
en/of reservering van het exploitatieoverschot. Door een duurzame
energiecoöperatie die aan te merken valt als een inkoopcoöperatie wordt ook gebruik gemaakt van entreegelden en coöperatieve aandelen.61 Allereerst wordt het vermogen in de dode hand, zo genoemd door Van Dijk, besproken62. Daarbij wordt statutair vastgelegd dat (een deel van) de exploitatieoverschotten toegevoegd (kunnen) worden aan de algemene reserves van de coöperatie. Het gaat hier om de vorming van eigen vermogen door interne reservering; jaarlijkse exploitatieoverschotten worden niet uitgekeerd aan de leden zodat een vermogen wordt opgebouwd waarop de leden gedurende het bestaan van de coöperatie geen aanspraak kunnen maken.63 Deze financieringswijze komt bij vrijwel alle duurzame energiecoöperaties terug voor, in welke vorm dan ook.
54
G.J.H. van der Sangen, ‘De evolutie van de coöperatie en haar financiering’ in: Galle 2010, p. 207. Van der Sangen in Galle & Van der Sangen 1999, p. 46 en G.J.H. van der Sangen, ‘De evolutie van de coöperatie en haar financiering’ in: Galle 2010, p. 207. 56 Bijlage 3, Bevindingen statutenonderzoek, nr. 5. 57 Van der Sangen 1999, p. 272. 58 Bijvoorbeeld door coöperatieve verenigingen de Windvogel en de Zonvogel. 59 Bijvoorbeeld door de duurzame energiecoöperaties DeA en EBEM. 60 Bijvoorbeeld door de Windunie. 61 Bijvoorbeeld door Zummere Power. 62 Zie Van Dijk 1991, p.2. 63 Vgl. G.J.H. van der Sangen, ‘De evolutie van de coöperatie en haar financiering’ in: Galle 2010, p. 209 en G.J.H. van der Sangen, ‘Financiering van de coöperatie: tussen efficiency en fairness,’ Ondernemingsrecht 2012/81, p. 341-342. 55
45
Het jaarlijkse toevoegen van het exploitatieoverschot aan de algemene reserves kan worden vervangen door een verplichte geïndividualiseerde eigen vermogensrekening van de leden. Bij deze tweede mogelijkheid wordt (een deel van) het exploitatieoverschot door de leden gereserveerd op een geïndividualiseerde eigen vermogensrekening. Ten derde kan de coöperatie gefinancierd worden door middel van coöperatieve aandelen.64 De leden worden middels de statuten verplicht om bij toetreding een aandeel te nemen in het eigen vermogen van de coöperatie. Deze participaties zijn veelal op naam, persoonlijk en niet overdraagbaar.65 Anders dan gewone aandelen regelen coöperatieve aandelen het zakelijk verkeer. Hieraan zijn zowel de zeggenschap als de financiële aanspraken verbonden.66 Naast de verplichte aanschaf van participaties zijn er ook duurzame energiecoöperaties waarbij het nemen van aandelen optioneel is.67 Deze aandelen hebben vaak een ander karakter, aangezien hieraan alleen een financieel recht verbonden is. Meestal dragen zij het karakter van een lening waaraan een tegenprestatie in de vorm van een vaste rente verbonden is. Het stemrecht en een eventueel recht op een aandeel in de winst zijn verbonden aan de lidmaatschapsverhouding.68 Eerder werd aan het coöperatieve aandelenbezit slechts een geringe financieringsfunctie toegekend.69 Bij de beleggingscoöperatie is de reguleringsfunctie echter van geringe toepassing en is de financieringsfunctie van groter belang, omdat het zakelijke verkeer voor een groot deel bestaat uit het financieren van de coöperatie. Deze vorm van participaties zijn bij beleggingscoöperaties dus niet langer gerelateerd aan het zakelijke verkeer, maar zijn deze participaties het zakelijke verkeer.70 In paragraaf 2.3.1. werd geconcludeerd dat de duurzame energiecoöperatie niet onder de zuivere beleggingscoöperatie valt, omdat zij naast de overeenkomsten van kapitaaldeelname ook nog een andere vorm van zakelijk verkeer met de leden onderhoudt, namelijk een overeenkomst tot afname van duurzame energie. Tevens kent de coöperatie ook zoiets als entreegelden en inleggelden. Entreegelden zijn gelden die verplicht bij toetreding gestort moeten worden en uitsluitend dienen ter verkrijging van
64
In de statuten van de onderzochte duurzame energiecoöperaties wordt vaak gesproken over participaties. Dit is ook een betere benaming omdat aan deze vorm van aandelen geen stemrecht is verbonden vanwege het feit dat stemrecht verbonden is aan het lidmaatschap. 65 Voorwaarden betreffende participaties worden vaak vastgelegd in de statuten of een apart participatiereglement. Coöperatie EBEM werkt bijvoorbeeld op deze manier. Haar participatieregeling is te vinden op de website: http://www.ebem.nu/images/participatieregeling%2024012013.pdf. 66 Van der Sangen 1999, p. 275. 67 Bijlage 3, Bevindingen statutenonderzoek, nr. 6. 68 Zie ook Van der Sangen 1999, p. 316. 69 Van der Sangen, 1999, p. 315. 70 Vgl. Kemperink 2006, p. 238 en 240.
46
lidmaatschapsrechten.
71
Entreegelden worden bij het einde van het lidmaatschap niet
terugbetaald.72 Inleggelden dienen echter wel ter financiering van de coöperatie.73 Bovendien kan voor inleggelden in de statuten de mogelijkheid van opeisbaarheid en overdraagbaarheid worden opgenomen. Inleggelden zijn niet certificeerbaar en participaties wel.74 Dit is een belangrijk verschil. Er wordt vaak gebruik gemaakt van een ledenschuldrekening, wat een vorm is van vreemd vermogensverstrekking. Als laatste optie noemt Van der Sangen nog de jaarlijkse slot- en nabetalingen. Daarbij kan gekozen worden om het zakelijke verkeer met de leden af te rekenen op basis van marktconforme prijzen in plaats van het kostendekkingbeginsel. Op die manier ontvangen de leden direct een vergoeding voor de geleverde prestatie en kan het overgebleven deel worden gezien als winst. De wet voorziet niet in een verplicht doel van deze winst, waardoor deze op meerdere manieren worden aangewend. De winst kan worden gereserveerd of kan dienen als vergoeding voor het aantrekken van extra kapitaal, van zowel leden als derden.75 Naast deze kapitaalreserveringen en -stortingen zijn er andere vormen waarmee de coöperatie haar financiering regelt. Allereerst dragen de jaarlijkse contributies bij aan het vermogen van de coöperatie. Contributie is echter niet aan te merken als kapitaalstorting, omdat hiermee geen lidmaatschapsrechten worden verworven.76 Wat verder nog van belang is, is de mogelijkheid van art. 2:60 BW om voorwaarden te stellen aan het uittreden. Deze vorm van ledenbinding zorgt ervoor dat de nadelige effecten van uittreding worden beperkt en is in feite een soort schadeloosstelling.77 De manier waarop een coöperatie gefinancierd wordt is afhankelijk van de aard van de economische activiteiten van de leden en de manier waarop de stoffelijke behoeften van de leden worden behartigd.78 Doordat de stoffelijke behoeften van de leden van de duurzame energiecoöperatie voor een deel bestaan uit het behalen van een zo hoog mogelijk rendement op hun kapitaalinbreng ligt het voor de hand dat bij de duurzame energiecoöperatie wordt gekozen voor ledenfinanciering door middel van inleggelden of participaties. 79 Voor duurzame energiecoöperaties in de vorm van een investeringscoöperatie is het toegelaten om een dergelijk financieel rendement uit te keren op het
71
HR 16 december 1953, LJN AY2748, BNB 1954/30. Vakstudie Vennootschapsbelasting art. 9 Wet Vpb 1969, aant. 308.6.2. 73 Vakstudie Vennootschapsbelasting art. 9 Wet Vpb 1969, aant. 308.6.3. 74 Over deze materie en de omzetting van OPG zie het besluit van de Directeur-generaal Belastingdienst van 19 juli 2001, Infob. 2001, 19. 75 Van der Sangen, 1999, p. 353 e.v. 76 W.E. Kremer, ‘Entreegelden van coöperaties’, WFR 1954/233 en Vakstudie Vennootschapsbelasting art. 9 Wet Vpb 1969, aant. 308.6.4. 77 Van der Sangen, 1999, p. 338. 78 Van der Sangen, 1999, p. 271. 79 NCR-code, p. 8 (inleiding onder 1.2). 72
47
ingebrachte kapitaal van de leden.80 Tevens is participatie in de opbrengst van de coöperatie door niet-leden beperkt mogelijk, zolang dit in het voordeel van de leden is. Wanneer dit niet het geval is, is de uitkering van een financieel rendement niet dienstig aan de leden en is deze in strijd met het verbod ex art. 2:53 lid 4 BW.81 Uit de enquête blijkt dat een groot deel van de respondenten bij de financiering naast de gewoonlijke contributie gebruik maakt van het uitgeven van coöperatieve aandelen (oftewel participaties).82 Daarnaast wordt er bij de coöperaties gebruik gemaakt van het reserveren van het positieve exploitatiesaldo.83 Beide vormen dragen bij aan het eigen vermogen net, als overige inkomsten zoals subsidies. Door sommigen wordt gebruik gemaakt van vreemd vermogen door het aangaan van een krediet bij een bank of andere instelling. Startkapitaal Bij de oprichting van een stichting is geen vermogen vereist.84 Toch dient de stichting op grond van art. 2:301 lid 1 BW voldoende vermogen te hebben om haar doel te verwezenlijken. Dit vermogen kan worden bijeengebracht door bijvoorbeeld contributies 85 , subsidies, fondsenwerving en ondernemings- of andere activiteiten.86 Hierbij blijft het vooral beperkt tot vrijwillige bijdragen van vrijwilligers en sympathisanten waardoor het lastig blijft voor beginnende stichtingen om een groot kapitaal bij elkaar te brengen. Uit de enquête blijkt dat de duurzame energiestichting voornamelijk gefinancierd wordt door middel van donaties en fondsenwerving in de vorm van crowd-funding.87 Bij een normale op zichzelf staande bv wordt het kapitaal bijeengebracht door de oprichters of aandeelhouders door storting op de aandelen.88 Dit geldt ook voor een coöperatie als zij de onderneming in een bv onderbrengt. Als oprichter en enig aandeelhouder zal de coöperatie de financiering van de bv moeten regelen en het kapitaal bijeenbrengen. Met het nieuwe bv-recht komt onder andere het verplichte minimumkapitaal van €18.000 te vervallen. 89 Wel dient minimaal één aandeel uitgegeven te worden waarop een bedrag gestort wordt,
80
Asser/Rensen 2012 (2-III*), nr. 228. Asser/Rensen 2012 (2-III*), nr. 223. 82 Enquête p. 3. Vraag naar financieringswijze. 83 Enquête p. 3. Vraag naar financieringswijze. Dit wordt door respondenten op verschillende manieren beschreven. Bijvoorbeeld als ‘winst uit energierekening’, levering ‘producten en diensten’, inkomsten van ‘klanten’ en ‘eigen cashflow’. 84 Asser/Rensen 2012(2-III*), nr. 313. 85 In de zin van donaties en bijdragen, niet in de zin van jaarlijkse verplichte contributie. 86 Dijk/Van der Ploeg e.a. 2013, p. 60. 87 Enquête p. 3. Vraag naar financieringswijze. 88 Pitlo/Raaijmakers 2006, p. 165. 89 Stb. 2000/322. 81
48
maar ook met betrekking tot het volstorten van aandelen geeft de wet veel vrijheid. 90 Vaak zal toch een inbreng plaatsvinden door of het inbrengen van een onderneming of andere activa. Deze storting vormt het eigen vermogen van de bv. Aan de uitgegeven aandelen zijn zeggenschapsrechten en financiële rechten gerelateerd. Voor de verdere financiering van de bv zijn er mogelijkheden om vreemd vermogen aan te trekken in de zin van persoonlijke leningen of een krediet bij een bank. Uit het bovenstaande blijkt dat de coöperatie over een groot scala aan financieringsmogelijkheden beschikt vergeleken met de stichting. Ook de bv beschikt, in mindere mate, over een ruime hoeveelheid financieringswijzen. Dit maakt de coöperatie en de bv, wat betreft financiering, uitermate geschikt voor een duurzame energieonderneming.
4.5.
De fiscale behandeling
In deze paragraaf wordt de fiscale behandeling van de rechtsvormen vergeleken. Hierbij zal de focus liggen op de vennootschapsbelasting en de dividendbelasting omdat daarin de grootste verschillen schuilen. De inkomstenbelasting wordt waar nodig ook meegenomen. Andere fiscale onderwerpen, zoals de BTW, loonbelasting en voorkoming van Europese dubbele belasting zullen buiten beschouwing worden gelaten. 4.5.1. Vennootschapsbelasting Vennootschapsbelasting wordt geheven op bedrijven die als ‘lichamen’ aan het economisch verkeer deelnemen. De bv voldoet aan deze omschrijving op basis van art. 2.1a en 2.6 Wet Vennootschapsbelasting (Wet VPB) en wordt aangemerkt als (binnenlands) belastingplichtige voor de vennootschapsbelasting, wanneer zij staat ingeschreven in het handelsregister. De tarieven zijn vastgelegd in art. 22 Wet VPB. Daarnaast dienen eigenaars van de bv, vaak directeurgrootaandeelhouder, zichzelf een salaris toe te kennen waarover zij inkomstenbelasting zijn verschuldigd tot een maximum van 52%.91 Bovendien zal een directeur-grootaandeelhouder vaak voor de inkomstenbelasting onder de aanmerkelijkbelangregeling vallen, wat betekent dat de voordelen uit aanmerkelijk belang belast worden tegen het box 2-tarief van art. 2.12 Wet Inkomstenbelasting (Wet IB).92 Stichtingen zijn op grond van art. 2.1 onder e Wet VPB slechts vennootschapsbelastingplichtig voor zover zij een onderneming drijven. In art. 4 Wet VPB wordt het concurrentiecriterium gebruikt om te
90
Asser/Van Solinge & Nieuwe Weme 2013 (2-IIa), nr. 16 en 121. Het gebruikelijke loon, € 44.000 in 2014, kan ook op een lager niveau gesteld worden wanneer de directeurgrootaandeelhouder aannemelijk kan maken dat een lager niveau gebruikelijk is bij vergelijkbare dienstbetrekkingen zonder aanmerkelijk belang. 92 22% over de eerste € 250.000 en 25% over de voordelen daarboven. 91
49
bepalen of een onderneming gedreven wordt.93 Met deze regeling wil de wetgever de ‘normaal’ belaste ondernemingen beschermen tegen concurrentie van onbelaste ondernemingen. 94 Een duurzame energiestichting die vergelijkbare activiteiten ontplooit als de duurzame energiecoöperatie zal concurreren met hen zodat zij wordt geacht een onderneming te drijven. Dit is vaak het geval en de duurzame energiestichting zal belastingplichtig zijn voor de vennootschapsbelasting.95 De coöperatie is volledig belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting ten aanzien van haar belastbare winst op grond van art. 2.1b juncto art. 7 Wet VPB. De wetgever onderkent echter het hybride karakter van de coöperatie en schept enkele bijzondere regels voor deze rechtsvorm.96 De winst wordt namelijk onderverdeeld in een deel verlengstukwinst en een deel verzelfstandigde winst.97 Wanneer aan de voorwaarden van art. 9.1g Wet VPB is voldaan, wordt de verlengstukwinst niet met vennootschapsbelasting belast. Allereerst moet echter de totale winst correct worden vastgesteld voordat de specifieke regels voor de coöperatie aan bod komen. Dit impliceert dat de invloeden van het lid, zoals de invloed van het lidmaatschap op de prijs, uit de winstberekening gehaald moeten worden.98 Voor coöperaties die gezamenlijk zonnepanelen inkopen betekent dit dat de winst gecorrigeerd dient te worden met het negatieve verschil tussen de inkoopprijs en de marktprijs. Bij de beleggingscoöperatie bestaat het zakelijk verkeer uit het verschaffen van kapitaal door het inleggen van geld of het nemen van participaties. Dit betekent dat een rendement op de kapitaaldeelname, dat hoger is dan dat in de markt gewoon is, zou leiden tot een winstcorrectie met betrekking tot het positieve verschil tussen het geboden rendement en het normale rendement. Er kan dan worden gesproken van een verkapte winstuitdeling. Bij het bepalen van de belastbare winst komen verder niet in aftrek de renten op inleggelden, het rendement op participaties en andere vergoedingen voor kapitaalverstrekking als zodanig. Pas na het bepalen van de belastbare winst kan worden gekeken - aan de hand van de voorwaarden van art.
93
HR 22 juni 2012, LJN BR6294 (concl. A-G P.J. Wattel). Kamerstukken II, 1959/60, 6000, nr. 3, p. 17 (MvT). 95 Enquête p. 4. Vragen naar doelstelling en werkzaamheden. 96 Kamerstukken II, 1959/60, 6000, nr. 3, p. 8-9 (MvT). 97 In J.A. G. van der Geld, ‘De belastingheffing van coöperaties in Nederland’ in: Galle 2010, p. 694 worden de berekeningen van de verlengstukwinst en de verzelfstandigde winst weergegeven. De verlengstukwinst is het deel van de winst dat aan het zakelijke verkeer met de leden is toe te schrijven en de verzelfstandigde winst is het deel dat niet aan het zakelijke verkeer met leden is toe te schrijven. 98 J.A. G. van der Geld, ‘De belastingheffing van coöperaties in Nederland’ in: Galle 2010, p. 692-693. 94
50
9.1g Wet VPB - of, en in hoeverre, er een verlengstukwinst als aftrekpost in aanmerking genomen kan worden.99 Eén van die voorwaarden is dat de vrijstelling van de verlengstukwinst alleen open staat voor ledennatuurlijke personen. Dit heeft als reden dat ledenrechtspersonen in aanmerking komen voor de deelnemingsvrijstelling, zodat de winst bij de coöperatie zal worden belast. Als voor ledenrechtspersonen deze winst aftrekbaar zou zijn bij de coöperatie zou deze nooit belast worden. Dat is uiteraard niet de bedoeling. 100 De leden van de duurzame energiecoöperaties bestaan grotendeels uit natuurlijke personen en dat zorgt ervoor dat dit een voordeel is van de coöperatie. 4.5.2. Dividendbelasting De leden van de coöperatie zijn in eerste instantie niet subjectief belastingplichtig, aangezien de coöperatie niet als zodanig wordt genoemd in art 1.1 Wet Dividendbelasting (Wet DB).101 Door de steeds groter wordende gelijkenis met de kapitaalvennootschap kan de coöperatie mijns inziens toch gaan vallen onder de omschrijving van art. 1.1 Wet DB; andere vennootschappen welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld. Van Weeghel & de Boer concluderen echter dat de coöperatie, zowel civielrechtelijk als fiscaalrechtelijk, niet als vennootschap kan worden aangemerkt.102 Daarbij wordt de casus van OPG U.A. genoemd als een uitzonderlijk geval. Dit standpunt wordt niet gedeeld door veel andere, vaak fiscale, schrijvers.103 Ook de jurisprudentie gaat in de richting van de mogelijkheid dat coöperaties wel een in aandelen verdeeld kapitaal kunnen hebben.104 Met de komst van art. 1.7 Wet DB is hierover meer duidelijkheid geschept. Daarin staat dat in de daar omschreven gevallen de coöperatie gelijkgesteld wordt met een vennootschap waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk in aandelen is verdeeld. Betrokkenen bij een stichting worden niet aangemerkt als subjectief belastingplichtigen voor de dividendbelasting. Een stichting wordt namelijk niet genoemd in art. 1.1 Wet DB en zal nooit aangemerkt worden als kapitaallichaam.105 Ook de leden van een coöperatie werden tot voor kort niet aangemerkt als subjectief belastingplichtigen. Sinds 1 januari 2012 is echter een lid 7 opgenomen in art. 1.1 Wet DB waarmee het ontlopen van dividendbelasting door het tussenschuiven
99
Voor kritiek op deze fiscale regeling zie J.A.G. van der Geld, ‘De belastingheffing van coöperatie in Nederland’, in: Galle 2010, p. 698-700. 100 Dool e.a. 2013, p. 97. 101 Omdat de coöperatie niet inhoudingsplichtige is voor de dividendbelasting is de coöperatie de laatste jaren een stuk populairder geworden. Zie Stevens 2009, p. 59. 102 S. van Weeghel & R.A. de Boer, ‘Coöperaties, dividendbelasting en internationale belasting’ in: Galle 2010, p. 713. 103 Zie F.P.J. Snel, ‘Classificatie van rechtsvormen, in het bijzonder een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal’, WFR 2010, p. 189-195. 104 HR 4 maart 1970, LJN AC8781, BNB 1970/131, m.nt. Schuttevâer. 105 HR 28 april 1993, LJN ZC5346, m.nt. Zwemmer.
51
van een coöperatie moet worden tegengegaan.106 Daarbij zijn de motieven van de coöperatie van belang en of aan de coöperatie een reële functie kan worden toegekend.107 Als sprake is van een ontgaansmotief is de coöperatie inhoudingsplichtig voor de dividendbelasting. De duurzame energiecoöperaties hebben nog een reële functie en daarom zal een ontgaansmotief niet snel aanwezig zijn. Dit heeft tot gevolg dat de coöperatieleden geen dividendbelasting hoeven af te dragen. De bv wordt wel nadrukkelijk genoemd in dat artikel en haar aandeelhouders zijn dan ook subjectief belastingplichtig. Dit betekent dat over de opbrengst van aandelen, winstbewijzen en geldleningen 15% belasting wordt geheven van degene die gerechtigd zijn tot deze opbrengst. De belasting wordt ingehouden door de uitkerende vennootschap die als inhoudingsplichtige optreedt.108 Gerechtigden tot de opbrengst van aandelen in, en winstbewijzen van en geldleningen aan in Nederland gevestigde ondernemingen die in art. 1.1 Wet DB zijn genoemd, zijn subjectief belastingplichtig. Dus ook de coöperatie, stichting en bv. Dit doet zich voor wanneer deze rechtsvormen een dochter- of werkmaatschappij onder zich hebben. In de praktijk komt dit regelmatig voor bij de duurzame energieonderneming. In de regel wordt dus dividendbelasting ingehouden op de aan hen uitgedeelde bedragen. Er zijn uitzonderingen op deze regel. Gehele, of gedeeltelijke, vrijstelling of teruggave van dividendbelasting geschiedt bijvoorbeeld op grond van de artikelen 4 tot en met 4f en 10 tot en met 12 Wet DB. Voor dit onderzoek zijn vooral van belang de teruggaaf voor bepaalde beleggingsinstellingen109 en de teruggaaf voor in Nederland gevestigde rechtspersonen die niet aan de vennootschapsbelasting zijn onderworpen. Het laatste zal zich niet voordoen bij de bv en de coöperatie, maar er zijn wel duurzame energiestichtingen die (vooralsnog) geen onderneming drijven in de zin van art. 4 Wet VPB. 4.5.3. Algemeen nut beogende instellingen Fiscale voordelen kunnen ook ontstaan via een kwalificatie als algemeen nut beogende instelling (ANBI). Van de drie besproken rechtsvormen komt alleen de stichting in aanmerking voor deze fiscale
106
Zie hierover R.P.C.W.M. Brandsma, ‘En de boer hij ploegde voort: soms dividendbelasting voor lede van een coöperatie en soms niet’, WFR 2011, p 1335-1341. 107 Kamerstukken II 2011/12, 33 003, nr. 10, p. 30 e.v. Zie ook J.T.L. Nillesen & H.T.P.M. Van den Hurk, ‘De coöperatie in investeringsstructuren - fiscale aspecten’, Ondernemingsrecht 2012/80, p. 433 en 434. 108 Zie artikel 1.2, 2.1, 5 en 7.1 Wet DB. 109 Voorbeelden van een beleggingsinstelling in de duurzame energiesector zijn de beleggingsfondsen die mede door Stichting Bewaarder Meewind Fonds(en) zijn opgezet, waarvan het fonds Regionaal Duurzaam 1 kwalificeert als ‘groen fonds’ in de zin van artikel 5.14 Wet IB.
52
status op grond van art. 41a Uitvoeringsregeling IB.110 In dat artikel worden cumulatieve eisen gesteld waaraan moet zijn voldoen voordat een stichting in aanmerking komt voor aftrekbare giften.111 Mogelijk komt deze instelling ook in aanmerking voor een teruggaaf van 50% van de in rekening gebrachte energiebelasting.112 Enkele voorbeelden van duurzame energiestichtingen die deze status hebben verworven zijn Hibertad, De Groene Rekenkamer en Transition Towns Nederland.113
4.6.
Concernstructuur en reorganisaties
Fusie en overname zijn middelen tot reorganisatie en samenwerking waarbij zeggenschap wordt verkregen of overgedragen.114 Veelgebruikte manieren om een organisatorisch of feitelijk verband tussen ondernemingen tot stand te brengen zijn de aandelenfusie, bedrijfsfusie en overdracht van activa en passiva. Los hiervan staat de wettelijke mogelijkheid van juridische fusie waarbij het gehele vermogen van de verdwijnende rechtspersoon onder algemene titel wordt overgedragen aan de verkrijgende rechtspersoon.115 Door middel van statutaire voorzieningen of door het opzetten van een federatief verband kan ook een reorganisatie of samenwerking tot stand worden gebracht.116 Een onderneming kan in principe alleen juridisch fuseren met (en splitsen van) een onderneming met dezelfde rechtsvorm. Op deze hoofdregel van art. 2:310 lid 1 BW zijn een aantal uitzonderingen gemaakt. Voor dit onderzoek is vooral het vierde lid van belang. Een verkrijgende coöperatie en stichting kunnen juridisch fuseren met een bv waarvan zij alle aandelen houdt117 en een verkrijgende stichting of bv ook kan fuseren met de coöperatie waarvan zij het enige lid is118. Verder voorziet de wet vooral in procedurele regels met als doel het beschermen van deelnemers en derden, zoals crediteuren en medewerkers.119 Voordat de mogelijkheid van juridische fusie werd opgenomen in titel 7 van Boek 2120 konden coöperaties alleen fuseren door middel van bedrijfsfusie. Coöperatie A nam het bedrijf van
110
Voor voorbeelden van algemeen nut beogende instellingen (ANBI) en een vergelijking met sociaal belang beogende instellingen (SBBI) zie Kamerstukken I, 2009/10, 31 930, nr. D, p.41. 111 Asser/Rensen 2012 (2-III*), nr. 306. 112 Artikel 69 lid 2 Wbm. 113 Alle lichamen die de ANBI-status hebben verkregen worden gepubliceerd op de website van de belastingdienst, www. belastingdienst.nl. 114 Een reorganisatie, en dan vooral een fusie, heeft voor kapitaalvennootschappen vaak als doel het vormen van een economisch geheel. Voor de coöperatie en de stichting is dit anders, voor hen zal het doel eerder gelegen zijn in samenwerking uit doelmatigheidsoverwegingen, zie Hamers & Schwarz 2008, p. 103. 115 L.L.M. Prinsen & M.P. van Tuijl, ‘Fusie en splitsing’ in: Galle 2010, p. 537. 116 Slagter 2005, 428-429. 117 Moeder-/dochterfusie (art. 2:333 lid 1 BW). 118 Kruisfusie (art. 2:310 lid 4 BW). 119 Kamerstukken II, 1980/81, 16 453, nr. 3, p. 1, 3 en 4. 120 Stb. 1987, 209.
53
coöperatie B over en coöperatie B bleef zelf leeg achter. Dit kon problemen opleveren voor de achterblijvende leden.121 De aandelenfusie, waarbij een vennootschap aandelen van een andere vennootschap verkrijgt tegen uitreiking van eigen aandelen, is alleen relevant voor de coöperatie voor zover zij aandelen houdt in een bv of een nv. Aan een bestaand lid kan de coöperatie geen tweede lidmaatschapsrecht uitgeven, waardoor er niet voldaan kan zijn aan het vereiste van uitreiking eigen aandelen.122 Dit maakt de juridische fusie tot de mogelijkheid die het beste past bij de coöperatie. Van belang hierbij is de positie van het coöperatielid. Op grond van art. 2:34 lid 2 BW wordt zij van rechtswege lid van de verkrijgende coöperatie, tenzij zij haar lidmaatschap met onmiddellijke ingang opzegt ex art. 2:36 lid 4 BW, met inachtneming van de eventuele uittreedvoorwaarden.123 Wanneer te veel leden gebruik maken van deze mogelijkheid, kan dit tot ongewenste belemmeringen bij de reorganisaties leiden.124 Ook voor de stichting staat de juridische fusie open op grond van art. 2:310 lid 1 BW. Echter komt de stichting niet in aanmerking voor een aandelenfusie, omdat zij niet beschikt over aandelen of lidmaatschapsrechten. In Dijk/Van der Ploeg worden een aantal andere constructies genoemd waarmee stichtingen alsnog een fusie kunnen bewerkstelligen.125 Eén daarvan is de bedrijfsfusie waarbij vermogen en activiteiten geheel of gedeeltelijk worden overgedragen.126 Tevens is het mogelijk om de stichting te gebruiken in een federatief verband bijvoorbeeld in de vorm van een samenwerkingsstichting.127 Het is bij fusies met een stichting van belang om beide doelvermogens in de gaten te houden met het oog op art. 2:301 BW. Tevens dient uit de statuten te blijken dat het vermogen van de stichting na fusie of splitsing alleen anders dan voorgeschreven in de oude statuten aangewend mag worden als de rechter daartoe toestemming heeft verleend. Deze vermogenklem van art. 2:18 lid 6 BW zorgt voor nawerking van de oude statutaire doelomschrijving. De bv heeft een in aandelen verdeeld kapitaal waardoor de mogelijkheid bestaat om indirect zeggenschap te verwerven in een doelvennootschap middels een aandelenfusie.128 Voor de bv is deze (onderhandse) aandelenfusie de meest gebruikte methode, maar ook de bedrijfsfusie en de juridische fusie zijn een optie. 129 Het doel van fusies tussen vennootschappen is over het algemeen te vinden in uitbreidingsdrang en groeistreven. 130 Daarbij worden de aandelenfusie en de 121
Galle & Van der Sangen 1999, p. 181. HR 24 februari 2012, LJN BR4792, (concl. A-G P.J. Wattel), BNB 2012/130 m.nt. R.J. de Vries. 123 L.L.M. Prinsen & M.P. van Tuijl, ‘Fusie en splitsing’ in Galle 2010, p. 543-545. 124 Galle, 2010, p. 216. 125 Dijk/Van der Ploeg e.a. 2013, p. 353. 126 Dijk/Van der Ploeg e.a. 2013, p. 355. 127 Asser/Rensen 2012 (2-III*), nr. 308. 128 Pitlo/Raaijmakers, Ondernemingsrecht 2009, p. 455. 129 Dorresteijn & Van het Kaar 2012, p. 248 en Asser/Maeijer, Van Solinge & Nieuwe Weme 2009 (2-II*), nr. 605. 130 Asser/Maeijer, Van Solinge & Nieuwe Weme 2009 (2-II*), nr. 604. 122
54
bedrijfsfusie veelal gebruikt om zeggenschap te verkrijgen en de juridische fusie om een groep te reorganiseren.131 Anders dan de aandelenfusie is de bedrijfsfusie gericht op het vermogen en de activiteiten van de onderneming. Voordeel van de juridische fusie is dat alles met één rechtshandeling geregeld kan worden. Uit een rapport van PricewaterhouseCoopers (PwC) blijkt dat de wereldwijde energiesector in 2013 wordt gekenmerkt door een stagnerende overnamemarkt. De duurzame energiesector was daarop echter een uitzondering, waar een groei is waargenomen.132 Deze overnames vinden vaak plaats bij grote internationale vennootschappen. De kleine lokale duurzame energieonderneming blijft daarbij buiten schot. De ondernemingen die in dit onderzoek worden behandeld zijn vanwege hun geringe grootte tot nu toe zelden betrokken geweest bij fusies of overnames. Wat betreft de concernstructuur zitten de drie rechtsvormen grotendeels op één lijn: zij kunnen allemaal als moederrechtspersoon optreden. Uitzonderlijk is de positie van de stichting. Vanwege het ledenverbod en de formulering van art. 2:24a BW kan de stichting niet aangemerkt worden als dochterrechtspersoon. Het is wel mogelijk om via een personele unie toch een afhankelijke relatie te creëren
tussen
moeder-
en
dochterstichting.
133
Dat
een
coöperatie
optreedt
als
dochterrechtspersoon is niet gewoon, maar wel mogelijk.134 De bv wordt veelvoudig gebruikt als dochtermaatschappij. Dit gebeurt ook in de duurzame energiesector waarbij de bv dient als dochter/werkmaatschappij van onder andere duurzame energiecoöperaties. In de praktijk komen, naast vormen van groepsvorming met bv’s en nv’s, ook vormen met verenigingen en stichtingen voor.135 Andersom maken bv’s gebruik van de mogelijkheid om een stichting aan het hoofd van de groep te zetten als holding, bijvoorbeeld in de vorm van een stichting administratiekantoor. Deze verschillende mogelijkheden in vennootschappelijke structuur maken de bv, al dan niet in combinatie met andere rechtsvormen, zeer geschikt voor een duurzame energieonderneming.136 Naast de moeder/dochterverhouding kan er bij groepsverhoudingen ook sprake zijn van nevenschikking. In dat geval participeren de deelnemende rechtspersonen op voet van gelijkheid in
131
Pitlo/Raaijmakers, Ondernemingsrecht 2009,p. 458. Rapport PwC 2014, p. 5. 133 Dijk/Van der Ploeg e.a. 2013, p. 321. 134 Zie de casus van de Windcentrale. Zonder lid te zijn van de coöperatie levert zij wel de initiële bestuurders van de coöperatie die de windmolen exploiteert. Ook zijn er duurzame energiecoöperaties die samen een nieuwe dochtercoöperatie oprichting waaraan bepaalde taken worden uitbesteed. Bijvoorbeeld de Verenigde Energiecoöperaties (VEC), Drentse KEI en de Duurzame Energie Koepel (DE Koepel). 135 Dijk/Van der Ploeg e.a. 2013, p. 318. 136 De Kroon, Laman & Lucas Luijckx 2012, par. 1.1.2.2.. 132
55
een groep. Zij zijn organisatorisch en contractueel met elkaar verbonden en hebben de centrale leiding over de groep.137 Het al dan niet gebruik kunnen maken van aandelenfusie of bedrijfsfusie is in beperkte mate belangrijk voor de duurzame energieonderneming. De huidige duurzame energieondernemingen zijn niet zo zeer gericht op groei, omdat het hen gaat om decentrale opwek van duurzame energie. Uitbreiding van haar werkgebied ligt niet in lijn met de gekozen strategie. Toch komen steeds meer samenwerkingsverbanden voor tussen duurzame energieondernemingen. Hiervoor zijn verschillende redenen te noemen, maar de belangrijkste zijn het drukken van kosten en het delen van kennis. Bij deze
samenwerkingen
wordt
gebruikt
gemaakt
van
federatieve
verbanden,
een
samenwerkingsstichting of contractuele samenwerking en is er (nog) geen sprake van een fusie tussen enkele duurzame energieondernemingen.
4.7.
Overschotten en winstverdeling
4.7.1. Verdeling van exploitatieoverschot of winst In titel 9 van Boek 2 BW zijn regels opgenomen met betrekking tot de jaarrekening. Bij de coöperatie wordt de winst- en verliesrekening vervangen door een exploitatierekening op grond van art. 2:361 lid 2 BW. Bij een positief saldo zijn er twee mogelijkheden om dit overschot aan te wenden; reserveren en/of uitkeren. De algemene vergadering is op grond van art. 2:40 juncto 2:53a BW, bevoegd om te beslissen over de aanwending van dit exploitatieoverschot, behalve als in de statuten anders is bepaald. Bij de duurzame energiecoöperatie zijn vaak de leden de eerste gerechtigden op een uitkering van een positief saldo van de exploitatierekening.138 Uitkering aan de leden heeft als voordeel dat deze onder de aftrekbare verlengstukwinst valt als is voldaan aan de voorwaarden. Reservering van het exploitatieoverschot valt niet onder de verlengstukwinst en is daarom niet aftrekbaar van de VPB.139 Het vermogen van een stichting wordt bijeengebracht om het statutair vastgelegde doel te verwezenlijken. De stichting mag daarbij winst maken en hiervoor is een ideëel doel niet vereist.140 De behaalde winst mag echter niet aan een ieder worden uitgekeerd. Op grond van art. 2:285 lid 2 BW mag de stichting namelijk geen uitkeringen doen aan oprichters of andere orgaanbemanners. De enige uitdelingen die wel gedaan mogen worden zijn van ideële of sociale aard.141 Door bestuurders gemaakte onkosten en vergoedingen van de door hen ter beschikking gestelde tijd vallen niet onder 137
Dijk/Van der Ploeg e.a. 2013, p. 319. Bijlage 3, Bevindingen statutenonderzoek, nr. 6. 139 Galle & Van der Sangen, p. 96-97. 140 Asser/Rensen 2012(2-III*), nr. 323. 141 Dijk/Van der Ploeg e.a. 2013, p. 20. 138
56
het uitdelingsverbod, mits deze vergoedingen reëel zijn. 142 Het feitelijk overtreden van het uitkeringsverbod kan leiden tot ontbinding op grond van art. 2:21 lid 3 BW. Tevens kan de uitkering als rechtshandeling vernietigd worden op grond van art. 2:7 BW wanneer deze in strijd is met het wettelijke statutaire doel van art. 2:53 lid 1 BW. Duurzame energiestichtingen gebruiken het bijeengebrachte vermogen ter financiering van projecten waarmee zij dichter bij het beoogde doel zullen geraken. Commerciële activiteiten kunnen het doelvermogen versterken, maar als hiermee (stelselmatige) exploitatieoverschotten worden behaald leiden de overschotten tot een winstoogmerk.143 Hier doet de winstbestemming niets aan af en de behaalde winst is dan belast.144 Op basis van art. 2:210 lid 1 BW is bij de bv het bestuur verplicht de jaarrekening op te stellen. Na het opstellen wordt de jaarrekening ondertekend en ter goedkeuring voorgelegd aan de algemene vergadering van aandeelhouders, die bevoegd is tot vaststelling van de jaarrekening.145 Bij de bv wordt een positief resultaat, nadat de kosten van de opbrengst er zijn afgetrokken, winst genoemd. Op grond van art. 2:216 lid 1 BW is de algemene vergadering bevoegd tot vaststelling van uitkeringen van die winst en bepaald deze de bestemming.146 De winst kan net als bij de coöperatie toegevoegd worden aan het eigen vermogen of als dividend worden uitgekeerd aan de aandeelhouders.147 Als de algemene vergadering over wil gaan tot uitkering is goedkeuring van het bestuur vereist art. 2:216 lid 2 BW. Tevens bevat dit lid een verplichte uitkeringstest. De uitkering mag niet ten koste gaan van de gebonden reserves. Deze nieuwe bepalingen vervangen het minimumkapitaalvereiste in het kader van de crediteurenbescherming.148 In lid 3 van worden bestuurders hoofdelijk verbonden jegens de vennootschap voor het ontstane tekort door de uitkering, tenzij bewezen kan worden dat hem geen verwijt kan worden gemaakt. Art. 2:248 BW kan aansprakelijkheid van het bestuur met zich meebrengen in geval van faillissement van de vennootschap wanneer er sprake is van kennelijk onbehoorlijke taakvervulling en wanneer het aannemelijk is dat de onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Naast deze vormen van aansprakelijkheid kunnen bestuurders ook intern worden aangesproken op 142
Stevens 2009, p. 83. HR 29 juni 1955, LJN AY2534, BNB 1955/299, HR 12 februari 1986 LJN AW8100, BNB 1987/188 en HR 17 november 2008, LJN BB3485, BNB 2009/36 (concl. A-G P.J. Wattel), m.nt. J.A.G. van der Geld. 144 HR 6 december 1989, BNB 1990/91 en HR 17 november 2008, BNB 2009/36. 145 Artikel 2:210 lid BW van het nieuwe bv-recht biedt de mogelijkheid dat de vaststelling kan samenvallen met de ondertekening van de jaarrekening wanneer alle aandeelhouders ook bestuurder zijn en wanneer alle overige vergadergerechtigden met deze werkwijze hebben ingestemd. 146 Een afwijkende statutaire bepaling is mogelijk. 147 Asser/Van Solinge & Nieuwe Weme 2013 (2-IIa), nr. 195. 148 Y. Borrius, Bestuursaansprakelijkheid en uitkering van de winst bij de B.V., Ondernemingsrecht 2013/79, p. 401. 143
57
grond van kennelijke onbehoorlijke taakvervulling ex art. 2:9 BW.149 Deze algemene norm geldt niet alleen voor de bv, maar ook voor het coöperatie- en stichtingsbestuur.150 De (oud-)leden van een coöperatie zijn op grond van het wettelijke aansprakelijkheidsregime van art 2:55 BW jegens de coöperatie aansprakelijk voor een tekort en verplicht tot aanzuivering van dit tekort. Hieruit ontstaat in principe een waarborg voor de crediteuren van de coöperatie. De omvang van de waarborg is echter afhankelijk van de tegoeden die de leden aan de coöperatie ter beschikking hebben gesteld.151 Crediteuren kunnen dus niet direct hun vorderingen verhalen op de leden op basis van wettelijke aansprakelijkheid. Bovendien wordt deze wettelijke aansprakelijkheid vaak op grond van art. 2:56 BW beperkt of geheel uitgesloten. Van deze mogelijkheid wordt veel gebruikt gemaakt. 4.7.2. Overschot bij ontbinding Bij ontbinding komt niet meteen een einde aan het bestaan van de rechtspersoon. Als de rechtspersoon baten heeft zal allereerst worden overgegaan tot vereffening. 152 Wanneer na vereffening een batig saldo overblijft, komt dit toe aan de in art. 2:23b lid 1 BW genoemde personen. Bij de coöperatie zijn dit de leden en bij de bv zijn dit de aandeelhouders. Bij de stichting zijn dit in eerste instantie degenen die daartoe statutair gerechtigd zijn. Op grond van art. 2:286 lid 4 onder e BW dient de stichting daarvoor namelijk een statutaire voorziening op te nemen. Wanneer bij ontbinding van een rechtspersoon blijkt dat de schulden de baten overschrijden doet de vereffenaar aangifte tot faillissementsverklaring. Vanaf dan geldt het faillissementsrecht en niet de regels van Boek 2 BW. Bij een coöperatie zijn in principe de leden aansprakelijk voor het tekort bij ontbinding. Deze aansprakelijkheid wordt echter in de praktijk vrijwel altijd uitgesloten middels een statutaire bepaling. Wanneer de duurzame energieonderneming beoogt winst te maken en deze winst uit te keren aan de deelnemers is de keuze voor de stichting niet verstandig. Dan kan beter gekozen worden voor de bv of de coöperatie. Echter zijn er genoeg duurzame energieondernemingen die niet als doel hebben om winst te maken. De ondernemingen, die als doel hebben de duurzaamheid van energieopwekking te bevorderen zonder daaraan een eigen winstoogmerk te binden, zijn wel geschikt voor de stichting 149
De vereisten voor interne bestuursaansprakelijkheid zijn te vinden in HR 10 januari 1997, NJ 1997, 360 (Staleman/Van der Ven). 150 Zie HR 8 november 1991, NJ 1992/174 (Nimox/Auditrade) en HR 6 februari 2004, JOR 2004/67 (Reinders/Didam). 151 HR 26 maart 1976, NJ, 1977/612, (Sol/Cebeco). Zie hierover ook G.J.H. van der Sangen, ‘Financiering van coöperaties: tussen efficiency en fairness’, Ondernemingsrecht 2012/81, p. 438-449, par. 4. 152 Dijk/Van der Ploeg e.a. 2013, p. 381. Wanneer er geen baten zijn leidt dit wel tot directe beëindiging op grond van artikel 2:19 lid 4 BW.
58
4.8.
De uittreding en overdracht van de rechtspositie
Op grond van art. 2:36 juncto 2:53a BW staat het een coöperatielid in beginsel vrij om het lidmaatschap bij een coöperatie op te zeggen, mits het lid zich aan de genoemde opzegtermijnen houdt. Uittreding van een coöperatielid kan echter gebonden zijn aan voorwaarden, maar deze moeten voldoende kenbaar en bepaalbaar zijn in de statuten.153 Tevens dienen de voorwaarden ex art. 2:60 BW in overeenstemming te zijn met het doel en de strekking van de coöperatie. De voorwaarden kunnen uiteenlopen van het betalen van uittreedgelden en het achterlaten van gedane investeringen tot een maximum stellen aan de jaarlijks uittredende leden.154 In de statuten van de onderzochte duurzame energiecoöperaties zijn slechts in enkele gevallen uittreedvoorwaarden opgenomen.155 De reden hiervoor kan gezocht worden in de tamelijk beperkte ledenbinding bij dit soort coöperaties. Tevens zijn de financiële bijdragen van de leden dermate belangrijk voor de coöperatie dat zij potentiële leden niet wil afschrikken met uittreedvoorwaarden. Vanwege de kenmerkende dubbele relatie tussen het lid en de coöperatie brengt de overdracht van de rechtspositie problemen met zich mee. Wanneer de gehele betrekking wordt overgedragen, zal op grond van art. 6:159 BW medewerking van de coöperatie noodzakelijk zijn.156 In de statuten van de coöperatie is meestal een bepaling opgenomen die de overdraagbaarheid van het lidmaatschap regelt. Een argument voor het uitsluiten van de overdraagbaarheid is de continuïteit van de coöperatie. Een argument voor het toelaten van overdracht is het contant maken van de waarde van de lidmaatschapsrechten. Het einde van een stichting geschiedt door ontbinding en vereffening. Hiertoe wordt overgegaan na een eigen besluit, na gerechtelijke ontbinding, bij faillissement of na ontbinding door de Kamer van Koophandel (KvK). 157 Binnen een stichting bestaan geen aandeelhouders of leden waardoor uittreding niet van toepassing is. De stichting kent wel de mogelijkheid om aangeslotenen te hebben. Deze band wordt aangemerkt als duurovereenkomst die in principe door beide partijen opgezegd kan worden.158 Dit kan anders zijn op grond van een specifieke contractuele of statutaire bepaling. Het is ook afhankelijk van de aard van de overeenkomst en de redelijkheid en billijkheid.159 De binding van de aangeslotene vindt haar opsprong door een verwijzing naar de statuten en bijbehorende reglementen in de aansluitingsovereenkomst. Bij een dergelijke verwijzing worden de
153
Hof Leeuwarden 16 oktober 2012, LJN BY0522. Asser/Rensen 2012 (2-III*), nr. 242. 155 Bijlage 3, Bevindingen statutenonderzoek, nr. 8. 156 Dijk/Van der Ploeg e.a. 2013, p. 132-133. 157 De Kroon, Laman & Lucas Luijckx 2012, par. 1.6.. 158 Dijk/Van der Ploeg e.a. 2013, p. 126. 159 Asser/Hartkamp & Sieburgh 2014 (6-III), nr. 408. 154
59
statuten
en
reglementen
beschouwd
als
algemene
voorwaarden
van
de
aansluitingsovereenkomst.160 De aangeslotene bij de stichting kan rechten en verplichtingen verkrijgen, mits hierin statutair voorzien is. In beginsel is de rechtspositie als aangesloten, net als andere contracten, overdraagbaar op grond van art. 6:159 BW. Van Rijssen geeft in zijn proefschrift echter een aantal uitzonderingen op deze regel, waaronder ‘overeenkomsten waaruit rechten en verplichtingen voortvloeien die voor partijen essentieel zijn en ter zake waarvan overgang uitdrukkelijk contractueel is uitgesloten’.161 In veel gevallen zal overdracht van het aangesloten-schap niet voorkomen, aangezien de aangeslotene in principe eenzijdig de overeenkomst kan opzeggen. Een nieuwe aangeslotene kan zelf beslissen zich aan te sluiten zodat overdracht van een dergelijke positie overbodig is. Bovendien zorgt de aard van het aangesloten-schap ervoor dat de gehele relatie in beginsel niet overdraagbaar is op grond van art. 3:83 lid 3 BW. Tevens zal de prestatie in het geval van een duurzame energiestichting bij aansluiting worden voldaan in de vorm van een donatie, zodat het aangesloten-schap verder weinig meer voorstelt. Het aandeelhouderschap in een bv betekent een rechtsbetrekking tussen de aandeelhouder en de bv. De rechten en verplichtingen die hierbij horen vloeien voort uit de wet en de statuten, maar ook uit codes, reglementen en aandeelhoudersovereenkomsten.162 Aandelen zijn in principe overdraagbaar met als wettelijke voorwaarde dat aandelen voor vervreemding eerst worden aangeboden aan medeaandeelhouders.163De bv kan gebruik maken van een statutaire blokkeringsregeling, waardoor de bv meer vrijheid krijgt bij de vormgeving van de blokkeringsregeling. Daarbij is het mogelijk om op grond van art. 2:192 lid 1 sub c BW andere verplichtingen tussen aandeelhouders en anderen op te nemen. Wanneer hiervan geen gebruik wordt gemaakt geldt de wettelijke regeling van art. 2:195 BW. De wettelijk verplichte beperking van overdraagbaarheid is vervangen door een facultatieve beperking van overdraagbaarheid ex art. 2:195 lid 4 en 5 BW.164 Een dergelijke beperking is slechts tijdelijk en mag niet onmogelijk of uiterst bezwaarlijk zijn. Deze regelingen zijn beide manieren om vorm te geven aan het besloten karakter van de vennootschap en zijn minder strikt dan voorheen. Hierdoor kan gesteld worden dat de rechtspositie bij een bv, vergeleken met de coöperatie en de stichting, intern gemakkelijker kan worden overdragen, met als kanttekening dat overdracht aan een derde kan worden bemoeilijkt.
160
Dijk/Van der Ploeg e.a. 2013, p. 126. Van Rijssen 2006, p. 202. 162 Asser/Van Solinge & Nieuwe Weme 2013 (2-IIa), nr. 260. 163 Zoals wettelijk voorzien in art. 2:195 lid 1 BW. Hiervan kan statutair worden afgeweken. 164 Asser/Van Solinge & Nieuwe Weme 2013 (2-IIa), nr. 379. Hiermee wordt de verplichte blokkeringsregeling afgeschaft, zie Kamerstukken II 2006/07, 31 058, nr.3 p. 12. 161
60
Het uittreden uit een bv is geregeld in het nieuwe art. 2:343 BW. Een aandeelhouder van wie redelijkerwijs niet verlangd kan worden dat hij aandeelhouder blijft, kan een vordering tot uittreding instellen tegen zijn medeaandeelhouders of de vennootschap zelf. Hieraan moet een gedraging vooraf gaan waardoor de aandeelhouder onredelijk beklemd of benard wordt.165 Uittreding kan zoals hierboven gezien ook door overdracht van de aandelen.
4.9. De
Tussenconclusie stichting is de
eenvoudigste
en goedkoopste manier
om een lokale
duurzame
energieonderneming op te richten. Op het gebied van de bestuurlijke inrichting is bij de stichting grote mate van flexibiliteit, zolang geen orgaan wordt aangesteld met dezelfde bevoegdheden als een algemene vergadering. Wanneer een duurzaam energie-initiatief overgaat naar meer bedrijfsmatige activiteiten, wordt vaak gekozen voor de coöperatieve rechtsvorm. 166 Deze rechtsvorm biedt meer mogelijkheden op het gebied van zeggenschap en financiering. Ook de bv kent veel mogelijkheden en flexibiliteit als het gaat om haar financiering. Het is gebleken dat met enkele regelmaat het oprichten van een duurzame energiecoöperatie voorafgegaan is door het oprichten van een stichting. De initiatiefnemers richtten eerst een stichting op om vervolgens op zoek te gaan naar mogelijkheden om voldoende sympathisanten bijeen te krijgen voor het oprichten van een coöperatie. Wanneer er genoeg aspirant-leden zijn gevonden om de initiële kosten van de oprichting te bekostigen wordt overgestapt naar de meer professionele coöperatieve rechtsvorm. Tevens kan worden geconcludeerd dat beleggingscoöperaties, waaronder enkele duurzame energiecoöperaties vallen, meer kenmerken van de bv overnemen. Tekenend voor deze trend is de relatie tussen de leden en de rechtspersoon waarbij leden meer en meer optreden als kapitaalverschaffers. Over deze relatie bij de bv heeft Kemperink gezegd: ‘Bij een nv/bv zijn de leden, de aandeelhouders, primair kapitaalverschaffers van het bedrijf, ook als zij transacties met haar
165
Onvoldoende zijn gedragingen van de vennootschap die niet toe te rekenen zijn aan de aandeelhouders, Asser/Maeijer, Van Solinge & Nieuwe Weme (2-II*) 2009, nr. 709. Wel mogelijk is het ontslag van minderheidsaandeelhouder als bestuurder zie Rb. Breda 6 september 1994, NJ 1996, 11 en OK 20 november 1997, NJ 1998, 392 en een te lage verkoopprijs van zijn aandelen Rb. Rotterdam 13 december 2006, JOR 2007/86. 166 Hier opgewekt 2013, ‘Rechtsvorm en Statuten’, p. 2, in kennisdossier juridische aspecten van www.hieropgewekt.nl. Duurzaam Drimmelen kan als voorbeeld worden genomen, hierover sprak haar initiatiefnemer Richard Kamsteeg: 'We begonnen als collectief zonder rechtsvorm. Om zaken, contracten en financiering te regelen was echter toch een rechtsvorm nodig. Een stichting is relatief gemakkelijk en snel opgericht, dus geschikt als oplossing op korte termijn. De lokale notaris heeft onze oprichtingsakten gesponsord. We hebben een bestuur van vijf man en gaan pragmatisch en low profile te werk. In de toekomst willen we toe naar een coöperatie, omdat we liever als collectief beslissingen willen nemen, in samenspraak met leden.’ Op 14-4-2014 is deze coöperatie opgericht.
61
aangaan. Zij worden aandeelhouder om voordeel met hun kapitaal te behalen’.167 Dit geldt ook voor de leden van de beleggingscoöperatie. Voor samenwerken aan een duurzamere energiehuishouding wordt slechts een enkele keer nadrukkelijk gekozen voor de bv. De bv kan meer gezien worden als hulpmiddel om bedrijfsmatige activiteiten in onder te brengen. Hiervan wordt vaak gebruikgemaakt door de coöperatie. De commerciële activiteiten, waarmee de onderneming risico’s loopt, worden ondergebracht in de bv waarvan de coöperatie de aandelen houdt.168 Reden hiervoor is dat de leden worden afgeschermd van de financiële risico’s, terwijl de zeggenschap wordt behouden. Wanneer de coöperatieve onderneming wordt ingebracht in een bv wordt vaak een professionele directie aangesteld om deze onderneming te leiden.
167 168
Kemperink, Nillesen & Van Rossum 1997, p. 336. Bijvoorbeeld bij Eemstroom in Amersfoort.
62
5. Conclusie De aanleiding van dit onderzoek is de groeiende interesse in de coöperatieve rechtsvorm binnen de lokale duurzame energiesector. Het groeiende belang van (en de stijgende vraag naar) duurzame energie is de voornaamste reden voor dit verkennende onderzoek naar de duurzame energiecoöperatie. Het onderzoek bevat een juridische beschouwing van de duurzame energiecoöperatie en een rechtseconomische bespreking van de duurzame energiesector met daarin meegenomen de rol die de duurzame energiecoöperatie daarin speelt. In het voorgaande hoofdstuk heeft een vergelijking plaatsgevonden waarbij de meest gebruikte rechtsvormen in deze sector zijn besproken aan de hand van acht thema’s. Hiermee wordt een inzicht gegeven in de verschillende voor- en nadelen van de duurzame energieonderneming in de vorm van een coöperatie, stichting en een bv. Aan de hand van deze onderdelen zal een antwoord worden gegeven op de centrale onderzoeksvraag: ‘Wat maakt de coöperatieve rechtsvorm tot de succesvolle organisatievorm voor een duurzame energieonderneming en is er een andere (betere) optie?’ Uit de juridische beschouwing blijkt dat zowel de verenigingsrechtelijke als de coöperatierechtelijke regels invloed hebben op de duurzame energiecoöperatie. De kenmerken die duurzame energiecoöperaties onderscheiden van andere coöperaties hebben vaak een statutaire grondslag. De statuten weerspiegelen namelijk het kenmerkende karakter van de duurzame energiecoöperatie doordat er bepalingen zijn opgenomen die betrekking hebben op het doel, de werkzaamheden, de bijkomstige ideële doelstelling en de verschillende categorieën leden en belanghebbenden. Andere kenmerkende eigenschappen, zijn de kleinschaligheid en de financiering van deze vorm van de coöperatie. Deze kenmerkende eigenschappen zorgen ervoor dat twee verschillende modellen duurzame energiecoöperaties zijn te onderscheiden. Aan de ene kant bestaat het type windmolencoöperatie1 en aan de andere kant de kleinere duurzame energiecoöperatie die geen, of weinig, duurzame energie opwekt. Tevens is gebleken dat er ook een aantal atypische duurzame energiecoöperaties bestaan die elk een andere werkwijze aanhangen. Voorbeelden hiervan zijn de koepelorganisatie de Drentse KEI, de coöperatie Windunie, die fungeert als vereniging van eigenaren van windmolens, en de Duurzame Energie Unie, die dienst doet als ‘shared service centre’ voor lokale duurzame energiecoöperaties.
1
Achteraf gezien is de benaming misschien ongelukkig gekozen nu dat enkele van deze duurzame energiecoöperaties zich ook hebben toegelegd op het opzetten en installeren van zonneparken.
63
Enkele duurzame energiecoöperaties vertonen kenmerken van de veel bediscussieerde beleggingscoöperatie. Deze vorm is meer gaan lijken op een vennootschap. Tekenend voor deze trend is de relatie tussen de leden en de rechtspersoon, waarbij leden steeds meer optreden als kapitaalverschaffers. De kritiek die daaruit voortvloeit, heeft voornamelijk betrekking op het zakelijke verkeer tussen de beleggende leden en de coöperatie. Wanneer deze tot nihil wordt gereduceerd is niet langer voldaan aan de wettelijke omschrijving van artikel 2:53 lid 1 BW. Uit de literatuur en de jurisprudentie is nog geen eenduidige conclusie over de toelaatbaarheid van een zuivere beleggingscoöperatie waar te nemen.2 Bij de duurzame energiecoöperaties die veel weg hebben van de beleggingscoöperatie, is er veelal nog een andere vorm van zakelijk verkeer te onderscheiden waardoor deze mijns inziens wel toelaatbaar zijn. Dit zakelijke verkeer kan bijvoorbeeld bestaan uit een overeenkomst tot afname en levering van (duurzame) energie. De rechtseconomische analyse van de duurzame energiesector heeft geleid tot de conclusie dat zij slechts een klein onderdeel is van de gehele energiesector en dat zij wordt gekenmerkt door een gestage groei. Daarnaast is gebleken dat de contractuele structuur waarbinnen de marktpartijen opereren juridisch zeer complex is en dat de duurzame energiecoöperatie in dat geheel een speciale rol inneemt vanwege de driehoeksverhouding tussen de coöperatie, het lid en de leverancier. Deze contractuele structuur is verre van ideaal en nader onderzoek hierover is gewenst. De groei die in de duurzame energiesector is waar te nemen is deels het gevolg van het scala aan stimuleringsmaatregelen. Deze maatregelen kennen elk haar eigen problemen en zij zullen nooit iedereen tevreden stellen. Er is ook kritiek op het gehele stimuleringsbeleid. Aan deze politieke discussie over de inzet van overheidsgelden zal waarschijnlijk nooit een einde komen. Belangrijk om op te merken is de positie van de duurzame energiecoöperatie in dit geheel. Het type windmolencoöperatie fungeert als investeerder in hernieuwbare energiebronnen en als producent van duurzame energie. Daarbij verkoopt zij deze energie via een vaste leverancier aan haar leden of zij verhandelt de energie op de elektriciteitsbeurs aan anderen. Het tweede type duurzame energiecoöperatie (vaak zonder eigen opgewekt vermogen) fungeert als een inkoopcoöperatie van duurzame energie of van middelen om deze energie op te wekken, bijvoorbeeld zonnepanelen. Als collectieve inkooppartij wordt geprobeerd voor een zo laag mogelijk prijs deze producten of diensten te leveren aan haar leden. De coöperatie dankt haar succes als organisatievorm voor duurzame energieonderneming dus aan de volgende kenmerken:
2
Mede doordat een dergelijke kwestie nog niet getoetst is door een rechterlijke instantie.
64
- Het uitgebreide scala aan financieringsmogelijkheden bij de coöperatie zorgt ervoor dat alle soorten duurzame energiecoöperaties een gepaste, op maat gemaakte, financiering kunnen samenstellen. - De flexibiliteit in de bestuurlijke inrichting is uiterst geschikt voor de verschillende belanghebbenden binnen de duurzame energieonderneming. Bij de coöperatie kan voor iedere (soort) belanghebbende een aparte categorie lidmaatschap worden aangemaakt, en worden vastgelegd in de statuten. - De wettelijke doelstelling van de coöperatie sluit naadloos aan op de behoeften die bestaan in de duurzame energiesector. In de economische behoeften van de leden wordt voorzien door middel van een energieleveringovereenkomst of in sommige gevallen door het bieden van rendement. - De fiscale behandeling is relatief voordelig voor coöperatieleden. Naast de deelnemingsvrijstelling is in het nationale energieakkoord een nieuwe kortingsregeling overeengekomen die alleen openstaat voor coöperatief opgewekte duurzame energie. - De coöperatie heeft als organisatievorm een idealistisch karakter. Naast de wettelijke doelstelling streven de duurzame energiecoöperaties vaak een ideëel nevendoel na. Dit leidt tot een positieve uitstraling op de buitenwereld waaraan veel waarde wordt gehecht door de leden. Het is gebleken dat met enkele regelmaat het oprichten van een stichting vooraf gaat aan het oprichten van een duurzame energiecoöperatie. De initiatiefnemers richten eerst een stichting op om vervolgens op zoek te gaan naar mogelijkheden om voldoende sympathisanten bijeen te krijgen voor het oprichten van een coöperatie. Wanneer genoeg aspirant-leden zijn gevonden om de initiële kosten van de oprichting te bekostigen wordt over gestapt naar de meer professionele coöperatieve rechtsvorm. Dit komt overeen met de uitkomst van de vergelijking van de meest gebruikte rechtsvormen. Daaruit blijkt namelijk dat de stichting de eenvoudigste en goedkoopste manier is om een lokale duurzame energieonderneming te starten. De bestuurlijke inrichting van een stichting is relatief eenvoudig op te stellen, omdat alleen het hebben van een bestuur verplicht is. Daarbij is de bestuurlijke inrichting van de stichting flexibel, zolang geen orgaan wordt aangesteld met dezelfde bevoegdheden als een algemene vergadering. Op het moment dat een duurzaam energie-initiatief overgaat naar meer bedrijfsmatige activiteiten wordt vaak gekozen voor de coöperatieve rechtsvorm. Deze rechtsvorm biedt meer mogelijkheden op het gebied van juridische inrichting. De flexibele wijze van financiering en de op maat te maken governancestructuur zijn daarbij belangrijke voordelen. Lokale duurzame energie-initiatieven kiezen zelden nadrukkelijk voor de bv. De bv kan meer gezien worden als hulpmiddel om bedrijfsmatige activiteiten in onder te brengen. Hiervan wordt vaak
65
gebruik gemaakt door de coöperatie. De commerciële activiteiten, waarmee de onderneming risico’s loopt, worden dan ondergebracht in de bv waarvan de coöperatie de aandelen houdt. De reden hiervoor is dat de leden worden afgeschermd van de financiële risico’s terwijl zij wel (indirect) de zeggenschap behouden. Wanneer de coöperatieve onderneming wordt ingebracht in een bv wordt vaak dat professionele directie aangesteld om deze onderneming te leiden. Sinds de Wet vereenvoudiging en flexibilisering van het bv-recht is het huidige bv-recht daadwerkelijk flexibeler geworden, waardoor de bv veel overeenkomstige kenmerken en vrijheden kent als de coöperatieve rechtsvorm. Enkele voordelen bij het oprichten van een bv zijn de oprichting zonder minimumkapitaal en de lagere administratieve lasten door het vervallen van de verplichte bank- en accountantsverklaring. De flex-bv is een geduchte concurrent geworden van de coöperatieve rechtsvorm, zeker in de gevallen waar de leden puur als financier optreden. Een belangrijk verschil tussen de coöperatie en de bv is echter de lange termijn oriëntatie. Tevens is aan het coöperatieve karakter een zekere positieve uitstraling naar de buitenwereld verbonden. Het blijkt dat in deze sector het bijkomende ideële doel van groot belang is. Deze redenen zijn van idealistische aard maar dat betekent niet dat hieraan voorbij mag worden gegaan. Initiatiefnemers van duurzame energieprojecten blijken namelijk veel waarde te hechten aan hun reputatie. Men wil dus bijdragen aan een betere leefomgeving door mee te werken aan een duurzamere energiehuishouding. De bv heeft meer het karakter van een naar winst strevende entiteit waarbij niet zo zeer wordt nagedacht over duurzaamheid. Deze gedachte weerspiegelt naar mijn mening niet de werkelijkheid. Ook de bv beschikt over de juiste kenmerken om een duurzame energieonderneming in onder te brengen wanneer de aandeelhouders hetzelfde (duurzame) doel nastreven. Net als de coöperatie heeft de flex-bv tegenwoordig grote vrijheid wat betreft het uitgeven van verschillende aandelen en het vormgeven van de bestuurlijke inrichting. De coöperatie heeft dus het beste van beide werelden. Aan de ene kant heeft zij de positieve uitstraling naar de buitenwereld. Aan de andere kant heeft zij de flexibiliteit en de grote hoeveelheid mogelijkheden op het gebeid van financiering en bestuurlijke inrichting vanwege haar vennootschappelijke karakter. De coöperatie is daadwerkelijk de meest passende rechtsvorm om een lokale duurzame energieonderneming in onder te brengen. De kanttekening die daarbij geplaatst moet worden is dat de bv een ondergewaardeerd alternatief is, en dat wellicht met de bv een vergelijkbaar resultaat bereikt kan worden.
66
Literatuur Boeken
Asser/Van der Grinten & Maeijer 1997 (2-II) W.Ch.L. van der Grinten & J.M.M. Maeijer, Mr. C. Asser’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht. 2. Rechtspersonenrecht. Deel II. De Rechtspersoon, Deventer: Kluwer 1997.
Asser/Hartkamp & Sieburgh 2014 (6-III) A.S. Hartkamp & C.H. Sieburgh, Mr. C. Asser’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht. 6. Verbintenissenrecht. Deel III. Algemeen overeenkomstenrecht, Deventer: Kluwer 2014.
Asser/Maeijer, Van Solinge & Nieuwe Weme 2009 (2-II*) J.M.M. Maeijer, G. van Solinge & M.P. Nieuwe Weme, Mr. C. Assers’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht. 2. Rechtspersonenrecht. Deel II*. De naamloze en besloten vennootschap, Deventer: Kluwer 2009.
Asser/Rensen 2012 (2-III*) G.J.C. Rensen, Mr. C. Assers’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht. 2. Rechtspersonenrecht. Deel III. Overige rechtspersonen, Deventer: Kluwer 2012.
Asser/Van Solinge & Nieuwe Weme 2013 (2-IIa) G. van Solinge & M.P. Nieuwe Weme, Mr. C. Assers’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht. 2. Rechtspersonenrecht. Deel IIa. Nv en bv - Oprichting, vermogen en aandelen, Deventer: Kluwer 2013.
Van Dijk 1991 G. van Dijk, Leven uit de ‘dode hand’; over toekomstig coöperatief ondernemerschap (oratie Wageningen), Wageningen: LUW 1991.
Dijk/Van der Ploeg e.a. 2013 T.J. van der Ploeg e.a., Dijk. Van de vereniging en stichting, coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij, Deventer: Kluwer 2013.
Dool e.a. 2013 R.P. Dool e.a., Compendium vennootschapsbelasting, Deventer: Kluwer 2013.
Dorresteijn & Van het Kaar 2012 A.F.M. Dorresteijn & R.H. van het Kaar, De juridische organisatie van de onderneming, Deventer: Kluwer 2012.
67
Dortmond 1991 P.J. Dortmond, De coöperatie; van vereniging naar houdstermaatschappij en beursrechtspersoon, Deventer: Kluwer 1991.
Duynstee 1978 J.A.T.H.M. Duynstee, Beschouwingen over de stichting naar Nederlands privaatrecht, Deventer: Kluwer 1978.
Galle 1993 R.C.J. Galle, De coöperatie (diss. Tilburg K.U.B.), Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1993.
Galle 1994 R.C.J. Galle, De coöperatie in eigentijds perspectief. Over de wettelijke definitie en de plaats van de coöperatie in het systeem van rechtspersonen, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1994.
Galle & Van der Sangen 1999 R.C.J. Galle & G.J.H. van der Sangen, De coöperatieve onderneming, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 1999.
Galle 2010 R.C.J. Galle (red), Handboek coöperatie, Dordrecht: Convoy 2010.
Hamers & Schwarz 2008 J.J.A. Hamers & C.A. Schwarz, Vereniging en Stichting, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2008.
Harderwijk 1961 E.D. Harderwijk, Handleiding voor bestuurders van coöperaties, Deventer: Kluwer 1961.
Kemperink 2006 J.B.W.M. Kemperink, Vraagstukken rond (terug)storting op nv/bv-aandelen en van coöperatierecht (diss. Groningen), Groningen: RUG 2006.
Kemperink, Nillesen en Van Rossum 1997 J.B.W.M. Kemperink, J.Th.L. Nillesen & M.E. van Rossum, ‘Operatie belastingheffing coöperatie', in: L.G.M. Stevens & J.J.M. Jansen, Grondslagen van het fiscale recht en de fiscale behandeling van coöperaties, Rotterdam: Erasmus Universiteit 1997, p 335-344.
Kooijmans 2002 P.H. Kooijmans, Internationaal publiekrecht in vogelvlucht, Deventer: Kluwer 2002.
De Kroon, Laman & Lucas Luijckx 2012 B.B.A. De Kroon, E.A. Laman & M.B. Lucas Luijckx, Stichting en vereniging (Fiscale praktijkreeks 24-02), Den Haag: Sdu Uitgevers 2012. (Laatst geraadpleegd op 1 april 2014).
68
Löwensteyn 1959 F.J.W. Löwensteyn 1959, Wezen en bevoegdheid van het bestuur van de vereniging en de naamloze vennootschap (diss. Amsterdam UvA), Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1959.
Nowak & Mennens 2013 R.G.J. Nowak & A.M. Mennens, Vereenvoudiging en flexibilisering BV-recht. Deel II. De parlementaire geschiedenis, Deventer: Kluwer 2013.
Overes 2013 C.H.C. Overes, ‘Commentaar op Titel 2. Verenigingen’, in: J.B. Huizink e.a. (red.), GS Rechtspersonen, geraadpleegd via databank Kluwer Navigator, bijgewerkt tot 01-10-2013
Pitlo/Raaijmakers 2006 M.J.G.C. Raaijmakers, Pitlo. Het Nederlandse burgerlijk recht. Deel 2. Ondernemingsrecht, Deventer: Kluwer 2006.
Polak 1956 J.M. Polak, De wet op stichtingen, IJmuiden: Vermande Zonen 1956.
Van Rijssen 2006 G. van Rijssen, Contractsoverneming, Deventer: Kluwer 2006.
Van der Sangen 1999 G.J.H. van der Sangen, Rechtskarakter en financiering van de coöperatie (diss. Amsterdam UvA), Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 1999.
Van der Sangen, Galle & Dortmond 2007 G.J.H. van der Sangen, R.C.J. Galle & P.J. Dortmond (red.), De coöperatie, een eigentijdse rechtsvorm, Den Haag: Boom juridische uitgevers 2007.
Van der Sangen 2010 G.J.H. van der Sangen, ‘Commentaar op Titel 3. Coöperaties’, in: J.B. Huizink e.a. (red.), GS Rechtspersonen, geraadpleegd via databank Kluwer Navigator, bijgewerkt tot 09-10-2012.
Schreurs Engelaar 1995 M.E. Schreurs-Engelaar, Organen van de Coöperatie, Deventer: Kluwer 1995.
Schwarz 2009 C.A.
Schwarz,
‘Commentaar
op
titel
5.
Besloten
vennootschappen
met
beperkte
aansprakelijkheid’ en ‘Commentaar op Titel 4. Naamloze vennootschappen’, in: J.B. Huizink e.a. (red.), GS Rechtspersonen, geraadpleegd via databank Kluwer Navigator, bijgewerkt tot 01-032013.
Slagter 2005 W.J. Slagter, Compendium van het Ondernemingsrecht, Deventer: Kluwer 2005.
69
Stevens 2009 S.A. Stevens, Belastingplicht in de vennootschapsbelasting, Deventer: Kluwer 2009.
Strikwerda 2003 J. Strikwerda, Shared service centers: van kostenbesparing naar waardecreatie, Assen: Koninklijke Van Gorcum 2003.
Tekst & Commentaar Burgerlijk Wetboek (Ondernemingsrecht Effectenrecht) M.L. Lennarts, Tekst & Commentaar Burgerlijk Wetboek. Commentaar op Boek 2 art. 242, Deventer: Kluwer 2013.
Vakstudie Vennootschapsbelasting Vakstudie Vennootschapsbelasting art. 9 Wet VPB 1969, aant. 308.6.1 t/m 308.6.4.
Verbong e.a. 2001 G. Verbong e.a., Een kwestie van een lange adem. De geschiedenis van duurzame energie in Nederland, Boxtel: Aeneas, 2001.
Van Zeben 1977 C.J. van Zeben, Parlementaire geschiedenis van het nieuwe Burgerlijk Wetboek. Invoeringswet Boek 2 Rechtspersonen, Deventer: Kluwer 1977.
Van Zeben 1991 C.J. van Zeben, Parlementaire geschiedenis van het nieuwe Burgerlijk Wetboek. Invoeringswet Boek 3,5 en 6 BW. Aanpassing Burgerlijk Wetboek, Deventer: Kluwer 1991.
70
Artikelen
H. Beckman & L. Timmerman, ‘Vaststelling en goedkeuring van de jaarrekening’, Ondernemingsrecht 2002-8, p. 227-230.
Y. Borrius, Bestuursaansprakelijkheid en uitkering van de winst bij de B.V., Ondernemingsrecht 2013/79, p. 401-406.
P.C.S. van der Bijl, ‘De coöperatie als houdstermaatschappij; houdstercoöperatie en concerncoöperatie’ Ondernemingsrecht 2010/23, p. 130-136.
R.P.C.W.M. Brandsma, ‘En de boer hij ploegde voort: soms dividendbelasting voor lede van een coöperatie en soms niet’, WFR 2011, p 1335-1341.
P.J. Dortmond, ‘Boekbespreking’ (bespreking van: S.M. Bartman & E.J.M. van der Meijden, De holdingcoöperatie, evolutie of denaturatie, in: Strijdige belangen in evenwicht, Groningen: Wolters Noordhoff 1992), Stichting & Vereniging 1992, p. 119.
P.J. Dortmond, ‘De invoeringswet verordening Europese coöperatieve vennootschap’, Ondernemingsrecht 2006-2, p. 44-50.
P.J. Dortmond, ‘De zuivere holdingcoöperatie, een coöperatie?’, in: G.J.H. van der Sangen, R.C.J. Galle & P.J. Dortmond (red.), De coöperatie, een eigentijdse rechtsvorm, Den Haag: Boom juridische uitgevers 2007, p. 1-10.
D.N. Heeger, ‘De coöperatie en collectieve zelfopwekking van duurzame energie’, V&O 2012, nr. 2, p. 29-32.
A. Hendrikse, ‘Bestuursaansprakelijkheid in de not-for-profit sector. Van liefdewerk, oudpapier, de dingen die voorbijgaan’, Ondernemingsrecht 2009/40, p. 174-182.
Hier opgewekt 2013, ‘Rechtsvorm en Statuten’, in kennisdossier juridische aspecten van www.hieropgewekt.nl. (laatst geraadpleegd op 24-4-2014).
B. Kemp & K. Schwarz, ‘Het ledenverbod, de governance van stichtingen en het Wetsvoorstel ‘Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting’’, Ondernemingsrecht 2013/120, p. 609-618.
H.P.A. Knops, ‘De energiesector: contractuele relaties verstrikt in een net van publiekrechtelijke regels’, WPNR 2013, nr. 6998, p. 1102-1111.
W.E. Kremer, ‘Entreegelden van coöperaties’, WFR 1954/233.
M.J.
Kroeze,
‘Evaluatie
Wet
controle
op
Rechtspersonen:
een
wassen
neus?’,
Ondernemingsrecht 2014/36.
A.L. Mohr, ‘Het ledenverbod’, WPNR 1978/5439.
J.T.L. Nillesen & H.T.P.M. van den Hurk, ‘De coöperatie in investeringsstructuren - fiscale aspecten’, Ondernemingsrecht 2012/80, p. 430-437.
71
J. Notenboom, PBL-notitie Politieke lessen uit de Duitse ‘Energiewende’, PVS 2013-1050, Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving, 2013. Via www.pbl.nl (zoek op: lessen uit de Duitse Energiewende) laatst geraadpleegd op 13 maart 2014.
G.J.C. Rensen, ‘De coöperatie als financieel instrument (I)’, WPNR 2009/6796, p. 355-357.
G.J.C. Rensen & M. van Olffen, ‘Coöperatief jubeljaar’, Ondernemingsrecht 2012/76, p. 407-408.
G.J.H. van der Sangen, ‘Financiering van coöperaties: tussen efficiency en fairness’, Ondernemingsrecht 2012/81, p.438-449.
F.P.J. Snel, ‘Classificatie van rechtsvormen, in het bijzonder een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal’, WFR 2010, p. 189-195
D.A.M.H.W. Strik, ‘One tier board en aansprakelijkheid, Ondernemingsrecht 2012/91, p. 496-500.
72
Rapporten
Rapport ‘Belastingen op energieproducten, elektriciteit en CO2’, Delft: CE, 2011. Via http://www.ecofys.com/files/files/7369_defrapportmbmv.pdf (Laatst geraadpleegd op 13 maart 2014).
CBS, Economische radar duurzame energiesector, Den Haag: CBS 2011.
Energieakkoord voor duurzame groei, opgesteld door de SER, 6 september 2013.
CBS, Economic Radar of the Sustainable Energy Sector in the Netherlands 2008 – 2011, Den Haag: Statistics Netherlands, 2013.
PwC, Power and Renewables Deals. 2014 outlook and 2013 review, PwC 2014, vindbaar via www.pwc.com/powerdeals.
73
Jurisprudentie
HR 16 december 1953, LJN AY2748, BNB 1954/30.
HR 29 juni 1955, LJN AY2534, BNB 1955/299.
HR 4 maart 1970, LJN AC8781, BNB 1970/131, m.nt. Schuttevâer.
HR 26 maart 1976, NJ, 1977/612, (Sol/Cebeco).
HR 12 februari 1986, LJN AW8100, BNB 1987/188.
HR 6 december 1989, LJN ZC4174, BNB 1990/91.
HR 8 november 1991, NJ 1992/174 (Nimox/Auditrade).
HR 28 april 1993, LJN ZC5346, m.nt. Zwemmer.
HR 10 januari 1997, NJ 1997/360. (Staleman/Van der Ven).
HR 6 februari 2004, JOR 2004/67 (Reinders/Didam).
HR 17 november 2008, LJN: BB3485, BNB 2009/36 (concl. A-G P.J. Wattel), m.nt. J.A.G. van der Geld.
HR 24 februari 2012, LJN BR4792, (concl. A-G P.J. Wattel), BNB 2012/130 m.nt. R.J. de Vries.
HR 22 juni 2012, LJN BR6294 (concl. A-G P.J. Wattel).
Hof Amsterdam 8 november 1996, NJ 1998, 681 (Feyenoord/KNVB).
Hof Leeuwarden, 22 augustus 2007, LJN BB2227, (OSB/Verschoma).
Hof Leeuwarden, 20 november 2012, LJN BY3630.
Hof Leeuwarden, 16 oktober 2012, LJN BY0522.
Rechtbank Rotterdam 11 oktober 1965, NJ 1966/314.
Rechtbank Breda 6 september 1994, NJ 1996, 11.
Rechtbank Rotterdam 13 december 2006, JOR 2007/86.
Rechtbank Maastricht 23 april 2009, LJN BI2100.
OK 20 november 1997, NJ 1998, 392.
74
Bijlage 1. Vergunninghouders elektriciteit Voor het leveren van elektriciteit is een vergunning afgegeven aan: Naam vergunninghouder elektriciteit
Status vergunning
Bas Nederland B.V. Bergop Beheer B.V.
Verleend, 16 december 2013 Verleend, 28 augustus 2013
BudgetEnergie B.V. CEN B.V.
Verleend, 4 juli 2012 Verleend, 1 december 2006, Wijziging tenaamstelling, 6 Januari 2012
Chiriqui B.V. Coöperatieve Duurzame Energie Unie U.A.
Verleend, 19 november 2012 Verleend, 1 augustus 2013
Coöperatieve vereniging NLD energie U.A.
Verleend, 1 april 2014; wijziging, 4 juli 2014
DGB Energie B.V. De Noordhollandse Energie Coöperatie
Verleend, 8 april 2009 Verleend, 18 juni 2010
DELTA Comfort B.V. Dong Energy Sales B.V.
Verleend, 11 juni 2004 Verleend, 29 september 2005
Electrabel Nederland Retail B.V. Electrabel UnitedConsumers Energie B.V.
Verleend, 8 februari 2008 Verleend, 2 januari 2008
Eneco Consumenten B.V.
Verleend, 28 november 2002, Verleend, 9 december 2008, Wijziging, 8 april 2014 Verleend, 2 juni 2004, Wijziging, 8 april 2014
Eneco Zakelijk B.V. Energie der Nederlanden B.V.
Verleend, 15 november 2006, Wijziging tenaamstelling, 25 juli 2013
Energie:direct B.V. EnerService Maastricht B.V.
Verleend, 18 juni 2004 Verleend, 16 juni 2004
E.ON Benelux Levering B.V. Essent Energie Verkoop Nederland B.V.
Verleend, 2 juni 2004 Verleend, 30 april 2004
Essent Retail Energie B.V. FENOR B.V.
Verleend, 11 juni 2004 Verleend, 1 augustus 2013
Flexenergie B.V. Gazprom Marketing & Trading Retail Ltd.
Verleend, 13 februari 2014 Verleend, 3 augustus 2011
GDF SUEZ Energie Nederland N.V.
Verleend, 25 juni 2010, Wijziging tenaamstelling, 27 maart 2012 Verleend, 30 augustus 2013
Greenfoot Energy B.V. Groene Energie Administratie B.V. Hezelaer Energy B.V.
Verleend, 11 juni 2004, Wijziging, 4 juli 2012 Verleend, 7 mei 2013
HLO Energie B.V.
Verleend, 7 mei 2013, Wijziging tenaamstelling, 12 mei 2014
Huismerk Energie N.V. HVC Energie B.V.
Verleend, 23 november 2012 Verleend, 12 juni 2007
InEnergie Levering B.V. Innova Energie B.V.
Verleend, 10 september 2013 Verleend, 7 december 2004
Kas Energie Nederland B.V. Main Energie B.V.
Verleend, 25 juli 2013 Verleend, 12 juli 2005
MKB Energie B.V. Nederlandse Energie Maatschappij B.V.
Verleend, 2 juni 2004 Verleend, 6 december 2005
NutsServices B.V.
Verleend, 1 oktober 2008, Wijziging tenaamstelling, 9 november 2011
75
Naam vergunninghouder elektriciteit
Status vergunning
N.V. Nuon Sales Nederland
Verleend, 7 december 2004
OXXIO Nederland B.V.
Verleend, 28 april 2005, Wijziging, 23 januari 2014
Qurrent Nederland B.V. Qwint B.V
Verleend, 12 december 2013 Verleend, 24 augustus 2007
Raedthuys Energie B.V. Republiq Community NL B.V.
Verleend, 2 november 2011 Verleend, 19 februari 2014
Robin Energie B.V. Scholt Energy Control B.V.
Verleend, 3 december 2010 Verleend, 26 maart 2007
SEPA Green Energy B.V. Slim met Energie B.V.
Verleend, 14 december 2012 Toevoegen handelsnaam, 19 november 2012, Verleend, 1 oktober 2012
Twence B.V.
Verleend, 8 maart 2005
Bron: www.acm.nl (laatst aangepast op 10 augustus 2014).
76
Bijlage 2. E-mail Greenchoice bv From:
[email protected] Sent: maandag 10 februari 2014 15:05 Beste Meneer/Mevrouw, Voor mijn Masterscriptie Ondernemingsrecht ben ik een onderzoek gestart de duurzame energiecoöperatie. Veel van deze energiecoöperaties werken samen met jullie en maken gebruik van jullie diensten. (bijvoorbeeld Zuidwint, Morgen Groene Energie, Kempen Energie en deA) Nu wil ik u vragen of u weet hoe deze samenwerkingsverbanden worden vormgegeven en kunt u mij vertellen of er een contract wordt gebruikt voor het vastleggen van de samenwerking met dergelijke energiecoöperaties. Heeft u voor mij misschien hierover meer informatie zoals een blanco-/ modelcontract, contractvoorwaarden, brochures o.i.d.? Het gaat me hierbij vooral op de manier waarop deze samenwerking wordt vormgegeven en of er een eventuele kortingsregeling wordt toegepast. Minder belangrijk zijn voor mij de uiteindelijk concreet overeengekomen prijzen of leveringsvoorwaarden. Uiteraard zal ik vertrouwelijk omgaan met alle informatie die u besluit mij toe te sturen. Ik hoop dat u mij hiermee van dienst kunt zijn. Bij voorbaat dank. Met vriendelijke groet, Geert Stoeldraaijers Student Tilburg University From:
[email protected] Sent: donderdag 6 maart 2014 08:44 Beste Geert, Dank voor je informatieverzoek. Wij sluiten inderdaad een contract met de coöperaties. Nu nog voor de levering van groene energie van Greenchoice, in de toekomst ook voor de inkoop van energie die de coöperaties aan ons leveren. Voor elke consument die via een coöperatie bij ons klant wordt, geeft Greenchoice een margevergoeding per kWh of M3 aan de coöperatie. Met die vergoeding kan de coöperatie zichzelf financieel versterken. We noemen dit 'Powered by Greenchoice.' Daarnaast ondersteunt Greenchoice de coöperaties met administratieve zaken, marketing en het oplossen van zaken waar de coöperaties tegenaan lopen zoals vragen rondom de uitwerking van het Energieakkoord. Veel succes met je onderzoek. Graag ontvang ik tzt een versie van je rapport! Vriendelijke groet, Jeroen Vanson Accountmanager Lokale Energieprojecten 010-3091446
77
Bijlage 3. Bevindingen statutenonderzoek 1. Gelijkenissen statuten: Er zijn veel gelijkenissen in de statuten van duurzame energiecoöperaties. Allereerste zijn er de wettelijk verplichte delen
1
: zoals de naam, zetel, aansprakelijkheidsregime, doel,
ledenverplichtingen, wijze van bijeenroeping algemene vergadering, wijze van benoeming en ontslag bestuurders en de bestemming van het batig saldo bij faillissement. Daarnaast voorzien vrijwel alle statuten dan duurzame energiecoöperaties in een regeling met betrekking tot de het bijdragen in de financiële middelen van de coöperatie. Voor een deel valt dit onder de ledenverplichtingen maar de mogelijkheid van het doen van donaties valt hier niet onder. Daarnaast is er vrijwel altijd een regeling opgenomen met betrekking tot de vertegenwoordiging door het bestuur, hierin worden vaak naast het gehele bestuur ook de individuele bestuurders, of een aantal daarvan, de bevoegdheid gegeven om de coöperatie te vertegenwoordigen.
2. Generaties: Bij een vergelijking tussen de oprichtingsjaartallen en de hoeveelheid productie-installaties ontstaan er 2 generaties duurzame energiecoöperaties. De eerste generatie bestaat vooral uit coöperaties met productie-installaties in de portefeuille. Dan gaat het vaak om windturbines of bij hoge uitzondering een zonnepark. Dit blijkt niet zozeer uit de statuten maar is wel te vinden op de websites van de duurzame energiecoöperaties. De gegevens zijn in bijlage 3 in een tabel weergegeven onder de inventarisatie van duurzame energie ondernemingen.
3. Voorwaarden inleggelden en rendement: In de statuten is vrijwel altijd een artikel opgenomen dat gaat over het toekennen van een rendement op de kapitaalinbreng in de coöperatie. Daarbij zijn er 2 mogelijkheden. Als eerste optie kan in dit artikel zelf een rendement worden vastgesteld of er wordt in dit artikel verwezen naar een apart document zoals een separate financieringsovereenkomst of een huishoudelijk reglement. Het bevoegde orgaan om het rendement vast te stellen is meestal het bestuur.
4. Stemrecht: Veel van de duurzame energiecoöperaties hanteren het wettelijke principe ‘één man, één stem’ dat is vastgelegd in art. 2:38 ld 1 BW. In dat artikel is echter ook een mogelijkheid opgenomen om statutair daarvan af te wijken en 1 lid meerdere stemmen toe te kennen. Enkele ‘grotere’ 1
Artikel 2:27 en 28 BW.
78
duurzame energiecoöperaties hebben een gedifferentieerd stemrecht. Zo differentieert de Zaanse EnergieCoöperatie op basis van ingelegd kapitaal of het aantal jaren onafgebroken lidmaatschap. Weert Energie geeft een extra stem in de algemene ledenvergadering voor elke 1000€ ingelegd kapitaal en de coöperatie zon op school doet dit bij elke 250€ die wordt ingelegd. Een andere mogelijkheid om indirect gedifferentieerd stemrecht mogelijk te maken is een ledenraad.2 Er worden dan afgevaardigden gekozen door de leden waarbij een verschillend aantal afgevaardigden kan worden toegewezen aan verschillende groepen leden.
5. Aansprakelijkheidsregimes: Het overgrote deel van de duurzame energiecoöperaties maakt gebruik van de mogelijkheid van art. 2:56 BW en heeft de wettelijke aansprakelijkheid van haar leden uitgesloten middels een statutaire bepaling. Zij voeren de letters U.A. achter hun statutaire naam. Er zijn ook enkele uitzonderingen. De Windvogel, De Zonvogel en Coöperatie Zon op School hebben de aansprakelijkheid van haar leden beperkt en voeren de letters B.A. achter hun naam.
6. Exploitatieoverschot: In de statuten van de onderzochte duurzame energiecoöperaties wordt vaak de mogelijkheid opgenomen om een batig saldo van de exploitatie uit te keren aan de leden, in welk vorm dan ook. In de statuten komt dit vaak tot uitdrukking middels een bepaling zoals, of vergelijkbaar met, de volgende: ‘Indien de jaarrekening een batig saldo aangeeft boven het door de leden gestorte inleggeld en de eventuele wettelijke reserves, kan de Algemene Ledenvergadering het bestuur opdragen een uitkering aan de leden vast te stellen in een alsdan te bepalen vorm.’ De leden zijn bij de duurzame energiecoöperaties vaak de eerste gerechtigden van de behaalde ‘winst’. Op de tweede plaats komen de reserves van de coöperatie, als er na uitkering aan de leden nog geld over is wordt dit toegevoegd aan deze reserves. In de statuten staat regelmatig een regeling die de coöperatie opdraagt om een winstverdelingsreglement op te stellen. Deze wordt bij bestuursbesluit vastgesteld en dit besluit is onderworpen aan de goedkeuring van de algemene vergadering.
7. Financieringswijze: De financiering van de coöperatie wordt, naast de wettelijke ledenaansprakelijkheid gekenmerkt door zelffinanciering. Dit betekent dat de leden zelf het benodigde kapitaal fourneren. Naast de jaarlijkse contributie en het reserveren van het exploitatieoverschot, die zowat door elke 2
G.J.H. van der Sangen, ‘Betrokkenheid van leden en andere aangeslotenen bij de besluitvorming binnen de vereniging en de coöperatie’ in: Galle 2010, p. 114.
79
duurzame energiecoöperatie worden gebruikt, zijn er ook nog andere vormen van zelffinanciering die worden gebruikt. Bijna alle duurzame energiecoöperaties hebben wel een statutaire regeling betreffende verplichte inleggelden of het verplicht danwel optioneel nemen van één of meerdere participaties in het eigen vermogen van de coöperatie.
8. Uittreedvoorwaarden Het is mogelijk om in de statuten voorwaarden te stellen aan de uittreding van leden. In de statuten van de onderzochte duurzame energiecoöperaties zijn zelden uittreedvoorwaarden opgenomen. Wel wordt er vaak een opzegtermijn opgenomen (4 weken of 1 maand) en een wijze van opzegging (schriftelijk of aangetekende brief). Slechts enkelen stellen als voorwaarden dat de gedane investering niet terugbetaald wordt en dat er maar een maximaal aantal leden mag uittreden per jaar. Mijns inziens heeft dit vooral te maken met de beperkte ledenbinding en het feit dat de leden slechts een geringe bijdrage leveren aan de bedrijfsvoering van de coöperatie.
80
Bijlage 4. Inventarisatie duurzame energiecoöperaties Naam duurzame energiecoöperatie Westfriese Windmolen Coöperatie Coöperatieve windenergie vereniging Zeeuwind Coöperatie Windenegie Waterland Deltawind Kennemer Wind Coöperatieve vereniging UWind Zaanse Energie Kooperatie Meerwind Coöperatie TexelEnergie U.A. De Windvogel Solar Green Point Amelander Energiecoöperatie U.A. Coöperatie Vogelwijk Energiek Coöperatieve vereniging De Zonvogel B.A. Windcentrale Coöperatie RElocal U.A. Coöperatie voor Zonne-energie in Oosterhesselen U.A. Noordhollandse Energiecoöperatie U.A. Zon op Nederland Amsterdamse Energiecoöperatie Breda DuurSaam Coöperatie duurzame energie Hellendoorn (Reggestroom) Coöperatie Rivierduinenergie (B.A.) Coöperatieve vereniging Zuidenwind U.A. Energiecoöperatie Noordseveld U.A. Lochem Energiecoöperatie Morgen Groene Energie Zeenergiecoöperatieve vereniging Duurzame Energie Coöperatie Duurzame Energie Apeldoorn (coöperatie deA) Zeewolde Coöperatie Duurzame Energie Veenkoloniën Coöperatie Heuvelrug Energie U.A. Coöperatie Hilverstroom en Gas U.A. Coöperatie MaastrichtEnergie U.A. Coöperatie Nieuwleusen Synergie beheer Cooperatie ValleiEnergie Coöperatie Verenigde Energiecoöperaties (VEC) U.A. Coöperatie Waalre Energie Lokaal Coöperatie Windcluster Midwolda/Nieuwolda U.A. Coöperatie Zon op School Zon@School Coöperatieve vereniging “Suspense EnergieTransitie ZET De Groene Reus Deventer Energiecoöperatie Duurzame Energiecoöperatie AltenaBiesbosch (DEcAB) Duurzame Energie Haaren Energiecoöperatie Achter de Hoven U.A. Energiecoöperatie Amersfoort (Eemstroom) Energie coöperatie Coevorden Energiecoöperatie de Eendracht Energiecoöperatie West-Friesland EnergieRijk Voorst Coöperatie Grunneger Power Reestdal Duurzame Energiecoöperatie (Reestdal Energie) Rijn en IJssel Energiecoöperatie Samen Eigen Energie (Sameen)
Oprichtingsjaar 1986 1987 1988 1989 1989 1989 1991 1993 2007 2009 2009 2009 2009 2009 2010 2010 2010 2010 2011 2011 2011 2011 2011 2011 2011 2011 2011 2011 2012 2012 2012 2012 2012 2012 2012 2012 2012 2012 2012 2012 2012 2012 2012 2012 2012 2012 2012 2012 2012 2012 2012 2012 2012 2012
Windturbines 4 34 3 >18 >10 3 3 3
Zonneparken 1
6 6
>20
4
81
Naam duurzame energiecoöperatie Bernhezer Energie Coöperatie Coöperatie Duurzaam EnergieRijk U.A. Coöperatie Energiefabriek 013 U.A. Coöperatie Energiek Vasse U.A. Coöperatie Energy Port Peelland U.A. Coöperatie Gloei Coöperatie Groene Hart Energie Coöperatie Lingewaard Energie U.A. Coöperatie O3 Energie Coöperatie Watt Nu U.A. Cooperatie Windpower Nijmegen Coöperatie Zuiderlicht U.A. Coöperatieve Biltse Energie Neutrale Gemeenschap BENG U.A. Coöperatieve Eerbeek-Brummense Energie Maatschappij Coöperatieve Vereniging Samenwerkend Udenhout U.A. (EBEM) De Drentse Kei (koepel) DEC Oisterwijk DEC Oss Duurzame Energie Coöperatie Boxtel Duurzame Energie Coöperatie Leudal Eigenwijkse Energiecoöperatie Energie coöperatie de Bilt (BENG) Energiecoöperatie Noord-Beveland (ECNB) Energiecoöperatie Uden U.A. Energie coöperatie Udenhout Energie Ouderwater Energie Schijndel Energiecoöperatie 11duurzaam KempenEnergie Lokale Energiecoöperatie Opsterland U.A. SonEnergie Weert Energie Zummere Power Energiecoöperatie 073 Blijstroom
Oprichtingsjaar 2013 2013 2013 2013 2013 2013 2013 2013 2013 2013 2013 2013 2013 2013 2013 2013 2013 2013 2013 2013 2013 2013 2013 2013 2013 2013 2013 2013 2013 2013 2013 2013 2013 2014 In oprichting
Windturbines
Zonneparken
82
Bijlage 5. Antwoorden enquête Deze bijlage bevat de antwoorden van de online enquête die ik gehouden heb onder de duurzame energieondernemingen en initiatieven. Per vraag, of per meerdere vragen, zijn de antwoorden van de deelnemers op een rijtje gezet. Tevens zijn ook de stukken informerende tussentekst opgenomen voor de duidelijkheid.
Enquête Duurzame Energie Ondernemingen Beste Deelnemer, U bent gevraagd om deel te nemen aan een onderzoek naar de duurzame energie onderneming. Mijn naam is Geert Stoeldraaijers en ik ben als student verbonden aan Tilburg University waar ik de master Ondernemingsrecht volg. Voor mijn afstudeerscriptie ben ik een juridisch onderzoek gestart naar de duurzame energie onderneming. Met dit onderzoek wil ik er achter komen waar de interesse voor de rechtsvorm coöperatie vandaan komt en welke factoren daarbij doorslaggevend zijn. Dit wil ik doen door middel van een vergelijking tussen enerzijds de coöperatie en anderzijds de stichting en de besloten vennootschap. Onderwerpen die aan bod zullen komen in deze enquête zijn: -de -de -de -de -en
oprichting en financiering van de onderneming doelstellingen van de onderneming organisatie en structuur van de onderneming rechtsvormkeuze enkele statutaire bepalingen
Met dit onderzoek wil ik een bijdrage leveren aan een betere kijk op de duurzame energie onderneming. Daarbij ligt de focus op de rechtsvormkeuze en de argumenten die deze keuze verantwoorden. Ik zou het zeer waarderen als u de tijd zou willen nemen om deze enquête zo volledig mogelijk in te vullen en mij daarmee te helpen met dit onderzoek. Mocht u nog vragen hebben over deze enquête of het onderzoek kunt u bij mij terecht via
[email protected] Alvast bedankt voor uw bijdrage.
83
Vraag 1. Algemene Gegevens De hieronder ingevulde gegevens worden gebruikt om een globaal beeld te krijgen bij de onderneming. Respondent 1: Amelander Energiecoöperatie Volledige naam: Amelander Energie Coöperatie E-mailadres:
[email protected] Rechtsvorm: Coöperatie Jaar van oprichting: 2009 Ledenaantal: 243 Wilt u op een later tijdstip de resultaten van dit onderzoek ontvangen? Respondent 2: Stichting Duurzame Energieprovincie Volledige naam: Stichting Duurzame Energieprovincie E-mailadres:
[email protected] Rechtsvorm: Stichting Jaar van oprichting: 2012 Ledenaantal: >200 Wilt u op een later tijdstip de resultaten van dit onderzoek ontvangen? Respondent 3: Eigenwijkse Energiecoöperatie Volledige naam: EigenWijkse Energie Coöperatie E-mailadres: info@eigenwijkseEnergiecoöperatie.nl Rechtsvorm: Coöperatie Jaar van oprichting: 2013 Ledenaantal: 50 Wilt u op een later tijdstip de resultaten van dit onderzoek ontvangen? Respondent 4: Coöperatie Hilverstroom Volledige naam: Coöperatie Hilverstroom E-mailadres:
[email protected] Rechtsvorm: Coöperatie U.A. Jaar van oprichting: 2012 Ledenaantal: 55 Wilt u op een later tijdstip de resultaten van dit onderzoek ontvangen? Respondent 5: Coöperatie Vallei Energie Volledige naam: Henk Monshouwer (Coöperatie Vallei Energie) E-mailadres:
[email protected] Rechtsvorm: Coöperatie Jaar van oprichting: 2012 Ledenaantal: 250 Wilt u op een later tijdstip de resultaten van dit onderzoek ontvangen? Respondent 6: Coöperatie Weert Energie Volledige naam: Weert Energie E-mailadres:
[email protected] Rechtsvorm: Coöperatieve vereniging Jaar van oprichting: 2013 Ledenaantal: 32 Wilt u op een later tijdstip de resultaten van dit onderzoek ontvangen? Respondent 7: Coöperatie SAMEEN Volledige naam: SAMEEN E-mailadres:
[email protected] Rechtsvorm: Coöperatieve vereniging Jaar van oprichting:2011 Ledenaantal: 100 Wilt u op een later tijdstip de resultaten van dit onderzoek ontvangen? Respondent 8: Energiecoöperatie Noordseveld Volledige naam: Energie Coöperatie Noordseveld
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
84
E-mailadres: info @ecnoordseveld.nl Rechtsvorm: Coöperatie Jaar van oprichting: 2011 Ledenaantal: 55 Wilt u op een later tijdstip de resultaten van dit onderzoek ontvangen? Nee Respondent 9: Coöperatie Meerwind Volledige naam: Bert van Noord (Coöperatie Meerwind) E-mailadres:
[email protected] Rechtsvorm: Coöperatieve vereniging U.A. Jaar van oprichting: 1989 Ledenaantal: 1045 Wilt u op een later tijdstip de resultaten van dit onderzoek ontvangen? Ja Respondent 10: Reggestroom Volledige naam: Wim Diepeveen (Reggestroom) E-mailadres:
[email protected] Rechtsvorm: Coöperatie Jaar van oprichting: 2011 Ledenaantal: 150 Wilt u op een later tijdstip de resultaten van dit onderzoek ontvangen? Ja Respondent 11: Zon op School Volledige naam: Versluis (Zon op school) E-mailadres:
[email protected] Rechtsvorm: Coöperatie B.A. Jaar van oprichting: 2012 Ledenaantal: 30 Wilt u op een later tijdstip de resultaten van dit onderzoek ontvangen? Ja Respondent 12: Rijn en Ijssel Energiecoöperatie Volledige naam: Rijn en IJssel energiecoöperatie E-mailadres:
[email protected] Rechtsvorm: Coöperatie U.A. Jaar van oprichting: 2012 Ledenaantal: 100 Wilt u op een later tijdstip de resultaten van dit onderzoek ontvangen? Ja Respondent 13: Energiecoöperatie West-Friesland Volledige naam: Gerard Fit (Energie Coöperatie West-Friesland) E-mailadres:
[email protected] Rechtsvorm: Coöperatie Jaar van oprichting: 2012 Ledenaantal: 80 Wilt u op een later tijdstip de resultaten van dit onderzoek ontvangen? Ja Respondent 14: Coöperatie Duurzame Energie Haaren Volledige naam: Marcel Kloprogge (Coöperatie Duurzame Energie Haaren) E-mailadres:
[email protected] Rechtsvorm: Coöperatie Jaar van oprichting: 2012 Ledenaantal: 160 Wilt u op een later tijdstip de resultaten van dit onderzoek ontvangen? Ja Respondent 15: Stichting Duurzaam Drimmelen Volledige naam: Stichting Duurzaam Drimmelen E-mailadres:
[email protected] Rechtsvorm: Stichting Jaar van oprichting: 2012 Ledenaantal: Wilt u op een later tijdstip de resultaten van dit onderzoek ontvangen? Ja Respondent 16: Westfriese Windmolencoöperatie
85
Volledige naam: Westfriese Windmolencoöperatie U.A. E-mailadres:
[email protected] Rechtsvorm: Coöperatie U.A. Jaar van oprichting: 1986 Ledenaantal: 125 Wilt u op een later tijdstip de resultaten van dit onderzoek ontvangen? Nee Respondent 17: Bossche Duurzame Energiecoöperatie Volledige naam: Bossche Duurzame Energie Coöperatie E-mailadres:
[email protected] Rechtsvorm: Coöperatieve vereniging Jaar van oprichting: 2013 Ledenaantal: 110 Wilt u op een later tijdstip de resultaten van dit onderzoek ontvangen? Ja Respondent 18: Duurzame Energiecoöperatie Apeldoorn Volledige naam: Michael Boddeke (Duurzame Energiecoöperatie Apeldoorn) E-mailadres:
[email protected] Rechtsvorm: Coöperatie Jaar van oprichting: 2012 Ledenaantal: 303 Wilt u op een later tijdstip de resultaten van dit onderzoek ontvangen? Ja Respondent 19: Vereniging Zuidwint Volledige naam: Vereniging ZuidWint E-mailadres:
[email protected] Rechtsvorm: Coöperatieve vereniging Jaar van oprichting: 2013 Ledenaantal: 40 Wilt u op een later tijdstip de resultaten van dit onderzoek ontvangen? Ja Respondent 20: Vogelwijk Energie(k) Volledige naam: Vogelwijk Energie(k) E-mailadres:
[email protected] Rechtsvorm: Stichting en Coöperatie Jaar van oprichting: 2012 Ledenaantal: 242 Wilt u op een later tijdstip de resultaten van dit onderzoek ontvangen? Ja Respondent 21: Bernhezer Energiecoöperatie Volledige naam: Christianne Derikx (Bernhezer Energiecoöperatie) E-mailadres:
[email protected] Rechtsvorm: Coöperatie Jaar van oprichting: 2013 Ledenaantal: 160 Wilt u op een later tijdstip de resultaten van dit onderzoek ontvangen? Ja
86
Financiële Gegevens Geef bij onderstaande vragen aan in welke schaal uw onderneming zich bevindt. Aan de hand hiervan kan de grootte van de onderneming worden bepaald. Vraag 2. Balanstotaal
Vraag 3. Netto Omzet
Vraag 4. Aant. Werknemers
Respondent 1: Amelander Energiecoöperatie
Kleiner dan 4,4 miljoen
Kleiner dan 8,8 miljoen
Minder dan 50 FTE
Respondent 2: Stichting Duurzame Energieprovincie
Kleiner dan 4,4 miljoen
Kleiner dan 8,8 miljoen
Minder dan 50 FTE
Respondent 3: Eigenwijkse Energiecoöperatie
Kleiner dan 4,4 miljoen
Kleiner dan 8,8 miljoen
Minder dan 50 FTE
Respondent 4: Coöperatie Hilverstroom
Kleiner dan 4,4 miljoen
Kleiner dan 8,8 miljoen
Minder dan 50 FTE
Respondent 5: Coöperatie Vallei Energie
Kleiner dan 4,4 miljoen
Kleiner dan 8,8 miljoen
Minder dan 50 FTE
Respondent 6: Coöperatie Weert Energie
Kleiner dan 4,4 miljoen
Kleiner dan 8,8 miljoen
Minder dan 50 FTE
Respondent 7: Coöperatie SAMEEN
Kleiner dan 4,4 miljoen
Kleiner dan 8,8 miljoen
Minder dan 50 FTE
Respondent 8: Energiecoöperatie Noordseveld
Kleiner dan 4,4 miljoen
Kleiner dan 8,8 miljoen
Minder dan 50 FTE
Respondent 9: Coöperatie Meerwind
Kleiner dan 4,4 miljoen
Kleiner dan 8,8 miljoen
Minder dan 50 FTE
Respondent 10: Reggestroom
Kleiner dan 4,4 miljoen
Kleiner dan 8,8 miljoen
Minder dan 50 FTE
Respondent 11: Zon op School
Kleiner dan 4,4 miljoen
Kleiner dan 8,8 miljoen
Minder dan 50 FTE
Respondent 12: Rijn en Ijssel Energiecoöperatie
Kleiner dan 4,4 miljoen
Kleiner dan 8,8 miljoen
Minder dan 50 FTE
Respondent 13: Energiecoöperatie WestFriesland
Kleiner dan 4,4 miljoen
Kleiner dan 8,8 miljoen
Minder dan 50 FTE
Respondent 14: Coöperatie Duurzame Energie Haaren
Kleiner dan 4,4 miljoen
Kleiner dan 8,8 miljoen
Minder dan 50 FTE
Respondent 15: Stichting Duurzaam Drimmelen
Kleiner dan 4,4 miljoen
Kleiner dan 8,8 miljoen
Minder dan 50 FTE
Respondent 16: Westfriese Windmolencoöperatie
Kleiner dan 4,4 miljoen
Kleiner dan 8,8 miljoen
Minder dan 50 FTE
Respondent 17: Bossche Duurzame Energiecoöperatie
Kleiner dan 4,4 miljoen
Kleiner dan 8,8 miljoen
Minder dan 50 FTE
Respondent 18: Duurzame Energiecoöperatie Apeldoorn
Kleiner dan 4,4 miljoen
Kleiner dan 8,8 miljoen
Minder dan 50 FTE
Respondent 19: Vereniging Zuidwint
Kleiner dan 4,4 miljoen
Kleiner dan 8,8 miljoen
Minder dan 50 FTE
Respondent 20: Vogelwijk Energie(k)
Kleiner dan 4,4 miljoen
Kleiner dan 8,8 miljoen
Minder dan 50 FTE
Respondent 21: Bernhezer Energiecoöperatie
Kleiner dan 4,4 miljoen
Kleiner dan 8,8 miljoen
Minder dan 50 FTE
87
Respondent 1: Amelander Energiecoöperatie Respondent 2: Stichting Duurzame Energieprovincie Respondent 3: Eigenwijkse Energiecoöperatie Respondent 4: Coöperatie Hilverstroom Respondent 5: Coöperatie Vallei Energie Respondent 6: Coöperatie Weert Energie Respondent 7: Coöperatie SAMEEN Respondent 8: Energiecoöperatie Noordseveld Respondent 9: Coöperatie Meerwind Respondent 10: Reggestroom Respondent 11: Zon op School Respondent 12: Rijn en Ijssel Energiecoöperatie Respondent 13: Energiecoöperatie West-Friesland Respondent 14: Coöperatie Duurzame Energie Haaren Respondent 15: Stichting Duurzaam Drimmelen Respondent 16: Westfriese Windmolencoöperatie Respondent 17: Bossche Duurzame Energiecoöperatie Respondent 18: Duurzame Energiecoöperatie Apeldoorn Respondent 19: Vereniging Zuidwint Respondent 20: Vogelwijk Energie(k) Respondent 21: Bernhezer Energiecoöperatie
X
X winst uit
X
energierekening
X X
X
X
X
X
X
Anders, namelijk
Lease
Garantstelling
Subsidie overheid
Krediet bij persoon/instelling anders dan bank Crowd Funding
Uitgifte aandelen of winstbewijzen
Donaties
Krediet bij bank
Contributie van leden
Vraag 5. Welke manieren van financiering worden gebruikt bij uw duurzame energie onderneming?
X fees X
X
X
X
X
X
X
X
X X
X X
producten/diensten X klanten energiebedrijf
X X
X
X
X
eigen cashflow
X X
X
X
X X
X X
X
X
X X
X
X
X leningen van leden
X X X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X X
X X
88
Oprichting en Doelstelling In dit gedeelte staan enkele vragen die betrekking hebben op de oprichting en doelstellingen van uw duurzame energie onderneming. Vraag 6. Wat zijn de (belangrijkste) doelstellingen van uw duurzame energie onderneming? Respondent 1: Amelander Energiecoöperatie Ameland in 2020 energie neutraal maken Respondent 2: Stichting Duurzame Energieprovincie De transitie naar echte duurzame energie versnellen (huidige generatie windturbines is bijvoorbeeld niet duurzaam) Respondent 3: Eigenwijkse Energiecoöperatie a. het stimuleren van het gebruik van duurzaam opgewekte energie; b. het produceren, doen produceren en/of verhandelen van duurzame energie; c. het stimuleren van besparingen op het gebruik van energie; d. al hetgeen daartoe behoort of bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin. Respondent 4: Coöperatie Hilverstroom Een energie neutrale gemeente Hilvarenbeek (zelfvoorzienend) Respondent 5: Coöperatie Vallei Energie Leden/deelnemers besparen fors op energiegebruik, investeren vrijblijvend in duurzame energieproductie in eigen buurt, en gebruiken vervolgens die duurzame energie in hun woningen en gebouwen. Respondent 6: Coöperatie Weert Energie het stimuleren van het gebruik van duurzame energiebronnen. b. het op duurzame wijze produceren en doen produceren van energie, direct of indirect ten behoeve van de leden, alles in de ruimste zin. c. het verlagen van de energielasten voor leden d. het bevorderen van het efficiënt gebruik van energie e. het in opdracht van de leden opzetten van duurzame projecten Respondent 7: Coöperatie SAMEEN Bijdragen aan een duurzamere wereld vanuit studenten Respondent 8: Energiecoöperatie Noordseveld duurzaamheid lokaal Respondent 9: Coöperatie Meerwind Bijdrage leveren aan een duurzame samenleving Respondent 10: Reggestroom verduurzamen van het energiegebruik (van zwart naar groen)en stimuleren lokale productie (van centraal naar decentraal) Respondent 11: Zon op School scholen helpen met het overstappen op zonne-energie Respondent 12: Rijn en Ijssel Energiecoöperatie stimuleren duurzame energie en energie besparing Respondent 13: Energiecoöperatie West-Friesland Ondersteunen MKB bedrijven in de regio West-Friesland bij hun energiemanagement gericht op het verduurzamen van hun energiegebruik Respondent 14: Coöperatie Duurzame Energie Haaren Transitie van fossiele energie naar hernieuwbare duurzame energie in de gemeente Haaren
89
Respondent 15: Stichting Duurzaam Drimmelen
Onze drie pijlers zijn: Lokaal, duurzaam, betaalbaar. Duurzaam Drimmelen wil graag een lokale circulaire economie, waar energie duurzaam wordt opgewekt, en voor iedereen betaalbaar is. Respondent 16: Westfriese Windmolencoöperatie
Bevorderen van het gebruik van duurzame energie Respondent 17: Bossche Duurzame Energiecoöperatie
decentrale duurzame energie Respondent 18: Duurzame Energiecoöperatie Apeldoorn
Duurzame energie van en voor Apeldoorn Respondent 19: Vereniging Zuidwint
Kort gezegd: het bevorderen van duurzame energie in 's-Hertogenbosch en omgeving Respondent 20: Vogelwijk Energie(k)
Nieuwe rechtsvorm wordt vereniging, vervangt huidige coöperatie en stichting. Huidige Stichting: het CO2 neutraal maken van de wijk Huidige Coöperatie: het duurzaam (doen) winnen van elektriciteit en andere vormen van energie Respondent 21: Bernhezer Energiecoöperatie
• • • • • •
de energienota betaalbaar houden minder energie gebruiken schone en duurzame energie gebruiken de energie zelf produceren werkgelegenheid creëren samen werken aan creatieve oplossingen
90
Vraag 7. Wat zijn de voornaamste werkzaamheden van uw duurzame energie onderneming? Respondent 1: Amelander Energiecoöperatie energie klanten werven en duurzame energie projecten realiseren. Respondent 2: Stichting Duurzame Energieprovincie adviseren particulieren, zzp'ers, instellingen en kleine bedrijven over de mogelijke transitie naar 100% duurzaam Respondent 3: Eigenwijkse Energiecoöperatie a. het uitoefenen van een bedrijf ten behoeve van de leden; b. het geven van voorlichting over de opwekking en het gebruik van duurzame energie; c. het oprichten van, deelnemen in of samenwerken met organisaties, als dat voor het bereiken van het doel van de coöperatie bevorderlijk kan zijn; d. het doorgeven/leveren van duurzame energie en/of de (technische) middelen voor de productie daarvan aan haar leden; e. het (mede)financieren van toepassingen voor de opwekking van duurzame energie. f. het uitvoeren van alle voorkomende werkzaamheden die met het vermelde doel in verband staan of daartoe bevorderlijk kunnen zijn. Respondent 4: Coöperatie Hilverstroom Levering zonnepanelen, waterkracht turbine (testfase), Biomassa (business case), bewustwording (o.a. lespakket), wind (onderhandeling), levering stroom en gas (wederverkoper per 1/12) Respondent 5: Coöperatie Vallei Energie Initiëren en ontwikkelen van productie-units duurzame energie: windmolens, zonneenergiesystemen, biogas, groengas, en groene warmte. Voor het leveren van groene ValleiStroom, groen ValleiGas, en groene ValleiWarmte. Respondent 6: Coöperatie Weert Energie a. het geven van voorlichting over de opwekking en het gebruik van energie uit duurzame bronnen; b. het uitoefenen van een bedrijf ten behoeve van de leden; c. de verwerving, oprichting en exploitatie van één of meer duurzame energie installaties; d. het oprichten van, het deelnemen in of het samenwerken met organisaties met een aan het doel van de coöperatie verwante doelstelling of een doel dat daaraan bevorderlijk kan zijn; e. in het kader van haar onderneming overeenkomsten met haar leden te sluiten; de coöperatie is ook bevoegd overeenkomsten met derden te sluiten; f. het financieren van toepassingen voor het gebruik van duurzame energiebronnen en het verwerven van de benodigde middelen daarvoor. Respondent 7: Coöperatie SAMEEN meewerken aan projecten met studenten Respondent 8: Energiecoöperatie Noordseveld advisering en bemiddeling Respondent 9: Coöperatie Meerwind 1) Het zelfstandig opwekken van groene stroom 2) het informeren over en beïnvloeden van de feiten en ontwikkelingen op gebied van renewable energie m.n. windenergie. Respondent 10: Reggestroom 1. bemiddeling in de verkoop van groene energie 2. leveren totaalconcept zonnepanelen Respondent 11: Zon op School scholen helpen met het overstappen op zonne-energie Respondent 12: Rijn en Ijssel Energiecoöperatie advisering, verbinden vraag en aanbod
91
Respondent 13: Energiecoöperatie West-Friesland 1) Uitvoeren energiescan gericht op besparing en in kaart brengen van mogelijkheden voor het toepassen van hernieuwbare energie. 2) Bemiddelen naar een groene energieleverancier 3) initiëren en uitvoeren van acties (zonnepanelen, verlichting etc.) Respondent 14: Coöperatie Duurzame Energie Haaren Stimulering gebruik van duurzame energie, bemiddeling bij aanschaf zonnepanelen, doorgroeiend naar inkoop en levering van duurzame energie Respondent 15: Stichting Duurzaam Drimmelen Nu nog gezamenlijke inkoop van zonnepanelen, zonneboilers, isolatie e.d. Na oprichting van een coöperatie kunnen we grotere projecten, met voor de deelnemers meer rendement, en voor de lokale gemeenschap betere resultaten behalen. Respondent 16: Westfriese Windmolencoöperatie Windturbines exploiteren Respondent 17: Bossche Duurzame Energiecoöperatie informatie voor wijken, zonne-initiatief, wind-initiatief Respondent 18: Duurzame Energiecoöperatie Apeldoorn leveren van energie samen met energiepartner Greenchoice uitvoeren duurzame energieprojecten Respondent 19: Vereniging Zuidwint Het oprichten, faciliteren en ondersteunen van buurtinitiatieven, kennisontwikkeling op waterkracht, windenergie en zonne-energie. Respondent 20: Vogelwijk Energie(k) Voorlichting, organiseren gezamenlijke duurzaamheidsprojecten (elektrische deelauto, windturbine, gezamenlijke zonnepanelen, slimme meters, etc.) Respondent 21: Bernhezer Energiecoöperatie Op dit moment: Kennisontwikkeling en kennisdeling m.b.t. energiebesparing en het gebruik van duurzame energie. Ontzorgen m.b.t. aankoop van zonnepanelen Voorbereiding tot gezamenlijke inkoop van duurzame energie
92
X
X
Respondent 2: Stichting Duurzame Energieprovincie
X X
X
X
Respondent 4: Coöperatie Hilverstroom
X
X
X
Respondent 5: Coöperatie Vallei Energie
X
X
Respondent 3: Eigenwijkse Energiecoöperatie
X
X
Respondent 6: Coöperatie Weert Energie
X
Respondent 7: Coöperatie SAMEEN
X
Respondent 8: Energiecoöperatie Noordseveld
X
X
X
X
X
Respondent 9: Coöperatie Meerwind
X
X
X
X X
Respondent 10: Reggestroom Respondent 11: Zon op School
X
Respondent 12: Rijn en Ijssel Energiecoöperatie
X
Respondent 13: Energiecoöperatie WestFriesland Respondent 14: Coöperatie Duurzame Energie Haaren
X
Respondent 15: Stichting Duurzaam Drimmelen
X
X X X
X
Respondent 21: Bernhezer Energiecoöperatie
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X X
Respondent 19: Vereniging Zuidwint Respondent 20: Vogelwijk Energie(k)
X
X
Respondent 16: Westfriese Windmolencoöperatie Respondent 17: Bossche Duurzame Energiecoöperatie Respondent 18: Duurzame Energiecoöperatie Apeldoorn
Anders, namelijk
Ideële karakter
X
Lange termijn oriëntatie
Transparantie
X
Respondent 1: Amelander Energiecoöperatie
Inspraakmogelijkheden
Flexibiliteit juridische inrichting
Aansprakelijkheidsregime
Laagdrempelige oprichtingsvereisten
Uitstraling/reputatie naar buitenwereld
Fiscale behandeling
Vraag 8. Waarom koos u deze rechtsvorm voor uw duurzame energie Onderneming? (meerder antwoorden mogelijk)
X X
93
Vraag 9. Wat waren de voornaamste problemen bij het oprichten van de duurzame energie onderneming? Respondent 1: Amelander Energiecoöperatie gebrek aan kennis Respondent 2: Stichting Duurzame Energieprovincie de aanvangskosten moesten uit privé middelen worden betaald Respondent 3: Eigenwijkse Energiecoöperatie geen Respondent 4: Coöperatie Hilverstroom Het zorgen voor concrete casussen en vorderingen om gezien en bekend te worden. Respondent 5: Coöperatie Vallei Energie De structurele beschikbaarheid van professionele vrijwilligers. Respondent 6: Coöperatie Weert Energie Tekort financiële middelen. Daardoor kan alleen met vrijwilligers worden gewerkt. Respondent 7: Coöperatie SAMEEN Geen Respondent 8: Energiecoöperatie Noordseveld klantenwerving Respondent 9: Coöperatie Meerwind Geen bijzondere Respondent 10: Reggestroom de controverse vrijwillig-professioneel Respondent 11: Zon op School geen Respondent 12: Rijn en Ijssel Energiecoöperatie geen Respondent 13: Energiecoöperatie West-Friesland Feitelijk geen in formele zin. Er moet echter wel een basis zijn voor continuïteit. Dus is het noodzaak een projectplan incl. financiering te hebben voor een paar jaar en uiteraard draagvlak daarvoor in de doelgroep. Respondent 14: Coöperatie Duurzame Energie Haaren voldoende mobiliseren van vrijwilligers vanuit de lokale gemeenschap Respondent 15: Stichting Duurzaam Drimmelen We zijn nu nog een stichting, druk bezig met het oprichten van een coöperatie. Omdat een coöperatie een gewoon bedrijf is met alle voor-en nadelen, risico's etc. is het zaak je goed voor te bereiden. Dat vergt een hoop tijd en werk, vnl. omdat we niet erg goed bekend zijn met de materie. Respondent 16: Westfriese Windmolencoöperatie geen Respondent 17: Bossche Duurzame Energiecoöperatie Respondent 18: Duurzame Energiecoöperatie Apeldoorn Groei naar 600 aspirant-leden als indicatie voor draagvlak Respondent 19: Vereniging Zuidwint De opstarthobbel, van niets komen tot oprichting.
94
Respondent 20: Vogelwijk Energie(k)
Het initiatief is gestart met het weer aan het lopen krijgen van een oude windturbine. Omdat toen de gedachte was dat de exploitatie mogelijk door ons gedaan zou worden, is een coöperatie opgericht. Vervolgens bleek dat Eneco zelf de exploitatie bleef doen, en dat de gemeente Den Haag erg geïnteresseerd was in lokale initiatieven (wij waren de eerste in Den Haag) en die wilde stimuleren met subsidies. Subsidies werden echter alleen gegeven aan stichtingen en verenigingen. Daarom ook een Stichting. Nu willen we naar één nieuwe rechtsvorm: vereniging want die is transparanter naar de leden, en de coöperatie levert veel problemen op met de fiscus i.v.m. het aantonen dat er geen Vennootschapsbelasting en BTW betaald hoeft te worden. Respondent 21: Bernhezer Energiecoöperatie
Het verkrijgen van voldoende draagvlak en dus voldoende enthousiaste mensen om deze coöperatie vorm te geven
95
Uittreding en Beëindiging van lidmaatschap Als hoofdregel voor de vereniging en de coöperatie geldt dat leden vrij zijn om hun lidmaatschap te beëindigen met inachtneming van een opzegtermijn van 4 weken tegen het eind van het boekjaar. Het is mogelijk om daarvan af te wijken in de statuten. Daarin kunnen voorwaarden verbonden worden verbonden aan het uittreden uit een vereniging/coöperatie. Stichtingen daarentegen kennen geen leden daardoor ook geen uittreding van leden. Vraag 10. Worden er in de statuten van uw organisatie voorwaarden verbonden aan uittreding uit de organisatie/beëindiging van het lidmaatschap?
Nee Ja Respondent 1: Amelander Energiecoöperatie Respondent 2: Stichting Duurzame Energieprovincie Respondent 3: Eigenwijkse Energiecoöperatie Respondent 4: Coöperatie Hilverstroom Respondent 5: Coöperatie Vallei Energie
X
schriftelijk kenbaar maken
X
geen
X
Opzegging van het lidmaatschap door het lid kan slechts geschieden tegen het einde van een boekjaar, mits schriftelijk en met inachtneming van een opzeggingstermijn van ten minste 1 maand.
X X
Respondent 6: Coöperatie Weert Energie
Respondent 7: Coöperatie SAMEEN Respondent 8: Energiecoöperatie Noordseveld Respondent 9: Coöperatie Meerwind Respondent 10: Reggestroom
na 3 jaar opzegbaar -
X
Een Lid kan zijn Lidmaatschap door schriftelijke opzegging per contractjaar beëindigen met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste één maand, onverminderd het bepaalde in lid 4 en lid 5 van dit artikel. Lidmaatschap eindigt onmiddellijk na het overlijden van een lid-natuurlijk persoon. Een Lid kan voorts zijn Lidmaatschap met onmiddellijke ingang en tegen een door het Lid bepaalde datum opzeggen bij verhuizen naar een adres buiten de regio Weert, waaronder alsdan wordt verstaan naar een woonadres buiten het verzorgingsgebied van de Coöperatie, zulks bij uitsluiting te bepalen door het Bestuur van de Coöperatie. Een Lid kan voorts zijn Lidmaatschap met onmiddellijke ingang opzeggen binnen dertig (30) dagen nadat hem een besluit: a. waarbij zijn rechten zijn beperkt of zijn verplichtingen zijn bezwaard is bekend geworden of medegedeeld, tenzij sprake is van een wijziging van geldelijke rechten of verplichtingen; b. tot omzetting van de Coöperatie in een andere rechtsvorm of tot juridische fusie of tot juridische splitsing is meegedeeld.
X
-
X
-
X
-
X
aan het einde van de looptijd van een project waarin geparticipeerd in eindige automatisch de deelname aan de coöperatie
X
Respondent 11: Zon op School Respondent 12: Rijn en Ijssel Energiecoöperatie Respondent 13: Energiecoöperatie WestFriesland Respondent 14: Coöperatie
Vraag 11: Welke voorwaarden voor uittreding zijn opgenomen in de statuten.
X
-
X
4 weken voor einde jaar schriftelijk opzeggen
X
ter beschikking stellen van aandelen
96
Duurzame Energie Haaren Respondent 15: Stichting Duurzaam Drimmelen Respondent 16: Westfriese Windmolencoöperatie Respondent 17: Bossche Duurzame Energiecoöperatie Respondent 18: Duurzame Energiecoöperatie Apeldoorn Respondent 19: Vereniging Zuidwint Respondent 20: Vogelwijk Energie(k) Respondent 21: Bernhezer Energiecoöperatie
X
Nog niet bekend.
X
-
X
-
X
-
X
-
X
-
X
opzegtermijn van 4 weken - opzeggen kan met onmiddellijke ingang wanneer een lid verhuist naar een adres buiten de gemeente Bernheze.
97
Anders, namelijk
X X
X
X
X
X
X
X
X
Respondent 7: Coöperatie SAMEEN
X
X
Respondent 8: Energiecoöperatie Noordseveld
X
X
Respondent 9: Coöperatie Meerwind
X
X
Respondent 10: Reggestroom
X
X
Respondent 11: Zon op School
X
X
Respondent 12: Rijn en Ijssel Energiecoöperatie Respondent 13: Energiecoöperatie West-Friesland Respondent 14: Coöperatie Duurzame Energie Haaren Respondent 15: Stichting Duurzaam Drimmelen Respondent 16: Westfriese Windmolencoöperatie Respondent 17: Bossche Duurzame Energiecoöperatie Respondent 18: Duurzame Energiecoöperatie Apeldoorn
X
X
X
X
X
X
X
X
Respondent 19: Vereniging Zuidwint
X X
X
X
Raad van Advies
X
Beroepscommissie
X
X
X
Integriteitscommissie
X
X X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
kascommissie
X
Coöperatieraad
X
Ledenraad
X
Respondent 20: Vogelwijk Energie(k) Respondent 21: Bernhezer Energiecoöperatie
Ondernemingsraad
X
A.V.A.
X
Ledenraad
Raad van Commissarissen
X
Directie
Bestuur
Respondent 1: Amelander Energiecoöperatie Respondent 2: Stichting Duurzame Energieprovincie Respondent 3: Eigenwijkse Energiecoöperatie Respondent 4: Coöperatie Hilverstroom Respondent 5: Coöperatie Vallei Energie Respondent 6: Coöperatie Weert Energie
Vraag 12. Welke organen bevinden zich in uw organisatie?
Raad van Toezicht
Algemene ledenvergadering
Bestuursorganen en Governancestructuur Binnen elke organisatie zijn er een aantal (bestuurs)organen die ervoor zorgen dat de organisatie bestuurd wordt, dat alle belangen behartigd worden en dat er onderling toezicht en verantwoording bestaat.
X
98
Corporate Governance Voor de Nederlandse beursgenoteerde bedrijven is een gedragscode opgesteld die regels bevat omtrent transparantie, verantwoording, behoorlijk bestuur, zeggenschap en bescherming van aandeelhouders. Ook voor coöperatieve ondernemingen is door de Nationale Coöperatieve Raad (NCR) een vergelijkbare code opgesteld die toegespitst is op coöperaties en verenigingen. Vraag 13. Wordt er in uw organisatie gebruik gemaakt van een governance code zoals bijvoorbeeld de NCR-code voor Coöperatieve Ondernemingen of de Nederlandse Corporate Governance Code?
Nee
Ja
Respondent 1: Amelander Energiecoöperatie
X
Respondent 2: Stichting Duurzame Energieprovincie
X
Respondent 3: Eigenwijkse Energiecoöperatie
X
Respondent 4: Coöperatie Hilverstroom
X X
Respondent 5: Coöperatie Vallei Energie Respondent 6: Coöperatie Weert Energie
X
Respondent 7: Coöperatie SAMEEN
X
Respondent 8: Energiecoöperatie Noordseveld
X
Respondent 9: Coöperatie Meerwind
X
Respondent 10: Reggestroom
X
Respondent 11: Zon op School
X
Respondent 12: Rijn en Ijssel Energiecoöperatie
X
Respondent 13: Energiecoöperatie WestFriesland Respondent 14: Coöperatie Duurzame Energie Haaren
Respondent 16: Westfriese Windmolencoöperatie Respondent 17: Bossche Duurzame Energiecoöperatie Respondent 18: Duurzame Energiecoöperatie Apeldoorn
zoveel mogelijk volledig
Alle
Niet formeel maar informeel hanteren wij de code
X X X
Respondent 15: Stichting Duurzaam Drimmelen
Vraag 14: In hoeverre worden de regels van deze code nageleefd?
worden nageleefd Nog niet bekend, maar governanace code wordt zeer zeker een onderdeel tijdens de oprichting
X X X X
Respondent 19: Vereniging Zuidwint Respondent 20: Vogelwijk Energie(k)
X
Respondent 21: Bernhezer Energiecoöperatie
X
De regels worden toegepast
99
Stimuleringsmaatregelen overheid Naast de SDE+ regeling en de milieu investeringsaftrek zoals MIA en Vamil zijn er nog meer maatregelen opgesteld door de overheid om duurzame initiatieven te stimuleren. Innovatiekredieten, regeling groenprojecten en subsidies op haalbaarheidsstudies zijn enkele voorbeelden daarvan. Vraag 15. Wordt er bij uw duurzame energie onderneming gebruik gemaakt van een regeling ter stimulering van een duurzaam initiatief? Zo ja, welke? Respondent 1: Amelander Energiecoöperatie SDE en EIA voor zonnepanelen. Respondent 2: Stichting Duurzame Energieprovincie als stichting adviseren we over de van toepassing zijnde stimuleringsmaatregelen hoewel we van mening zijn dat alle subsidies op energie zouden moeten worden afgeschaft Respondent 3: Eigenwijkse Energiecoöperatie de belastingkorting zoals voorzien in het Nationaal Energieakkoord Respondent 4: Coöperatie Hilverstroom regeling zit meestal, tot nu toe, bij de eindgebruiker. We volgen wel de verschillende mogelijkheden Respondent 5: Coöperatie Vallei Energie Gemeentelijke en provinciale bijdragen Respondent 6: Coöperatie Weert Energie Nog niet Respondent 7: Coöperatie SAMEEN Nee Respondent 8: Energiecoöperatie Noordseveld Respondent 9: Coöperatie Meerwind SDE+ Respondent 10: Reggestroom Neen Respondent 11: Zon op School nee Respondent 12: Rijn en Ijssel Energiecoöperatie allen bij projecten waar we betrokken zijn. Wij zijn niet de hoofdaanvrager Respondent 13: Energiecoöperatie West-Friesland Wij zelf als coöperatie nog niet maar onze leden maken daarvan enthousiast gebruik Respondent 14: Coöperatie Duurzame Energie Haaren nog niet Respondent 15: Stichting Duurzaam Drimmelen Nog niet bekend. Respondent 16: Westfriese Windmolencoöperatie MEP-subsidie Respondent 17: Bossche Duurzame Energiecoöperatie nog niet, pas gestart Respondent 18: Duurzame Energiecoöperatie Apeldoorn Nee Respondent 19: Vereniging Zuidwint momenteel niet, onze organisatie is nog jong
100
Respondent 20: Vogelwijk Energie(k) Subsidieregelingen van de gemeente den Haag ter ondersteuning van werkzaamheden van de stichting en bestuur (organisatiekosten, website etc.) en ter ondersteuning van inrichting/advisering van projecten Respondent 21: Bernhezer Energiecoöperatie nee
101
Vraag 16. Bent u tevreden over het aantal mogelijkheden voor subsidies of aftrekposten en wat zou er volgens u verbeterd kunnen worden? Respondent 1: Amelander Energiecoöperatie Respondent 2: Stichting Duurzame Energieprovincie wat er in Nederland ontbreekt is een "sociale duurzaamheidslening" voor mensen die op basis van hun inkomen niet in aanmerking komen voor groene lening, duurzaamheidslening of andere leningen, terwijl dit nu juist de mensen zijn waarvan de lasten door duurzaamheidsmaatregelen relatief het meest kunnen worden verlaagd Respondent 3: Eigenwijkse Energiecoöperatie belangrijkste is lange termijn (>15 jaar) investeringszekerheid Respondent 4: Coöperatie Hilverstroom het nieuwe energieakkoord brengt niet wat het zou moeten brengen voor lokale initiatieven. Respondent 5: Coöperatie Vallei Energie Nee, gemeentelijke bijdragen zouden fors hoger moeten zijn in eerste 3 jaar van 'kwartiermaken'. Respondent 6: Coöperatie Weert Energie Neen. Duidelijker uitgewerkte praktijkgerichte maatregelen in Nationaal Energieakkoord. BTW regeling is niet consumentvriendelijk. Respondent 7: Coöperatie SAMEEN Niet tevreden, subsidie voor maatschappelijk doel (werkgelegenheid + duurzaamheid) Respondent 8: Energiecoöperatie Noordseveld geen subsidies! Respondent 9: Coöperatie Meerwind De SDE condities worden steeds slechter waardoor investeringen moeilijk haalbaar worden. Respondent 10: Reggestroom Neen. Het geld vloeit naar grote spelers. Voor de per definitie kleinschalige lokale initiatieven is eigenlijk geen geld beschikbaar. Anderzijds hoeft dat ook niet als het speelveld eerlijk is. Door de miljardensubsidies aan de zwarte energie is de strijd echter ongelijk. Respondent 11: Zon op School we werken bewust zonder subsidie Respondent 12: Rijn en Ijssel Energiecoöperatie is wel een heel brede discussie (zie energieaccoord) Respondent 13: Energiecoöperatie West-Friesland In principe zijn er voldoende subsidie en aftrekmogelijkheden zij het dat deze slechts voor steeds korte periodes zijn zeker gesteld. Wat er ontbreekt zijn financieringsmogelijkheden en/of garantstellingen daarvoor. Respondent 14: Coöperatie Duurzame Energie Haaren we zitten nog in de verkenningsfase. er zijn slechts beperkte subsidie middelen beschikbaar die ons helpen om een echte lokale energievoorziening te starten Respondent 15: Stichting Duurzaam Drimmelen NVT Respondent 16: Westfriese Windmolencoöperatie Tevreden over mogelijkheden. De betrouwbaarheid van de overheid zou beter moeten, de MEP-regeling werd van de ene op de andere dag afgeschaft. Respondent 17: Bossche Duurzame Energiecoöperatie nog niet te zeggen. Regels over het algemeen complex
102
Respondent 18: Duurzame Energiecoöperatie Apeldoorn
Nee, SDE+ direct overtekend en Energieakkoord sluit coöperaties als deA uit (ook bedrijven kunnen lid zijn) Respondent 19: Vereniging Zuidwint
nee in zijn geheel niet. De rijksoverheid gedraagt zich als een klein kind dat nog moet leren hoe de toekomst eruit ziet en continu fouten maakt. Het wordt tijd dat de rijksoverheid leert en volwassen wordt. Respondent 20: Vogelwijk Energie(k)
De mogelijkheden zijn op zich voldoende. Omdat dit nieuw is voor de gemeente is de inpassing in de gemeentelijke (verantwoordings)regels nog erg lastig. Er moest dit jaar veel te vroeg in het jaar al verantwoording worden afgelegd, terwijl de projecten vaak nog pas gestart waren. Respondent 21: Bernhezer Energiecoöperatie
We zijn afhankelijk van vrijwilligers; dat heeft zijn grenzen. Het zou goed zijn wanneer een corporatie in de eerste drie jaar kon beschikken over een budget om ten minste voor 2 dagdelen per week gebruik te kunnen maken van betaalde krachten.
103
Toekomstvisie De laatste jaren is het aantal duurzame energie initiatieven sterk gegroeid. Vaak zijn deze initiatieven kleinschalig en lokaal georiënteerd. Binnen deze initiatieven wordt veel kennis opgebouwd met betrekking tot duurzame energie. Op dit moment lopen er al verschillende projecten om deze kennis te delen met collega-ondernemers. Hierdoor wordt de kennis sneller en makkelijker verkrijgbaar waar uiteindelijk de gehele duurzame energie sector aan mee profiteert. Ook de overheid probeert hier haar steentje aan bij te dragen door middel van extra geld en stimuleringsmaatregelen. De Regering denkt en hoopt met dit beleid de 14%-doelstelling van 2020 te kunnen behalen. Vraag 17. Hoe is uw visie op de toekomst van de duurzame energie onderneming en waar ziet u kansen en misschien wel problemen? Respondent 1: Amelander Energiecoöperatie Het is in de toekomst de enige manier van energie opwekken omdat we anders niet meer op deze planeet kunnen wonen. Respondent 2: Stichting Duurzame Energieprovincie lees onze visie te vinden onder downloads op http://energieprovincie.nl Respondent 3: Eigenwijkse Energiecoöperatie Lokale energie coöperaties hebben binding met lokale partijen en kunnen daardoor eerder kansen opmerken en realiseren. Gebrek aan lange termijn zekerheden is belangrijkste knelpunt Respondent 4: Coöperatie Hilverstroom Veel coöperaties blijven in de praat/ reken fase. Wij zijn hier inmiddels doorheen. Er zal een samenwerking komen tussen coöperaties omdat sommige zaken te groot zijn voor een dorp bijvoorbeeld. Dit vergt wel de nodige tijd en overleg (ego's). Overheid laat nu nog te veel de grote partijen (energieleveranciers die het niet voor elkaar hebben) aan de bal, waardoor bepaalde effecten langer duren of beperkt tot uiting komen. Wisselend beleid is een grote onzekere factor bij initiatieven, waarbij wijziging van regels vaak niet (financieel) gedragen kan worden en deze dus ook niet van de grond komen. Respondent 5: Coöperatie Vallei Energie Onze Coperatie ValleiEnergie heeft een gezonde visie op de toekomst: stevige groei van belangstelling en lokale/regionale duurzame energie productie in de volle breedte. Kansen liggen er bij forse nergiebesparing en pure, groene energie voor eigen gebruik door leden/deelnemers. Groene lokale warmte zal een grote vlucht nemen. Problemen worden verwacht bij realisatie van duurzame energieproductie, vooral rondom de ontwikkleing/bouw van 'broodnodige' windmolenclusters. En problemen bij bankable business cases op het moment dat energiebelastingvoordelen te moeizaam van de grond komen (zeer moeizame uitwerking verlaging energiebelasting uit het Energieakkoord) Respondent 6: Coöperatie Weert Energie Continuiteit is wellicht de grootste uitdaging. Hoe bind je je leden, en hoe slaag je er in om voortdurend te vernieuwen, en je te onderscheiden in een markt die 'overspoeld' wordt door initiatieven. Respondent 7: Coöperatie SAMEEN Beweging is niet meer te stoppen. LEC's zullen steeds verder richting professionalisering gaan. Wij proberen de LEC's met minimale financiele middelen laagdrempeling te helpen Respondent 8: Energiecoöperatie Noordseveld hier opgewekt wordt de toekomst Respondent 9: Coöperatie Meerwind Duurzaamheid moet! De overheid heeft eindelijk de goede weg gekozen. Veel kansen voor burgerinitiatieven die leiden tot betrokkenheid, feeling met energieverbruik en opwekking en inzicht in kostenopbouw. Lokaal verbruikt ook (zoveel mogelijk) lokaal opgewekt. Respondent 10: Reggestroom Onze visie is dat de overheid het niet vol zal kunnen houden om marktverstorende
104
maatregelen overeind te houden, zoals de subsidies (fiscale mogelijkheden)voor zwarte energie. De omslag naar groen en lokaal is een autonome ontwikkeling die ook met tegenwerking van de overheid niet te stoppen is. In onze visie is 100% duurzaam, 100% lokaal het concept van de (nabije) toekomst. De kansen liggen in de behoefte aan autonomie bij de burger en in de technologische mogelijkheden. Daarnaast in de groeiende behoefte aan zelforganisatie. Wat de overheid participatie noemt is niet anders dan een achterhoedegevecht om toch nog greep te houden om initiatieven van burgers die het zelf gaan doen. Problematisch is dus eigenlijk vooral het optreden van de overheid. Maar meer dan problematisch is dat ook weer niet. Uiteindelijk is de beweging te krachtig om te kunnen stoppen. Respondent 11: Zon op School De decentrale energiemarkt is het meeste gebaat bij een vaste wettelijke verankering voor onbeperkt salderen (tot 0). Dat geeft een stabiele investeringsgrondslag waar de lokale economie (leveranciers en installatie bedrijven) door kan groeien met alle positieve neveneffecten van dien. Respondent 12: Rijn en Ijssel Energiecoöperatie Eigen productie van energie. Respondent 13: Energiecoöperatie West-Friesland Wij zijn positief over de mogelijkheden maar dan zal er wel voor de groep van MKB bedrijven meer aandacht moeten komen. Dit is de vergeten groep in de benadering door de overheden terwijl daar heel veel duurzaamheidswinst is te realiseren. Respondent 14: Coöperatie Duurzame Energie Haaren Energie van, voor en door onze eigen leden. M.a.w. Haaren voert zelf de regie over haar eigen energievoorziening. Dit zal in samenwerking met bestaande energiebedrijven moeten plaatsvinden, die daar echter nog niet op zijn uitgerust Respondent 15: Stichting Duurzaam Drimmelen Wij willen d.m.v. de coöperatie de inwoners van de gemeente mee te laten profiteren van de rendementen van duurzame energieprojecten. Leden kunnen inschrijven, en meebeslissen over die projecten. Uiteindelijk is het de bedoeling dat de totale lokale gemeenschap dan mee profiteert van de behaalde resultaten/rendementen. De leden zijn het hoogste orgaan, dus beslissen zij hoe de behaalde resultaten worden verdeeld. Respondent 16: Westfriese Windmolencoöperatie Respondent 17: Bossche Duurzame Energiecoöperatie glas is halfvol. Er is nu eindelijk een visie bij de overheid. Tijd om in actie te komen als burgers en wellicht accepteren dat niet elke business case er toe leidt dat groene lokale stroom even duur is als grijze stroom. Respondent 18: Duurzame Energiecoöperatie Apeldoorn Energievoorziening zal decentrale worden en meer in handen komen van de lokale gemeenschap Respondent 19: Vereniging Zuidwint Duurzame energie is de toekomst, er liggen overal kansen. De grootste bedreiging is de gedraging van de rijksoverheid. Respondent 20: Vogelwijk Energie(k) Wij zijn een Lokaal Duurzaam Energie Initiatief. Lokaal, d.w.z. wijk gebonden is belangrijk. Daarmee bereik je je buurtgenoten veel beter dan met een landelijke ontwikkeling. Zaken als energiebesparing of (kleinschalige lokale) alternatieve opwekking zijn ook sterk gebaat bij de lokale samenwerking en buurtcohesie. De invloed is veel groter dan "alleen maar" verduurzaming van de energievoorziening. Door het stimuleren van de Lokale initiatieven kan de overheid via hefboomwerking met veel minder inspanning veel meer (laten) bereiken dan wanneer ze het helemaal zelf moeten doen. Problemen kunnen ontstaan wanneer financiële stimulering te duur wordt bevonden. Vaak gebaseerd op politieke keuzes, electoraal landjepik, korte versus lange termijn visies, maar daarmee wel een politiekmaatschappelijke werkelijkheid, die de overheid vaak tot onbetrouwbare partner maakt. Dat
105
maakt deelnemers in de lokale duurzame initiatieven kopschuw. Het delen van de opgebouwde kennis is nog vaak een probleem, omdat er allerlei (lokale!) adviseurs bij betrokken zijn, die verdienen met de door hen opgebouwde kennis, en die dus niet gemakkelijk delen. Samenwerking met de gevestigde orde van energiebedrijven is een vorm van haat-liefde. Respondent 21: Bernhezer Energiecoöperatie Kernbegrippen bij de visie zijn; betaalbaar, eigen, duurzaam, onafhankelijk en bewustwording. We streven ernaar dat in 2020 60% van de inwoners van Bernheze lid is van BECO (Bernhezer Energie Coöperatie. Kansen: gezamenlijk krachten bundelen met andere coöperaties in Brabant. Bedreigingen: begrenzing aan de inzet van vrijwilligers
Hartelijk bedankt voor het invullen van deze enquête. Uw bijdrage is zeer waardevol voor dit onderzoek. De resultaten zullen later verwerkt worden in het onderzoek en wanneer u heeft aangegeven de resultaten te willen ontvangen zal dit tegen het einde van het collegejaar gebeuren.
106
Bijlage 6. Statuten duurzame energiecoöperaties
107