DIJKEN NATUURWAARDE NADER BESCHOUWD Natascha Lensvelt en Paul Voncken
Een onderzoek naar de bestaande en potentiële natuur- en ecologische waarde van zeedijken
DIJKEN Voorwoordhoud Het thema van het afstudeerjaar T&L 2011-2012 is Grensgebieden. Naast de landsgrens is er de grens tussen cultuur en natuur en tussen land en water. De zeedijk ligt soeverein op de grens van cultuur en natuur, land en water. Ons plangebied grenst aan de Waddenzee. Dit gebied is ecologisch van internationaal belang. Toch gaat het leefgebied van dieren en planten er achteruit door het intensieve gebruik van zowel land als water. Nederland wordt beschermd door 2000 kilometer hoofdwaterkering en zou voor de helft zou verdwijnen als er geen dijken zouden zijn. Van de Zeeuwse delta tot de Waddeneilanden is er 622 km zeewering, waarvan 80% kunstmatig. De zuidkant Waddeneilanden omvat over 61 km dijken. En van de afsluitdijk tot Nieuw Statenzijl is er 165 km zeedijk aangelegd.
De dijk vormt een scheiding tussen het zoete milieu van Groningen en het brakke of zoute milieu van de Dollard en de Waddenzee. De uitgestrekte brakke moerassen en kwelders zijn verdwenen. Zeedijken beschermen mensen tegen overstromingen, en houden het zilte water buiten, ten gunste van de landbouw. Dit onderzoek heeft ons veel geleerd over ecologie en over de vorm, de werking en het belang van dijken. Maar ook over de reacties die het ‘rommelen aan’ de primaire zeewering oproepen, en de manier om daar mee om te gaan. Paul Voncken en Natascha Lensvelt
Inhoud Inleiding
4
1
Kustgebieden in Nederland
8
2
Groningen, Friesland en Zeeland analyse
18
3
Wadden en Hollandse kust analyse
34
4
Landschappen van de zeeklei
38
5
Habitat eisen van potentiele soorten
48
6
Dijken in een nieuw jasje
60
7
Dijken, een stap verder
70
Literatuurlijst / Verklaring symbolen
76
DIJKEN Inleidinghoud (Livedijk). Ook zijn er onderzoeken naar en proeven met ecologische aspecten en functioneel gebruik. De studies en ontwerpen zijn talrijk. Dit is het moment om in te stappen in de discussie en ook voor de ecologie aandacht te vragen.
De eerste functie van een dijk is het bieden van veiligheid, dat wil zeggen het beschermen van het achterland tegen inundatie. Toch spelen bij de vormgeving van een ‘waterkerende grondconstructie’, landschap, natuur en cultureel erfgoed ook een rol, net zoals de functies wonen, verkeer, landbouw en recreatie. De aanleg van een dijk is meer dan alleen een technisch en financieel vraagstuk; de dijkbouw volgt maatschappelijk ontwikkelingen. Zo’n ontwikkeling is de aandacht voor ecologie en biodiversiteit.
In hoeverre kan de zeedijk een bijdrage leveren aan de veerkracht van de natuur? Daarvoor is het nodig de vraag te beantwoorden welke relatie er bestaat tussen de vorm en inrichting van de dijk en dijkzone en de natuurwaarden.
Om de integriteit van de dijk te waarborgen is op de dijk vooralsnog weinig toegestaan. Toch zijn er ontwikkelingen die voor verandering kunnen zorgen. De technieken om de staat van de dijk te controleren nemen snel toe. Naast het oude schouwen door de mens, wordt gebruik gemaakt van infraroodopnamen en hoogtemetingen vanuit de lucht en er zijn proefdijken met ingebouwde sensoren
De ecologische systemen aan weerszijden worden door de dijk van elkaar gescheiden. Dat betekent niet dat op of aan de dijk geen natuurwaarden zijn. We richten ons in dit onderzoek vooral op fauna, vanwege de hogere gevoeligheid van flora voor de verschillende leefomstandigheden aan weerszijden van de dijk. Vaak is de dijk zo ingericht dat de natuurwaarden minimaal zijn. Een korte, inten-
4
Vraagstellinghoud
Werkwijzehoud
sief bemeste grasmat, een steil talud en gladde bekleding aan de zeezijde maken de dijk oninteressant voor fauna. Dat levert een contrast op omdat de zeedijk vaak aan, of soms zelfs in een gebied met bijzondere natuurwaarden ligt.
We veronderstellen dat de vorm van de dijk en de inrichting van de dijkzone invloed hebben op de natuurwaarden in de dijkzone. Om die veronderstellingen te kunnen toetsen passen we de volgende methode toe. We vergelijken de natuurwaarden en morfologische kenmerken van de Nederlandse kustgebieden, in algemene zin en door middel van enkele casussen. Aan de hand van kaartmateriaal zijn locaties gekozen die als casus konden dienen. Tijdens de locatiebezoeken zijn de dimensies en het karakter van de bezochte dijken (fotografisch) vastgelegd.
Het doel van dit onderzoek is om aanwezige en potentiële natuurwaarden te onderkennen, om vervolgens ideeën aan te dragen voor een gewijzigde vormgeving en/of inrichting van (delen van) het zeedijk, zodanig dat er een positief effect is op de ecologische of natuurwaarden. Voor de overige delen van de dijkzone, buiten de dijk zelf worden geen aanbevelingen gedaan. Tot de dijk wordt alles gerekend wat contructief nodig is om het water te keren, inclusief dijkteen en kwelsloot, ofwel het dijkprofiel. Met de dijkzone wordt bedoeld, de dijk met het landschap(s-type) dat direct aan de zeedijk grenst. Dat kan bijvoorbeeld buitendijks een kwelder zijn en binnendijks een akker. Het kunnen ook de elementen zijn die via aanleg of historie een relatie hebben met de dijk, zoals een inlaag of kleiput. Er zijn reeds vele publicaties die gaan over het verhogen van de natuurwaarde van elk van deze landschappen (of elementen). De dijkzone wordt wel beschouwd tijdens het inventarisatie en analysefase.
Vervolgens onderzoeken we de potentiële waarden voor de fauna van het jonge zeekleigebied. Uit een lange lijst van potentiëel aanwezige soorten selecteren we een beperkt aantal soorten (met uiteenlopende eisen) die in de dijkzone zouden kunnen leven. Van deze selectie worden de eisen voor verblijf en voortplanting getoetst aan de (aanwezige en afwezige) omstandigheden in de dijkzone. Dit leidt tot conclusies over de (potentiële) waarde van de dijkzone voor fauna en aanbevelingen voor verbeteringen. De bevindingen worden vervolgens geprojecteerd op twee casussen. Tenslotte is gekeken naar de mogelijkheden die nieuwe dijkvormen kunnen bieden voor het vergroten van de genoemde waarden.
Het verschil tussen ecologische- en natuurwaarde is als volgt: de ecologische waarde gaat uit van de waarde voor het ecosysteem, de natuurwaarde heeft betrekking op de aanwezigheid van flora of fauna. 5
DIJKEN 6
Leeswijzerhoud In hoofdstuk 1 wordt een beeld geschetst van de hoofdtypen kust die in Nederland voorkomen. Op basis van de beleving, morfologie en natuur worden deze kustvormen gekenschetst. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de kust van Groningen, Friesland en Zeeland. De principeopbouw van een dijk en de bezochte casussen worden toegelicht aan de hand van foto’s, kaarten, profielen en SWOT-analyse. Het 3e hoofdstuk gaat in op de duinen. De principeopbouw van een duinenreeks in samenhang met de natuurwaarden worden toegelicht. Het hoofdstuk berust op gegevens uit de literatuur. In hoofdstuk 4 worden de landschapstypen van het zeekleigebied beschreven. Daarnaast is een lijst weergegeven van soorten die in deze typen voor (kunnen) komen. De lijst is samengesteld met behulp van het handboek natuur-doeltypen. Om tot een werkbaar aantal soorten te komen is deze lijst teruggebracht tot 6 representatieve soorten.
Hoofdstuk 5 geeft de een nadere beschrijving van deze 6 soorten, en inventariseert de eisen die zij stellen aan hun leefgebied. Vervolgens is getoetst of de casussen uit hoofdstuk 2 en 3 hieraan voldoen. In hoofdstuk 6 wordt een conclusie geformuleerd met betrekking tot aanwezige en ontbrekende elementen. Vervolgens zijn de ideeën voor ontwerpmiddelen die gedurende het onderzoek naar voren kwamen hier verzameld en verbeeld. In het 7e en laatste hoofdstuk worden de bevindingen uit de eerdere hoofdstukken geprojecteerd op dijken in ontwikkeling, de zogenaamde deltadijken. Ook hier wordt aan de hand van kaarten en profielen duidelijk gemaakt hoe kansen voor de natuur kunnen worden vergroot.
7
1 KUSTGEBIEDEN IN NEDERLAND
Wadden Friesland en Groningen
Holland
Zeeland
9
Waddenkust
Twee landschappen ontmoeten elkaar in het Waddengebied: het landschap van de tweemaal daags droogvallende Waddenzee met zandplaten en kwelders, en het landschap van de Noordzee met zee, stranden en duinen. Het Waddengebied roept bij veel mensen sterk het gevoel op zich één voelen met de natuur. Men geniet van de grote open ruimte van de zee, de isolatie van een eiland, en de intimiteit van de dorpen. Zeilen, fietsen, wandelen en vissen betekent voor bezoekers het beleven van de ongerepte natuur Ontstaan Het waddengebied strekt zich uit van Den Helder tot Esbjerg in Denemarken. Door zeegaten tussen de eilanden staat de Waddenzee in verbinding met de Noordzee. Het Waddengebied beslaat in totaal 8000km², waarvan bij laagwater de helft droogvalt. De eilanden bestaan vrijwel allemaal uit hoge duinen aan de Noordzeekant en bedijkte aanwaspolders aan de Waddenzeekant. De vloedstroom loopt vanuit de 10
Noordzee van west naar oost aan de noordkant van de eilanden. De minder sterke ebstroom beweegt in de tegengestelde richting. Waar de stroming gering is, achter de eilanden, wordt zand en klei afgezet. Aan de westkant raken de eilanden geërodeerd, aan de oostzijde groeien ze aan. De eilanden ‘wandelen’ dus naar het oosten. Waar wind- en watererosie zo sterk zijn dat stukken eiland dreigen te verdwijnen, wordt met aanleg van dammen en stuifdijk en met zandsuppleties geprobeerd het eiland op z’n plaats te houden. De Waddenzee is de kraamkamer voor veel zeeorganismen en fourageer-, rust- en nestgebied voor trekvogels. De dynamische omstandigheden en het reliëf van de duinen zorgen voor een grote variëteit aan habitats. In plasjes op droogvallende delen in zee kan de temperatuur zomers snel oplopen, en ook in de geulen is het een paar graden warmer dan in de Noordzee. Dit is gunstig voor veel jonge zeedieren. Daarbij komt een ruime voedseltoevoer uit de Noordzee. De overvloed aan organismen van wadpieren tot vissen, zorgt ervoor dat er veel voedsel is voor bijvoorbeeld vogels.
Landschapskarakteristieken - Kalkrijke duinen aan de Noordzee - Duinen aangroeiend; groene stranden - Duinen afslaand; stuifdijk - Slufter - Duinvallei - Zeedijken aan de Waddenzee - Droogvallende zandplaten en slikken - Kwelders - Geulen, kreken, prielen - Hoogprductief bodemleven met onder andere schelpdieren en zeepieren - Polders (akker / grasland)
Groningen en Friesland
De Fries-Groningse kust wordt beschermd door de Waddeneilanden. Op rustige delen slibt de kust aan, wat het typische kwelderlandschap oplevert. Om de vruchtbare grond te benutten voor landbouw en veeteelt vestigde men zich op terpen en wierden. Het noordelijke kustgebied is het oudst bewoonde gebied van Nederland, een oud cultuurlandschap dus, al is dit door de grote schaal van de kavels nu soms moeilijk te herkennen. Ook zijn veel terpen en wierden afgegraven. De nieuwste landaanwinningen, landbouwgrond, zijn niet ontsloten met paden of wegen. Het weidse polderlandschap met zijn soms snijdende wind, wordt door het grote publiek niet hoog gewaardeerd. De kustzone is wel aantrekkelijk; wandelen en fietsen over de dijk en wadlopen zijn populaire activiteiten. Ontstaan Voor de bedijking had de waddenkust een grillig verloop. Zoet en zout water mengde zich in de geulen en prielen. De zee liet telkens een laagje slib achter waardoor het land meesteeg met de rijzing van de zeespiegel. Omstreeks 700 voor Chr. waren de kwelders zo hoog opgeslibd dat bewoning mogelijk werd op oeveren kwelderwallen. Vanaf de elfde eeuw begon men met het aanleggen van dijken en kaden. Eerst alleen om kleine gebieden en langs watergangen, later aaneengesloten langs de kust. De eerste dijken bestonden uit een verhoging van zand of klei, verstevigd 12
met palen. Toen de paalworm in de 18de eeuw massaal het hout aantastte ontstonden met natuursteen verstevigde dijken. Tot in de twintigste eeuw was er sprake van landaanwinning. Het opslibbingsproces werd versneld door het plaatsen van palen en rijshout en het graven van greppels. De buitendijkse kwelders groeien nog aan, al slaan ook delen af. In de zomer wordt het gebied beweid. Na de watersnoodramp in Zeeland in 1953 zijn de noordelijke dijken als te zwak beoordeeld. Ze waren soms lager dan 5 m. +NAP. In de decennia erna zijn de dijken verhoogd naar minimaal 7,5 m. De dijken werden voorzien van een kern van zand, asfaltbeton aan de zeezijde en op de kruin en het binnentalud klei met gras. Het zand voor de dijkversterkingen werd uit de Waddenzee opgezogen. De klei kwam grotendeels uit de oude afgegraven dijk of werd in de buurt van de dijk opgegraven. Dat leverde de zogenoemde kleigaten op. De meeste dobben gingen door de deltawerken verloren. Nu voorziet een waterleiding het vee op de kwelders van zoet water. In Oost-Groningen ligt het Eems-estuarium, het brakwatergetijdengebied De Dollard. De biodiversiteit van het jonge zeekleigebied is relatief laag. Door de bedijking en het intensieve landbouwkundig gebruik is de invloed van het zoute milieu grotendeels verdwenen. Er zijn weinig bossen. Het gebied is vooral van betekenis voor vogels; als broedgebied, voor doortrekkende en overwinterende vogels.
Landschapskarakteristieken - Ondiepe zee - Kwelders, meer en minder natuurlijk beheerd - Dobben - Droogvallende zandplaten en slikken in getijdenzone - Geulen, kreken, prielen - Hoogprductief bodemleven met onder andere schelpdieren en zeepieren - Brakwater estuarium - Zeedijken - Vlak, open, laag gelegen landschap met weinig beplanting - Polders met akker- of grasland - Grote blokvormige of rechthoekige percelen - Slaperdijken - Terpen / wierden - Rechte ontginngingssloten en een enkele meanderende kreekresten - Kleigaten, plassen
Hollandse kust
De Noordzeekust strekt zich uit van Noord-Frankrijk tot Denemarken. De Hollandse kust, van Hoek van Holland tot Den Helder, wordt de Centrale Duinkust genoemd. De zee heeft een gesloten kustwal gevormd, vrijwel zonder invloed van uitstromende rivieren. Naar het noorden toe wordt de duinenstrook breder, tot 7 km breed bij Schoorl. Boven Schoorl zijn ze smaller en ontbreken zelfs tussen Groet en Petten waar de Hondsbossche zeewering het gat dicht. We beleven de duinen als ongerept gebied, wilde natuur. Niet voor niets heetten de duinen tot ver in de negentiende eeuw ‘wildernisse’. Wildernissen waren gebieden waar niemand kwam behalve jagers, stropers en herders. Maar vanaf het vroegste bestaan van ons land, ver voor de Middeleeuwen, zijn duinen bewoond en is menselijk ingrijpen in de duinen alomtegenwoordig. Desalniettemin behoren de duinen tot de meest natuurrijke gebieden met een grote biodiversiteit, en ligt een hoge waardering als natuur voor de hand. 14
Ontstaan Aan de kustzijde groeit een duin aan en stuift geleidelijk op. Aan de landzijde houdt de mens het duin tegen met beplanting. Daardoor groeit een duin de hoogte in. Aan de landzijde vallen de duinen dus vrij recht naar beneden terwijl de zeezijde glooiender is. Aan de landzijde is het zand in het verleden ook vaak afgegraven en verkocht. Daarom liggen er vaak vlakke akkers en bollenvelden direct achter de duinen of duinbossen, de zogenoemde geestgronden. De duinbossen zijn aangelegd om zandverstuivingen tegen te gaan. Bossen, landgoederen en steden bevinden zich vaak op de oude strandwallen, min of meer evenwijdig aan de kust. Toen de duinen nog kaal waren vormden zandheuvels het beeld, afgewisseld met waterrijke duinvalleien. De duinvalleien zijn nu vaak nog herkenbaar als min of meer vlakke terreinen. Dit kunnen bekkens met een dichte bodem zijn geweest waarin regenwater bleef staan. Of een slufter, een getijdenbekken met een open verbinding met zee. Als de duinenrij zich sluit verandert de slufter in een duinvallei. De kustduinen vormen onze natuurlijk barrière tegen de zee en worden intensief onderhouden om die functie te blijven vervullen. Weggeslagen duinen worden hersteld, stranden opgehoogd, pieren gebouwd, kunstduinen aangelegd en helmgras geplant. De tendens is om bij het beheer aan te sluiten op de natuurlijke dynamiek van de kust.
Landschapskarakteristieken - Diepe zee met hoge dynamiek - Zeereep met hoge helmduinen en vloedmerkgemeenschap - Groen strand - Pionierduinen op de overgang van strand naar duin - Jonge en oude duinen - Duinvallei - Kalkrijke en kalkarme duinen - Struwelen met besdragende soorten - Oude loofbossen en grootschalige dennenbossen aan de binnenduinrand - Kustverdediging door opspuiten zand en helmaanplant - Drinkwaterwinning - Geestgronden (akker achter de duinen) - Zeedorpenlandschap, ontwikkelingen vaak parallel aan de kust
Zeeland
De Zeeuwse estuariumkust wordt ook wel de Voordelta genoemd. De getijdestromen vanuit zee hebben de riviermonden van de Schelde, Maas en Rijn wijd uitgeschuurd. De eilanden, opgeslibde platen van zand en klei zijn in de loop der eeuwen bewoond, bedijkt, verlaten en weer bewoond en bedijkt. De stranden hebben hun aantrekkingkracht behouden. Zeeland heeft een groot oppervlak aan goed bereikbare kusten met zandstranden. Dit, met de ruime hoeveelheid zonuren, maakt Zeeland populair bij badgasten. Het binnenland, het jonge zeekleigebied, is net als in het noorden minder geliefd. De watersnoodramp in 1953 en de daarop volgende verkavelingen hebben het landschap ingrijpend veranderd. De strijd tegen het water is voelbaar door de dijken, waterkeringen en het informatiecentrum Neeltje Jans. Ontstaan De kust van Zuid-west Nederland is een estuariumkust met brede zeearmen en eilanden. Drie rivieren monden er in zee uit: Schelde, Maas en Rijn. De getijstro16
mingen vanuit zee hebben de riviermonden wijd uitgeschuurd. De opgeslibde platen in het estuarium van zand en klei zijn in de loop der eeuwen bewoond, bedijkt, verlaten en weer bewoond en weer bedijkt. Zij zijn door landaanwinning geworden tot de huidige eilanden. Het deltaplan heeft de zeearmen van het estuarium afgesloten van de zee. Alleen de Westerschelde is open. De Oosterschelde is met een beweegbare stormvloedkering afsluitbaar bij storm. Langs de zeearmen komen schorren voor, het Zeeuwse woord voor kwelders. Aangroeiende kusten komen in Zuidwest Nederland niet zoveel voor. Afslag probeert men onder andere te voorkomen met de karakteristieke palenrijen. De kalkrijke duinen zorgen voor een rijkdom aan habitats en soorten. Het jonge zeekleilandschap heeft door het vaak intensieve gebruik een lage natuurwaarde. De dijken zijn pragmatisch vormgegeven. Typerend is de inlaag. Achter een niet zo sterke dijk werd een tweede dijk aangelegd. De klei daarvoor werd gewonnen uit de tussenliggende strook grond, waardoor het maaiveld lager kwam te liggen en onder invloed van zoute kwel kwam. Hier zijn vaak hogere natuurwaarden, ook omdat dit land z’n functie als hooiland verloor. De kustzone is relatief voedselrijk en daardoor hoog productief. De voordelta fungeert als kraamkamer voor diverse vissoorten en als foerageergebied voor visetende trekvogels en schelpdiereters.
Landschapskarakteristieken - Diepe zee met hoge dynamiek aan kust - Kustverdediging met palenrijen, zandopspuiting en helmaanplant - Pionierduinen op de overgang van strand naar duin - Kalkrijke duinen - Duinvallei - Struwelen met besdragende soorten - Loofbossen aan de binnenduinrand - Schorren (kwelders) en slikken in estuarium - Hoogprductief bodemleven met onder andere schelpdieren en zeepieren - Brakwater estuarium - Dijken - Inlaag met tweede dijk - Polders met akker- of grasland - Grote blokvormige of rechthoekige percelen - Vliedbergen
2 GRONINGEN, FRIESLAND EN ZEELAND Analyse
Natuurwaarden
Het jonge zeekleilandschap is feitelijk laagje voor laagje aangespoeld. Het oogt dan ook leeg en vlak. De verbondenheid met de zee is te zien aan de dolende en krijsende zeevogels, en op sommige plekken aan de zoutplanten langs sloten en resten van ingedijkte kreken. Polders en droogmakerijen voeren de boventoon. Uitgestrekte open landbouwgebieden worden onderbroken en geaccentueerd door dorpen, kleine steden en bomenrijen. Kunstmatige ontwatering, peilbeheersing en agrarisch landgebruik drukken sterk hun stempel op het zeekleigebied. De meeste bodems zijn kalkhoudend. Dit betekent dat er relatief weinig bodemvorming heeft plaatsgevonden. Door ontwatering rijpt de bodem sneller wat de doorworteling door vegetatie en activiteit van bodemfauna bevordert. Hoewel het zeekleigebied te boek staat als een betrekkelijk soortenarm en weinig gevarieerd landschap, zijn er wel degelijk een aantal kenmerkende en belangrijke soorten en levensgemeeschappen. Flora en fauna zijn volop in ontwikkeling in het nog jonge landschap. Deels komen deze voort uit het zilte en brakke verleden, dat nog altijd herkenbaar is in het planten- en dierenleven.
Het gebied is vooral van betekenis voor vogels; als broedgebied, voor doortrekkende en overwinterende vogels. Van polders met roofvogels en grutto tot de slikken en kwelders met steltlopers, kluten, ganzen en eenden. De natuurwaarden van de kwelders zijn zo hoog dat landaanwinning verboden is. De begroeiing varieert van kweldergras tot hoog opgroeiende vegetatie langs de slikvelden. De zeedijk ligt precies op de grens van deze uitersten. Is daar op de dijk iets van te zien? Hoe ziet een dijk er eigenlijk precies uit? Welke vormen zijn er? De volgende pagina’s gaan nader in de werking van de zeedijk. En aan de hand van casussen worden de verschillen in uitvoering, met de gevolgen voor de ecologie, nader uitgewerkt. 19
Opbouw van de dijk Het waterkerend vermogen, de sterkte, van de dijk is af te meten aan kruinhoogte en de stabiliteit van het grondlichaam. Daarbij is de kruinhoogte het belangrijkst. Die bepaalt de kans op overlopen en de mate van overslag. De stabiliteit bij overslaand water, wordt bepaald door de weerstand tegen erosie en het afschuiven van grond van de kruin of het binnentalud door overslaand water. Tenslotte wordt de sterkte bepaald door de de weerstand tegen het optreden van erosie, bijvoorbeeld aan het talud, door uittredend water, of piping. Bij piping ontstaat een holle ruimte onder de dijk door een zandmeevoerende wel. Daarnaast wordt de stabiliteit beïnvloed door de bekleding en door objecten in of op de dijk. Bij zeedijken is de belasting relatief kortdurend, en in de vorm van een golfaanval. Daarom wordt bij een zeedijk extra aandacht gegeven aan het buitentalud, de kruinhoogte en de bekleding. Waterkerende elementen van de dijk De Kreukelberm of lage buitenberm bevindt zich even boven laagwater. Het is een halfharde overgangsconstructie tussen de harde bekleding en het voorland, bijvoorbeeld een steenbestorting, of riet of rijshout met puin. De taludbekleding van het binnentalud moet overslagwater kunnen weerstaan. Het mag niet teveel water opnemen (infiltratie) omdat dat de dijk dan verzadigd en verweekt kan raken. De dijkkern moet juist wel kunnen draineren om het toch geïnfiltreerde water af te voeren. De helling is medebepalend voor de weerstand tegen afschuiven.
20
Een buitenberm is een extra laag over het buitentalud bedoeld om het afschuiven tegen te gaan. Om diezelfde reden kan gebruik worden gemaakt van een binnenberm; een verhoging van het grondvlak. Dit zorgt ook voor extra stabiliteit bij uittredend kwelwater. Een berm- of kwelsloot kan waterspanningen afvangen. Bij het ontwerp en de aanleg van de dijk wordt gerekend met combinaties van elementen van en de verwachte krachten op de dijk (de interactie). In het algemeen is het uitgangspunt: hoe flauwer de taludhelling en hoe breder de berm, des te groter de stabiliteit. Door een flauwere taludhelling kan een lagere kruin mogelijk zijn. Maar anderzijds kan bij een storm een brede buitenberm een groter effect hebben op de stabiliteit dan een flauw talud. Een hoog voorland zorgt voor een reductie van de golfoploop. Een kwelder is hiervan een natuurlijk voorbeeld. Bij een hoog voorland in een getijdengebied kan worden volstaan met een goede grasmat. In andere gevallen is een met stenen verdedigde buitenbeloop nodig. Andere krachten die inwerken op de dijk zijn bijvoorbeeld de wind, die door opwaaiend zand de grasbekleding verstikt. Begroeiing brengt windbelasting over op de dijk, en bij het omwaaien van bomen kan ontworteling voor problemen zorgen. Ratten, muskusratten, mollen en konijnen worden gezien als een ‘biologische aantasting’, al wordt dit niet met cijfers gestaafd. “Dieren die gangen of holen graven […] kunnen een talud ondermijnen of een afdekkende kleibekleding aantasten of doorgraven. (Kleij, 2001)
Praktijkvoorbeelden
Kanalpolder - Nieuw statenzijl (D)
Wat is de relatie tussen de vorm van de dijk en de aanwezige natuurwaarden? Een inventarisatie van twee dijken in het getijdengebied op ZuidBeveland in Zeeland, en een dijk grenzend aan een grote kwelder in de Noordoost Groningen. De dijken aan de Oosterschelde liggen in een gebied met een gedempte getijdenwerking. Verder naar het zuiden, aan de Westerschelde tussen Hoedekenskerke en Ellewoutsdijk, bleek de dijk exact dezelfde opbouw te hebben. De verschillen in dynamiek van het water hebben hier dus geen gevolgen gehad voor de vormgeving van de dijk. Daarom hebben we in het onderzoek twee dijken aan de Oosterschelde opgenomen. De dijk bij Yrseke maakt deel uit van het project Rijke Dijk van Rijkswaterstaat (zie toelichting op p. 26 ev.). Hier is om ecologische redenen alternatieve harde dijkbekleding toegpast. De dijk bij Rilland ligt aan een kweldergebied, een heeft dus de bescherming van een hoog voorland. De dijk bij Nieuw Statenzijl ligt eveneens aan een kweldergebied maar bleek toch anders te zijn uitgevoerd.
Breedsendijk - Yrseke Westgat - Rilland
21
Westgat - Rilland
Deze dijk ligt aan de Oosterschelde en, aan de andere kant, aan het natuurgebied Rattekaai met de schorren en slikken van het Verdronken Land van Zuid-Beveland. Binnendijks bevinden zich een aantal woningen, glastuinbouw en akkers. Vanwege de aanwezigheid van kwelders was de verwachting een dijk met een buitentalud met volledige grasbedekking aan te treffen. Dit bleek niet het geval, het onderste beloop van het buitentalud is met betonstenen bedekt. Mogelijk is dit gedaan omdat er een circa 10 meter brede geul direct onderaan de dijk loopt. De taluds zijn vrij steil. Tussen de betonstenen groeit niet veel, wat grassoorten en geurloze kamille. Het grasland lijkt weinig kruiden te bevatten, al is dit moeilijk te beoordelen in de winter. Op de kwelders de typische begroeiing met onder andere lamsoor. Opvallend waren de zeer steile oevers van de kwelsloot (binnendijks) zonder begroeiing., mogelijk als gevolg van zoute kwel. 22
Slikken
Kwelders
Akkerbouw Glastuinbouw
23
Uit de uitgevoerde SWOT-analyse blijkt de dijk weinig elementen te bevatten die de ecologie ten goede komen. Er zijn wel kansen om de bekleding van de dijk te verbeteren, zowel de grastaluds als de bekleding van betonstenen. Door de ligging van de dijk, in de vorm van een groote winkelhaak, is een luwe hoek ontstaan in de westerschelde. De stromingen in het zeegat worden hier getemperd en de kwelders konden ontstaan. Indirect heeft de dijk dus wel gezorgd voor hogere natuurwaarden. (opm. Hier is wel sprake van een kip en ei verhaal. Wat was er eerder, de kwelder of de dijk? nader historisch onderzoek kan deze vraag beantwoorden) De dijk is gelegen op een zeer drukke locatie naast meerdere woonhuizen en glastuinbouwbedrijven. De drukte en lichtvervuiling zal het aantrekken van fauna altijd moeilijk maken. 24
Wortels voor een sterke dijk Wortelgroei is van cruciaal belang voor de erosiebestendigheid van dijkgrasland. Wortels zijn van invloed op bodemstabiliteit en porositeit. Uit onderzoeken blijkt dat soortenrijke vegetaties met een dichte en diepe doorworteling een hoge erosiebestendigheid hebben. Bij extensivering van het beheer neemt de soortenrijkdom meestal toe, al gaat dat langzaam. Voor dijkvegetaties is de verwachting dat de natuurwaarde, na een periode van 10-15 jaar natuurtechnisch beheer, zal toenemen. Mogelijk gaat dit op zuid-hellingen iets sneller. Dijken kunnen dan functioneren als migratiebaan voor insecten en kleine zoogdieren, en als wijkplaats voor planten. Bijkomend voordeel: mollen houden meer van bemeste dan van onbemeste graslanden!
SWOTanalyse
Sterke punten
Kwelsloot
Zwakke punten
Kansen
Bedreigingen
Agrarisch beheer en steile oevers
Verflauwen oevers en toepassen van natuurlijk beheer
Binnentalud
Op het talud is soortenarm grasland aanwezig. Het beheer is gericht op het kort houden ivm schouwen
Verschralen van de bodem en daarmee vergroten van de soortenrijkdom
Soortenarm grasland kan omgevormd worden
Kruin
Op het talud is soortenarm grasland aanwezig. Het beheer is gericht op het kort houden ivm schouwen
Verschralen van de bodem en daarmee vergroten van de soortenrijkdom
Soortenarm grasland kan omgevormd worden
Buitentalud
Bekleding van gekantelde betonblokken. Weinig begroeiing aanwezig
Toepassen van een ander type bekleding met hogere ecologische waarde
Betonblokken kunnen vervangen worden door andere soorten
Aanwezig
Kreukelberm
Alignement
Gebruik
Het agrarisch belang staat boven het belang van de natuur
Conclusies
Economische belangen bepalen de mogelijkheden voor natuurontwikkeling
Ter plaatse van kwelder is geen kreukelberm aanwezig
Dode hoek gevormt door de dijkloop zorgt voor luwte in de stoming
Lange rechte stukken dijk. Weinig variatie
Het alignement schept juiste condities voor kweldervorming
Rijbaan en bebouwing tussen kwelsloot en dijk
Intensief gebruik verstoort fauna
25
Breedsenpolder - Yerseke
De Breedsendijk bij Yerseke maakt deel uit van het project Rijke Dijk van Rijkswaterstaat. Om een hogere ecologische waarde te kunnen halen zijn in de harde dijkbekleding onderaan het buitentalud structuren, holtes en ruimten geschapen voor wieren en kleine zeedieren. Binnendijks grenst de dijk aan een uitloper van de Yerseker Moer, een voormalige schorrencomplex en nu natuurgebied. In het kader van het project Rijke Dijk zijn op deze locatie in de kreukelberm van het buitentalud kunstmatige poeltjes aangebracht. Doel hiervan is het langer vasthouden van water. Uit monitoring is gebleken dat de poeltjes significant meer soorten bevatten dan de omliggende stenen van de kreukelberm. In de poeltjes groeien verschillende wieren en er komen ook verschillende soorten sponzen en zakpijpen voor. Verder is het een goede schuilplaats voor jonge vis, steurgarnalen en krabben. Er wordt hier veel bot gevangen door vissers. De onderste laag van het harde buitentalud bevat een zogenaamde ‘ecotoplaag’. Hieraan hechten zich makkelijker wieren en kleine zeedieren. De keuze voor deze bekleding van het buitentalud heeft ook effect op de golfoploop. De speciale ruwe toplaag kan de golfoploop met 50% verminderen. Het grasland op de dijk leek intensief bemest en soortenarm. Het wordt begraasd door schapen. De taluds zijn ook hier behoorlijk steil. Binnendijks loopt de kwelsoot op natuurlijke wijze over in het natte natuurgebied. 26
Zandplaten Natuur ontwikkeling
Akkerbouw
27
Een kwelsloot met natuurlijke flauwe oevers en begroeiing is hier aanwezig, dus mogelijk langs een zeedijk. Dergelijke oevers hebben een positieve invloed op de natuurwaarden. In combinatie met natuurontwikkeling langs de dijk is het positieve effect nog groter. Het Rijke Dijk project leert dat het aanpassen van de harde taludbekleding in de onderste zone van de dijk effect heeft. De poelen moeten het liefst ook bij laagwater water bevatten. Hoger op de dijk is er minder verschil. De SWOT-analyse laat verder zien dat ook op deze dijk het verschralen van de bodem en aanpassen van beheer de ecologische waarde zal verhogen. Hier ligt een kans. Verstoring van fauna is op deze locatie geen probleem 28
Rijke dijk’, poelen en lava, voor ecologische meerwaarde De kreukelberm is hier anders uitgevoerd dan normaal. De basis is nog steeds een laag stortsteen overgoten met koud asfalt, maar er is meer reliëf aangebracht waardoor poelen ontstaan. In deze poelen is een bestorting met lavastenen aangebracht (zie foto p. 26 onderaan) In de poeltjes groeien wieren en er komen sponzen en zakpijpen voor. Verder is het een goede schuilplaats voor jonge vis, steurgarnalen en krabben. In poelen die die bij laagwater nog water bevatten, zitten de meeste soorten. Garnalen vormen weer voedsel voor vissoorten zoals bot.
SWOTanalyse Kwelsloot
Sterke punten
Zwakke punten
Kansen
Bedreigingen
Aanwezig Natuurlijke overgang naar het aangrenzende natuurgebied
Conclusies
De aangrenzende natuur heeft een positief effect op de vorm van de kwelsloot
Binnentalud
Op het talud is soortenarm grasland aanwezig begraast door schapen
Verschralen van de bodem en daarmee vergroten van de soortenrijkdom
Soortenarm grasland kan omgevormd worden door andere beweiding
Kruin
Op het talud is soortenarm grasland aanwezig begraast door schapen
Verschralen van de bodem en daarmee vergroten van de soortenrijkdom
Soortenarm grasland kan omgevormd worden door andere beweiding
Buitentalud
Kreukelberm
Alignement
Gebruik
Bekleding met Hydroblocks met eco toplaag. Div wieren aanwezig
Kreukelberm met poelen en lavasteen
De eco toplaag levert op de vloedlijn een bijdrage aan het vergroten van de ecologische waarde
Bekleding met Hydroblocks. Weinig begroeiing aanwezig
Kan door de zeespiegelstijging continue onder water komen te liggen
Principes van het project ‘Rijke dijk’ leveren een duidelijke bijdrage
Bochten bieden beschutting (wind) voor fauna
Bochten zorgen lokaal voor beschutte plekken uit de wind
Alleen voertuigen aanwezig tijdens groot onderhoud buitentalud
Weinig verstoring van fauna
29
Kanalpolder - Nieuw Statenzijl (D)
Deze dijk grenst aan de Dollard, een zeearm die onderdeel is van de Waddenzee, op het grensgebied van Nederland en Duitsland. De rivier de Eems mondt in de Dollard uit en stroomt via de Waddenzee naar de Noordzee. De Dollard is ongeveer 100 vierkante kilometer groot. De Dollard is bekend om haar slikken, zandplaten en kwelders. Binnendijks een 19de eeuwse polder. De Kanalpolder is door landaanwinning ontstaan en in 1877 ingepolderd. De dijk langs de Kanalpolder ligt net over de Nederlandse grens. De kwelders zijn grotendeels in gebruik als hooiland of worden begraasd, net zoals de dijk zelf. De dijk is tot en met de teen met gras bedekt en heeft een relatief flauw talud. Om de kwelders te kunnen bereiken met landbouwvoertuigen zijn aan beide kanten asfaltwegen aangelegd; de toegangsweg tot de kwelder loopt schuin over de kruin van de dijk. Aan de binnenzijde bevinden zich opstrekkende akkers en een kwelsloot. 30
Grasland
Akkerbouw
Kwelders
31
De dijk is volledig van een grasmat voorzien. Door de aangrenzende kwelder, zonder (natuurlijke) geulen en prielen, is er geen dynamiek van het getijdengebied tegen de dijk aan. Ook op de kwelder is productiegrasland ingezaaid. Het grasland op de dijk is intensief begraasd door schapen. De taluds waren flauw. De periodieke bewerking van dijk en kwelder met landbouwvoertuigen is negatief voor weide- en andere vogels. De kwelsloot ontwatert vermoedelijk ook de aangrenzende akkers: steile oevers en kort gemaaid.
32
SWOTanalyse
Sterke punten
Kwelsloot
Zwakke punten
Kansen
Bedreigingen
Het agrarisch belang staat boven het belang van de natuur
Conclusies
Agrarisch beheer en steile oevers
Verflauwen oevers en toepassen van natuurlijk beheer
Binnentalud
Op het talud is soortenarm grasland aanwezig. Het beheer is gericht op het kort houden ivm schouwen
Verschralen van de bodem en daarmee vergroten van de soortenrijkdom
Soortenarm grasland kan omgevormd worden
Kruin
Op het talud is soortenarm grasland aanwezig. Het beheer is gericht op het kort houden ivm schouwen
Verschralen van de bodem en daarmee vergroten van de soortenrijkdom
Soortenarm grasland kan omgevormd worden
Buitentalud
Bekleding van gekantelde betonblokken. Weinig begroeiing aanwezig
Toepassen van een ander type bekleding met hogere ecologische waarde
Betonblokken kunnen vervangen worden door andere soorten
Aanwezig
Economiache belangen bepalen de mogelijkheden voor natuurontwikkeling
Kreukelberm
Ter plaatse van kwelder is geen kreukelberm aanwezig
Alignement
Kwelders zijn aanwezig door relatieve luwte Dollard
Gebruik
Agrarische gebruik kwelders en buitendijkse ontsluitingsweg
Intensief gebruik verstoord de fauna
33
3 WADDEN EN HOLLANDSE KUST Analyse
Natuurwaarden
De duinen vormen, anders dan zeedijken, een dynamische zeewering. Hoe dynamischer de duinen, hoe meer bijzondere planten en dieren er voorkomen. Omdat een volledig dynamisch duin onvoldoende zekerheid biedt tegen een inbraak van de zee wordt het stuivende zand vastgelegd met beplanting. De verschillen in dynamiek en waterhuishouding dragen in hoge mate bij aan de verscheidenheid in de duinen. De mate van dynamiek hangt dan ook direct samen met de afstand tot de zee, met als gevolg dat er een zonering loodrecht op de kust ontstaat. Dicht bij de zee zorgen golven en wind voor erosie, sedimentatie en verstuiving. Verder landinwaarts zijn luwere omstandigheden. De waterhuishouding levert voor de begroeiing heel verschillende vegetaties (droog en nat). Daarnaast is menselijk gebruik en beheer sterk van invloed. De zones, evenwijdig aan de kust zijn zeereep, middenduin en binnenduin. Als de duinen smal zijn wordt er vaak zand gevangen en vastgelegd door middel van een stuifdijk. Hiervoor worden rietschermen langs het strand geplaatst waar-
door het stuivend zand blijft liggen. Bij badplaatsen (Noordwijk bijvoorbeeld) komt het voor dat een dijk wordt aangelegd met daaroverheen een duin. Dit geeft het aanzicht van een duin en de veiligheid van een dijk. Wat zijn nu de basiselementen voor een hoge natuurwaarde in de duinen? Welke vormen en omstandigheden liggen eraan ten grondslag? Een analyse van de opbouw van een duincomplex levert de morfologische kenmerken op, en de ecologische waarde die daarbij hoort. 35
Opbouw van een duin Waar de zee zicht terugtrekt op de het strand ontstaat het vloedmerk. Hier blijven wieren en zeeafval achter. Zeevlooien bevinden zich hier, en meeuwen foerageren er. Bij minder dynamische omstandigheden kan bijvoorbeeld Zeeraket zich vestigen. Verder van de zee, op aangroeiende kusten, ontstaan embryonale of wandelende duinen met biestarwegras. Deze zijn een kort leven beschoren door de sterke wind. Ze liggen aan de voet van de helmduinen, die minder dynamisch zijn. Een helmduin is hoger, een duingrasland met een min of meer gesloten vegetatie van gras-, mos-, of korstmosmat. Onder andere knaagdieren en vogels leven hier. Nog verder van de invloed van wind en zout kan een heestervegetatie ontstaan, met bijvoorbeeld duindoorn, meidoorn, vlier, rozen. Of op vochtiger plekken kruipwilg. Daarop volgend duinloofbossen met bijvoorbeeld kamperfoelie een rijke onderbegroeiing van stinzenplanten, varens, mossen en paddestoelen.
36
De hoge natuurwaarden van de duinen hangen samen met gradiënten die zijn samen te vatten onder de noemers waterhuishouding, zoutinvloed en dynamiek. Het belangrijkste element dat afwijkt van een strakke zeedijk is het reliëf, in zowel in het horizontale als in het verticale vlak. Het reliëf zorgt voor verschillende microklimaten door: - Luwtes; plekken waar kiemplanten tot ontwikkeling kunnen komen en dieren beschutting vinden - Variatie in bezonning; van schaduw en koel tot zon en heet - Variatie in vochthuishouding; van droog tot poelen Het reliëf is waar te nemen als: - Een variërend alignement (een slingerende voet van de duinen of strand) - Een variërende hoogte van het duin - Poelen en valleiën
37
4 LANDSCHAPPEN VAN DE ZEEKLEI
Natuurwaarden in de polder
Natuurdoeltypen volgens het handboek Buitendijks 3.13 3.14 3.40 3.48
Brak stilstaand water Gebufferde poel (gevoed met regenwater, vaak gegraven) Kwelder, slufter en groen strand Strand en stuivend duin
(13)* (14)
Binnendijks
Het grootste deel van laag-Nederland wordt in beslag genomen door het zeekleigebied. Het afwisselend opslibben van sediment en het weer afkalven door de golfslag heeft het landschap hier vormgegeven. Met de aanleg van dijken heeft de mens steeds meer grip gekregen op deze omgeving. Sommige delen zijn al lang geleden aan de invloed van de zee onttrokken, andere veel recenter. Duidelijk is dat dit landschap door menselijk ingrijpen zijn huidige vorm gekregen heeft. Algemene kenschets Grofweg kan het zeekleigebied in vijf delen worden opgesplitst. In het noorden vinden we het karakteristieke terpenlandschap afgewisseld met gebieden die op de zee zijn veroverd. In Zeeland vinden we het landschap van de bedijkte aanwassen, doorsneden door zeearmen en riviermondingen. Op de grens met het rivierengebied zijn zoetwatergetijdengebieden te vinden. In het westelijke laagveen zijn als enclaves de droogmakerijen te vinden, voormalige meren en plassen die ten behoeve van de landbouw zijn drooggezet. Tenslotte zijn er de grootschalige polders van het IJsselmeergebied. De cultuurhistorische betekenis van het zeekleigebied is te vinden in de relatie mens-natuur, waarbij het beheersen van het wassende water het belangrijkste motief was. De oudste dijken zijn er te vinden. Waardevolle structuren in de vorm van dijkpatronen, onregelmatige percelering, bomenrijen en verspreid liggende woonkernen bepalen het landschap.
3.31 3.32 3.39 3.41 3.50 3.25 3.53 3.55
Dotterbloemgrasland van veen en klei Nat, matig voedselrijk grasland Bloemrijk grasland van rivier- en zeekleigebied Binnendijks zilt grasland Akker van basenrijke gronden Natte strooiselruigte Zoom, mantel en droog struweel van rivier- en zeeklei Wilgenstruweel
(31) (32) (39) (41) (50) (25) (53) (55)
* Nummering conform tekening pagina 36
Ecologische samenhang Interessante natuurelementen zijn in het zeekleilandschap schaars en verspreid aanwezig. De aanwezige natuur is in sterke mate afhankelijk van menselijk handelen. Deze bepaalt de waterstanden en de mate van eventuele verzilting. Natte graslanden kunnen alleen bestaan bij een voldoende hoge waterstand. Weidevogels verlangen een open landschap en wateren vormen een verbinding voor vissen, amfibieën en (in de toekomst) otters. De dijken vervullen de rol van de droge natuur. Op de volgende pagina’s zijn de landschapstypen van het zeekleigebied verder beschreven.
39
40
Brak stilstaand water
Gebufferde poel
Kwelder
Brak, stilstaand water kent vele verschijningsvormen: kreekrestanten, poelen en wielen, oude sloten en oude, door getijden overspoelde dobben. Ook de verschillen in zoutgehalte dragen bij aan vele vormen van dit type. Slechts een gering aantal planten en dieren is aangepast aan de variatie in chloridegehaltes. In matig brakke wateren kunnen vrij rijke vegetaties voorkomen, met onder andere kranswieren, Ruwe bies en Zilte waterranonkel. In sterk brakke wateren komen weinig ondergedoken planten voor. De betekenis voor fauna is gelegen in het bieden van voedselmogelijkheden voor vogels zoals de Lepelaar.
Een poel kan een natuurlijke oorsprong hebben maar is veelal door de mens ontgraven. Bijvoorbeeld als veedrinkplaats of eendekooi. Onder de gebufferde poelen vallen ook wielen die ontstaan zijn na een dijkdoorbraak. Ook buitendijks, op de kwelder, kunnen gebufferde poelen voorkomen. Deze liggen dan wel zo hoog dat er zelden sprake is van inundatie met zee-water. Onbeschaduwde en ondiepe delen van poelen kennen een rijke oevervegetatie. Door de structuurrijke vegetatie zijn de poelen belangrijk voor libellen en amfibieën. Voor deze laatste groep vormen poelen stapstenen in het landschap. Vele grotere zoogdieren en vogels maken gebruik van de poelen om te drinken of voedsel te verzamelen.
Kwelders bestaan uit opgeslibde gronden langs brakke- en zoutegetijdenwateren. Rond de gemiddelde hoogwaterlijn groeien alleen zeekraalsoorten, slijkgrassen en schorrenkruid. Boven de gemiddelde hoogwaterlijn komt een gesloten vegetatie. De verschijningsvorm hiervan wordt in grote mate bepaald door de mate van begrazing. Ze zijn begroeid met kweldergrassen en een wisselend aandeel kruiden, zoals Engels gras, Zeealsem, Kwelderzegge en Rode bies. Met name in estuaria kan de vegetatie hoger zijn met Riet en ruigten van Zeeaster. De kwelder is van groot belang als hoogwater vluchtplaats, broed- en foerageergebied voor een groot aantal vogels.
Dobben aan de teen van de dijk boven de gemiddelde hoogwaterlijn. Kunstmatig.
Poelen op de dijk lijken niet haalbaar, zeker niet bij een smalle kruin
In de vorm van dobben en poelen op de kwelders.
Aan de landzijde mogelijk. Verzilting is een gevaar.
Kwelders en dijk grenzen aan elkaar.
41
Strand en stuivend duin
Dotterbloemgrasland van veen en klei
Nat, matig voedselrijk grasland
Het dichtst bij de zee is strand te vinden. Het is overwegen vlak en de enige ‘begroeiing’ is te vinden op het vloedmerk in de vorm van Gelobde melde, Strandbiet en Zeeraket. Verder van de zee kan het zand opstuiven tot duintjes. hier komen soorten als Helmgras en Blauwe zeedistel. Alle hier voorkomende soorten zijn bestand tegen de dynamiek van opstuivend en verstuivend zand, incidentele overstroming door zout water en een sterke ‘salt spray’. De belangrijkste natuurwaarde van dit landschap is, naast de genoemde vegetatie, vooral broedende en fouragerende kustvogels, zoals Grote en Noordse stern, Eider, meeuwen en Strandplevier. Rust is een belangrijke voorwaarde voor hun aanwezigheid.
Dit type landschap omvat matig productieve graslanden in verschillende landschappelijke situaties. Het meest komt grasland met Waterkruiskruid en Dotterbloem voor dat ‘s winters onder water staat. Het dotterbloemgrasland komt meest voor in lang geleden ingepolderde, zandige kwelders. De vegetatie bestaat uit soorten uit de associaties van Ratelaar, Harlekijn en Waterkruiskruid Van de diersoorten zijn met name een aantal broedvogels van de natte graslanden mede van dit type afhankelijk, zoals Watersnip en Zomertaling.
Dit type kent meerdere subtypen die verschillen naar water- en vegetatiebeheer. Op plaatsen met langdurige en rechtstreekse overstroming, vanuit bv. sloten, ontstaat Zilverschoongrasland. Waar het overstromingswater voedselrijker is ontstaat graslanden met Groot vossestaart. Door verschillen in maairegime en eventueel nabeweiding ontstaan weer andere typen. Het reikt te ver hier op op deze plek verder in te gaan. Deze graslandtypen zijn van groot belang voor weidevogels, met name kritische soorten zoals Kemphaan, Kwartelkoning, Tureluur en Watersnip. In de winter zijn deze graslanden belangrijk voor zwanen en ganzen, terwijl steltlopers er gedurende de trek graag gebruik van maken. Door de tolerantie voor overstromingen is dit type goed toepasbaar in retentiegebieden, mits de overstroming beperkt blijft tot de winter.
42
(Stuivend) zand is ongeschikt als dijkbekleding.
Vanwege te droge omstandigheden niet toepasbaar op de dijk. Wel tussen teen dijk en kwelsloot.
Vanwege te droge omstandigheden niet toepasbaar op de dijk. Wel tussen teen dijk en kwelsloot.
Strand en dijk grenzen aan elkaar.
Dotterbloemgrasland en dijk grenzen aan elkaar.
Nat, matig voedselrijk grasland en dijk grenzen aan elkaar
Bloemrijk grasland van rivier en zeeklei
Binnendijks, zilt grasland
Akker van basenrijke gronden
Van dit natuurtype is het subtype van de glanshaverhooilanden relevant voor de dijken in het zeekleigebied. Het komt met name in Zeeland voor op dijkhellingen en andere relatief droge plaatsen. Opvallende soorten zijn Donderkruid, Ruige anjer en Wollige distel. Voor weidevogels zoals de Grauwe gors, Grutto, Scholekster en Veldleeuwerik zijn deze dijkhellingen van belang. Grote dichtheden aan weidevogels ontstaan alleen als er voldoende rust is en voldoende voedsel om jongen groot te brengen. Behalve voor weidevogels zijn deze graslanden van belang voor grote aantallen overwinterende ganzen.
Binnendijks zilt grasland komt onder andere voor op lage plekken in het landschap in combinatie met brak, stilstaand water. Deze laagten zijn vaak ontstaan als inlaag. Het hoge zoutgehalte is een gevolg van directe zoute kwel vanuit het getijdengebied. Min of meer kenmerkende plantensoorten zijn Blauw kweldergras, Dichtbloemig kweldergras en Echte heemst. Vogels gebruiken dit type grasland als broedgebied (bijvoorbeeld tureluurs en Kluut) of als hoogwatervluchtplaats. Ook de Noordse woelmuis maakt graag van dit type gebruik.
Van oorsprong bestaat de vegetatie uit soorten die tussen verbouwde gewassen ontspruiten. Ondanks dat akkers duidelijk bij landbouw horen is dit type afhankelijk van natuurbeheer. In combinatie met intensieve landbouw krijgt het geen kans tot ontwikkeling te komen. Afhankelijk van het type gewas dat verbouwd wordt kunnen de volgende soorten voorkomen: Bolderik, Eironde leeuwenbek, Stinkende kamille, Spiegelklokje, Naaldenkervel en Wilde ridderspoor. Zadenetende vogels maken graag gebruik van dit landschapstype. Door de rijkdom aan muizen fourageert een aantal vogelsoorten in dit type, zoals de Grauwe kiekendief.
Glanshaverhooiland kan goed toegepast worden op de dijk.
Zoute kwelwater afwezig.
Voorwaarde voor de aanwezigheid van dit type grasland is de aanwezigheid van een zoute kwelstroom.
Komt op korte afstand van de dijk voor.
43
Natte strooiselruigte
ZoomMantel en droog struweel van
Wilgenstruweel
rivier- en zeeklei
De begroeiing van natte strooiselruigtes bestaat vaak uit opvalland bloeiende hoge kruiden, meestal gemengd met riet en heeft een strooisellaag. Het ontstaat op plaatsen waar het jaarlijkse onderhoud niet (meer) plaatsvindt. De bloemenrijkdom maakt het aantrekkelijk voor insecten zoals dagvlinders en zweefvliegen. De betekenis van dit type is vooral groot voor de fauna. Het gaat met name om broedvogels van ruige rietvegetaties (Blauwborst, Blauwe kiekendief en Sprinkhaanzanger) en zoogdieren zoals de Otter en Waterspitsmuis.
44
Afhankelijk van het successiestadium en het beheer, maar ook de toevallige vestiging van soorten, bestaat de begroeiing vooral uit kruiden en/of doornstruiken (Sleedoorn en Eenstijlige meidoorn). De betekenis van dit type voor het behoud van biodiversiteit bestaat vooral uit kansen die zoomplanten hierin krijgen. Zomen en mantels zijn daarnaast als schuilplaats en fourageergebied voor allerlei zoogdieren, zoals de Dwergmuis en Veldspitsmuis. De struiken herbergen een rijke broedvogelgemeenschap, met soorten zoals de Britse putter en Patrijs. Daarnaast bied het plaats aan overwinterende kamsalamanders en aan insecten zoals de Sleedoornpage en Bramensprinkhaan.
In het zeekleigebied wordt dit type gedomineerd door wilgen (in voedselarmere omstandigheden door Wilde gagel). Het komt voor als lijnvormige elementen langs waterlopen en oevers van plassen, maar ook als grotere vlakken in laaggelegen gebieden. In het zeekleigebied heeft het geen specifieke plek in het landschap. Het wilgenstruweel is belangrijk voor met name broedvogels zoals de Blauwborst, Grote- en Kleine zilverreiger, Kwak en Lepelaar. Het biedt ook mogelijkheden aan de Otter en aan fouragerende en overwinterende amfibieën.
Vanwege te droge omstandigheden niet toepasbaar op de dijk. Wel tussen teen dijk en kwelsloot.
Vanwege te droge omstandigheden niet toepasbaar op de dijk. Wel tussen teen dijk en kwelsloot.
Vanwege te droge omstandigheden niet toepasbaar op de dijk. Wel tussen teen dijk en kwelsloot.
natte strooiselruigte en dijk grenzen aan elkaar.
Mantel, droog struweel en dijk grenzen aan elkaar.
Wilgenstruweel en dijk grenzen aan elkaar.
Natuurwaarden op de dijk Veiligheid Bij bouw of verbreding wordt een dijk meestal ‘kaal‘ opgeleverd. Maar soms worden bestaande objecten en monumentale bomen toch opgenomen in het dijkontwerp. Het kan dus wel. Het Technisch Rapport waterkerende grondconstructies meldt: “Begroeiing kan naast een negatieve invloed in enkele gevallen ook een positieve invloed hebben op het waterkerend vermogen. Op dit moment is er nog onvoldoende kennis om dit effect goed te kwantificeren. De komende jaren zal via onderzoek worden getracht deze kennisleemte op te lossen.” (Kleij 2001, 189) Nu, in 2012, is vooral onderzoek bekend met verschillende grasland vegetaties. Bij nieuwe aanleg blijkt is hogere begroeiing op het buitentalud ‘zelden toelaatbaar’, omdat door de schaduwwerking de grasmat onvoldoende tot ontwikkeling zou komen en omdat bij ontwortelen een sterk erosiegevoelige plek ontstaat. De omstandigheden aan zee zijn overigens te dynamisch (zout, wind) voor heesters en bomen. Aan de binnenberm is echter meer mogelijk. Bij een relatief dikke afdekkende laag is de invloed van ontworteling gering. ‘Afhankelijk van de situatie kan een overhoogte in grond, al dan niet gecombineerd met anti-worteldoek, voldoende zijn om een negatieve invloed van de begroeiing te compenseren’ (idem).
Beheer De regel dat voor een goede waterkerende functie van de grasmat beweiding met schapen en bemesting nodig zijn, is niet langer houdbaar. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat soortenrijke vegetaties met een dichte en diepe doorworteling een hoge erosiebestendigheid hebben (Sprangers 1996, 193). Productieweiland heeft een geringe worteldichtheid en dus een lage erosiebestendigheid. Door extensivering van het beheer, dat wil zeggen, stoppen met de bemesting, geen herbicidegebruik en minder frequent hooien of weiden, verbetert de doorworteling. Wel zijn er een aantal onderhoudsregels, want extensief beheer mag niet leiden tot verwaarlozing. De grasmat moet kort (10cm) de winter ingaan, zodat niet te grote en onregelmatige pollen ontstaan. Bij erg lang gras wordt de hoeveelheid muizen bovendien te groot. Beweiden kan, maar dan het liefst in korte tijd met veel dieren perceelsgewijs grazen (dus niet met weinig dieren langdurig over een groot oppervlakte). Dit systeem wordt in Friesland met succes toegepast. Continuïteit van het gevoerde beheer is van belang.
Plantengemeenschappen op dijken Met uitzondering van de goed ontwikkelde glanshaverhooilanden is de soortenrijkdom van de dijkgraslandvegetatie laag. Kamgrasweiden komen voornamelijk voor op dijken langs de Noord-Hollandse, Friese en Groningse kust. Beemdgrasraaigrasweiden en Glanshaverhooilanden worden in Zuid-Holland en Zeeland aangetroffen. Hoewel de fracties zand en silt in dijkbodems van beide regio’s verschillen lijkt het verschil in typen eerder veroorzaakt door verschillend beheer (hooien en mestgift). Bij extensivering (zie hiernaast) treden kleine verschuivingen op in de botanische samenstelling; de soortenrijk gemeenschappen worden dominanter. Rood zwenkgras, Kamgras en Kleine klaver nemen toe, ten koste van Engels Raaigras en storingssoorten als Vogelmuur en Herdertasje. 45
Landschappen en soorten
Voor dit onderzoek is het van belang te weten welke soorten in de omgeving van de dijken kunnen voorkomen. Op basis van de voorgaande inventarisatie van natuur(doel)typen uit het zeekleigebied is geïnventariseerd welke soorten hier thuishoren. Inventarisatie soorten Per natuurtype is geïnventariseerd welke soorten er voor kunnen komen. Hierbij is het handboek natuurdoeltypen als uitgangspunt genomen. Aangezien we in het kader van dit onderzoek niet zozeer geïnterresseerd zijn in de hiervoor beschreven landschapstypen als wel in de dijk zelf, is het interressant te kijken naar soorten die zowel binnen- als buitendijks een belang hebben. Deze soorten zullen over de dijk (willen) migreren. Tijdens de inventaristie is gekeken naar de hoofdgroepen zoogdieren, vogels,
Landschap op een dijk? Da’s meer dan gras Uit de lijst van geinventariseerde landschappen blijkt dat het zeer goed mogelijk is om natuur te ontwikkelen op de dijk, met name de typen die drogere gronden vereisen. Daarnaast is het mogelijk landschapselementen aan de voet van de dijk te plaatsen, zowel binnen als buitendijks. Poelen zijn hiervan een goed voorbeeld. Binnendijks kunnen deze onderdeel uitmaken van de noodzakelijke kwelsloot.
reptielen/amfibieën en vlinders/insecten. Dit leverde een lijst van ongeveer 100 soorten op (zie bijlage). Het aantal soorten dat een belang heeft bij minimaal één type binnendijks en één type buitendijks is een stuk minder, namelijk 21. Bij deze soorten is vervolgens nog gecontroleerd of deze ook daadwerkelijk recentelijk in het zeekleigebied waargenomen zijn (middels waarneming.nl). De lijst met deze 21 soorten is op de volgende pagina weergegeven. Shortlist soorten Het doel is om uiteindelijk de dijken uit hoofdstuk 2 te toetsen aan de eisen die een aantal soorten stellen aan hun leefomgeving. De lijst van 21 is hiervoor nog te lang om werkbaar te zijn. Om te komen tot een short-list van 6 soorten is gekeken naar soorten die een grotere groep vertegenwoordigen, zoals de Kluut (weidevogels en wadlopers), de Blauwborst (rietzangers) en de Meervleermuis (vleermuizen). De Blauwborst komt niet voor in de onderstaande lijst omdat deze geen belang heeft buitendijks, althans volgens het handboek natuurdoeltypen. In brakwater estuaria, zoals de Dollard, kan echter ook rietgroei optreden buitendijks. In de Dollard blijkt de Blauwborst blijkt dan ook inderdaad voor te komen (waarneming.nl). Om dit drietal aan te vullen is gezocht naar soorten die wel potentie hebben in het zeekleilandschap, maar daar nu niet of beperkt voorkomen. Er is gekozen voor de Otter, Noordse woelmuis en het Donker pimpernelblauwtje.
Doelsoorten
Zoogdieren Damhert Franjestaart Gewone dwergvleermuis Vogels Blauwe kiekendief Boerenzwaluw Brandgans Grauwe gans Ijslandse tureluur kemphaan Kleine zilverreiger Kluut Lepelaar Pijlstaart Scholekster Stormmeeuw Tureluur Velduil zomertaling Zwartkopmeeuw
NDT
3.31
Graslanden 3.32 3.39
3.41
Akker 3.50
3.25
Natuur 3.53 3.55
3.66
3.13
a a
a va a
a a
a a
a a
a
a a a
a a
va
a
va va
va
a a
va
va v
a
va
a va
va va
a va a va
3.48
a a a
va a
va a
a
Buitendijks 3.14 3.40
va
a va
va va va va va a va a
va
va a
va va
va
ZĞƉƟĞůĞŶ en ĂŵĮďŝĞĞŶ Poelkikker Kamsalamander
aw aw
aw
va va
ZL
waarneming.nl NH
GR
3-50 10-50
3-50 1-2 50-100
1-10
11-50 100-1000 1000-10000 1000-10000 50-100 50-100 100-1000 100-400 50-100 100-1000 10-100 100-1000 3-5 3-5 100-200
11-50 100-1000 1000-10000 1000-10000 3-50 50-100 3-50 100-1000 50-100 1-50 100-1000 100-1000 10-100 3-5 3-5 3-50
3-10 1000-10000 1000-10000 100-1000 3-50 1-50 1-2 1000-6000 100-400 1-50 1000-10000 10-100 100-1000 3-5 6-10 3-50
3-10
1-10 -
-
Short-list soorten
Blauwborst
Donker pimpernelblauwtje
Kluut
Noordse woelmuis
Otter
Meervleermuis 47
5 HABITAT EISEN VAN POTENTIELE SOORTEN
Wie wil wat?
Welke omstandigheden hebben zes representatieve soorten nodig? Wat eten ze, waar nestelen ze en hoe rusten ze? Door de eisen aan het leefgebied te inventariseren, weten we welke omstandigheden nodig zijn voor soorten om zicht te vestigen. De gekozen soorten hebben een redelijke tot goede bewegingsvrijheid. Wanneer zij de dijk vanwege de basisvorm al niet zouden kunnen passeren, hebben zij geen waarde voor het onderzoek. De dijk blijft immers. Zoals hieronder zal blijken lopen de eisen aan het leefgebied niet zo vreselijk uiteen. Een verschil met de huidige zeedijken lijkt dat fauna een zekere mate van bedekking nodig heeft. Hoger gras of een andere beplanting. En er moet voldoende voedsel aanwezig zijn. Insecteneters hebben insecten nodig, zoals mieren, muggen, en andere vliegende insecten. Deze insecten leven vaak op een bloeiende vegetatie, of in de buurt van het water. Natuurontwikkeling op of aan de dijk is geen activiteit die exact voorspelbare resultaten kan geven. Het is het opstarten van een proces. De vorming van bijvoorbeeld een voedselketen. Er zal een effect zijn, ook al is niet precies te voorspellen welke soorten het gebied het eerst zullen koloniseren. 49
Blauwborst
Donker pimpernelblauwtje
Kluut
Blauwborsten zijn opvallend gekleurd en zingen uitbundig. Ze eten vooral insecten en slakken, spinnen en wormen, soms bessen. De blauwborst heeft gevarieerde, natte gebieden met open delen en een rijke struweel- en loofboombegroeiing die rijk zijn aan insecten nodig. Hij leeft voor een deel op de grond, en zoekt tussen de vegatatie zoeken naar voedsel. De geleidelijke overgang van rietmoerassen naar moerasbos vormt een uitstekend leefgebied. Blauwborsten broeden op de grond in dicht struikgewas, bij voorkeur in een kommetje op een dicht begroeide helling.
Deze dagvlinder leeft in ruige begroeiingen van vochtige, matig voedselrijke graslanden die in beheer zijn als hooiland en een tot twee keer per jaar worden gemaaid. Grote pimpernel is de waardplant van de rups, en wordt ook door de volwassen vlinder als nectarplant gebruikt. Grote Pimpernel houdt van zonnige plaatsen op vochtige, matig voedselrijke grond. Langs waterkanten, bermen, weinig of niet bemest hooiland, rivierdijken, spoordijken, greppels, uiterwaarden en schrale stroken hooiland tussen petgaten. De rupsen brengen de winter door in een mierennest (meestal van de Gewone steekmier).
De Kluut broed in kolonies, meestal op zanderige vlaktes en natte tot moerassige weilanden. Kluten zijn veelvuldig te vinden op de grens van land en zout of brak water. Vooral zilte kreken, kwelders, inlagen en zandplaten zijn als broedgebied in trek. De nabijheid van ondiep water en losse, slikkige bodems is een vereiste voor het foerageren. Met hun typisch gevormde snavel zijn ze in staat zeepieren uit het slik te trekken. Verder eten ze kleine kreeftachtige, insecten en wormen. In de winter trekken ze naar het zuidwest Europa en west Afrika.
50
Dicht struikgewas
Grasland met Grote pimpernel
Kwelders en nat grasland
Insectenrijke vochtige vegetatie,
Vochtig matig voedselrijk grasland
Ondiep water met slikkige bodem
Vliegt, geen beperking, rand langs moerasbos heeft voorkeur
Vliegt, geen beperking
Vliegt, geen beperking
Noordse woelmuis
Otter
Meervleermuis
De Noordse woelmuis, ook wel zeemol genoemd, leeft in vegetaties met vooral grasachtige planten. Bij concurrentie met andere woelmuizen wijkt hij uit naar natte terreinen zoals rietland, moeras, zeer extensief gebruikte weilanden, vochtige duinvalleien en periodiek overstroomde terreinen. De muis eet groene delen van riet en grassen en ’s winters ook wortels en zaden, soms insecten. De soort maakt gangen onder de grond met nesten voorraadkamers. De diameter van de holletjes bedraagt 4 tot 5 cm. Het nest bevindt zich ook wel bovengronds, bijvoorbeeld onder riethopen, en bestaat uit mos, biezen en grassen.
Otters leven vooral in zoetwatergebieden met voldoende bedekking zoals rivieren, meren, kanalen, beken en moerassen. Ook aan de kust komt hij voor in estuaria en langs rotsachtige kusten. Overdag heeft hij beschutte plaatsen nodig zoals rietbedden, ondergrondse holten en holle bomen. Zowel natuurlijke of kunstmatige holle ruimtes als bovengrondse dichte vegetaties voldoen. Hij maakt ook gebruik van bestaande holen van andere dierensoorten. Zijn territorium loopt langs oevers en hij is vooral ’s nachts actief. Otters eten voornamelijk vis maar eigenlijk alles wat in en rond het water wordt aangetroffen, van kleine zoogdieren (muskusrat) tot insecten.
De meervleermuis komt vrijwel alleen voor in waterrijk gebied met moerassen, weiden en bossen. Vooral in de open veenweidegebieden en zeekleigebieden in het westen en noorden. Hij woont in kerkzolders, spouwmuren, onder dakpannen; in de winter in groeven, grotten en kelders. De meervleermuis jaagt in lange trajecten vlak boven groot open water en langs oevers van plassen en vaarten, en boven vochtige weilanden en bosranden, binnen een straal van 500 meter van water. Ze vliegen pas in de late schemering uit. Voortplanting in kolonies tot 400 dieren. Ze maken trektochten van meer dan 200 km.
Ondergronds of bovengronds in rietof grasland
Rietbedden, holle bomen en ondergrondse holen (voortplanten in ondergrondse holen)
In gebouwen, groeven, grotten, kelders of vleermuiskasten
Riet, gras biezen, zeggen
In en in de directe omgeving van water
Boven het water
Goede zwemmer, heeft bij lopen graag dekking
Via water
Gebruik lijnvormige landschappelijke elementen ter orientatie
51
Kwelsloot
Dijk gras
Blauwborst
Donker pimpernelblauwtje
Rietmoerassen met insecten
Vochtig hooiland
Soortenrijk grasland levert meer insecten
Grote pimpernel
Nectarrijke kruiden of grassen
Taludbekleding
Kreukelberm
Alignement
Gradiënten
52
Warme plekken zonder wind
Broeden in dicht struikgewas
Afwisselende microklimaten; meer insecten
Moerasbos
Gradiënten voorkeur Gewone steekmier
Rietmoeras en struikgewas
Soortenrijkdom en daarmee insecten
Moerasbos
Gradiëntrijke beplanting
Warme plekken zonder wind
Soortenrijk vochtig grasland
Beschutte warme plekken
Kluut
Kwelsloot
Moerassig grasland
Noordse woelmuis
Nest bovengronds in riethopen
Ondiep (brak) water, kreken
Dijk gras
Flauwe oevers ondiep water
Gevarieerd grasland
Taludbekleding
Kreukelberm Slikken
Alignement
Gradiënten
Nest op hogere kwelder
Brakke poelen
Open vlakte
Nest ondergronds in gangen
Voorraadkamer ondergrondse gangen
Natte terreinen
Kwelder of nat grasland
Slikken, kwelder, kreken, poelen
Open vlakte
Ondergrondse gangen
Gevarieerd grasland
Flauwe oevers, natte terreinen 53
Otter
Meervleermuis
Kwelsloot
Water en vochtige graslanden
Dijk gras
Lijnvormig of groot open water
Beschutting bij passeren dijk ontbreekt
Taludbekleding Rotsige taluds
Kreukelberm
Mogelijkheid totvissen in vloedlijn
Alignement
Gradiënten
54
Lineaire vormen voor oriëntatie
Ondergronds hol of holle boom
Prooidieren in bloeiend grasland
Ondergronds hol (mag kunstmatig)
Poelen en rotsen voor vis aan dijkteen
Bunkers, gebouwen, vleermuiskasten
Rotsige taluds Beschutting op dijk
Bunkers, gebouwen, vleermuiskasten
Lijnvormig water of grote plas
Lijnvormig of groot open water
De landschappelijke eisen die de 6 representatieve soorten aan de dijk en de dijkzone stellen zijn als volgt samen te vatten: Op en aan de dijk is behoefte aan: - Flauwe oevers langs kwelsloot met riet - Soortenrijk grasland (voor o.a. nectar en zaden) - Beschutting tegen wind: microklimaat door reliëf of alignement - Visuele beschutting: verstoppen in beplanting - Ondergrondse holen of gangetjes - Rotsachtig talud In de dijkzone is behoefte aan: - Natte en vochtige graslanden, rietlanden - Slikken, kwelders, kreken en poelen - Open water met flauwe oevers - Opgaande beplanting: riet, dichte heesters, (moeras)bos, bomenrijen - Ondiep water tot aan de dijk met vis, zeedieren en planten - Nestgelegenheid (bijv. bomen, nestkasten en holen) Veel van de soorten kunnen in de dijkzone, en vaak aan beide zijden, foerageren als: - Er dekking is bij het passeren van de dijk (afhankelijk van de grootte van lopende zoogdieren) - Als de dijk een bloeiende grasvegetatie heeft (nectar voor insecten) - Als er een vochtige habitat in de buurt is (insecten als voedsel) Veel van de soorten kunnen in de dijkzone, en vaak aan beide zijden, verblijven als er: - Dekking door beplanting is in de buurt van de dijk (hoger grasland, rietvegetatie, ruigte en/of struweel), afgewisseld met open ruimten - Warme luwe microklimaten zijn - Als oevers flauw en begroeid zijn Veel van de soorten kunnen in de dijkzone, en vaak aan beide zijden, nestelen als er: - Een rietmoeras of struikgewas in de buurt is - Een (kunstmatige) nestgelegenheid is zoals een hol of nestkast
Rotsachtige kusten in de polder De otter is gek op rotsachtige kusten. Nu is het laagland niet ruim voorzien van steile kliffen die in zee eindigen. Door onze dijken met grote natuurstenen en basalt-imitatieblokken te versterken, begint de kustlijn wel aardig op een klif te lijken. Ook schelpdieren hechten zich graag aan de stenen met de juiste oppervlaktestructuur.
Schuilen in de dijk Otters en vleermuizen maken er geen probleem van om kunstmatige holen respectievelijk kasten te gebruiken als onderkomen. De eigenschap van Otters graag gebruik te maken van bestaande holen is in de buurt van dijken een groot voordeel. Het aanbieden van kunstmatige holen verkleint de kans dat de Otter zelf in de dijk gaat graven.
55
Wie, wat en waar
56
57
58
59
6 DIJKEN IN EEN NIEUW JASJE
Aanpassen van het profiel
In de voorgaande hoofdstukken is duidelijk geworden welke landschappen op en rond de duik voorkomen, welke soorten daarbij horen en welke eisen zij aan hun omgeving stellen. De vergaarde kennis kan nu worden ingezet om de onderzochte locaties te verbeteren.
‘Rijke dijk’, poelen en lava Ecotop, voor ecologische meerwaarde Gradienten in de dijk
De vraag is hoever je hiemee kan gaan? Hoeveel en welke middelen kan je redelijkerwijs inzetten. Het is eenvoudig voor te stellen dat in een bestaande situatie minder mogelijk is dan bij een nieuw ontwerp. Veel van de voorgestelde aanpassingen (hiernaast zijn ze verzameld) vragen meer fysieke ruimte. Deze moet dan wel beschikbaar zijn. Twee locaties zijn op de volgende pagina’s verder uitgewerkt, de dijk bij Yrseke en de dijk bij Nieuw Statenzijl. In beide gevallen is aan één kant van de dijk ruimte beschikbaar, ter plaatse van natuurontwikkeling danwel een kwelder. Deze kant wordt dan ook benut om de benodigde ruimte te claimen. Aan de kant van de dijk waar geen extra ruimte is zijn andere middelen ingezet om de ecologische waarde te vergroten, bijvoorbeeld het toepassen van een andere beheervorm. Op de volgende pagina’s wordt dit aan de hand van profielen en situatietekening verder uiteen gezet. De vermelde ontwerpmiddelen kunnen op vele locaties ingezet worden. Het is wel duidelijk dat wat zich ‘voor en achter de dijk’ bevind bepalend is voor wat ‘op de dijk’ zinvol is. Het aanbrengen van kunstmatige holen voor de Otter heeft geen zin als het omliggende landschap voor diezelfde Otter ongeschikt is.
Alignement en microklimaat Poelen op grote hoogte Landschap op een dijk? Da’s meer dan gras Schuilen in de dijk Rotsachtige kusten in de polder Bomen als bakens ? 61
Buitendijkse natuur en elementen De dijk bij Yerseke heeft aan de zeezijde een duidelijk, vaststaand profiel. Het profiel is hier dan ook niet aangepast. In het kader van het project ‘Rijke dijk’ is de kreukelberm aangepakt. De toegepaste betonelementen op het buitentalud zijn echter nog niet voorzien van een eco toplaag. Hier is dus nog winst te behalen.
Ecotop, voor ecologische meerwaarde ‘Rijke Dijk’ poelen en lava
62
Aangepast profiel op basis van Breedsenpolder (Yerseke)
Binnendijkse natuur en elementen Aan de landzijde van de dijk is wel ruimte beschikbaar. Aan deze kant van de dijk is het talud deels verflauwd. Hierdoor krijgt de teen van de dijk een golvend verloop. Op de volgende pagina met een situatietekening wordt dit verder duidelijk. Het bestaande natuurgebied van nat grasland en de sloten met rietkragen vormen een geschikt landschap voor de Otter. Als dit wordt aangevuld met natte strooiselruigte en kunstmatige holen wordt de kans dat Otters zich hier gaan vestigen verder vergroot.
Glanshaverhooiland Rietkragen Nat matigvoedselrijk grasland Natte strooiselruigte Alignement en microklimaat Schuilen in de dijk
63
Buitendijkse natuur en elementen Aan de zeezijde zal het beeld van de dijk niet veranderen. De aanpassingen aan de kreukelberm zijn geslaagd en het toepassen van betonelementen met een eco-toplaag allleen van nabij zichtbaar. Wel veranderd de vegetatie op de dijk, van soortenarm naar soortenrijk grasland. Zoals op pagina 45 beschreven is hiervoor het overschakelen op extensief beheer noodzakelijk.
Ecotop, voor ecologische meerwaarde ‘Rijke Dijk’ poelen en lava 64
Situatietekening
Binnendijkse natuur en elementen Het aanpassen van het binnentalud (golvende teen) zorgt voor beschutte plekken langs de dijk. Op deze plekken ontstaat ruimte voor natte strooiselruigte. Afhankelijk van het beheer kan dit eventueel uitgroeien tot wilgenstruweel. De naastgelegen kwelsloot krijgt ook een natuurlijker verloop met flauwe oevers. Het sluit hierdoor beter aan op het naastgelegen natuurgebied en wordt aantrekkelijker voor fauna. Landschappelijk gezien behoud de dijk zijn karakter. De teen is minder scherp en deels onttrokken aan het zicht door vegetatie, maar de dijk tekenend zich nog steeds duidelijk af in het landschap.
Schuilen in de dijk
Glanshaverhooiland Rietkragen Natte strooiselruigte Nat matigvoedselrijk grasland Alignement en microklimaat 65
Buitendijkse natuur en elementen De dijk bij Nieuw Statenzijl grenst aan de kwelders van de Dollard. In het duitse deel worden deze kwelders ingezet als hooiland. Zoals al eerder opgemerkt is het voor de ecologische potentie op de dijk van belang wat aan de dijk grenst. Het teruggeven aan de natuur van deze kwelders zou een grote verbetering zijn. In tegestelling tot de dijk bij Yerseke is hier buitendijks ruimte genomen om het aanzien van de dijk te wijzigen. Het rechte, strakke ligging van de dijk is gewijzigd in een slingerend alignement. Hierdoor ontstaat tussen het cultuurlandschap met akkerbouw en het natuurlandschap met kwelders en dijk een nieuwe ruimte voor binnendijkse natuur.
Kwelders
66
Aangepast profiel op basis van Kanalpolder (Nieuw Statenzijl)
Binnendijkse natuur en elementen Door de verandering van het alignement wordt het contrast tussen het cultuurland met zijn rechte akkers en de natuur vergroot. Landschappelijk gezien hoort de dijk nu bij deze natuur en minder bij de cultuur, hoewel dit historisch gezien niet het geval is. De kwelsloot vormt hierbij de grens.
Glanshaverhooiland Rietkragen Nat matigvoedselrijk grasland Natte strooiselruigte Alignement en microklimaat
67
Buitendijkse natuur en elementen De aanwezige kwelders vormen aantrekkelijke fourageergebieden voor diverse soorten. Vooral vogels maken hiervan graag gebruik maar ook kleine en grotere zoogdieren, zoals de Otter. Voor deze laatste groep kan de dijk echter wel een barriere vormen. Het ontbreken van voldoende beschutting tijdens het verplaatsen tussen fourageer- en verblijfgebied is een bezwaar. Ook de breedte van de dijk speelt in dit verband natuurlijk een rol. Het veranderen van de vegetatie van soortenarm naar soortenrijk grasland op de dijk zal dit, voor een deel van de soorten, verbeteren. De hogere kruidenvegetatie biedt enige bescherming, maar het is niet ideaal.
Kwelders 68
Situatietekening
Binnendijkse natuur en elementen Door het nieuwe alignement onstaat er ruimte tussen het oude cultuurlandschap en de dijk. In deze relatief rustige zone is volop plek voor natuurontwikkeling. In vergelijking tot de casus bij Yrseke is de ruimte tussen dijk en kwelsloot veel groter. Door de grotere oppervlaktes die voor de verschillende natuurtypen beschikbaar zijn, zijn de mogelijkheden voor fauna echter ook groter.
Glanshaverhooiland Rietkragen Natte strooiselruigte Nat matigvoedselrijk grasland Alignement en microklimaat 69
7 DIJKEN, EEN STAPJE VERDER
Delta- en klimaatdijken De term deltadijk wordt gebruikt als aanduiding van dijken waarin geen bres zal ontstaan wanneer er water overheen stroomt of er golven overheen slaan, met als gevolg een onbeheersbare instroom van water. De dijk is doorbraakvrij. Als alternatief voor de term deltadijk is de term klimaatdijk in zwang. Hiermee een dijk bedoeld wordt die blijvende veiligheid biedt, ook als het klimaat in de toekomst verder zal veranderen. Een dijk is doorbraakvrij als de dijk zo hoog, breed en sterk is dat onder extreme omstandigheden de kans op een doorbraak door overloop, golf-overslag, erosie van taluds, piping of binnenwaartse macro-instabiliteit honderd keer kleiner is dan volgens de huidige normen. In vergelijking met conventionele dijken zijn doorbraakvrije dijken er dus op berekend dat er onder extreme omstandigheden
een beperkte hoeveelheid water over de dijk kan slaan of stromen zonder dat deze doorbreekt; voor zee-, estuarium- of meerdijken gaat het in de praktijk om maximaal 30 liter per seconde per meter en voor rivierdijken om maximaal 10 liter per seconde per meter. Om deze overslagdebieten te kunnen weerstaan moeten dijken een binnentalud met een sterke (gras-)bekleding hebben en een helling die flauwer of gelijk is aan 1:3 (zee-, estuarium en meerdijken), of – met name in het benedenrivierengebied – versterkt zijn met een binnenberm of een damwand. Dit betekent dat een deltadijk in ieder geval sterker moet zijn dan nu vereist is bij conventionele dijken. In de praktijk zullen deltadijken ook vaak breder moeten zijn dan veel huidige dijken, omdat de taludhelling tenminste 1: 3 moet zijn en/of een binnen- of buitenberm nodig is. (Bron: Deltares, Deltadijken: ruimtelijke implicaties)
Out-of-the-box Op dit moment wordt er volop onderzoek gedaan naar nieuwe dijkvormen. Met het toenemen van de welvaart en daarmee de waarde van ons (gezamelijk) bezit plus de dreigende zeespiegelstijging, is het van toenemend belang ons tegen het wassende water te beschermen. In dit hoofdstuk worden de principes van deze nieuwe dijkvormen toegepast op de casus bij Nieuw Statenzijl. Er wordt gezocht naar oplossingen om de veiligheid te vergroten, dus kans op dijkdoorbraken te verkleinen. Dit geldt natuurlijk voor alle dijken, aan rivieren en de zee. In dit kader wordt gestreefd naar zogenaamde doorbraakvrije dijken (zie kader). Momenteel zijn er nog geen delta- of klimaatdijken gerealiseerd, maar er zijn wel al vele planstudies uitgevoerd. Hierbij wordt altijd uitgegaan van het ombouwen van een bestaand dijkprofiel naar een doorbraakvrije dijk. Grofweg zijn er zes typologien te onderscheiden: 1- Asymetrisch profiel met een flauw binnentalud (>1:3) 2- Asymetrisch profiel met een flauw buitentalud (>1:3) 3- Symetrisch profiel met een flauw binnen- en buitentalud (>1:3) 4- Extra dijk voor de bestaande dijk met tijdelijk extra oppervlaktewater 5- Gecamoufleerde dijk (dijk is niet meer herkenbaar in het landschap) 6- Constructieve oplossing met kerende constructie in beton of staal Medegebruik Een belangrijk aspect bij het ontwikkelen van doorbraakvrije dijken is het medegebruik. Zeker in stedelijk gebied, waar ruimte over het algemeen schaars is, kan de extra ruimte die een deltadijk vereist een probleem vormen. Om aan dit bezwaar tegemoet te komen biedt het toestaan van medegebruik van het dijkprofiel een oplossing. In de huidige gedachtegang van de dijkbeheerder (vaak RWS) is elk medegebruik uit den boze en het uitsluiten van risico’s het uitgangspunt. ‘Better safe then sorry’. Bij het doorbraakvrij maken van dijken wordt bij de meeste typen echter
extra grond aangebracht op het bestaande profiel. Deze grond ligt op of tegen het ‘technisch profiel’ van de bestaande dijk. Dit technisch profiel voldoet al aan de huidige veiligheidseisen. De dijk is dus al veilig, maar nog niet doorbraak vrij. Voor deze extra grond kunnen de eisen ten aanzien van medegebruik dus soepeler zijn, als deze extra grondlaag onverhoopt zou beschadigen is de dijk immers nog steeds veilig volgens de huidige normen. In het stedelijk gebied kan het medegebruik bestaan uit infrastructurele werken en bebouwing. De bebouwing kan daarbij zowel op als in de dijk plaatsvinden. De constructie in de dijk vormt dan gelijk de kerende constructie zoals eerder bij de typologien genoemd. In het buitengebied kan het medegebruik agrarisch zijn, maar ook in de vorm van natuurontwikkeling. Het beweiden van dijken wordt in dit verband niet gezien als agrarisch medegebruik maar als beheermaatregel, zoals dat nu ook al gebeurd. In het kader van dit onderzoek is medegebruik in de vorm van natuurontwikkeling natuurlijk zeer interessant. Landschappelijke effecten Deltadijken vragen ruimte en hebben invloed op het karakter van het landschap door hun ligging en loop, het dwarsprofiel en het materiaalgebruik voor de bekleding. In hoeverre het ruimtebelag bezwaarlijk is, is afhankelijk van de schaarste aan grond ter plaatse, maar ook of medegebruik mogelijk is. Bij zee dijken is het wel mogelijk om de extra ruimte buitendijks te claimen. Bij rivier dijken is dit meestal niet het geval in verband met het programma ‘ruimte voor de rivier’. Aangezien in het buitengebied de dijk vaak een bepalend element is voor het karakter van het landschap, is de impact van deltadijken hier groter dan in stedelijk gebied. Daar is de dijk meestal nauwelijks zichtbaar. In het zeekleilandschap zijn dijken vaak al zwaar gedimensioneerd en hebben flauwe talud. In hoeverre het verder verbreden van de dijk en verflauwen van de taluds gevolgen hebben voor het karakter van het landschap is de vraag. Dit is alleen goed zichtbaar als men zich op de dijk bevind, wat bij het merendeel van de zeedijken slechts lokaal mogelijk is. Vanaf enige afstand zullen de veranderingen aan het profiel moeilijk waarneembaar zijn. 71
Buitendijkse natuur en elementen Het relatief smalle, oude dijkprofiel is aanzienlijk verbreed. De kruinbreedte is vrgroot tot 20 meter en de taludhelling verflauwt tot 1:5. In het profiel is duidelijk de extra aangebrachte grond te zien ten opzichte van de oude doorsnede. In deze extra ruimte is doorworteling door bomen en struiken geen bezwaar. Natuur is hier medegebruiker van de dijk geworden. De afstand die kwelwater door de dijk moet afleggen is zo groot geworden dat piping geen gevaar meer vormt. Ook de stabiliteit is door de flauwe oevers gegarandeerd.
Landschap op de dijk? Da’s meer dan gras Kwelders Gebufferde poel
72
Aangepast profiel op basis van Kanalpolder (Nieuw Statenzijl)
Binnendijkse natuur en elementen Ecologisch, maar ook landschappelijk gezien is de dijk onderdeel geworden van het omliggende landschap. In deze uitwerking is nog uitgegaan van binnendijks cultuurlandschap, maar als ook hier sprake is van een natuurbestemming, wordt het bovenstaande effect nog sterker. Hier tegenover staat het belang van de cultuurhistorie, de leesbaarheid van de ontstaansgeschiedenis. Beide belangen zijn waardevol. Welk belang doorslaggevend is zal van locatie tot locatie verschillen. De hier beschreven vorm kan op delen van de benodigde dijken een duidelijke meerwaarde bieden voor de natuur.
Wilgenstruweel Rietkragen Natte strooiselruigte Nat matigvoedselrijk grasland Dotterbloemgrasland Mantel en droog struweel
73
Buitendijkse natuur en elementen Buitendijks is de overgang tussen kwelder en dijk minder duidelijk geworden. Aan de voet van de dijk zijn zoetwaterpoelen mogelijk. Door deze op een wat hogere plek te leggen zullen ze alleen bij zeer hoog water overspoelen en (tijdelijk) gevuld zijn met brak water. In tegenstelling tot de eerdere uitwerking van de dijk bij Nieuw Statenzijl (pag. 66-69) is het verplaatsen van soorten over de dijk hier geen probleem meer. Doordat het toepassen van grotere landschappelijke elementen geen bedreiging meer vormt voor de veiligheid kan ‘de dijk’ anders ingericht worden. Het landschap loopt door over de dijk.
Landschap op de dijk? Da’s meer dan gras Kwelders Gebufferde poel
74
Situatietekening
Binnendijkse natuur en elementen Het is de vraag of de hier getekende ‘kwelsloot’ technisch nog noodzakelijk is, anders dan in het kader van peilbeheer voor de aangrenzende landbouwpercelen. Landschappelijk gezien markeert hij wel de overgang tussen natuur en cultuurlandschap.
Wilgenstruweel
Rietkragen Natte strooiselruigte Nat matigvoedselrijk grasland
Dotterbloemgrasland Mantel en droog struweel
75
Literatuurlijst Literatuur Arcadis (2009) Ontwerp(en) van een superdijk Gemeentewerken Rotterdam (2011) Trapdijk, De multifunctionele stadsdijk Grondmij - WUR (2009) De klimaatdijk in de praktijk Grondmij - WUR (2009) Klimaatdijk, Een verkenning H.J.G.A. Limpens, K. Mostert, W. Bongers - KNNV (1997) Atlas van de Nederlandse vleermuizen Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (2010) Brochure visvriendelijk waterbeheer Janssen, J. (red.) (2009) Zee en kust, Europese natuur in Nederland, Natura 2000 gebieden, KNNV Uitgeverij, Zeist Janssen, J. e.a. (2008) Soorten van de habitatrichtlijn, tweede herzien druk, KNNV uitgeverij, Zeist Janssen, J. e.a. (2003)Europese natuur in Nederland, Habitattypen, KNNV uitgeverij, Zeist LNV - Bal. D. e.a. (2001) Handboek Natuurdoeltypen, tweede herziene druk, Wageningen Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2008) Visiebeeldboek 01 Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2008) Visiebeeldboek 02 Ravon - RWS (2008) Maatlat vissen in estuaria Rijkswaterstaat (2008) Basisinformatie dijken Rijkswaterstaat (2008) De dijk van de toekomst - Quickscan doorbraakvrije dijken Schamineé, J. e.a. (2010) Grenzeloze natuur, KNNV Uitgeverij, Zeist Sprangers, H. (1996) Extensief graslandbeheer op zeedijken, Nijmegen 1996 Staatsbosbeheer Leeuwarden - Gelderen, j. van (red.) (2002)Van wad tot woud, natuurgebieden in Friesland Studio Druk - Groen, K. e.a. (1985) Dijken, Den Haag Technische Advies Commissie voor de Waterkeringen - Kleij, W. van der (2001) Technisch Rapport waterkerende grondconstructies, Den Haag Websites vogelbescherming.nl/vogelgids
ziltwater.eu
compendiumvoordeleefomgeving.nl
vlindernet.nl/vlindersoort
royalhaskoning.com
hdsr.nl/thema’s
zoogdiervereniging.nl/noordsewoelmuis
waarneming.nl
Verklaring symbolen Blauwborst
Schuilen en voortplanten
Donker pimpernelblauwtje
Fourageren
Kluut
(Geleiding) route
Noordse woelmuis
Otter
Natuur ‘op de dijk’
Gewone dwergvleermuis
Natuur ‘naast de dijk’
Garnaal