De droes van het paard
http://hdl.handle.net/1874/30309
De droes van het paard 86 1 DE DROES VAN HET PAARD. EENE OP ONDERVINDING STEUNENDE, PRAKTISCHE HANDLEIDING; OM DEN DROES, ZOO ALS HIJ IN ZIJNE VER-SCHILLENDE VORMEN BIJ HET PAARD VOORKOMT,OP EENE GEMAKKELIJKE EN ZEKEREWIJZE TE ONDERKENNEN, EN HEM DOOREENE DOELMATIGE BEHANDELING ZEKER ENSPOEDIG TE GENEZEN. TOOR LANDHUISHOUDKUNDIGEN, VEEARTSEN, OFFICIEREN DER KAVALLERIE EN ARTILLERIE, PAARDENHANDELAARS, BEZITTERS EN LIEFHEBBERS VAN PAARDEN, ENZ. BOOR IBSATK ELLKRBROCH.
De droes van het paard . DE DROES DER PAARDEN. BE VERSCMJNSELEN , KENTEEKENEN, AANLEIDENDE OORZAKEN,BEHANDELING EN GENEZING VAN DEN DROES. INLEIDING. De droes is eene zeer dikwijls voorkomende , het paar-dengeslacht eigene, inwendige ziekte, welke bij voorkeur hetjonge paard aantast. Dezelve bestaat in eene ontsteking vande eerste wegen der ademhalingswerktuigen; en wel is heteene meer eigenaardige ontsteking van het slijmvlies van denneus en do keel, waardoor eene meer dan gewone afzonde-ring van slijm veroorzaakt wordt, en waarmede in de meestegevallen tevens eene opzetling en verzwering van de onderde kaak gelegene klieren gepaard gaat. De droes kan ten
alle tijde ontslaan ; hij is aan geen jaar-getijde gebonden, en hoewel het vroeger als een algemeeneregel aangenomen werd, dat het paard slechts eens in zijnleven door den droes wordl aangelast, zoo is evenwel laterdoor veelvuldige voorbeelden bewezen, dat het paard meer-malen in zijn leven die ziekte kan krijgen. Intusschen ishel niet tegen te spreken , dat, indien het paard eens door 1
De droes van het paard 2 den droes aangetast geweest is, en (zoo als men zich alsdanuitdrukt) behoorlijk uitgedroesd heeft, het voor den tweedenkeer niet zoo hevig aangetast wordt, ligter en spoediger her-stelt en slechts bijkomende, nadeelig werkende omstandig-heden de genezing bemoeijelijken. Wij voor ons schrijvenhet tweemaal voorkomen van den droes bij hetzelfde paard,altijd aan buitengewoon werkende oorzaken toe. De droes komt bij het paard in drie verschillende hoofd-vormen voor, en met regt onderscheidt men hem A. ineen'goedaardiger!, B. een' gevaarlijken of boosaardigen en C.een'verslagen droes. Deze onderscheiding is voor de wijze vanbehandelen en genezen
van bijzonder gewigt; weshalve wijook de wezentlijke onderkenningsteekenen van deze verschil-lende vormen naauwkeurig en duidelijk zullen aangeven. A. 1. VERSCHIJNSELEN EN KENTEEKENEN VAN DEN GOED-AARDIGEN DROES. De droes kan zelfs als ziekte voor goedaardig aangezienworden, indien hij onder zeer geringe ziekteverschijnselen op-treedt , en de natuur zich daarvan als van een middel tot her-stel van een' ziekelijken ligchaamsloestand bedient. De goed-aardige droes openbaart zich onder verschillende vormen,welke naar hunne heerschende verschijnselen, ook eene ver-schillende en eigenaardige geneeswijze vereischen. De meestvoorkomende vorm
onderscheidt zich door de volgende ver-schijnselen. Het door den goedaardigen droes aangetaste paardof veulen wordt lusteloos; het verliest zijne gewone leven-digheid en vrolijkheid; het betoont zich trager en meer ver-moeid; op de weide zondert het zich van de overige paardenaf; het is gevoeliger voor de koude dan vroeger; zoowelvoor koude buitenlucht, als voor het koude water. Hetoog staat flaauw en heeft zijnen levendigen, vrolijken engoedaardigen blik verloren; in den binnensten ooghoek vindtmen veelal eene ophooping van slijm; het haar heeft zijnenglans verloren, ligt niet meer zoo glad op het lijf als vroe-
De droes van het paard ger, maar is ruw, stoffig, vuil en meer overeind staande;de eetlust vermindert; het paard kaauwt en eet (namelijk inhet hegin) langzamer, en laat later ook meer of minder vanzijne gewone voederportie in de krib en ruif liggen. Door-gaans eet het ook liever hooi en stroo, soms zelfs lieverhet strooisel in den stal dan haver; eveneens drinkt het lie-ver zuiver water dan meeldranken. Het gaat meer dan ge-woonlijk en vroeger liggen en blijft dan ook stiller en lan-ger liggen. Van lijd tot tijd hoort men het hoesten; dezehoest is in het eerst nog vast en krachtig, en wordt inlietbegin der ziekte veroorzaakt, doordien de indringende bui-tenlucht bij de inademing het r^ds
zeer gevoelig gewordeneslijmvlies der keel sterk prikkel^ zoodat men aan dezen hoestreeds merken kan, dat er eene ontsteking plaatsheeft, welkealtijd in de eerste wegen der ademhalings-werkluigen huis-vest. Later en bij vermeerderde uitvloeijing uit den neus,wordt hij ruwer en raauwer, maar blijft echter krachtig envol; hij wordt inlusschen alsdan niet zoo dikwerf gehoord.Beziet men het slijmvlies van den neus, zoo vindt men hetmeer hoog rood gekleurd dan in den gezonden toestand; zooook is het binnenste van den mond warmer dan gewoonlijk,en veelal zelfs heet. Hebben deze geringe verschijnselen eenige dagen aange-houden , dan ziet men uil den neus eenig waler
vloeijen, dik-wijls uit een, maar doorgaans dadelijk uit beide neusgaten.Deze waterachtige uitvloeijing verandert langzamerhand enin slechts weinige dagen in een dik slijm, dat in het heginwit is, maar spoedig witgeel en tevens taai wordt. Doorgaansishet uilvloeijende slijm zonder den minsten reuk; hel kleeftrondom de neusgaten vast, zoodat het zich hier ophoopende,de opening van den neus meer of minder verkleeft, en deneusgaten als toegesmeerd schijnen; binnen korten tijdgaat de taaiheid van de uilvloeijende stof over, en de slijm-etter verandert in de den goedaardigen droes zoo zeerkarakteriserende gele, dikke en etterachlige uitvloeijing.Wet het begin van deze uitvloeijing
uit den neus, of spoedig 1*
De droes van het paard 4 daarna beginnen de klieren onder de kaak op te zetten, enals min of meer groole verhevenheden van nene of meerderebuilen op te zwellen. Is deze opzwelling der klieren in hetbegin ook slechts nog gering, zoo zijn deze evenwel reedswarm en gevoelig, zelfs veroorzaakt het eenigzins bard aanvoe-len en drukken op dezelve bet paard gevoelige pijn. Dezeopzwelling der klieren wordt langzamerhand sterker en groo-ter, de hardheid derzelve verdwijnt, zij wordt gevoeligeren weeker, en spoedig kan men in het binnenste er van dui-delijk ecne golving en verzwering gewaar worden, zij wordtzoo als men zich gewoonlijk uitdrukt, rijper. Deze ver-andering in de klieren neenUmeer en meer toe, de geheeleklier gaat in vereltering ovW;
verandert ten laatste in eenabces, welke openbreekt, (of geopend wordt,) en een dikke,gele eller ontlast. Bij deze zeer goedaardige verschijnselen is de pols gewoon-lijk vol , en van koortstoesland is weinig of niets te ontdek-ken; evenzoo blijft ook de ademhaling regelmatig, hoewelmen soms een soort van snuiven hoort, dal inlusschen alleenveroorzaakt wordt, doordien de aanklevende uitvloeijing omde neusgaten den doorlogt der in-en uitgeademde lucht meer-malen eenigzins belemmert. De mest en pis worden regel-matig en in behoorlijke hoedanigheid en hoeveelheid ontlast. Deze verschijnselen houden bij zoodanigen goedaardigendroes doorgaans 10 tot 14 dagen aan; alsdan beginnen aldeze toevallen weer langzamerhand te verdwijnen. Het eerstwordt
men de beterschap gewaar, door dat de ontlastepis dik en troebel wordt; weldra ziet men ook, dat hetpaard weer vrolijker wordt en weer meer eetlust krijgt; hethaar begint op nieuw glad en glanzig op het lijf te liggen, deoogen worden weer helderder, en spoedig kan men alle teekensvan gezondheid aan het uitgedroesde paard waarnemen. Zulkevan den droes herstelde paarden , bij welke die ziekle dezengeregelden en ligten gang genomen heeft, groeijen na denafloop er van gewoonlijk veel beter dan te voren.
De droes van het paard DE OORZAKEN VAN DEN DROES. DE OORZAKEN, WAARDOOR DE DROES BI.1 HET PAARD KAK ONTSTAAN , KAN MEN TEN EERSTE IN DAARTOE AANLEIDING GEVENDE OORZAKEN, EN TEN TWEEDE IN DAARTOE DISPONERENDE OORZAKEN ONDERSCHEIDEN. *DE AANLEIDING GEVENDE OORZAKEN. Tot de aanleidende oorzaken zijn die te rekenen, welkedoor hare inwerking, de functien der huid en der slijmvlie-zen storen; hiertoe behooren : a. Plotselinge verandering inde weersgesteldheid, te allen tijde van het jaar; voorname-lijk van zeer warm en droog in plotseling koud en nat weer;zoo ook als het aanhoudend streng winterweer plotseling indooi overgaat. b.
voornamelijkals de zuidewind eensklaps naar het ooslen of noordoostenomslaat; aanhoudende oostewinden schijnen den aanleg vanhet paard voor den droes op te wekken, want veelal zietmen dan den droes onder de paarden meer algemeen heersenen. c.
Ook de invloed van ruw, koud en nat weer in het voor-en najaar, heeft insgelijks dikwerf een algemeene droes on-der vele paarden ten gevolge. In dezen tijd zijn namelijk
Plotselinge verandering van den wind,
De droes van het paard 11 f. Verder geven slechte en togtige, als ook dompige ente warme stallen, aanleiding tot het ontstaan van den droes,vooral als het paard daarbij nog slecht opgepast en ver-zorgd wordt. DE DISPONEBENDE OORZAKEN VAN DEN DROES. Wat de disponerende oorzaken aangaat waardoor de droesontstaat, zoo leert ons de ondervinding, dat de droes eeneeigenaardige ziekte daarstelt, welke alleen aan het paarden-geslacht eigen is; en wij mogen vaststellen, dat het paar-dengeslacht bij uitsluiting de gesteldheid bezit, die voor deontwikkeling van den droes vereischt wordt. Zij is gelegenin de ligchaamsverrigling en in de eigenlijke levenswerkingen ontwikkeling van het lijmphatiek stelsel en het kliergc-stel
van het paard. Een algemeenen aanleg, zelfs eene bijzondere vatbaarheidvoor den droes kan men bij de meeste paarden vaststellen;en deze is op zekeren ouderdom en in zekere maanden doorde aanleiding gevende oorzaken buitengemeen sterk. Zoo zijnjonge paarden en veulens het meest voor den droes vatbaarin den tijd hunner grootste ontwikkeling, en voornamelijkook in don tijd van het verharen en het verwisselen van tanden. Deze aanleg wordt bij de werking der uitwendig schadelijkeinvloeden, en des te meer als deze werking langeren tijdaanhoudt, bij sommige paarden zoodanig verhoogd, dat alsdan de minste aanleidende uitwendige oorzaak reeds voldoendeis, om het paard op eene hevige wijze den droes te doen
krij-gen. Genoemde aanleg voor den droes wordt bovendien dooreene ondoelmatige verpleging en verzorging van het jonge paardbuitengewoon sterk verhoogd; maar kan ook tevens door eenedoelmatige wijze van behandeling verpleging en voeding zeerverminderd worden. Dat voorts bij eene aangeborene ziekelijkezwakheid het jonge paard zooveel te minder in staat is, omaan de vele aanleidende oorzaken wederstand Ie bieden, zalnaauwelijks noodig zijn te herinneren.
De droes van het paard 12 DB AANSTEKELIJKHEID VAN DEN DROES. Wat de aanstekelijkheid van den droes aangaat, zijn demeeningen van deskundigen verschillend. Zoo houden som-mige den droes voor aanstekend; andere daarentegen voorniet aanstekend; het is echter door de ondervinding veelvul-dig bewezen, dal de droes voor eone aanstekende ziekte moetaangezien worden. Nimmer echter wordt de aaiisteliingsstofdoor de lucht van het eene paard op het andere overgebragt;maar alleen door eene onmiddelijke aanraking van den uit-vloeijenden etter uit den neus van droesige paarden kan dedroes op gezonde paarden overgebragt worden; bovendien isdeze aanstekelijkheid geenszins zoo hevig, als door sommigenbeweerd wordt. Het is
namelijk door veelvuldige ondervin-ding bevestigd , dat niet alle droesige paarden de ziekte over-brengen , zoo ook dal het droesige paard niet in ieder stadiumder ziekte aansteking veroorzaken kan. Men mag het zelfsmet het volle regt er voor houden, dat de droes alleen inden hoogsten graad aanstekend is; daarentegen zullen zulkepaarden, welke slechts weinig droesen en bij welke voorna-melijk de uitvloeijing uit den neus slechts zeer gering en deuitvloeijende slof bijzonder goedaardig is, niet ligt de aan-stekirigsstof op andere paarden overbrengen. Het uitbreken van den droes hangt geheel van de werkingvan uitwendige schadelijke invloeden af, en doordien dezete gelijkertijd op meer andere paarden werken, zoo is dit deoorzaak, dat men ook
dikwerf te gelijkertijd op denzelfdenstal bij meer paarden den droes ziet ontslaan; en zulksheeft aanleiding gegeven tol de vast aangenomene onderstelling,dat de droes sleeds aanstekend is; maar juist door het gelijktijdigwerken van dezelfde schadelijke invloeden op onderscheidenepaarden, wordt het door andere deskundigen daarvoor gehou-den , dat de droes niet aanstekend is. Het meer algemeen ver-spreide gevoelen, dat de droes, onder den naam van kooijer-droes bekend, te allen lijde voor aanstekelijk te houden is,zoude hierdoor zich even gemakkelijk laten wederleggen. Men
De droes van het paard M De vehikel van de aanstekingsstof van den droes is eens-deels in de uitvloeijende stof uit den neus van het droesigepaard, en anderdeels in den etter uit de in verzwering over-gegane klieren onder de kaak gehuisvest; beide kunnen denaanstekenden droesstof op het gezonde paard overbrengen; endeze daadzaak pleit toch ten sterkste voor de bevestiging deraanstekelijkheid van den droes. Hoe verseher de uitvloeijendestof of de etter is, hoe eer wordt het droesgift overgedragen;door de vrije lucht, door de warmte en het uitdroogen daar-entegen wordt de aanstekingskracht van het droesgift aan-zienlijk verminderd. VOORZEGGING VAM DEN AFLOOP VAN DEN DROES. Hoewel men den droes over het algemeen
genomen, vooreene weinig gevaarlijke ziekte houden kan en mag, welkedoorgaans schielijk en gemakkelijk afloopt en geneest; zoomag men evenwel denzelven ook geenszins, in alle zijne vor-men, voor eene geheel onbeduidende ziekte aanzien, dewijldezelve hij eene ondoelmatige hehandeling zoo dikwerf eenenzeer ongunstigen uitgang neemt; overigens kan men zich devolgende verschijnselen, (naar onze ondervinding) bij de voor-zegging ten nutte maken. Hoe minder het paard door deziekte aangetast wordt, hoe ligtere ziekteverschijnselen zichvoordoen, hoe vrolijker hel paard blijft, hoe meerde eetlustgewenschl blijft, hoe spoediger zich uitvloeijing uit den neusvertoont, hoe eerder de verharde klieren in etter overgaan,zooveel te gunstiger mag
men de voorzegging stellen; vanvelen wordt het ontstaan en verzamelen van slijm in de oog-hoeken voor een goed teeken gehouden. Hoe dieper hetpaard de kop laat hangen, hoe doffer en bevvusteloozerhetzelve met laag neerhangende kop blijft staan, hoe me-digvuldiger zich de koortsrillingen herhalen, en hoe sterkerdeze zijn; hoe moeijelijker en benaauwder de ademhaling is;hoe sneller en sterker de pols slaat; hoe minder de eetlustis; hoe moeijelijker het slikken is; hoe langer het duurt, voor
De droes van het paard V, dat de uilvleeijing uit den neus plaats vindt en hoe langerliet duurt, voor dat de gezwollene klieren in ettering over-gaan , voor zooveel te ongunstiger moet men de voorzeggingstellen. Hoe wilgeier, dikker, in zich zelven meer zamen-hangende, hoe reukeloozer de uitvloeijende stof uil den neusen de elter uit de klieren is, zooveel te meer hoop is er opeene spoedige gewenschte genezing; hoe misselijker, water-achtiger, dunner, groenachtig, aschgraauw de uitvloeijinguil den neus is, hoe racer dezelve zich om den rand van deneus blijft vastkleven en vooral als zij stinkend en bloedigwordt, zooveel te geringer is de hoop op eene goede uit-komst Als de verharde klieren moeijelijk en eerst na lan-gen tijd in etlering overgaan, hoe
langer, pijnlijk en hardmen dezelve voelen kan, zonder eenige golving in het bin-nenste van dezelve te kunnen waarnemen, zooveel te ongun-stiger zijn deze verschijnselen, en zooveel te slechter is hetmet de hoop op een spoedig herstel der ziekte gesleld. A. WIJZE VAK BEHANDELING VAN DEN GOEDAARDIGEN DROES. De wijze van behandeling, welke ter genezing van dengoedaardigen droes moot opgevolgd worden, is verschillendnaar de vormen en verschijnselen, onder welke hij zich ver-toont; voor iederen verschillenden vorm moet ook eenedoelmatige wijze van behandeling in het werk gesteld wor-den , wil men de gewenschte genezing spoedig bewerkstelligen. Als algemeene maatregelen, welke bij eene doelmatige wijzevan behandeling
Ie allen tijde en bij alle vormen van dendroes dienen opgevolgd te worden, gelden voornamelijk devolgende. Voorzigtigheidshalve, is het aan te raden, het droesendepaard zooveel mogelijk van het gezonde verwijderd te hou-den ; men stelle het derhalve of in eenen afzonderlijken slal,of houde eene goede ruimte tusschen het gezonde en het ziekepaard, zoodat zij elkander niet met den neus kunnen berei-ken; men voedere en drenke het droesige paard uit eenen
De droes van het paard 16 afgezonderd gehoudenen emmer, late het door eenen eigenoppasser verzorgen, geve het een' goeden, ruimen, zuidelij-ken stal, eenigzins matig warm gehouden en goed met leg-slroo voorzien; vooral dient er op gelet te worden, dat destal niet togtig is. 1. BEHANDELING VAN DEN GOEDAARDIGEN DROES IN ZIJNEMIN GEVAARLIJKE GEDAANTE. De geringe en min gevaarlijke vorm van den goedaardigendroes, vereischt geene omslaglige en veel minder eene werk-zame behandeling, doordien de natuur van het paard reedssterk genoeg is, om de ziekte tot een gewenscht einde tebrengen. Men behoeft dan ook niets anders te doen , danhet paard in eenen matig warmen stal, rijkelijk met legstroovoorzien, te plaatsen,
het eenige malen op den dag goedaf te wrijven , om de uitwaseming der huid zooveel mogelijkte onderhouden en te bevorderen; en daarna met slechtseene wollen deken te bedekken en warm te houden. Men behoede het paard voor het vatten van koude, mengeve daarom het drinkwater nimmer koud, maar met cenigwarm waler verslagen gemaakt; en zorge vooral dat er geenlogt in den stal zij. Men geve het paard geen heel koorn,maar in plaats daarvan garstemeel of zemelen met water ge-mengd , en steke een fijner hooi in de ruif. Is de ruif inzoodanigen stal hoog, en dan voor het paard te hoog, zoo ishet verkieslijk, bet hooi uit de knb te laten eten. Groenvoeder is minder te verkiezen dan droog voeder, dewijl hette zeer verslapt; bovendien eet het
droesige paard ook bijvoorkeur droog voedsel; het voederen van gele wortelen,knollen met een bijvoegsel van fijn gesneden radijs, ramenasof mosterdzaad, is, indien het paard zulks elen wil, als eengeschikt bijvoegsel aan te bevelen. Is de ontlaste mest eenig-zins hard en brandig, zoo geve men over iedere voederportietwee ons fijn gestooten engelsch zout met eene handvol ge-woon fijn keukenzout. Zeer raadzaam is het, het droesige
De droes van het paard 17 paard reeds vroeg de warme dampen van gekookte garst ofhooizaad te laten inademen, om daardoor de uitvloeijinguit den neus te bespoedigen. Krijgt het paard den droes inde weide, zoo is liet beter, het op stal te halen, dan inde weide te laten. Men late tevens het droesende werkpaardniet te zwaar trekken, maar liever van hel begin af stil inden stal staan; want veelal is het onvoorzigtig gebruik makenvan het reeds zieke paard de oorzaak, dat de droes zoo dik-werf een slecht uiteinde heeft. Bij zacht en warm wederis het nuttig het paard op het warmst van den dag een halfuur zicli in den stap te laten bewegen; echter moet het bijdeze bewegingen voor vermoeijenissen en vooral voor hetvatten van koude zorgvuldig
bewaard worden. De bij zoo-danigen geringen vorm van den goedaardigen droes slechtsweinig opgezette klieren onder de kaak, wrijve men metoude reuzel, of met de kwikzalf in; wil en moet men echtersterker werken, zoo neme men: een ons kwikzalf en driedrachmen amoniakgeest, menge dit goed door elkander, enwrijve de klieren viermalen daags daarmede in. Meestalworden dergelijke gering opgezette klieren hierdoor verdeeld,zonder dat zij in ettering overgaan en openbreken. Zettenzich de verharde klieren bij eene goede uitvloeijing uit denneus echter zoo sterk op, dat men voelen kan, dat zij inettering zullen overgaan, dan wrijve men dezelve eens oftweemaal daags, met zeer oude reuzel dik en zoo lang in,tot dat de opgezette klier
volkomen rijp is, als wanneer zijonmiddelijk dient geopend te worden. Om haar nog spoe-diger in ettering te doen overgaan, kan men zich van deheemszalf met laurierolie in gelijke deelen vermengd , tot in-wrijving bedienen; bovendien is het zeer dienstig en goed omvan tijd tot tijd aan het droesige paard honig of siroop, ofextractum graminis of vliersiroop te laten likken. Echter ge-schiede dit niet al te dikwerf op den dag, ook houde mendaarmede niet te lang aan. De goedaardige droes zal bij deze wijze van behandeling,in den tijd van 10 tot 14 dagen volkomen genezen zijn. 2
De droes van het paard 29 Op die plaatsen in den stal waar droesige paarden gestaanhebben, mogen niet eer gezonde paarden geplaatst worden,dan nadat krib en ruif en alles, wat door den uitvloeijendendroesstof verontreinigd is geworden, behoorlijk geweekt, af-geschrobd en afgewasschen is. Deze reiniging geschiede voor-zigtigheidshalve onderscheidene malen; en alles worde eerstbehoorlijk uitgedroogd en gelucht, voor dat er weer gezondepaarden op deze plaats opgestald worden. Eveneens moet demest dadelijk na het genezen van het paard van die plaatsverwijderd worden; de emmers, voederbakken en in hetalgemeen alles, waarmede bet droesige paard in aanrakinggeweest is, moet eerst behoorlijk gezuiverd worden, voordat
het weer voor andere gezonde paarden gebruikt wordt. B. VERSCHIJNSELEN EN ONDERKENNINGSTEEKENEN VAN DENGEVAARLIJKEN OF BOOSAARDIGER DROES. De droes verdient gevaarlijk of boosaardig genoemd te wor-den, als hij van zeer hevige toevallen vergezeld gaat enhet leven van het paard daarbij in gevaar is. Men. neemtalsdan de volgende verschijnselen waar. Al de bij de beschrijving der onderkenningsleekenen vanden goedaardigen droes aangegevene verschijnselen, hebbenin sleeds toenemende hevigheid hunnen hoogsten graad be-reikt; maar nu verandert den droes door de verwachte krisis,niet zoo als men het wenschte, in den lerugkeerenden ge-zondheidstoestand, maar in de volgende verschijnselen,
dienu hoe langer hoe duidelijker te voorschijn komen. Het paard is buitengewoon ter neergeslagen, mat en stil,de eetlust gaat meestal geheel verloren, de ademhaling is snel,kort en benaauwd ; de flanken en ribben worden daarbij he-vig en kort opgetrokken, de neusgaten worden ver geopend;dikwerf neemt uien bij de ademhaling een rogchelend geluidin de keel waar, somwijlen zelfs geschiedt de ademhaling meteen pijnend en gillend toongeluid. Er heeft, of in het geheelgeene uitvloeijing uit den neus meer plaats, (dezelve heeft reeds ?
De droes van het paard .30 langzamerhand opgehouden), of zij is zeer dun en waterach-tig; op andere tijden geheurt het, dat de uitvloeijing, dievroeger hij den goedaardigen droes plaats had, wel aanhoudt,maar walgelijker en vuil van kleur wordt, rondom de neus-gaten vastkleeft en deze min of meer verstopt. De klierenonderde kaak zijn wel opgezwollen, maar zij zijn plat, blij-ven hard en koud, en verraden eene kwaadaardige natuur,want zij zijn moeijelijk en eerst na langen tijd tot ettering tebrengen, veroorzaken alsdan eene meer kwaadaardige verzwe-ring, uit welke, in plaats van eene goede dikke etter,eene dunne, stinkende en scherpe materie vloeit. Dikwerfgebeurt het ook, dat de hard opgezet zijnde klieren weergeheel en al verdwijnen.
Het paard begint te rillen en te be-ven , wordt over het geheele ligchaam eerst koud en laterbuitengewoon heet; deze koortstoevallen wisselen elkanderlater ook meermalen af; zij herhalen zich meer en houdenlangeren tijd aan. De pols is gewoonlijk klein, krampachtigen daarbij gejaagd; het binnenste van den mond is zeer heeten droog; het hoofd wordt hoe langer hoe meer opgezet. Hetpaard hoest slechts zelden, en dan is de hoest pijnlijk, kort,stoolend, raauw, maar met een' vollen toon. Bij het doensluiten der keel (om het paard opzettelijk te doen hoesten)hoest het, of zeer ongaarne of meestal in het geheel niet.Het paard legt zich veel neder, staat spoedig weer op, en herhaaltdit onderscheidene keeren in zeer korten tijd. De ontstekingin de
keel neemt meer en meer in lievigheid toe, de adem-haling wordt ook hoe langer hoe benaauwder en het paardstaat eindeiijk met uitgestreklen hals en kop naar adem tehijgen. De mest ontlast zich weinig, en is dan klein gebald,hard en brandig; de pis is troebel, dik en bruinachtig. Laternemen de koortsachtige rillingen hoe langer hoe meer toe, depols wordt zeer snel, de ademhaling krampachtig en het be-ven van koude wisselt met felle koortshitte spoediger af, zoodat het paard hoe langer hoe meer begint te zweeten ; deademhaling wordt snel en als het ware elk oogenblik moeije-lijker, zoo zelfs dat het paard len laatste dreigt te stikken.
De droes van het paard m wijze moeten alle gezwellen, welke men 'ontdekt, behan-deld worden. Het onder behandeling zijnde paard wordedaarbij steeds in een' luchtigen stal gehouden. Aan hetzelveworde de heele haver onttrokken, en daarvoor garstemeel ofzemelen met goed hooi en haverstroo gegeven. Het drinkwaterworde steeds met eenig warm water vermengd, en des daagsworde het paard een dek opgelegd, (om door de warmte dehuiduitwaseming te bevorderen;) des nachts geve men hetzelverijkelijk legstroo. Zoodra de ziekte aan de betere hand is,(hetwelk men kan onderstellen, als het paard vrolijker entieriger wordt, het levendiger en helderder uit de oogen ziet,het haar zich gladder op het lijf begint te leggen,de
eetlustvermeerdert, de pis eerst witbruin en troebel, en daarna hel-der wordt, de mest weeker en in rijkelijker hoeveelheidontlast wordt,) dan late men het paard bij goed en warmweder een uur stapvoets afrijden ? en alsdan ga men ooklangzamerhand weer tot de gewone voedering over. Het isbij dit alles zeer aan te raden, met de bovengenoemde likkingte blijven volhouden tot de volkomene beterschap volgt.Heeft men de overtuiging verkregen, dat de vroegere goed-aardige droes door eene verkeerde behandeling opgestopt is,(zoodat bij eene vroegere behoorlijke uitvloeijing uit den neus,deze te vroeg door zatnentrekkende middelen is teruggedre-ven,) alsdan verzuime men niet door herhaalde aanwendingvan dampbaden, de te
vroeg gestopte ontlasting uit den neusweer te voorschijn te doen komen , en alsdan den droes doorde reeds aangegevene meer doelmatige behandeling tot eengewenscht einde te brengen; waarbij men dan nog een' ge-ruimen tijd met het ingeven van de likking, zelfs nog eeni-gen tijd nadat het paard schijnbaar geheel genezen is enuitgedroesd heeft, voortgaat. Daarna geve men het paardals een zeer heilzame nakuur, eene goede weide. Duurthet opkomen en verdwijnen der gezwellen langen tijd, zon-der dat men in staat is, om daarin eene regelmatige ver-zwering te kunnen voortbrengen; of duurt deze ziekelijketoestand zoo lang, dat het geheele gestel van het paard »
De droes van het paard 40 daardoor lijdt, dat hel afvalt en mager wordt; zoo is hetbij zoodanige gevallen meermalen gelukt, eenen regelmaligengang in de loop van den droes te brengen, door zulk eenpaard naast een sterk uit den neus uitwerpend droesig paardte stellen, om op deze wijze door eene vrijwillige aanste-king den gewonen en goedaardigen droes voort te brengen.Op eene andere wijze zal men dit doel ook kunnen berei-ken , en daardoor dan den droes voorbedaclitelijk kunneninenten, door van de uitvloeijing uit den neus, of van denetter uit de zwerende klieren van door den goedaardigendroes aangetaste paarden, eene hoeveelheid op het slijmvliesvanden neus van het paard, bij hetwelk
men door vrijwilligeinenting den droes wil doen ontstaan, te wrijven, en zulkseenige keeren te herhalen. Heeft men op de eene of anderewijze dit zijn voorgesteld doel bereikt, dan trachte men doordehier te voren aangegeven behandelingswijze, dezen vrijwilligvoortgebragten droes weer Ie genezen. ?
Powered by TCPDF (www.tcpdf.org)