3
De verschillende functies van het platteland nader beschouwd
3.1
Inleiding Leeswijzer Het vorige hoofdstuk gaf een globale schets van (belangrijke ontwikkelingen op) het platteland. Dit hoofdstuk wil het beeld meer diepte geven, door aandacht te besteden aan de afzonderlijke functies, onder meer aan de hand van processen van schaalvergroting, functieverbreding en/of vernieuwing. Om te beginnen wordt gekeken naar de belangrijkste gebruikers van de groene ruimte: de land- en tuinbouw (paragraaf 3.2); het beheer van landschappen, natuur en water (paragraaf 3.3); en toerisme en recreatie (paragraaf 3.4). Vervolgens wordt het blikveld verruimd tot de activiteiten die vooral in de bebouwde omgeving van de plattelandsgebieden plaatsvinden: industrie en diensten (paragraaf 3.5), wonen en de voorzieningen die op de plaatselijke bevolking zijn gericht (paragraaf 3.6). Ter afsluiting schetst paragraaf 3.7 een totaalbeeld, met een indicatie van resterende opgaven voor het platteland. Functiecombinaties en de lagenbenadering De vitaliteit van het platteland wordt vooral bepaald door een evenwichtige ontwikkeling van de verschillende functies en door een goede benutting van de mogelijkheden voor functiecombinaties. De ruimteclaims van de diverse functies maken de ruimte op het platteland immers schaars, ook al gelet op de relatief hoge bevolkingsdichtheid van het Nederlandse platteland, vergeleken met andere Europese landen. Om de bestaande en potentiële kwaliteiten van een gebied zo goed mogelijk te benutten is het zaak, conform de lagenbenadering, zo goed mogelijk rekening te houden met de eisen die bepaalde functies aan de onderlagen van hun locatie stellen. Voor de landbouw bijvoorbeeld gaat het dan om de kwaliteit van de ondergrond (bodemgesteldheid en watersystemen); voor wonen en bedrijvigheid is daarenboven een goede afstemming op de tweede onderlaag – van netwerken van infrastructuur – van groot belang (zie kader).
De lagenbenadering van de ruimte De ruimte is opgebouwd uit drie lagen: ondergrond (water, bodem), netwerken (alle vormen van zichtbare en onzichtbare infrastructuur) en occupatie (ruimtelijke patronen ten gevolge van menselijk gebruik). Elke laag is van invloed op de ruimtelijke afwegingen voor de andere lagen. De Nota Ruimte wil bij de ruimtelijke inrichting veel meer rekening houden met de eigenschappen en functies van de ondergrond en de netwerkenlaag en de structurerende betekenis van beide lagen. • Bron: Ministeries VROM, LNV, VenW en EZ (2004) Nota Ruimte: Ruimte voor ontwikkeling: Samenvatting, Den Haag, p. 10.
. .
33
DE VERSCHILLENDE FUNCTIES VAN HET PLATTELAND NADER BESCHOUWD
3.2
Land- en tuinbouw Het agrarisch grondgebruik is dominant en gezichtsbepalend voor het platteland. Nederland beschikt over ruim twee miljoen hectare vruchtbare en goed bewerkbare landbouwgronden, waarvan naar verwachting over twintig jaar nog steeds meer dan 90 procent voor de landbouw beschikbaar zal zijn1. Binnen de land- en tuinbouw is sprake van schaalvergroting, specialisatie en intensivering van de productie om het hoofd te kunnen bieden aan de internationale concurrentie op kosten en kwaliteit. Daarnaast is er sprake van verbreding van activiteiten en van extensivering, al dan niet in het kader van biologische landbouw. Schaalvergroting en vernieuwing in de keten De primaire land- en tuinbouw is een schakel in de agroketen die in zijn geheel een hoge toegevoegde waarde creëert. In de keten staan de consument en – als afgeleide – de detailhandel en verwerkende industrie steeds meer centraal. De ketenpartners en de overheden stellen hoge eisen aan de boer op het gebied van voedselveiligheid, dierenwelzijn, waterbeheer en een goede landbouwpraktijk. Ook de hervormingen van het Europese landbouwbeleid zetten in op sterkere marktgerichtheid en duurzaamheid (zie hoofdstuk 5). De ketenbenadering is een belangrijke motor achter het innovatief handelen in de sector. Innovatie gaat vaak gepaard met internationalisering, vernieuwing in de bedrijfsvoering en schaalvergroting2. Vooral in de tuinbouw zijn deze ontwikkelingen te zien. Hoewel kleine bedrijven vaak over de nodige durf en elan beschikken, hebben grotere bedrijven meer financiële middelen en informatie tot hun dienst om innovatieprocessen uit te voeren. Innovatie in de keten werkt daarmee schaalvergroting in de hand. Schaalvergroting krijgt ook vorm in ‘groene’ clusters. Van clustervorming is al langer sprake in de nietgrondgebonden sectoren (glastuinbouw en intensieve veehouderij). Het totale agrocomplex (primaire landbouw plus toeleverende en voedselverwerkende industrie) omvat ongeveer 10 procent van de Nederlandse economie en levert een belangrijke bijdrage aan onze exportpositie. Schaalvergroting in de landbouw, zowel qua bedrijfsomvang als productie, stelt extra eisen aan de landschappelijke inpassing van landbouwbedrijven. Verbreding In toenemende mate ontplooien agrariërs nevenactiviteiten. Dit betreft hoofdzakelijk natuur- en landschapsbeheer (groene diensten), maar ook waterbeheer (blauwe diensten) en tal van activiteiten zoals de productie en verkoop van streekproducten, stalling van dieren of goederen, agrotoerisme en activiteiten in de zorg. In de nota Plattelandsontwik-
1 2
VROM-Raad (2004) ‘Meerwerk’, op.cit., p. 110. Berkhout, P. en C. van Bruchem (red.) (2004) Landbouw-Economisch Bericht 2004, op.cit., p. 118.
34
DE VERSCHILLENDE FUNCTIES VAN HET PLATTELAND NADER BESCHOUWD
keling Zeeland wordt deze verbreding aangeduid met de term belevingslandbouw3. De bijdrage van de belevingslandbouw in termen van werkgelegenheid en toegevoegde waarde is relatief gezien (nog) niet al te groot, maar zij heeft wel de potentie om te groeien. Bovendien wordt de belevingslandbouw in termen van leefbaarheid en attractiviteit van het platteland waardevol geacht4: Zo heeft bijvoorbeeld de groeiende gemengde bedrijvigheid op boerderijen boerengezinnen uit hun isolement gehaald. Nu veel boerderijen zich deels hebben getransformeerd tot zorgboerderijen, minicampings enzovoort, heeft de bedrijvigheid en het sociale verkeer weer bezit genomen van deze agrarische ondernemingen. Bovendien krijgen boerderijen door hun nieuwe functies (ook kinderopvang, natuureducatie, verkoop van streekeigen producten) weer meer contact met de mensen uit en buiten het dorp. Vanwege het ruimtebeslag en de cultuurhistorische waarde van de landbouw is het belang van investeringen in de sector voor de leefbaarheid in het landelijk gebied onevenredig groot. In 2003 was er op bijna 40 procent van de primaire bedrijven sprake van verbredingsactiviteiten. Ongeveer anderhalf procent van het totale inkomen in de primaire land- en tuinbouw komt daaruit voort. Daarbij kan worden aangetekend dat door verbreding van de landbouw extra inkomsten neerslaan in de recreatiesector. In Kiezen voor landbouw gaat LNV ervan uit dat de vraag naar verbredingsactiviteiten op termijn zal verdubbelen. De markt voor agrarisch natuurbeheer kan nog aanzienlijk groeien, vooral rond de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Veel agrarische ondernemers zien verbreding als een manier van maatschappelijk ondernemen waarbij gepoogd wordt het contact tussen maatschappij en landbouw te herstellen (zie het kader over Gagelvenne).
Gagelvenne: van lokaal initiatief naar landelijke norm De Gagelvenne is een agrarische natuurvereniging in Zuidoost-Friesland, ontstaan uit een samenwerkingsverband van zestien boeren met een gezamenlijke belangstelling voor natuurbeheer rond en op de boerderij. De vereniging en haar leden investeren doelbewust in natuurbeheer, milieu en diergezondheid, waarbij zij een evenwichtige samenhang tussen deze drie thema’s nastreven. Dat blijkt goed samen te gaan met een economisch verantwoorde bedrijfsvoering. Meest bepalende succesfactor blijkt de intensieve samenwerking die gegroeid is tussen boeren onderling en tussen de vereniging en diverse milieu- en natuurpartijen. Het streven is om op dezelfde weg voort te gaan, maar dan niet meer op basis van vrijwilligheid en vrijblijvendheid. Het kwaliteitssysteem en het daaraan gekoppelde label garanderen dat degenen die deelnemen dat ook structureel en
3 4
GrontmijZeeland/ Ecorys-NEI (2004) Plattelandsontwikkeling Zeeland: Evaluatie Vitaal Platteland Zeeland, Middelburg, Provincie Zeeland, p. 39. Engbersen, R. [et al.] (2005) Verrassende ruimte, op.cit., p. 109.
35
DE VERSCHILLENDE FUNCTIES VAN HET PLATTELAND NADER BESCHOUWD
consequent doen. Maatschappelijke acceptatie, met andere woorden een ‘license to produce’, wordt steeds meer een voorwaarde om te kunnen produceren. Verbetering van het bedrijfsresultaat zal dus steeds meer binnen de maatschappelijke randvoorwaarden moeten gebeuren. Om dezelfde reden zal het kwaliteitssysteem op termijn verder gaan dan alleen de deelnemers van de Gagelvenne. De bedoeling is dat uiteindelijk zoveel mogelijk melkveehouders in Nederland hun bedrijf volgens dit systeem gaan voeren. Daarmee kan de melkveehouderij haar eigen kwaliteitsmodel ontwikkelen, vooruitlopend op toekomstige wet- en regelgeving. • Bron: Projectplan kwaliteitsmanagement duurzame landbouw Gagelvenne, november 2004; zie ook: www.gagelvenne.nl.
Beleid op maat voor de grondgebonden landbouw Om beleid op maat te kunnen voeren voor de diverse bedrijven in de grondgebonden landbouw introduceerde het Ministerie van LNV in de nota Vitaal en Samen (2003) een drielagenmodel. Op grond van het soort product dat bedrijven aanbieden en het soort gebied waar deze bedrijven produceren worden drie lagen onderscheiden: 1 landbouwbedrijven die voor de (wereld)markt produceren en dat in de toekomst naar verwachting zonder inkomenssteun doen; 2 landbouwbedrijven die ook voor de (wereld)markt produceren, maar dat doen in gebieden met natuurlijke handicaps, waarbij de overheid een compensatie verleent voor de ongunstige productieomstandigheden; 3 landbouwbedrijven die collectieve groene diensten leveren en/of private verbredingsactiviteiten ontplooien (zoals recreatie, zorg en agrotoerisme) en daarvoor vergoeding(en) ontvangen. Deze drie lagen overlappen elkaar deels5. Ondernemers die zowel voedsel produceren als groene diensten aanbieden, behoren tot meerdere lagen. Ook zijn er landbouwbedrijven die voor een deel in gebieden met natuurlijke handicaps produceren. Het LEI komt op grond van de twee onderscheidende criteria van het drielagenmodel tot een viergroepenmodel (zie schema 3.1). Het viergroepenmodel betreft de grondgebonden landbouw. Deze omvat 74 procent van het aantal land- en tuinbouwbedrijven, 93 procent van de cultuurgrond en 54 procent van de agrarische productie6. Per gemeente is bepaald of meer dan de helft van de oppervlakte te maken heeft met een natuurlijke handicap, zoals grondwaterstand, verkaveling, te beschermen aardkundige waarden, de Habitat- en Vogelrichtlijn en de hantering van beïnvloedingsgebieden rond
5 6
Vogelzang T.A., M.A.J.H. van Baal, C. van Bruchem, P. Berkhout, W.H. van Everdingen, F.A. Geerling-Eiff, L.F. Terluin (2004) Verkenning van het drielagenmodel voor de Nederlandse landbouw, LEI-rapport 6.04.20, Den Haag. Vogelzang, T.A. [et al.] (2004) Verkenning van het drielagenmodel voor de Nederlandse landbouw, op.cit., p. 32.
36
DE VERSCHILLENDE FUNCTIES VAN HET PLATTELAND NADER BESCHOUWD
schema 3.1 Viergroepenmodel voor de grondgebonden landbouw (procentuele verdeling*)
Bedrijven die…
… produceren in regio´s zonder natuurlijke handicap
… produceren in regio´s met natuurlijke handicap
Groep 1 … alleen voedsel produceren
aantal oppervlakte productie
… ook andere diensten aanbieden
aantal oppervlakte productie
Groep 2 49 42 42
aantal oppervlakte productie
30 38 36
aantal oppervlakte productie
Groep 3
11 9 10 Groep 4 10 11 12
*Per groep is het aantal bedrijven, de oppervlakte van de cultuurgrond en de productie in percentages van het totaal aangegeven. De productie is aangegeven in nge: de Nederlandse grootte-eenheid. De nge is de maatstaf voor de economische omvang van bedrijven. Enkele voorbeelden: 1 melkkoe staat voor 1,27 nge; 1 ha suikerbieten voor 1,72 nge; en 1 ha rozen voor 254,9 nge. Bron: Vogelzang, T.A. [et al]. (2004) Verkenning van het drielagenmodel voor de Nederlandse landbouw, LEI rapport 6.04.20, Den Haag, hoofdstuk 3.
de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De gemeenten met natuurlijke handicaps liggen vooral in het Groene Hart, Zuid-Limburg, Friesland, Noord-Holland en Overijssel. In totaal 20 procent van de cultuurgrond wordt aangemerkt als gebied met een natuurlijke handicap. In de gebieden met natuurlijke handicaps komt weinig akkerbouw voor. Men vindt er naast de melkveehouderij relatief veel kleine ‘overige graasdierbedrijven’. Uit schema 3.1 komt naar voren dat ongeveer 40 procent van de bedrijven (in 2003) niet alleen voedsel produceert, maar ook andere diensten aanbiedt. Deze verbredingsactiviteiten worden vaker ontplooid op (middel)grote bedrijven en door jonge ondernemers en betreffen voor het overgrote deel natuurbeheer. De inkomensverschillen tussen de vier groepen bedrijven zijn niet groot en worden vooral bepaald door verschillen in bedrijfsomvang. In gebieden met natuurlijke handicaps is wel een grotere inzet van eigen arbeid en kapitaal nodig (en is de rentabiliteit van het bedrijf dus lager). Belemmerende regelgeving Zowel bedrijven die kiezen voor schaalvergroting als bedrijven die hun activiteiten verbreden, stuiten soms op beperkende regelgeving, zoals de ammoniakwet, stankzonering, kinderopvangwetgeving, huisvestingswet en restrictief ruimtelijk beleid7. Als gevolg van deregulering is een deel van de problemen de laatste jaren verholpen; van het schrappen en vereenvoudigen van wet- en regelgeving wordt op rijksniveau veel werk gemaakt. Ondernemers (niet alleen agrarische) stuiten vooral op provinciale en gemeentelijke regelgeving, zoals bestemmingsplannen en vergunningprocedures.
7
Engbersen, R. [et al.] (2005) Verrassende ruimte, op.cit., pp. 87-88.
37
DE VERSCHILLENDE FUNCTIES VAN HET PLATTELAND NADER BESCHOUWD
Opgave: ruimte voor schaalvergroting, verbreding en vernieuwing Door schaalvergroting, verbreding en vernieuwing reageert de Nederlandse land- en tuinbouw op veranderende vraag- en aanbodverhoudingen. Individuele ondernemers zullen daarbij, afhankelijk van plaatselijke omstandigheden, marktontwikkelingen en eigen voorkeuren en kwaliteiten, zelf een bepaalde mix kiezen. Door schaalvergroting en de vorming van groene clusters wordt vooral ingespeeld op internationale marktontwikkelingen, door verbreding wordt primair aangesloten op regionale behoeften en mogelijkheden. Voortdurende vernieuwing is nodig om te zorgen voor duurzame productie in drie dimensies: economisch, ecologisch en sociaal. De uitdaging is om processen van schaalvergroting en clustervorming in zowel grondgebonden als niet-grondgebonden sectoren mogelijk te maken en tegelijkertijd ruimtelijk goed in te passen. Belangrijke aandachtspunten daarbij zijn het behoud van landschappelijke waarden en een goede inrichting van de agrologistiek (een op de drie vrachtwagens in het binnenlandse wegverkeer vervoert agroproducten). Voor verbrede landbouw zijn nieuwe ontwerpen mogelijk waarin een bedrijf meerdere functies combineert en lokaal maatschappelijk is ingebed8. Verbreding van de landbouw kunnen overheden vooral ondersteunen door te faciliteren: door beleid (ruimtelijke ordening), door financiële tegemoetkomingen en door het terugdringen van belemmerende regelgeving: “De overheid moet daarbij ruimte laten voor marktwerking en voor creativiteit en ondernemerschap. Zij moet het vliegwiel op gang brengen en belemmeringen uit de weg halen.”9
3.3
Landschap, natuur en water Het platteland biedt rust, ruimte en groen voor alle Nederlanders. Dit draagt bij aan het geestelijke en sociale welbevinden van mensen. De afwisseling van landschappen verhogen de aantrekkelijkheid van reizen door het land. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS), Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en nationale landschappen liggen hoofdzakelijk in het landelijk gebied en behoren tot de ruimtelijke hoofdstructuur die het Rijk in de Nota Ruimte heeft aangewezen. Deze gebieden zijn ecologisch en cultuurhistorisch van nationaal belang, waardoor het Rijk er een grotere (beschermings)verantwoordelijkheid voor draagt. In de nationale landschappen zijn ruimtelijke ontwikkelingen voor de eigen bevolking en bedrijvigheid mogelijk mits de waarden van die landschappen niet worden aangetast.
8 9
Zie: Wagemans, M.C.H. (2004) Van boerderij naar buurderij: Op zoek naar een nieuwe organisatievorm op het platteland, InnovatieNetwerk Groene Ruimte en Agrocluster rapportnr. 04.2.073, Den Haag. Vogelzang, T.A. [et al.] (2004) Verkenning van het drielagenmodel voor de Nederlandse landbouw, op.cit., p. 11.
38
DE VERSCHILLENDE FUNCTIES VAN HET PLATTELAND NADER BESCHOUWD
Niet alle landschappen zijn even waardevol. In relatie tot natuur- en landschapswaarden kan de verscheidenheid van het platteland globaal in beeld worden gebracht aan de hand van twee tweedelingen (zie schema)10: • Overdruk door verstedelijking (meer inwoners: A en C) dan wel onderdruk (minder inwoners: B en D); • De waarde van het gebied voor biodiversiteit en/of landschap: hoog (C en D) dan wel laag (A en B). schema 3.2 Gebiedstypologie met een aanduiding van bepaalde gebieden als voorbeeld
Waarde voor natuur en cultuurlandschap Beperkt Groot
Verstedelijkt (overdruk)
Minder verstedelijkt (onderdruk)
A (Haarlemmermeer)
B (Wieringermeer)
C (Groene Hart)
D (Friese veenweidegebieden)
Elk gebied heeft eigen specifieke ontwikkelingskansen. De gebiedstypologie heeft de functie te bevorderen dat beleidsstrategieën worden ontwikkeld die zijn afgestemd op de specifieke economische, sociale en ecologische kwaliteiten en mogelijkheden van het gebied. Dichtbij de grote stedelijke gebieden bijvoorbeeld zullen ondernemers zich sterker kunnen richten op nieuwe producten en diensten waaraan stedelingen behoefte hebben (zie het kader ‘Amsterdam en zijn buitengebied’ in paragraaf 2.3). In het meer perifere landelijke gebied kan de insteek sterker gericht worden op verblijfstoerisme. Uit de hiervoor gekozen voorbeelden blijkt ook dat het landelijk gebied veel meer dan vroeger wordt benut als consumptieruimte; dit maakt onderdeel uit van de karakterverandering van het platteland die in hoofdstuk 2 is beschreven. Dat maakt de bereikbaarheid en de toegankelijkheid van het landelijk gebied tot punten van aandacht. De toegankelijkheid van landbouwgronden en overige groene ruimte zou kunnen worden verbonden met agrarisch natuurbeheer. Een collectieve regeling voor vergoeding, bijvoorbeeld via lokale transacties met lokale overheden, ligt voor de hand. Het platteland biedt ruimte aan ecosystemen en soorten. De Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992) van de EU zijn opgesteld om de biodiversiteit veilig te stellen. De soortenrijkdom neemt in Nederland af door onvoldoende milieu- en waterkwaliteit en door onvoldoende ruimte voor natuurkwaliteit binnen en buiten natuurgebieden11. Initiatieven zoals het Gagelvenne-project (zie kader paragraaf 3.2) dragen bij aan de kwaliteit van natuur en landschap. De Natuurbalans 2005 wijst erop dat aanvullende inrichtingsmaatregelen vaak nodig zijn om de natuurdoelen te bereiken en de ruimtelijke samenhang in het beheer van gronden te verbeteren. Door verstedelijking staat de
10 11
Berkhuysen, A. (2005) Europe’s Living Countryside: The Netherlands, Utrecht, Stichting Natuur en Milieu, pp. 6 en 25-26. Ministerie LNV (2004) Agenda voor een Vitaal Platteland: Visie, op.cit., p. 25.
39
DE VERSCHILLENDE FUNCTIES VAN HET PLATTELAND NADER BESCHOUWD
ruimtelijke samenhang onder druk en dreigt versnippering de biodiversiteit en de landschappelijke kwaliteit aan te tasten12. Gezonde ecosystemen zijn zowel van belang voor de natuur als essentieel voor andere functies zoals een duurzame landbouw en de drinkwatervoorziening. Het (kwantitatieve en kwalitatieve) waterbeheer is voor stad en land van groot belang. Sommige natuurgebieden kampen met verdroging. In het stroomgebied van de grote rivieren dreigen met enige regelmaat overstromingen. De ruimte voor ‘meebewegen met water’ moet in het buitengebied worden geschapen. Ook de drinkwatervoorziening moet in de groene ruimte worden veiliggesteld. Waterberging vraagt daarom ruimte van landbouw en natuur13. Daarnaast moet de waterkwaliteit worden verbeterd en de Kaderrichtlijn Water worden geïmplementeerd. Waterberging leent zich goed voor functiecombinaties: met natuur(ontwikkeling), met recreatie en met hoogwaardig wonen. Daarnaast fungeren waterwegen als een deel van onze vervoersinfrastructuur. Opgave Het LEI noemt het behoud van de duurzame kwaliteit van het landschap een centraal zorgpunt voor de plattelandseconomie14. De kwaliteit van het landschap staat onder druk door veranderingen in het landbouwproductiesysteem en door de risico’s van verstedelijking en verrommeling. Ook de kwaliteit van de natuur staat onder druk. Om de EHS inclusief robuuste verbindingen in de periode tot 2018 te kunnen realiseren moet, zo stelt de Agenda voor een Vitaal Platteland (paragraaf 6.3) vast, de komende jaren fors worden ingezet op grondaankopen, inrichting en particulier beheer. Daarbij krijgen particulier en agrarisch beheer een zwaarder accent dan voorheen, wat volgens het Milieu en Natuur Planbureau tot aanvullend beleid noopt.
3.4
Toerisme en recreatie In toenemende mate is het platteland een plek om te recreëren. De specifieke kenmerken van het platteland – ruimte, rust en groen – bieden vooral mogelijkheden voor openluchtrecreatie in natuur en in cultuurlandschappen. Daarmee wordt tegemoetgekomen aan behoeften van mensen aan ontspanning, beleving, beweging, bezinning en inspiratie. De recreatie kan omgekeerd belangrijke sociaal-culturele en sociaal-economische impulsen geven aan de ontvangende plattelandssamenleving15. Toerisme en recreatie hebben een groot economisch, ruimtelijk en welzijnsbelang. Al zijn er grote verschillen tussen regio's en plaatsen. Landelijk neemt de sector 4% van het Bruto Nationaal Pro-
12 13 14 15
Milieu en Natuur Planbureau (2005) Natuurbalans 2005, Bilthoven. Ministerie LNV (2004) Agenda voor een Vitaal Platteland: Visie, op.cit., p. 58. Terluin, I.J. [et al.] (2005) De plattelandseconomie in Nederland, op.cit., p. 102. Vgl. Raad voor het Landelijk Gebied (2004) Ontspannen in het groen, RLG 04/1, Amersfoort, pp. 17-19.
40
DE VERSCHILLENDE FUNCTIES VAN HET PLATTELAND NADER BESCHOUWD
duct in en biedt zij werk aan 380.000 mensen. Het is een zeer arbeidsintensieve sector waarin ook vele laaggeschoolden werk kunnen vinden. Zeker in tijden van laagconjunctuur kunnen toerisme en recreatie een belangrijke economisch impuls geven aan een regio. Bestedingen van toeristen op het platteland geven een aanzienlijke impuls aan de daar gevestigde ondernemers in de agrarische en dienstverlenende sector en dragen daarmee bij aan de instandhouding van het voorzieningenniveau en leefbaarheid van het landelijk gebied16. Toerisme en recreatie leveren een substantiële bijdrage aan de plattelandseconomie en aan de vitaliteit van het platteland. Recreatiebedrijven faciliteren met hun accommodaties de vrijetijdsbesteding op het platteland. Bijvoorbeeld: ongeveer een vijfde van het aantal dagtochten in Nederland vindt plaats op het platteland; dit levert een tiende van de bestedingen bij dagtochten op (1,2 miljard euro in 2002)17. Het grootste deel van de overnachtingen wordt op het platteland geboekt. Groei In de Nota Ruimte constateert het kabinet dat het huidige aanbod van toeristisch-recreatieve voorzieningen, zowel kwalitatief als kwantitatief, onvoldoende voldoet aan de recreatiewensen van de samenleving18. Het toenemende belang van vrijetijdsbesteding en de huidige en toekomstige samenstelling van de bevolking vragen om nieuwe vormen van openlucht- en verblijfsrecreatie en om aanpassing van het huidige toeristisch-recreatieve aanbod. Het rijksbeleid is gericht op een verdere ontwikkeling van de toeristisch-recreatieve gebruiksmogelijkheden van de groene ruimte19: De recreatiesector moet de ruimte krijgen om te kunnen anticiperen op de veranderende behoefte van de samenleving en om zich tot een economische drager van (delen van) het platteland te ontwikkelen. Daarmee is ook de vitaliteit van de meer landelijke gebieden van Nederland gebaat. (…) [Daartoe dienen provincies] in hun streekplannen voldoende ruimte te scheppen om de veranderende behoefte aan toeristisch-recreatieve voorzieningen in de samenleving te faciliteren. Concreet betekent dit dat rekening moet worden gehouden met nieuwe vormen van recreatie en toerisme en met uitbreiding en aanpassing van bestaande toeristische en verblijfsrecreatieve voorzieningen. Het gaat daarbij ook om vergroting van de mogelijkheden voor recreatie als nevenactiviteit op agrarische bedrijven. De groene ruimte op het platteland staat momenteel maar voor een deel open voor recreanten, terwijl een grotere toegankelijkheid van het buitengebied voor wandelaars en fietsers de recreatieve waarde van het platteland zou kunnen versterken. Daarbij geldt dat
16 17 18 19
IPO (2004) De verblijfsrecreatie in de knel, op.cit. Berkhout, P. en C. van Bruchem (red.) (2004) Landbouw-Economisch Bericht 2004, op.cit., p. 85. Ministerie VROM (2004) Nota Ruimte, deel 3a, pp. 143-144. Ministerie VROM (2004) Nota Ruimte, deel 3a, pp. 143-144. De PKB-tekst is vet gedrukt.
41
DE VERSCHILLENDE FUNCTIES VAN HET PLATTELAND NADER BESCHOUWD
routegebonden wandelen minder gevolgen heeft voor de agrarische bedrijfsvoering dan andere vormen van recreatief medegebruik. Uit een representatieve enquête onder 700 land- en tuinbouwers blijkt echter dat de bereidheid om een wandelpad op het bedrijf toe te staan in beginsel niet hoog is20. Als belangrijke redenen daarvoor noemen boeren de aantasting van de privacy en mogelijke belemmeringen in de agrarische bedrijfsvoering. Andere bezwaren zijn de voorgestelde (ontoereikende) vergoedingen, de vrees voor hondenoverlast, voor bedrijfsrisico’s en voor zwerfvuil, en de omvang van de aan te brengen voorzieningen. Er is ook anderszins spanning tussen vraag en aanbod. De behoefte aan wandelmogelijkheden is het grootst in de nabijheid van steden, terwijl de agrariërs juist in die gebieden meer terughoudend zijn in het openstellen van hun grond vanwege de mogelijke massaliteit en ‘heterogeniteit’ van het wandelende publiek21. De ervaringen met de ‘public footpaths’ in het Verenigd Koninkrijk zouden overigens veel zorgen kunnen wegnemen. Naast het recreatief medegebruik van landbouwgronden is ook de toegankelijkheid van natuurgebieden en de cultuurhistorie van gebieden een punt van aandacht. De raad verwijst hiervoor naar zijn advies over de nota Natuur voor mensen, mensen voor natuur22; de titel van deze nota geeft al aan dat mensen en natuur niet langs elkaar heen leven. Zij zijn er voor elkaar. In beschermde natuurgebieden kan extensieve groene recreatie (of extensieve duurzame landbouw) alleen plaatsvinden als die zich voegt naar het primaat van de natuur. In het overige buitengebied moet voldoende ruimte worden gecreëerd om aan de behoeften van recreatie en toerisme tegemoet te kunnen komen. De cultuurhistorische betekenis van het landelijk gebied vraagt om de zorg voor het landschap en voor de historische gebouwen: de agrarische en industriële monumenten van het platteland. Vernieuwing: stimuleren van duurzaam ondernemen in de recreatie Bij de groei van de recreatiesector is de duurzaamheid van recreatief-toeristische activiteiten een belangrijk aandachtspunt. Van ondernemers wordt verwacht dat zij de kwaliteiten van de omgeving – natuurwaarden waar zij zelf bij gebaat zijn – een plek geven in hun bedrijfsplan23. Het recreatiebedrijfsleven in Nederland heeft in de afgelopen tien jaar innovaties op het gebied van milieu- en natuurverantwoord ondernemen doorgevoerd. De bewustwording van de noodzaak hiertoe heeft sterk postgevat. Er zijn initiatieven genomen zoals het opstellen van ‘bedrijfsnatuurplannen’ en de ‘milieubarometer’ (zie kader).
20 21 22 23
Rijk, P.J. (2005) Wandelpaden op land- en tuinbouwbedrijven: animo, mogelijkheden en vergoedingssysteem, LEI-rapport 4.05.03, Den Haag. Zie: Ploeg, B. van der, C. Teeuwen en H. Hofsink (2000) Te voet door de velden: Draagvlak openstelling agrarische gronden voor recreatie, LEI Rapport 4.00.14, Den Haag, inz. p. 72. SER-advies (2001) Natuur voor mensen, mensen voor natuur, publicatienr. 01/05, Den Haag, p. 26. Ministerie LNV (2004) Agenda voor een vitaal platteland: Visie, op.cit., p. 46-47.
42
DE VERSCHILLENDE FUNCTIES VAN HET PLATTELAND NADER BESCHOUWD
Milieubarometer De Milieubarometer is het keurmerk voor bedrijven in de toerisme- en recreatiebranche die serieus en controleerbaar bezig zijn met de milieuzorg op het bedrijf. Het is een beloning voor de ondernemer die meer voor het milieu doet dan de wet- en regelgeving van hem verlangt en het is een middel om het milieubewuste imago van de onderneming aan anderen (gasten, overheden) over te brengen. De Milieubarometer kent drie niveaus: brons, zilver en goud. Het gouden niveau staat gelijk aan het landelijk gewaardeerde Milieukeur. In 2004 hebben 250 recreatiebedrijven de Milieubarometer gehaald; 100 daarvan kregen goud. • Bron: www.recron.nl/milieubarometer
Er is sprake van ‘verbreding’ in de zin dat recreatieondernemers werk maken van natuurbeheer, zoals flora- en faunabeheer, extensief grondgebruik, het creëren van natuurlijke afscheidingen met water of de aanleg van boswalletjes.
Natuurbeheer in de recreatiesector Een mooi voorbeeld van verbreding in de recreatiesector is de combinatie van golf en natuur in Bunnik. Het terrein is een belangrijke ecologische verbinding tussen landgoederen en Kromme Rijn en heeft in 1996 de dubbelbestemming golf en natuurontwikkeling gekregen (was landbouwgrond). De baan is in 1998 in gebruik genomen. De golfvereniging, de Natuur- en Milieufederatie Utrecht (NMU) en de gemeente hebben een convenant afgesloten over het beheer van het terrein. Na zes jaar monitoring blijkt een grote variëteit aan planten en dieren zich te kunnen ontwikkelen in het gebied. Het proces is niet gemakkelijk geweest. Het vergt veel van een golfvereniging om de bestemming natuurontwikkeling te verinnerlijken in het beheer. Ook is het afgesproken wandelpad voor niet-golfers (het recreatief medegebruik) nog niet gerealiseerd. Voorwaarde voor succesvol meervoudig ruimtegebruik is – naast een meervoudige bestemming – vooral meer ruimte. Overleg daarover van NMU met de provincie Utrecht heeft als resultaat dat nieuwe golfbanen in Utrecht minstens tien procent van het oppervlak aan nieuwe natuur moeten besteden. Ook de Nederlandse Golffederatie stemt ermee in om de aanleg van golfbanen vanuit een breder kader te bezien. • Bron: Lidt de Jeude-Jonkers, M. van (2005) Meervoudig ruimtegebruik op golfbanen, ROM 2005 – nr. 6, pp. 34-39.
43
DE VERSCHILLENDE FUNCTIES VAN HET PLATTELAND NADER BESCHOUWD
Ruimte zoeken Om aan de toenemende vraag naar recreatie te voldoen, hebben ondernemers in openlucht- en verblijfsrecreatie (bijvoorbeeld campings en bungalowbedrijven) vaak behoefte aan meer ruimte. Het rijksbeleid biedt die ruimte op zich ook. Bedrijven die in de Ecologische Hoofdstructuur liggen en vooral die in de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden kunnen bij uitbreiding evenwel op beperkingen stuiten. De AVP erkent dat het ondernemers door ruimtelijke plannen en procedures niet gemakkelijk wordt gemaakt24. Regelgeving is niet altijd toegesneden op de situatie op het platteland. Tegelijkertijd blijven regels nodig om de specifieke kwaliteiten van het platteland te beschermen. Ruimte voor ondernemerschap betekent dat verschillende overheden zich gezamenlijk inspannen om waar nodig regelgeving aan te passen dan wel te handelen in de geest van de wet zonder de regels te veranderen25. Gemeenten en provincies worden door het Rijk aangemoedigd om creatieve oplossingen te zoeken. Tegelijkertijd betekent ruimte voor ondernemerschap dat de ondernemer kan worden aangesproken op zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid voor de omgeving waarin zijn bedrijf opereert, aldus de AVP. Ondanks het ruimtebiedende rijksbeleid kunnen ontwikkelingsinitiatieven van recreatiebedrijven op het platteland stuiten op langdurige blokkades op decentraal niveau. Recreatieondernemers menen dat gemeenten niet altijd over de deskundigheid beschikken die nodig is om initiatieven goed te beoordelen in het licht van de bestaande wetgeving (bijvoorbeeld de Flora- en faunawet). Het gebrek aan kennis en informatie bij de gemeente wordt dan al snel afgewenteld op de ondernemer; problemen die te moeilijk worden gevonden, lijkt men ‘over de schutting te gooien’. Ook op provinciaal niveau ervaren ondernemers weerstanden, voortkomend uit een verkokerde handelwijze. Opgave De recreatiesector staat op het platteland vaak met een been in het ‘groen’ en met een been in het ‘rood’ en heeft de opgave zijn groei goed in te passen in de groene ruimte. De kwaliteit van de groene ruimte is immers het kapitaal van de recreatie aldaar. Een duurzame bedrijfsvoering is daarmee een logisch tweede aandachtspunt. De gemeenten en provincies moeten invulling geven aan de geboden ruimte voor groei van recreatie en toerisme uit de Nota Ruimte. Dat is niet eenvoudig. Gemeenten moeten in samenwerking met elkaar en de provincie actief op zoek gaan naar mogelijkheden voor multifunctioneel ruimtegebruik, meedenken met de initiatieven van onderop. Diverse gemeenten doen dat al, maar voor veel andere betekent dat nog een cultuuromslag.
24 25
Ministerie LNV (2004) Agenda voor een vitaal platteland: Visie, op.cit., p. 30. Ministerie LNV (2004) Agenda voor een vitaal platteland: Visie, op.cit., p. 30.
44
DE VERSCHILLENDE FUNCTIES VAN HET PLATTELAND NADER BESCHOUWD
3.5
Industrie en dienstverlening De vitaliteit van een gebied wordt mede bepaald door de mogelijkheden om werk te vinden, in de landbouw, de industrie en in de verschillende takken van de publieke en zakelijke dienstverlening. Veel plattelandbewoners hebben werk in een nabijgelegen stad, maar het platteland biedt zelf ook werkgelegenheid. Veel middelgrote en kleine bedrijven (mkb) in handel, transport, (lichte) industrie en dienstverlening zijn gevestigd in of rond dorpen. Ook de overheid biedt er werkgelegenheid. In Noord-Brabant bijvoorbeeld is een vierde van de werkgelegenheid in de plattelandsgebieden te vinden; eenderde deel van de Brabantse bevolking woont in de plattelandsgebieden. Sinds de jaren tachtig is de commerciële en niet-commerciële dienstverlening er explosief gegroeid, zowel in de stedelijke als in de landelijke gebieden. De dienstensector is met twee derde van de werkgelegenheid de grootste werkgever in Noord-Brabant. In economisch opzicht is het strikte onderscheid tussen stad en platteland duidelijk aan het vervagen. Slechts tien à vijftien procent van de arbeidsplaatsen in de plattelandsgebieden is direct gerelateerd aan de agrarische sector26. Voor het scheppen van meer werkgelegenheid op het platteland blijken gevestigde ondernemers, die zich verbonden voelen met de streek, van groot belang. Zij kennen de markt en de structuur van de regio en ondersteunen in veel gevallen financieel of anderszins lokale maatschappelijke activiteiten. Zij zijn daardoor als geen ander in staat mee te denken over nieuwe economische activiteiten27. Vestigingsplaatsfactoren Nederland is als het ware ‘kleiner’ geworden voor bedrijven doordat de ruimtelijke variatie van vestigingsplaatsfactoren sterk is afgenomen28: “Grote delen van Nederland zijn te beschouwen als één urban field (…)”. Het platteland blijft echter voor bepaalde activiteiten en voor ondernemers die zich aangetrokken voelen door ‘groene’ factoren als rust en ruimte, een specifieke aantrekkelijke vestigingsplaats. Ondernemers kunnen gebruik maken van voormalige boerderijen of andere bestaande bebouwing om wonen en werken te combineren. Tegen die achtergrond kunnen de verschillende redenen voor vestiging van bedrijven op het platteland worden bezien. Algemene motieven voor vestiging op het platteland zijn de aantrekkelijkheid van de woonomgeving en de beschikbaarheid van voldoende arbeidsaanbod. Daarnaast biedt de toegenomen belangstelling voor wonen en recreëren op het platteland kansen voor bepaalde economische activiteiten. Verder kan de lagere grondprijs op het platteland aantrekkelijk zijn voor bedrijven met een betrekkelijk extensief ruimtegebruik (met weinig arbeidsplaatsen en/of toegevoegde waarde per hectare).
26 27 28
SEOB (2004) Reconstructie onder de loep, op.cit., pp. 6-7, 10-11. SEOB (2004) Reconstructie onder de loep, op.cit., p. 12. Daalhuizen, F. (2004) Nieuwe bedrijven in oude boerderijen, Delft, Eburon, p. 29.
45
DE VERSCHILLENDE FUNCTIES VAN HET PLATTELAND NADER BESCHOUWD
Extensief ruimtegebruik weerspiegelt zich in een duidelijk verschil in ruimteproductiviteit (toegevoegde waarde per ha bedrijventerrein) tussen de provincies. In Zeeland ligt deze met 0,7 miljoen euro per hectare het laagst; in Utrecht met 3,4 miljoen euro het hoogst29. Logistiek (vervoer en communicatie) en de chemische industrie kennen een lage ruimteproductiviteit. De hoogste ruimteproductiviteit vinden we in de financiële en zakelijke dienstverlening. Ook de bouwnijverheid scoort in dit opzicht relatief hoog; dat komt doordat de toegevoegde waarde niet aan de bouwplaats wordt toegerekend maar aan het vestigingsadres van het bouwbedrijf. Als daarentegen puur naar de opslag van bouwmaterialen wordt gekeken dan ligt de ruimteproductiviteit (en het aantal werknemers per hectare) laag. Om die reden zijn gemeenten vaak niet erg geneigd om aan de uitbreidingsbehoeften van bouwbedrijven tegemoet te komen. Sectorspecifieke vestigingsplaatsfactoren voor het platteland zijn30: • Relatie met agrarische sector (voor diverse bedrijfstakken, waaronder landbouwmechanisatiebedrijven, opslag en transport, dienstverlening en verwerkende industrie); • Regionale verzorgingsfunctie (diverse vormen van commerciële en niet-commerciële dienstverlening); • Ruimtelijke kwaliteit (recreatie en toerisme, horeca); • Beschikbare ruimte (transport en logistiek, bouwbedrijven); • Ligging en bereikbaarheid (transport, logistiek, groothandel). Zoeken naar optimale locaties De Nota Ruimte geeft aan provincies en gemeenten ruimte om economische activiteiten te stimuleren en een plek te geven. Ruimte voor bottom-upondernemerschap is cruciaal voor vitaliteit, maar niet elke bedrijvigheid past op elke plek. De SER vindt daarom dat in regionaal (intergemeentelijk) verband naar de planologisch gezien optimale locatie van de verschillende functies moet worden gezocht. Dat geldt voor alle functies, ook voor industrie en dienstverlening. Daarvoor moeten (nieuwe) normen worden ontwikkeld die de plaats in kunnen nemen van de bestaande regelgeving. Deze is veelal geënt op achterhaalde opvattingen van ruimtelijke ordening (met overregulering als gevolg) en geeft weinig ruimte aan dynamiek. De randvoorwaarden voor uitbreiding van bestaande activiteiten en het opzetten van nieuwe, niet-agrarische activiteiten vragen om maatwerk in provinciale streekplannen. De sociale partners in Gelderland (SoPaG) hebben daarvoor een voorzet gedaan (zie kader).
29 30
Louw, E., Y.M. Bontekoning en H. Olden (2004) Ruimteproductiviteit op bedrijventerreinen: Een verkenning van een nieuwe methodiek, Delft, OTB. Docter, J. en F. Veenema (2004) Ruimte voor het midden- en kleinbedrijf, het lef om te kiezen! Visie van MKB-Nederland op de ruimtelijke inrichting van Nederland tot 2020, Delft, MKB-Nederland, pp. 39-40.
46
DE VERSCHILLENDE FUNCTIES VAN HET PLATTELAND NADER BESCHOUWD
Mogelijke randvoorwaarden voor nieuwe economische activiteiten op het platteland De SoPaG stelt voor naast de bestaande regiozonering uit het streekplan een aantal economische voorwaarden op te nemen, en daarmee een soort economische zonering van het platteland te zoeken. Algemene randvoorwaarden voor nieuwe, niet-agrarische bedrijvigheid en voor uitbreiding van bestaande bedrijven zouden betrekking moeten hebben op: • Aard en schaal van de omgeving. Grootschaligheid in bedrijfsbebouwing hoort vaak niet op het platteland thuis. Of de aard van de bedrijvigheid past, is een kwestie van maatwerk. • Infrastructuur. De komst van niet-agrarische bedrijven kan worden toegestaan daar waar geschikte infrastructuur voorhanden is (zoals doorgaande provinciale wegen). • Landschappelijke inpassing van oude en nieuwe bedrijfslocaties, met beeldkwaliteitplannen als hulpmiddel. • De uitwerking van ‘rood voor rood’. Agrarische gebouwen – woonhuizen uitgezonderd – zijn een vorm van bedrijfshuisvesting. Bij eventuele afbraak van die bedrijfsgebouwen moet op zo kort mogelijke afstand hiervoor compensatie worden gezocht. Dat kan in de directe omgeving zijn of in een nabijgelegen kern op een – al dan niet nieuw – regulier bedrijventerrein. Daarnaast vragen specifieke kwaliteiten of functies van bepaalde gebieden om aanvullende voorwaarden. Deze betreffen: • Kwetsbare natuurgebieden, waar voor niet-agrarische bedrijvigheid een stringent beschermingsregime moet worden gehanteerd: geen nieuwe activiteiten en geen uitbreiding van bestaande. Alleen kleinschalige recreatie is denkbaar in deze gebieden. • Geïntensiveerde landbouwgebieden (specifieke gebieden voor intensivering van de landbouw), waar wet- en regelgeving (voor bijvoorbeeld ammoniak en stank) grenzen stellen aan andere dan puur agrarische activiteiten. • Overige landbouwgebieden, waar onder meer geen ‘extreem verkeersaantrekkende beweging’ moet ontstaan en waar alleen plaats kan zijn voor activiteiten die qua milieubelasting zijn toegestaan op bedrijventerreinen waarop ook gewoond wordt. • Bron: Sociale Partners Gelderland (SoPaG) (2004) Zoeken naar nieuwe economische dragers: Advies bedrijvigheid buitengebieden in Gelderland, Arnhem.
47
DE VERSCHILLENDE FUNCTIES VAN HET PLATTELAND NADER BESCHOUWD
Het tot nu toe in Nederland gevoerde perifere detailhandelsbeleid heeft ertoe bijgedragen dat er, in tegenstelling tot het buitenland, nauwelijks weidewinkels zijn ontstaan. Dat wordt als een positieve situatie ervaren31. De Nota Ruimte decentraliseert het vestigingsbeleid voor de kleinschalige en grootschalige detailhandel naar de provincies en WGRplus-regio’s. Van provincies wordt verwacht de vestiging van detailhandel met bovenlokale gevolgen te regisseren. De provincie Zuid-Holland heeft daarover als eerste een provinciale structuurvisie vastgelegd. Bedrijven maken vaak een geleidelijke groei door. Met het oog daarop is het verstandig vooraf duidelijk vast te leggen op welk moment (bij schaalvergroting of bij uitbreiding van de werkzaamheden) bepaalde bedrijvigheid niet meer past in het buitengebied en verplaatsing naar een andere locatie aan de orde is. Daarbij ligt het voor de hand grootschalige activiteiten (buiten de detailhandel) – in het bijzonder die welke met veel vervoersbewegingen gepaard gaan – zoveel mogelijk te bundelen op goed ontsloten bedrijventerreinen, gebruikmakend van de ruimtestructurerende werking van infrastructuur (lagenbenadering). Een mooi voorbeeld van ruimte zoeken voor bedrijvigheid en vasthouden aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving is ‘Schelluinen-West’32.
Transportcentrum Schelluinen-West De gemeenten in de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden en de provincie ZuidHolland werken samen aan de realisering van een nieuw transportcentrum bij Schelluinen. Dit initiatief is voortgekomen uit de vraag van een fors aantal transportbedrijven uit de regio naar extra ruimte. Een gezamenlijke aanpak van de gemeenten met vele betrokken partijen leidde tot de ontwikkeling van één groot transportterrein op een plaats waar de ruimtestructurerende werking van infrastructuur goed wordt benut. Zo wordt een optimale inrichting van het terrein ten behoeve van de gebruikers gecombineerd met een verbetering van de kwaliteit van het buitengebied door zorgvuldig te kiezen voor een bepaalde locatie. De provincie heeft het terrein in het streekplan opgenomen, maar stelt wel voorwaarden aan de invulling van de vrijkomende locaties van transportbedrijven die naar Schelluinen-West verhuizen. Een andere invulling van vrijkomende locaties kan de leefbaarheid van de woonkernen in het gebied ten goede komen.
31
32
MKB-Nederland (2005) Locatiebeleid detailhandel, praktijkinfo, Delft; Gedeputeerde Staten Zuid-Holland (2004) Notitie perifere detailhandel, Den Haag; SER Zuid-Holland (2005) Advies over de notitie perifere detailhandel, Den Haag. Kamer van Koophandel voor Rivierenland (2004) Nieuwsbrief Schelluinen-West.
48
DE VERSCHILLENDE FUNCTIES VAN HET PLATTELAND NADER BESCHOUWD
Hergebruik van boerderijen Op het platteland komen door de voortgaande schaalvergroting in de landbouw en de afname van het aantal boeren, boerderijen (en andere agrarische gebouwen) vrij voor niet-agrarisch gebruik. Die nieuwe bestemming kan aan zo’n pand worden gegeven door de oorspronkelijke boer of door niet-agrarische ondernemers van buiten. Dit soort gebouwen kan zich goed lenen voor huisvesting van vormen van dienstverlening of worden ingericht als bedrijfsverzamelgebouw voor startende ondernemers. Gemeenten en provincies stellen zich echter vaak erg terughoudend op, waardoor bedrijfsmatig hergebruik wordt afgeremd (zie kader). Ook kan de voorkeur worden gegeven aan sloop van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen in het buitengebied met een ‘ruimte voor ruimte’-regeling, waarbij de vrijkomende ruimte wordt toegevoegd aan het areaal voor werken binnen of bij de bebouwde kom. Hiervoor kan worden gekozen ten behoeve van een open buitengebied van hoge kwaliteit, dat ook een economische vestigingsfactor is33.
Hergebruik van leegstaande agrarische bedrijfsgebouwen Tussen 1979 en 1999 heeft ongeveer 19 procent van de boerderijen de agrarische functie geheel verloren. Relatief veel functieverandering treft men aan in de landbouwgebieden aan de Noord-Hollandse kust en de Haarlemmermeer, in Drenthe, het oosten van Friesland en het rivierengebied. Boerderijen blijken voor startende en verplaatsende ondernemers relatief goedkope bedrijfslocaties die de combinatie van wonen en werken mogelijk maken in een prettige leefomgeving. Het bedrijfsmatige hergebruik van boerderijen vindt vanwege de goede bereikbaarheid vooral plaats in meer verstedelijkte regio’s zoals de Randstad en de Brabantse stedenrij en nauwelijks in de meer perifeer gelegen plattelandsgebieden. Het merendeel van de gemeenten heeft nog geen regels over functieveranderingen van boerderijen ontwikkeld. • Bron: Daalhuizen, F. (2004) Nieuwe bedrijven in oude boerderijen: De keuze voor een voormalige boerderij als bedrijfslocatie, Delft, Eburon.
Opgave Voldoende bedrijvigheid is cruciaal voor de economische vitaliteit van het platteland. Economische vitaliteit is het vermogen van een gebied en zijn inwoners om structurele economische veranderingen op te vangen door uitbreiding van bestaande dan wel de creatie van nieuwe economische activiteiten34. Daarvoor is het investeringsklimaat in een gebied cruciaal; dat is bepalend voor het aantrekken en vasthouden van investerin-
33 34
SEOB (2004) Reconstructie onder de loep, op.cit., p. 14. SEOB (2004) Reconstructie onder de loep, op.cit., pp. 12-13.
49
DE VERSCHILLENDE FUNCTIES VAN HET PLATTELAND NADER BESCHOUWD
gen en bedrijvigheid en voor de instandhouding en bevordering van de regionale werkgelegenheid. Daartoe zijn van belang: • ondernemerschap; • innovativiteit en kennis; • netwerken (samenwerking ondernemers); • houding lokale overheden (samenwerking in regionaal verband); • houding werknemers; en • de inbreng van burgers. Concreet staan de plattelandsgebieden voor de opgave om bestaande bedrijvigheid te behouden en ruimte te bieden voor uitbreiding. Daarbij moet de overheid voorwaarden stellen voor de landschappelijke inpassing van bedrijvigheid en helder zijn over wanneer zich de noodzaak voordoet voor verplaatsing naar een beter passende locatie in de regio voor grootschalige bedrijvigheid. Een knelpunt is in sommige gebieden gelegen in de vestiging van bedrijven met weinig arbeidsplaatsen per hectare. Het is alleszins begrijpelijk dat dergelijke bedrijven hun weg zoeken op het platteland. Nu bieden de grondgebonden agrarische sectoren eveneens weinig arbeidsplaatsen per hectare (als alleen de primaire productie in beschouwing wordt genomen). Van gemeenten mag verwacht worden dat zij met dit soort bedrijven in regionaal verband zoeken naar een geschikte vestigingsplaats.
3.6
Wonen en voorzieningen Wonen Leegloop van het platteland vormt voor Nederland geen probleem. Hoewel het aantal boeren gedurende de afgelopen halve eeuw is gedecimeerd, is er – op de Veenkoloniën, het Oldambt in Groningen, en een enkel Zeeuws gebied na – geen sprake van een afname van de plattelandsbevolking. De vraag naar wonen in een landelijke omgeving is groot, zeker in vergelijking met het aantal vrijkomende woningen op het platteland35. Uit onderzoek komt naar voren dat veel Nederlanders een voorkeur hebben voor een woonomgeving met een landelijk – dat wil zeggen groen en dorps – karakter. Dat komt voort uit een zeer positief beeld van het platteland bij stedelingen. Stedelingen zien het platteland vooral als belevings- en consumptieruimte; functionele kenmerken spelen in de beeldvorming nauwelijks een rol. De gewenste woonomgeving hoeft voor velen niet op het platteland te zijn gelokaliseerd; een huis met tuin in een rustige, veilige en groene omgeving aan de rand van een stad of stedelijk gebied voldoet ook. Een deel van de stedelingen wil daadwerkelijk verhuizen van
35
Dam, F. van, M. Jókövi, A. van Hoorn, S. Heins (2003) Landelijk wonen, Den Haag/Rotterdam, Ruimtelijk Planbureau/ NAi Uitgevers, pp. 21-39.
50
DE VERSCHILLENDE FUNCTIES VAN HET PLATTELAND NADER BESCHOUWD
stad naar platteland. In ons kleine land is de stad vaak niet ver weg en goed bereikbaar. Een groot deel van de plattelandsdorpen huisvest dan ook mensen die in een min of meer naburige stad hun werk hebben (gehad). De behoefte aan wonen op het platteland zal door de vergrijzing waarschijnlijk nog toenemen; rond de pensioengerechtigde leeftijd is sprake van een grotere verhuismobiliteit36. Door de vergrijzing wordt ook de combinatie van wonen, winkelen en andere voorzieningen belangrijker37. Voldoende woningbouw in plattelandsgebieden om aan de vraag tegemoet te komen, is lastig te realiseren. In het verleden werd dit planologisch niet gestimuleerd om uitstroom van draagkrachtigen uit de stad te voorkomen. Maar ook los daarvan is het lastig om goede bouwlocaties te vinden. De Nota Ruimte geeft aan provincies en gemeenten een grotere rol in het ruimtelijke beleid. Het Rijk hoopt dat daarmee meer woningbouw gerealiseerd zal worden, vrijkomende bebouwing makkelijker voor andere functies hergebruikt zal kunnen worden en ‘ruimte voor ruimte’-regelingen vaker en makkelijker worden toegepast38. De SER vindt het belangrijk dat in regionaal (bovengemeentelijk) verband naar de beste locaties voor woningbouw wordt gezocht, conform de lagenbenadering met aandacht voor de ondergrond en bestaande netwerken. Het integraal ontwerp De leefbaarheid van het platteland is gediend met verbetering en uitbreiding van de woningvoorraad, niet alleen om de eigen groei op te vangen, maar ook om huisvestingsmogelijkheden te bieden voor mensen die van elders komen. Uitbreiding (respectievelijk inbreiding) van bestaande kernen heeft daarbij de voorkeur omdat dan kan worden aangesloten bij de bestaande sociale en fysieke infrastructuur. Een andere mogelijkheid om meerwaarde in verschillende functies te creëren is gelegen in de uitvoering van een integraal ontwerp39. In Groningen zijn twee projecten gestart die bij dit concept aansluiten, namelijk de Blauwe Stad en Meerstad Groningen (zie kader). Voorzieningen De aantrekkelijkheid van een woonplek wordt niet alleen bepaald door de kwaliteit van de woning en de directe omgeving, maar ook door het leefklimaat en de beschikbare voorzieningen. Het leven in de woonkernen op het platteland biedt voor velen onmisken-
36 37 38 39
Dam, F. van [et al.] (2003) Landelijk wonen, op.cit., p. 74. Docter, J. en F. Veenema (2004) Ruimte voor het midden- en kleinbedrijf, het lef om te kiezen!, op.cit., p. 41. Berkhout, P. en C. van Bruchem (red.) (2004) Landbouw-Economisch Bericht 2004, op.cit., p. 78-79. Riele, N. te, H. te Riele, L. Nijhuis, M. van Beek, H. Derks en P. Varkevisser (2003) Nieuwe Dorpen: Een eerste inventarisatie van problemen en kansen, InnovatieNetwerk Groene Ruimte en Agrocluster rapportnr. 03.2.042, Den Haag. Het project beoogt de economische, ruimtelijke, sociale, ecologische, landschappelijke en waterstaatkundige problemen waarmee veel dorpen in Nederland kampen, duurzaam op te lossen in een integraal ontwerp dat gebruik maakt van kansen zoals de wens tot (meer) landelijk wonen.
51
DE VERSCHILLENDE FUNCTIES VAN HET PLATTELAND NADER BESCHOUWD
Blauwe Stad en Meerstad Groningen De Blauwe Stad is een nieuw onderdeel van een oud gebied: het Oldambt, vlakbij Winschoten. Hier wordt vanaf 2003 het meest spectaculaire landschapsproject sinds de drooglegging van de IJsselmeerpolders gerealiseerd. Hart van het plan is de aanleg van een nieuw meer van zo'n acht vierkante kilometer. Rondom het meer worden in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) nieuwe natuurgebieden (350 hectare), recreatieve voorzieningen en 1500 woningen gebouwd. Het achterliggende doel van het prestigieuze project is het versterken van de regionaal-economische structuur van het gebied, extra waterbergingsmogelijkheden en het vergroten van recreatie en natuurkwaliteit. Ten oosten van de stad Groningen verrijst in de nabije toekomst Meerstad Groningen. Meerstad Groningen is het antwoord op de toekomstige vraag naar wijken waar mensen kunnen wonen, werken en recreëren. Daarmee is het een multifunctioneel concept. Meerstad Groningen combineert de geneugten van het wonen in de stad met de voordelen van ‘buiten wonen’. Er komt een prachtig meer in het hart van het gebied waar iedereen uit stad en ommeland van kan genieten. Naast het water zal in groengebieden geïnvesteerd worden. Het oppervlak groen dat in Meerstad gerealiseerd zal worden zal net zo groot zijn als het oppervlak dat voor wonen en bedrijventerreinen gebruikt zal worden. De bedrijventerreinen worden zo ingericht dat er een aantrekkelijke verbinding ontstaat tussen de buiten- en de binnenstad. Ook kwalitatief zal sprake zijn van een sterk samenhangende ontwikkeling van dit zogeheten Groen/Blauw en Rood. Deze samenhang vormt het unieke van Meerstad en wordt zichtbaar in een nieuw type stad en een nieuw type landschap. En met alle voorzieningen die voor het dagelijkse leven nodig zijn dicht bij huis en ‘de grote stad’ – en alles wat daarbij hoort – om de hoek. • Bron: www.blauwestad.nl; www.meerstad-groningen.com
baar voordelen. Het is er beter gesteld met de veiligheidssituatie dan in de stad en de sociale cohesie is er groot. Tegelijkertijd is er sprake van verschraling van voorzieningen. Van de verschillende maatschappelijke problemen waarmee het platteland te maken heeft – zoals verstedelijking, ontboering, ontgroening en vergrijzing – vindt de WRR de afname van voorzieningen het belangrijkste probleem40: Efficiëntieoverwegingen geven een voortdurende impuls tot schaalvergroting van private en publieke voorzieningen. Vooral in de kleine kernen leidt dat tot verschraling. Het aantal voorzieningen en de bereikbaarheid ervan neemt af, mede omdat er in de dorpen geen sprake is van een navenante toename van de woningvoorraad en van het aantal inwoners om deze beweging te compenseren.
40
WRR (2005) Vertrouwen in de buurt, op.cit., p. 42.
52
DE VERSCHILLENDE FUNCTIES VAN HET PLATTELAND NADER BESCHOUWD
De WRR voegt hieraan toe dat het aantal winkels sterk is gedaald en de zogeheten hogeordevoorzieningen zoals ziekenhuizen zijn geconcentreerd in stedelijke gebieden. Andere voorzieningen zoals basisscholen, dorpshuizen, bibliotheken, huisartsen blijven in de plattelandsgebieden in aantal vrij constant en het verenigingsleven bloeit er over het algemeen. Uit veldonderzoek van de WRR blijkt dat er veel interessante initiatieven zijn in dorpen op het platteland die succesvol in een hoger voorzieningenpeil – bijvoorbeeld in de vorm van een multifunctioneel dorpshuis – resulteren41. Samenwerking tussen burgers, ondernemers en lokale overheid is cruciaal, evenals het gericht vragen van de bevolking naar haar wensen. Goede communicatie (het articuleren van de wensen, inventariseren van vraag en aanbod42), de juiste mens met een ondernemende houding op de juiste plaats (contactambtenaar of wethouder) en ruimte voor ideeën uit het dorp zijn succesfactoren. Multifunctionaliteit biedt dus vaak oplossingen. Voor een klein dorp is het ondoenlijk om school, bibliotheek, kinderopvang, ouderenzorg, bank/postkantoor apart in stand te houden. Niet alleen in de stad zijn multifunctionele gebouwen ontstaan (brede school), maar vooral ook op het platteland43. Problemen zijn soms het ontbreken van budget voor onderhoud en beheer van een dorpshuis en het feit dat hoe multifunctioneler een gebouw is, des te complexer de relevante regelgeving (bouwvoorschriften, arbowetgeving). Schaalvergroting is niet altijd de goede oplossing, zoals blijkt uit de voorbeelden in navolgend kader (bibliotheek van Renswoude en Kulturhus). Van woningcorporaties – private organisaties met een maatschappelijke taakstelling die over een aanzienlijk maatschappelijk gebonden vermogen beschikken – mag een stevige bijdrage worden verwacht aan verbetering van de kwaliteit van woningen en woonomgevingen, ook op het platteland. Juist in plattelandsregio’s zijn er woningcorporaties die een ruime vermogenspositie paren aan een bescheiden investeringsbehoefte. In het kader van het ontwikkelen van ondernemerschap voor de publieke zaak kunnen woningcorporaties kiezen voor een verbreding van hun activiteiten in de richting van zorg en welzijn, bijvoorbeeld door te investeren in multifunctionele voorzieningen die voor de leefbaarheid in dorpen van groot belang zijn44.
41 42
43
44
Hazeu, C.A., N.G.J. Boonstra, M. Jager-Vreugdenhil, P. Winsemius (2005) Buurtinitiatieven en buurtbeleid in Nederland anno 2004: Analyse van een veldonderzoek van 28 casussen, WRR Webpublicatie nr. 9, Den Haag. Bijvoorbeeld kinderopvang: formeel was er te weinig animo in een dorp, maar feitelijk bleek de regel dat minimaal twee dagen opvang per week afgenomen moest worden een grote – en onnodige – drempel. Hazeu, C.A. [et al.] (2005) Buurtinitiatieven en buurtbeleid in Nederland anno 2004, op.cit., pp. 101-102. Engbersen, R. en D. Meesterberends (red.) (2004) Gezichten van multifunctionaliteit op het platteland: Over multifunctionele accommodaties voor het jonge kind, ouders, ouderen en de lokale gemeenschap, Den Haag/Utrecht/ Zwolle, NIZW en LCO. Vgl. SER-advies (2005) Ondernemerschap voor de publieke zaak, publicatienr. 05/04, Den Haag, inz. paragraaf 6.3.
53
DE VERSCHILLENDE FUNCTIES VAN HET PLATTELAND NADER BESCHOUWD
De bibliotheek van Renswoude De Agenda voor een Vitaal Platteland stelt dat een programma zal worden ontwikkeld om de bibliotheekfunctie op het plattelend te behouden en te versterken, onder meer door samenwerking met andere voorzieningen zoals scholen, welzijnsinstellingen, winkels en dergelijke. Niettemin wenst het Rijk de openbare bibliotheken te vernieuwen door basisbibliotheken in te stellen die een gebied van ten minste 35.000 inwoners gaan bedienen. Kleine bibliotheken zouden niet meer in staat zijn om aan de hedendaagse behoeften tegemoet te komen. De burgemeester van Renswoude wijst erop dat voor de schaalvergroting en professionalisering waarschijnlijk een prijs moet worden betaald. Renswoude heeft een kleine openbare bibliotheek, die prima functioneert dankzij een enthousiast bestuur en veel vrijwilligers. Dertig procent van de inwoners is lid. Renswoude zit nu in een fusietraject met acht bibliotheken uit naburige gemeenten. “Dit betekent dat het bestuur straks wordt bedankt; De vrijwilligers worden waarschijnlijk vervangen door beroepskrachten. Al is niet duidelijk wie betaalt. (...) Waarom kan dat niet zo: stel dat de bibliotheek van Renswoude niet meer van deze tijd is; dan zeggen de leden hun lidmaatschap op en trekt het bestuur aan de bel. Er moet dus wat gebeuren. Er zijn verschillende oplossingen denkbaar. Er komt bijvoorbeeld een nieuwe impuls door meer gemeentelijke subsidie of er wordt samen met de bibliotheek in de naburige gemeente iets bedacht. Er zijn altijd wel een paar enthousiaste inwoners die hun schouders onder zo’n lokale oplossing willen zetten. Zulke oplossingen worden lokaal gedragen en kosten Den Haag geen geld.” Het Kulturhus Multifunctionaliteit is een alternatief voor schaalvergroting. In Overijssel is in verschillende dorpen een ‘Kulturhus’ neergezet om voorzieningen op peil te houden. Dit jaar in Olst, waar zo’n veertig organisaties samenwerken in een gebouw dat door de woningcorporatie wordt geëxploiteerd. Het hart van het gebouw is de publieksbalie waar burgers terecht kunnen voor het ophalen van documenten (bijvoorbeeld een paspoort). De baliemedewerkers kunnen vragen afhandelen voor verschillende instellingen en organisaties. Bezoekers kunnen terecht in het grand café, de bibliotheek of bij de politie. Ook zijn er kantoorruimtes en een zaal voor uitvoeringen. • Bron: Schorer, H. (2004) Bibliotheek op zijn kop (column Haagse regels), Het Financieele Dagblad, 23-3-2004 en Staatscourant (2005) ‘Kulturhus’ houdt voorzieningen op peil, 22-8-2005.
54
DE VERSCHILLENDE FUNCTIES VAN HET PLATTELAND NADER BESCHOUWD
3.7
Conclusie: geen algemeen probleem maar gelijkgerichte opgaven Het Nederlandse platteland is best vitaal. Er zijn geen algemene sociaal-economische problemen: geen leegloop zoals in andere landen van de EU en evenmin grote werkloosheid. Plattelandsbewoners en ondernemers blijken in het algemeen goed in staat hun omgeving vitaal te houden. Wel is het platteland veranderd. De ontwikkeling naar minder werkgelegenheid in de agrarische sector en meer in de recreatie en andere sectoren is al langere tijd gaande. Het platteland kent een grote diversiteit aan functies die in een andere verhouding tot elkaar zijn gaan staan. De agrarische productie is van minder betekenis geworden, omgekeerd zijn recreatie en natuur van groter belang geworden. Ook is er een zekere mate van verstedelijking opgetreden, die in de toekomst nog kan toenemen. De Nota Ruimte stelt hieraan weliswaar grenzen, maar de stedelijke druk neemt, vooral in Midden-Nederland, nog toe45. Binnen de verschillende functies zijn diverse ontwikkelingen gaande. Deze hebben hun eigen dynamiek, maar een zekere afstemming is gewenst om tot optimale uitkomsten te komen. De raad meent dat de lagenbenadering daarbij goede diensten bewijst. Het feit dat er geen algemene problemen voor de plattelandsgebieden te benoemen zijn, neemt niet weg dat er plaatselijk wel knelpunten zijn. In sommige gebieden betreft dat in hoofdzaak een tekort aan werkgelegenheid. In andere gaat het om woningnood of het verdwijnen van de laatste voorzieningen uit kleine dorpen, en in weer andere zijn dat het vinden van goede ruimte voor waterberging of het accommoderen van de vraag naar recreatie. De verschillen tussen gebieden geven aan dat de vitalisering van het platteland op gebiedsniveau moet worden aangepakt. Het platteland staat voor de opgave de veelheid aan functies die het heeft – grofweg: op duurzame wijze wonen, werken en genieten – op een goede manier te combineren. Momenteel bestaat die opgave onder meer uit ruimte bieden aan dan wel ruimte maken voor: • innovatie en schaalvergroting in de landbouw; • verbredingsactiviteiten van de landbouw (natuurbeheer, zorgvoorzieningen); • in het landschap passende mkb-bedrijvigheid in industrie en dienstverlening; • groei en ontwikkeling van (duurzaam) toerisme en recreatie; • voldoende woningbouw, in regionaal verband afgestemd; • water, landschap, natuur en biodiversiteit; • basisvoorzieningen in dorpen.
45
Borsboom-van Beurden, J.A.M. [et al.] (2005) Ruimtelijke beelden: Visualisatie van een veranderend Nederland in 2030, Bilthoven, RIVM.
55
DE VERSCHILLENDE FUNCTIES VAN HET PLATTELAND NADER BESCHOUWD
De analyse in dit hoofdstuk geeft voorts aanleiding tot de volgende opmerkingen van algemene aard. In de eerste plaats zijn de fysieke infrastructuur en de ontsluiting van het platteland belangrijke aandachtspunten. Bereikbaarheid (op verschillende manieren) is essentieel om de symbiotische relatie tussen stad en platteland te kunnen voeden. In de tweede plaats mag een goede ontsluiting niet ten koste gaan van de landschappelijke kwaliteit. De landschappelijke kwaliteit en de dynamiek van de huidige ontwikkelingen moeten beide in de streekplannen worden verdisconteerd. Die taak komt vooral de provincie toe. In de derde plaats moet worden geconstateerd dat duurzame productie in drie dimensies (Triple P) vraagt om voortdurende vernieuwing en ondernemerschap, ook van de overheid. Vernieuwing van het platteland stuit echter niet zelden op achterhaalde opvattingen van ruimtelijke ordening die nog te vaak de lokale regelgeving beheersen en een restrictieve uitvoering van het beleid uitlokken. Voor een duurzame ontwikkeling van bedrijven is juist creatief meedenken door decentrale overheden met ondernemers, maatschappelijke organisaties en terreinbeheerders nodig. Aan de basis daarvan staat onder meer voldoende kennis van en vaardigheid in de omgang met regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening, natuur en milieu. Voorts zijn nodig een kansenzoekende houding en het vermogen daadwerkelijk de regie van gebiedsgerichte ontwikkelingsplanologie op zich te nemen. Om die reden moeten de uitvoering van het beleid en vooral de kwaliteit ervan voor de centrale overheid punten van aandacht blijven. Lagere overheden (gemeenten en provincies) moeten op een meer ondernemende en minder verkokerde wijze uitvoering geven aan het beleid (onder meer de nota Ruimte) en kansen benutten. Dat is een opgave die een cultuuromslag vergt van de lokale politiek en het ambtelijke apparaat en vereist dat de uitvoerders beschikken over meer professionaliteit en een zekere handelingsruimte (voor maatwerkoplossingen ten behoeve van multifunctioneel ruimtegebruik). In de Agenda voor een Vitaal Platteland merkt het kabinet op dat een sterke groei van economische activiteiten tot nieuwe bedrijventerreinen, woningbouwlocaties en extra mobiliteit leidt, met mogelijk negatieve gevolgen voor natuur, milieu, water en landschap. “Kortom, de verschillende functies kunnen met elkaar in botsing komen.”46 Kansen liggen in het gebiedsgericht combineren van functies. De raad onderschrijft dit. De opgave ligt vooral in het maken van rendabele combinaties tussen economische en ecologische functies (zoals recreatie en verbetering van natuur en landschap of waterberging) en tussen economische en sociale functies (zoals wonen en voorzieningen).
46
Ministerie LNV (2004) Agenda voor een vitaal platteland: Visie, op.cit., p. 25.
56
DE VERSCHILLENDE FUNCTIES VAN HET PLATTELAND NADER BESCHOUWD
Het volgende hoofdstuk gaat in op factoren die van belang zijn om dergelijke combinaties te vinden dan wel te laten ontstaan. Het gaat daarbij om ruimte bieden aan initiatieven van onderop en een interactieve bestuurlijke houding.
57