De Duurzaamheidbalans van Brabant 2006
De Duurzaamheidbalans van Brabant 2006 TELOS – Brabants Centrum voor Duurzaamheidvraagstukken
Colofon Telos staat voor een onafhankelijke, wetenschappelijk gefundeerde reflectie op duurzame ontwikkeling in Brabant. Hiertoe brengt Telos gegevens over sociaal-culturele, ecologische en economische ontwikkelingen in Brabant bijeen en maakt deze toegankelijk. Voor beleidsmakers, relevante stakeholders, politici maar ook voor betrokken en geïnteresseerde burgers ontstaat aldus een rijke kennisbron die benut kan worden ten behoeve van duurzame ontwikkeling in Brabant. Telos is een netwerkorganisatie waarin vier Brabantse organisaties hun kennis bundelen: Provincie Noord-Brabant, Universiteit van Tilburg, Technische Universiteit Eindhoven en PON Instituut voor advies, onderzoek en ontwikkeling in Noord-Brabant. Eindredactie: Frans Hermans en John Dagevos Ontwerp: Sirene Ontwerpers, Rotterdam Fotografie: Joep Lennarts, ’s-Hertogenbosch Druk: Europoint Media, Rotterdam Uitgave Telos Postbus 90153, 5000 LE Tilburg, tel. 013 - 466 87 12
[email protected] ISBN-10: 90-77572-04-X ISBN-13: 978-90-77572-04-7
Inhoud Voorwoord
6
Inleiding
8
De Duurzaamheidbalans De toestand van Brabant gemeten over de afgelopen vier jaar De Telosmethode Ecologisch kapitaal Sociaal-cultureel kapitaal Economisch kapitaal Conclusie duurzaamheidbalans
12 22 42 66 86
Brabant op zoek: vasthouden, verbeteren en vernieuwen
88
De toekomstagenda volgens stakeholders
Brabant vindt
118
De mening van de bevolking over aspecten van duurzame ontwikkeling Met medewerking van
Legenda cirkeldiagrammen aan binnenzijde achterflap
160
Voorwoord Hanja Maij-Weggen, Commissaris van de Koningin in de provincie Noord-Brabant
6 Bij Brabant denk je aan bossen, beken, weilanden, heide, kortom aan veel ruimte. Maar we hebben ook mooie steden en een sterke economie. En gezelligheid en gevoel voor gemeenschap. Natuur en cultuur. Brabant is mooi en leefbaar. Een ideale plaats om te wonen, te werken en te recreëren. Maar die aantrekkelijkheid heeft een keerzijde. Groeiende dorpen en steden breiden uit in het groene landschap. Bedrijventerreinen vergen meer ruimte. Toenemend woon- en werkverkeer heeft ruim baan nodig, veroorzaakt lawaai en produceert uitlaatgassen. De gestegen welvaart heeft geleid tot een evenredige groei van het gebruik van energie en grondstoffen, met vervuiling van natuurlijke hulpbronnen tot gevolg. En de toegenomen massaliteit en drukte kunnen ook het gemeenschapsgevoel en de sociale leefbaarheid onder druk zetten. De Telos Duurzaamheidbalans geeft ons concreet inzicht waar Brabant staat als het gaat om duurzame ontwikkeling. Dat is belangrijke informatie voor het maken van de juiste keuzes. Duurzame ontwikkeling gaat over de lange termijn, over het verbinden van het hier en nu met het daar en later. En over de integratie van sociaal culturele, economische en ecologische aspecten. Het gaat dus om het zetten van concrete stappen en het nadenken over de toekomst tegelijkertijd. De ambitie van de provincie is gericht op een duurzame ontwikkeling van de Brabantse samenleving. In het bestuursakkoord staat het verwoord als ‘een toekomstgerichte en contrastrijke provincie met een optimale verhouding tussen economische, ecologische en sociaal-culturele doelen’. Later is dat nog eens aangescherpt tot het neerzetten van Brabant ‘als een Europese proeftuin voor duurzaamheid, en als bron van daaraan gerelateerde kennis en technologische vernieuwing’. Die ambitie valt alleen te realiseren wanneer alle Brabanders -burgers, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en overheden- verantwoordelijkheid willen dragen, expertise inbrengen en een duidelijke rol voor zich zien. Ook voor het aanbrengen van een duidelijker focus in dit proces levert de duurzaamheidbalans zinvolle en bruikbare informatie.
Voorwoord
7 De Brabantse Duurzaamheidsraad geeft mede sturing aan dit proces van verrassende ontmoetingen in een verrassende omgeving. De provincie wil enthousiasme, deskundigheid en betrokkenheid van alle maatschappelijke geledingen mobiliseren. Een nadrukkelijke koppeling tussen duurzaamheid en innovatie én het actief betrekken van jongeren krijgen daarbij een extra accent.
Inleiding Hans Mommaas, directeur Telos
8 Voor u ligt de door Telos samengestelde Duurzaamheidbalans van Brabant 2006. Deze balans van 2006 vormt de derde op rij. De eerste balans werd, als een soort van try-out, afgenomen in 2001. De tweede balans, die voor een belangrijk deel was gebaseerd op het commentaar vanuit de Brabantse samenleving op de eerste, is afgenomen in 2002. Indertijd is besloten om de Duurzaamheidbalans elke vier jaar te doen verschijnen. Een vierjaarlijkse balans zou recht doen aan het feit dat het bij duurzame ontwikkeling gaat om een ontwikkeling die pas op de wat langere termijn zichtbaar wordt. In de periode tussen 2002 en 2006 zijn er vanuit Telos weer veel contacten geweest met stakeholders uit de Brabantse samenleving, van werkgevers en werknemersorganisaties, gemeentelijke en provinciale overheden, tot aan milieu- en natuurorganisaties, de landbouwsector, de Brabantse ontwikkelingsmaatschappijen en tal van andere maatschappelijke organisaties. In al die contacten heeft Telos haar visie op duurzame ontwikkeling verder kunnen toetsen aan en implementeren in de Brabantse samenleving. De lering die daaruit is getrokken, is benut bij de totstandkoming van de Duurzaamheidbalans 2006. Bovendien heeft Telos de afgelopen periode haar benadering getoetst aan de internationale discussie over duurzame ontwikkeling en aan de internationale stand van het wetenschappelijke onderzoek op dat vlak. Dat laatste heeft onder andere geresulteerd in een aan de Universiteit van Tilburg gehouden internationale wetenschappelijke conferentie in het najaar van 2005. Ook de uitkomsten daarvan zijn gebruikt bij de samenstelling van de Duurzaamheidbalans 2006. De duurzaamheidbalans zoals die door Telos is ontwikkeld, wijkt in een aantal opzichten af van conventionele monitoringinstrumenten. Op de eerste plaats betreft dit haar samengestelde karakter. De balans beoogt een geïntegreerd beeld te schetsen op economisch, ecologische en sociaal-cultureel gebied.
Inleiding
9 Op de tweede plaats betreft dit het interactieve karakter. Bij de ontwikkeling van de indicatoren en de onderlinge weging daarvan wordt niet louter vertrouwd op (quasi)wetenschappelijke of technische overwegingen. De weging wordt afgeleid van gesprekken met Brabantse stakeholders en van algemene doelstellingen van provinciaal beleid. Aldus wordt de Brabantse samenleving ook nadrukkelijk als probleemeigenaar in de samenstelling van de balans betrokken. Daardoor kan de balans op haar beurt beter functioneren als een inspiratiebron voor de ontwikkeling van beleid. Inhoud en proces worden zo permanent op elkaar betrokken. Tenslotte is van belang dat de drie kapitaalvoorraden op hun eigen merites worden beoordeeld. Anders dan in bijvoorbeeld maatschappelijke kosten-batenanalyses worden de verschillende kapitalen niet herleid tot één eenduidige monetaire grootheid, maar laat de balans elk in zijn eigen waarde. Dit past volgens Telos beter bij de doelstelling van de balans als monitoringinstrument voor de langere termijn én als inspiratiebron voor maatschappelijk debat. Over de onderlinge weging van het langetermijnbelang van economische, ecologische en sociaal-culturele resultaten bestaan immers uiteenlopende politieke opvattingen. Die zijn niet te reduceren tot technische of gemiddelde standpunten. Eerder is het zaak het politieke en maatschappelijke debat daarover te stimuleren. Deze Duurzaamheidbalans van Brabant 2006 bestaat uit een drieluik. In het eerste luik wordt de feitelijke balans als zodanig gepresenteerd. Het betreft een inventarisatie van het economische, ecologische en sociaal-culturele kapitaal van Brabant, zoals afgemeten aan een reeks van indicatoren die iets zeggen over de veerkracht of de vitaliteit van de Brabantse samenleving in economische, ecologische en sociale en culturele zin. Het tweede luik betreft een essay over de duurzame ontwikkeling van Brabant met als titel: ‘Brabant op zoek’. Dit essay kan gezien worden als een update van de in 2004 gepubliceerde ‘Opgave van Brabant’. De tekst vormt de neerslag van de reeks gesprekken die heeft plaatsgevonden met institutionele stakeholders over ‘de stand van Brabant’. Het essay geeft als het ware weer hoe in de wereld van Brabantse maatschappelijke organisaties tegen duurzame ontwikkeling wordt aangekeken. De tekst plaatst de kwantitatieve uitkomsten van de balans in een meer kwalitatieve maatschappelijke context. Om daarbij niet alleen de vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties aan het
10 woord te laten maar ook de Brabantse bevolking zelf, is dit jaar aan de balans een derde element toegevoegd. Via het Brabantpanel van het PON is aan een representatieve steekproef van de Brabantse bevolking een reeks vragen voorgelegd, die verband houden met aspecten van de duurzame ontwikkeling van Brabant. De resultaten daarvan vindt u in het derde deel van deze balans getiteld ‘Brabant vindt’. Het betreft hier een nieuw element waar we in de toekomst meer gebruik van hopen te maken. Zo kan beter worden achterhaald hoe de Brabantse bevolking tegen de duurzame ontwikkeling van Brabant aankijkt. We hopen dat, net zoals in voorgaande jaren, de uitkomsten van deze balans weer nadrukkelijk worden betrokken in een maatschappelijk debat over de uitdagingen die Brabant in de toekomst te wachten staan. Is Brabant inderdaad nog vitaal genoeg om de grote ontwikkelingen die onverminderd op de provincie afkomen het hoofd te bieden? Zo nee, wat moet er dan de komende jaren gebeuren? Denk in dat verband aan vraagstukken zoals de sterkte van de Brabantse economie in een mondiaal verband. Denk ook aan het toenemende mondiale verkeer tussen culturen en religies en de tegelijkertijd sterker wordende behoefte aan sociale verbanden. Of aan de toenemende rol van kennis en creativiteit in de economische ontwikkeling en aan de met een verhoogde economische dynamiek gepaard gaande druk op landschap en natuur. En tot slot aan de veranderende relaties tussen lokale, regionale, nationale en transnationale overheden. Er zijn grootschalige transities nodig, zoals in het beleid met betrekking tot de landbouw, de Brabantse ruimte, de energievoorziening, de kenniseconomie, de maatschappelijke participatie. Ten dele zijn die transities al in gang gezet. Telos participeert als wetenschappelijk instituut in een aantal nationale onderzoeksprogramma’s die daarover gaan. Net als in de afgelopen periode willen we ook in de toekomst de kennis die daarin wordt opgedaan ter beschikking stellen aan de Brabantse samenleving. Dus niet alleen monitoren hoe het in het nabije verleden is gegaan, maar ook onderzoek doen naar en participeren in de feitelijke vormgeving van een duurzame ontwikkeling.
Inleiding
11 Er bestaat immers niet één duurzame samenleving, als een statisch eindbeeld. Was het maar zo eenvoudig. De omgeving verandert permanent en daarop zijn permanent nieuwe antwoorden nodig. Juist de vitaliteit en veerkracht van de economie, van natuur en landschap, van het sociale en culturele domein zijn daarbij bepalend. Duurzame ontwikkeling betreft in de kern van de zaak: het veerkrachtig en rechtvaardig houden van een samenleving in de context van steeds veranderende omgevingscondities. Dat is in de mondiale wereld van vandaag meer dan ooit een permanente opgave. Hopelijk geeft deze Duurzaamheidbalans van Brabant 2006 daaraan weer een verdere impuls.
De Telosmethode Frans Hermans en John Dagevos
12 Wat verstaan we onder duurzame ontwikkeling? Er bestaan vele definities over wat duurzame ontwikkeling is. In het hedendaagse denken over duurzame ontwikkeling wordt meestal gerefereerd aan het werk van de commissie-Brundtland, de World Commission on Environment and Development, die in 1987 het rapport Our Common Future publiceerde. Daarin wordt duurzame ontwikkeling als volgt omschreven: ‘Duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie, zonder daarbij de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te kunnen voorzien te beperken.’ Centraal in deze definitie staat de mens of, beter gezegd, de behoeften van de mens. Telos volgt de commissie-Brundtland in haar definitie van het begrip duurzame ontwikkeling. Het betreft echter een zeer algemene omschrijving. Om het begrip duurzame ontwikkeling verder te kunnen operationaliseren maken we gebruik van een zogeheten driekapitalenmodel waarin een onderscheid gemaakt wordt tussen het economische, ecologische en sociaalculturele kapitaal. Volgens Telos kan duurzame ontwikkeling worden opgevat als een ontwikkelingsproces gericht op het bevorderen van een evenwichtige groei (in balans) van de veerkracht en kwaliteit van de natuur (het ecologisch kapitaal), van het lichamelijke en geestelijke welzijn van mensen (het sociaal-cultureel kapitaal) en een gezonde economische ontwikkeling (het economisch kapitaal). Om te kunnen spreken van duurzame ontwikkeling moet in het verlengde van de gedachtegang van de commissie-Brundtland worden voldaan aan drie eisen: – Er moet sprake zijn van het gelijktijdig verbeteren van het economische, ecologische en het sociaal-culturele kapitaal. Verbetering van het ene kapitaal mag niet ten koste gaan van één of beide andere kapitalen. – De ontwikkeling moet houdbaar zijn over generaties heen: er mag geen afwenteling in de tijd plaatsvinden. – De ontwikkeling moet ook houdbaar zijn op mondiaal niveau of, anders geformuleerd: er mag geen afwenteling in de ruimte plaatsvinden. Onze ontwikkeling mag niet ten koste gaan van die in andere gebieden en andere landen.
Telosmethode
13 Met deze integrale benadering kiest Telos nadrukkelijk voor een breed perspectief op duurzame ontwikkeling. Het begrip heeft zowel een strategische dimensie (de langere termijn), als een normatieve dimensie (verantwoordelijkheid voor andere schaalniveaus en toekomstige generaties).
Relevante begrippen In de duurzaamheidbalans worden verschillende begrippen gebruikt. In het onderstaande schema worden deze begrippen kort toegelicht. Tabel 1. De relevante begrippen uit de duurzaamheidbalans Begrip
Omschrijving
Kapitaal
De drie essentiële delen, subsystemen van het totale maatschappelijke systeem: ecologie, sociaal-cultureel en economie.
Voorraad
De essentiële elementen die samen de kwaliteit en kwantiteit van een kapitaal bepalen.
Eisen
De langetermijndoelen die geformuleerd worden voor de ontwikkeling van een voorraad.
Indicatoren
Graadmeters waarmee de eisen kunnen worden geoperationaliseerd.
Normen
Normatief vastgestelde maatstaven met behulp waarvan we de scores van indicatoren beoordelen.
14 Kapitalen en de duurzaamheiddriehoek De ontwikkeling van de drie kapitalen (omvang, verandering in de tijd) wordt gevisualiseerd met behulp van een gelijkzijdige driehoek: de duurzaamheiddriehoek. Er is bewust gekozen voor een gelijkzijdige driehoek om daarmee te illustreren dat alle kapitalen even belangrijk zijn. Elk hoekpunt van de driehoek stelt een van de kapitalen voor. Figuur 1. De duurzaamheiddriehoek
In de bovenstaande driehoek geven de lengte van de lijnen vanuit het centrum, het zwaartepunt van de driehoek, de maximale grootte van de kapitalen aan. Deze lijnstukken zijn allemaal even lang. De gemeten toestand wordt weergegeven door de binnenste driehoek. Waar het in de praktijk van het monitoren van duurzame ontwikkeling met behulp van de duurzaamheiddriehoek vooral om gaat is om de omvang van de binnendriehoek te bepalen ten opzichte van de hoekpunten van de buitendriehoek. Hoe dichter de binnendriehoek ligt bij de buitendriehoek, hoe dichter we een duurzame situatie benaderen. Door herhaaldelijk te meten kunnen we een vergelijking maken in de tijd en ontstaat er dynamiek in de monitor.
Telosmethode
15 Voorraden en eisen Ieder kapitaal is opgebouwd uit een aantal voorraden. Deze worden gekozen op basis van bestaande theoretische inzichten. In vergelijking met de balans van 2002 heeft er onder invloed van nieuwe wetenschappelijke en maatschappelijke inzichten een revisie plaatsgevonden van het hele voorradensysteem. Er zijn voorraden verdwenen, andere zijn toegevoegd of hebben een andere inhoud gekregen. De nieuwe indeling van de voorraden ziet er als volgt uit. Tabel 2. Overzicht voorraden balans 2006
1 2 3 4 5 6 7 8
Sociaal-cultureel
Ecologie
Economie
solidariteit burgerschap identiteit en diversiteit veiligheid woonomgeving gezondheid onderwijs kunst en cultureel erfgoed
natuur bodem grondwater lucht oppervlaktewater delfstoffen landschap
arbeid kapitaal kennis grond- en hulpstoffen ruimtelijke vestigingsvoorwaarden economische structuur
Aan deze voorraden worden vervolgens eisen gesteld. In deze eisen wordt aangegeven waaraan een bepaalde voorraad op de lange termijn moet voldoen. Het zijn met andere woorden de langetermijndoelen in kwalitatieve bewoordingen. Ze zijn direct gekoppeld aan de voorraad waarop ze betrekking hebben en worden sterk bepaald door de context (het heersende normen- en waardepatroon) en het schaalniveau waarvoor de balans wordt opgesteld. De eisen kunnen in de tijd ook veranderen, juist omdat ze worden bepaald door stakeholders. Tijdens het interviewen van de stakeholders voor het essay ‘Brabant op zoek’, zijn deze eisen voorgelegd en getoetst op hun huidige relevantie.
16 Indicatoren De mate waarin aan de eisen wordt voldaan meten we met behulp van indicatoren. Per eis kunnen een of meerdere indicatoren worden gebruikt. In figuur 2 is een overzicht opgenomen van de samenhang tussen kapitalen, voorraden, eisen en indicatoren. Figuur 2. De samenhang tussen kapitalen, voorraden en indicatoren.
indicator
indicator voorraad
eisen
kapitaal
theorieën
voorraad
indicator voorraad indicator
Voor iedere indicator wordt een meetschaal opgesteld. Deze meetschaal bestaat uit normatief vastgestelde maatstaven die een nul- en een streefwaarde kennen met daartussen gelegen grenswaarden. In de balans wordt deze klassenindeling op de volgende manier zichtbaar gemaakt.
Telosmethode
17 Figuur 3. Klassenindeling
streefwaarde
goud maatschappelijk optimaal (doel lange termijn) grenswaarde
groen maatschappelijk acceptabel (doel korte termijn) grenswaarde
oranje maatschappelijke grens (behoefte aan directe aandacht) grenswaarde
rood maatschappelijk onacceptabel (directe ingreep gewenst) nulwaarde
Het bepalen van de grenswaarden is een onderdeel in de methode die veel discussie oplevert. Voor het bepalen van deze grenswaarden is gebruikgemaakt van beleidsdocumenten, vergelijkingen in de tijd, vergelijkingen met andere regio’s en de resultaten van maatschappelijke discussies.
18 Het bepalen van de grootte van voorraden en kapitalen Voor elke voorraad wordt een totaalscore bepaald door de scores van alle indicatoren gewogen bij elkaar op te tellen. Weging vindt plaats omdat niet alle eisen en alle indicatoren even belangrijk worden geacht. De gewichten van iedere indicator worden bepaald op basis van het aantal eisen per voorraad. De gewichten van iedere indicator worden bepaald op basis van het belang dat aan een bepaalde eis wordt toegekend en het belang dat vervolgens aan een indicator kan worden toegekend. Tabel 3 geeft hier een voorbeeld van. Tabel 3. Voorbeeld van weging indicatoren bij eisen van gelijk belang
voorraad 1
Weging in %
Hoek
eis 1
indicator 1 indicator 2
25,00 25,00
90 90
eis 2
indicator 3 indicator 4 indicator 5
16,67 16,67 16,67
60 60 60
100,00
360
De weging van de indicatoren valt af te lezen uit de hoekpunt die ze innemen in de taartdiagrammen. De straal van de taartpunt geeft de gemeten situatie aan. Hoe groter de straal, hoe beter de score. De stippellijn geeft de situatie bij de vorige meting weer. Een naar buiten gerichte pijl is een verbetering, een naar binnen gerichte pijl betekent een achteruitgang. Het jaar 2001 is zo veel mogelijk gebruikt als basisjaar om de vergelijkingen te kunnen maken. Voor de meting van de huidige toestand zijn de meest recente beschikbare data per indicator gehanteerd.
Telosmethode
19 Figuur 4. Voorbeeld cirkeldiagram
indicator 5
indicator 1
indicator 4
indicator 2
indicator 3
De optelsom van de voorraden binnen een kapitaal bepaalt vervolgens de score van het kapitaal. Ook hierbij vindt een weging plaats. Niet iedere voorraad is even belangrijk. Het gehanteerde gewicht van de voorraden is terug te vinden bij de conclusies bij ieder kapitaal. Voor deze editie hebben niet de stakeholders, maar heeft Telos zelf de gewichten bepaald. Figuur 5 geeft een overzicht van de voorraden en de kapitalen in de duurzaamheiddriehoek.
20 Figuur 5. Samenhang tussen kapitalen, voorraden en indicatoren
Een overzicht van alle gehanteerde bronnen en data en een verantwoording bij de gemaakte keuzes voor (wegingen van) voorraden, indicatoren en normeringen is terug te vinden op de website van Telos en in het achtergronddocument ‘de verantwoording van de duurzaamheidbalans 2006’.
Telosmethode
21
Ecologisch kapitaal Natuur Bodem Grondwater Lucht Oppervlaktewater Delfstoffen Landschap
Ecologisch kapitaal Frans Hermans en Frank van Lamoen
24 Het ecologisch kapitaal van Brabant beschouwt de verschillende ecosystemen binnen de provinciale grenzen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen biotische elementen zoals de aanwezigheid van planten en dieren in Brabant, en de abiotische elementen zoals bodem, water en lucht. De kwaliteit van de abiotische elementen bepaalt in sterke mate de mogelijkheden van de natuur die er kan gedijen. Vanuit de relatie met de twee andere kapitalen zijn er twee voorraden toegevoegd: landschap en delfstoffen. Er wordt in de balans een uitputtingsrelatie met het economische kapitaal gedefinieerd. Daarom is de voorraad delfstoffen in het ecologisch kapitaal geplaatst. De relatie tussen het ecologische kapitaal en het sociaal-culturele kapitaal wordt vooral gedefinieerd vanuit de beleving van het ecologische kapitaal. Hoewel de belevingswaarde van het ecologisch kapitaal ook terugkomt in enkele andere voorraden (natuur en bodem), is deze vooral in het landschap terug te vinden.
Voorraad natuur In de duurzaamheidbalans wordt voor natuur een ecosysteembenadering gehanteerd die samenhangt met de biodiversiteit in een gebied. Er is aangesloten bij de monitoring van natuur zoals de provincie Noord-Brabant die uitvoert. In deze voorraad wordt onderscheid gemaakt tussen ‘grootse natuur’, zoals die te vinden is in de ecologische hoofdstructuur en de natuur in het landelijk gebied.
Voorraad bodem De voorraad bodem heeft betrekking op de bovenste laag van de aardkorst, voor zover deze beworteld is en onder invloed van fysische, chemische of biologische processen verandert. In Nederland is de bodem zelden meer dan 1 à 2 meter dik. Tot de voorraad bodem behoort ook het ondiep (freatisch) grondwater.
Voorraad grondwater Het onderscheid tussen de voorraad grondwater, oppervlaktewater en bodem is soms moeilijk vast te stellen. Voor de Brabantse balans is uitgegaan van ‘diep’
Ecologisch kapitaal
25 grondwater (10 m) dat wordt gewonnen voor bijvoorbeeld proceswater en beregening van landbouwgebieden. De grondwaterkwaliteit kan worden bedreigd door vermesting, verzuring en de verspreiding van milieugevaarlijke stoffen zoals bestrijdingsmiddelen.
Voorraad lucht De voorraad lucht heeft betrekking op de samenstelling van de atmosfeer in een bepaald gebied. Luchtkwaliteit wordt voor een groot deel beïnvloed door emissies die soms wel lokaal, maar lang niet altijd in hetzelfde gebied worden uitgestoten. Luchtkwaliteit speelt dus op heel verschillende schaalniveaus. Op lokaal niveau gaat het gepaard met problemen als smogvorming en fijn stof, terwijl (aan het andere uiterste) op mondiaal niveau de uitstoot van CO2 uit verbrandingsprocessen een rol speelt.
Voorraad oppervlaktewater Onder de voorraad oppervlaktewater wordt verstaan: dat deel van de bodem dat (in principe) is bedekt met water. We onderscheiden stromende wateren zoals rivieren en beken en stilstaande wateren zoals meren, kanalen, sloten en vennen. In de voorraad oppervlaktewater gaat het met name om de kwaliteit van het oppervlaktewater.
Voorraad delfstoffen Bij de voorraad delfstoffen gaat het om de niet-hernieuwbare hulpbronnen die lokaal in de bodem aanwezig zijn. In Brabant bestaat de voorraad delfstoffen hoofdzakelijk uit granulaire oppervlaktedelfstoffen zoals grind, zand en klei.
Voorraad landschap De voorraad landschap wordt binnen het ecologisch kapitaal zeer beperkt gedefinieerd. De voorraad landschap heeft slechts betrekking op de beleving van agrarische landschapstypen. Het betreft de ruimtelijke kwaliteit van gebieden die is gebaseerd op de bebouwingskenmerken, de structurering door groene elementen en de cultuurhistorische identiteit.
Natuur 26 Hoewel de voorraad natuur als geheel een kleine stijging laat zien, is het beeld van de voorraad gemengd. De toestand van de ‘grootse natuur’, die behoort tot de ecologische hoofdstructuur (EHS) zoals heide, bos en graslanden, is nog steeds zorgelijk. Graslanden en heide laten zelfs een zekere teruggang zien. De agrarische natuur laat daarentegen wel een verbetering zien.
Eisen bij de voorraad natuur: 1 In natuurgebieden zijn de aangetroffen soorten in dichtheden te vinden, zoals die overeen komen in soortgelijke ongerepte gebieden. 2 In stedelijk en agrarisch gebied is de hiervoor kenmerkende biodiversiteit zo groot mogelijk.
Ecologisch kapitaal
27
heide
bos graslanden
57% 55%
agrarische natuur
Bodem 28 De toestand van de Brabantse bodem is dramatisch te noemen. Alle indicatoren, op vermesting van de natuurgronden na, scoren onacceptabel slecht. Doordat het meetnet bodemkwaliteit in de afgelopen periode is gewijzigd, is het niet mogelijk om een betrouwbare vergelijking met de balans 2002 te maken. Een verbetering van deze voorraad is een kwestie van lange adem. De effecten van een aantal beleidsmaatregelen, zoals de strengere mestwetgeving, zijn nog niet zichtbaar. De atmosferische depositie van ammoniak is de afgelopen jaren afgenomen. Hierdoor is de toestand van de vermesting van de natuur verbeterd, desondanks blijven de landbouwgronden wel enorm vermest. De buffercapaciteit van de zandgronden is op veel plaatsen overschreden en dit verklaart de slechte score van de verzuring. De slechte score van zware metalen in natuurgebieden hangt hier ook mee samen. Bij een lage zuurgraad spoelen deze namelijk gemakkelijker uit.
Eisen bij de voorraad bodem: 1 De functies van de bodem als drager, producent en regulator worden niet (onomkeerbaar) aangetast. 2 De bodem is vrij van, voor mensen en natuur, schadelijke verontreinigingen met een antropogene oorsprong.
Ecologisch kapitaal
29
vermesting landbouwgrond saneringen
verdroging natuur zware metalen natuur
zware metalen landbouwgrond
vermesting natuur
verzuring natuur
16% 15%
Grondwater 30 Grondwater als geheel scoort nog steeds zorgelijk. De verwachte verslechtering, door het doorsijpelen van vervuilende stoffen vanuit de bodem naar het grondwater, blijft vooralsnog uit. De verzuring van het grondwater laat zelfs een positieve trend zien, hoewel de beleidsnormen ook hier nog niet worden gehaald. De verandering in de mate van onttrekkingen wordt met name bepaald door de beregening van landbouwgebieden waarop het weer een belangrijke invloed heeft.
Eisen bij de voorraad grondwater: 1 Het grondwater is vrij van, voor mensen en natuur, schadelijke verontreinigingen met een antropogene oorsprong. 2 De onttrekking van grondwater mag de natuurlijke capaciteit voor aanvulling niet overschrijden.
Ecologisch kapitaal
31
vermesting
verzuring
41% 34%
bestrijdingsmiddelen
onttrekkingen
zware metalen
Lucht 32 De luchtkwaliteit in Brabant wordt voor een groot deel buiten de eigen regio bepaald. De kleine verslechtering die de voorraad lucht laat zien is dan ook maar voor een deel op het conto van Brabant zelf te schrijven. De achteruitgang van de lucht wordt met name veroorzaakt door een toename van het broeikaseffect en het aantal smogdagen. Bij deze laatste indicator moet worden opgemerkt dat de langetermijntrend over de afgelopen twintig jaar wel degelijk een verbetering laat zien en de waargenomen teruggang in deze indicator duidt dan ook niet op een structurele verslechtering. Bij fijn stof gaat de trend de goede kant op, hoewel de norm nog niet wordt gehaald. Bij geluidsbelasting zit Brabant net onder het Nederlands gemiddelde. Dit niveau is desondanks zorgelijk te noemen.
Eisen bij de voorraad lucht: 1 De lucht is vrij van, voor mensen en natuur, schadelijke verontreinigingen met een antropogene oorsprong. 2 Er is geen door de mens veroorzaakte klimaatverandering. 3 Brabant levert minimaal een evenredige bijdrage aan het voorkomen van klimaatverandering.
Ecologisch kapitaal
33
fijn stof
smogdagen
46% 45%
broeikaseffect
geluidsbelasting
Oppervlaktewater 34 De toestand van het oppervlaktewater in Brabant is voor alle indicatoren slecht tot zeer slecht te noemen. Over de langere termijn laat eutrofiëring echter wel een verbetering zien. Hoewel de gemiddelde concentratie van de aangetroffen bestrijdingsmiddelen is afgenomen, worden de bestrijdingsmiddelen wel op meer plaatsen aangetroffen ten opzichte van de eerdere meting. Dit leidt tot een slechtere beoordeling van deze indicator. Het lijkt erop dat de bestrijdingsmiddelen zich langzaam verspreiden en daardoor verdund raken. De toestand van de zware metalen in het oppervlaktewater blijft slecht. Er wordt wel een verbetering waargenomen, maar een duidelijke trend is hier nog niet te ontdekken.
Eis bij de voorraad oppervlaktewater: 1 Het oppervlaktewater is vrij van, voor mensen en natuur, schadelijke verontreinigingen met een antropogene oorsprong.
Ecologisch kapitaal
35
eutrofiëring
24% 22%
bestrijdingsmiddelen zware metalen
Delfstoffen 36 Bij de voorraad delfstoffen gaat het om de lokaal aanwezige, winbare oppervlaktedelfstoffen. Sinds de laatste meting in de balans 2002 is de winning van deze delfstoffen enorm verminderd. De winning is echter niet teruggebracht naar nul en iedere extra winning betekent dus feitelijk nog steeds een achteruitgang van de absolute voorraad. Het gevaar van afwenteling naar andere gebieden steekt de kop op bij een dergelijke vermindering van de winning binnen de eigen grenzen. Als het daadwerkelijke gebruik van deze stoffen namelijk niet tegelijkertijd vermindert, ontstaat de noodzaak om deze stoffen vervolgens te importeren uit andere gebieden. In dit verband kan ook verwezen worden naar de negatieve ontwikkelingen in de voorraad grond- en hulpstoffen in het economisch kapitaal.
Eis bij de voorraad delfstoffen: 1 De winning van niet-hernieuwbare delfstoffen wordt verminderd.
Ecologisch kapitaal
37
ophoogzand
beton en metselzand
67%
45%
klei
grind
Landschap 38 Bij de voorraad landschap gaat het om de beleving van het landschap door mensen van binnen en buiten Brabant. De invulling van deze voorraad is beperkt tot de beleving van het landschap in het landelijk gebied. De gegevens uit de BelevingsGIS van Alterra laten zien dat de nabijheid van de stad in het landelijk gebied als negatief wordt ervaren. Bovendien kent het Brabantse landschap weinig historische kenmerken (in vergelijking met de rest van Nederland) en dit pleit ervoor om zuinig om te springen met het cultuurhistorisch erfgoed dat nog over is. Omdat Brabant relatief weinig open landschappen kent, heeft het ook minder last van horizonvervuiling en scoort deze indicator goed.
Eisen bij de voorraad landschap: 1 Iedereen is tevreden met het landschap waar hij of zij woont en werkt. 2 Erkende natuur- en cultuurlandschappen en hun kenmerkende landschapselementen worden beschermd en versterkt, terwijl storende elementen worden geweerd.
Ecologisch kapitaal
39
stedelijke uitstraling
horizonvervuiling 53%
historische kenmerkendheid
natuurlijkheid
Conclusies Ecologisch kapitaal 40 De stijging van het ecologisch kapitaal in Brabant wordt voornamelijk bepaald door de verbetering in de voorraden delfstoffen, grondwater en natuur. Hierbij vallen echter wel wat kanttekeningen te plaatsen. De grootste winst wordt geboekt doordat de winning van oppervlaktedelfstoffen in Brabant sterk is verminderd. Dit betekent waarschijnlijk dat deze winning tegenwoordig buiten Brabant plaatsvindt en daarom buiten het bereik van de balans valt. Ook bij de stijging van de voorraad natuur moet een kanttekening worden geplaatst. Deze stijging is vooral het gevolg van een verbetering in de agrarische natuur, het ‘plattelandschap’. De kwaliteit van de ‘grootse natuur’ zoals graslanden en heide daalt daarentegen. De kwaliteit van bodem, oppervlaktewater en grondwater laat een lichte verbetering zien. Toch is de toestand nog steeds zorgelijk en bij de voorraad bodem zelfs dramatisch. De luchtkwaliteit laat een kleine verslechtering zien. Maar luchtkwaliteit wordt grotendeels bepaald door oorzaken buiten Brabant. Om dit te verbeteren zijn afspraken nodig op landelijk en Europees niveau. Landschap is als nieuwe voorraad in de balans opgenomen. Brabanders waarderen hun eigen landschap gunstig. Landelijke studies constateren echter de negatieve effecten van oprukkende verstedelijking. Vanuit die achtergrond is er tevens grote zorg voor het behoud van historische elementen in het landschap. De duurzaamheidbalans bevestigt dit beeld.
Ecologisch kapitaal
41
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
Kapitaal in 2006 Kapitaal in 2002 Totaal kapitaal in 2006 Totaal kapitaal in 2002
20
La n
ds c
ha
p
n of fe st
kt rv la
12,5
De lf
er
12,5
ew at
ht Op
pe
Gr
on
dw at
m
12,5
Lu c
12,5
er
12,5
Bo de
tu
ur
20
Na
score voorraaad in %
Figuur 6. Vergelijking ecologisch kapitaal 2006 ten opzichte van 2002
gewicht van voorraad in %
Sociaal-cultureel kapitaal Solidariteit Burgerschap Identiteit en diversiteit Veiligheid Woonomgeving Gezondheid Onderwijs Kunst en cultureel erfgoed
Sociaal-cultureel kapitaal Egbert Edelmann, Luuk Knippenberg en Jolanda Westerlaken
44 Binnen het sociaal-cultureel kapitaal draait alles om de sociale interacties binnen een samenleving. Kernbegrippen zijn participatie en vrijheid. Voor een sociaal en cultureel duurzame samenleving geldt het principe van sociale rechtvaardigheid (gelijke kansen, vrijheid, brede toegankelijkheid van voorzieningen en veiligheid) en het principe van maatschappelijke betrokkenheid (solidariteit en burgerschap). In het sociaal-cultureel kapitaal onderscheiden we acht voorraden, die zowel onderling als met voorraden uit de andere kapitalen samenhangen.
Voorraad solidariteit Solidariteit is een belangrijke voorwaarde voor cohesie in de samenleving, ze functioneert als ‘sociale lijm’. Solidariteit gaat over wat mensen bindt, tussen gezinsleden onderling, maar juist ook tussen individuen en de belangenorganisaties waarmee mensen zich identificeren. Het is de voorwaarde voor sociale interactie en verwijst tevens naar de mate waarin de samenleving tweedeling weet te voorkomen.
Voorraad burgerschap Burgerschap verwijst naar de politieke relaties tussen de inwoners van een democratische staat en al de georganiseerde politieke instituties van die staat. Burgerschap is gebaseerd op het gelijkheidsprincipe: alle mensen in een staat hebben als burger – voor de wet - gelijke rechten en plichten.
Sociaal-cultureel kapitaal
45 Voorraad identiteit en diversiteit De Brabantse samenleving is samengesteld uit mensen van uiteenlopende culturen en achtergronden met ieder eigen identiteiten. Deze culturele diversiteit kan leiden tot creativiteit en innovatie, mits ruimte wordt geboden aan die diversiteit. In deze voorraad gaat het niet om zicht te krijgen op de bevolkingsopbouw van de provincie Noord-Brabant maar veeleer om te kijken naar de wijze waarop iedereen zijn eigen identiteit koestert en uitdraagt in woord en gedrag, zonder daarbij anderen te beperken om hetzelfde te doen.
Voorraad veiligheid Zowel het individu als de samenleving heeft een bepaalde mate van veiligheid nodig om te kunnen functioneren. Binnen de voorraad veiligheid is daarom een onderscheid gemaakt tussen min of meer geobjectiveerde veiligheid in termen van risico’s om ergens slachtoffer van te worden, en de subjectieve beleving van veiligheid: het veiligheidsgevoel. Veiligheid spitst zich in deze voorraad toe op bescherming tegen geweld, misdaad, terrorisme, ongelukken en rampen.
Voorraad woonomgeving In tegenstelling tot de oude voorraad leef- en woonomgeving, waarin ook veiligheidsaspecten waren opgenomen, richt de nieuwe voorraad woonomgeving zich volledig op het wonen. Binnen deze voorraad is aandacht voor de beschikbaarheid en de kwaliteit van woningen, de aanwezigheid van publieke en dagelijkse voorzieningen en de tevredenheid met de eigen woonomgeving.
Voorraad gezondheid Een van de voorwaarden voor een duurzame samenleving is een gezonde bevolking, in lichamelijk en psychisch opzicht. Gezondheid heeft zowel een objectieve (percentage zieken en sterfgevallen) als een subjectieve component (gezondheidsbeleving). Daarnaast ligt de verantwoordelijkheid voor de gezondheid(szorg) deels bij de overheid, maar zeker ook bij de individuele burgers.
46 Voorraad onderwijs Onderwijs is buitengewoon belangrijk voor onze samenleving, zowel voor het overdragen van praktisch of economisch inzetbare kennis en vaardigheden als voor de overdracht van normen en waarden van de ene op de ander generatie. In de voorraad onderwijs is zowel aandacht voor de kwaliteit van basis- en voortgezet onderwijs, als voor de scholing en vorming van volwassenen en de aansluiting van onderwijs op de maatschappelijke behoeften.
Voorraad kunst en cultureel erfgoed Naast de voorraad identiteit en diversiteit wordt er bij deze balans van 2006 de nieuwe voorraad kunst en cultureel erfgoed geïntroduceerd. Hiermee wordt het belang van cultuur als uiting van (of reactie op) bestaande normen en waarden onderstreept binnen het sociaal-cultureel kapitaal. Bij de voorraad kunst en cultureel erfgoed gaat het over het bewaren en opnieuw inbedden van in de tijd en ruimte vastgelegde culturele uitingen, het bewaren en beschermen van het culturele erfgoed. Het gaat ook over de aanwezigheid en toegang tot culturele voorzieningen en activiteiten.
Sociaal-cultureel kapitaal
47
Solidariteit 48 Ten opzichte van 2002 heeft de voorraad solidariteit zich licht negatief ontwikkeld. De inkomensongelijkheid in de Brabantse samenleving is sinds 2002 toegenomen, evenals het percentage langdurig werklozen en het percentage arme huishoudens. De economische recessie van de afgelopen jaren verklaart een deel van deze achteruitgang. De mate van sociale uitsluiting bevindt zich in de gevarenzone. Aan de andere kant zien we dat mensen wel goed aan het maatschappelijke verkeer deelnemen en dat de sociale cohesie in de buurt duidelijk is verbeterd, hoewel het zich nog steeds in de gevarenzone bevindt.
Eisen bij de voorraad solidariteit: 1 De sociale samenhang van de samenleving is gewaarborgd. 2 Er is geen armoede of uitsluiting.
Sociaal-cultureel kapitaal
49
passief lidmaatschap maatschappelijke middenveld
actief lidmaatschap maatschappelijke middenveld
tevredenheid met sociale cohesie
persoonlijke contacten
47% 46%
inkomensongelijkheidscoëfficiënt
arme huishoudens
sociale uitsluiting
langdurige werkloosheid
Burgerschap 50 De voorraad burgerschap laat een lichte stijging zien. Er is sprake van een goede betrokkenheid bij de politiek, zoals blijkt uit de stijging van het gemiddelde opkomstpercentage en uit de politieke betrokkenheid, de beïnvloeding van politieke processen en het verkrijgen van voldoende politieke informatie. Dit uit zich echter niet in een groot vertrouwen in de politiek.
Eisen bij de voorraad burgerschap: 1 Elke burger heeft zeggenschap in politieke besluitvorming die hem of haar en de samenleving en haar toekomst aangaat. 2 De burger heeft de (morele) plicht om gebruik te maken van de zeggenschap in politieke besluitvorming. 3 Alle burgers hebben vrijelijk toegang tot de informatie die zij nodig hebben om als burger te kunnen functioneren.
Sociaal-cultureel kapitaal
51
lidmaatschap belangenorganisaties perceptie beïnvloeding politieke processen
politieke betrokkenheid
43% 42%
informatie over politieke processen opkomstpercentage bij de verkiezingen
vertrouwen in de politiek
Identiteit en diversiteit 52 Het aantal meldingen van racisme en discriminatie is in de afgelopen jaren gestegen. Dit kan twee dingen betekenen. Of er is meer sprake van discriminatie en racisme, of er is een hogere gevoeligheid én mogelijkheid om deze discriminatie te melden. Het omgaan met etnische verschillen is in Brabant niet vanzelfsprekend. Op buurtniveau is men relatief positief, maar zodra het dichterbij komt heeft een beperkte groep er duidelijk meer problemen mee.
Eis bij de voorraad identiteit en diversiteit: 1 Iedereen heeft het recht om zijn eigen identiteit en diversiteit te koesteren en uit te dragen in woord en gedrag, zolang dit anderen niet beperkt om hetzelfde te doen.
Sociaal-cultureel kapitaal
53
mensen zonder bezwaar tegen een allochtoon als schoonzoon of -dochter
contact andere etniciteiten
mensen zonder bezwaar tegen een allochtoon als buur
42%
omgang met andere etniciteiten in de buurt
brabantse identiteit
racisme en discriminatie
Veiligheid 54 Binnen de voorraad veiligheid laten de objectieve indicatoren die een beeld geven van het risico om ergens slachtoffer van te worden, een duidelijke verbetering zien. Het aantal ernstige verkeersongevallen met dodelijke afloop is gedaald maar is desondanks nog steeds zorgelijk. Positieve ontwikkelingen zien we ook terug in de subjectieve veiligheidsbeleving. Deze is weliswaar verbeterd maar is nog niet op een acceptabel niveau. De Brabantse burger heeft weinig angst voor een terroristische aanslag in Brabant. De kans op een ramp (door transport van gevaarlijke stoffen of door overstroming) ziet men iets meer als een gevaar.
Eisen bij de voorraad veiligheid: 1 De kans om slachtoffer te worden van geweld, misdaad, ongelukken en rampen is verwaarloosbaar. 2 Iedereen voelt zich veilig in Brabant.
Sociaal-cultureel kapitaal
55
slachtoffers vermogensdelicten slachtoffers geweldscriminaliteit ernstige verkeersongevallen
46%
34%
kans op ramp
onveiligheidsgevoel
angst voor terrorisme
Woonomgeving 56 In de voorraad woonomgeving is het woningtekort iets toegenomen; het bevindt zich nog steeds op een zorgelijk niveau. Het gaat dan vooral om senioren die een aangepaste woning zoeken en starters op de woningmarkt die behoefte hebben aan betaalbare woningen. Daar staat tegenover dat het merendeel van de Brabanders tevreden is met de eigen woning, de woonomgeving en de aanwezigheid van voorzieningen in de buurt. Dat kan niet gezegd worden over de aanwezigheid van groen in de buurt. Die ervaren de Brabanders nog steeds als veel te weinig.
Eisen bij de voorraad woonomgeving: 1 Iedereen heeft toegang tot een betaalbare woning van goede kwaliteit. 2 Publieke en dagelijkse voorzieningen zijn bereikbaar en toegankelijk voor iedereen. 3 Iedereen is tevreden met de woonomgeving waar hij of zij woont: veilig, aangenaam en gezond.
Sociaal-cultureel kapitaal
57
woningtekort
tevredenheid met buurtvoorzieningen
tevredenheid met woning
49% 47%
tevredenheid met groenvoorzieningen bereidheid om te verhuizen
Gezondheid 58 De beleving van de eigen gezondheid is in de afgelopen jaren verbeterd. Volgens de gegevens van de vier regionale GGD’s is het percentage mensen dat riskant gedrag vertoont (zware rokers, excessieve drinkers en mensen met ernstig overgewicht) in de afgelopen jaren verminderd, maar het blijft nog steeds zorgelijk. Het percentage Brabanders dat wekelijks sport bevindt zich op een acceptabel niveau. Desondanks laten de objectieve gezondheidsindicatoren zien dat het aantal sterfgevallen als gevolg van hart- en vaatziekten weliswaar iets is afgenomen, maar nog steeds zorgelijk hoog is. En ook het percentage Brabanders met minimaal één chronische aandoening is zorgelijk te noemen.
Eisen bij de voorraad gezondheid: 1 De bevolking is lichamelijk en geestelijk gezond. 2 De bevolking voelt zich gezond. 3 De gezondheidszorg is van goede kwaliteit en toegankelijk voor iedereen; inclusief preventie en nazorg. 4 Iedereen heeft een eigen verantwoordelijkheid voor een gezonde leefstijl.
Sociaal-cultureel kapitaal
59
chronisch zieken beoordeling van eigen gezondheid
suïcides
sterfte harten vaatziekten 56%
44%
huisartsen
wachtenden verpleging en verzorging
riskant gedrag
sport wekelijks
Onderwijs 60 Het onderwijs bevindt zich op een acceptabel niveau. Toch is het goed erop te wijzen dat een aantal belangrijke indicatoren, met name de kwaliteit van het onderwijs (zowel basis- als voortgezet onderwijs) een verslechtering laten zien . Het percentage voortijdig schoolverlaters is zelfs gestegen tot een onacceptabel niveau.
Eisen bij de voorraad onderwijs: 1 Het onderwijs sluit aan op de maatschappelijke behoefte. 2 Het onderwijs is van hoge kwaliteit. 3 Iedereen heeft toegang tot een vorm van onderwijs of scholing die past bij zijn of haar capaciteiten (ongeacht leeftijd, geslacht, afkomst of achtergrond). 4 Iedereen heeft de plicht ervoor zorg te dragen dat zijn competenties – zijn/haar scholing – (blijven) aansluiten op maatschappelijke behoeften.
Sociaal-cultureel kapitaal
61
kwaliteit basisonderwijs
leerlingen onvertraagd naar diploma
resultaten basisonderwijs
kwaliteit voortgezet onderwijs 55% 53%
jeugdwerkeloosheid om- en bijscholing voortijdig schoolverlaters
Kunst en cultureel erfgoed 62 De voorraad kunst en cultuur heeft zich positief ontwikkeld. Gelet op het aantal aanbieders van cultuur (musea, theaters, filmhuizen e.d.) bevindt Brabant zich op een acceptabel niveau, dit geldt ook voor de deelname aan cultuur (cultuurbezoek en deelname amateurkunst). Inspanningen op het terrein van cultuureducatie binnen het onderwijs lijken vruchten af te werpen, zoals blijkt uit het aantal jongeren dat culturele accommodaties bezoekt. Voor de indicator diversiteit cultuuraanbod zijn geen gegevens gevonden. Deze indicator wordt wel belangrijk geacht en is daarom wel opgenomen.
Eisen bij de voorraad kunst en cultureel erfgoed: 1 Het culturele aanbod is groot, evenals de diversiteit. 2 Iedereen kan actief of passief deelnemen aan culturele uitingen of activiteiten. 3 Het culturele erfgoed wordt beschermd en versterkt. 4 Cultuureducatie is een wezenlijk onderdeel van het onderwijspakket in het voortgezet onderwijs.
Sociaal-cultureel kapitaal
63
deelname amateurkunst
cultuurbezoek
diversiteit cultuuraanbod
omvang cultuur sector
52% 45%
jeugdleden openbare bibliotheek
bescherming cultureel erfgoed jeugdbezoek culturele accomodaties
Conclusies Sociaal-cultureel kapitaal 64 Het sociaal-cultureel kapitaal in Brabant heeft zich de laatste jaren positief ontwikkeld. Zo is de objectieve veiligheid de laatste jaren verbeterd en de Brabanders geven aan zich over het algemeen ook veilig te voelen. Ook de voorraden ‘kunst en cultureel erfgoed’ en ‘gezondheid’ laten een duidelijke verbetering zien. De verbetering van deze laatste voorraad komt vooral voor rekening van de stijging in het percentage mensen dat de eigen gezondheid als goed bestempelt, in samenhang met een afname van het percentage personen dat riskant gedrag vertoont. De voorraad solidariteit als geheel is iets afgenomen door de toename van de inkomensongelijkheid, evenals het percentage arme huishoudens en het percentage langdurig werklozen. Daar staat tegenover dat de sociale cohesie in buurten in de ogen van burgers wel wat is verbeterd. De ontwikkeling van het onderwijs baart enige zorgen. Hoewel de kwaliteit van het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs nog steeds acceptabel is, is het belangrijk om op te merken dat deze kwaliteit in de laatste jaren wel achteruit is gegaan. De meeste zorgen gaan uit naar het toegenomen percentage voortijdige schoolverlaters binnen deze voorraad.
Sociaal-cultureel kapitaal
65
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
d rfg oe ee
ur ult nc te Ku
ns
nt Ide Kapitaal in 2006 Kapitaal in 2002 Totaal kapitaal in 2006 Totaal kapitaal in 2002
12,5
le
On de
id Ge
zo
nd
he
vin no mg e
12,5
rw ijs
12,5
g
eid Wo o
en
12,5
ite
it
igh
er div
rg e Bu
12,5
Ve il
sit
ha p rs c
ar ite lid
12,5
eit
12,5
it
12,5
So
score voorraad in %
Figuur 7. Vergelijking sociaal-cultureel kapitaal 2006 ten opzichte van 2002
gewicht van voorraad in %
Economisch kapitaal Arbeid Kapitaal Kennis Grond- en hulpstoffen Ruimtelijke vestigingsvoorwaarden Economische structuur
Economisch kapitaal John Dagevos
68 Het economisch kapitaal binnen de duurzaamheidbalans richt zich op het functioneren van de regionale economie. Daarbij is de focus gericht op behoud en versterking van het inkomensgenererende vermogen. Of een regio er ook daadwerkelijk in slaagt om voldoende inkomen te genereren, is afhankelijk van de vraag of de regio als gebied én de bedrijven in die regio erin slagen zich in de internationale concurrentiestrijd een goede uitgangspositie te verwerven. De concurrentiekracht van een regio wordt in belangrijke mate bepaald door het regionale productiemilieu en de regionale productiestructuur. De productiestructuur betreft het geheel en de samenstelling van de regionale bedrijvigheid. Binnen het productiemilieu kunnen drie soorten relaties van een bedrijf met de omgeving onderscheiden worden: marktrelaties, institutionele relaties en fysieke relaties. De marktrelaties hebben betrekking op de geld- en kapitaalmarkt, de vastgoedmarkt, de arbeidsmarkt, de markt voor goederen, diensten en informatie. Onder de institutionele relaties vallen de relaties met de overheid en andere instituten. Deze uiten zich onder meer in wetgeving, regulering en sanctionering. Bij fysieke relaties is te denken aan de fysieke infrastructuur en de beschikbaarheid van bedrijventerreinen. Deze kunnen vaak niet of nauwelijks (alleen op lange termijn) worden gewijzigd. Met bovenstaande overwegingen in het achterhoofd worden in het economisch kapitaal de volgende voorraden benoemd.
Economisch kapitaal
69 Voorraad arbeid Arbeid binnen het economisch kapitaal refereert aan het vermogen van de mens om een bijdrage te leveren aan het productieproces van goederen en diensten. De kwaliteit (kennis, ervaring, creativiteit) en de (kwantitatieve) beschikbaarheid van arbeid is dan ook een cruciale economische factor. Het functioneren van de arbeidsmarkt is van groot belang om vraag en aanbod bij elkaar te brengen.
Voorraad kapitaal Tot kapitaalgoederen wordt alles gerekend wat voor de productie van goederen of dienstverlening wordt gebruikt. Te denken valt hierbij aan machines, apparaten, transportmiddelen, grond en gebouwen, kortom ‘productief kapitaal’. Het is vanuit economisch oogpunt bezien van groot belang dat er voldoende kapitaalgoederen aanwezig zijn, dat de kwaliteit hiervan goed is en dat de voorraad via investeringen op peil gehouden dan wel uitgebreid wordt.
Voorraad kennis Bij de voorraad kennis gaat het primair om kennis die gebruikt wordt in het productieproces. We kunnen daarbij nog wel een onderscheid maken tussen zogenaamde ‘embodied’ en ‘disembodied knowledge’. Kennis die is opgenomen in kapitaalgoederen wordt disembodied knowledge genoemd. Bij embodied knowledge gaat het juist om kennis die arbeidskrachten bezitten. Voor het op peil houden van het kennisniveau van bedrijven en beroepsbevolking is een goede kennisinfrastructuur noodzakelijk.
Voorraad grond- en hulpstoffen Naast arbeid, kapitaal en kennis vormen ook grond- en hulpstoffen belangrijke inputs voor productie . Waar het gaat om grond- en hulpstoffen (daartoe rekenen we gemakshalve ook energie) kan vastgesteld worden dat deze voor een belangrijk deel niet uit Brabant zelf komen, maar uit het buitenland. Grondstoffen kosten geld en bij verspilling ervan wordt het milieu belast. Vandaar dat er steeds meer aandacht is voor het zuiniger gebruik, de ontwikkeling van nieuwe materialen, het zuiniger gebruiken van de beschikbare voorraden en het hergebruik van materialen.
70 Voorraad ruimtelijke vestigingsvoorwaarden Bij deze voorraad gaat het om zaken als de infrastructuur in al zijn verschijningsvormen (weg, spoor, water, lucht, buis, breedband), de beschikbaarheid, segmentatie en kwaliteit van bedrijventerreinen en de beschikbaarheid en kwaliteit van bedrijfsruimten en kantoorgebouwen. Hoewel infrastructuur, bedrijventerreinen, bedrijfshuisvesting en kantoorgebouwen ook te beschouwen zijn als een vorm van kapitaalgoed, worden ze hier meegenomen als een eigenstandige voorraad. Ze fungeren immers niet als directe input in het productieproces, maar als randvoorwaarde voor het goed functioneren van de regionale economie.
Voorraad economische structuur De kracht van een regionale economie wordt in belangrijke mate bepaald door de in die regio aanwezige bedrijvigheid. Daarbij gaat het om het geheel van al die bedrijven en de samenstelling daarvan (de regionale productiestructuur). De samenstelling moet zodanig zijn dat deze economische groei kan genereren, maar ook conjuncturele schokken kan opvangen. Daarnaast moet er sprake zijn van voldoende dynamiek en vernieuwing (starters, bedrijven die zich nieuw in de regio vestigen et cetera).
Economisch kapitaal
71
Arbeid 72 De economische dip van de afgelopen jaren verklaart veel van de waargenomen veranderingen in deze voorraad. In de eerste plaats is daar de afname van de spanning op de arbeidsmarkt, die een positief effect heeft op de indicator voor moeilijk vervulbare vacatures. Ook de fors stijgende werkloosheid in de periode 2001-2005, naar een in termen van de Telosbalans zorgelijk niveau, kan hieruit worden verklaard. Overigens dient hierbij aangetekend worden dat de werkloosheid zijn dieptepunt al lang heeft bereikt en inmiddels aan het afnemen is. De samenstelling van de beroepsbevolking is ook enigszins gewijzigd. Zo is er sprake van een groeiend aandeel hoogopgeleiden en een afnemend aandeel lager opgeleiden. Daarmee komt de realisatie van de eis dat het arbeidsaanbod minimaal moet beschikken over een startkwalificatie dichterbij. Deze positieve trends worden weer enigszins tenietgedaan door de gevolgen van de ontgroening en de vergrijzing. Tot slot moet nog gewezen worden op het feit dat de benutting van het arbeidspotentieel licht gedaald is en, hoewel het aantal arbeidsongeschikten in de voorbije periode is afgenomen, dat de omvang van de problematiek nog steeds zo groot is dat deze indicator een rode kaart oplevert.
De eisen bij de voorraad arbeid zijn: 1 De vraag naar en het aanbod van arbeid zijn in evenwicht, zowel in kwalitatief als in kwantitatief opzicht. Dat betekent geen werkloosheid en geen moeilijk vervulbare vacatures. 2 Het opleidingsniveau van de beroepsbevolking stijgt. Het arbeidsaanbod bezit minimaal een startkwalificatie. 3 Werk is gezond: langdurig ziekteverzuim en uitstroom ten gevolge van arbeidsongeschiktheid worden voorkomen.
Economisch kapitaal
73
moeilijk vervulbare functies
benutting arbeidspotentieel
werkgelegenheidsfunctie ontgroening en vergrijzing 49% 43%
aandeel hoogopgeleiden
werkloosheid
arbeidsongeschiktheid
Kapitaal 74 De voorraad kapitaal laat in de beschouwde periode een negatieve ontwikkeling zien. Zowel het investeringsniveau als het aantal bedrijven met voldoende rendement is sterk afgenomen. Deze sterke teruggang hangt samen met de ingezakte conjunctuur in de achter ons liggende jaren. Brabant reageert, gegeven de kenmerken van haar productiestructuur, veel sterker dan andere regio’s op conjuncturele schommelingen. De pieken zijn hoger, de dalen dieper.
De eisen voor de voorraad kapitaal zijn: 1 Voor het instandhouden en versterken van het productieve vermogen van de Brabantse economie is het nodig dat het bedrijfsleven voldoende investeert. 2 Bedrijven beschikken over voldoende financiële middelen om te kunnen investeren. Daartoe moeten ze voldoende winst maken.
Economisch kapitaal
75
investeringsniveau
60%
46%
bedrijven met voldoende rendement
directe buitenlandse investeringen
Kennis 76 De voorraad kennis laat een licht positieve ontwikkeling zien. Deze wordt veroorzaakt doordat Brabant het zeer goed doet bij het patenteren van nieuwe vindingen. Brabant bevond zich reeds op een hoog niveau en dat niveau is alleen maar gestegen. Ook positief voor de score van de voorraad kennis zijn de uitgebreide capaciteit van de Brabantse kennisinfrastructuur op wo- en hbo-niveau en het toenemende aantal werknemers dat participeert in employabilitybevorderende activiteiten (‘een leven lang leren’). Hoewel Brabant nog steeds een hoge R&D-intensiteit kent, is deze in de voorbije periode wel licht afgenomen. Zorgwekkend is het feit dat de vernieuwing in het middenen kleinbedrijf achterblijft. Dat geldt zowel voor productvernieuwing als voor organisatorische en strategische vernieuwingen.
De eisen voor de voorraad kennis zijn: 1 Het creatieve, adaptieve en innovatieve vermogen van werknemers en werkgevers van en in bedrijven en organisaties als geheel, wordt voortdurend versterkt. 2 Investeringen van bedrijven zijn gericht zijn op voortdurende vernieuwing van producten, productieprocessen en dienstverleningsconcepten, opdat de continuïteit van de onderneming gewaarborgd is. 3 De kennisinfrastructuur ondersteunt de bedrijvigheid.
Economisch kapitaal
77
vernieuwing van bedrijfsprocessen
vernieuwing in MKB-bedrijven
R&D-intensiteit nieuwe producten
52% 50%
patenten capaciteit wo en hbo uitgedrukt op de totale bevolking levenslang leren
Grond- en hulpstoffen 78 De voorraad grondstoffen heeft zich negatief ontwikkeld. Deze negatieve ontwikkeling wordt met name veroorzaakt doordat de industrie er niet in slaagt de beleidsdoelen te realiseren zoals vastgelegd in de ‘meerjarenafspraak energiebesparing’. Verder kan vastgesteld worden dat het hergebruik van bedrijfsafvalstoffen licht is afgenomen, desondanks bevindt dit hergebruik zich nog steeds op een acceptabel niveau. Tegenover deze negatieve ontwikkelingen staat een tweetal positieve ontwikkelingen. De eerste is dat de totale productie van duurzame energie is toegenomen. Desalniettemin is het niveau van productie nog steeds onacceptabel laag. De tweede positieve ontwikkeling is dat de CO2-emissie van het bedrijfsleven in de periode 2000-2004 licht is gedaald. Ze bevindt zich in 2004 nog net onder het niveau van 2000, waardoor het niveau als acceptabel beoordeeld wordt.
De eisen voor de voorraad grondstoffen zijn: 1 Investeringen van bedrijven zijn gericht zijn op vermindering van energieverbruik en uitstoot van schadelijke stoffen. 2 Investeringen van bedrijven zijn gericht zijn op het verminderen van het gebruik van niet-hernieuwbare grond- en hulpstoffen.
Economisch kapitaal
79
emissies
energiebesparing
40% 33%
productie duurzame energie
hergebruik door bedrijven
Ruimtelijke vestigingsvoorwaarden 80 De voorraad ruimtelijke vestigingsvoorwaarden laat een positieve ontwikkeling zien. Deze wordt voor een deel verklaard door het aantal breedbandaansluitingen en de toereikende voorraad bedrijventerreinen. Bij het aantal breedbandaansluitingen moet aangetekend worden dat dit een relatief nieuwe ontwikkeling betreft waarin Nederland voorop loopt. Brabant is koploper in Nederland als het gaat om het aantal verouderde bedrijventerreinen. Dit levert een onacceptabele score op. Wel wordt op dit moment een ambitieus herstructureringsprogramma doorgevoerd, maar de gevolgen hier van zijn nog niet zichtbaar in deze balans. Het aanbod aan leegstaande kantoorruimten is in de afgelopen periode sterk gestegen. Op zich is dit al problematisch. Tegelijkertijd kan vastgesteld worden dat binnen dat aanbod het aandeel nieuwbouw sterk afneemt. Dit betekent dat een aanzienlijk deel van de leegstand betrekking heeft op verouderde gebouwen. De Brabantse toestand van de infrastructuur laat een stabiele doch zorgelijke situatie zien. De filezwaarteproblematiek is bijvoorbeeld op een zorgelijk niveau gebleven. Datzelfde geldt voor de ‘modal split’, de verhouding tussen openbaar vervoer- en autogebruik. De ontsluitingsgraad voor het openbaar vervoer heeft zich licht positief verbeterd waardoor deze zich net op een acceptabel niveau bevindt.
De eisen voor de voorraad ruimtelijke vestigingsvoorwaarden luiden: 1 Bedrijven, voorzieningen, instellingen en economische centra zijn goed bereikbaar dan wel ontsloten via de weg, het spoor, het water, de lucht en de ICT. 2 Er is voldoende ruimte (terreinen, bedrijfspanden) beschikbaar voor bedrijvigheid. 3 De beschikbare ruimte voor bedrijvigheid wordt optimaal beheerd: zuinig met ruimte en aangepast aan de tijd.
Economisch kapitaal
81
modal split
breedbandaansluitingen
aandeel verouderd bedrijventerrein
openbaarvervoerontsluiting
filezwaarte
41% 38%
aandeel nieuwbouw
netto/bruto oppervlakteverhouding van bedrijventerreinen voorraad bedrijventerreinen
Economische structuur 82 De voorraad economische structuur heeft per saldo een licht positieve ontwikkeling doorgemaakt. Daaraan liggen tegengestelde bewegingen ten grondslag. Aan de ene kant wordt de economische structuur versterkt door een duidelijke groei van het aantal ondernemingen in Brabant en daarmee samenhangend een sterk gegroeid aandeel startende ondernemingen. Tegenover de positieve ontwikkelingen staan ook een aantal negatieve ontwikkelingen. In eerste plaats moet gewezen worden op de afnemende aandelen stuwende bedrijvigheid en ‘high and medium tech’ werkgelegenheid. Desondanks blijven deze aandelen op een acceptabel niveau. Ook het exportaandeel is licht gedaald. De negatieve ontwikkeling van deze drie indicatoren hangt slechts voor een deel samen met de conjuncturele inzinking in de voorbije periode. Het is ook het gevolg van een verscherping van de internationale concurrentie en de daarmee gepaard gaande verplaatsing van productie uit Brabant naar elders in de wereld.
De eisen voor de voorraad economische structuur luiden: 1 De economische structuur van Brabant wordt permanent versterkt en vernieuwd door de komst van startende ondernemingen en zich nieuw in Brabant vestigende ondernemingen. 2 De regionale bedrijvigheid is samengesteld uit een goede mix van stuwende en verzorgende bedrijvigheid, waardoor de creatie van toegevoegde waarde bevorderd wordt.
Economisch kapitaal
83
groeisaldo Bruto Regionaal Product tegen marktprijzen per hoofd van de bevolking
aandeel starters op de totale bedrijvigheid
60% 58%
export als aandeel van het Bruto Regionaal Product
aandeel stuwende bedrijvigheid op totale bedrijvigheid
aandeel ‘high en medium tech’ werkgelegenheid
Conclusies Economisch kapitaal 84 Ten opzichte van de vorige balans is het economisch kapitaal licht achteruit gegaan. Een nadere beschouwing van de ontwikkeling van de verschillende voorraden laat zien dat er sprake is van een ongelijke ontwikkeling van voorraden. Sommige voorraden hebben zich in positieve zin ontwikkeld, zoals de voorraden arbeid, kennis, ruimtelijke vestigingsvoorwaarden en economische structuur. De voorraden kapitaal en grondstoffen daarentegen kennen een duidelijk negatieve ontwikkeling. Bij het beoordelen en interpreteren van de resultaten moet gerealiseerd worden dat de meting uit 2002 betrekking had op een situatie van (late) hoogconjunctuur. In de afgelopen jaren is de Brabantse economie geconfronteerd met een forse conjuncturele inzinking met zelfs jaren van negatieve groei. Brabant is uit een diep dal gekropen en het feit dat Brabant zich in 2006 weer vrijwel op het niveau van 2002 bevindt, is derhalve te beschouwen als een positief gegeven. Dit gegeven krijgt nog meer reliëf als bedacht wordt dat een aantal belangrijke economische indicatoren zich op dit moment in zeer gunstige zin ontwikkelen. Denk aan de stijgende rendementen en de investeringen van bedrijven, de verder dalende werkloosheid en de vele nieuwe startende bedrijven. Uiteraard is het niet uitsluitend hosanna. Immers, de fors aantrekkende economie betekent ook een extra druk op de al zo zwaar belaste infrastructuur. Daarnaast kan het betekenen dat, wanneer bedrijven niet investeren in milieuvriendelijke technologieën, de druk op het milieu toeneemt. Ondanks deze kanttekeningen lijkt het er toch op dat het economisch kapitaal van Brabant zich op het moment van meting in positieve zin ontwikkelt.
Economisch kapitaal
85
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
ur tu ru c he isc
om on Ec
ve s
tig
ing
Ru
st ulp d-
18
st
n of fe
nn is Gr on
Kapitaal in 2006 Kapitaal in 2002 Totaal kapitaal in 2006 Totaal kapitaal in 2002
18
sv imte oo li rw jke aa rd en
10
en h
Ka
18
Ke
aa
l
18
pit
id
18
Ar be
score voorraad in %
Figuur 8. Vergelijking economisch kapitaal 2006 ten opzichte van 2002
gewicht van voorraad in %
Conclusie duurzaamheidbalans Frans Hermans, John Dagevos en Egbert Edelmann
86 Op het kapitalenniveau van de driehoek zien we dat de duurzaamheid een voorzichtige positieve trend laat zien. Het ecologisch kapitaal en het sociaalcultureel kapitaal zijn sinds de publicatie van de laatste duurzaamheidbalans gegroeid. Het ecologisch kapitaal met 3% en het sociaal-cultureel kapitaal met bijna 4%. Het economisch kapitaal is licht gedaald. De achterliggende periode met een economische recessie is daar (deels) de oorzaak van. Het feit dat de Brabantse economie zich in 2006 vrijwel hersteld heeft van deze recessie, moet daarom als een positief punt worden beschouwd. Bekijken we de veranderingen op het niveau van de voorraden, dan is er sprake van een ongelijke ontwikkeling. De meeste voorraden groeien, er zijn echter in ieder kapitaal een of meerdere voorraden te vinden die afnemen. Daarnaast blijft Brabant kampen met een aantal hardnekkige problemen. Een groot aantal rode kaarten die in de vorige balans zijn uitgedeeld, blijven in deze balans nog steeds gehandhaafd. De volgende zaken worden nog steeds als slecht beoordeeld: – – – – – – – – –
De kwaliteit van de bodem Verdroging van de natuur De waterkwaliteit De bijdrage aan het broeikaseffect De positie van allochtonen Het vertrouwen in de politiek Het aantal voortijdig schoolverlaters Het aantal arbeidsongeschikten De verouderde staat van een aantal Brabantse bedrijventerreinen
Het zijn met name deze structurele problemen die verdere aandacht behoeven om stappen te kunnen blijven maken richting duurzaamheid.
Conclusie
87 Figuur 9. Ontwikkelingen in de duurzaamheiddriehoek van Brabant 2002-2006
44% (was 41%)
48% (was 44%)
2002
48% (was 49%)
2006
Brabant op zoek: vasthouden, verbeteren en vernieuwen John Dagevos, Joks Janssen en Frans Hermans
88 Dromen als perspectief Duurzame ontwikkeling is een proces van lange adem. Het gaat daarbij niet zozeer om het hier en nu, maar om een visie op de toekomst, die uitstijgt boven de dagelijkse tegenstellingen. Duurzame ontwikkeling gaat om het formuleren van een gezamenlijk perspectief, een ideaalbeeld wellicht, dat ogenschijnlijk tegengestelde belangen in de sociaal-culturele, ecologische en economische sfeer op een kwalitatief hoogwaardige wijze met elkaar weet te verknopen. Duurzame ontwikkeling is immers iets van ons allemaal. In Brabant is dit ideaalbeeld eind jaren negentig al geformuleerd. Concrete aanleiding was de moeizame verhouding tussen de vijf grote steden in Brabant en het provinciaal bestuur.1 Vooral als het ging om economische en regionaal ruimtelijke kwesties kwam het gesprek tussen beide bestuurslagen nauwelijks van de grond en werden kansen gemist. De problematische samenwerking vormde voor de provincie aanleiding een experimenteel en open proces te starten, om de dialoog tussen steden en provincie nieuw leven in te blazen. Gedurende dat proces ontstond ook de behoefte aan een wenkend perspectief. Een dergelijk perspectief was niet alleen in politiek-bestuurlijk opzicht, maar ook in maatschappelijke zin uiterst gewenst. De agrarische sector stond immers onder druk door dierziektes (varkenspest, gekkekoeienziekte, mond- en klauwzeer). Daarnaast noodzaakte de economische recessie van begin jaren negentig en de daarmee gepaard gaande herstructurering van bedrijven als DAF en Philips
1
Claire Grijzen, Bestuurskunst als ‘blik’opener? Procesgang rond het manifest Brabant 2050 (Nijmegen, 2005)
Brabant op zoek
89 tot vernieuwing. Voor zowel de industriële als de agrarische sector speelde ook het uiterst taaie milieuvraagstuk. De licence to produce stond op het spel. Daarnaast werden de eerste gevolgen van de vergrijzing zichtbaar en zette de ontgroening door. Al met al een reeks van met elkaar vervlochten problemen die, zo was het algemene gevoel, zich niet op de traditionele wijze lieten oplossen, maar vroegen om vernieuwende inzichten, concepten en methoden. Juist door verbindingen te leggen tussen vraagstukken en perspectieven komen nieuwe oplossingen tot stand, was de idee. Vanuit die gedachte ontwikkelde een bont gezelschap van bestuurders, denkers, ambtenaren, maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven een visie op de toekomst van Brabant. Daarbij speelden creativiteit en verbeelding van de toekomst een prominente rol. Om met Saint-Exupéry te spreken: ‘Wanneer je een schip wilt bouwen, breng dan geen mensen bij elkaar om hout aan te slepen, werktekeningen te maken, coördinatie te regelen en plannen te maken. Maar leer mensen te verlangen naar de eindeloze zee.’ De visie kreeg in 1997 zijn beslag in het prachtige Manifest Brabant 2050.2 ‘Brabant in 2050’, zo formuleerden de opstellers van dat manifest, ‘is een zorgzame samenleving, waarin ieder mens telt en de moeite waard is; een samenleving ook waarin kennis en vorming de toegang zijn tot arbeidsparticipatie. Parallel met de globalisering van de economie zou de eigen identiteit van Brabant vorm hebben gekregen door én te putten uit het verleden én samen nieuwe idealen te verwezenlijken. Steden, dorpen en landschap zijn, op basis van een gezaghebbende visie, karakteristiek vormgegeven. In Brabant 2050 is in sociaal-economische zin het onderscheid tussen stad en platteland verdwenen. Het landschap bestaat uit nieuwe uitgestrekte natuurgebieden, waartussen verscholen sterk gedecentraliseerde woon- en werkkernen liggen, afgewisseld door slechts enkele stedelijke concentraties. In Brabant 2050 is een goede buur net zo belangrijk als een verre vriend, zijn er geen files meer, en blijven de doorgaande wegen filevrij door de aanleg van nieuwe infrastructuur voor ultralichte voertuigen. Elk bedrijf is emissieloos en alle landbouw duurzaam. Kunst en cultuur zijn algemeen erkende en herkende inspiratiebronnen voor de toekomst.’ 2
Projectbureau Brabant 2050, Manifest Brabant 2050 (’s-Hertogenbosch, 1997)
90
Van denken naar doen Achteraf kunnen we vaststellen dat het ideaal van Brabant 2050 mobiliserend heeft gewerkt. Er zijn verschillende interessante initiatieven ontwikkeld. Het gesprek tussen provincie en steden resulteerde in de strategische samenwerking rondom Brabantstad. Daarnaast werd het programma Brabant Elan opgestart, een proeftuin voor gedurfde, gewaagde en vernieuwende projecten. Tevens werd een strategische agenda economie, milieu en ruimte opgesteld, en werd begonnen met de revitalisering van het landelijke gebied. En tenslotte werd ook Telos opgericht, het Brabants centrum voor duurzaamheidvraagstukken. Inmiddels zijn we een aantal jaren verder. De fase van denken heeft - als vanzelfsprekend - plaatsgemaakt voor een fase van doen. De gedachten van het manifest zijn geconcretiseerd en op allerlei terreinen vindt de slag plaats naar de uitvoering. Tegelijkertijd kunnen we constateren dat de maatschappelijke werkelijkheid waarop Brabant 2050 gebaseerd was niet statisch van karakter is, maar voortdurend onderhevig aan veranderingen, aan trendbreuken, die soms moeilijk te voorspellen zijn.
Brabant op zoek
91 Vastgesteld kan worden dat een aantal trends en ontwikkelingen die onder het manifest lagen, zich hebben doorgezet (individualisering, ontgroening en vergrijzing, toenemende mobiliteit, technologische ontwikkeling), maar ook dat verschillende trends zich inmiddels anders voordoen of zich nadrukkelijker manifesteren. Denk in dit verband aan de toenemende behoefte aan veiligheid sinds 11 september 2001 en de politieke onrust sinds de Fortuynistische revolte. Maar ook aan de doorzettende internationalisering en mondialisering en de daarmee samenhangende behoefte aan identiteit en herkenbaarheid en het vraagstuk van klimaatverandering, dat steeds prominenter op de agenda staat. Deze ontwikkelingen vormen voor ons de aanleiding om met onze partners in het veld te reflecteren op de huidige stand van zaken. Hoe wordt op dit moment de duurzaamheidsopgave van Brabant gedefinieerd door mensen die, ieder vanuit zijn/haar eigen achtergrond, betrokken zijn bij het proces van duurzame ontwikkeling?
92 We willen u meenemen naar de door ons geïnterviewde sleutelinformanten, stakeholders uit de Brabantse samenleving. Mensen die actief zijn als bestuurder in belangenorganisaties, bij de politie, in het onderwijs, bij waterschappen, in de energievoorziening, bij de GGD, culturele instellingen, woningbouwcorporaties, bij economische ontwikkelingsorganisaties, natuur en milieuorganisaties en ga zo maar door. We willen u een kijkje geven in wat naar hun mening de belangrijkste opgaven en uitdagingen van Brabant zijn voor de komende jaren. We hebben absoluut niet de pretentie deze meningen volledig weer te geven. Daarvoor is er te veel over tafel gegaan. Op basis van de interviews schetsen we een aantal belangrijke thema’s die door iedereen herkend of erkend werden. Waar nodig plaatsen we deze thema’s in een bredere context. Ontwikkelingen die zich in Brabant afspelen worden immers in grote mate beïnvloed door ontwikkelingen elders, op een hoger schaalniveau: Europees of mondiaal. Of, zoals een van de geïnterviewden het onder woorden bracht: ‘De Brabantse schaal is veel te klein om zaken te kunnen veranderen, waarmee niet is gezegd dat Brabant niets zou moeten doen.’ Daarnaast zijn sommige trends en ontwikkelingen vooral sturend, terwijl andere juist een gevolg van iets zijn. Het gaat erom te bepalen hoe de ontwikkelingen met elkaar samenhangen, zodat aanknopingspunten voor sturing en beïnvloeding gevonden kunnen worden. De geselecteerde thema’s vormen de aanleiding om een aantal concrete ontwikkelingsopgaven te schetsen die op de lange en middellange termijn gaan spelen en die om een antwoord vragen van overheid, maatschappelijke organisaties en marktpartijen. In feite proberen we de opgave zoals die in het Manifest Brabant 2050 is geformuleerd, en verder is aangescherpt in De Opgave van Brabant 3 te actualiseren. Daarmee ondersteunen we de voortdurende zoektocht niet alleen naar vernieuwing en verandering, maar ook naar vasthouden wat goed is, naar het consolideren van kostbaar bezit in termen van duurzaamheid.
Niet stilstaan, maar doorpakken Om te beginnen kan vastgesteld worden dat er sprake is van een zekere tevredenheid. We doen het als Brabant niet zo slecht als het gaat om duurzame 3
John Dagevos en Luuk Knippenberg, De opgave van Brabant (Tilburg, 2004)
Brabant op zoek
93 ontwikkeling. Er is veel aandacht voor de problematiek. Niet alleen de Brabanders zelf, maar ook de mensen buiten Brabant herkennen en erkennen het succes op sociaal, economisch en cultureel terrein. Niet voor niets stelt de hoogleraar economie Frank den Butter in een recent artikel over de stille economische omwenteling van de provincie, dat andere regio’s uit het Brabantse ontwikkelingsmodel lering kunnen trekken.4 De samenwerking tussen het bedrijfsleven en de overheid is, zeker in de regio rond Eindhoven, productief te noemen. Tegelijkertijd zeggen de gesprekspartners ook dat er geen reden is om zelfgenoegzaam achterover te leunen. ‘Met Brabant gaat het economisch goed, er is veel ondernemerschap. Goed worden is een ding, goed blijven een tweede’ en ‘De combinatie van een goed woon-, werk-, cultureelen natuurlijk klimaat vormt de toverformule voor Brabant. Deze formule vraagt permanente aandacht en onderhoud’. Er zijn tal van vraagstukken op terreinen als integratie en de multiculturele samenleving, duurzame energie, mobiliteit en bereikbaarheid, leefbaarheid in zowel stad als platteland, verduurzaming van de agrarische en industriële productie, de relatie tussen stad en platteland en de vergrijzing die vragen
4
Hans Buddingh en Guido de Vries, ‘Gemoedelijkheid als wapen. De stille economische omwenteling van de provincie Brabant’, NRC Handelsblad, 18 februari 2006
94 om vernieuwende oplossingen. Er is behoefte aan doorpakken. Durf groot te denken en te kiezen voor robuuste oplossingen en een daaraan gekoppeld investeringsprogramma. Een van de gesprekspartners merkte bijvoorbeeld op dat we op het terrein van de verkeersproblematiek vrijwel uitsluitend lapmiddelen gebruiken en te kleinschalig opereren. Maar zijn er ook goede voorbeelden te noemen? Daarnaar gevraagd, antwoorden velen met het voorbeeld van Brainport, een grootschalig investeringsprogramma, gekoppeld aan een doorwrochte visie op het gebied van kennis en technologie. Een ruimtelijke exponent van dat programma is de Philips High Tech Campus die door veel geïnterviewden als een positief project wordt genoemd omdat ecologische verrijking, economische efficiency en sociaal-culturele profilering er op een prettige manier samengaan. Er blijft dus behoefte aan een heldere visie van de overheid. Daarbij wordt niet zozeer om een totaal nieuwe visie voor de toekomst van Brabant gevraagd, maar veeleer om een doorontwikkeling van de visie zoals die neergelegd is in het Brabant Manifest. ‘Brabant 2050 moet als visie nog gewoon een tijdje voldoen.’ De geluiden dat het denken in termen van duurzame ontwikkeling achterhaald, uit de mode zou zijn, worden niet herkend. Voor velen vormt het Telosgedachtegoed, het denken in termen van integrale afwegingen tussen economische, sociale en ecologische belangen, juist een belangrijke bron van inspiratie om veranderingen en vernieuwingen in de concrete praktijk van hun organisatie of bedrijf door te voeren. Dat is overigens niet simpel. Het omzetten van woorden in daden, van theorie in praktijk is makkelijker gezegd dan gedaan. Veel organisaties zitten op dit moment in de fase waarin het duurzaamheidsdenken geïmplementeerd wordt in de praktijk. Kijk naar de groeiende belangstelling voor maatschappelijk verantwoord ondernemen, naar de initiatieven die in de intensieve varkenshouderij worden ontwikkeld om tot emissiereductie te komen, en de initiatieven om in het beroepsonderwijs te komen tot integratie van het duurzaamheidsdenken in het competentieprofiel van opleidingen. Zie ook de vele gemeenten die nadrukkelijk bezig zijn met het integreren van het duurzaamheidsdenken in hun eigen beleids- en besluitvormingsproces. Er gebeurt veel, en er is, zoals verschillende gesprekspartners opmerkten, geen weg terug.
Brabant op zoek
95
Waaraan nadrukkelijk behoefte is, is het laten zien van succesvolle vernieuwingen, best practices, het inspireren van mensen in hun eigen zoektocht naar duurzame oplossingen. Daarbij wordt soms letterlijk, soms figuurlijk gevraagd om ruimte voor vernieuwing, om mogelijkheden om te experimenteren. Dat heeft te maken met het feit dat werkelijkheid, openbaar bestuur en beleid nog steeds contraire krachten blijken te zijn. Een teveel aan strakke kaders, regels en procedures gooit regelmatig roet in het eten, zo was een van de conclusies tijdens het duurzaamheiddebat dat de provincie, Telos en de Brabantbalie op 30 januari 2006 in de Verkadefabriek in Den Bosch organiseerden. Met vaak als resultaat dat mogelijk veelbelovende projecten op het terrein van duurzame ontwikkeling sneuvelen voordat ze tot volle wasdom zijn gekomen. Soms heeft het echter ook te maken met inconsequent gedrag. Zo merkte Harry Lintsen, hoogleraar Geschiedenis van de techniek aan de TU Eindhoven, in het duurzaamheiddebat over innovatie in Brabant op, dat de overheid er vaak een dubbele agenda op nahoudt. Aan de ene kant duurzaamheid wel met de mond belijden, maar als het op beleid aankomt geen navenant gedrag vertonen. ‘De overheid zou niches in de markt moeten proberen te creëren, maar durft het niet aan om een dief van de eigen schatkist te zijn. Wordt windenergie populair, schrapt Economische Zaken vervolgens de energieverordening. Hetzelfde gebeurde eerder met zonne-energie. Biodiesel zal over een aantal jaar hetzelfde droeve lot beschoren zijn, vrees ik.’
96
Technologie, tolerantie en talent De Brabantse zoektocht naar duurzame oplossingen moet vertrekken, zo vinden vele geïnterviewden, vanuit eigen kracht. Een kracht die om te beginnen besloten ligt in de Brabantse kernwaarden, in de Brabantse identiteit: creativiteit, nuchterheid, optimisme, een gezond relativeringsvermogen én de hechte sociale verbanden. Arnoud-Jan Bijsterveld, hoogleraar Cultuur in Brabant, ziet de nadruk die in Brabant wordt gelegd op sociaal kapitaal en sociabiliteit als een erfenis van het katholieke verleden.5 Deze uit zich in een sterk verenigingsleven en een dito ontwikkeling van de civil society, een diepgewortelde ons-kent-ons cultuur, en de bereidheid elkaar te willen kennen. Daarnaast schuilt er kracht in het innoverende vermogen van het industriële fundament, de (veer)kracht van het agrarische complex, de ligging ten opzichte van de belangrijkste economische kernregio’s in West Europa, de sterke netwerkstructuren en de goed ontwikkelde kennisinfrastructuur. 5
Arnoud-Jan Bijsterveld, Hans Zoete e.a., Brabant bestaat niet. Een fotografisch onderzoek naar de vermeende identiteit van Brabant (Eindhoven, 2006)
Brabant op zoek
97 Technologie, Tolerantie en Talent – de drie T’s die volgens Richard Florida, de auteur van het bekende Flight of the creative class 6, in belangrijke mate verantwoordelijk zijn voor de succesvolle economische ontwikkeling van regio’s lijken in Brabant vooralsnog in meer dan voldoende mate aanwezig. Daarbij dient wel aangetekend te worden dat vooral de T van Tolerantie enigszins onder druk staat. Een belangrijke ontwikkeling betreft, zo onderstreepte een van de gesprekspartners, de toenemende discriminatie en het zelfs openlijk beleden racisme. ‘In het post-Fortuyn tijdperk is men niet alleen de schroom voorbij, maar ook de schaamte. Ik zeg wat ik denk, is het adagium, en dit levert - gekoppeld aan het spreekwoordelijk korte lontje - bij tijd en wijle een explosief mengsel op.’ Het belang van de T van Tolerantie werd niet alleen onderschreven door mensen uit het sociale en culturele domein maar evenzeer door vertegenwoordigers van ondernemend Brabant. Maar er is meer. Brabant beschikt over een uniek cultuurlandschap, over een unieke mix van stad en platteland waarin het goed wonen en werken is. Het Brabantse zandlandschap is een landschap dat de potentie heeft om uit te groeien tot een aantrekkelijk parkachtig woon- en werklandschap. Het prettige woon- en werkklimaat wordt door veel Brabanders en niet-Brabanders onderkend. De belevingswaarde van het landschap is over het algemeen positief
6
Richard Florida, The Flight of the Creative Class: The New Global Competition for Talent (New York, 2005)
98
te noemen. Het Brabantse landschap is echter niet alleen voor de Brabantse bevolking van belang maar vormt ook een belangrijke vestigingsplaatsfactor voor buitenlandse ondernemingen. Voor het aantrekken van buitenlandse kenniswerkers, broodnodig in onze kenniseconomie, vormt een aantrekkelijk woonklimaat een belangrijke pullfactor. In het duurzaamheiddebat over nieuwe contacten en contracten tussen stad en land (30 mei 2006) werd deze constatering nog eens bevestigd en uitgewerkt in een wervend ruimtelijk beeld door het Rotterdamse architectenbureau Urban Affairs. Daarbij bleek wel dat een verdere uitbouw en versterking van die kwaliteiten vraagt om het overbruggen van de beleidsmatige scheiding tussen stad en platteland, om een betrokkenheid van de Brabantse steden bij het buitengebied. Het grootste gevaar schuilt in een binaire benadering van de ruimtelijke ordening in Brabant, waarbij alles wat rood is bij voorbaat schuldig wordt verklaard, en groen wordt gelijkgesteld aan alles wat mooi en goed is. De opgave is juist om rood en groen op een kwalitatief hoogwaardige wijze met elkaar te combineren in nieuwe rood-groene (en blauwe!) configuraties. Daarvoor zijn, meer dan nu het geval is, investeringen in de landschaps-
Brabant op zoek
99 structuren noodzakelijk, evenals investeringen om het biodiversiteitverlies een halt toe te roepen. Wanneer dat niet gebeurt, zal op termijn het Brabantse zandlandschap sterk nivelleren en zal de bebouwing het landschapsbeeld steeds meer gaan domineren7. Dit concludeert zowel het Ruimtelijk Planbureau (RPB) in zijn studie Waar de landbouw verdwijnt 8, als het Milieu- en Natuur Planbureau in De Natuurbalans 2006 9.
Cultuur als motor Een derde lijn die uit de gesprekken valt te destilleren betreft het spanningsveld tussen conserveren en ontwikkelen. Op voorhand is natuurlijk duidelijk dat de keuze voor duurzame ontwikkeling geen keuze is voor de weg van de minste weerstand. Duurzame ontwikkeling veronderstelt een lange- termijnvisie die ook maatschappelijk gedragen wordt, het verondersteldt het meewegen van verschillende belangen en het maken van keuzes op basis van die weging. Het mag duidelijk zijn dat dit proces niet wrijvingsloos verloopt. Zeker in tijden van economische recessie, zoals in de voorbije periode, is de verleiding groot om het economische belang sterker te laten wegen dan het sociale en het ecologische. Sociale en ecologische belangen worden dan al snel gezien als begrenzers, als afremmers van de economische ontwikkeling. Het maken van duurzaamheidafwegingen krijgt op deze wijze een negatieve klank. Ze worden geassocieerd met toetsing, met bureaucratie. De verschillende belangen staan als het ware met de rug tegen elkaar. Op deze wijze wordt echter al te makkelijk voorbijgegaan aan de positieve zijde van de duurzaamheidmedaille, namelijk die van de roep om vernieuwing, om creativiteit, om het leggen van nieuwe inhoudelijke en strategische verbanden10. Een roep die ook noodzakelijk is omdat met oud denken en oude allianties de complexe problemen soms niet oplosbaar zijn.
Joks Janssen, Vooruit denken en verwijlen. De (re)constructie van het plattelandschap in ZuidoostBrabant, 1920-2000 (Tilburg, 2006) 8 Ruimtelijk Planbureau, Waar de landbouw verdwijnt (Den Haag, 2005) 9 Milieu- en Natuurplanbureau, Natuurbalans 2006 (Bilthoven, 2006) 10 Hans Mommaas, Kees Nauta e.a, Zoeken naar nieuwe wegen. Kansen voor een duurzaam Brabant (Tilburg, 2005) 7
100
Waar het gaat om het leggen van nieuwe inhoudelijke verbanden noemen de geïnterviewden verschillende mogelijkheden. Om te beginnen wordt gewezen op de nieuwe wensen van de burger en van de markt aan zaken als rust, aandacht voor gezondheid, streekidentiteit, recreatie, waterretentie enzovoort. Als je deze wensen, deze kwaliteitseisen, doorvertaalt naar bijvoorbeeld het Brabantse platteland dan ontstaan er nieuwe sociaaleconomische ontwikkelingsmogelijkheden die juist een bijdrage kunnen leveren aan het buitengebied met behoud van de bestaande kernwaarden. Met andere woorden: beschermen en ontwikkelen staan niet tegenover elkaar, maar versterken elkaar juist. Een andere mogelijkheid die in de interviews genoemd is ligt op het terrein van cultuur en economie. Werden cultuur en economie in het nog niet zo verre verleden als van elkaar afgescheiden sferen gezien die met de rug naar elkaar toe stonden, vandaag de dag worden ze meer en meer met elkaar verweven. Daarbij vormt cultuur, of beter gezegd het culturele klimaat in een stad of regio, een belangrijke motor voor het ontwikkelen van nieuwe startende economische activiteiten. Het vormt voor ondernemingen die van buiten de regio komen ook vaak een belangrijke aantrekkingsfactor om zich in een stad of regio te willen vestigen. Zie bijvoorbeeld de Talent Factory in Den Bosch. Dit nieuwste culturele evenementencomplex is gevestigd in een oude ijzergieterij die stamt uit 1876. De Talent Factory combineert new business, een broedplaats voor culturele jongerenactiviteiten, met de herstructurering van een oud fabriekscomplex. Soortgelijke voorbeelden zijn ook elders te vinden in Brabant.
Brabant op zoek
101 Denk bijvoorbeeld aan de Eindhovense Witte Dame, waar de Design Academy samengaat met de MU Art Foundation, een publiekszaal voor openbare activiteiten, een stadsbibliotheek en De Witte Tafel, een designrestaurant van ROC en Design Academy Eindhoven. Of het Blushuis op de Triple O campus, een brandpunt voor creatieve industrie en technologie, gevestigd in de voormalige brandweerkazerne te Breda.
Bouwen aan solidariteit Duurzame ontwikkeling gaat over onze langetermijnambities, over onze gedroomde toekomst. Bij het formuleren, maar vooral ook bij het realiseren van deze toekomst is maatschappelijke betrokkenheid cruciaal. Maatschappelijke betrokkenheid vereist inbreng van burgers en van maatschappelijke organisaties. Die maatschappelijke betrokkenheid staat onder grote druk, zo valt in vrijwel alle interviews te beluisteren. Het gebrek aan betrokkenheid neemt verschillende gedaanten aan. In de eerste plaats is er de toenemende desinteresse van veel burgers voor maatschappelijke vraagstukken. Burgers lijken zich hooguit kortstondig te interesseren voor bepaalde zaken, vaak alleen voor datgene wat henzelf direct raakt. Het gaat dan om NIVEA-gedrag: zolang het maar niet plaatsvindt in mijn voor- en achtertuin. Een desinteresse die soms ook gevoed wordt door het al dan niet terechte gevoel onvoldoende serieus genomen te worden door de politiek. Hier speelt het probleem dat overheid en burgers elkaar niet meer lijken te verstaan. Er is behoefte om het debat over duurzaamheid in andere termen en in andere vormen te gieten. ‘De klassieke debatten trekken alleen de elite’, zo stelde een van de sleutelinformanten. ‘Democratie veronderstelt juist een continu proces van opzoeken van de burger door de overheid.’ Naast de inmiddels bekende kloof tussen burger en overheid, constateren enkele geïnterviewden ook de snelle erosie van het eens zo dominante maatschappelijk middenveld. De kracht van Brabant is lange tijd juist dit maatschappelijke middenveld geweest, dat functioneerde als het kraakbeen tussen de bestuurlijke botten van de provincie. Het middenveld heeft in het recente en verre verleden met groot succes bemiddeld tussen overheid en burger. Met een sterk middenveld kunnen we tal van maatschappelijke problemen wel aan, zo luidde de overheersende gedachte. Brabant had en heeft
102 daarvoor zo haar eigen vormen. Bekend uit het verleden zijn de zogenoemde Gemertse Studiedagen.11 Deze studiedagen vormden een jaarlijks platform waar Brabanders uit het bedrijfsleven, de kerk, het bestuur, de wetenschap en sociale organisaties met elkaar de problemen van hun tijdsgewricht doornamen. Gevoed door het katholieke denken was men op zoek naar gezamenlijkheid, naar het construeren van harmonische verbanden.12 Tegen de achtergrond van de zorg over het afbrokkelend maatschappelijk middenveld dienen zich verschillende prangende vragen aan. Want hoe kunnen we een hernieuwde betrokkenheid organiseren in de samenleving? Niemand kan immers ontkennen dat de maatschappelijke solidariteit een levensvoorwaarde is voor een democratische, pluriforme samenleving in Brabant. En juist in het creëren van die solidariteit speelde het middenveld een belangrijke organiserende rol. Volgens Paul Dekker, hoogleraar Civil society, globalisering en duurzame ontwikkeling, is het maatschappelijk middenveld ‘niet alleen instrumenteel nodig, waar de overheid zich te weinig responsief toont en geen effectieve gevestigde belangenbehartigers beschikbaar zijn. Vrijwillige associaties met een verenigingsleven zijn ook nog altijd relevant voor de oordeelsvorming en politieke discussies.’13 Maar hoe ziet het hedendaagse middenveld eruit? Welke posities worden ingenomen door zowel oude als nieuwe spelers? Neemt de organisatie van het middenveld nieuwe gedaanten aan? En voor zover het gaat over het traditionele middenveld, zit het dan niet gevangen in zijn eigen polderfuik? Zeker is dat traditionele belangenorganisaties onder druk staan. Dat geldt evenzogoed de vakbeweging, de werkgeversorganisaties, de agrarische belangenorganisaties als bijvoorbeeld de milieubeweging, die ieder voor zich problemen hebben met het binden van leden aan hun organisaties en met het Ton Thelen en John Dagevos, ‘Verheffing, vooruitgang en vertwijfeling. Veertig jaar denken over arbeid, mens en samenleving tijdens de Gemertse studiedagen’, in: In verband met Brabant. Beschouwingen bij het vijftigjarig bestaan van het PON (Tilburg, 1997) 12 Vanuit die katholiek geïnspireerde traditie is het de vraag of het Manifest Brabant 2050 niet gezien moet worden als eigentijdse vertaling van dit aloude corporatistische ideaal. 13 Paul Dekker, De oplossing van de civil society. Over vrijwillige associaties in tijden van vervagende grenzen (Den Haag, 2002) 11
Brabant op zoek
103
vinden van nieuwe leden. Dat brengt ook het vraagstuk van de legitimiteit van hun inbreng in onderhandelingssituaties met zich mee. Want wie vertegenwoordigen ze eigenlijk? Wat kan hiervoor in de plaats komen, gegeven de maatschappelijke problemen die zich aandienen? Een aantal geïnterviewden pleit niet alleen voor een andere rol van een aantal traditionele instituties, zoals de wijkorganisaties, vrouwengroepen, studentenverenigingen, vadercomités, jongerencentra, ondernemingsraden en vakbonden, maar ook voor het creëren van ruimte voor nieuwe initiatieven die volwaardig burgerschap en bloeiende organisaties van burgers stimuleren. Verschillende suggesties zijn aan bod gekomen. Zo is een organisatie als Brabants Landschap voortdurend bezig om verbanden te smeden met nieuwe medestanders om de natuur- en landschapsdoelen te realiseren. Ook in het Brabantse bedrijfsleven wordt in toenemende mate samengewerkt met Nongouvernementele Organisaties (NGO’s). Denk bijvoorbeeld aan de samenwerking van het Wereld Natuur Fonds met Essent op het gebied van duurzaamheid en energiebesparing (groene energie). Op het sociale terrein is onder meer gewezen op de mogelijkheden die verbrede scholen voor het beroepsonderwijs
104
bieden. Er wordt verder vastgesteld dat een aantal overheidsarrangementen zich ontdoen van hun regionale basis, zoals het geval is in de zorgsector, terwijl de impact daarvan wel regionaal of lokaal gebonden blijft. Er is behoefte aan een regionale basis voor overheidsarrangementen, aan regionale identificatie. En in het verlengde daarvan: behoefte aan regionale helden, aan regionale identiteit. ‘Mensen hebben in een globaliserende wereld behoefte aan een thuis, een eigen cultuur.’ Voor grote groepen in de samenleving wordt het steeds belangrijker ergens bij te kunnen horen, zich thuis te voelen in een veilige omgeving. Regionale identiteit als voertuig van sociale cohesie, dat is een van de uitdagingen waar we voor staan. Kunst en cultuur kunnen daarbij als initiatief worden ingezet, waarmee ze niet alleen fungeren als smaakmakers voor de cultuur van vrije tijd, maar ook als aanjagers voor maatschappelijke cohesie. Dit is vooral van belang in de grote steden, waar allerlei subculturen en identiteiten met elkaar worden geconfronteerd. Interessant zijn enkele recente experimenten die daarop inspelen, zoals het project I Love BN, in Bartjes-Noord, een deel van de Graafse Wijk in Den Bosch. Professionele acteurs verbeeldden daar in theatervorm het verzet van de buurt
Brabant op zoek
105 tegen de sloop van hun huizen. De opvoering in de wijk zelf maakte veel los maar kanaliseerde tegelijkertijd de emoties. Het gaf een stem aan de bewoners. Zowel de boodschap als de vorm werden niet snel daarna door de gemeente opgepakt, die zodoende ruimte gaf aan een vergeten dimensie in het grotestedenbeleid. Daarmee namen de kunsten tijdelijk de traditionele rol van het maatschappelijk middenveld over. Deze tijdelijkheid lijkt een permanent verschijnsel te worden, nu zowel de georganiseerde als vrijwillige verbanden tussen mensen op de terugtocht zijn.
Aansluiting vinden In de interviews klinkt grote en welgemeende zorg door over het vraagstuk van insluiting en uitsluiting. Uitsluiting lijkt daarbij langs verschillende lijnen te lopen. In de eerste plaats langs economische lijnen. Om mee te kunnen in de internationale concurrentie wordt in Brabant sterk ingezet op de kennisinhoud van producten en diensten. Daarmee komt vooral de positie van lageropgeleiden verder onder druk te staan. In het afgelopen jaar is verschillende keren de alarmklok geluid over de positie van jongeren op de arbeidsmarkt met een vmbo-opleiding. Verschillende oplossingen zijn aangedragen voor de positie van lageropgeleiden. Deze worden onder andere gezocht in het ontwikkelen van werkgelegenheid in de zakelijke en persoonlijke dienstverlening en in de recreatie. Daarnaast wordt ervoor gepleit om het beleid gericht op innovatie krachtig door te zetten, waardoor er meer werk voor hogeropgeleiden ontstaat.
106 Door een dergelijk beleid te combineren met een beleid gericht op het opvijzelen van je werkende beroepsbevolking, kunnen werknemers doorschuiven. Daarmee stimuleer je verticale mobiliteit. Aan de onderkant van het werkgelegenheidsgebouw ontstaat daardoor meer ruimte voor lageropgeleiden: er wordt als het ware gezorgd voor trek in de schoorsteen. In een economie die kennisintensiever wordt, is opleiding een belangrijk thema. Diegenen die voor het eerst toetreden tot de arbeidsmarkt zullen de vereiste startkwalificatie nodig hebben, om zich op termijn te kunnen handhaven in zowel economische als sociale zin. Economische onafhankelijkheid gaat immers samen met sociale participatie en welbevinden. Desondanks, zo waarschuwde een van de geïnterviewden, zullen we moeten erkennen dat het onderwijsniveau van sommigen niet altijd kan stijgen. ‘Je blijft zitten met een onderlaag die dozen en stenen moet sjouwen. Daar worden tegenwoordig Polen en Tsjechen voor gehaald. Maar je hebt een eigen groep jongeren tussen 16 en 24 jaar, laagopgeleid, waar je iets mee moet. Je moet oppassen voor uitsluiting van deze groep.’ De vraag is of we ons moeten neerleggen bij het feit dat deze groep veroordeeld is tot de McJobs, de slechtbetaalde banen waarvoor nauwelijks een opleiding vereist is. Uitsluiting vindt niet alleen plaats langs economische lijnen, ze vindt ook plaats langs raciale en religieuze lijnen, langs de lijn van de huidskleur en die van het
Brabant op zoek
107 geloof. Hoewel de situatie in Brabant nog niet te vergelijken is met die in de Randstad speelt het probleem van sociale uitsluiting en segregatie op grond van ras, huidskleur en geloof ook in Brabant. De kosmopolitisering zet door, ook op het Brabantse platteland. De verschillende uitbarstingen in de afgelopen jaren van geweld tegen etnische minderheden zijn de trieste getuigenissen van de maatschappelijke intolerantie die daarmee gepaard gaat. In de stedelijke context speelt daarbij nog het feit dat sociale en etnische segregatie vaak samengaat met ruimtelijke segregatie. Bekend zijn de buurten met een kansarme bevolking, buurten die langzaam maar zeker verloederen en waarbij het uiterst moeilijk is de negatieve spiraal te doorbreken. Voor etnische minderheden is het zich onderdeel voelen van de Brabantse samenleving en een stijging op de sociaaleconomische ladder op termijn noodzakelijk. Uitsluiting vindt in toenemende mate plaats door een gevoel van onveiligheid. Vooral oudere mensen nemen soms niet of in mindere mate deel aan het maatschappelijke verkeer omdat ze zich niet meer veilig voelen in de openbare ruimte. Gevoelens van (on)veiligheid hangen samen met de mate waarin iemand greep heeft op zijn of haar omgeving en met het zelfvertrouwen om voor zichzelf op te kunnen komen. Dit gevoel is bij ouderen in het algemeen natuurlijk minder aanwezig dan bij jongvolwassenen en volwassenen. Zonder in een glazen bol te kijken, is het tegen de achtergrond van een toenemende vergrijzing voorspelbaar dat de gevoelens van onveiligheid in de nabije toekomst zullen toenemen. In de interviews werd gewezen op de ontwikkeling dat veiligheid ook steeds meer een product wordt dat vooral voorbehouden is aan de kapitaalkrachtigen, aan diegenen die hun eigen veiligheid kunnen kopen. Hier bestaat het potentiële gevaar van gated communities met particuliere beveiligingsdiensten tegenover de achterstandwijken waar de politie uitsluitend nog een repressieve functie vervult. Burgers blijken ook steeds meer bereid een deel van de eigen privacy op te offeren voor meer veiligheid. Het gaat hier dan niet alleen om de grote veiligheidskwesties, zoals de bestrijding van het terrorisme, maar ook om kleinere kwesties, zoals cameratoezicht in de openbare ruimte en de inmiddels ingevoerde identificatieplicht. Het perspectief van waaruit veiligheid wordt waargenomen is overigens heel bepalend voor de probleemdefinitie. Een van de
108
geïnterviewden zegt het aldus: ‘Wanneer we het over veiligheid hebben, dan hebben we het vooral over veiligheid buiten het huis, terwijl veiligheid in de huiselijke omgeving eigenlijk een veel groter probleem is. Huiselijk geweld bijvoorbeeld, is een enorm probleem. Het gaat om 50.000 gevallen van kindermishandeling per jaar (in Nederland), waarvan er gemiddeld een per week overlijdt. Dit staat in geen enkele verhouding tot het risico dat mensen lopen als gevolg van terrorisme. Als die kinderen worden doodgereden buiten op straat haalt het alle kranten, als ze achter de voordeur worden doodgeslagen kraait er geen haan naar.’ Diezelfde relativering van veiligheid werd door sommige geïnterviewden ook gemaakt ten aanzien van de steeds dominanter wordende cultuur van afrekenbaarheid op basis van te kwantificeren resultaten. Zo worden met de politie prestatiecontracten afgesloten en worden onderwijsinstellingen gefinancierd op basis van het aantal diploma’s dat ze uitgeven. De provinciale overheid en andere overheidsinstellingen willen afrekenbaar zijn, maar dreigen daarbij uit het oog te verliezen dat sommige van de duurzaamheidsopgaven zich niet direct lenen voor dergelijke resultaatverplichtingen. In dit verband werd gepleit voor meer aandacht voor preventie. Zo kan een regelmatig bezoek van een wijkagent
Brabant op zoek
109 op een school veel sociale problemen bij jongeren voorkomen. Ook in de gezondheidszorg gaat preventie een grotere rol spelen. Immers, de meeste winst in de nabije toekomst is te halen in de verandering van het gedrag van mensen. Tegelijkertijd is de realisatie van die winst een moeilijke opgave. ‘De pillen en de poeders en het knip- en snijwerk staan al op een zeer hoog niveau, maar vet eten, roken en weinig bewegen zijn grote problemen. Dit probleem verminderen is helaas meteen het lastigste te bereiken’, zo merkte een van de geïnterviewden op.
Ecologische modernisering In het voorgaande zijn een aantal grote en ook grove lijnen geschetst. Sommige thema’s laten zich echter minder goed vangen in deze grofmazige schets, maar zijn wel van belang voor de toekomst van Brabant en dienen zeker niet te ontbreken op de Brabantse duurzaamheidagenda. We laten ze nog kort even de revue passeren. In de eerste plaats is dat het vraagstuk van mobiliteit en bereikbaarheid. We kunnen vaststellen dat de mobiliteit, en vooral de automobiliteit, nog steeds toeneemt. Dit leidt zeker ook in Brabant tot allerlei negatieve bijverschijnselen: toenemende milieudruk, negatieve invloed op de gezondheid, onveilige situaties op de wegen, dichtslibbende grote steden, rem op de economische ontwikkeling. Het recente initiatief van de provincie NoordBrabant om het openbaar busvervoer in Brabant in de toekomst wellicht gratis toegankelijk te maken, is een interessante poging om het overbelaste wegennet te ontlasten en het milieu te ontzien. Het geslaagde experiment met gratis openbaar vervoer in het Belgische Hasselt laat zien dat een dergelijke actie ook
110
in sociale zin winst oplevert. Marginale groepen in de samenleving worden daardoor mobieler en zijn sneller geneigd zich weer in de sociale arena van dorp en stad te begeven. Een tweede relevant thema betreft de energievoorziening. Daarbij gaat het niet zozeer om de vraag of tijdens de voetbalwedstrijd Nederland – Wit-Rusland het licht uitgaat, hoewel het privatiseringsvraagstuk en daaraan gekoppeld de vraag wie de controle heeft over onze energievoorziening zeer belangrijk is. Het gaat vooral om de vraag hoe we aan de ene kant kunnen komen tot besparing in ons energieverbruik en anderzijds duurzame nieuwe energiebronnen tot ontwikkeling kunnen brengen. In het duurzaamheiddebat over innovatie en duurzaamheid werd van verschillende zijden nog eens benadrukt dat onze energievoorziening, en vooral een duurzame energievoorziening, een van de belangrijkste thema’s van de eenentwintigste eeuw is. Het gaat dan niet zozeer om het veiligstellen van de voorraden energie (olie, gas, steenkool) maar eerder om het beperken van de CO2-uitstoot. Niet alleen maatschappelijke organisaties, ook marktpartijen vragen van de overheid om duidelijkheid en continuïteit op dit terrein. Niet voor niets pleit de algemeen directeur van de Rabobank, dhr. H. van Heemskerk, voor meer politieke aandacht voor een duurzame energiehuishouding. Volgens Van Heemskerk is ‘[...] energie [...] te belangrijk om alleen aan de overheid of aan de grotere energiebedrijven over te laten en het MKB is innovatief en dus in staat om de transitie naar een duurzame economie te versnellen.’14 14
Geert Dekker, ‘Wij hadden koploper kunnen zijn’, De Volkskrant, 6 september 2006
Brabant op zoek
111 Een derde thema is de waterproblematiek. Onder druk van zaken als klimaatverandering, zeespiegelstijging en hoogwaterproblemen komt het vraagstuk van water en veiligheid nadrukkelijk op de politieke agenda, ook in Brabant. Dit vraagt om een langetermijninvesteringsbeleid, waar de Eerste Kamer met de motie-Lemstra (5 april 2005) ook nadrukkelijk om heeft gevraagd.15 Tegelijkertijd doet zich hier de vraag voor welke kansen er liggen om vanuit een sectorale benadering, waarin vanuit het oude idee van ruimte voor de rivieren wordt gevraagd, toe te werken naar ‘groene rivieren’ die ruimte bieden aan zowel veiligheid, ruimtelijke kwaliteit als functiemenging. Ten slotte is het opvallend dat vanuit verschillende organisaties en bedrijven wordt gepleit voor het verbinden van de innovatieagenda met de duurzaamheidagenda. Innovatie zowel in het economische, sociale als ecologische domein vormt daarbij de motor, het vehikel waarlangs we onze duurzaamheidambities moeten zien te realiseren. Anders geformuleerd: innovatie staat in dienst van duurzame ontwikkeling. Voor hen is de tegenstelling economie-ecologie allang een gepasseerd station.
15
In de motie-Lemstra werd geconstateerd dat de planningshorizonten in de nota Ruimte, Pieken in de Delta, Mobiliteit en de Agenda Vitaal Platteland, dicht bij het heden liggen en ook onderling verschillen. Tevens zou uit de genoemde nota’s geen heldere visie naar voren komen op de vraag hoe er geanticipeerd gaat worden op langetermijnontwikkelingen bij zaken als klimaatverandering en zeespiegelstijging, hoogwaterproblemen, de ontwikkeling van Schiphol en de bereikbaarheid van de Randstad. Gevraagd werd naar een langetermijnvisie op deze problematiek met bijbehorend investeringsprogramma.
112 Bestuurlijk vermogen In het voorgaande zijn enkele trends en ontwikkelingen geschetst, zoals de dreigende sociaaleconomische tweedeling van de Brabantse samenleving, de ‘oplossing’ van het maatschappelijk middenveld en de druk op de kwaliteit van de ruimte met bijbehorende duurzaamheidopgaven. De vraag is: hoe daar op in te spelen? Wat kunnen de Brabantse burgers, het bedrijfsleven, de maatschappelijke organisaties en het provinciaal bestuur doen om oplossingen te vinden voor deze vraagstukken? Duidelijk is dat een aantal ontwikkelingen zich maar moeilijk laat beïnvloeden, omdat ze zich voordoen op een hoger schaalniveau dan dat van de provincie. Ze ‘overkomen’ Brabant als het ware. Denk bijvoorbeeld aan de klimaatverandering en de voortschrijdende Europeanisering met bijbehorende migratiestromen van oost naar west. De aangrijpingspunten voor sturing zijn in sommige gevallen beperkter dan verondersteld. Dat vraagt om nieuwe vormen van realisme, zoals een van de geïnterviewden het treffend uitdrukte. ‘Zeker als je ziet wat er zich op dit moment economisch allemaal afspeelt in India en China.’ Een nieuw soort realisme is ook noodzakelijk gezien de fundamentele herordening die plaatsvindt in de verhouding tussen politiek en bestuur, civil society en markt. Door de neoliberale politiek van de afgelopen decennia, tot uitdrukking komend in deregulering, decentralisatie en privatisering, trekt de overheid zich steeds verder terug op een aantal kerntaken. Dit is een reactie op de uitdijende verzorgingsstaat, die sinds de jaren vijftig teveel hooi op zijn vork heeft genomen. Als gevolg van deze terugtrekkende beweging uit het publieke domein ontstaat meer ruimte voor de markt en voor de daarmee samenhangende economische rationaliteit. Dit laatste wordt in toenemende mate een belangrijk criterium voor de besluitvorming. Tegelijkertijd zien we dat de overheid wel randvoorwaarden blijft stellen aan dat voormalige publieke domein. Dat leidt vervolgens tot een enorme hoeveelheid regelgeving en toezichthouderij op geprivatiseerde instanties. Gegeven de terugtrekkende beweging van de overheid wordt het in toenemende mate zaak, om bij het zoeken naar duurzame oplossingen van maatschappelijke problemen de markt en de civil society te betrekken. De nieuwe rol van de overheid vereist in ieder geval een veel scherpere visie dan voorheen, op het
Brabant op zoek
113 eigen functioneren en op de grenzen van het eigen kunnen. Ze moet duidelijk maken aan de partners wat ze wel en wat ze niet doet. Dat wordt ook door nieuwe wetgeving afgedwongen. Bijvoorbeeld op het terrein van de ruimtelijke ordening, waar de nieuwe Wet op de Ruimtelijke Ordening meer ruimte laat aan gemeenten om te bepalen wat ze willen, terwijl de provincie instrumenten krijgt om zelf grootschalige ruimtelijke projecten uit te voeren. Dat vraagt om selectiviteit, om een helder onderscheid tussen collectieve en individuele ruimtelijke opgaven, tussen dominante en afgeleide ruimtelijke processen, alsook een helder onderscheid tussen besluitvormen en handelen. Er zullen gefundeerde keuzes moeten worden gemaakt over waar en hoe de schaarse overheidsbudgetten aan te wenden in deze tijd van private rijkdom en collectieve armoede. Dergelijke keuzes veronderstellen ook dat duidelijk wordt aangegeven wat uitdrukkelijk niet wenselijk of toelaatbaar is. Een systeem van duurzaam ontwikkelingsdenken kan niet zonder een bijbehorend snoeihard verbodsbeleid. De vraag is echter, zoals Ron Lodewijks in het themaboek van Telos uit 200316 aangaf, of de mentaliteit in Brabant wel rijp is voor een eenduidig nee. De zoektocht naar de nieuwe rol van de overheid is ook in Brabant volop gaande. De uitgangspositie voor de provincie Noord-Brabant lijkt daarbij in een aantal gevallen gunstig. Er vindt een aantal goede initiatieven plaats waarbij de rol van de provincie vaak positief beoordeeld wordt. De uitgangspositie voor de provincie is goed. Brabant is een van de weinige provincies waar de strategische regionale opgaven momenteel min of meer samenvallen met de bestaande bestuurlijke grenzen. De ontwikkeling van het provinciebrede reconstructieplan voor het Brabantse platteland is hiervan een goede illustratie. Ook voor de Brabantse steden is de provincie als middenbestuur onmisbaar. De Brabantse stedenrij wordt in diverse analyses gekenmerkt door een onderling aanvullende diversiteit en complementariteit. Deze zou wegvallen als er geen overkoepelend regionaal bestuur was dat tegenover de altijd weer bestaande neiging van stedelijke kernen tot meer autonomie (en daarmee samenhangende nadruk op eigenbelang) de checks and balances bewaakt. Wat dat betreft is de provincie het levende bewijs dat het 16
Theo Beckers, John Dagevos e.a., Ruimte voor duurzaam Brabant (Tilburg, 2003)
114 middenbestuur verschil kan maken in de regionale ontwikkeling van Nederland. Wel is er - bijna als van nature - bij het vormgeven van dergelijke regionale projecten een grote fixatie op het fysieke spoor, terwijl het sociale, economische en culturele domein te weinig aan bod komt. De ‘hardware’ wordt nog te vaak losgekoppeld van de ‘software’, de sociale architectuur van projecten. En dat terwijl het belang van cultuur en identiteit bij de vormgeving van gebiedsprocessen alleen maar toeneemt. Evenals de behoefte aan nieuwe ruimtelijkeconomische arrangementen, bijvoorbeeld op het terrein van landschap en natuur. Ook de economische agenda van het Brabantse platteland is nog een moeizame aangelegenheid. SER-Brabant constateert in een recent advies17 over de plattelandsvernieuwing niet voor niets dat een visie ontbreekt en de angst regeert. Bij veel initiatieven domineert subsidiegerichtheid, waardoor economische duurzaamheid niet gegarandeerd is.
17
SER-Brabant, Economische vitaliteit landelijk gebied ( ’s-Hertogenbosch, 2006)
Brabant op zoek
115 De kracht van Brabant We zijn ons verhaal begonnen met het droombeeld van Brabant 2050, en de visie op een duurzame samenleving. De provincie Noord-Brabant heeft daarmee gekozen voor duurzame ontwikkeling als leidmotief voor haar handelen. Daarmee wil ze de groei van Brabant niet enkel definiëren als kwantiteit, als meer en verder, maar voegt ze nadrukkelijk een kwalitatief aspect toe in de betekenis van beter en anders. Bijvoorbeeld in de manier waarop we met tijd, ruimte en menselijk kapitaal omgaan. De Brabantse samenleving is een dynamisch veranderingsproces gestart op weg naar een optimalisatie en onderlinge versterking van economische, ecologische en sociale waarden. Dit komt ook tot uitdrukking in het recente motto van het provinciebestuur, te weten: kleurrijk, ondernemend en sociaal. Daarmee zijn de doelstellingen weergegeven waarnaar wordt gestreefd. De weg waarlangs die te bereiken is, is in veel gevallen een onzeker zoekproces. Onzeker omdat er zich onder invloed van maatschappelijke trends en ontwikkelingen nieuwe opgaven voordoen. Onzeker omdat de rol van traditionele instituties aan verandering onderhevig is. Onzeker ook omdat de overheid een nieuw verbond moet sluiten met haar burgers. Het voorgaande maakt echter duidelijk dat de provincie zeker niet alleen staat in deze zoektocht. Onze rondgang in Brabant laat zien dat diverse maatschappelijke organisaties, culturele instellingen en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, zich betrokken voelen bij de duurzaamheidopgaven van Brabant. Een duurzaam Brabant vormt voor hen niet alleen een wenkend perspectief, maar ook een richtsnoer voor het praktisch handelen. Daarin schuilt in toenemende mate de kracht van Brabant!
116 Lijst met geïnterviewden – – – – – – – – – – – – – – – –
Dhr. J. van der Putten – Directeur Verkadefabriek Dhr. J. van Rijen – Directeur Brabantse Milieufederatie Dhr. L.H.J. Verheijen – Dijkgraaf Waterschap Aa en Maas Dhr. J. Baan – Directeur Brabants Landschap Dhr. E. van Dijk – Vice-voorzitter Dagelijks Bestuur Brabants-Zeeuwse werkgeversvereniging Dhr. B.G.M. Huisman – Regiodirecteur Instituut Vereniging Natuureducatie (IVN) Dhr. A.J.A.M. Vermeer – Voorzitter Zuidelijke Landen Tuinbouworganisatie (ZLTO) Dhr. P. van der Velpen – Directeur GGD Hart van Brabant Dhr. M.A.M. Veldhoven – Voorzitter College van Bestuur ROC de Leijgraaf Dhr. E. van Oorschot – Manager Ontwikkeling en Innovatie, Brabantse Ontwikkelingsmaatschappij (BOM) Dhr. R. L’Ami – Manager Investeringsbevordering, Brabantse Ontwikkelingsmaatschappij (BOM) Dhr. A.M.J. Schurgers – Lector Fontys Bedrijfskundig Management in het MKB Dhr. A.J. Gorter – Directeur Stichting Woonveste Dhr. A. Blaauwbroek – Vertegenwoordiger FNV in Brussel Mw. P.S.J.M. Daalmans – Hoofd Sturingsondersteuning Politie Midden- en West-Brabant Dhr. M.C. de Regt – Districtschef, district Bergen op Zoom, Politie Midden -en West-Brabant.
Brabant op zoek
117
Brabant vindt De mening van de bevolking over aspecten van duurzame ontwikkeling John Dagevos en Frans Hermans
118
Inleiding Waarom In het eerste deel van deze duurzaamheidbalans hebben we de cijfers laten spreken en zijn we ingegaan op de vraag in hoeverre Brabant erin slaagt haar duurzaamheidambities te realiseren. In het tweede deel zijn de stakeholders, de betrokkenen in het maatschappelijke veld, aan het woord gekomen. Op basis van de interviews met hen én de resultaten van de vier duurzaamheiddebatten die in de loop van 2006 hebben plaatsgevonden, hebben we een aantal ontwikkelingslijnen en dilemma’s voor de toekomst geformuleerd. In dit deel komt de Brabantse bevolking aan het woord. Duurzame ontwikkeling is immers niet uitsluitend voorbehouden aan politici en maatschappelijke organisaties, maar een zaak van alle Brabanders. Duurzame ontwikkeling raakt iedere burger. Het gaat erom hoe het samenleven in Brabant in het hier en nu zich verhoudt tot de bestaansmogelijkheden van onze kinderen en kleinkinderen. Vandaar dat we te weten willen komen wat de Brabantse bevolking vindt van een aantal kwesties die direct dan wel indirect verband houden met de duurzame ontwikkeling van Brabant.
Hoe Om hierachter te komen hebben we gebruikgemaakt van het zogeheten Brabantpanel, dat wordt georganiseerd door PON Instituut voor Advies, Onderzoek en Ontwikkeling in Noord-Brabant. Dit is een digitaal panel van ruim 1200 Brabanders van 16 jaar en ouder. Panelleden krijgen zes tot twaalf keer per jaar vragen voorgelegd over allerlei voor Brabant relevante maatschappelijke kwesties.18 We hebben de deelnemers aan het Brabantpanel twee keer bevraagd. De eerste meting vond plaats in de periode augustus tot en met september 2006, de tweede meting tussen september en oktober 2006. Halverwege de eerste meting hebben de panelleden een herinnering ontvangen. Vanwege de korte tijdspanne waarin de tweede meting moest plaatsvinden is dit de keer daarop niet meer gedaan.
18
Zie de website: www.brabantpanel.nl
Brabant vindt
119 Doel van de twee vragenronden De bevraging van het Brabantpanel diende meerdere doelen: – Zicht krijgen op de opvattingen van de panelleden met betrekking tot een aantal onderwerpen die direct dan wel indirect gerelateerd zijn aan de duurzame ontwikkeling van Brabant. – Opvullen van de gaten in de informatievoorziening voor de duurzaamheidbalans die in het eerste deel is gepresenteerd.
Wat is aan de orde gekomen? In de twee enquêtes zijn o.a. de volgende onderwerpen aan bod gekomen: – De waarden van de Brabantse bevolking; – de wijze waarop de Brabantse bevolking afwegingen maakt tussen verschillende soorten belangen; – de verantwoordelijkheid en betrokkenheid van burgers bij veranderingsprocessen voor duurzaamheid; – vraagstukken over wonen, woonomgeving en leefbaarheid: woonsatisfactie, overlast, voorzieningenniveau, samenleven in de buurt, omgang met etnische verschillen; – veiligheidsvraagstukken, in het bijzonder sociale en fysieke veiligheid en angst voor terrorismedreiging; – zorg om de natuur; – de economie van Brabant, met bijzondere aandacht voor arbeidsmarktkwesties en fysiek-ruimtelijke ontwikkelingen; – de toekomst van de jeugd in Brabant.
Respons Voor beide metingen zijn 1240 mensen benaderd. Aan de eerste meting hebben in totaal 838 mensen deelgenomen, wat resulteert in een responspercentage van 68%. De tweede vragenlijst is door 808 mensen ingevuld, een responspercentage van 65%. Gezien de complexiteit van de vragen en de – zeker voor de tweede meting – korte doorlooptijd kan de respons als zeer goed worden gekwalificeerd. De uiteindelijke resultaten zijn herwogen naar de volgende achtergrondkenmerken: leeftijd, geslacht en regio. Daarmee zijn de resultaten van het onderzoek representatief voor wat deze kenmerken betreft. Het panel kent, zoals de meeste panels, een ondervertegenwoordiging van laagopgeleiden en met name allochtonen.
120 Leeswijzer In de navolgende paragrafen hebben we de belangrijkste uitkomsten van de twee metingen beschreven. Daarbij hebben we gekozen voor een luchtige vorm van presenteren. De teksten dienen uitsluitend ter illustratie van de afbeeldingen. Daar waar de uitkomsten naar (achtergrond)kenmerken verschillen tussen groepen in de Brabantse samenleving is dit vermeld. Tegelijkertijd met het verschijnen van dit boek zullen meer gedetailleerde resultaten van het bevolkingsonderzoek worden gepresenteerd op de website van Telos.
De waarden van Brabant Inleiding Duurzame ontwikkeling heeft om te beginnen te maken met een visie op de toekomst, met het formuleren van ambities en bijbehorende streefbeelden. Aan de duurzaamheidbalans zoals we die in het eerste deel van dit boek hebben gepresenteerd liggen per kapitaal en per voorraad langetermijnduurzaamheideisen ten grondslag. De door ons gebruikte eisen zijn het resultaat van een consultatie van de Brabantse samenleving (burgers, stakeholders uit diverse maatschappelijke organisaties) in de jaren 2001 en 2002 én van de vele discussies die we in de jaren daarna hebben georganiseerd over deze duurzaamheideisen. Bij elkaar opgeteld geven de duurzaamheideisen een idee hoe het Brabant van de toekomst eruit zou moeten zien. Ze vormen het hart van de duurzaamheidbalans. Duurzame ontwikkeling veronderstelt echter ook het voortdurend maken van keuzes. Keuzes tussen economische, sociaal-culturele en ecologische belangen, tussen de korte en lange termijn, tussen het Brabantse belang en dat van mensen elders op de wereld. In het kader van het bevolkingsonderzoek hebben we in de eerste plaats gezocht naar een antwoord op de vraag hoe de Brabantse bevolking vindt dat een duurzaam Brabant er uit zou moeten zien. Vervolgens is gevraagd hoe zij het huidige Brabant zouden karakteriseren. We zijn op zoek gegaan naar de karakteristieken en waarden van een toekomstig duurzaam Brabant. Daarom hebben we de Brabantse bevolking de vraag voorgelegd aan welke belangen bij het maken van allerlei keuzes en afwegingen op dit moment het meeste gewicht
Brabant vindt
121 moet worden toegekend en waar in de toekomst bij het maken van afwegingen nadruk op zou moeten liggen. Staat de economie centraal of juist het ecologische en sociale belang? Overheersen kortetermijnbelangen of het langetermijnbelang? Denken we eerst en vooral aan ons eigen Brabant of nemen we de belangen van mensen elders in de wereld nadrukkelijk mee in onze afwegingen?
De waarden van Brabant: nu en in de toekomst Om een beeld te krijgen hoe het huidige Brabant te karakteriseren valt en hoe het Brabant van de toekomst eruit zou moeten zien, hebben we de respondenten in het onderzoek laten kiezen uit telkens twee tegenover elkaar staande begrippen. Deze begrippenparen zijn: – – – – – – – –
Individualistisch versus solidair Materieel succes versus kwaliteit van het bestaan Behoudend versus ondernemend Brutaal versus bescheiden Afhankelijk versus onafhankelijk Formeel versus informeel Onzeker versus voorspelbaar Ongelijk versus gelijk
Het kiezen hebben we in de enquête laten plaatsvinden met behulp van een zevenpuntsschaal. We hebben daartoe de tegengestelde begrippen in een schema geplaatst. In de linkerkolom het ene begrip, in de rechterkolom het andere. Vervolgens is de respondenten gevraagd aan te geven welk begrip ze het meest van toepassing vinden. Hoe verder men bijvoorbeeld op de schaal naar rechts opschuift, hoe meer men vindt dat het rechterbegrip van toepassing is.
122 Tabel 4. De begrippenparen uit de enquête
1 Individualistisch Materieel succes Behoudend Brutaal Afhankelijk Formeel Onzeker Ongelijk
2
3
neutraal
5
6
7 Solidair Kwaliteit van bestaan Ondernemend Bescheiden Zelfstandig Informeel Voorspelbaar Gelijk
Eerst hebben we de Brabanders gevraagd aan te geven hoe ze het huidige Brabant zouden typeren. Vervolgens hebben we ze ook gevraagd aan te geven hoe de Brabantse samenleving er over 25 tot 50 jaar uit zou moeten zien. Door per begrippenpaar de gemiddelde score te berekenen, ontstaat een beeld van welk begrip in de ogen van de Brabander het beste past bij de huidige situatie en bij de gewenste situatie in de toekomst. Een gemiddelde score lager dan 4 betekent dat het linkerbegrip meer van toepassing is, een gemiddelde score hoger dan 4 betekent dat het rechterbegrip meer van toepassing is. Een score van 4 betekent vanzelfsprekend een neutrale keuze. In de onderstaande tabel worden de gemiddelde scores per begrippenpaar voor het huidige Brabant en voor het gewenste, duurzame Brabant gepresenteerd.
Brabant vindt
123 Tabel 5. De waarden van Brabant: nu en in de toekomst Begrippenpaar
Individualistisch vs. solidair Materieel succes vs. kwaliteit van het bestaan Behoudend vs. ondernemend Brutaal vs. bescheiden Afhankelijk vs. onafhankelijk Formeel vs. informeel Onzeker vs. voorspelbaar Ongelijk vs. gelijk
Gemiddelde score Nu 3,98 4,00 4,28 4,34 4,26 4,55 4,20 4,06
Toekomst 5,56 5,64 5,45 4,07 5,43 5,04 4,76 5,27
Het gewenste Brabant is sociaal, kent een grote mate van gelijkheid, is ondernemend, bouwt vanuit haar eigen onafhankelijkheid en op basis van informele structuren aan een verbetering van de kwaliteit van het bestaan. Op basis van de bovenstaande tabel zijn een aantal conclusies te trekken: – De Brabanders zijn van mening dat Brabant moet opschuiven in de richting van een meer solidaire samenleving. Het huidige Brabant wordt noch als individualistisch noch als solidair getypeerd, het Brabant van de toekomst is duidelijk een solidair Brabant. – In het Brabant van de toekomst staat nadrukkelijk de kwaliteit van het bestaan centraal in plaats van het nastreven van materieel succes. – Het huidige Brabant wordt getypeerd als licht of matig ondernemend. Het toekomstige Brabant is veel ondernemender. – Het toekomstige Brabant is iets minder bescheiden dan het huidige Brabant, zonder dat het omslaat in brutaliteit. – Het Brabant van de toekomst is in de ogen van de respondenten veel onafhankelijker dan nu het geval is. – Het Brabant van nu wordt gezien als gematigd informeel. In de toekomst zou dat informele karakter verder mogen toenemen.
124 – De huidige Brabantse samenleving wordt als licht voorspelbaar gezien, in de toekomst zou dit nog wel wat sterker het geval mogen zijn. Er is behoefte aan een reductie van onzekerheid. – Het toekomstige Brabant is een samenleving met een grote mate van gelijkheid, het huidige Brabant wordt gezien als noch gelijk, noch ongelijk. Figuur 10. De waarden van Brabant: nu en in de toekomst
individualistisch vs. solidair 6
ongelijk vs. gelijk
4
materieel succes vs. kwaliteit van het bestaan
2
0
onzeker vs. voorspelbaar
formeel vs. informeel
brutaal vs. bescheiden
afhankelijk vs. onafhankelijk
toekomst
behoudend vs. ondernemend
nu
Brabant vindt
125 De uitkomsten van het onderzoek schetsen een beeld van hoe de gewenste Brabantse samenleving er in de ogen van de Brabanders uit zou moeten zien. Het is een ideaalbeeld met een hoog ‘én-én-én’gehalte. Het beeld van het ideale en toekomstige Brabant zoals dat uit het onderzoek naar voren komt, vertoont sterke gelijkenis met de resultaten van het RIVM-onderzoek Kwaliteit en toekomst: verkenning van Duurzaamheid 19 dat in 2004 is gepubliceerd. Uit dit onderzoek naar de maatschappelijke opvattingen over duurzame ontwikkeling, blijkt dat minder dan 10% van de Nederlanders zich kan vinden in een prestatiemaatschappij met de daaraan verbonden trends van verdergaande globalisering en individualisering. De voorkeur gaat uit naar een maatschappij waarin solidariteit en aandacht behouden blijven.
De afwegingen van Brabanders We zijn niet alleen op zoek gegaan naar de contouren van een gewenst Brabant. We hebben de Brabanders ook gevraagd aan te geven hoe op dit moment de afweging van allerlei belangen plaatsvindt en hoe dat in een toekomstig Brabant zou moeten plaatsvinden. We hebben dat op vergelijkbare wijze gedaan als bij het vaststellen van de waarden van Brabant. Telkens zijn twee verschillende belangen tegenover elkaar geplaatst. Tabel 6. De afwegingen van Brabant: nu en in de toekomst Gemiddelde score Belangen Economisch belang vs. sociaal belang Milieubelang vs. economisch belang Sociaal belang vs. milieubelang Kortetermijnbelang vs. langetermijnbelang Brabants eigenbelang vs. het belang van mensen elders in de wereld
19
Nu 3,04 4,60 3,81 3,74 3,24
RIVM, Kwaliteit en toekomst. Verkenning van duurzaamheid (Bilthoven, 2004)
Toekomst 4,49 3,74 3,74 5,30 3,37
126 Figuur 11. De afwegingen van Brabant: nu en in de toekomst
economisch vs. sociaal belang 6 5 4 3
brabants belang vs. belang mensen elders
2
milieu vs. economisch belang
1 0
korte termijn vs. lange termijn
toekomst
sociaal vs. milieu belang
nu
Brabant vindt
127 Minder nadruk op het economische belang, grotere nadruk op het sociale belang. Focus op de lange termijn. Op basis van deze tabel zijn de volgende conclusies te trekken: – In de afweging tussen economische en sociale belangen is in het huidige Brabant het economische belang dominant. In het Brabant van de toekomst zou de nadruk meer op het sociale belang moeten liggen. – Het milieubelang is in het huidige Brabant ondergeschikt aan het economische belang. In de toekomst zou het milieubelang licht moeten prevaleren boven het economische belang. – In de afweging tussen het sociale en het milieubelang is het sociale belang op dit moment in de ogen van de Brabanders licht overheersend en dat moet ook in een toekomstig Brabant zo blijven. – Waar nu de kortetermijnbelangen enigszins overheersen, zouden de toekomst de langetermijnbelangen nadrukkelijk centraal moeten staan. – In het maken van afwegingen tussen het eigen Brabantse belang en het belang van mensen elders in de wereld staat nu het Brabantse belang voorop, de toekomst zou dat niet echt veranderen. Brabant moet doorgaan op de weg naar duurzaamheid. Het geheel overziende kan geconcludeerd worden dat er behoefte is een einde te maken aan de dominantie van het economische belang bij het maken van allerlei afwegingen. Het sociale belang zou een sterkere nadruk mogen krijgen, zonder dat het prevaleert boven de andere belangen. Er is duidelijk behoefte aan een balans bij het maken van keuzes. Geen van de belangen mag dominant zijn. Verder zien we dat de langetermijnbelangen centraal zouden moeten staan. De uitkomsten van het onderzoek kunnen gezien worden als een ondersteuning van de weg die Brabant is ingeslagen naar duurzaamheid. Immers, in de Telosopvatting van duurzaamheid gaat het om het zoeken naar een balans tussen economische, sociale en ecologische belangen, op basis van een focus op de lange termijn, waarbij expliciet rekening wordt gehouden met de belangen van mensen elders op de wereld. Wat dit laatste aspect betreft moeten we vaststellen dat momenteel vooral sprake is van een focus op de belangen van de eigen regio. Vanuit het oogpunt van internationale solidariteit is dit te betreuren. Overigens wijkt Brabant, waar het gaat om de regionale focus, niet af van andere provincies in Nederland.
128 Uitkomsten van de waardezoektocht en de belangenafweging versterken elkaar. Wanneer we de resultaten van de ‘waardezoektocht’ verbinden met die van de belangenafweging kan worden vastgesteld dat er sprake is van een grote mate van consistentie. De verschillende uitkomsten versterken elkaar. Er is behoefte aan een sterkere nadruk op solidariteit, een socialer Brabant, en een nadruk op de kwaliteit van het bestaan. Daarnaast wil men meer balans tussen de verschillende belangen, waarbij het economische belang wat in moet binden.
De verantwoordelijkheid voor een duurzaam Brabant De Brabantse bevolking ondersteunt het streven naar een duurzaam Brabant. Maar wie is in de ogen van de Brabanders nu het meest verantwoordelijk voor de totstandkoming van het duurzaamheidideaal? Is dat de burger zelf, de overheid, het bedrijfsleven of zijn dat de verschillende belangenorganisaties? We hebben in het onderzoek deze vraag op twee manieren voorgelegd aan de respondenten. Eerst hebben we ze gevraagd aan te geven wie het meest verantwoordelijk is, om ze daarna te vragen wie juist het minst verantwoordelijk is. De overheid is het meest verantwoordelijk voor de totstandkoming van een duurzaam Brabant, belangenorganisaties het minst. Op de vraag wie het meest verantwoordelijk is, geeft ruim de helft van de Brabanders aan dat de overheid het meest verantwoordelijk is voor de totstandkoming van een duurzaam Brabant. Ruim een kwart van de Brabanders vindt overigens dat burgers zelf het meest verantwoordelijk zijn. Bedrijfsleven en belangenorganisaties spelen hierin een minder belangrijke rol. In vergelijking met een eerder door Telos uitgevoerd onderzoek naar maatschappelijke waardering (en gedrag) van duurzame ontwikkeling wordt in Brabant een grotere verantwoordelijkheid gelegd bij de overheid voor de totstandkoming van een duurzame samenleving dan elders in Nederland. In het betreffende onderzoek legden 46% van de respondenten de verantwoordelijkheid bij zichzelf en 42% bij de overheid. Bedrijfsleven en belangenorganisaties werden, net als in Brabant, veel minder vaak genoemd als de meest verantwoordelijke voor de totstandkoming van een duurzame samenleving.20 20
T. Beckers, E. Harkink, E. van Ingen, M. Lampert, B. van der Lelij en R. van Ossenbruggen, Maatschappelijke waardering van duurzame ontwikkeling. De ontwikkeling van een monitor van duur zaamheidbewustzijn en –gedrag (Bilthoven, 2004).
Brabant vindt
129 Op de vraag wie de minste verantwoordelijkheid draagt, antwoordt ruim 40% dat dit belangenorganisaties zijn. Bijna 30% van de Brabanders vindt dat de burger zelf de minste verantwoordelijkheid draagt. Figuur 12. Verantwoordelijkheidsverdeling voor totstandkoming van een duurzaam Brabant
% 60 50 40 30 20 10
ev
no ge lan Be
He
tb
ed
rg a
rij
nis
fsl
er ov De
ati e
en
id he
elf Ikz
s
0
meest
minst
130 We hebben de Brabanders ook gevraagd of ze persoonlijk betrokken willen worden bij het maken van plannen voor, en de besluitvorming over, de manier waarop we wonen, leven, werken, recreëren, omgaan met de natuur en het milieu, enzovoort. Bijna twee derde van de Brabanders geeft aan dat wel te willen. Van de mensen die betrokken willen worden, is 30% van plan dat ook zeer actief te doen. Deze mensen willen meewerken aan het maken én uitvoeren van plannen. Twee derde van de mensen die betrokken wil worden, wil in ieder geval geïnformeerd worden, de helft wil meepraten en 40% zou wel willen meebeslissen. Figuur 13. Hoe wil de bevolking betrokken worden
Wil betrokken worden Ik zou geïnformeerd willen worden Ik zou willen meepraten Ik zou willen meebeslissen Ik zou actief willen meewerken aan het maken en uitvoeren van plannen
0 nee
ja
20
40
60
80
100 %
Brabant vindt
Woonomgeving en leefbaarheid Om een beeld te kunnen geven van de wijze waarop Brabanders aankijken tegen hun woonomgeving en de leefbaarheid daarvan hebben we mensen over een aantal onderwerpen vragen gesteld. Het betrof de volgende thema’s: – Woonsatisfactie – Overlast – Voorzieningen in de buurt – Samenwonen in de buurt – De buurt in een wijdere omgeving
Woonsatisfactie Het overgrote deel van de Brabanders is tevreden met de huidige woonsituatie. Zo’n 90% zegt tevreden tot zeer tevreden te zijn met de huidige woning. Slechts een zeer klein aandeel geeft aan ontevreden te zijn met de huidige woonsituatie. Ouderen lijken over het algemeen meer tevreden te zijn met hun woning dan jongeren. Figuur 14. Tevredenheid Brabanders met hun woning
(zeer) tevreden niet ontevreden, maar ook niet tevreden (zeer) ontevreden
131
132 Overlast We hebben de Brabanders gevraagd naar de mate waarin ze overlast ondervinden in hun directe woonomgeving. Daarbij hebben we een onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van overlast: – Lawaai van verkeer, bedrijvigheid of buren – Onveilige verkeerssituaties – Licht- en stankoverlast – Rondhangende groepjes jongeren dan wel rondhangende verslaafden Brabanders zeggen in het algemeen niet veel overlast te ondervinden. Het zijn met name vrouwen, ouderen, maar ook jongeren, mensen met een lagere opleiding en mensen uit de lagere inkomenscategorieën, die het vaakst aangeven overlast te ondervinden. Het verkeer is de voornaamste veroorzaker van overlast. Opvallend is dat de meeste overlast wordt veroorzaakt door het verkeer. Bijna een kwart geeft aan vaak last te hebben van het lawaai van het verkeer. Eén op de zeven Brabanders noemt onveilige verkeerssituaties als een vaak voorkomende bron van overlast.Dit wordt nog eens bevestigd door een recent onderzoek van het PON. 21 We hebben ook gekeken of bepaalde bevolkingsgroepen vaker bepaalde vormen van overlast ondervinden. Vrouwen en ouderen geven aan het meeste last te ondervinden van verkeerslawaai en onveilige verkeerssituaties. Vrouwen geven ook vaker aan last te hebben van groepjes rondhangende jongeren. Mensen met een lager inkomen hebben meer last van stankoverlast dan mensen met een hoger inkomen. Ook laagopgeleiden zeggen hier vaker last van te hebben dan hoogopgeleiden. West-Brabanders hebben significant meer last van lawaai veroorzaakt door industrie dan Midden-Brabanders. Vormen van sociale overlast zoals lawaai van buren, last van rondhangende jongeren en rondhangende verslaafden komen, zoals verwacht, met name voor in de steden. Laagopgeleiden en mensen met een laag inkomen geven vaker aan 21
K. Du Long en E. Edelmann, Draagvlakonderzoek Verkeer en Vervoer: Onderzoek naar het Brabantse draagvlak voor het verkeers- en vervoersbeleid (Tilburg, 2006)
Brabant vindt
133 overlast te hebben van overlast door bedrijvigheid, veroorzaakt door lawaai, stank en/of licht. We zien hier dus een duidelijk verband tussen woonsituatie en overlast enerzijds en sociaal-economische positie anderzijds. Figuur 15. Overlast Verkeerslawaai (auto’s, brommers en /of motoren, treinen, vliegtuigen) Lawaai veroorzaakt door industrie of andere bedrijven Lawaai van buren Onveilige verkeerssituaties Hinder door licht (straatverlichting / kassen) Stankoverlast door bijv. verkeer, agrarische bedrijven, industrie Rondhangende groepjes jongeren Rondhangende verslaafden
0 vaak
soms
nooit
20
40
60
80
100 %
134 Voorzieningenniveau in de buurt Voor de leefbaarheid in de directe woonomgeving is de aanwezigheid van bepaalde voorzieningen van belang. In eerste instantie is de vraag voorgelegd of bepaalde voorzieningen in de buurt aanwezig zijn en of ze dat in voldoende mate zijn. We hebben de volgende voorzieningen onderscheiden: – Winkels voor dagelijkse boodschappen – Medische voorzieningen zoals huisarts, apotheek, tandarts en gezondheidscentra – Openbaar groen – Parkeergelegenheid – (Haltes voor) openbaar vervoer – Speelgelegenheid voor jonge kinderen – Kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en kindercrèches – Onderwijsfaciliteiten, scholen voor basisonderwijs – Bibliotheek – Sportfaciliteiten Een kwart van de Brabanders vindt dat er onvoldoende parkeergelegenheid en speelgelegenheid voor jonge kinderen in de buurt aanwezig is. Met uitzondering van bibliotheken zijn de meeste voorzieningen volgens de Brabanders wel in de buurt aanwezig. Daarmee is niet gezegd dat Brabanders ook van mening zijn dat al deze voorzieningen in voldoende mate aanwezig zijn. Brabanders vinden dat er voldoende onderwijsfaciliteiten, medische voorzieningen, kinderdagverblijven en winkels voor dagelijkse behoeften in de buurt aanwezig zijn. Een kwart vindt echter dat er onvoldoende parkeergelegenheid is en onvoldoende speelgelegenheid voor kinderen in de eigen buurt. Een op de vijf Brabanders geeft aan dat er onvoldoende (haltes voor) openbaar vervoer in de buurt is, en één op de zes is van mening dat er onvoldoende openbaar groen in de buurt is.
Brabant vindt
135 Figuur 16. Aanwezigheid voorzieningen in de buurt Winkels voor dagelijkse boodschappen Medische voorzieningen (huisarts, apotheek, tandarts, gezondheidscentrum) Openbaar groen Parkeergelegenheid (Haltes voor) openbaar vervoer Speelgelegenheid voor jonge kinderen Kinderdagverblijven, peuterspeelzalen, kindercrèches Onderwijsfaciliteiten, scholen voor basisonderwijs Bibliotheek Sportfaciliteiten
0 voldoende
onvoldoende
20
40
niet aanwezig
60
80
100 %
136 Vrouwen en ouderen zijn gevoeliger voor de afwezigheid van buurtvoorzieningen. Niet iedereen in Brabant is dezelfde mening toegedaan over de aanwezigheid van voorzieningen. Ouderen zijn vaker van mening dat er onvoldoende winkels en medische voorzieningen beschikbaar zijn. Datzelfde geldt voor de aanwezigheid van bibliotheken. Vrouwen vinden vaker dat er onvoldoende speelgelegenheid voor jonge kinderen en kinderdagverblijven aanwezig. Ook zijn zij, net als jongeren, vaker van mening dat er onvoldoende openbaar groen in de buurt is. Een op de drie Brabanders uit de leeftijdscategorie 30-39 jaar is van mening dat er onvoldoende parkeergelegenheid in de buurt is. Hogeropgeleiden (mensen met een hbo- of universitaire opleiding) zijn meer tevreden met de aanwezigheid van medische voorzieningen in de buurt dan mensen met een lagere opleiding. We hebben de Brabanders niet alleen gevraagd aan te geven in welke mate bepaalde voorzieningen in de buurt aanwezig zijn, we hebben hun ook gevraagd aan te geven hoe belangrijk ze bepaalde voorzieningen vinden. Daarmee krijgen de uitspraken over het al dan niet aanwezig zijn van bepaalde voorzieningen op buurtniveau meer reliëf. Winkels voor dagelijkse boodschappen en openbaar groen zijn de belangrijkste buurtvoorzieningen. De Brabanders hechten het meeste belang aan de aanwezigheid van winkels voor dagelijkse boodschappen en openbaar groen. Ruim 90% vindt dit belangrijke voorzieningen in de buurt. Ook aan de aanwezigheid van medische voorzieningen hechten ze veel belang. Relatief het minste belang wordt gehecht aan voorzieningen als kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en bibliotheken.
Brabant vindt
137 Figuur 17. Belang voorzieningen
Winkels voor dagelijkse boodschappen Medische voorzieningen (huisarts, apotheek, tandarts, gezondheidscentrum) Openbaar groen Parkeergelegenheid (Haltes voor) openbaar vervoer Speelgelegenheid voor jonge kinderen Kinderdagverblijven, peuterspeelzalen, kindercrèches Onderwijsfaciliteiten, scholen voor basisonderwijs Bibliotheek Sportfaciliteiten
0 (heel) onbelangrijk
neutraal
20
40
60
80
(heel) belangrijk
Sociaaleconomische positie en levensfase bepalen het belang dat gehecht wordt aan buurtvoorzieningen. Het belang dat aan bepaalde voorzieningen wordt gehecht, verschilt sterk per bevolkingsgroep. In algemene zin geldt dat vrouwen veel meer belang hechten aan de door ons onderscheiden voorzieningen dan mannen. Iets soortgelijks zien we ook wanneer we ouderen vergelijken met jongeren. Opvallend is te constateren dat jongeren veel minder belang hechten aan de
100 %
138 aanwezigheid van een bibliotheek in de buurt. Wat betreft het belang van openbaar vervoer is op te merken dat mensen met een lager inkomen de aanwezigheid van openbare vervoer in de buurt belangrijker vinden dan dat mensen met een hoger inkomen. Verder kan vastgesteld worden dat mensen met een lagere opleiding de aanwezigheid van medische voorzieningen in de buurt belangrijker vinden dan mensen met een hogere opleiding. De geconstateerde verschillen laten duidelijk zien dat levensfase, geslacht en sociaaleconomische positie van invloed zijn op het belang dat mensen hechten aan de aanwezigheid van voorzieningen op buurtniveau. Hogeropgeleiden hebben vaak een betere financiële positie, zijn mobieler en wonen in betere buurten. Hun probleemperceptie ten aanzien van de gevraagde kenmerken is daardoor verschillend van die van lageropgeleiden.
Samenwonen in de buurt Om een beeld te krijgen van de cohesie op buurtniveau hebben we de Brabanders gevraagd : – Of ze tevreden zijn met de buurt; – of ze veel contact hebben met andere buurtbewoners en mensen elkaar kennen; – of ze zich thuis voelen in de buurt, of mensen op een prettige manier met elkaar omgaan en of er sprake is van veel saamhorigheid; – hoe ze aankijken tegen het samenleven met mensen met een andere etnische achtergrond. Brabanders zijn over het algemeen tevreden met hun buurt. Van saamhorige buurten is echter veel minder sprake. Vier op de vijf Brabanders geeft aan tevreden te zijn met de buurt. Slechts 7% zegt ontevreden te zijn. Dit beeld van tevredenheid wordt in grote lijnen ook bevestigd wanneer we kijken naar de beoordeling van de wijze waarop mensen in de buurt met elkaar omgaan. Zo’n 70% van de Brabanders geeft aan dat mensen in de buurt op een prettige wijze met elkaar omgaan, terwijl 6% vindt dat dit niet het geval is. Het beeld wordt genuanceerder wanneer we kijken naar de mate waarin de Brabanders zich thuis voelen in hun buurt en er sprake is van saamhorigheid. Zo’n 55% geeft aan zich thuis te voelen in zijn of haar buurt, terwijl ruim 11%
Brabant vindt
139 aangeeft dit juist niet te voelen. Ruim een derde van de Brabanders vindt dat hij of zij in een buurt woont waar sprake is van veel saamhorigheid, maar tegelijkertijd geeft ruim een kwart aan dat hiervan juist geen sprake is. Een soortgelijk beeld zien we ook naar voren komen wanneer we kijken naar de mate van contact. Zo antwoordt 60% van de Brabanders ontkennend op de stelling dat mensen in de buurt elkaar nauwelijks kennen, terwijl een kwart de stelling juist onderschrijft. Tegelijkertijd geeft ruim een derde van de Brabanders aan veel contact te hebben op buurtniveau, terwijl bijna 30% hierop ontkennend antwoord. Saamhorigheid en de mate van contact zijn dus niet de factoren die bepalend zijn voor de vraag of mensen tevreden zijn met hun buurt. Figuur 18. Samenwonen in de buurt
Ik ben tevreden met mijn buurt De mensen gaan in mijn buurt op een prettige manier met elkaar om Ik voel me thuis bij de mensen die in mijn buurt wonen Ik woon in een gezellige buurt, waar veel saamhorigheid is Ik heb veel contact met andere buurtbewoners De mensen kennen elkaar in mijn buurt nauwelijks
0 (helemaal) eens
neutraal
20
40
(helemaal) oneens
60
80
100 %
140 Omgaan met etnische verschillen is niet vanzelfsprekend. Op het vraagstuk van omgang met etnische verschillen zijn we in het onderzoek wat dieper ingegaan. Bij de uitkomsten moet vermeld worden dat, in tegenstelling tot de andere onderwerpen bij deze vragen, relatief veel mensen geen antwoord hebben gegeven. Dit kan te maken hebben met het omstreden karakter van dit vraagstuk, of juist de onbekendheid ermee. Desalniettemin hebben we ook hier voldoende antwoorden om tot betrouwbare uitspraken te komen. Ongeveer de helft van de respondenten geeft aan nauwelijks contact te hebben met buurtgenoten die een andere etnische achtergrond hebben. Een op de drie Brabanders geeft aan dat juist wel te hebben. Een op de zes Brabanders is het niet eens met de stelling dat mensen met verschillende etnische afkomst goed met elkaar omgaan in de eigen buurt, de helft vindt dat dit wel goed gaat. De meerderheid van de Brabanders geeft aan geen bezwaar te hebben tegen een buurman of buurvrouw met een andere etnische afkomst. Iets meer dan 11% geeft aan hier moeite mee te hebben. Ruim de helft van de Brabanders ziet het niet als een probleem als het eigen kind zou willen trouwen met iemand met een andere etnische achtergrond, één op de zes geeft aan hier problemen mee te hebben. Het geheel van onderzoeksresultaten overziend, overheerst het beeld dat omgaan met etnische verschillen niet vanzelfsprekend is. Een beperkte groep mensen heeft er duidelijk problemen mee, de meerderheid is relatief onverschillig. Dit sluit aan bij observaties uit andere onderzoeken, zoals de studie Culturele Contrasten die NIZW-Sociaal Beleid in 2005 publiceerde in opdracht van het Rotterdamse gemeentebestuur 22. Daarin werd geconstateerd dat de culturele verschillen tussen etnische groepen eerder toe- dan afnemen, en dat etnische groepen langs elkaar heen leven.
22
G. van den Brink e.a., Culturele contrasten. Het verhaal van de migranten in Rotterdam (Amsterdam, 2006).
Brabant vindt
141 Figuur 19. Omgaan met etnische verschillen Ik heb regelmatig contact met buurtgenoten die een andere etnische achtergrond hebben Mensen met verschillende etnische afkomst gaan in mijn buurt goed met elkaar om Ik heb er geen probleem mee als er naast mij iemand met een andere etnische achtergrond komt wonen Ik heb er geen probleem mee als mijn zoon/dochter zou willen trouwen met iemand met een andere etnische achtergrond
0 (helemaal) eens
neutraal
20
40
60
80
100 %
(helemaal) oneens
De buurt in een wijdere omgeving Behalve door het voorzieningenniveau en de wijze waarop mensen in de buurt met elkaar omgaan wordt de kwaliteit van de woonomgeving en de leefbaarheid ook bepaald door een aantal sociaaleconomische en culturele kenmerken van de omgeving waarin een buurt gelegen is. Daarbij kan gedacht worden aan zaken als: het landschap, natuurlijk milieu, cultuuraanbod, veiligheid in algemene zin, werkgelegenheid, sportfaciliteiten en recreatiemogelijkheden. We hebben de Brabanders gevraagd om door middel van een rapportcijfer de waardering voor deze kenmerken aan te geven. Per kenmerk hebben we vervolgens een gemiddeld rapportcijfer bepaald.
142 Tabel 7. De buurt in een wijdere omgeving: waardering via rapportcijfers van een aantal omgevingskenmerken
Kenmerken van de omgeving Het landschap Het milieu (kwaliteit van water, lucht en bodem) Het cultuuraanbod De veiligheid De werkgelegenheid Sportfaciliteiten Recreatiemogelijkheden
Gemiddeld rapportcijfer 7,6 6,9 6,9 6,9 6,8 7,4 7,2
Brabanders zijn over het algemeen positief over de omgevingskenmerken en waarderen in het bijzonder het Brabantse landschap. Een blik op de tabel laat zien dat de Brabanders over het algemeen positief zijn over de kenmerken van de omgeving waarin hun buurt gelegen is. Er wordt gemiddeld genomen geen enkele onvoldoende gegeven. De gemiddelde rapportcijfers zijn relatief hoog en lopen van een 6,8 voor de werkgelegenheid tot een 7,6 voor het landschap. Met name de positieve waardering van het landschap is opvallend, wellicht zelfs verrassend te noemen, gezien de dreigende versnippering van het Brabantse landschap, die in verschillende studies wordt opgemerkt 23. Overigens waarderen ouderen het landschap meer en hoger dan jongeren. Dat beeld komt overeen met landelijke resultaten van onderzoek naar natuur- en landschapsbeleving. Verder valt ook de hoge waardering voor de sportfaciliteiten en de recreatiemogelijkheden op. Vrouwen zijn opmerkelijk positiever over de recreatiemogelijkheden dan mannen.
23
‘Landschap Brabant het meest aangetast’, Brabants Dagblad, 15 september 2006. Dit krantenbericht verscheen naar aanleiding van de Natuurbalans 2006, opgesteld en uitgegeven door het Natuuren Milieuplanbureau.
Brabant vindt
143 Mensen met een hoger inkomen hebben een hogere waardering voor de veiligheid en de recreatiemogelijkheden dan mensen met een lager inkomen. Het verschil in waardering van de recreatiemogelijkheden zien we ook terug wanneer we kijken naar het opleidingsniveau. Hogeropgeleiden hebben meer waardering voor de recreatiemogelijkheden dan lageropgeleiden. Wanneer we geografisch differentiëren naar de vier Brabantse regio’s dan valt om te beginnen op dat Noordoost-Brabanders een hogere waardering voor het landschap hebben dan Midden- en Zuidoost-Brabanders. Dit geldt ook voor de luchtkwaliteit. Wat het cultuuraanbod betreft hebben West-Brabanders het meeste te klagen. Mensen uit Zuidoost-Brabant daarentegen hebben de meeste waardering van allemaal voor de werkgelegenheid.
144
Veiligheid Veiligheid heeft in de afgelopen jaren een steeds prominentere plaats ingenomen in het maatschappelijke debat. Veiligheid is echter een breed begrip, dat meerdere terreinen bestrijkt. Over het algemeen wordt onderscheid gemaakt tussen de objectieve en subjectieve veiligheid. In het eerste geval gaat het om bestaande criminaliteit, verloedering en overlast. In het tweede geval om gevoelens van onveiligheid, en de angst om slachtoffer te worden van criminaliteit. Op allerlei manieren en op allerlei plaatsen komt het veiligheidsgevoel van burgers onder druk te staan. In het onderhavige onderzoek hebben we een onderscheid gemaakt tussen: – Veiligheid in de directe leefomgeving en sociale veiligheid – Fysieke- en verkeersveiligheid – Terrorismedreiging
Sociale veiligheid en veiligheid in de buurt In de voorgaande paragraaf zagen we al dat de Brabanders redelijk positief zijn als het gaat om de waardering van veiligheid in hun directe en wijdere woonomgeving, getuige het gemiddelde rapportcijfer van 6,9. Gevraagd naar het veiligheidsgevoel in de eigen buurt geven vijf op de zes Brabanders aan zich daar veilig te voelen. Het overgrote deel van de mensen (ruim 80%) geeft aan niet om te rijden om onveilige plekken te vermijden, 8% zegt dit wel te doen. Driekwart van de Brabanders geeft aan het oneens te zijn met de stelling: ‘ik voel me onveilig in het centrum van mijn woonplaats.’ Wat de veiligheid in het openbaar vervoer betreft, is het beeld wat gedifferentieerder. Hoewel slechts een kleine groep (8%) aangeeft zich onveilig te voelen in het openbaar vervoer, geeft tegelijkertijd bijna 30% een neutraal antwoord. De helft van de Brabanders weet waar hij of zij terechtkan met vragen over huiselijk geweld, ruim 30% weet dat niet. Bijna 80% vindt de eigen school of de school van de kinderen een veilige school. Overigens is ook hier de groep neutralen relatief groot (ruim 20%). In navolging van het Sociaal en Cultureel Planbureau kunnen we stellen dat objectieve veiligheid en leefbaarheid van de buurt hand in hand gaan. De kans om slachtoffer te worden van uiteenlopende misdrijven (mishandeling, bedreiging met geweld, vernieling, diefstal) hangt samen met de omgevingskwaliteit en de sociale kwaliteit van de buurt. 24
Brabant vindt
145 Figuur 20. Sociale veiligheid en veiligheid in de buurt
Ik voel mij veilig in mijn buurt Ik loop of rijd vaak om, om onveilige plekken te vermijden Ik voel mij onveilig in het centrum van mijn woonplaats Ik voel me veilig in het openbaar vervoer Ik weet waar ik terecht kan met vragen over huiselijk geweld Ik vind de school (van mijn kinderen) een veilige school
0 (helemaal) eens
24
neutraal
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
(helemaal) oneens
Zie ook: Joep de Hart (red.), Zekere banden. Sociale cohesie, leefbaarheid en veiligheid (Den Haag, 2002).
146 Fysieke en verkeersveiligheid Burgers zijn bezorgd over de verkeersveiligheid en het transport van gevaarlijke stoffen. Als het gaat om veiligheidsgevoel gerelateerd aan fysieke en verkeersaspecten, dan kan vastgesteld worden dat burgers zich hierover meer zorgen lijken te maken dan over de meer sociale aspecten van veiligheid. Drie op de tien Brabanders geeft aan dat ze het oneens zijn met de stelling dat het in de buurt wel goed zit met de verkeersveiligheid. We zagen eerder al dat onveilige verkeerssituaties als een van de belangrijkste bronnen van overlast werd genoemd.25 Een kwart van de Brabanders geeft aan zich zorgen te maken over het transport van gevaarlijke stoffen en goederen, iets meer dan de helft maakt zich hierover geen zorgen. Een op de vijf Brabanders is het oneens met de stelling dat ze geen directe risico’s lopen in de eigen woonomgeving door industriële activiteiten. Iets meer dan 80% maakt zich geen zorgen over overstromingsrisico’s. Figuur 21. Fysieke en verkeersveiligheid
In mijn buurt zit het wel goed met de verkeersveiligheid Ik maak mij zorgen over het transport van gevaarlijke goederen/stoffen over de weg en het spoor in mijn omgeving Ik loop geen directe risico’s in mijn woonomgeving door industriële activiteiten Ik maak me zorgen over overstromingsrisico’s in mijn omgeving
0 (helemaal) eens 25
neutraal
20
40
60
80
100 %
(helemaal) oneens
Het PON-onderzoek naar het provinciale verkeers- en vervoerbeleid laat vergelijkbare uitkomsten zien. Met name de verkeersveiligheid in woongebieden en op de provinciale 80 km-wegen wordt door een omvangrijke groep als problematisch ervaren. Zie K. Du Long en E. Edelmann, Draagvlakonderzoek Verkeer en Vervoer: onderzoek naar het Brabantse draagvlak voor het verkeers- en vervoersbeleid (Tilburg, 2006).
Brabant vindt
147 Terrorismedreiging Er bestaat wel zorg over terrorisme, maar niet in Brabant. De Brabanders maken zich niet echt zorgen over terrorismedreiging in Brabant. Twee op de drie Brabanders zegt zich hierover geen zorgen te maken, 10% doet dit wel. Anders is het gesteld met de zorgen over terrorismedreiging in Nederland. Hiervan zegt ruim een op de drie Brabanders dat hij of zij zich daarover zorgen maakt, een kleine 40% maakt zich hierover geen zorgen. Figuur 22. Terrorismedreiging Ik maak mij zorgen over terrorismedreiging in Brabant Ik maak mij zorgen over terrorismedreiging in Nederland
0 (helemaal) eens
neutraal
20
40
(helemaal) oneens
60
80
100 %
148
Natuur We hebben de Brabanders ook de vraag voorgelegd of ze zich zorgen maken over een aantal aspecten van het milieu in Brabant. Daarbij is gevraagd naar zaken als: – De verrommeling van het landschap (minder aaneengesloten ruimte) – De kwaliteit van de buitenlucht – De kwaliteit van de natuur – Gevolgen van klimaatverandering – Bodemverontreiniging – De kwaliteit van het water in rivieren, vennen, meren, plassen en beken – Daling van het grondwaterpeil – Effecten van (UMTS) straling De natuur laat de Brabander niet onverschillig. Er is met name zorg om de verrommeling van het landschap, de kwaliteit van de natuur en de buitenlucht. Voor het merendeel van de hierboven onderscheiden aspecten van het milieu, met uitzondering van daling van het grondwaterpeil en de effecten van (UMTS) straling, geldt dat het merendeel van de Brabanders (rond de 80%) zich daar soms tot vaak zorgen over maakt. De meeste zorg gaat uit naar de zichtbare verrommeling van het landschap, en de kwaliteit van de natuur. Deze zorg hangt samen met de relatief hoge waardering van het typisch Brabantse landschap. Men wil niet dat de daarmee verbonden waarden verloren gaan. Bijna een kwart maakt zich vaak zorgen over de kwaliteit van de buitenlucht en de gevolgen van klimaatverandering. Als vanzelfsprekend scoren de zichtbare effecten op natuur- en milieu hoger in dit belevingsgeoriënteerde onderzoek dan niet zichtbare effecten, zoals straling of bodemverontreiniging.
Brabant vindt
149 Figuur 23. Zorg om de natuur en het milieu Verrommeling van het landschap (minder aaneengesloten open ruimte De kwaliteit van de buitenlucht De kwaliteit van de natuur Gevolgen van klimaatverandering Bodemverontreiniging De kwaliteit van het water in rivieren, vennen, meren, plassen en beken Daling van het grondwaterpeil Effecten van (UMTS)straling
0 vaak
soms
20 nooit
40
60
80
100 %
150
Economie De Brabantse economie zit na een conjuncturele dip (2002-2004) weer in een stijgende lijn. De internationale economie groeit weer, de winsten van bedrijven stijgen, de werkgelegenheid trekt aan en sommige vacatures zijn weer moeilijk vervulbaar. Brabant volgt daarmee de landelijke en internationale trend. Naast de positieve ontwikkeling als gevolg van de economische groei is er ook discussie over de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd en de bevordering van de arbeidsparticipatie van vrouwen. Er is zorg over de vraag of er in de toekomst nog wel voldoende werk voor laagopgeleiden zal zijn. We hebben de Brabanders over een aantal van deze onderwerpen gevraagd zich uit te spreken. We hebben voor de overzichtelijkheid een onderscheid gemaakt tussen arbeidsmarktgerelateerde en meer algemene onderwerpen over de toekomst van de Brabantse economie. Er is zorg om de werkgelegenheidsperspectieven van de laagstopgeleiden. Verruiming van de arbeidsmarkt door de arbeidsparticipatie van vrouwen te vergroten wordt toegejuicht. Dit in tegenstelling tot het langer laten doorwerken van ouderen of door het uit het buitenland halen van arbeidskrachten. Waar het gaat om hun positie op de arbeidsmarkt hebben de Brabanders er vertrouwen in dat hun opleidingsniveau goed genoeg is om aan het werk te blijven. Twee derde van de Brabanders verwacht, wanneer hij of zij op zoek zou gaan naar (ander) werk, binnen een half jaar iets nieuws gevonden te hebben. Een op de vijf Brabanders is minder optimistisch. Over de werkgelegenheidsperspectieven van laagopgeleiden maakt een kleine 30% van de Brabanders zich zorgen, terwijl een even grote groep denkt dat het zo’n vaart niet zal lopen. Werknemers dragen nadrukkelijk ook een eigen verantwoordelijkheid voor het op peil houden van hun kennis. Ruim 60% onderschrijft deze stelling, 13% is het hiermee oneens. De voortschrijdende ontgroening en vergrijzing van de beroepsbevolking betekent dat de druk op de arbeidsmarkt in de komende jaren verder zal toenemen. Tegen deze achtergrond is een aantal thema’s aan de orde gekomen. In de eerste plaats het vraagstuk van de verlenging van de pensioengerechtigde leeftijd. Meer dan de helft van de Brabanders is het oneens met de stelling dat
Brabant vindt
151 ouderen in de toekomst langer moeten doorwerken. Een op de vijf Brabanders vindt dat dit wel moet gebeuren. Een tweede mogelijkheid om te komen tot verruiming van de arbeidsmarkt is de mogelijkheden vergroten voor bedrijven om werknemers uit andere, en dan met name Oost-Europese, landen te halen. Meer dan de helft van de Brabanders is het oneens met deze stelling. Een op de zes Brabanders vindt dat bedrijven deze mogelijkheid wel moeten hebben. Verruiming van het arbeidsaanbod kan ook gebeuren door de arbeidsparticipatie van vrouwen te bevorderen. Twee op de drie Brabanders vindt dat deze arbeidsdeelname bevorderd moet worden. In het verlengde hiervan onderschrijft bijna 85% de stelling dat er verbeteringen in de regelingen aangebracht moeten worden om werk en zorg te kunnen combineren. Figuur 24. Werking van de arbeidsmarkt Mijn opleidingsniveau is goed genoeg om aan het werk te kunnen blijven Als ik nu op zoek zou gaan naar (ander) werk, verwacht ik binnen een half jaar een andere baan te hebben Er zal in de toekomst in Brabant te weinig werk zijn voor laagopgeleiden Werknemers moeten er zelf voor zorgen dat ze hun kennis op peil houden Ouderen moeten in de toekomst langer doorwerken Brabantse bedrijven moeten meer mogelijkheden hebben om werknemers uit andere (met name Oost-) Europese landen te halen De arbeidsdeelname van vrouwen moet worden bevorderd De regelingen die het mogelijk maken om werk en zorg te combineren moeten verbeterd worden
0 (helemaal) eens
neutraal
20
(helemaal) oneens
40
60
80
100 %
152 Er is zorg over de bereikbaarheid van de grote steden. Volgens de Brabanders moet meer geïnvesteerd worden in energiebesparing en milieuvriendelijke technieken. En hoeven niet meer bedrijventerreinen te worden aangelegd. Behalve aan arbeidsmarktgerelateerde onderwerpen hebben we ook aandacht besteed aan een aantal meer algemene, economische onderwerpen. In het kader van de internationale concurrentiestrijd is kennisintensivering van de productie en dienstverlening een absolute noodzaak. De Brabander heeft er vertrouwen in dat Brabant klaar is om mee te draaien in de mondiale kenniseconomie. Daarentegen is de helft van de Brabanders van mening dat de slechte bereikbaarheid van de grote steden in Brabant een bedreiging vormt voor deze economische ontwikkeling. Meer dan de helft van de Brabanders vindt dat er niet meer bedrijventerreinen aangelegd hoeven te worden, 13% vindt dat dit wel moet gebeuren. De overgrote meerderheid van de Brabanders is van mening dat bedrijven meer moeten investeren in energiebesparende en milieuvriendelijke technieken. Figuur 25. De toekomst van de economie
Brabant is klaar om mee te draaien in de kenniseconomie De slechte bereikbaarheid van de grote steden in Brabant is een ernstige bedreiging voor de economische ontwikkeling Er moeten in Brabant meer bedrijventerreinen aangelegd worden Bedrijven moeten meer investeren in energiebesparende en milieuvriendelijke technieken Ik kan mijn werkplek goed bereiken De toeristische en recreatieve sector vormt voor de toekomst van Brabant een belangrijke bron van nieuwe werkgelegenheid
0 (helemaal) eens
neutraal
20
(helemaal) oneens
40
60
80
100 %
Brabant vindt
153 Langer doorwerken? Brabanders zouden liever eerder willen stoppen met werken. Eerder zagen we al dat meer dan de helft van de Brabanders het oneens is met de stelling dat ouderen in de toekomst langer moeten doorwerken. Op deze problematiek zijn we wat dieper ingegaan. We hebben de Brabanders eerst de vraag voorgelegd tot welke leeftijd ze zouden willen werken, om ze vervolgens te vragen tot welke leeftijd ze verwachten te zullen moeten werken. Twee derde van alle Brabanders geeft aan voor hun 65e verjaardag te willen stoppen met werken. Ruim een derde zou dit zelfs voor de 60e verjaardag willen doen. Hoewel het merendeel van de Brabanders aangeeft graag voor zijn of haar 65e te willen stoppen, verwacht ruim een derde dat ze in ieder geval tot na hun 65e zullen moeten doorwerken. Een vrijwel even grote groep verwacht dat ze in ieder geval zullen moeten doorwerken tot na hun 60e jaar. Tabel 8. Tot welke leeftijd werken? Het verschil tussen willen en moeten Leeftijdsklasse < 50 jaar 50-54 jaar 55-59 jaar 60-64 jaar 65-69 jaar 70-74 jaar 75 jaar of ouder werk niet (meer) + weet niet totaal
Willen
Moeten
2,5 5,0 26,3 33,2 8,8 1,6 2,4 20,2 100,0
0,8 0,5 5,2 35,5 34,4 2,6 1,0 20,0 100,0
154
De toekomst van de jeugd in Brabant Jongeren: makers van een duurzame toekomst? Zo luidde de titel van het vierde duurzaamheiddebat dat op 15 september 2006 plaatsvond in het Provinciehuis te Den Bosch. Hoewel jongeren als vanzelfsprekend een belangrijke rol vervullen op de weg naar duurzaamheid - immers, zij zijn bij uitstek de makers van die toekomst – is het betrekken van jongeren bij duurzaamheidvraagstukken dat allerminst. De vraag is hoe de Brabantse samenleving aankijkt tegen de toekomst van de jeugd in Brabant. Is er letterlijk en figuurlijk voldoende ruimte voor jongeren? Zijn er voldoende geschikte woningen? Is er voldoende werk voor schoolverlaters en zijn er genoeg stageplaatsen in het bedrijfsleven? Hoe zit het met de opleidingsmogelijkheden? Is het cultuuraanbod voldoende afgestemd op de jongeren? Allemaal vragen die we in de vorm van stellingen hebben voorgelegd. In eerste instantie zullen we een totaalbeeld presenteren waarna we vervolgens de jongeren aan het woord zullen laten komen. Het beeld dat uit de beantwoording van de verschillende vragen ontstaat, is niet eenduidig positief of negatief. Op de vraag of de toekomst van de jeugd in Noord-Brabant er goed uitziet antwoordt ruim 50% bevestigend, 12% ontkennend. Vier op de tien Brabanders zijn van mening dat jongeren voldoende inbreng hebben in de inrichting van de samenleving, terwijl 30% het hier niet mee eens is. De helft van de Brabanders is van mening dat het cultuuraanbod in voldoende mate is afgestemd op jongeren, ruim 20% vindt dit niet het geval. Ruim 40% van de Brabanders is van mening dat er in het stedelijke gebied onvoldoende ruimte voor jongeren is in de vorm van hang- en speelplekken, ruim een kwart onderschrijft deze stelling niet. Over de vraag of de overheid zich moet bemoeien met de opvoeding van kinderen verschillen de meningen. Ruim een kwart vindt dat de overheid dit moet doen, de helft van de Brabanders is het hier echter niet mee eens.
Brabant vindt
155 Over een aantal onderwerpen bestaat meer consensus. Om te beginnen over de vraag of er in Brabant voldoende geschikte woningen zijn voor jongeren. Ruim driekwart is van mening dat dit niet het geval is. Over de opleidingsmogelijkheden voor jongeren in Brabant zijn de Brabanders wel positief. Overigens is drie kwart van mening dat er meer stageplaatsen voor jongeren beschikbaar moeten zijn in het bedrijfsleven. Figuur 26. De toekomst van de jeugd in Brabant
De toekomst van de jeugd in Brabant ziet er goed uit Jonge mensen in Brabant hebben voldoende inbreng bij de inrichting van de samenleving/maatschappij Het cultuuraanbod in Brabant is voldoende afgestemd op jongeren In het stedelijk gebied zijn te weinig hang- en speelplekken voor jongeren De overheid moet zich bemoeien met de opvoeding van kinderen Er zijn voldoende geschikte woningen voor jongeren in Brabant Het Brabantse onderwijs biedt voldoende opleidingsmogelijkheden voor de jeugd Er moeten meer stageplaatsen voor jongeren komen in het Brabantse bedrijfsleven Schoolverlaters hebben op dit moment voldoende kans op werk
0 (helemaal) eens
neutraal
20
(helemaal) oneens
40
60
80
100 %
156 Wanneer we nader ingaan op de reacties van jongeren dan wordt het beeld uitgesprokener. Jongeren zijn explicieter in hun keuzes. Een kleine 20% van de jongeren is het oneens met de stelling dat de toekomst van jongeren er goed uit ziet. Van alle Brabanders (inclusief de jongeren) was 12% deze mening toegedaan. Bijna 40% van de jongeren is het oneens met de stelling dat jongeren voldoende inbreng hebben in de inrichting van de samenleving (alle Brabanders: 30%). Iets soortgelijks zien we ook met betrekking tot de vraag of het cultuuraanbod in Brabant voldoende is afgestemd op jongeren. Een op de drie jongeren is van mening dat dat niet het geval is, terwijl maar een op de vijf Brabanders deze mening ook is toegedaan. Slechts 20% van de jongeren is van mening dat er onvoldoende hang- en speelplekken zijn in het stedelijk gebied. Dit wijkt af van het algemene beeld. Want van alle Brabanders vond ruim 40% dit. Jongeren zijn nog stelliger over de vraag of er voldoende geschikte woningen beschikbaar zijn. Vijf op de zes jongeren vinden dat niet het geval. Over de vraag of de overheid zich moet bemoeien met de opvoeding van kinderen zijn jongeren verdeeld. Opvallend is dat, wat betreft overheidsbemoeienis en opvoeding, jongeren in vergelijking met alle Brabanders vaker van mening zijn dat de overheid een rol zou moeten spelen.
Brabant vindt
157 Figuur 27. De toekomst van de jeugd in Brabant volgens jongeren
De toekomst van de jeugd in Brabant ziet er goed uit Jonge mensen in Brabant hebben voldoende inbreng bij de inrichting van de samenleving/maatschappij Het cultuuraanbod in Brabant is voldoende afgestemd op jongeren In het stedelijk gebied zijn te weinig hang- en speelplekken voor jongeren De overheid moet zich bemoeien met de opvoeding van kinderen Er zijn voldoende geschikte woningen voor jongeren in Brabant Het Brabantse onderwijs biedt voldoende opleidingsmogelijkheden voor de jeugd Er moeten meer stageplaatsen voor jongeren komen in het Brabantse bedrijfsleven Schoolverlaters hebben op dit moment voldoende kans op werk
0 (helemaal) eens
neutraal
20
(helemaal) oneens
40
60
80
100 %
158
Tot slot Uit de resultaten van de enquête door het Brabantpanel zijn enkele markante zaken te destilleren. Opvallend is de sterke nadruk op sociale waarden bij de afweging van maatschappelijke belangen. De sociale dimensie van duurzaamheidvraagstukken wordt door de Brabantse burgers van groot belang geacht. Daarbij wordt impliciet gerefereerd aan typisch Brabantse waarden, zoals informaliteit, gemoedelijkheid en gastvrijheid. Dat zie je in algemene zin, maar ook specifiek, wanneer het gaat om zorg voor de onderkant van de arbeidsmarkt en de behoefte aan sociale cohesie in buurt en wijk. Een ander opvallend punt is de relatief hoge waardering voor fysieke veiligheid (verkeer, goederentransport) tegenover de lage waardering voor terrorismebestrijding. Dit is opvallend gezien de aandacht in media, politiek en beleid voor terrorismedreiging. Opmerkelijk is ook dat wat men niet ziet, men ook niet van belang acht. Hoewel objectieve gegevens laten zien dat bijvoorbeeld de kwaliteit van de bodem, lucht en water in Brabant slecht is, wordt dat door de Brabantse burgers als zodanig nauwelijks herkend of beleefd. Deze lancune wordt veroorzaakt door het belevingsgerichte karakter van het onderzoek Voor het overige is het beeld wat minder scherp. Dat hangt voor een deel samen met het algemene en vaak abstracte karakter van de vragen, waardoor in de beantwoording scherpe keuzes zijn vermeden. Vandaar ook het eerder opgemerkte hoge ‘én-én-én’gehalte. Wel is duidelijk dat de thema’s die in de enquête aan de orde zijn gesteld, zoals veiligheid, sociale cohesie en economische ontwikkeling, door de Brabantse burgers van belang worden geacht voor een toekomstig duurzaam Brabant. Duidelijk is ook dat de probleemperceptie van de besproken thema’s samenhangt met de leefstijl, levensfase, sociale, economische en culturele positie van de respondenten. Als gevolg daarvan kennen de uitkomsten een gedifferentieerd karakter. Om in te kunnen schatten wat de uitkomsten betekenen voor concrete gedragingen van burgers is vervolgonderzoek noodzakelijk op het terrein van concrete gedragspraktijken.
Brabant vindt
159
160 Met medewerking van Telos Sjaak Cox, John Dagevos, Wim Haarmann, Frans Hermans, Joks Janssen, Han van Kasteren, Luuk Knippenberg, Mieke Lustenhouwer, Hans Mommaas, Michel Oldenhof, Eva Stultjens PON Instituut voor advies, onderzoek en ontwikkeling Astrid Bosch, Egbert Edelmann, Karin du Long, Dimph Vos, Jolanda Westerlaken Provincie Noord-Brabant Wim van Beek, Anneke Broekema, Ko ter Hofstede, Frank van Lamoen en de vele anderen die gegevens hebben aangeleverd ten behoeve van de balans. Met dank aan Alterra, in het bijzonder Janneke Roos-Klein Lankhorst en Sjerp de Vries, Brabantse Ontwikkelingsmaatschappij, CBS, Etin adviseurs, in het bijzonder Marcel van de Westerlaken, Brabantse GGD’s, RIVM, RPB en TNO.