{ PAGE \* MERGEFORMAT }
De conceptnota “Een toekomst voor de Vlaamse parochiekerk” en de toekomst van de parochie 1. De conceptnota 1.1 De conceptnota als onderdeel van een evolutie Uit de inleiding van onze bisschop en de uiteenzetting van de vicaris-‐generaal komt duidelijk naar voren dat het uitwerken van een toekomstperspectief op de parochie een zaak is waarover reeds meerdere jaren op verschillende niveaus wordt nagedacht en overlegd. Nu er een diocesane visie is vastgelegd komt het erop aan haar concreet vorm te geven. Ook dat zal gebeuren na consultatie van de betrokkenen op verschillende niveaus: parochiaal en dekenaal. Na een lange aanloop moeten er nu beslissingen worden genomen. De conceptnota “Een toekomst voor de Vlaamse parochiekerk” van minister G. Bourgeois is één van de aanleidingen die het nodig maken om nu beslissingen te nemen over de toekomst van de parochies. De nota vormt een belangrijke aanleiding, waarvan een dwingende kracht uitgaat. Er worden beleidsmaatregelen aangekondigd die zich zullen laten voelen voor elke kerkfabriek als beheerder van een parochiekerk. Toch moet duidelijk zijn dat de publicatie van deze nota noch de enige noch de doorslaggevende reden is om als parochie, dekenaat of bisdom noodzakelijk wijzigingen aan te brengen in de parochiale indeling van het bisdom en, daarmee samenhangend, het gebruik van de parochiekerken te herzien in het licht van het resultaat van die wijzigingen ten gronde in de parochiestructuur. 1.2 Het kerkgebouw De conceptnota gaat over de parochiekerk, het gebouw. De vaststelling dat er veel niet of onvoldoende gebruikte parochiekerken zijn en dat daarom het debat over medegebruik, nevenbestemming, herbestemming of sloop reeds meerdere jaren wordt gevoerd, stemt met de werkelijkheid overeen. Hier concentreren zich rond het gebouw de gevolgen van een sterk verminderde kerkbetrokkenheid. Er deed zich een verandering voor in de gemeenschap die het kerkgebouw nodig heeft als huis, als verzamelplaats. Omdat er vragen te stellen zijn bij die gemeenschap, worden er nu vragen gesteld over hun huis, over het kerkgebouw. Dat het toekomstig gebruik van het kerkgebouw in het vizier komt is een gevolg van wijzigingen die de gemeenschap van zijn gebruikers heeft ondergaan. Die samenhang tussen de discussie over het gebruik van het gebouw en de toestand waarin de gemeenschap zelf zich bevindt die er een thuis wil hebben, moet hier niet alleen vermeld worden als verklaring voor een evolutie die reeds geruime tijd aan de gang is, maar moet een leidend principe blijven bij de uitwerking van de plannen die tijdens de komende jaren in alle dekenaten gestalte zullen moeten krijgen bij de vorming van een nieuw parochielandschap en het bepalen van de rol van de kerkgebouwen daarin. De kerkgebouwen zullen daarbij nooit een zelfstandig gegeven kunnen zijn. De parochiekerk moet een huis zijn waar een gelovige gemeenschap een volwaardige thuis kan maken. Daarom zal in het beslissingsproces de eerste aandacht moeten uitgaan naar de vorming van nieuwe parochiale gemeenschappen en dan pas naar de kerkgebouwen. De conceptnota vraagt een langetermijnvisie op de gebouwen. De langetermijnvisie die we als kerk willen ontwikkelen, betreft in de eerste plaats de parochie als kerkgemeenschap met het gebouw als onderdeel.
{ PAGE \* MERGEFORMAT }
1.3 Aangekondigde beleidsmaatregelen De conceptnota beperkt zich niet tot vaststellingen over het verminderende gebruik van de parochiekerken en een overzicht van de uitgaven (door de openbare besturen) voor exploitatie en de investeringen. De minister wil dat de vaststellingen leiden tot concrete maatregelen met betrekking tot de kerken en tot wijzigingen in het beleid ten aanzien van de instellingen die met het beheer van de parochiekerken zijn belast. Zowel die maatregelen als de beleidswijzigingen worden in de conceptnota concreet vermeld. Als aangekondigde maatregelen worden vermeld: -‐ erop toezien dat in het meerjarenplan 2014 – 2019 van de kerkfabriek een strategische visie op de toekomst van de parochiekerk wordt opgenomen (langetermijnvisie) -‐ aanpassing van de subsidieregelgeving voor kerken door opname van de voorwaarde dat onderhouds-‐ of restauratiepremies enkel worden toegekend als voor de kerken op het grondgebied van de gemeente een visie is geëxpliciteerd, indien de kerkfabriek voldoende kan motiveren welke de bestemming zal zijn van de parochiekerk na het beëindigen van de onderhouds-‐ of restauratiewerkzaamheden en indien de restauratie en de geplande bestemming sporen met de visie die is goedgekeurd door de gemeente -‐ subsidiëring van herbestemmingstudies -‐ onderzoek door de administraties van Onroerend Erfgoed en Binnenlands Bestuur of bepaalde werken in het kader van neven-‐ en herbestemming in aanmerking komen voor subsidiëring -‐ het aansporen van de gemeenten tot het sluiten van convenanten voor de beschermde kerken, op basis van de langetermijnvisie (jaarlijks forfaitair bedrag in de plaats van percentages). Nieuw hierbij is zeker dat financiële steun niet langer hoofdzakelijk gericht wordt op onderhoud en restauratie, maar ook op het creëren van nevenbestemming of geheel nieuwe bestemmingen. Eén deel van de aangekondigde wijzigingen hebben betrekking op de verhouding tussen de kerkfabriek en het centraal kerkbestuur. Meer bepaald gaat het om een versterking van de coördinerende rol van het centraal kerkbestuur bij het bepalen van de prioriteiten van de verschillende kerkfabrieken. Een ander deel heeft betrekking op de toename van de zeggenschap van de gemeente in de goedkeuringsprocedure van het meerjarenplan door de toekenning van een aanpassingsbevoegdheid. Deze, en enkele andere maatregelen, vormen het voorwerp van een lopende wijzigingsprocedure van het D. 7 mei 2004 op de materiële organisatie en werking van de erkende erediensten. Die in het vooruitzicht gestelde wijzigingen zijn niet specifiek gericht op beslissingen ten aanzien van de parochiekerken en ze vormen dan ook niet het onderwerp van deze uiteenzetting. 2. Lange termijnvisie en meerjarenplan 2.1 Het dekenaal plan Wat de formulering van de noodzakelijke langetermijnvisie betreft, gaat de conceptnota uit van een visie die door de kerkfabrieken en het centraal kerkbestuur wordt voorgelegd aan
{ PAGE \* MERGEFORMAT }
de gemeente die daarover, na overleg met de indieners, een beslissing neemt. Hier wordt natuurlijk gedacht aan de besluitvorming die voorafgaat aan de goedkeuring van het gehele meerjarenplan. Uitgangspunt voor het overleg met de gemeente moet het dekenaal plan zijn. Dit geldt voor de kerkfabrieken van alle parochies. Ook voor kerkfabrieken behorend tot een dekenaat dat niet samenvalt met de grenzen van één gemeente. Dat dekenaal plan bevat de langetermijnvisie waarop de conceptnota doelt. Elke kerkfabriek moet een eigen meerjarenplan ter goedkeuring voorleggen met daarin de plannen voor het gebruik van het eigen kerkgebouw. Elke kerkfabriek zal in het meerjarenplan de langetermijnvisie over de eigen kerk moeten opnemen. De visie van de kerkfabriek op het gebruik en de bestemming van het kerkgebouw zal bestaan uit de overname van dat deel van het globale plan dat betrekking heeft op het kerkgebouw dat zij beheert. De motieven die aan de basis liggen van die visie zullen te vinden zijn in het globale plan. Verwijzing naar het globale plan zal nodig zijn om de achtergrond mee te geven van de beslissingen m.b.t. individuele kerken. Omdat het globaal plan niet in de eerste plaats uitgaat van gemeentegrenzen, zal het mogelijk zijn dat voor de keuze van een bepaald gebruik van een kerk verwezen moet worden naar de functie die een naburige kerk zal krijgen, ook al ligt ze in een andere gemeente. Dit alles dient te opgenomen te worden in het meerjarenplan 2014 – 2019 dat klaar moet zijn binnen de zes maanden na de installatie van de nieuwe gemeenteraad (art. 41 D. 7 mei 2004: “Binnen zes maanden na de installatie van de gemeenteraad na de gehele vernieuwing van deze raad, …” , d.w.z. tegen juni 2013). Dat de kerkfabrieken en het centraal kerkbestuur in het meerjarenplan de keuzes overnemen van het globale plan geldt niet enkel voor de initiële versie van het meerjarenplan, nl. diegene die ingediend wordt in 2013. Dit principe geldt eveneens voor alle wijzingen van het meerjarenplan die betrekking hebben op gebruik en bestemming van de kerkgebouwen. 2.2 Rol van kerkfabrieken en centraal kerkbestuur De kerkfabriek en het centraal kerkbestuur kunnen niet op zelfstandige wijze een plan ontwikkelen over het toekomstig gebruik van de parochiekerk. De kerkfabriek en het centraal kerkbestuur worden, net als de parochieploeg, betrokken in de besluitvorming die leidt tot de uitwerking van het dekenaal plan. Tijdens dit proces hebben zij alle kans om vanuit de eigen opdracht en steunend op de kennis van het gebouw een eigen inbreng te doen die mee in overweging moet worden genomen. Het stappenplan voorziet dat dit zal gebeuren nadat voor het dekenaat een aantal basisprincipes zijn vastgelegd voor het uitwerken van een perspectief gericht op 2020. Dan kunnen de kerkfabrieken hun mening geven over de keuzes die gemaakt moeten worden: welke kerken blijven best hun volle eredienstfunctie behouden, welke kerkgebouwen komen in aanmerking voor medegebruik (welk?), voor nevenbestemming, herbestemming of sloop. Ook al behoort het niet tot de bevoegdheid van de kerkfabriek en van het centraal kerkbestuur om zelf beslissingen te nemen over het toekomstig gebruik van de parochiekerk, toch moeten zij over het uiteindelijke globale plan en de daaraan ten grondslag liggende keuzes goed worden geïnformeerd. Zij zijn het immers die in overleg moeten treden met de gemeente. In vele gevallen zal het dekenaal plan gevolgen hebben voor kerkgebouwen die niet gelegen zijn op het grondgebied van eenzelfde gemeente. Met het oog op het overleg moet iedere kerkfabriek of centraal kerkbestuur over de nodige informatie beschikken niet
{ PAGE \* MERGEFORMAT }
alleen om de voorstellen voor de eigen kerkgebouwen toe te lichten maar ook om toelichting te kunnen geven bij de wijze waarop ze kaderen in een groter geheel. 2.3 Strategische nota van het meerjarenplan Het meerjarenplan bestaat uit drie documenten: (1) de strategische nota, (2) de afsprakennota, (3) de financiële nota. De strategische nota moet de langetermijnvisie bevatten m.b.t. het toekomstige gebruik, de exploitatie van het kerkgebouw en, vooral, de investeringen die nodig zullen zijn. Het gaat om een beleidsplan waarin fundamentele keuzes worden vastgelegd en toegelicht en een tijdspad wordt aangegeven voor de realisatie ervan. De strategische nota dient, vanzelfsprekend, als basis voor de financiële nota die er de becijferde voorstelling van is. Bij de voorbereiding van de keuzes die moeten worden gemaakt, hebben de kerkfabrieken een specifieke rol te vervullen. De conceptnota (3.1) vraagt dat de visie “in elk geval basisgegevens (moet) omvatten betreffende: -‐de parochiekerken als gebouw, met onder meer de cultuurhistorische waarde, de architecturale mogelijkheden, de bouwfysische toestand, de mogelijkheid tot compartimentering, …; -‐ de parochiekerk in zijn ruimtelijke omgeving; -‐ het actuele gebruik en de functie van de parochiekerk; -‐ mogelijke interesse van andere actoren”. Een aantal van deze gegevens kunnen alleen maar door de kerkfabriek worden bezorgd, voor andere zullen kerkfabriek en parochieverantwoordelijken moeten samen zitten om een waarachtig en alomvattend antwoord te geven. Het Centrum voor Religieuze Kunst en Cultuur (CRKC) zal in samenspraak met de bisdommen aan elke parochie twee fiches bezorgen waarvan de ene informatie samenbrengt over het gebruik van het gebouw en de andere over het gebouw zelf. In de conceptnota wordt dus duidelijk aangegeven dat, beginnend met het meerjarenplan 2014-‐2019, elke kerkfabriek in de strategische nota de voor het eigen gebouw relevante gegevens van het globale plan opneemt. De toekenning van premies voor onderhoud en restauraties wordt hiervan afhankelijk gemaakt. In de financiële nota zullen dan de te voorziene financiële gevolgen van de keuzes opgenomen worden. Over dit alles staat in de begeleidende brief van min. G. Bourgeois bij de conceptnota: “De visie op het toekomstige gebruik van de parochiekerken mag geen dode letter blijven. De concrete consequenties van de gekozen opties moeten in de meerjarenplannen van de kerkfabrieken worden verwerkt en goedgekeurd door de gemeenteraad. De Vlaamse overheid zal die lokale visie ook meenemen in de beoordeling van subsidieaanvragen”. 3. Inhoud van de langetermijnvisie 3.1 Eredienst, nevenbestemming, medegebruik, herbestemming, sloop Wat kan in de strategische nota worden opgenomen over het toekomstig gebruik? In de conceptnota (3.1) wordt aangegeven dat de finaliteit van de langetermijnvisie bestaat uit het vastleggen van welke kerken hun bestemming ondubbelzinnig en maximaal behouden zullen behouden. Dit is: hun functie voor de eredienst. Van andere kerken dient vastgesteld of ze voor een nevenbestemming in aanmerking komen. Dan zijn er de gevallen waarin de kerk in aanmerking komt voor herbestemming of sloop.
{ PAGE \* MERGEFORMAT }
Met nevenbestemming wordt bedoeld: met behoud van het gebruik voor de rooms-‐ katholieke eredienst een bestendig gebruik voor een ander doel dan deze eredienst toestaan. Het behoort tot de mogelijkheden dat ingegaan wordt op de vraag van een christelijke niet rooms-‐katholieke plaatselijke gemeenschap om in de parochiekerk een plaats te krijgen. In dat geval gaat het om een gedeeld gebruik (nevenbestemming) maar blijft eredienst in beide gevallen de bestemming. Te verwachten valt dat de nevenbestemming meestal zal gaan om een gedeeld gebruik waarvan de bijkomende bestemming niet de eredienst zal zijn. Er is ook het medegebruik. Het gaat om het occasionele gebruik van het kerkgebouw voor een ander doel dan de eredienst. Dit is een gebruik dat op bijna alle parochies wel eens voorkomt wanneer de kerk ter beschikking wordt gesteld voor een concert, een tentoonstelling, optreden of het orgel wordt gebruikt voor muziekonderricht, …. 3.2 Verband met diocesane visie Er kan een verband gelegd worden tussen de in de conceptnota opgesomde gebruiksmogelijkheden van de kerkgebouwen en de functie van het kerkgebouw in diocesane visie op de nieuwe parochie. De diocesane visie hoeft zich niet op concrete wijze uit te spreken over de toekomstige functie van de kerkgebouwen. Dat is niet mogelijk omdat daarin zo veel specifieke elementen een rol spelen die met de gebouwen verbonden zijn. Ook actuele of toekomstige vragen of plannen met betrekking tot het gebruik van kerkgebouwen zullen een invloed hebben. Wel kan ervan uitgegaan worden dat de kerken die het statuut van centrumkerk zullen krijgen minder in aanmerking komen voor een nevenbestemming. Het zijn kerken waar een wekelijks aanbod van de zondageucharistie wordt voorzien en waar verder ook alle andere eredienstfuncties behouden blijven. Een nevenbestemming zou dan hinderlijk kunnen zijn. Indien er voor deze kerken toch een vraag tot nevenbestemming zou komen dan dient dit met alle betrokkenen (pastoor, kerkfabriek, parochie en uiteindelijk de bisschop) nauwkeurig te worden bekeken en beoordeeld op de inhoudelijke verzoenbaarheid van de nevenbestemming met de hoofdzakelijke eredienstfunctie en op de praktische gevolgen van de nevenbestemming voor het eredienstgebruik. Van de overige kerken zal moeten worden uitgemaakt voor welke vormen van eredienst ze zullen worden gebruikt. Nevenbestemming is daar mogelijk. Indien een nevenbestemming wordt voorzien, zal in elk afzonderlijk geval moeten worden nagegaan of het parallel gebruik verzoenbaar is met de blijvende bestemming van het gebouw voor de rooms-‐katholieke eredienst. De vooropgestelde nevenbestemming dient aan de bisschop ter goedkeuring te worden voorgelegd omdat de hoofdbestemming van het gebouw die van een kerk blijft. Wordt er besloten dat een parochiekerk kan herbestemd worden dan betekent dit dat het gebouw een totaal andere bestemming krijgt. Het wordt dan niet langer gebruikt voor de eredienst. Herbestemming van de parochiekerk zal slechts gebeuren waar de parochie zelf wordt opgeheven. Ook in het geval van verdwijnen van de parochiekerk (sloop) zal dit een beslissing zijn die genomen wordt in samenhang met de opheffing van de parochie. De opheffing van een parochie veronderstelt het doorlopen van een kerkelijke en civiele administratieve procedure die uitmondt in een ministeriële beslissing. Medegebruik is, zoals nu, in alle gevallen mogelijk.
{ PAGE \* MERGEFORMAT }
3.3 Concrete vormen van nevenbestemming, herbestemming Van de kerkfabrieken, of bij uitbreiding de parochie, wordt niet gevraagd dat zij actief op zoek zouden gaan naar mogelijke geïnteresseerden om aan het kerkgebouw een nevenbestemming te geven. In de conceptnota is sprake van vragen afkomstig van “lokale actoren” (de gemeente zelf, verenigingen). Vermoedelijk zal het slechts in weinige gevallen mogelijk zijn om in het meerjarenplan 2014 – 2019 van bij het begin een concrete nevenbestemming te voorzien. Is dit niet mogelijk dan kan het overleg met de gemeente resulteren in de vaststelling dat een kerkgebouw in aanmerking komt voor een nevenbestemming als die zich aandient. Komt het tot een nevenbestemming dan zullen goede afspraken nodig zijn tussen de kerkfabriek die verantwoordelijk blijft voor het gebouw en de overige gebruikers: wie draagt de kosten van eventuele aanpassingen, welke verdeelsleutels worden gehanteerd voor de uitgaven verbonden met het gebouw, afspraken tussen de effectieve gebruikers, …. Van herbestemming van parochiekerken bestaan in Vlaanderen slechts zeldzame voorbeelden. In geval van herbestemming (en opheffing van de parochie) verkrijgt de eigenaar de volledige beschikking over het gebouw.