De comparitie voor grieven nader beschouwd Reactie op de bijdrage van mr. R.A. Dozy, TCR 2012, p. 43 e.v. Mr. M.M. Stolp* 1 Inleiding In haar interessante bijdrage van afgelopen mei voor dit tijdschrift behandelt mevrouw mr. R.A. Dozy ‘de comparitie voor grieven’.1 Deze comparitie vormt een instrument voor de appèlrechter om de procedure in hoger beroep te versnellen en te optimaliseren door ambtshalve een verschijning van partijen te gelasten nog voordat schriftelijke rondes hebben plaatsgevonden.2 De versnelling of optimalisering van appèlprocedures kan ten eerste plaatsvinden doordat de comparitie gebruikt kan worden om een minnelijke regeling te beproeven. Volgens Dozy leert de ervaring dat (maar liefst) circa de helft van de gevallen na de comparitie wordt doorgehaald op de rol.3 Dat is een indrukwekkend resultaat. Maar het is niet alleen uit het oogpunt van een mogelijke schikking dat de comparitie voor grieven een versnelling kan opleveren. Zo biedt de comparitie ook de mogelijkheid om (in een vroeg stadium) te bespreken hoe de appèlprocedure het best kan worden ingekleed (nadere instructie van de zaak). In dat kader kunnen termijnen voor het indienen van schriftelijke stukken aan de orde komen, de bewijsmogelijkheden (bestaat er behoefte aan het horen van getuigen en/of rapportage door deskundigen?), maar ook de vraag of er behoefte is aan een beslissing op deelonderwerpen. Door reeds vanaf het (prille) begin regie te voeren over de pro-
* 1. 2.
3.
186
Mr. M.M. Stolp is advocaat bij Houthoff Buruma te Amsterdam. Met dank aan mr. P. Memelink voor haar commentaar op een eerdere versie van deze bijdrage. R.A. Dozy, De comparitie voor grieven, TCR 2012, nr. 2, p. 43-48. In dit verband wordt doorgaans gesproken van de 'comparitie na aanbrengen' in hoger beroep, waarbij aanbrengen ziet op het aanbrengen van de appèldagvaarding. Omwille van de duidelijkheid zal ik in navolging van mevrouw Dozy spreken van de comparitie voor grieven. Deze comparitie vindt haar wettelijke basis in art. 353 lid 1 jo. art. 87-88 en 20 en 22 Rv. Dozy 2012, p. 46. Vgl. ook de slotalinea van de 'Werkwijze comparitie na aanbrengen' van het Gerechtshof Den Bosch, waar wordt opgemerkt dat het percentage zaken dat door een comparitie voor grieven met een schikking tot een einde wordt gebracht op ongeveer 50 procent ligt.
T C R
2 0 1 2 ,
cedure kan de voortgang worden gediend en kunnen zowel tijd als kosten worden bespaard.4 Zoals Dozy schrijft, is de comparitie voor grieven in 2004 begonnen als een experiment bij het Hof Arnhem; inmiddels heeft deze mogelijkheid bij alle (vijf) gerechtshoven een vaste plaats in de procedure gekregen. Zo wordt bij alle hoven in civiele dagvaardingszaken, direct na het aanbrengen van de zaak in hoger beroep, (standaard) bezien of de zaak kan worden geselecteerd voor een (ambtshalve gelaste) comparitie nog voordat schriftelijke rondes plaatsvinden. Dozy stelt, op basis van uitwisseling met collegae van andere hoven, dat de selectie- en werkwijzen van de hoven niet heel wezenlijk van elkaar lijken af te wijken.5 In deze bijdrage wordt ingegaan op de regels die de hoven met betrekking tot de comparitie voor grieven hanteren (te vinden op <www.rechtspraak.nl>,6 hierna: de werkwijze).7 Vergelijking van deze werkwijzen toont aan dat er onderling wel degelijk verschillen en ook onduidelijkheden bestaan ten aanzien van (1) de selectiecriteria (welke zaken zijn geschikt voor een com4.
5. 6. 7.
Reden waarom invoering van de 'comparitie na aanbrengen' inmiddels ook wel wordt bepleit voor de eerste instantie. Zie R.P.M. de Laat & A.W. Jongbloed, Comparitie na aanbrengen: ook in eerste aanleg!, Advocatenblad 2012, nr. 2, p. 2-3 en dezelfden, Verhoging van griffierechten: comparitie na aanbrengen ook in eerste aanleg?, Tijdschrift voor de Procespraktijk 2012, nr. 1, p. 9-11. Daartoe stellen zij (o.m.) dat invoering van de comparitie na aanbrengen in de huidige tijdgeest past. In dat verband wijzen zij erop dat ook de recentelijk ingevoerde mogelijkheid voor de feitenrechter om een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad te stellen, erop is gericht dat partijen snel weten hoe iets juridisch geduid moet worden, waardoor verdere procedures kunnen worden voorkomen. Zie uitvoerig over deze nieuwe mogelijkheid M.M. Stolp & J.F. de Groot, Een nieuwe procesvorm: het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad (art. 392-394 nieuw Rv), MvV 2012, nr. 6, p. 165-170. Dozy 2012, p. 44 (voetnoot 12). De toepasselijke procedureregels zijn bij elk hof afzonderlijk te vinden onder het kopje 'Regels en procedures' en dan 'Werkwijze comparitie na aanbrengen'. In art. 2.8 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven wordt bepaald dat het hof direct na aanbrengen een comparitie kan bepalen en dat de comparitie niet gehouden wordt voordat beide partijen het griffierecht hebben betaald. Voor nadere informatie omtrent de procedure wordt vervolgens verwezen naar de websites van de afzonderlijke hoven.
n u m m e r
4
paritie voor grieven?), (2) de (organisatorische) gang van zaken en (3) de vraag naar de keuzevrijheid van partijen indien hun zaak is geselecteerd voor een comparitie (hebben zij de keuze om van de comparitie af te zien?). Hieronder wordt per hof uiteengezet wat het beleid is ten aanzien van genoemde drie onderwerpen. Daartoe is de werkwijze van elk hof geraadpleegd en, waar nodig, bij (de griffie van) het hof nadere informatie ingewonnen. Het overzicht wordt afgesloten met een conclusie waarin de aanbeveling wordt gedaan om te komen tot nadere harmonisering van de selectie- en werkwijzen. 2 Selectiecriteria Werkwijze Hof Arnhem Volgens de werkwijze van het Hof Arnhem wordt een zaak bij de selectie door een raadsheer beoordeeld aan de hand van het criterium ‘of de zaak zich leent voor het beproeven van een minnelijke regeling of voor instructie van de zaak’. Uit de bijdrage van Dozy blijkt dat bij de selectie deels ‘objectieve’ criteria worden gehanteerd en deels wordt afgegaan op de intuïtie of ervaring van de selecteur.8 Verder merkt zij op dat de door het hof gehanteerde selectiecriteria in de loop der tijd (na ervaring te hebben opgedaan met de comparitiezittingen) wat ruimer zijn geworden.9 Tegenwoordig vindt in de Arnhemse praktijk selectie plaats van zowel reguliere als kortgedingzaken. Geschikt voor de comparitie voor grieven worden geacht: – zaken met vorderingen tot circa € 25.000; – (qua aard en omvang) overzichtelijke zaken, bijvoorbeeld een geschil binnen de familiekring en een burengeschil; – zaken die in eerste aanleg al ‘volledig uitgeprocedeerd’ zijn: de getuigen zijn gehoord en/of de deskundigen zijn benoemd, dan wel meerdere zittingen en tussenvonnissen hebben plaatsgevonden; – zaken waarvan de raadsheer-commissaris (op basis van ervaring en intuïtie) meent dat deze geschikt zijn voor comparitie. Werkwijze Hof Leeuwarden De werkwijze van het Hof Leeuwarden is gelijkluidend aan die van het Hof Arnhem. Zoals hierboven al is opgemerkt, wordt daarin (slechts) vermeld dat voor selectie voor comparitie in aanmerking komen die reguliere en kortgedingzaken, die zich lenen voor het beproeven van een minnelijke schikking of voor instructie. In hoeverre de overeenstemming in tekst van de werkwijzen betekent dat de meer concrete invulling die het Arnhemse hof (blijkens de bijdrage van Dozy) aan deze criteria geeft, ook door het Hof Leeuwarden wordt gehanteerd, is niet duidelijk. 8. 9.
Dozy 2012, p. 44. Dozy 2012, p. 44.
Werkwijze Hof Amsterdam Bij het Hof Amsterdam wordt, blijkens de werkwijze, geselecteerd uit reguliere en kortgedingzaken, waarin: – geen grieven in de dagvaarding zijn opgenomen; – geen van beide partijen in het buitenland wonen; – de wederpartij (geïntimeerde) zich heeft gesteld dan wel het verstek is gezuiverd. Deze zaken worden volgens de werkwijze voor comparitie geselecteerd aan de hand van criteria die zien op: – de inhoud van het conflict; – de hoogte van het belang; – de wijze waarop de procedure in eerste aanleg is gevoerd. Op welke wijze het Amsterdamse hof nadere invulling geeft aan laatstgenoemde drie criteria is verder niet toegelicht. Werkwijze Hof Den Haag In de werkwijze van het Hof Den Haag valt te lezen dat selectie door een raadsheer plaatsvindt uit de voorraad van: – alle civiele dagvaardingszaken,10 waaronder ook zaken waarin reeds grieven zijn geformuleerd; – zaken die door de Hoge Raad naar het hof zijn verwezen. In deze zaken wordt volgens de werkwijze een comparitie gelast als de zaak geschikt is voor comparitie. Welke (nadere) selectiecriteria door de raadsheer worden gehanteerd bij de vraag of de zaak geschikt is voor comparitie, wordt niet vermeld. Werkwijze Hof Den Bosch De werkwijze van het Hof Den Bosch stelt dat selectie voor comparitie plaatsvindt uit reguliere en kortgedingzaken: – waarin geen grieven in de dagvaarding zijn opgenomen; – waarin een of beide partijen niet in het (verre) buitenland wonen; – die geen verwijzingszaken zijn van de Hoge Raad; – die juridisch niet te ingewikkeld zijn (genoemd worden met name huurzaken, arbeidszaken, burenrechtkwesties en incasso’s); – die niet principieel juridisch van aard zijn; – waarbij in eerste aanleg iets mis is gegaan; – waarbij het financieel belang niet hoger is dan € 30.000. De selectiecriteria verschillen dus op nogal wat punten. Opvallend is dat door het Hof Den Haag zaken waarin reeds grieven in de dagvaarding zijn opgenomen, geschikt worden geacht voor een comparitie, terwijl dat in Amsterdam en Den Bosch juist niet zo is. De werkwijzen van de hoven Arnhem en Leeuwarden geven hierover geen informatie, zodat onduidelijk is in hoeverre daar een comparitie mogelijk wordt geacht als de grieven reeds in de dagvaarding zijn geformuleerd. 10. In hoeverre alleen reguliere dan wel ook kortgedingzaken voor selectie in aanmerking komen, is niet duidelijk.
T C R
2 0 1 2 ,
n u m m e r
4
187
Evenzo komen zaken die zijn verwezen door de Hoge Raad wel in aanmerking voor een comparitie in Den Haag, terwijl dit in Den Bosch weer expliciet niet zo is. Onduidelijk is in hoeverre verwijzingszaken van de Hoge Raad in Amsterdam, Arnhem en Leeuwarden geselecteerd (kunnen) worden voor een comparitie voor grieven.
inachtneming van de keuze een datum bepaald. Is er geen keuze gemaakt, dan stelt het hof de datum ambtshalve vast.
Daarnaast blijkt dat in Arnhem, Amsterdam en Den Bosch geselecteerd wordt op grond van (onder meer) de hoogte van de vordering. Het Hof Arnhem hanteert daarbij als grens een belang tot € 25.000 en het Hof Den Bosch tot € 30.000. Welk bedrag bij het Hof Amsterdam wordt gehanteerd, is niet duidelijk. Opvallend is verder dat de hoogte van de vordering in de werkwijzen van het Hof Den Haag en het Hof Leeuwarden niet als selectiecriterium wordt genoemd.
Werkwijze Hof Den Haag Als de zaak geschikt is geacht voor een comparitie krijgen partijen van het Haagse hof schriftelijk bericht door middel van een arrest, waarin datum en tijdstip van de comparitie staan aangegeven. Uitstel van de datum kan eenmaal worden gevraagd en verleend wanneer daarom, onder opgave van verhinderdata van beide partijen, binnen twee weken na het arrest schriftelijk wordt verzocht.
Verder worden in Amsterdam en Arnhem met name (ook) uitgeprocedeerde zaken in eerste aanleg geselecteerd voor een comparitie; in hoeverre dergelijke zaken bij de andere hoven in aanmerking komen voor een comparitie is niet duidelijk.
De Haagse werkwijze bepaalt verder dat de comparitie meestal wordt geleid door één raadsheer, maar dat in sommige zaken de comparitie voor een meervoudige kamer van drie raadsheren kan worden gehouden.
Evenzeer onduidelijk is in hoeverre de omstandigheid dat (een van) beide partijen in het buitenland woonachtig zijn of het feit dat het een verstekzaak betreft, bij de selectie een rol speelt. In Amsterdam en Den Bosch zijn deze omstandigheden reden om geen comparitie te gelasten; of dit ook zo geldt in Arnhem, Den Haag en Leeuwarden is de vraag.
Een termijn waarbinnen de comparitie moet plaatsvinden, wordt blijkens de werkwijze niet nagestreefd.
3 Praktische gang van zaken Als een zaak eenmaal is geselecteerd voor een comparitie voor grieven, dan wordt door de hoven vervolgens verschillend omgesprongen met de organisatie van de daaropvolgende gang van zaken. Werkwijze Hof Arnhem en Hof Leeuwarden Bij de hoven Arnhem en Leeuwarden wordt na selectie aan partijen via de rol gevraagd om binnen twee weken opgave te doen van de verhinderdata voor de comparitie. Na opgave van de verhinderdata wordt via de rol mededeling gedaan over de termijn waarop het arrest wordt gewezen, waarin de comparitie wordt bepaald. De rol zal naast die termijn ook de beoogde comparitiedatum vermelden, zodat de advocaten die dag alvast kunnen reserveren in afwachting van het arrest. De hoven Arnhem en Leeuwarden streven ernaar om binnen drie maanden na het aanbrengen van de zaak een comparitiezitting te bepalen, zo valt in de werkwijze te lezen. In hoeverre uitstel van de eenmaal gelaste comparitie mogelijk is, wordt niet vermeld. Werkwijze Hof Amsterdam In Amsterdam wordt in de voor comparitie geselecteerde zaken na één week bij arrest een comparitie bepaald. In dat arrest wordt een aantal keuzemogelijkheden voor de zitting aangegeven, waaruit partijen binnen één week een – bij voorkeur gezamenlijke – keuze kunnen maken. Daarna wordt met
188
T C R
2 0 1 2 ,
De zitting vindt, aldus de werkwijze, in beginsel binnen vier tot zes weken na aanbrengen plaats. Uitstel van de comparitie is niet mogelijk, tenzij er klemmende redenen bestaan.
Werkwijze Hof Den Bosch In zaken die in Den Bosch in aanmerking komen voor een comparitie voor grieven ontvangen de advocaten een brief. Daarin staat dat de zaak ambtshalve is verwezen naar de rol (in reguliere zaken in week 5 na aanbrengen en in kortgedingzaken in week 3) voor de dagbepaling van het arrest/de vaststelling van de comparitie. Gedurende twee weken krijgen partijen de gelegenheid om verhinderdata op te geven. Op de rol van de dag waarop oorspronkelijk de memorie van grieven had moeten worden genomen, wordt het arrest uitgesproken, waarin de comparitie wordt bepaald en de datum daarvan wordt vermeld. Uitstel van de geplande comparitie is niet mogelijk, tenzij er klemmende redenen van bijzondere aard zijn. Een termijn waarbinnen gestreefd wordt de comparitie te laten plaatsvinden, wordt op grond van de werkwijze niet aangehouden. Conclusie: ook de praktische gang van zaken verschilt van hof tot hof en advocaten doen er op dit moment verstandig aan informatie in te winnen over de plaatselijke gang van zaken. 4 Keuzevrijheid partijen Ten slotte bestaan er onderlinge verschillen en onduidelijkheden ten aanzien van de vraag of partijen de keuze hebben om van de (ambtshalve gelaste) comparitie voor grieven af te zien.11
11. Dit merkt Dozy overigens ook op, zie p. 45 (voetnoot 16).
n u m m e r
4
Werkwijze Hof Arnhem en Hof Leeuwarden Volgens de werkwijze van de hoven Arnhem en Leeuwarden zal de comparitie geen doorgang vinden als beide partijen de raadsheer-commissaris gemotiveerd verzoeken om van de comparitie af te zien. In dat geval bepaalt het hof een nieuwe roldatum voor de memorie van grieven. In aanvulling hierop schrijft Dozy dat volgens het Arnhemse beleid geldt dat als (slechts) één partij gemotiveerd aangeeft niets voor de comparitie te voelen, het aan de raadsheer-commissaris is om te beslissen of de comparitie al dan niet zal doorgaan. Navraag bij het Hof Leeuwarden leerde dat dit laatste ook daar beleid is. Een comparitie tegen de zin van beide partijen lijkt in Arnhem en Leeuwarden dan ook uitgesloten, terwijl ook gemotiveerd bezwaar door een van de partijen vruchtbaar kan zijn. Werkwijze Hof Amsterdam De werkwijze van het Hof Amsterdam bepaalt daarentegen dat het doorgaan van de comparitie niet afhankelijk is van de instemming van (een van de) partijen. De Amsterdamse werkwijze stelt expliciet dat het wel of niet verschijnen op de comparitiezitting niet vrijblijvend is en dat het hof daaraan gevolgen kan verbinden, ook ten aanzien van de kosten.12 Dit neemt niet weg dat een of beide partijen de raadsheercommissaris kunnen benaderen met het verzoek de comparitie niet te laten plaatsvinden. Zo stelt de werkwijze dat als er ‘een bijzondere reden’ is waarom de comparitie niet zinvol is, dan wel als er ‘een andere reden’ is dat de comparitie niet zou moeten plaatsvinden, dit schriftelijk aan de raadsheer-commissaris kan worden voorgelegd. Of de comparitie gelet op de aangevoerde (bijzondere) reden al dan niet doorgang zal vinden, is aan de raadsheer overgelaten. Beslist de raadsheer dat de comparitie doorgaat, dan zijn partijen, zoals gezegd, volgens de werkwijze verplicht te verschijnen. Werkwijze Hof Den Bosch Bij het Hof Den Bosch lijkt de gang van zaken juist omgekeerd. De comparitie voor grieven vindt blijkens de werkwijze van het Hof Den Bosch steeds doorgang als een van de partijen de uitnodiging tot compareren aanvaardt, althans geen bezwaar maakt. Als beide partijen aangeven af te willen zien
12. Vgl. in dit verband art. 88 lid 4 en/of 87 jo. art. 22 Rv, dat bepaalt dat de rechter aan het niet-verschijnen de gevolgtrekking kan verbinden die hij geraden acht. Hierbij moet vooral worden gedacht aan 'processuele' sancties, zoals in de sfeer van de kostenveroordeling, aldus T&C Rv, art. 88 (Van de Hel-Koedoot), aant. 7. Het aannemen van een processueel vermoeden ten nadele van de weigerachtige partij, die alsdan tegenbewijs moet leveren, dan wel een omkering van de bewijslast, lijkt mij niet snel een passende, proportionele sanctie voor het niet-verschijnen bij een comparitie voor grieven. Het komt mij voor dat er dan bijzondere omstandigheden moeten zijn die deze sanctie kunnen rechtvaardigen. Het hof zal zijn gevolgtrekking bovendien afdoende moeten motiveren, zo volgt uit HR 9 juni 2006, NJ 2006, 327. Zie over de verhindering om te verschijnen: HR 16 maart 2007, NJ 2007, 637 m.nt. HJS.
T C R
2 0 1 2 ,
van een comparitie, dan gaat de zaak naar de rol voor memorie van grieven. Werkwijze Hof Den Haag In de werkwijze van het Hof Den Haag is over de keuzevrijheid van partijen niets terug te vinden. Navraag bij het Haagse hof maakte duidelijk dat in principe geldt dat een comparitie voor grieven niet afhankelijk is van de instemming van partijen, maar dat het een partij vrijstaat om per brief haar bezwaren tegen de comparitie naar voren te brengen, waarna de raadsheer-commissaris beslist. Kortom, ook op het punt van de ‘keuzevrijheid’ bestaat verschil in beleid tussen de vijf hoven. 5 Conclusie Vergelijking van de werkwijzen en het beleid van de hoven maakt derhalve duidelijk dat de hoven bij de selectie van zaken voor een comparitie voor grieven verschillende criteria aanleggen. Hierdoor ontstaan er niet alleen ‘daadwerkelijk’ verschillende uitkomsten bij de selectie, bijvoorbeeld wel of geen comparitie gelasten indien grieven in de dagvaarding zijn opgenomen of als het verwijzingszaken van de Hoge Raad betreft, maar rijzen er ook onduidelijkheden. Het is namelijk maar de vraag in hoeverre een bepaald criterium dat het ene hof blijkens zijn werkwijze bepalend acht bij de selectie, ook door de andere hoven, die dit criterium niet expliciet in hun werkwijze vermelden, gehanteerd wordt en tot welke uitkomst dit dan leidt. Zoals bijvoorbeeld wanneer partijen in het (verre) buitenland wonen, de zaak op een principiële juridische kwestie ziet, het een (gezuiverde) verstekzaak betreft, dan wel de zaak in eerste aanleg (al dan niet) volledig is uitgeprocedeerd. Ook de organisatie van de gang van zaken verschilt nogal per hof. Het meest in het oog springend is de termijn die gehanteerd wordt voor het laten plaatsvinden van de comparitie; deze verschilt van vier tot zes weken na het aanbrengen van de zaak (Hof Amsterdam) tot meer dan drie maanden na aanbrengen (Hof Arnhem en Hof Leeuwarden). De omstandigheid dat alleen bij het Hof Den Haag eenmaal zonder meer om uitstel van de comparitie kan worden gevraagd, is minder opmerkelijk dan wellicht op het eerste gezicht lijkt. Deze mogelijkheid lijkt namelijk te zijn ingegeven doordat (alleen) dit hof bij de bepaling van de comparitiezitting – in eerste instantie – geen rekening houdt met verhinderdata of voorkeuren van partijen. Onduidelijk is verder in hoeverre het mogelijk is dat de comparitie voor een meervoudige kamer van drie raadsheren plaatsvindt, zoals het Hof Den Haag in zijn werkwijze heeft vastgesteld. Van belang is ten slotte dat er bij de hoven verschillen bestaan ten aanzien van de mogelijkheid voor partijen om van een comparitie af te zien.
n u m m e r
4
189
Of deze verschillen bij de selectie en werkwijze van de hoven al dan niet als ‘heel wezenlijk’ moeten worden aangemerkt, laat ik in het midden. Het komt mij voor dat de genoemde verschillen en ook de bestaande onduidelijkheden in ieder geval dusdanig zijn dat het aanbeveling verdient de selectiecriteria en procedure (nader) te harmoniseren. Een landelijk beleid lijkt me hier temeer wenselijk nu de comparitie voor grieven inmiddels bij alle hoven een vaste plaats kent in de appèlprocedure en zij in veel gevallen bovendien een doeltreffend instrument blijkt te zijn om de procedure te versnellen en te optimaliseren.
190
T C R
2 0 1 2 ,
n u m m e r
4