De dominees van de Nederlandse immigratiesamenleving Godfried Engbersen
Inleiding
In zijn overwinningsspeech bij het behalen van het presidentschap van de Verenigde Staten sprak de herkozen president Obama over het bestaan van een genereus, mededogend en tolerant Amerika dat open staat voor de dromen van een migrantendochter. Het was Frits Abrahams die opmerkte dat hij zo’n uitspraak ook wel eens van een Nederlandse premier zou willen horen (nrcHandelsblad, 7-11-2012). Het is naar mijn overtuiging ‘typisch Nederlands’ dat deze wens niet zo snel in vervulling zal gaan en dat heeft iets merkwaardigs omdat Nederland is uitgegroeid tot een volwaardige immigratiesamenleving. Nederland telt inmiddels 200 nationaliteiten. Volgens de ‘geboortelanddefinitie’ woonden er begin 2012 in Nederland 51 nationaliteiten met 5000 inwoners of meer, en volgens de ‘allochtonendefinitie’ waren er begin 2012 zelfs 65 nationaliteiten geregistreerd met 5000 inwoners of meer. Vooral de Randstad kent een zeer internationale populatie. De helft van de bevolking van Amsterdam en Rotterdam bestaat inmiddels uit eerste en tweede generatie migranten. Steden als Amsterdam, Den Haag en Rotterdam nemen topposities in op ranglijsten waarop wereldsteden staan vermeld die heel veel nationaliteiten herbergen binnen hun stadsgrenzen (Samers 2010). Die Hollandse aantallen komen nagenoeg overeen met die van steden als Londen en New York (tussen de 170 en 180). De Randstad is een ‘superdivers’ stedelijk gebied geworden en is daarmee een typische global city waar veel hoog- en laagopgeleide migranten verblijven (Sassen 1991; Vertovec 2006). Maar die superdiversiteit wordt in Nederland schoorvoetend erkend. Internationale migratie en de daarbij behorende dromen van sociale stijging worden in Nederland niet gekoesterd. Amsterdam getuigt van zijn stedelijke tolerantie, Rotterdam afficheert zich met zijn internationale havenoriëntatie en Den Haag profileert zich als ‘the legal capital of the world’. En de Nederlandse natie weet zich nog geen goede houding te vinden tussen kosmopolitisme en lokalisme. Want wie te nadrukkelijk het lied van de kosmopoliet zingt, dreigt een deel van het electoraat te verliezen, en wie uit het volle borst het volkslied van de populist aanheft, verliest aan internationale respectabiliteit. Maar typisch voor Nederland is dat migratie vooral een zorgelijk iets is. Een kleine anekdote ter illustratie. In de herfst van 2011 rondde ik een studie af naar de aard van de nieuwe arbeidsmigratie vanuit Midden- en Oost-Europa naar Nederland (Engbersen et al. 2011). Dit rapport werd deels gefinancierd door de ministeries van bzk en szw. Voor deze opdrachtgevers schreef ik met mijn onderzoeksgroep een rapport met als centrale bevinding dat er sprake is van vier typen van arbeidsmigratie. Ik stuurde het concept-rapport met de titel Arbeidsmigratie in viervoud op naar beide departementen en kreeg vlak voor publicatie een telefoontje van een contactpersoon. Deze persoon wees mij erop dat de titel als ‘te bedreigend’ zou kunnen worden ervaren – ‘zal arbeidsmigratie gaan verviervoudigen?’ – en de omslag van het rapport als ‘te vrolijk’. Er
21
Godfried Engbersen is hoogleraar Algemene Sociologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en lid van de KNAW. Hij publiceerde recentelijk Fatale Remedies. Onbedoelde gevolgen van beleid en kennis (2009).
prijkten op de omslag van het rapport vier foto’s van personen die vier typen arbeidsmigratie symboliseerden. Sommigen van hen keken inderdaad nogal monter in de camera en migratie is vandaag de dag in de Nederlandse politiek geen vrolijke aangelegenheid. Na ampel overleg kwam er een oplossing tot stand. De titel werd Arbeidsmigratie in vieren (waardoor arbeidsmigratie nu lijkt te worden gedeeld in plaats van vermenigvuldigd) en de cover kreeg een zakelijker karakter. Dit voorval roept vragen op over de relatie tussen wetenschap en politiek, maar daar wil ik het in dit verband niet over hebben (zie daarover Engbersen 2012). Waar het mij nu om gaat, is de zorgelijke kijk op migratie, terwijl er duidelijke aanwijzingen zijn dat de komst van arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa zeer belangrijk is voor stedelijke en regionale arbeidsmarkten en voor belangrijke sectoren van de Nederlandse economie. In dit essay wil ik nader ingaan op de typisch Nederlandse visie op immigratie en integratie aan de hand van drie integratieparadigma’s die in de afgelopen veertig jaar een rol hebben gespeeld in het integratiebeleid. Daaruit zal blijken dat vooral het Nederlandse archetype van de dominee een rol heeft gespeeld in het integratiedebat. Daarbij zal ik drie typen dominees onderscheiden: de verzuilde dominee, de rode dominee en de moralistische dominee. Het andere archetype van de Nederlandse cultuur – de koopman – heeft lange tijd een bijrol gespeeld, maar komt langzamerhand meer op het voortoneel te staan.
De drie dominees van het integratiebeleid: identiteit, achterstand & moraal
Paul Schnabel en het Sociaal en Cultureel Planbureau (scp) hebben belangrijke bijdragen geleverd aan het verwerven van inzicht in processen van integratie, vooral door onderscheid te maken tussen sociaal-structurele en sociaal-culturele integratie. Het is een onderscheid dat ook in de internationale literatuur steeds meer aan betekenis wint. Sociaaleconomische integratie heeft dan betrekking op de positie van migranten in het onderwijs en op de arbeidsmarkt; sociaalculturele integratie heeft vooral betrekking op de relaties tussen allochtonen en autochtonen en op participatie van migranten in de Nederlandse civil society, zoals deelname aan het verenigingsleven. Toch is het onderscheid tussen sociaaleconomische en sociaal-culturele integratie te weinig precies. Ik zou een onderscheid willen maken tussen drie met elkaar verbonden dimensies van integratie: een functionele, morele en expressieve dimensie. De functionele dimensie betreft de positie van migranten op de arbeidsmarkt en het behaalde onderwijsniveau. Diploma’s en banen zijn van essentieel belang om een plek te verwerven in de moderne arbeidsamenleving. De morele dimensie staat voor de gedeelde normen die de omgang tussen mensen reguleren. Integratie veronderstelt dat mensen rechtstatelijke regels naleven en er ook door worden beschermd, maar tevens dat zij het vermogen hebben om met elkaar samen te leven (bijvoorbeeld via taalverwerving). Ten slotte is er de expressieve dimensie van uiting kunnen geven aan individuele of
22
gedeelde identiteiten. Hiervoor is de erkenning van de eigen identiteit of levensstijl door anderen onontbeerlijk. Wanneer een individu of groep die erkenning niet krijgt, dan kan dit tot een identiteitscrisis of vervreemding leiden. Opvallend is dat in verschillende fasen in het Nederlandse minderhedenbeleid van de afgelopen veertig jaar steeds één dimensie centraal heeft gestaan. In de eerste fase (jaren zeventig en tachtig) stond vooral de expressieve dimensie centraal. Deze oriëntatie komt naar voren in de bekende slogan ‘Integratie met behoud van eigen cultuur en identiteit’ en vond haar weerslag in zaken als onderwijs in eigen taal en cultuur, het subsidiëren van migrantenorganisaties, multiculturele media en allerhande multiculturele welzijnsinitiatieven. De wortels van dit beleid hebben te maken met het te lang volgehouden idee van terugkeer, maar vooral met de verzuilde geschiedenis van Nederland. De emancipatie van katholieken en protestanten heeft zich in Nederland voltrokken langs verzuilde kaders en lange tijd werd stilzwijgend verondersteld dat dit ook met andere migrantengroepen zou kunnen gebeuren. De stem van de verzuilde dominee die de mantra van integratie met behoud van eigen cultuur en identiteit predikte, was zeer dominant in deze periode en heeft aan de basis gestaan van een waaier aan multiculturele initiatieven waarvan achteraf niet kon worden vastgesteld of ze iets hebben bijgedragen aan integratie (Schnabel 2000; Koopmans 2002). Vanaf het midden van de jaren tachtig komt dit beleid onder vuur te liggen door de hoge werkloosheid en arbeidsongeschiktheid onder bepaalde groepen migranten (vooral onder de voormalige gastarbeiders uit Turkije en Marokko) en door het ontstaan van gesegregeerde multiculturele wijken. Er wordt door het scp gewaarschuwd voor het ontstaan van armoedegetto’s en een etnische onderklasse. Onder invloed van deze maatschappelijke ontwikkelingen komt vanaf eind jaren tachtig de nadruk te liggen op de functionele dimensies van integratie (toegang tot onderwijs en arbeid) en op het wegwerken van achterstanden. Integratiebeleid wordt achterstandsbeleid, waarbij de overheid een belangrijke rol speelt, bijvoorbeeld via het creëren van gesubsidieerde banen en later door het introduceren van inburgeringbeleid (uitgevoerd door gemeenten) waarin vooral Nederlandse taalverwerving centraal staat. In deze periode klinkt de stem door van de ‘rode dominee’ die achterstanden middels overheidsinterventie wenst te bestrijden. Ad Melkert (minister van Sociale Zaken 1994-1998) en Ien Dales (minister van Binnenlandse Zaken 1989-1994) spelen respectievelijk een belangrijke rol in het ontwikkelen van beleid voor gesubsidieerde arbeid (‘Melkert-banen’) en voor inburgering. In deze tweede fase wordt het versterken van de rechtspositie van migranten gezien als een vereiste voor integratie. Het is voor migranten dan ook vrij gemakkelijk om zich te naturaliseren. Ook het hebben van een dubbele nationaliteit wordt niet als een belemmering voor integratie gezien.
23
Vanaf de millenniumwisseling verliest achterstandsbeleid door overheidsinterventies aan betekenis. We zijn dan in de huidige derde fase aangeland waarin de aandacht uitgaat naar de ‘morele dimensie’ van integratie. Een nieuwe conceptie van burgerschap en integratie doet zijn intrede. Er komt een sterk accent te liggen op de sociale verplichtingen van burgers en op het feit dat burgerschap iets is wat verdiend moet worden. De migrant ‘[…] moet zijn rechten op toegang, op [voortgaand] verblijf en op naturalisatie verdienen, door commitment te tonen. Dit commitment moet tot uiting komen in zijn vermogen de Nederlandse taal te spreken, in zijn positieve houding jegens de basisvoorwaarden van de Nederlandse samenleving, en in zijn bereidheid en capaciteit zich ten behoeve van die samenleving in te zetten’ (Vermeulen 2010: 102). De veranderende conceptie van burgerschap heeft geleid tot het beperken van de mogelijkheden tot een dubbele nationaliteit en het moeilijker maken de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen. Ook is het lastiger voor een persoon van buiten de Europese Unie om met een persoon in Nederland te trouwen. In 2004 wordt het onderwijs in eigen taal en cultuur afgeschaft en in 2006 treden de Wet Inburgering in het Buitenland en later de Wet Inburgering voor nieuwkomers in Nederland in werking. Kern van deze wetten is dat migranten voldoende kennis moeten hebben van de Nederlandse taal, maar ook dat ze worden getest op kennis van de Nederlandse samenleving en op het onderschrijven van de kernwaarden van de Nederlandse rechtstaat. Schinkel spreekt in dit verband over een ‘culturalisering’ van burgerschap en Vermeulen over het ontstaan van ‘moreel burgerschap’ dat een unieke band met Nederland veronderstelt en gefundeerd is op loyaliteit jegens de Nederlandse staat en op aanvaarding van de basisprincipes (grondrechtelijke vrijheden, individuele autonomie, gelijkheid man en vrouw, erkenning acceptatie homohuwelijk, etc.). In deze derde fase staat een sterk ‘moralistische dominee’ op de kansel die loyaliteit eist van zijn burgers en veel aandacht schenkt aan symbolische kwesties zoals het tegengaan van een dubbele nationaliteit, het strafbaar stellen van illegaliteit en het dragen van boerka’s. Daarnaast eist deze dominee dat burgers actief zijn in de civil society: ze moeten vrijwilligerswerk doen en participeren in het Nederlandse verenigingsleven.
Waar is de koopman?
Wie de visies van de drie dominees op zich laat inwerken, moet wel concluderen dat migranten een problematisch en vreemde categorie vormen die te weinig of te veel aandacht hebben voor de eigen cultuur en identiteit, en die bovenal met achterstanden kampen. Daarbij gaat de belangstelling steeds opnieuw uit naar het wel en wee van vier groepen (Surinamers, Antillianen, Turken en Marokkanen), recentelijk aangevuld met enkele studies naar de gebrekkige integratie van asielgroepen. Over de honderdduizenden migranten uit Azië, West-, Oost- en Midden-Europa en (Latijns)-Amerika die in Nederland wonen en werken, en
24
geruisloos hun weg hebben gevonden, vernemen we weinig. Of het moet de wat modieuze aandacht zijn voor de ‘creatieve klasse’ die vooral in Amsterdam zijn domicilie heeft. De problematische en zorgelijke kijk op migratie komt ook tot uiting in het begrip ‘allochtonen’ dat nergens ter wereld wordt gehanteerd. Allochtoon betekent letterlijk ‘van een ander land’ of ‘van andere aarde’ – van het Griekse allos (ander) en chthoon (land, aarde). Niettemin worden heel veel mensen die op de Nederlandse aardbodem ter wereld zijn gekomen – maar van wie één ouder in het buitenland is geboren – gerekend tot de allochtonen. Het is in Nederland heel lastig om je te ontdoen van het label ‘allochtoon’. Dat maakt Nederland voor migranten geen gemakkelijk land om in te wonen. Lees de literaire observaties van Rentes de Carvalho of de uitspraken van de highly skilled of expats in steden als Den Haag en Rotterdam uit de studie Over de rode loper (Van Bochove et. al. 2010). Er is een groot ontzag voor de efficiënte bureaucratie en de Engelse taalbeheersing van Nederlandse burgers, maar ook irritatie en ergernis over de zorgelijke en culturalistische kijk op migranten en internationale migratie. Velen hebben melding gemaakt van de twee archetypen van de Nederlandse cultuur: de dominee en de koopman (vgl. Zahn 1984). De vraag is nu waar de koopman gebleven is die oog heeft voor de economische baten van internationale migratie en die er een veel praktischer burgerschapconcept op na houdt, namelijk dat economische participatie loyaliteit genereert met het land van aankomst (en niet andersom). Een eerste antwoord is dat de koopman zich de laatste jaren nadrukkelijker manifesteert. Er is een groeiend besef dat een selectief arbeidsmigratiebeleid nodig is – voor het vervullen van laaggeschoolde, middelbaar geschoolde en hoog geschoolde functies – en dat het noodzakelijk is om te presteren in de battle of brains. Vandaar de introductie van de ‘Kennismigrantenregeling’ om de komst en het verblijf van succesvolle arbeidsmigranten aan te moedigen en te faciliteren. Zij die een bepaald inkomen kunnen verdienen of een bepaalde opleiding hebben gevolgd, zijn welkom in Nederland en worden niet onderworpen aan inburgeringtoetsen. Een tweede antwoord betreft de verplaatsing van de Haagse politieke naar private actoren. Geert Wilders mag een meldpunt Polen opzetten, de Haagse wethouder Norder mag spreken over een ‘tsnumani van Polen’ en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid mag terughoudend zijn in het verstrekken van werkvergunningen aan Bulgaren en Roemenen: achter hun rug gaan migratieprocessen gewoon door vanwege de economische vraag naar arbeid. Een veelzeggend cijfer komt van het Poolse ministerie van Sociale Zaken. In 2010 werden – volgens officiële registraties – in Polen ruim 90.000 arbeiders door internationale arbeidsbemiddelingsbureaus gerekruteerd om in WestEuropa en andere gebieden te gaan werken. Van hen ging 44% naar Nederland,
25
13% naar Duitsland, en 8% naar Engeland en Noorwegen. De Nederlandse bureaus bleken verreweg het meest actief te zijn. Het is een klein, maar sprekend voorbeeld van de koopmansgeest van het Nederlandse bedrijfsleven.
Tot slot
LITER ATUUR
Van Ernest Zahn (1989) is het inzicht dat de dominee en de koopman gelijk kunnen optrekken. Hij schrijft aan het einde van zijn studie over Nederland (1989: 341): ‘Om ontwikkelingen in goede banen te leiden zijn de twee eigenschappen nodig waarop Nederlanders zich beroemen: praktisch, zakelijk denken en de morele bereidheid om zich iets aan te trekken van de wijze waarop de wereld om ons heen gaat worden, zich te verzetten tegen wat dwaas, onwaar en niet menswaardig is, en in zo’n geval dwars te liggen.’ Zahn schreef deze woorden in een periode dat Nederland zichzelf nog zag als een internationaal ‘gidsland’. Dat typische Nederland van de jaren zeventig en tachtig is ver weg. Vraagstukken van moraal worden nu vooral gereserveerd voor binnenlandse aangelegenheden. Maar erkenning van Nederland als een rijk immigratieland dat 200 nationaliteiten herbergt en dat migrantendromen op sociale stijging weet te realiseren, zou ertoe kunnen leiden dat de dominee en de koopman elkaar minder voor de voeten lopen, zoals nu gebeurt. Want de Nederlandse samenleving en economie hebben nu en in de toekomst hoog- en lager geschoolden migranten nodig. En om aantrekkelijk te blijven voor al die migranten zal Nederland iets wat ooit ‘typisch Nederlands’ was opnieuw moeten uitvinden. Want Nederland ‘[…] heeft iets essentieels te bieden: een oude, solide democratie die niet alleen staatkundig, maar ook geestelijk en maatschappelijk is verankerd, een tolerante, niet-autoritaire burgerij en een rijke, genuanceerde cultuur van het gewone, alledaagse leven’ (Zahn 1989: 341). Bochove, M. van, K. Rusinovic en G. Engbersen (2010). Over de rode loper. Kennismigranten in Rotterdam en Den Haag. Den Haag: nicis Institute. Engbersen, G. (2011). Arbeidsmigratie in vieren. Bulgaren en Roemenen vergeleken met Polen. Rotterdam: Erasmus Universiteit/nicis. Engbersen, G. (2012). Wat werkelijk telt, in: J. Uitermark, A-J Gielen en M. Ham (red.), Wat werkt nu werkelijk? Politiek en praktijk van sociale interventies. Amsterdam: Van Gennep. Koopmans, R. (2002). Zachte heelmeesters... Een vergelijking van de resultaten van het Nederlandse en Duitse integratiebeleid en wat de wrr daaruit niet concludeert, in: Migrantenstudies, jg. 18, nr. 2, p. 87 - 92. Samers, M. (2010). Migration. Londen en New York: Routledge. Sassen, S. (1991). The Global City: New York, London, Tokyo. Princeton: Princeton University Press. Schinkel, W. (2008). De gedroomde samenleving. Kampen: Klement. Schnabel, P. (2000). De multiculturele illusie: Een pleidooi voor aanpassing en assimilatie. Utrecht: Forum. Vermeulen, B. (2008). Trends in het Nederlandse immigratie- en integratiebeleid. Uitgangspunten en randvoorwaarden, in: acvz, Nederland migratieland, ook in 2025 (g)een probleem, p. 101-113. Vertovec, S. (2007). Super-diversity and its implications, in: Ethnic and Racial Studies, jg. 29, nr. 6, p. 1024-54. Zahn, E. (1989). Regenten, rebellen en reformatoren. Een visie op Nederland en de Nederlanders. Amsterdam: Uitgeverij Contact.
26