De Commissie Posthumus II en de herzieningswetgeving in strafzaken anno 2007
door Romando Neijndorff
Scriptie in de strafrechtswetenschappen te verdedigen tegenover de examencommissie van de Faculteit der Rechtswetenschappen van de Universiteit van Tilburg (prof. mr. dr. Petrus C. van Duyne en mr. dr. J. B. H. M. Simmelink) op 27 augustus 2007, om 13.00 uur
2
VOORWOORD Het onderwerp voor deze scriptie was vrij snel gevonden. De Schiedammer Parkmoord was het gesprek van de dag. Niet alleen leefde het onder de bevolking van Nederland, maar vooral natuurlijk onder juristen en andere vakgenoten. In de Schiedammer Parkmoord werden vele fouten gemaakt tijdens de opsporing en bij de presentatie van het bewijs aan de rechter. Onherroepelijke strafzaken bleken zeer moeilijk heropend te kunnen worden. Er moest iets mis zijn met de herzieningswetgeving gezien er meerdere zaken aan het licht kwamen waarbij wel degelijk het bewijs bestond dat er getwijfeld kon worden of de daadwerkelijke dader wel was veroordeeld. Ik liep in die tijd stage bij strafrechtadvocaat Loevendie in Breda en daar werd ik ook geconfronteerd met onbegrijpelijke verhoren en andere misstanden in opsporingsonderzoeken. Tijdens terechtzittingen kwam ik erachter dat rechters soms onbegrijpelijke uitspraken kunnen doen zonder goede motivatie. Ik zag de uitdaging om een afstudeeronderzoek te doen naar de huidige herzieningswetgeving en de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken (verder te noemen de ‘Commissie’). Gezien ik mijn afstudeeropdracht uiterst serieus zag en goed uit wilde voeren, koos ik voor een kritische en m.i. goede begeleider prof. dr. Petrus C. van Duyne. Verheugd was ik toen hij besloot mij te begeleiden. Het idee was om een case-study te doen en een aantal onherroepelijke strafzaken te gaan doornemen. Dit betekende het gehele dossier opvragen en doorlezen om vervolgens een oordeel te geven zoals ik dacht dat de Commissie zou hebben gegeven. Dit bleek onmogelijk te zijn gezien de tijd die mij ter beschikking stond. Hiervan werd afgezien en besloten werd om een literatuuronderzoek te doen naar de herzieningswetgeving in het verleden en heden en te bekijken wat haar werking is en of zij mogelijk gewijzigd dient te worden. Ook zou ik een literatuuronderzoek verrichten naar de Commissie. Ik vond het belangrijk om ter aanvulling van het literatuuronderzoek prominente personen, die zich bezig houden met herzieningszaken en werkzaamheden van de Commissie, te onderwerpen aan een diepte-interview. Van Duyne en ik waren sceptisch over de medewerking voor deze diepte-interviews, gezien het onderwerp vrij gevoelig ligt. Tot onze grote verbazing kreeg ik toch de nodige medewerking, ondanks het gevoelige onderwerp. Het empirisch onderzoek heeft een aanvullende bijdrage geleverd aan het literatuuronderzoek. Het literatuuronderzoek gaf een goed beeld van het onderwerp, maar de diepte-interviews werkten meer verhelderend, ook
3
doordat men de mogelijkheid heeft om uitleg te vragen als iets niet helemaal duidelijk is. Men kan dieper ingaan op een mening of standpunt. Ik heb het empirisch onderzoek als zeer leerzaam ervaren. Gezien deze scriptie het belangrijkste en laatste geschrift is dat ik op de Universiteit van Tilburg vervaardig, draag ik deze scriptie op aan mijn ouders. Zij zijn degenen die mij goed gesteund hebben bij mijn rechtenstudie en overige studies die ik heb doorlopen. Ik ben hen hiervoor dan ook heel erg dankbaar. Mijn dank gaat ook uit naar advocaat Loevendie. Hij was altijd bereid vragen te beantwoorden en mij te ondersteunen door een kritische kijk op het onderzoek te hebben. Van Duyne is als begeleider een onmisbare schakel geweest in dit afstudeerproject. Zijn positieve kritiek en hulp was voor mij onmisbaar. Ik heb ook de nodige vrijheid gehad om mijn afstudeeronderzoek naar eigen inzicht in te vullen, daar heb ik dan ook dankbaar gebruik van gemaakt. Als laatste wil ik alle geïnterviewden hartelijk danken voor hun medewerking. Ik heb het erg gewaardeerd dat zij mij te woord wilden staan en een bijdrage wilden leveren aan mijn afstudeeronderzoek. Dit ondanks hun drukke werkzaamheden. De moeilijke materie van de herzieningswetgeving is mij veel duidelijker geworden en ben blij tot dit resultaat te zijn gekomen.
4
INHOUDSOPGAVE
VOORWOORD
3
1. VERANTWOORDING
9
1.1. Inleiding
9
1.2. Probleemstelling en onderzoek
10
2. DE COMMISSIE EVALUATIE AFGESLOTEN STRAFZAKEN
13
2.1. De aanleiding voor het instellen van de Commissie
13
2.2. De Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken en de procedure bij een verzoek tot onderzoek
18
3. DE NEDERLANDSE HERZIENINGSWETGEVING EN DE COMMISSIE
23
3.1. Het stelsel van rechtsmiddelen
23
3.2. De geschiedenis van de herzieningswetgeving
24
3.2.4. Artikel 457 Wetboek van Strafvordering van 1926
24 24 25 27
3.2.5. Wijziging artikel 457 Wetboek van Strafvordering door uitspraak Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)
30
3.2.1. Wetboek van Strafvordering 1838 3.2.2. Wetboek van Strafvordering 1886 3.2.3. Artikel 375 Wetboek van Strafvordering 1886
5
4. ONZE HUIDIGE HERZIENINGSWETGEVING
33
4.1. Inleiding
33
4.2. De herzieningsprocedure
34
4.3. Het huidige artikel 457 lid 1 sub 2 Wetboek van Strafvordering
36
4.3.1. Het novumbegrip
37
4.3.1.a. De eerste voorwaarde van het novum
37
4.3.1.b. De tweede voorwaarde van het novum
41
4.3.1.c. Vrijspraak
43
4.3.1.d. Ontslag van alle rechtsvervolging
43
4.3.1.e. Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
43
4.3.1.f. Opleggen van een minder zware strafbepaling
44
4.4. De beperkingen voor de Hoge Raad
44
5. DE POSITIE VAN DE COMMISSIE IN HET STELSTEL VAN HERZIENINGSWETGEVING NU EN IN DE TOEKOMST
47
5.1. Sluit de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken wel aan bij ons huidige stelsel van herzieningswetgeving? 5.1.1. De Criminal Cases Review Commission (CCRC)
47 49
5.2. Het toekomstperspectief van de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken
51
6
6. VOORSTEL TOT WIJZIGING EN AANPASSING VAN DE HUIDIGE HERZIENINGSWETGEVING
57
6.1. Inleiding
57
6.2. Wijziging van artikel 457 Wetboek van Strafvordering
58
6.2.1. ‘Bijzondere omstandigheden’
58
6.2.1.1. ‘Een schending van de beginselen van goede
59
procesorde’ 6.2.1.2. ‘Een nieuw onderzoeksresultaat door een nieuwe of verbeterde onderzoekstechniek’
60
6.2.1.3.‘Kennelijk foutief oordeel van een getuige-deskundige, weerlegd door twee andere getuige-deskundigen van
60
dezelfde discipline’ 6.2.2. Een nieuwe herzieningsgrond
61
6.2.3.a. De ‘bijzondere omstandigheden’in het nieuwe artikel 457 lid 1 sub 2 Wetboek van Strafvordering
62
6.2.3.b. Een nieuwe herzieningsgrond in het nieuwe artikel 457 lid 1 Wetboek van Strafvordering
62
6.3. Wijziging van artikel 460 Wetboek van Strafvordering?
63
6.4. Wijziging van artikel 469 Wetboek van Strafvordering
63
7. CONCLUSIE
65
7.1. De tekortkomingen van de Commissie en de huidige herzieningswetgeving
65
7.2. De aanbevelingen omtrent de Commissie en de herzieningswetgeving
67
7.2.1. De Commissie 7.2.2. De huidige herzieningswetgeving
7
67 69
LITERATUURLIJST
73
BIJLAGEN
77
Bijlage I
: Vragenlijst interview
Bijlage II : Samenvatting interviews Bijlage II.a : Bijlage II.b : Bijlage II.c : Bijlage II.d : Bijlage II.e : Bijlage II.f :
Interview met Crombag Interview met De Roos Interview met Machielse Interview met Posthumus Interview met Fokkens Interview met Buruma
Bijlage III : Instellingsbesluit Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken Bijlage IV : Artikel 457 Wetboek van Strafvordering Bijlage V : Artikel 460 Wetboek van Strafvordering Bijlage VI : Artikel 469 Wetboek van Strafvordering
8
1. VERANTWOORDING 1.1. Inleiding Nederland is in beroering. Het bericht dat kennelijk de veroordeelde Kees B. vier jaar onschuldig in de gevangenis had verbleven, sloeg in als een bom. De Nederlandse burgers vonden het onbegrijpelijk dat zoiets in Nederland mogelijk was. Dit kon toch alleen maar gebeuren in landen waar men het niet zou nauw neemt met het recht. De werkelijke dader Wik H. had verklaard dat niet Kees B., maar hij degene was die de strafbare feiten, gepleegd op 22 juni 2000 in het Beatrixpark te Schiedam, op zijn geweten had. Wat en waar was het fout gegaan? Hoe kon dit gebeuren? Nederland was in verwarring. Enkele jaren na de Puttense Moordzaak 1 was er wederom een gerechtelijke dwaling aan het licht gekomen. Het rapport van de Commissie dat na de Schiedammer Parkmoord uitkwam, zorgde voor nog meer beroering. Er kwamen vele fouten aan het licht. Belangrijk bewijs was niet gepresenteerd aan de toenmalige rechters, de technische recherche had het technisch onderzoek niet zorgvuldig genoeg uitgevoerd, de politie ging haar boekje te buiten bij verhoren, ook kreeg het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) het zwaar te verduren. Gerechtelijke dwalingen komen steeds vaker in de publiciteit. Het Openbaar Ministerie werkt niet altijd volgens het boekje en laat hier en daar steken vallen die resulteren in veroordelingen van onschuldige burgers. In 2005 is er een Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken (Commissie Posthumus I) in het leven geroepen die de Schiedammer Parkmoord ging onderzoeken, omdat een andere dader tijdens een verhoor voor een andere zaak de moord op Nienke bekende. Hierdoor werd duidelijk dat iemand anders onschuldig vastzat. Door de succesvolle werking van deze Commissie in de Schiedammer Parkmoord, is besloten om een Commissie Posthumus II in het leven te roepen. Afgesloten strafzaken kunnen nu opnieuw worden onderzocht door deze Commissie, mits aan de eisen van toelating is voldaan. Is er iets mis met onze herzieningswetgeving in strafzaken of staat het 1
Op zondagmiddag 9 januari 1994 werd het levenloze lichaam van een 23-jarige vrouw aangetroffen in de woning van haar grootmoeder in Putten. Vier mannen werden gearresteerd. Zij waren op die bewuste zondagmiddag gesignaleerd in het bos, waarin de woning van de grootmoeder van het slachtoffer was gelegen. Twee van hen werden uiteindelijk vervolgd voor verkrachting en doodslag, vooral op grond van bekentenissen (die zij later weer introkken) en getuigenverklaringen. Zij werden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar. In 2002 kwamen zij vrij door herziening van hun zaak. Bron: www.rechtspraak.nl
9
Openbaar Ministerie met de rug tegen de muur en was haar enige instrument nog de ‘Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken’? Er rijzen vele vragen en dat geeft mij de aanleiding om dit grondig te gaan onderzoeken.
1.2. Probleemstelling en onderzoek Dit onderzoek zal resulteren in een antwoord op de volgende probleemstelling: Hoe sluit de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken aan bij onze huidige herzieningswetgeving en in hoeverre is de Commissie geen overbodig orgaan indien de herzieningswetgeving wordt aangepast of zonodig aangevuld, zodat de Hoge Raad der Nederlanden zich minder beperkt in zijn bevoegdheden? Deze probleemstelling valt uiteen in de volgende subvragen: 1. Welke factoren hebben een rol gespeeld bij het in het leven roepen van de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken, wie is deze Commissie en wat is de procedure indien deze Commissie geraadpleegd wordt? 2. Hoe ziet de huidige herzieningswetgeving eruit en sluit een orgaan, zoals de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken, wel aan bij dit stelsel? 3. Welke beperkingen kent de herzieningswetgeving voor de Hoge Raad, wat zou er veranderd moeten worden om onze herzieningswetgeving doeltreffender te maken en hoe zou dit in de wet geregeld dienen te worden? 4. Welke functie kan of moet de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken vervullen in de nabije toekomst? Het onderzoek ziet vooral op de Commissie en de huidige herzieningswetgeving. Het doel van het onderzoek is dan ook het beschrijven en beoordelen van wat de Commissie in de nabije toekomst nog kan betekenen indien de herzieningsprocedure aangepast c.q. aangevuld zal worden en de Hoge Raad zich minder beperkt in zijn bevoegdheden bij de beoordeling van een herzieningsverzoek. Dit onderzoek vergde een bepaalde aanpak, gezien over de Commissie nog niet veel literatuur voorhanden was. Als uitgangspunt heb ik gekozen voor een literatuuronderzoek om inzicht te krijgen in de huidige Nederlandse herzieningswetgeving enerzijds en de Commissie anderzijds. De term ‘literatuur’ van ‘literatuuronderzoek’ heb ik
10
breed opgevat. Hieronder vallen alle geschreven en alle elektronische informatiebronnen. Onderzocht moest worden hoe de huidige Nederlandse herzieningswetgeving eruit ziet, haar werking, haar beperkingen en of de herzieningswetgeving aangepast of aangevuld moet worden om haar doeltreffender te maken. Ik zal me vooral beperken tot de meest gebruikte grond van artikel 457 Wetboek van Strafvordering. Dat is artikel 457 lid 1 sub 2. Daarnaast was onderzoek nodig naar de oorzaken voor het instellen van de Commissie: wie zij is, hoe zij tewerk gaat, sluit zij aan bij de huidige herzieningswetgeving en welke functie moet deze Commissie in de toekomst blijven of gaan vervullen. Naast een literatuuronderzoek heb ik ervoor gekozen om ook een empirisch onderzoek uit te voeren. Enerzijds, omdat er niet voldoende informatie beschikbaar was over de Commissie. Anderzijds, omdat ik op deze manier ook meer aanvullende informatie wilde inwinnen betreffende de opvattingen over de huidige herzieningswetgeving. Vooral, omdat deze informatie rechtstreeks uit de praktijk komt en ik op deze manier de mogelijkheid had om tijdens het vraaggesprek door te vragen indien ik meer duidelijkheid wenste. Deze mogelijkheid is er natuurlijk niet bij een literatuuronderzoek. Ik heb vooraf uit een aantal juristen en vakgenoten een selectie gemaakt. De uitgekozen personen hebben allen affiniteit met de herzieningswetgeving of met de Commissie. In samenwerking met mijn begeleider Van Duyne heb ik verschillende personen, die in aanmerking kwamen voor mijn onderzoek, aangeschreven en telefonisch benaderd. Gezien het gevoelige onderwerp van mijn onderzoek en hun functie wilden de raadsheren van de Hoge Raad niet meewerken. Zij gaven aan dat zij sterk beperkt zijn in het geven van enige opinie op een terrein waar politieke aspecten of mogelijke wetsinitiatieven een rol kunnen spelen. Deze uitleg respecteer ik ten zeerste. De volgende personen waren wel bereid aan mijn onderzoek mee te werken: advocaat-generaal van de Hoge Raad der Nederlanden en tevens hoogleraar straf- en strafprocesrecht prof. mr. A. J. Machielse; rechtspsycholoog prof. dr. H. F. M. Crombag; advocaat-generaal en tevens lid van de toegangscommissie van de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken mr. F. Posthumus; lid van de Commissie Evalutie Afgesloten Strafzaken en tevens hoogleraar straf- en strafprocesrecht prof. mr. Th. A. de Roos;
11
procureur-generaal van de Hoge Raad der Nederlanden en tevens hoogleraar strafrecht prof. mr. J. W. Fokkens; voorzitter van de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken tevens hoogleraar straf- en strafprocesrecht prof. mr. Y. Buruma. Het empirisch onderzoek is uitgevoerd aan de hand van een open vragenlijst in de vorm van een diepte-interview. Deze vragenlijst vindt u terug in bijlage I. De resultaten van het empirisch onderzoek heb ik in deze scriptie verwerkt daar waar zij betrekking op heeft. De meeste geïnterviewden wilden niet dat ik citaten op zou nemen in deze scriptie. Ik heb me hier dan ook aan gehouden. Ik kreeg wel toestemming om de uitwerking van de interviews aan deze scriptie te hechten. U vindt de samenvatting van de interviews in bijlage II.
12
2. DE COMMISSIE STRAFZAKEN
EVALUATIE
AFGESLOTEN
2.1. De aanleiding voor het instellen van de Commissie Wat was de aanleiding voor het instellen van een Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken? Stond het Openbaar Ministerie met haar rug tegen de muur en had zij geen andere keuze? De eerste gerechtelijke dwaling die bekend werd en breed werd uitgemeten in de media was de Puttense Moordzaak. Peter R. de Vries heeft hier een grote bijdrage aan geleverd door zelf op onderzoek uit te gaan en te blijven geloven in de onschuld van de toenmalige veroordeelden. Door een veranderd inzicht van een getuige-deskundige in de bekend geworden ‘versleepingstheorie’ werd opnieuw herziening in deze zaak aangevraagd en gehonoreerd. Dit leidde in 2002 uiteindelijk tot een vrijspraak.2 Hierna kwam de Deventer Moordzaak3 in de media die ook de nodige twijfels leverde over het feit of de daadwerkelijke dader wel is veroordeeld. Had Ernest L. als financieel adviseur van de weduwe Wittenberg de moord wel gepleegd? Ook in zijn zaak lijken fouten te zijn gemaakt door politie en justitie. Enkele jaren na de gerechtelijke dwaling van de Puttense Moordzaak kwam er een zaak in de publiciteit die wederom het resultaat was van een gerechtelijke dwaling. Dit was de ‘Schiedammer Parkmoord’. In 2004 bekende Wik H. dat hij degene was die de strafbare feiten had gepleegd op 22 juni 2000 in het Beatrixpark in Schiedam.4 Dat zou betekenen dat niet Kees B., maar Wik H. de dader was en Kees B. dus al die jaren onschuldig in de gevangenis had verbleven. 2 3
4
Hof Leeuwarden 24 april 2002, LJN AE1877. In september 1999 werd in Deventer een 60-jarige vrouw dood in haar woning aangetroffen. Zij was door verstikking en/of messteken om het leven gebracht. Haar financieel adviseur Ernest L. wordt verdacht van de moord. Hij verzorgde haar financiën en was door het slachtoffer benoemd tot executeur-testamentair en als voorzitter gevraagd van een na haar overlijden op te richten stichting. Ernest L. zou daarmee het beheer over een aanzienlijk vermogen krijgen. Diverse herzieningsverzoeken zijn ingediend, waarvan één ontvankelijk is verklaard, maar niets opleverde. Bron: www.rechspraak.nl Op 22 juni 2000 werd een 10-jarig meisje Nienke in het Beatrixpark in Schiedam verkracht en vermoord. Haar vriendje Maikel van 11 jaar werd met een mes gestoken en overleefd maar net een wurgpoging. Kees B. werd aangehouden en veroordeeld, ondanks dat hij zijn bekennende verklaring later weer introk. Kees B. kwam na 4 jaar vrij, doordat de werkelijke dader bekende de misdrijven te hebben gepleegd. Bron: www.rechtspraak.nl.
13
De media berichtte dat er waarschijnlijk grove fouten waren gemaakt in het opsporingsonderzoek en de vervolging van Kees B. Hoe kon het dat een verdachte uiteindelijk bekende en later zijn bekentenis weer introk, terwijl jaren later vaststaat dat een ander de vreselijke misdrijven had gepleegd? Was er tijdens de verhoren van Kees B. door de politie té veel druk op hem uitgeoefend, omdat zij de zaak koste wat kost tot een goed einde wilde laten brengen? Mede door de grote media-aandacht en grote druk van de juridische beroepsbeoefenaren, besloot het College van Procureurs-Generaal een evaluatieonderzoek uit te laten voeren. Zij vond ook zelf dat het zo goed als zeker was dat iemand veroordeeld was voor feiten die hij niet had gepleegd. Het College van Procureurs-Generaal wilde natuurlijk ook dat er meer duidelijkheid moest komen en dat moest worden onderzocht. Men vroeg zich af waar het precies fout was gegaan. Het onderzoek ging in januari 2005 van start en duurde 7 maanden. Er werd een team aangesteld van drie personen, waaronder mr. F. Posthumus, prof. mr. Y. Buruma en A. de Vries die samen de Commissie (Commissie Posthumus I) vormden. Zij kregen ondersteuning van andere externe krachten. Het onderzoek richtte zich op de opsporing en vervolging en niet welke rol de rechter in het strafproces heeft gespeeld. Dit om staatsrechtelijke redenen. Het onderzoeksteam was immers een tak van het Openbaar Ministerie. Het doel van het onderzoek was om erachter te komen hoe het proces van de waarheidsvinding tot stand was gekomen en om lering te trekken om zo de kwaliteit van opsporing en vervolging te kunnen verbeteren.5 De Commissie kreeg veel bevoegdheden. Naast de stukken die de rechter en de verdediging hadden ingezien, had de Commissie ook de mogelijkheid om ander onderzoeksmateriaal in te zien zoals tipformulieren, interne werkjournalen, persoonlijke aantekeningen, etc. De Commissie beschikte ook over de bevoegdheid personen te interviewen wiens verklaringen van groot belang konden zijn. Deze bestonden niet alleen uit degenen die onderdeel uitmaakten van het onderzoek, maar ook uit andere betrokkenen: Kees B., zijn raadsman, de ouders van de slachtoffertjes en nog meerdere personen die de Commissie van groot belang achtte.
5
Evaluatieonderzoek in de Schiedammer Parkmoord, Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken, augustus 2005.
14
Het onderzoek leidde tot een uiteindelijke ‘moordend’ resultaat: er waren vele fouten gemaakt tijdens het opsporingsonderzoek en het Openbaar Ministerie had ontlastend bewijsmateriaal achtergehouden, zodat de rechter niet over al het nodige bewijsmateriaal beschikte en niet tot een juist oordeel heeft kunnen komen. In deze is het van groot belang er weet van te hebben dat het Openbaar Ministerie een partij is die niet partijdig mag zijn en een grote verantwoordelijkheid draagt.6 Ook in het kader van de eerlijke procesgang ex artikel 6 lid 1 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is het voor de hand liggend dat het Openbaar Ministerie ook ontlastend bewijsmateriaal bekend moet maken en moet voorleggen aan de rechter. Om terug te komen op de resultaten van het onderzoek, kan er verder worden gesteld dat het opsporingsonderzoek in de Schiedammer Parkmoord te weinig gestructureerd was. Ook werd er geen aandacht besteed aan het ontbreken van technische sporen die leidde naar Kees B. Het onderzoek gaf voorts blijk van een slechte tactische planning: de verhoren van Maikel waren onzorgvuldig en zeer onprofessioneel afgenomen en hij werd als getuige niet serieus genomen. 7 Ook de forensisch onderzoekers hadden steken laten vallen: resultaten van sporen die essentieel waren voor een goede beoordeling van de zaak door de rechter kwamen niet terug in hun rapport. Van de zeven sporen werden er maar twee vermeld.8 De grondslag van de onterechte veroordeling van Kees B. vormde zijn eigen bekentenis die hij later introk. Na deze bekentenis is de politie, lijdend aan ‘tunnelvisie’, uitsluitend bewijs gaan verzamelen dat moest leiden tot een veroordeling van Kees B. Het stond al vast dat zo iemand waarvan bekend was dat hij een voorliefde had voor minderjarigen, in het Beatrixpark was ten tijde van het misdrijf en ook nog bekende de misdrijven gepleegd te hebben, wel de dader moest zijn. Nu was er alleen nog aanvullend bewijs nodig om de zaak rond te maken. Uit dit alles blijkt dat het wel degelijk mogelijk is dat, ondanks de vele waarborgen in het recht, een onschuldige burger kan worden veroordeeld en lange tijd achter de tralies verdwijnt. Eerst de Puttense Moordzaak en nu de Schiedammer Parkmoord. Door het ‘knullige’ optreden van politie en justitie
6
7
8
Corstens, G.J.M., Rechterlijke dwalingen, NJB, 23 september 2005, afl.33, p.1733. Evaluatieonderzoek in de Schiedammer Parkmoord, Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken, augustus 2005. Koppen van, P.J., De fluwelen handschoen van Posthumus over hetgeen ontbreekt in het rapport over de Schiedammer Parkmoord, Trema, februari 2006, nr.2.
15
had het vertrouwen in de Nederlandse strafrechtspleging een enorme deuk opgelopen. Het ging hier om ernstige misdrijven en niet om lichte delicten. Een burger moet er toch vanuit kunnen gaan dat politie en justitie vooral bij ernstige misdrijven zeer nauwkeurig en kundig tewerk gaan en er alles aan doen om te voorkomen dat een onschuldige wordt veroordeeld. In 2004 en 2005 zijn een aantal maatregelen genomen om gerechtelijke dwalingen tot een minimum te beperken. In 2004 was een proef gestart met Promis. Promis staat voor ‘Project motiveringsverbetering in strafvonnissen’. Het doel van Promis was om bij een gelijkblijvende bezetting van mensen en middelen te komen tot een betere bewijs- en strafmotivering.9 De bedoeling was dat er op maat werd gemotiveerd. Na de bekentenis van Wik H. in 2004 besloot het bestuur van de rechtbank Rotterdam tot een ‘zelfreflectie’. Daarbij werd de medewerking gevraagd van de rechters die destijds de zaak behandelden. Het zou vooral de procedurele en inhoudelijke kant van de zaak behandelen. Het resultaat hiervan was dat bij bekentenissen van een verdachte die later ingetrokken worden een grote terughoudendheid in acht moet worden genomen indien men dit als bewijs wil laten meewegen. Bij ernstige zaken moet er gebruik worden gemaakt van beeldopname van de verhoren, zodat later kan worden beoordeeld of er rechtmatig is gehandeld en welke waarde de verklaring van verdachte als bewijs heeft. Als laatste les kan genoemd worden dat de rechter altijd zelf verantwoordelijk blijft voor de waarheidsvinding.10 De aanbevelingen van de heer Posthumus in het eindrapport van het evaluatieonderzoek in de Schiedammer Parkmoord zijn door de toenmalige minister van Justitie, de heer Donner, uitgewerkt in het verbeterplan ‘Programma versterking opsporing en vervolging’.11 De meest ingrijpende maatregel, die het resultaat was van het evaluatieonderzoek, was dat de Commissie een vervolg kreeg. Dit werd door vele fracties uit de Tweede Kamer toegejuicht. Bij instellingsbesluit werd dit alles vastgelegd en gepubliceerd in de Staatscourant van 13 april 2006. De ‘Commissie Posthumus II’ was een feit. Er wordt veel verwacht van deze Commissie. In november 2006 waren er in totaal veertien zaken aangemeld.12 De meeste aangemelde zaken werden 9
10
11
12
Eindrapport Pilot Promis, Project motiveringsverbeteringen in strafvonnissen, 26 mei 2005. Emster van den, F.W.H., Reflectie op een rechterlijke dwaling, Trema, september 2005, nr.7. Koppen van, P.J., De fluwelen handschoen van Posthumus over hetgeen ontbreekt in het rapport over de Schiedammer Parkmoord, Trema, februari 2006, nr.2. Bron: www.rechtspraak.nl.
16
niet-ontvankelijk verklaard, omdat de indiener niet behoort tot de groep personen van artikel 4 instellingsbesluit. 13 De meeste indieners waren namelijk burgers of veroordeelden zelf en deze groep is niet bevoegd om een zaak aan de Commissie voor te leggen. Waarschijnlijk was het College van Procureurs-Generaal bang dat er anders erg veel zaken werden ingediend. Volgens Buruma heeft het een andere reden. Buruma geeft aan dat de verdediging al twee maal de mogelijkheid heeft gehad de zaak geheel feitelijk door de rechter te laten beoordelen. De rechter zal zijn werk altijd zorgvuldig uitvoeren en de verdediging is dan ook uitgesloten als partij die een verzoek bij de Commissie mag indienen.14 Enkele zaken vond de toetsingscommissie 15 waardevol voor verder onderzoek. Zij heeft dit dan ook geadviseerd aan het College van ProcureursGeneraal. Het College heeft dit advies overgenomen. Een van de zaken is de Enschedese ontuchtzaak. 16 Deze zaak zal door een onderzoeksteam verder worden onderzocht. De twee andere strafzaken zijn van Ina Post 17 en Lucia de B.18 Uit het jaarverslag 2006 van de Commissie, opgesteld in februari 2007, blijkt dat er in totaal 26 zaken zijn aangebracht.19 Van deze 26 zaken worden er nog steeds maar drie onderzocht. Volgens Crombag zouden er meer zaken aangebracht worden indien ook de rol van de rechter door de Commissie bij het onderzoek zou worden betrokken.20 We hebben al eerder opgemerkt dat dit met de huidige Commissie niet mogelijk is.
13 14 15
16
17
18
19 20
Het instellingsbesluit vindt u terug in bijlage III. Zie bijlage II.f. samenvatting interview Buruma. De toetsingscommissie is een onderdeel van de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken en beoordeelt of een ingediende zaak voldoet aan een aantal voorwaarden. Indien de zaak voldoet, zal er een onderzoeksteam gevormd worden om de zaak te onderzoeken. Dit onderzoeksteam wordt door het College van Procureurs-Generaal gevormd uit leden van de Commissie. De Enschedese ontuchtzaak betreft een veroordeling van twee minderjarige zusjes, verdacht van ontucht met minderjarigen. Hun verklaringen leiden ook tot veroordelingen van hun ouders en oom. Er zijn aanwijzingen dat de toegepaste verhoormethoden bij de zusjes en werkwijze door politie en justitie niet door de beugel kon. De veroordeelden hebben altijd ontkend. Bron: www.rechtspraak.nl De zaak Ina Post betreft een bejaardenverzorgster die een bejaarde vrouw zou hebben gewurgd. Zij bekend de moord te hebben gepleegd, maar trekt deze verklaring later weer in. Vele ingediende herzieningsverzoeken bleven zonder resultaat. Bron: www.rechtspraak.nl De zaak Lucia de B. Lucia de B. is een verpleegster in enkele ziekenhuizen. Tijdens haar werk overlijden vele patiënten onverwacht. Lucia de B. was bij alle incidenten aanwezig. Schakelbewijs speelde een grote rol bij de veroordeling. Lucia de B. werd veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Bron: www.rechtspraak.nl Jaarverslag 2006 Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken, februari 2007, p. 5. Zie bijlage II.a. samenvatting interview Crombag.
17
2.2. De Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken en de procedure bij een verzoek tot onderzoek. Men was over het algemeen zeer tevreden over de Commissie, mede door de opmerkelijke resultaten uit haar onderzoek in de Schiedammer Parkmoord. De Commissie kreeg hierdoor een vervolg. Volgens het instellingsbesluit heeft de Commissie de volgende doelstelling: ‘De Commissie heeft tot doel om door middel van onderzoek na te gaan of zich in een specifieke strafzaak in de opsporing, vervolging en/of bij de presentatie van het bewijs ter terechtzitting ernstige gebreken hebben voorgedaan die een evenwichtige beoordeling van de feiten door de rechter in de weg hebben gestaan’.21 Het werk van de Commissie staat onder duidelijke beperkingen. De eerste beperking komt voort uit dit artikel 2: de rol van de zittende magistratuur blijft buiten beschouwing. Dit is natuurlijk juist, gezien de Commissie in opdracht van het Openbaar Ministerie werkt en ook door hem is ingesteld. Het Openbaar Ministerie valt weer onder de verantwoordelijkheid van de minister van Justitie. De scheiding der machten blijft hierdoor gehandhaafd. Indien er sprake zou zijn van een onafhankelijke Commissie, zou de minister van Justitie ook niet eindverantwoordelijke zijn. Het kabinet zou de Commissie dan bij Algemene Maatregel van Bestuur in kunnen stellen. In dat geval zou de beperking kunnen komen te vervallen. De leden van de Commissie worden benoemd door het College van Procureurs-Generaal. 22 Uit de Commissie benoemt het College ook drie leden voor de toetsingscommissie, waarbij de voorzitter niet behoort tot het Openbaar Ministerie. 23 De toetsingscommissie bestaat uit Prof. mr. Y. Buruma als voorzitter, Mr. M. Wladimiroff en Mr. F. Posthumus. 24 Deze toetsingscommissie zal een verzoek tot onderzoek toetsen aan de hand van de volgende criteria: 25 a. Het verzoek behoort schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd te zijn en afkomstig zijn van een professioneel bij de zaak betrokken (oud-) functionaris van de opsporingsinstantie, het Openbaar Ministerie, het NFI 21
22
23
24 25
Artikel 2 Instellingsbesluit Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken, 2006, 74, p.16. Artikel 6 Instellingsbesluit Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken, 2006, 74, p.16. Artikel 7 Instellingsbesluit Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken, 2006, 74, p.16. Bron: www.rechtspraak.nl. Artikel 4 Instellingsbesluit Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzakenk, 2006, 74, p.16.
18
Stcrt, Stcrt, Stcrt,
Stcrt,
of een wetenschapper die de zaak geanalyseerd heeft en daaraan een wetenschappelijke publicatie heeft gewijd; b. Er moet sprake zijn van een onherroepelijke veroordeling voor een feit waarop een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld en/of de rechtsorde ernstig door dat feit is geschokt. Hier valt een tweede en derde beperking te bespeuren. Het verzoek kan niet gedaan worden door de veroordeelde zelf of door zijn raadsman. Ook niet door een burger. Volgens de voormalige minister van Justitie Donner zou dit een ‘alternatieve rechtsgang’ gaan vormen.26 Dit standpunt acht ik niet juist. Het gaat om afgesloten onherroepelijke strafzaken waarvoor de enige mogelijkheid de ‘herzieningsprocedure’ bestaat. Ook heeft de Commissie niet de bevoegdheid om eventueel de onderzochte strafzaak aan te brengen bij een Gerechtshof. Zij brengt alleen advies uit aan het College van Procureurs-Generaal. Een ‘alternatieve rechtsgang’ kan ik er dan ook niet echt in ontwaren. De reden die ik kan bedenken en eerder voor de hand ligt is dat er meer verzoeken zullen worden aangebracht indien ook de verdediging als partij toegang heeft tot de Commissie. Dit is hoogstwaarschijnlijk ook het probleem dat de minister van Justitie voor ogen zag. Een ander serieus probleem vormen de anonieme indieners. Volgens de meeste geïnterviewden vormt anonimiteit geen obstakel om een verzoek in te dienen. Het probleem echter is dat moeilijk te onderzoeken is of de anonieme verzoeker onder de groep indieners valt uit het instellingsbesluit. Gezien anonieme verzoekers zeer belangrijke en gedetailleerde informatie kunnen leveren, behoort hiervoor een oplossing te worden gezocht. Later hierover meer. De andere beperking die artikel 4 van het instellingsbesluit aangeeft, is dat alleen ‘ernstige strafzaken’ kunnen worden ingediend. Hierbij gaat het vooral om zaken als doodslag, moord en verkrachting. Ik begrijp dat dit zaken zijn waarbij veel op het spel staat zowel voor de verdachte als het Openbaar Ministerie. Fouten in het opsporingsonderzoek en/of vervolging zullen dan ook rampzalige gevolgen hebben. Maar wat te doen met de strafbare feiten waar minder dan twaalf jaar gevangenisstraf op staat. Zaken waarbij bijvoorbeeld grove fouten zijn gemaakt tijdens verhoren en degene, verdacht van zware mishandeling, veroordeeld wordt tot een gevangenisstraf van twee jaar. Dan bestaat het herzieningsverzoek nog, maar gezien het erg
26
Kamerstukken II, 2005/06, 30 300 VI, nr.32.
19
moeilijk is om aan te tonen dat er sprake is van een novum 27, bestaat er een heel grote kans dat een herzieningsverzoek wordt afgewezen. In zulke gevallen kan men geen verzoek indienen bij de Commissie. M.i. is dit een gemiste kans. Indien het verzoek door de toetsingscommissie ontvankelijk wordt verklaard, zal er door het College van Procureurs-Generaal een onderzoeksteam worden aangesteld.28 Dit team zal een onderzoek instellen en krijgt de bevoegdheid alle processtukken in te zien die relevant kunnen zijn. Ook kan dit onderzoeksteam naar wens vraaggesprekken voeren met alle betrokken functionarissen van politie en andere opsporingsinstanties, medewerkers van het Openbaar Ministerie, medewerkers van het NFI en andere deskundigen.29 In dit artikel van het instellingsbesluit is een vierde en vijfde beperking op te merken. Het onderzoeksteam 30 krijgt de bevoegdheid alle processtukken in te zien die relevant kunnen zijn. Dit is een grote beperking, omdat het team beperkt wordt tot de processtukken. Tijdens het evaluatieonderzoek in de Schiedammer Parkmoord had de Commissie, naast de stukken die aan de rechter en de verdediging waren voorgelegd, ook de beschikking over o.a. interne werkjournaals, persoonlijke aantekeningen, etc.31 Waarom nu dan een beperking tot de processtukken? Artikel 3 van het instellingsbesluit geeft een andere beperking waardoor het onderzoeksteam (c.q. de Commissie) beperkt wordt tot het ondervragen van een bepaalde groep van personen indien zij betrokken waren bij het onderzoek. Tot deze aangewezen groep behoren derhalve niet: de veroordeelde zelf, zijn raadsman, ouders van het slachtoffer, burgers die getuige waren en andere waardevolle getuigen. Dit is onbegrijpelijk aangezien tijdens het evaluatieonderzoek in de Schiedammer Parkmoord de Commissie wel degelijk gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid om ook de veroordeelde Kees B, diens raadsman en de ouders van de slachtoffers te interviewen. Dit zijn personen die niet onder artikel 3 van het instellingsbesluit vallen en van grote waarde waren voor het evaluatieonderzoek in de Schiedammer Parkmoord. Vooral de veroordeelde
27
28
29
30 31
Er moet sprake zijn van een novum ex artikel 457 lid 1 sub 2 Wetboek van Strafvordering. Artikel 9 Instellingsbesluit Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken, Stcrt, 2006, 74, p.16. Artikel 3 Instellingsbesluit Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken, Stcrt, 2006, 74, p.16. In artikel 3 Instellingsbesluit genoemd als ‘de Commissie’. Evaluatieonderzoek in de Schiedammer Parkmoord, Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken, augustus 2005.
20
kan een zeer grote bijdrage vormen om eventuele gebreken in het onderzoek op te sporen. Ik ben van mening dat men dit niet uit principe heeft gedaan, maar dat men niet voldoende tijd had om het instellingsbesluit goed te overdenken. Dit blijkt ook uit de interviews. Daarin gaven enkele geïnterviewden aan zich niet geheel gebonden te voelen aan het instellingsbesluit en dat er wel degelijk ouders en andere personen bij het onderzoek van de Commissie werden betrokken die niet opgesomd staan in artikel 3 van het instellingsbesluit. Ook wordt het onderzoek niet alleen beperkt tot de processtukken. Werkjournaals worden ook onderzocht. Op het moment de Commissie haar onderzoek heeft afgerond, zal zij advies uitbrengen aan het College van Procureurs-Generaal.32 Dit advies kan uitmonden in: a. geen vervolgstappen ondernemen; b. een advies dat de procureur-generaal moet overwegen een herzieningsverzoek in te dienen; c. een advies aan het Openbaar Ministerie een nieuw onderzoek te starten. Om de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van het onderzoeksteam c.q. de Commissie bij een onderzoek zoveel mogelijk te waarborgen, bestaan de externe deskundigen uit een deskundige op het terrein van politie en een (strafrechts) wetenschapper of een (oud) advocaat. Ik plaats vraagtekens bij de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de deskundige op het terrein van politie. Het is mogelijk dat deze deskundige toch een bepaalde mate van verborgen partijdigheid heeft. Bij een (oud) advocaat of (strafrechts) wetenschapper zal dit minder het geval zijn. Daar staat tegenover dat, indien één van de leden van de Commissie zich niet kan vinden in (delen van) de rapportage, hiervan in het rapport apart melding wordt gemaakt. Dit heet een ‘dissenting opinion’.33
32
33
Artikel 5 Instellingsbesluit Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken, Stcrt, 2006, 74, p.16. Bron: www.rechtspraak.nl.
21
22
3. DE NEDERLANDSE HERZIENINGSWETGEVING EN DE COMMISSIE 3.1. Het stelsel van rechtsmiddelen In Nederland bestaat er een stelsel van rechtsmiddelen die aan de veroordeelde de mogelijkheid biedt een vonnis of arrest 34 aan te vechten, indien hij het niet eens is met de uitspraak van een rechter. Dit stelstel van rechtsmiddelen is geregeld in het derde boek van het Wetboek van Strafvordering. In dit stelsel is een onderscheid gemaakt tussen gewone rechtsmiddelen en buitengewone rechtsmiddelen. Ik zal de rechtsmiddelen in het kort toelichten, gezien enkele ervan terugkomen in deze scriptie. De gewone rechtsmiddelen zijn: verzet tegen een einduitspraak, hoger beroep van een uitspraak in eerste aanleg, beroep in cassatie van een uitspraak in tweede aanleg. Verder ook nog hoger beroep, beroep in cassatie en bezwaarschriften tegen beschikkingen. 35 De rechtsmiddelen tegen beschikkingen worden bijna nooit ingezet en ik zal deze daarom ook niet behandelen. Verzet wordt niet vaak meer gebruikt. Het is een middel dat een verdachte kan inzetten indien in eerste aanleg bij verstek een einduitspraak gewezen is en hiertegen geen hoger beroep openstaat.36 Bij een hoger beroep zal de strafzaak door een hogere rechter (van het Gerechtshof) opnieuw worden behandeld. Dit in tegenstelling tot een beroep in cassatie waar de strafzaak niet opnieuw wordt behandeld, maar de raadsheren van de Hoge Raad der Nederlanden bekijken of het recht in de betreffende strafzaak geschonden is. De rechtsvraag staat hierbij centraal. Naast de gewone rechtsmiddelen bestaan de buitengewone rechtsmiddelen. Deze zijn: herziening van arresten of vonnissen en cassatie in het belang der wet. 37 Het woord ‘buitengewoon’ geeft al aan dat dit rechtsmiddel niet vaak wordt ingezet. Het is een rechtsmiddel dat in uitzonderlijke gevallen gebruikt kan worden. Het buitengewone rechtsmiddel cassatie in het belang der wet kan alleen door de procureur-generaal worden aangewend en ziet op de ontwikkeling van het recht. Het is een buitengewoon rechtsmiddel, omdat dit middel alleen
34 35 36 37
Een vonnis of arrest is een uitspraak van een rechterlijke instantie. Wetboek van Strafvordering, derde boek, titel I t/m IV. Corstens, G.J.M., Het Nederlands strafprocesrecht, 4e druk, 2002, pag.720. Wetboek van Strafvordering, derde boek, titel VII en VIII.
23
aangewend kan worden tegen een uitspraak die in kracht van gewijsde is gegaan. Herziening van arresten en vonnissen is ook als ‘bijzonder’ c.q. ‘buitengewoon’ aan te merken. Zeer kritisch zal aan de hand van strenge eisen beoordeeld moeten worden of een herzieningsverzoek ontvankelijk en gegrond moet worden verklaard. Om een goede indruk te geven van het ontstaan en de ontwikkeling van de herzieningwetgeving, zal ik dit in de volgende paragraaf uiteenzetten.
3.2. De geschiedenis van de herzieningswetgeving 3.2.1. Wetboek van Strafvordering 1838 Ons Wetboek van Strafvordering stamt uit het jaar 1838. Het werd destijds wenselijk geacht om een middel voorhanden te hebben die de mogelijkheid bood om een onherroepelijke zaak opnieuw te heropenen. Oordelen en handelingen van rechters en opsporingsbeambten bleven mensenwerk en dus feilbaar. In het wetboek van 1838 was het mogelijk in drie gevallen herziening te vragen. De gronden die tot een herziening konden leiden waren: een conflict van rechtspraak (indien sprake was van een misdrijf); het geval dat na een veroordeling wegens doodslag, bewijsmiddelen bestonden dat het vermeende slachtoffer nog in leven was. De derde grond: bij een veroordeling (van een misdrijf) op grond van een valse verklaring van een getuige (de getuige moest wel terzake van meineed in rechte worden betrokken).38 De Ranitz concludeert dat voornamelijk de herzieningsgrond ‘conflict van rechtspraak’ onder de gelding van het wetboek van 1838 van enige betekenis was. 3.2.2. Wetboek van Strafvordering 1886 Tussen 1838 en 1886 werden nog enkele ontwerpen voor het Wetboek van Strafvordering ingediend. Het waren ontwerpen van minister Godefroi, minister van Justitie Olivier en van minister van Justitie Borret.39 Dit leverde
38
39
Ranitz de, R.E.P., Herziening van arresten en vonnissen, Krips Repro, Meppel, 1977, pag.4. Ranitz de, R.E.P., Herziening van arresten en vonnissen, Krips Repro, Meppel, 1977, pag.5-9.
24
de volgende herzieningsgronden in het Wetboek van Strafvordering van 1886 op: 40 a. herziening wegens een conflict van rechtspraak was niet alleen mogelijk bij misdrijven, maar nu ook bij overtredingen. In het Wetboek van Strafrecht was er nu een onderscheid aangebracht tussen misdrijven en overtredingen; b. herziening werd mogelijk indien na een veroordeling wegens moord, doodslag of enig misdrijf met dodelijk gevolg genoegzaam bleek, dat de persoon, wiens veronderstelde dood aanleiding tot de veroordeling heeft gegeven of bij de bepaling der straf in aanmerking was genomen, nog in leven was. Nu was herziening dus niet alleen meer mogelijk bij een veroordeling wegens doodslag; c. herziening was nu niet meer alleen mogelijk als er sprake was van een veroordeling betreffende een ‘misdrijf’ op grond van een valse verklaring van een getuige (de getuige moest wel terzake van meineed in rechte worden betrokken), maar ook bij een veroordeling betreffende een ‘overtreding’. Dit leverde niet echt een aanvulling op en er bleven problemen bestaan, omdat het onmogelijk was om alle gevallen in de wet te regelen. Men hield nog steeds vast aan de casuïstiek en dat bleef erg lastig voor de rechter.41 Hier moest verandering in komen. De omslag liet niet lang op zich wachten. 3.2.3. Artikel 375 Wetboek van Strafvordering 1886 De grote omslag kwam door de Hogerhuis-zaak. De drie broers Hogerhuis, verdacht van een inbraak met geweld in 1895, werden veroordeeld tot lange gevangenisstraffen. Twee jaar na de veroordeling ging jurist Troelstra, die tot Tweede-kamerlid was gekozen, op onderzoek uit en ontdekte ontlastend bewijsmateriaal dat blijk gaf van een gerechtelijke dwaling. Troelstra diende een verzoek tot herziening in, helaas werd het verzoek tot herziening afgewezen. 42 De toenmalige herzieningswetgeving bleek geen uitkomst te bieden in een zaak die duidelijk blijk gaf van een gerechtelijke dwaling. Dit leidde tot de initiatiefwet van 14 juli 1899, ter verruiming van de toepassing van de bestaande herzieningswetgeving.43 Hierdoor werd gebroken met het stelsel van de casuïstiek.
40 41
42 43
Artikel 375 van het Wetboek van Strafvordering van 1886. Ranitz de, R.E.P., Herziening van arresten en vonnissen, Krips Repro, Meppel, 1977, pag.11. Bron: http://www.iisg.nl/edu/hogerhuis/14.php Initiatiefwet 14 april 1899, Stb. 1899,159.
25
Na het van kracht worden van deze initiatiefwet van 1899, luidde het artikel 375 van het Wetboek van Strafvordering van 1886 als volgt: “Herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest of vonnis kan plaats hebben op grond van enige omstandigheid, die bij het onderzoek ter terechtzitting de rechter niet bekend was en die, op zich zelf of in verband met de vroegere geleverde bewijzen, ernstige twijfel doet ontstaan aan de juistheid der uitspraak en, ware zij bekend geweest, zou hebben kunnen leiden hetzij tot vrijspraak van den veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging op grond dat deze niet strafbaar was, hetzij tot nietontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. Indien twee of meer beklaagden bij onderscheidende arresten of vonnissen als schuldig aan hetzelfde strafbare feit zijn veroordeeld en die beslissingen niet zijn overeen te brengen, kan op die enkele grond herziening van deze uitspraken plaats hebben, ook al mochten zij niet alle in kracht van gewijsde zijn gegaan, maar een of meer daarvan zijn gewezen bij verstek”. Artikel 375 krijgt nu meer het karakter van ons huidige artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering. Het eerste deel van artikel 375 beschrijft dat er sprake moet zijn van een nieuw feit ofwel een ‘novum’. Dit ‘novum’ is in ons huidige artikel 457 terug te vinden in lid 1 sub 2. Het tweede deel van artikel 375 betreft het conflict van rechtspraak dat in ons huidige artikel 457 terug te vinden is in lid 1 sub 1. Door de nieuwe formulering van het artikel kon zij ruimer worden toegepast op zaken. Ranitz geeft in zijn boek aan dat de in artikel 375 Wetboek van Strafvordering opgenomen zinsnede: “zoude hebben kunnen leiden tot vrijspraak…” teveel ruimte biedt. Dit vonden velen onwenselijk, maar gezien de protesten werd het artikel niet gewijzigd. Ranitz stelt: “In het algemeen kan men stellen dat de in 1899 in het leven geroepen herzieningsregeling voldeed aan haar doel. De toepassing van herziening werd ruimer dan voorheen, zonder dat zij ontaardde in een verkapt hoger beroep”.44 Een algemene herziening van het Wetboek van Strafvordering zou er komen in 1926.
44
Ranitz de, R.E.P., Herziening van arresten en vonnissen, Krips Repro, Meppel, 1977, pag.15.
26
3.2.4. Artikel 457 Wetboek van Strafvordering van 1926 In het Wetboek van Strafvordering van 1926 was de herzieningregeling geregeld in artikel 457. Tot op heden is de herziening geregeld in artikel 457. De herziening vertoonde wederom enkele wijzigingen. Enkele beginselen, die ook in 1899 reeds ter sprake waren gekomen, werden opnieuw in overweging genomen om te bepalen of het wenselijk was deze in de nieuwe regeling op te nemen. Overwogen werd om herziening ook toe te laten bij de volgende beginselen: 45 a. ‘in het nadeel van den verdachte’; b. indien de rechter, die het gewijsde gaf, bij de berechting der zaak zich aan een ambtsmisdrijf schuldig maakte; c. in geval van strijd tussen een arrest en vonnis van den burgerlijke rechter enerzijds en een van den militaire rechter anderzijds, dan wel tussen twee of meer uitspraken van militaire rechters. Voorts werd overwogen: d. of herziening ook moet kunnen plaatsvinden in de gevallen, waarin na ene bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit geen veroordeling is gevolgd; e. of herziening ook moet kunnen volgen, ingeval van strijd van twee of meer beslissingen, ten aanzien van eenzelfde persoon gegeven; f. of ook bepalingen zouden worden opgenomen ten aanzien der beledigde partij, aan wie bij een latere tengevolge van herziening vernietigde uitspraak, schadevergoeding was toegekend; g. of schadevergoeding voor ondergane straf zou worden toegekend aan den veroordeelde, wiens arrest of vonnis tengevolge van herziening wordt vernietigd. Omdat er nog steeds juristen zijn die punt a bepleiten, zal ik punt a wat uitvoeriger bespreken. Over de overige punten zal ik vrij kort zijn. Ad a. Herziening ten nadele van de verdachte. De Memorie van Toelichting laat zien dat de wetgever niet zó ver heeft willen gaan dat herziening ten nadele van de verdachte mogelijk is. Tot op heden is dit niet mogelijk. Een reden hiervoor is dat het moeilijk is te bepalen waar de grens ligt. Dient een zaak ook te worden herzien indien blijkt dat de verdachte de rechter heeft misleid? 45
Memorie van Toelichting, vaststelling van het wetboek van strafrecht 1926, pag.156.
27
Voor de verdachte is het van belang dat de rechtsgang een keer ten einde is. Daarbij komt dat de rechtsorde minder geschokt is indien een verdachte ongegrond wordt vrijgesproken dan wanneer een onschuldige burger is veroordeeld voor een lange gevangenisstraf. De wetgever acht de vrijheid van een individu van een groter belang dan dat in een enkel geval een schuldige niet zal worden gestraft. Dat bij een ‘herziening ten nadele’ het beginsel ‘ne bis in idem’ geschonden zou worden deelt de wetgever niet. Ook bij een herziening ten voordele zou dit het geval zijn. De wetgever zegt hierover dat er bij een herziening het betwiste onderzoek van een beëindigde zaak wordt heropend en dat er geen sprake is van een geheel nieuwe behandeling van de zaak, waarin bij gewijsde uitspraak is gedaan.46 Volgens de Hullu is er ook geen sprake van strijd met ne bis in idem. Volgens de Hullu gaat het bij herziening om een voortzetting van dezelfde vervolging en volgens Remmelink wordt bij herziening niet voor de tweede keer vervolgd, maar in het belang van de veroordeelde wordt doorgeprocedeerd tot wegneming van een rechterlijke dwaling. 47 Het lijkt erop dat de wetgever geen belang hecht aan een herziening ten nadele. De zaak dient dan immers ook heropend te worden en opnieuw te worden onderzocht. Waarom al deze moeite indien de rechtsorde toch niet ernstig is geschokt! Volgens Vennix zou herziening ten nadele toegelaten kunnen worden indien de veroordeelde of verdachte de dwaling zelf heeft veroorzaakt. Volgens Vennix is herziening dan wel gepast. 48 De veroordeelde heeft in dat geval opzettelijk de rechter laten dwalen en dient hiervoor dan ook het risico te lopen alsnog gestraft te worden. Naar mijn mening zouden er dan erg veel zaken herzien behoren te worden, omdat de verdachten in veel gevallen de rechter probeert te laten dwalen. De verdachte wil immers niet veroordeeld worden en zal vrij snel een poging wagen de rechter op een verkeerd been te zetten. Mevis en Kooijmans merken op dat herziening ten nadele beperkt moet blijven tot levensdelicten en ernstige geweldsdelicten waarop een gevangenisstraf staat van 12 jaar of meer.49 Deze grens is toelaatbaar, gezien er bij deze delicten meestal sprake is van een ernstig geschokte rechtsorde. In andere gevallen acht ik herziening ten nadele niet gewenst. 46
47
48
49
Memorie van Toelichting, vaststelling van het wetboek van strafrecht 1926, pag.157. Vennix, R.M., Herziening ten nadele van de verdachte?, Delikt en Delinkwent, nr. 31, 2001, afl.7. Vennix, R.M., Herziening ten nadele van de verdachte?, Delikt en Delinkwent, nr. 31, 2001, afl.7. Mevis, P.A.M., Kooijmans, T., Herziening ten nadele, Sanders Instituut, Kluwer, Rotterdam, 2003, pag. 152.
28
Ad b. Herziening bij een ambtsmisdrijf van de rechter. Deze grond voor herziening is niet aangenomen. Herziening in dit geval is niet gewenst, omdat dit in Nederland bijna nooit voor komt.50 Ad c. Herziening ook van toepassing op uitspraak militaire rechter. Deze herzieningsgrond is niet aangenomen, omdat in dit geval de militaire rechter deskundig is en niet de burgerlijke rechter.51 Ad d. Herziening in de gevallen, waarin na een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit geen veroordeling is gevolgd. Herziening wordt toepasselijk verklaard voor degenen die bij een bewezenverklaring niet veroordeeld werden tot een straf.52 Herziening mocht niet beperkt worden tot het geval van veroordeling. De herziening kan dan gezien worden als een soort genoegdoening, voor het eventuele ondergane leed dat men heeft ondervonden. Ad e. Conflict van rechtspraak. De herzieningsgrond ‘conflict van rechtspraak’ moest worden gewijzigd. Het zou kunnen gebeuren dat een verdachte voor een feit wordt veroordeeld dat hij op een dag en op een bepaald tijdstip in plaats X zou hebben gepleegd en op dezelfde dag en hetzelfde tijdstip in plaats Y ook heeft begaan. Dat is onmogelijk en zou ontoelaatbaar zijn. De woorden ‘twee of meer beklaagden’ van artikel 375 heeft men daarom weggelaten.53 Ad f. Het opnemen van bepalingen ten aanzien der beledigde partij, aan wie bij een latere tengevolge van herziening vernietigde uitspraak, schadevergoeding was toegekend. Dit is niet wenselijk en wordt dan ook verworpen.
50
51
52
53
Memorie pag.156. Memorie pag.157. Memorie pag.158. Memorie pag.157.
van Toelichting, vaststelling van het wetboek van strafrecht 1926, van Toelichting, vaststelling van het wetboek van strafrecht 1926, van Toelichting, vaststelling van het wetboek van strafrecht 1926, van Toelichting, vaststelling van het wetboek van strafrecht 1926,
29
Ad g. Uitkering schadevergoeding aan veroordeelde voor ten onrechte ondergane straf De Memorie van Toelichting geeft blijk van het volgende: “daarentegen werd het alleszins noodzakelijk geacht de bepalingen, in dit Ontwerp opgenomen ten aanzien van de tegemoetkoming in geval van vrijspraak, enz. te geren voor ondergane voorlopige hechtenis (art. 89 volg.), ook bij herziening toepasselijk te verklaren, in dien zin, dat ook dengene die een straf heeft ondergaan krachtens een gewijsde, dat bij herziening wordt vernietigd, ene geldelijke tegemoetkoming voor de dientengevolge werkelijk geleden schade wordt toegekend. Dezelfde beweegredenen, die in het eerste geval voor het toekennen van een tegemoetkoming pleiten, zijn zeer zeker ook in geval van vernietiging tengevolge van revisie aanwezig”. Het zou in dit geval om een ‘tegemoetkoming’ gaan en niet een aanspraak op volledige schadeloosstelling.54 Er is evenwel alle reden om te pleiten voor een volledige schadeloosstelling, gezien bij een vrijspraak de verdachte het delict niet heeft gepleegd en hem geen enkele blaam treft. Alle kosten die de verdachte heeft gemaakt en het leed dat de verdachte heeft ondergaan behoort dan ook volledig te worden vergoed. 3.2.5. Wijziging artikel 457 Wetboek van Strafvordering door uitspraak Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) De aanleiding voor de wijziging was de zaak Van Mechelen in 1997. In deze zaak heeft het EHRM geconcludeerd dat in strijd is gehandeld met het fair trial-beginsel van artikel 6 EVRM. Er was in strijd gehandeld met lid 1 en 3 onder d van het EVRM. De bewezenverklaring zou voornamelijk steunen op verklaringen van anonieme opsporingsbeambten die buiten de verdediging om waren gehoord. In dit geval hadden de opsporingsbeambten geen anonieme getuigenverklaringen mogen afleggen, gezien zij bijvoorbeeld geen undercoveragenten waren. Opsporingsbeambten mogen alleen in zeer bijzondere situaties anoniem getuigen. 55 Deze uitspraak van het Europese Hof leidde tot het instellen van een herzieningsverzoek door de verdediging, dat in 1999 door de Hoge Raad werd afgewezen. Een veroordelend vonnis van het Europese Hof werd, op grond van de huidige wettelijke regeling, niet als een novum gezien.56 Het was dus aan de wetgever om hierin verandering 54
55 56
Memorie van Toelichting, vaststelling van het wetboek van strafrecht 1926, pag.157. Bron: www.om.nl HR 6 juli 1999, NJ 1999, 800.
30
te brengen. Er werd een wetsvoorstel ingediend voor wijziging van het Wetboek van Strafvordering met het oog op de herziening van vonnissen en arresten op grond van uitspraken van het EHRM. Men wilde een nieuwe grond toevoegen aan artikel 457 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering. Volgens de minister van Justitie is de aanpassing van de herzieningsregeling beperkt tot uitspraken van het EHRM, omdat voor ons land deze uitspraken juridisch bindend zijn.57 De personen die een beroep kunnen doen op deze grond voor herziening is ook beperkt. Men stelt: “Alleen ten aanzien van de klager en diens ‘medepleger’ kan op basis van de uitspraak van het EHRM immers met zekerheid een grondrechtenschending worden vastgesteld”.58 Het moet gaan om personen die voor hetzelfde feit en op grond van dezelfde bewijsmiddelen zijn veroordeeld. Daarbij komt nog de voorwaarde dat herziening op deze grond alleen mogelijk is indien dit ‘noodzakelijk is met het oog op rechtsherstel’ als bedoeld in artikel 41 EVRM. Deze extra voorwaarde zal worden beoordeeld door de Hoge Raad.59 “Het criterium van het wetsvoorstel impliceert dat een herzieningsaanvraag zelfs gegrond kan worden geacht wanneer een andere uitkomst niet waarschijnlijk is. Het gaat er namelijk om of herziening voor rechtsherstel noodzakelijk is, niet of een andere uitkomst waarschijnlijk is”.60 Dus ook in het geval als voor een veroordeelde een nieuwe veroordeling uitgesproken zal worden. Men zou kunnen denken aan een uitspraak van een partijdige rechter, of aan het geval een verdachte niet is bijgestaan door een raadsman, etc. Herziening komt niet in aanmerking indien een geldelijke vergoeding de meest passende remedie is, bijvoorbeeld bij overschrijding van de redelijke termijn.61 Artikel 457 werd gewijzigd door aan lid 1 een nieuwe grond toe te voegen, die als volgt luidt: “Op grond van een uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens waarin is vastgesteld dat het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden dan wel een protocol bij dit verdrag is geschonden in de procedure die tot de veroordeling of een veroordeling wegens hetzelfde feit op grond van dezelfde bewijsmiddelen heeft geleid, indien herziening noodzakelijk is met het oog op rechtsherstel als bedoeld in artikel 41 van dat verdrag”.62
57 58 59 60 61 62
Kamerstukken I, 2001/02, 27 726, nr. 216b., pag. 1. Kamerstukken I, 2001/02, 27 726, nr. 216b., pag. 4. Kamerstukken I, 2001/02, 27 726, nr. 216b., pag. 6. Kamerstukken I, 2001/02, 27 726, nr. 216b., pag. 6. Kamerstukken I, 2001/02, 27 726, nr. 216b., pag. 7. Wetswijziging artikel 457 lid 1 Wetboek van Strafvordering, Stb. 2002, 479.
31
32
4.
ONZE HUIDIGE HERZIENINGSWETGEVING
4.1. Inleiding Onze huidige herzieningswetgeving is geregeld in titel VIII van het derde boek van het Wetboek van Strafvordering. Zoals eerder al gezegd is, is het een buitengewoon rechtsmiddel dat niet veelvuldig wordt ingezet. Indien een uitspraak van een rechter in kracht van gewijsde is gegaan, is de strafzaak onherroepelijk geworden en daarmee tot een eind gekomen. De uitspraak (veroordeling) is dan vatbaar voor tenuitvoerlegging. Er zijn dan geen gewone rechtsmiddelen voorhanden om nog iets te kunnen ondernemen tegen de einduitspraak. Enkele afgesloten strafzaken die aangemeld zijn bij de Commissie en voor verder onderzoek in aanmerking komen, geven velen de indruk dat er waarschijnlijk fouten zijn gemaakt bij de opsporing, vervolging of presentatie van het bewijs aan de rechter en de rechter daardoor niet volledig op de hoogte was van alle feiten om tot een evenwichtige beoordeling van de bewijsmiddelen te kunnen komen. Vooral voor deze zaken, waar er ernstig getwijfeld kan worden over de schuldvraag is er een buitengewoon rechtsmiddel aan te wenden. Dit bijzondere rechtsmiddel is de herziening. Uit het jaarverslag van de Hoge Raad van 2005-2006 valt op te merken dat in 2005 en 2006 meer herzieningsverzoeken zijn ingediend. In 2006 zijn er 88 verzoeken ingediend en in 2003 waren dat er nog maar 49. 63 Een oorzaak zou kunnen zijn dat gerechtelijke dwalingen de laatste jaren meer in de publiciteit zijn gekomen en de verdediging of veroordeelde sneller overweegt herziening aan te vragen. Vaak wordt slechts 20% van de verzoeken gegrond verklaard. Hieraan is te zien dat de Hoge Raad de herziening van een veroordeling wel van een heel ‘bijzondere’ aard vindt. In een uitspraak van de Hoge Raad of een conclusie van een advocaat-generaal begint men dan ook vaak met de opmerking dat een herzieningsprocedure een buitengewoon rechtsmiddel betreft. Buitengewoon omdat het een uiterst middel is om een onherroepelijke rechterlijke uitspraak ongedaan te maken. Advocaat-generaal Machielse stelt in zijn advies voor het zoveelste herzieningsverzoek in de Deventer Moordzaak: “herziening is niet een soort veredeld hoger beroep.
63
Hoge Raad der Nederlanden, HR 2005 en 2006. Uitspraak Hoge Raad is zeldzaam in de wereld, pag.176.
33
Dat blijkt wel uit de bijzonder strenge eisen die de wet stelt wil een herzieningsaanvraag ontvankelijk en gegrond verklaard kunnen worden”.64 De huidige herzieningsregeling is voornamelijk neergelegd in artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering. Er wordt niet vaak een beroep gedaan op artikel 457 lid 1 sub 1 en 3 en lid 2, omdat gebeurtenissen die op deze gronden betrekking hebben niet veel voor komen. Deze gronden heb ik al eerder in deze scriptie besproken en zijn in de huidige herzieningswetgeving hetzelfde gebleven. Ik zal me in deze scriptie dan ook vooral beperken tot artikel 457 lid 1 sub 2, gezien dat één van de belangrijkste en meest gebruikte gronden is waarop herziening wordt aangevraagd. Enkele belangrijke spraakmakende strafzaken zoals de Rotterdamse carnavalsmoord, de Puttense Moordzaak en de Schiedammer Parkmoord zijn allen arresten die op grond van artikel 457 lid 1 sub 2 zijn herzien. Voordat ik verder ga met de uitleg van artikel 457 lid 1 sub 2 betreffende het novumbegrip en overige voorwaarden van dit artikel, alsmede haar beperkingen waarmee de Hoge Raad te maken krijgt, zal ik een beeld schetsen van de huidige herzieningsprocedure.
4.2. De herzieningsprocedure De herzieningsprocedure is aan een aantal belangrijke regels gebonden. Titel VIII tweede boek van het Wetboek van Strafvordering regelt de herzieningswetgeving. Ik zal de herzieningsprocedure aan de hand van enkele belangrijke artikelen uit titel VIII bespreken. Op het moment dat het herzieningsverzoek is ingediend zal de Hoge Raad op grond van artikel 460 Wetboek van Strafvordering oordelen over de ontvankelijkheid dan wel kennelijke gegrondheid van het herzieningsverzoek. De artikelen 458 en 459 Wetboek van Strafvordering zijn hierbij van belang. Volgens artikel 458 behoort het herzieningsverzoek door de procureurgeneraal, de veroordeelde zelf of diens raadsman te worden ingediend. Daarbij is van belang dat het arrest of vonnis in kracht van gewijsde dient te zijn gegaan. Het moet dus gaan om een onherroepelijk geworden strafzaak. Artikel 458 lid 2 geeft aan dat ingeval er sprake is van de herzieningsgrond die geregeld is in artikel 457 lid 1 sub 3 Wetboek van Strafvordering er een termijn bestaat van drie maanden. Hiermee dient dan ook rekening te worden gehouden.
64
HR 20 maart 2007, LJN BA1024.
34
De wetgever heeft de bewijslast bij een herzieningverzoek gelegd op de schouders van de veroordeelde zelf. Indien het verzoek van de veroordeelde komt dan dient deze zelf met bewijzen en goede argumenten te komen die het herzieningsverzoek kennelijk gegrond dienen te verklaren. Artikel 459 Wetboek van Strafvordering schrijft voor: “de aanvrage vermeldt de omstandigheid waarop zij steunt met opgave van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken”. Volgens Knoops, is dit voor de veroordeelde een hoge processuele drempel waar hij niet omheen kan, wil de Hoge Raad zijn verzoek inhoudelijk behandelen.65 De veroordeelde moet de Hoge Raad eerst ervan overtuigen dat het verzoek ‘kennelijk gegrond’ is. Soms is het gemakkelijk bewijs aan te dragen, bijvoorbeeld als iemand anders bekent het strafbare feit te hebben gepleegd en de veroordeelde ten onrechte is veroordeeld. Maar in veel gevallen ligt het niet zo gemakkelijk. Als een veroordeelde bijvoorbeeld nogmaals sporen of DNA wil laten onderzoeken, zal hij vaak naar het buitenland moeten uitwijken. In Nederland heeft hij geen enkele mogelijkheid om forensisch onderzoek uit te laten voeren. Ons NFI is niet toegankelijk voor de verdediging of veroordeelde. Dit brengt daarom de nodige hoge kosten met zich mee en daar heeft een veroordeelde meestal geen geld meer voor. Volgens Knoops is zijn financiële positie erg slecht en in Nederland bestaat hiervoor ook helemaal geen enkele financiële tegemoetkoming. Hierin zal volgens Knoops verandering moeten komen, omdat de veroordeelde op deze manier geen daadwerkelijke toegang tot de herzieningsbeoordeling heeft. 66 Ik ben het, wat betreft de toegankelijkheid tot de herzieningenrechter, met Knoops eens. De veroordeelde moet natuurlijk wel de mogelijkheid krijgen om het bewijs, dat nodig is voor de kennelijke gegrondheid van het verzoek, te kunnen verkrijgen. De toegankelijkheid tot de herzieningenrechter dient in deze toch wel enigszins vergroot te worden. Naast het novumbegrip kan de voorwaarde van ‘kennelijke gegrondheid’ van een herzieningsverzoek gezien worden als een tweede zware eis. Zo wordt wederom benadrukt dat de herziening een ‘bijzonder’ rechtsmiddel is. Indien het herzieningsverzoek ontvankelijk dan wel kennelijk gegrond wordt verklaard en het een geval betreft waar mogelijk sprake is van een novum, zal er een zittingsdatum bekend worden gemaakt voor de openbare
65
66
Knoops, prof. dr. G.G.J., Hervorming van het herzieningsstelsel in Naar een adequate toegang tot de herzieningsprocedure vanuit het van de veroordeelde, NJB, 13 april 2007, nr. 15, p. 925. Knoops, prof. dr. G.G.J., Hervorming van het herzieningsstelsel in Naar een adequate toegang tot de herzieningsprocedure vanuit het van de veroordeelde, NJB, 13 april 2007, nr. 15, p. 925.
35
strafzaken. perspectief strafzaken. perspectief
terechtzitting. De verdediging krijgt de mogelijkheid het verzoek mondeling toe te lichten. Ook de procureur-generaal zal zijn conclusie nemen en overleggen aan de Hoge Raad.67 Alvorens er een uitspraak in de zaak komt zal een advocaat-generaal een conclusie schrijven dat een soort van advies is aan de Hoge Raad. Deze conclusie kan worden aanvaard of verworpen. Ook kan de Hoge Raad het nodig achten een onderzoek in te stellen, alvorens recht te spreken. Dit zal vaak uitgevoerd worden door een raadsheer-commissaris. 68 Deze kan de Hoge Raad inschakelen als zij bijvoorbeeld nog getuigen wil horen, forensisch onderzoek wil laten uitvoeren, etc. Indien de Hoge Raad het herzieningsverzoek gegrond verklaart en toewijst zal zij de zaak naar een Hof verwijzen die de zaak niet eerder heeft beoordeeld. Dit Hof zal de zaak opnieuw behandelen. Tijdens de behandeling van de zaak mogen beide partijen nieuwe bewijsmiddelen inbrengen, dit is bepaald in de Deventer Moordzaak op 22 februari 2005. 69 De Hoge Raad bepaalde: “De opvatting dat een rechter bij zijn onderzoek in herziening na verwijzing door de Hoge Raad gebonden is aan de gronden die tot herziening hebben geleid, is onjuist. De rechter in herziening dient de zaak met inachtneming van art. 467 lid 1 Wetboek van Strafvordering opnieuw geheel te onderzoeken”. Als bij herziening een strafbaar feit opnieuw bewezen wordt, kan geen andere straf dan de oorspronkelijke straf worden opgelegd. Dit is neergelegd in artikel 476 Wetboek van Strafvordering. Ik zal in de volgende paragraaf artikel 457 lid 1 sub 2 Wetboek van Strafvordering bespreken. Dit is het welbekende ‘novumbegrip’.
4.3. Het huidige artikel 457 lid 1 sub 2 Wetboek van Strafvordering Volgens artikel 457 lid 1 sub 2 kan een herziening van een einduitspraak die in kracht van gewijsde is gegaan aangevraagd worden: “op grond van eenige omstandigheid die bij het onderzoek op de terechtzitting den rechter niet was gebleken en die op zich zelve of in verband met de vroeger geleverde bewijzen met de uitspraak niet bestaanbaar schijnt in dier voege dat ernstig vermoeden ontstaat dat ware zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid, hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van
67 68 69
Belangrijk hierbij zijn de artikelen 462 – 464 Wetboek van Strafvordering. Artikel 465 – 466 Wetboek van Strafvordering. HR 22 februari 2005, LJN AR5714.
36
rechtsvervolging op grond dat deze niet strafbaar was, hetzij tot niet ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie, hetzij tot toepasselijkheidsverklaring van een minder zware strafbepaling”. Om na te gaan hoe de Hoge Raad dit artikel invulling geeft zal dit aan de hand van jurisprudentie verduidelijkt worden. Ik zal het artikel bespreken aan de hand van het novumbegrip dat uiteenvalt in twee delen.
4.3.1. Het novumbegrip. Artikel 457 lid 1 sub 2 Wetboek van Strafvordering wordt ook wel een ‘novum’ genoemd. Dit novum valt uiteen in twee strenge eisen waaraan een herzieningsverzoek dient te voldoen wil zij toegewezen worden en de strafzaak door een Hof opnieuw te worden beoordeeld. Ten eerste moet worden voldaan aan de voorwaarde: “eenige omstandigheid die bij het onderzoek op de terechtzitting den rechter niet was gebleken en die op zich zelve of in verband met de vroeger geleverde bewijzen met de uitspraak niet bestaanbaar schijnt”. Ten tweede moet worden voldaan aan de voorwaarde: “een ernstig vermoeden te ontstaan dat ware zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid, hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging op grond dat deze niet strafbaar was, hetzij tot niet ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkheidsverklaring van een minder zware strafbepaling”. Hieronder een uiteenzetting. a. De eerste voorwaarde van het novum Bij een herzieningsverzoek op grond van artikel 457 lid 1 sub 2 zal allereerst moeten worden bepaald of het gaat om: “eenige omstandigheid die bij het onderzoek op de terechtzitting den rechter niet was gebleken en die op zich zelve of in verband met de vroeger geleverde bewijzen met de uitspraak niet bestaanbaar schijnt”. Het moet gaan om ‘enige omstandigheid’ die van feitelijke aard is, het mag dus geen mening zijn.70 Uit vaste jurisprudentie blijkt ook dat een mening, overtuiging of gevolgtrekking in het algemeen niet als een zodanige feitelijke omstandigheid kan worden aangemerkt. Verder moet de omstandigheid tijdens de zitting al wel hebben ‘bestaan’. Dat betekent dat latere gebeurtenissen niet tot een herziening kunnen leiden.71 Uit 70
71
Israëls, dr. H., Crombag, prof. dr. H.L.F.M., Een novum van de Hoge Raad, Njb, 25 juni 2004, afl.26, p.1299. Groenhuijsen, prof. mr. M.S., Hullu de, prof. mr. J., Het stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken, Tilburg, augustus 1992, p. 43.
37
jurisprudentie blijkt dat de Hoge Raad niet altijd één lijn volgt om dit te bepalen. Het is dan ook erg onduidelijk welke kant de Hoge Raad op wil bij zijn beoordeling van de eerste voorwaarde van het novumbegrip. Ik zal dit aan de hand van enkele spraakmakende arresten verduidelijken. De Schiedammer Parkmoord zal ik niet bespreken, omdat deze door vele vakgenoten al voldoende is toegelicht. A1. De Puttense Moordzaak. Als we kijken naar de Puttense Moordzaak kan worden opgemerkt dat de Hoge Raad als novum een veranderd inzicht van een getuige-deskundige onder ‘bijzondere omstandigheden’ accepteert. 72 Dit gewijzigde inzicht is, volgens de Hoge Raad, dus een omstandigheid van ‘feitelijke’ aard en geen gewijzigde mening. In deze zaak kwam de getuige-deskundige terug op zijn eerdere verklaring over de ‘sleeptheorie’. Hij bepleitte eerder dat volgens de sleeptheorie het mogelijk was dat sperma van een eerder seksueel contact als gevolg van de verkrachtingen door de verdachten vanuit de vagina naar het dijbeen van het slachtoffer was gesleept. Op deze bewering kwam de getuige-deskundige later terug, omdat hij op grond van meer informatie, die hem niet eerder was bereikt, deze theorie toch erg onwaarschijnlijk achtte.73 Wat verstaat de Hoge Raad nu onder ‘bijzondere omstandigheden’? Dat de getuige-deskundige niet geheel op de hoogte was van alle informatie en/of zijn gewijzigd inzicht? Als dit het ‘gewijzigd inzicht’ betreft, is het erg opmerkelijk dat de Hoge Raad een gewijzigd inzicht onder ‘bijzondere omstandigheden’ als novum aanmerkt. Het gewijzigde inzicht is gewoonweg een nieuwe mening van de getuige-deskundige niet meer en niet minder. Strikt genomen zou dat geen novum opleveren. De Hoge Raad geeft zelfs nog aan dat: “in beginsel een mening, overtuiging of gevolgtrekking niet als een omstandigheid van feitelijke aard kan worden beschouwd”. De Hoge Raad stelt verder: “de hier bedoelde grondslag voor een herzieningsaanvrage hierna als novum aan te duiden – kan slechts een omstandigheid van feitelijke aard betreffen. Een mening, overtuiging of gevolgtrekking kan in het algemeen niet als een zodanige feitelijke omstandigheid worden aangemerkt. Dat brengt mee dat het oordeel van een deskundige in beginsel slechts als een novum kan gelden voorzover daarbij wordt uitgegaan van feiten en/of omstandigheden van feitelijke aard welke niet bekend waren dan 72 73
HR 26 juni 2001, NJ 2001, 564. Israëls, dr. H., Crombag, prof. dr. H.L.F.M., Een novum van de Hoge Raad, Njb, 25 juni 2004, afl.26, p.1299.
38
wel niet geacht kunnen worden bekend te zijn geweest aan de rechter die de uitspraak, waarvan herziening wordt gevraagd, heeft gewezen. In beginsel, omdat bijzondere omstandigheden, als in het onderhavige geval, kunnen meebrengen dat daarover anders moet worden geoordeeld”. In de Puttense Moordzaak valt het gewijzigde inzicht van de getuige-deskundige, volgens de Hoge Raad niet onder ‘mening, overtuiging of gevolgtrekking’. Deze vaststelling van de Hoge Raad is wel zeer riskant te noemen. Zoals Crombag en Israëls 74 aangeven, maakt dit de weg vrij voor een groot aantal herzieningsverzoeken. Ik deel deze mening. Op deze manier zou het wel heel erg gemakkelijk zijn om te voldoen aan de eisen van artikel 457 lid 1 sub 2. Gezien herziening een buitengewoon rechtsmiddel is, is dit een onwenselijke ontwikkeling. A2. Ina Post De zaak van Ina Post laat zien dat de Hoge Raad toch de nodige beperkingen lijkt te stellen aan een afwijkend oordeel van een getuige-deskundige. De Hoge Raad komt, als het ware, terug op zijn uitspraak in de Puttense Moordzaak dat een gewijzigd inzicht van een getuige-deskundige onder ‘bijzondere omstandigheden’ een novum kan opleveren. De Hoge Raad stelt wederom dat een oordeel van een deskundige in beginsel, behoudens bijzondere omstandigheden, slechts als een novum kan gelden voorzover daarbij wordt uitgegaan van feiten en/of omstandigheden van feitelijke aard welke niet bekend waren dan wel niet geacht kunnen worden bekend te zijn geweest aan de rechter die de uitspraak, waarvan herziening wordt gevraagd, heeft gewezen. Volgens Crombag en Israëls stelt de Hoge Raad daarnaast nog een bijkomende voorwaarde. Het novum moet rechtstreeks betrekking hebben op iets dat genoemd staat bij de bewijsmiddelen.75 Deze eis staat evenwel niet in de wet. Een vierde rechercheur, die niet eerder gehoord was, verklaarde over de wijze van verhoren van Ina Post en dat zij zeer getraumatiseerd was tijdens die verhoren. Op bepaalde momenten kreeg hij de indruk dat zij niet eens wist op welke vragen zij ‘ja’ antwoordde. Indien de toenmalige rechter hiervan op de hoogte zou zijn geweest was hij zeer waarschijnlijk tot een ander oordeel gekomen. Desondanks, werd de verklaring van de vierde rechercheur niet als novum aangemerkt. De verklaring van de vierde rechercheur had geen betrekking op het verhoor dat gebruikt was voor het 74
75
Israëls, dr. H., Crombag, prof. dr. H.L.F.M., Een novum van de Hoge Raad, Njb, 25 juni 2004, afl.26. Israëls, dr. H., Crombag, prof. dr. H.L.F.M., Een novum van de Hoge Raad, Njb, 25 juni 2004, afl.26, p.1301.
39
bewijs. Het had dus niet rechtstreeks betrekking op iets dat genoemd stond bij de bewijsmiddelen. Gezien artikel 457 lid 1 sub 2 is het rechtstreekse verband helemaal niet vereist. Er moet wel een verband bestaan, maar dit hoeft niet rechtstreeks te zijn. Er was wel degelijk een verband tussen de verklaring van de vierde rechercheur en de bewijsmiddelen en mijn inziens was er voldaan aan de strenge eisen van de herzieningswetgeving. Door deze uitspraak van de Hoge Raad wordt het wel heel erg moeilijk om een herzieningsverzoek toegewezen te krijgen. Natuurlijk moet er rechtszekerheid bestaan, maar of hier nog sprake is van rechtvaardigheid is maar de vraag nu een omstandigheid die niet in de bewijsmiddelen is genoemd, buitengesloten wordt. Gezien de ontwikkelingen in de Puttense Moordzaak en de zaak van Ina Post, geeft de Hoge Raad blijk van de moeilijke materie die ‘novum’ heet. De Hoge Raad neemt in deze twee zaken twee zeer extreme besluiten. Bij de Puttense Moordzaak rekt zij het novumbegrip mijn inziens té ver op en in de zaak van Ina Post hanteert zij het novumbegrip véél te restrictief. A3. De Deventer Moordzaak De Deventer Moordzaak speelde ten tijde van de zaak Ina Post. De Hoge Raad gaf in deze zaak een nieuwe wending aan het novumbegrip. De Hoge Raad laat wederom zien dat hij blijft stuntelen met het novumbegrip. In het herzieningsverzoek van de Deventer Moordzaak stond de geursorteerproef centraal. Twee dagen na de moord wordt er in de nabijheid van het huis van het slachtoffer een mes gevonden. Dit mes werd aan een geursorteerproef onderworpen. Het resultaat was dat de geur van het mes overeen kwam met de geur van de verdachte. Later had de getuigedeskundige gemeld dat zij “er rekening mee houdt dat zij een andersluidende verklaring zou hebben afgelegd indien zij bekend was geweest met gegevens die haar destijds niet zijn voorgehouden”.76 Na het verhoor van deze getuigedeskundige liet advocaat-generaal Wortel het mes opnieuw onderzoeken door het NFI, omdat het NFI beschikte over nieuwe verfijnde onderzoekstechnieken. Als resultaat kwam naar voren dat er geen enkel DNA van het slachtoffer op het mes te vinden was. De Hoge Raad stelde dat deze onderzoeksresultaten als novum moesten worden aangemerkt. Zij stelde dat: “De relatie tussen het aangetroffen mes en het delict vormt in de door het Hof gebezigde bewijsconstructie een wezenlijke schakel, meer in het bijzonder omdat die relatie bepalend is voor de aan de resultaten van de 76
Koppen van, P.J., Het Deventer Novum, Delikt & Delinkwent 33, 2003, afl.9, p.982.
40
geuridentificatieproef toe te kennen bewijswaarde”. 77 De Hoge Raad bepaalde dat indien de rechter hiervan op de hoogte zou zijn geweest dat het ernstige vermoeden rijst dat hij tot een ander oordeel zou zijn gekomen. De Hoge Raad heeft nu een nieuwe onderzoekstechniek als novum aangemerkt. De Hoge Raad laat nu doorschemeren dat zij de herzieningswetgeving toch wel wat wil oprekken. Toch is er eigenlijk helemaal geen sprake van een novum. Volgens Van Koppen ‘wist het Hof Arnhem ten tijde van zijn arrest dat er geen sporen van het slachtoffer op het mes waren’.78 De nieuwe resultaten brachten dus niets nieuws aan het licht. Het is opmerkelijk dat de Hoge Raad de nieuwe resultaten als novum ziet. Volgens Van Koppen geeft de Hoge Raad hier misschien een boodschap door aan het Hof Arnhem om in het vervolg beter op te letten. Uit deze strafzaken kan men afleiden dat het erg moeilijk is om een zaak te herzien. Daarnaast is er niet echt een duidelijke lijn te bespeuren die de Hoge Raad hanteert bij de beoordeling van het novum. Het is duidelijk dat er maatregelen genomen dienen te worden om meer zekerheid te krijgen over hoe de Hoge Raad het novumbegrip interpreteert en om herzieningswetgeving toegankelijker te maken voor de verdediging.
de
b. De tweede voorwaarde van het novum Om volledig te voldoen aan artikel 457 lid 1 sub 2 behoort het tweede deel van dit artikel ook invulling te krijgen. Indien voldaan is aan de eerste voorwaarde, dient er door de omstandigheid van feitelijke aard “een ernstig vermoeden te ontstaan dat ware zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid, hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging op grond dat deze niet strafbaar was, hetzij tot niet ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkheidsverklaring van een minder zware strafbepaling”. Deze tweede voorwaarde komt ter sprake in de Butlerzaak 79. Deze zaak is zeer opmerkelijk, omdat er in deze zaak zes herzieningsverzoeken zijn 77 78
79
HR 1 juli 2003, LJN AE8165. Koppen van, P.J., Het Deventer Novum, Delikt & Delinkwent 33, 2003, afl.9, p.991. In 1983 stierf een 72-jarige vermogende vrouw in Amsterdam. De butler van de vrouw werd verdacht, gezien hij de vrouw verzorgde en enkele maanden voor haar dood met haar was getrouwd. Hij werd ervan verdacht de vrouw vergiftigd te hebben door haar een combinatie van medicijnen en sterke alcohol te hebben gegeven en daarna geen hulp te hebben ingeroepen toen de vrouw onwel werd. De butler werd veroordeeld voor moord en kreeg een gevangenisstraf van 12 jaar. Bron: Conclusie 10 oktober 2006 A-G mr. Knigge, nr.03194/05 H.
41
ingediend en allen zijn afgewezen. Het laatste herzieningsverzoek 80 heeft een opmerkelijke uitkomst. In het laatste verzoek zijn een drietal middelen aangevoerd. Centraal stonden de rapporten van drie gerenommeerde getuigedeskundigen die allen verklaarden dat de doodsoorzaak anders was dan eerder was aangenomen. Er zou geen sprake geweest zijn van een ‘vergiftiging’, maar waarschijnlijk van ‘hartritmestoornissen’ na een ‘stil infarct’ en wel uren voor haar overlijden.81 De Hoge Raad oordeelde dat er geen sprake was van een novum. Het uitgevoerde onderzoek leverde misschien wel een nieuw feit op, maar de rechter had toch hetzelfde geoordeeld. De butler had gewoon hulp moeten bieden aan het slachtoffer toen zij onwel werd. Dit heeft hij nagelaten. Volgens de Hoge Raad zou een veranderende doodsoorzaak geen verandering brengen in het oordeel van de rechter. Er was dus geen sprake van een novum. Ik ben zelf van mening dat indien de rechter op de hoogte was geweest van het feit dat het slachtoffer uren voor haar overlijden een ‘stil infarct’ en daarna ook nog ‘hartritmestoornissen’ heeft gehad en dát waarschijnlijk de oorzaak van haar overlijden was, de rechter het toedienen van de zware alcohol aan het slachtoffer waarschijnlijk anders had benaderd en er een ‘ernstige vermoeden’ zou ontstaan dat de rechter anders had geoordeeld. Ook Peter Tak vindt de uitspraak van de Hoge Raad in deze zaak onbevredigend. Tak schrijft het jammer te vinden dat de Butlerzaak niet wordt heropend. Hij stelt: “Want als je alle informatie in deze zaak opnieuw beoordeelt, zou het oordeel van een rechter compleet anders zijn dan destijds”.82 Er is eigenlijk sprake van een geheel nieuwe feitelijke omstandigheid, maar nu loopt het herzieningsverzoek stuk op het tweede deel van het herzieningsartikel dat er een ‘ernstige vermoeden’ moet bestaan dat de rechter tot een ander oordeel zou zijn gekomen. En dat was, volgens de Hoge Raad, niet het geval. Vooral uit dit laatste arrest blijkt dat niet alleen aan de eerste voorwaarde van artikel 457 lid 1 sub 2 moet zijn voldaan, maar ook aan de tweede. Er behoort een ‘ernstig vermoeden’ te ontstaan dat ware zij bekend geweest de rechter een ander oordeel had gegeven. Volgens Corstens moet het novum onverenigbaar met de uitspraak lijken te zijn. Daarbij is ‘mogelijkheid’ van onverenigbaarheid onvoldoende, maar ‘absolute’ zekerheid van die onverenigbaarheid is ook niet vereist. De
80 81 82
HR 19 december 2006, LJN AY9718. Zie: ‘Hoge Raad te streng met herzieningen’, Volkskrant van 20 december 2006. Zie: ‘Hoge Raad te streng met herzieningen’, Volkskrant van 20 december 2006.
42
onverenigbaarheid moet gewoon waarschijnlijk zijn. 83 Als dat het geval is dan zou de rechter tot een ander oordeel zijn gekomen. Ook uit Corstens is af te leiden dat de lat bij de tweede voorwaarde erg hoog wordt gelegd. Het moet bijna zeker zijn dat de rechter anders zou hebben geoordeeld. De rechter zou tot een volgend oordeel kunnen zijn gekomen: vrijspraak, ontslag van alle rechtsvervolging, niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie of een minder zware strafbepaling. Ik zal dit kort toelichten. c. Vrijspraak De rechter zou tot een vrijspraak zijn gekomen als hij bijvoorbeeld had geweten dat niet de verdachte, maar iemand anders het misdrijf zou hebben gepleegd. Dit was het geval in de Schiedammer Parkmoord. Jaren nadat Kees B. veroordeeld was voor zeer ernstige misdrijven, verklaarde Wik H. de misdrijven in het Beatrixpark te hebben gepleegd. Als de rechter dit gegeven geweten had tijdens de terechtzitting van Kees B. zou hij Kees B. vrijgesproken hebben. d. Ontslag van alle rechtsvervolging Het lijkt erop dat artikel 457 lid 1 sub 2 Wetboek van Strafvordering heeft gedoeld op de schulduitsluitingsgronden, gezien het spreekt van: “ontslag van alle rechtsvervolging op grond van niet-strafbaarheid van de veroordeelde”. Volgens Corstens maakte de wetgever vroeger nog geen onderscheid tussen een schulduitsluitingsgrond en een rechtvaardigheidsgrond. De ‘niet-strafbaarheid’ betekent mijn inziens dat de veroordeelde door een bepaald gegeven niet strafbaar kan worden geacht. Dit kan door zowel door een schulduitsluitingsgrond als door een rechtvaardigheidsgrond. Ook Corstens geeft aan dat dit het geval is. Corstens haalt artikel 350 Wetboek van Strafvordering aan, daar geldt dat zowel de schulduitsluitingsgronden als de rechtvaardigingsgronden worden bedoeld.84 e. Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie Corstens noemt het voorbeeld van de transactie die een verdachte al was aangegaan met het Openbaar Ministerie en dit niet kon bewijzen tijdens de terechtzitting. Later kan hij dit wel bewijzen. Indien de verdachte tijdens de
83
84
Corstens, mr. G.J.M., Het Nederlands Strafprocesrecht, 4e druk, Arnhem 2002, p. 755. Corstens, mr. G.J.M., Het Nederlands Strafprocesrecht, 4e druk, Arnhem 2002, p. 756.
43
zitting dit bewijs aan de rechter had overhandigd, had de rechter het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. Een ander voorbeeld is dat een veroordeelde is veroordeeld op grond van bewijsmateriaal dat later blijkt onrechtmatig verkregen te zijn. Dit bewijsmateriaal speelde zo’n cruciale rol bij de veroordeling dat, als de rechter toen wist dat dit bewijsmateriaal onrechtmatig verkregen was, hij het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk had verklaard. f. Opleggen van een minder zware strafbepaling Het gaat hier om het feit dat de rechter, indien hij wist van het bestaan van nieuw ontlastend bewijs, een minder zware ‘strafbepaling’ had opgelegd. Het onderscheidt moet worden gemaakt met ‘een minder zware straf’ bij dezelfde strafbepaling. Daarvoor is deze herzieningsgrond niet bestemd. Door het nieuwe bewijs zou de rechter bijvoorbeeld gekozen hebben voor ‘dood door schuld’ in plaats van ‘doodslag’. ‘Dood door schuld’ is een minder zware strafbepaling dan ‘doodslag’.
4.4. De beperkingen voor de Hoge Raad Veel vakjuristen, deskundigen en andere vakgenoten vinden dat de huidige herzieningswetgeving en dan vooral artikel 457 lid 1 sub 2 Wetboek van Strafvordering niet meer van deze tijd is. Zij buigen zich over dit probleem en trachten oplossingen aan te dragen. Gezien de arresten die ik in de paragraven 2.1.1 en 2.1.2 van hoofdstuk 4 heb besproken geeft de Hoge Raad blijk van de moeilijkheid van het novumbegrip. De Hoge Raad oordeelt dat sprake is van een novum terwijl daar strikt genomen geen sprake van is, óf de Hoge Raad oordeelt dat er geen sprake is van een novum terwijl dat m.i. wel het geval is. Het is thans niet duidelijk komen vast te staan hoe de Hoge Raad artikel 457 lid 1 sub 2 interpreteert. Het blijft daardoor erg moeilijk om een zaak heropend te krijgen. Mijn inziens wordt het de veroordeelde in sommige gevallen onmogelijk gemaakt en is dit deels te wijten aan de beperkende uitleg van artikel 457 lid 1 sub 2. De uitspraak en de motivering op een herzieningsverzoek is vaak zeer onbevredigend. Kortom: de lat ligt té hoog. Ten eerste voelt de Hoge Raad zich waarschijnlijk beperkt door de achterliggende gedachte van de herzieningswetgeving. De Hoge Raad behoort de ‘bijzonderheid’ van het rechtsmiddel te bewaken en daaruit vloeit voort dat een herzieningsverzoek niet snel zal worden toegewezen. Een keer
44
moet een zaak tot een einde komen en er rechtszekerheid gelden. De Hoge Raad lijkt meer waarde te hechten aan het ‘bijzondere’ karakter van de herzieningswetgeving dan aan de rechtvaardigheid. Ik zal in de conclusie hierop terugkomen. Ten tweede zal de Hoge Raad alleen een oordeel geven over de nieuwe feiten en niet de gehele zaak opnieuw onderzoeken. Ook de tijdsdruk kan gezien worden als een beperking. Ik denk dat de Hoge Raad, gezien de tijdsdruk, niet snel tot nader onderzoek zal overgaan. En zeker niet tot een zeer uitgebreid onderzoek. De Hoge Raad heeft daar immers wel de middelen voor.85 Onlangs heeft de Hoge Raad in de Deventer Moordzaak een (nader) onderzoek bevolen en een raadsheer-commissaris benoemt om twee verbalisanten te horen, alvorens over het aanvullende herzieningsverzoek te beslissen. 86 Dat de Hoge Raad een nader onderzoek beveelt alvorens te beslissen op een herzieningsverzoek, komt sporadisch voor. Eigenlijk zou men kunnen stellen dat de Hoge Raad zich beperkt voelt, maar niet eens zozeer beperkt wordt door de herzieningswetgeving. De huidige herzieningswetgeving geeft de Hoge Raad de mogelijkheid om ‘nader’ onderzoek uit te laten voeren en het ‘novum’ naar eigen inzicht in te vullen. Dat hij zeer restrictief te werk gaat is de keuze van de Hoge Raad zelf. De Hoge Raad beperkt zelf het novumbegrip. Dat blijkt o.a. uit de zaak van Ina Post. Enkele geïnterviewden geven aan dat het zwakke punt van de huidige herzieningswetgeving is dat men, zonder een novum, geen enkel (nader) onderzoek kan verrichten. 87 Dit wordt in sommige gevallen wel wenselijk geacht. Als er onderzoek kan worden verricht kan worden onderzocht of er een novum te vinden is. De Hoge Raad oordeelt slechts over het herzieningsverzoek en onderzoekt niet uitvoerig. De Hoge Raad zal in beginsel uitgaan van de middelen die in het herzieningsverzoek staan. Dat is zijn insteek en van daaruit zal hij verder werken. Er kan dan aanleiding zijn aanvullend onderzoek te laten verrichten. Dit onderzoek kan de Hoge Raad ex artikel 465 Wetboek van Strafvordering laten verrichten alvorens een beslissing te nemen. In het herzieningsverzoek zal men met goede bewijzen behoren te komen, om de Hoge Raad ervan te overtuigen dat eventueel aanvullend onderzoek noodzakelijk is. Het zal vaak gaan om een extra getuigenverhoor of forensisch onderzoek. Kijkend naar de huidige ontwikkelingen kan gezegd
85 86 87
Zie artikel 465 Wetboek van Strafvordering. HR 5 juni 2007, LJN BA 1024. Zie bijlage II f, c en e samenvatting interview Buruma, Machielse en Fokkens.
45
worden dat de Commissie hier misschien uitkomst kan bieden. Ik kom hier later in hoofdstuk 5 op terug. Alvorens voorstellen tot wijziging aan te dragen zal ik in het volgende hoofdstuk de Commissie bespreken, alsmede welke eventuele toekomstmogelijkheden er voor deze Commissie zijn weggelegd.
46
5. DE POSITIE VAN DE COMMISSIE IN HET STELSEL VAN HERZIENINGSWETGEVING NU EN IN DE TOEKOMST 5.1. Sluit de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken wel aan bij ons huidige stelstel van herzieningswetgeving? Men kan zich voorstellen dat er argumenten te bedenken zijn waaruit blijkt dat de Commissie goede aansluiting vindt bij onze herzieningswetgeving. Natuurlijk zijn er ook tegenargumenten te bedenken. Ik zal de argumenten uiteenzetten. Zoals ik al besproken heb zal de Hoge Raad niet snel overgaan tot aanvullend onderzoek en een strafzaak grondig opnieuw onderzoeken. Er behoort immers sprake te zijn van een novum. De Commissie zou in dit opzicht een goede aanvulling zijn op de huidige herzieningswetgeving. De Commissie is bevoegd om een onherroepelijke strafzaak zeer grondig te onderzoeken. Hoewel het instellingsbesluit van de Commissie toch beperkingen stelt aan het onderzoek, geeft De Roos aan dat de Commissie niet geheel gebonden is aan deze beperkingen. 88 Het instellingsbesluit is immers niet wettelijk geregeld. De Commissie heeft in zijn ogen dan ook vrij ruime bevoegdheden om het nodige onderzoek uit te voeren. Volgens De Roos behoort de Commissie vooral grondig onderzoek te doen naar de opsporing. Dat is volgens hem het pijnpunt. De werkjournaals van de politie vindt hij dan ook van groot belang. Omdat de Commissie werkzaamheden uitvoert die de Hoge Raad eerder laat liggen, is zij in dat opzicht een goede aanvulling en men kan stellen dat zij goede aansluiting vindt bij de herzieningswetgeving. De Hoge Raad heeft een geheel andere taak. De Hoge Raad geeft een oordeel over het herzieningsverzoek, beoordeelt of er sprake is van een novum. De Commissie onderzoekt of er sprake is van misstanden in het opsporingsonderzoek, vervolging of bij de presentatie van bewijs aan de rechter. In dat opzicht kan gesteld worden dat de Commissie helemaal niet aansluit bij de herzieningswetgeving. Een ander argument dat blijk geeft van een goede aansluiting bij de herzieningswetgeving is het feit dat het erg moeilijk is voor een veroordeelde zijn zaak te herzien terwijl er vanuit een ruimere opvatting dan die van de Hoge Raad over het novumbeginsel wel degelijk redenen toe zijn. De 88
Zie bijlage II.b. samenvatting interview De Roos.
47
Commissie kan een positieve bijdrage leveren om door onderzoek de voorgestelde bewijsmiddelen die tot een novum moeten leiden beter te onderbouwen. De Commissie sluit in dit opzicht goed aan bij de herzieningswetgeving. De Commissie kan zo ook bijdragen aan het probleem dat Knoops benadrukt. Dat buiten het novumbegrip er nog een drempel bestaat bij de aanvang van het herzieningsproces, namelijk bij de kennelijke gegrond-verklaring van het verzoek.89 Ondanks deze positieve overwegingen blijft de Commissie op zichzelf een vreemde eend in de bijt. De Commissie heeft geen wettelijke grondslag en valt onder de leiding van College van Procureurs-Generaal. De Commissie handelt dan ook in opdracht van het College. Zoals de Commissie nu bestaat is het m.i. een orgaan dat ook ingezet kan worden als een herzieningsverzoek faalt. Dus als een soort van tweede kans. In dat opzicht zou de Commissie misbruikt worden en geen goede aansluiting vinden bij de herzieningswetgeving. De verdediging zal dan wel indirect de zaak aan kunnen brengen bij de Commissie. Dat kan via een wetenschapper die over de zaak heeft geschreven, want zelf is de verdediging niet bevoegd. Volgens Crombag is dit niet zo gemakkelijk als het lijkt. 90 Men moet als wetenschapper natuurlijk het hele dossier doornemen en er ook nog over schrijven. Dat kost natuurlijk erg veel tijd. Men moet hier niet zo licht over denken. Crombag heeft vele verzoeken gehad, maar kan ze onmogelijk allemaal aannemen. Of de verdediging dan ook een tweede kans krijgt hangt af van de bereidwilligheid van de wetenschapper. In dit opzicht kun je stellen dat het toch vrij moeilijk is om ‘misbruik’ van de Commissie te maken. Overigens is dit tevens een reden dat het té gemakkelijk is om te stellen dat het wel meevalt met de ingediende zaken bij de Commissie. 91 Indien wetenschappers vaker bereid zouden zijn om over een zaak te schrijven en vervolgens in te dienen bij de Commissie, zouden er misschien wel meerdere zaken aangebracht zijn. Dit valt natuurlijk niet met zekerheid te zeggen. Als we kijken naar de rechterlijke macht dan heeft een verdachte in Nederland de mogelijkheid zijn gehele zaak in eerste en tweede aanleg te laten beoordelen door de feitenrechter. Een derde mogelijkheid is er niet. Alleen de weg naar de Hoge Raad staat dan nog open in de vorm van ‘beroep in cassatie’. Doordat de Commissie in het leven is geroepen kan zij gezien worden als een derde mogelijkheid een strafzaak grondig te laten 89
90 91
Knoops, prof. dr. G.G.J., Hervorming van het herzieningsstelsel in strafzaken. Naar een adequate toegang tot de herzieningsprocedure vanuit het perspectief van de veroordeelde, NJB, 13 april 2007, nr. 15, p. 925. Zie bijlage II.a. samenvatting interview Crombag. De Commissie stelt dit in haar jaarverslag 2006, p.5.
48
onderzoeken. Je kunt je dan afvragen of de politie en het Openbaar Ministerie niet goed hebben gefunctioneerd. In Angelsaksische landen is een soortgelijke Commissie juist een goede aanvulling op het rechtsstelsel. Vooral, omdat het vaak erg moeilijk is om een zaak nogmaals geheel te laten herbeoordelen door een rechter. Een goed voorbeeld is het Verenigd Koninkrijk. In het Verenigd Koninkrijk is het begrijpelijk dat er zo’n Commissie in het leven is geroepen. Er bestaat daar alleen in uitzonderlijke gevallen de mogelijkheid een zaak nogmaals geheel te laten herbeoordelen door een rechter. Ook in de Verenigde Staten is er maar één mogelijkheid. In die gevallen brengt de Commissie uitkomst en sluit zij goed aan bij het Angelsaksische wettelijke stelsel. In Nederland ligt dat natuurlijk anders. De vraag dringt zich op wat er dan in Nederland aan de hand is. Is de herzieningswetgeving aan verandering toe? Men zou denken dat als alles goed zou gaan een Commissie niet nodig zou zijn. Kennelijk is een Commissie nodig om meer zicht te krijgen op mogelijke gerechtelijke dwalingen. Gezien zij zeer belangrijk aanvullend onderzoek verricht waar de verdediging vaak niet de middelen voor heeft, kan de Commissie gezien worden als een goede aanvulling op de herzieningswetgeving. Een herzieningsverzoek kan dan beter en vollediger worden onderbouwd en heeft daardoor meer kans van slagen. Ik ben dan ook erg benieuwd of de Commissie een vervolg krijgt en in welke vorm dat dan zal gaan geschieden. 5.1.1. De Criminal Cases Review Commission (CCRC) Ik wil kort bij de Engelse versie van onze Commissie stilstaan. Deze CCRC kan een goed voorbeeld zijn voor onze Commissie indien men na het evaluatierapport besluit dat zij een vervolg krijgt. In het Verenigd Koninkrijk heeft men al ruime ervaring opgedaan met de zogenaamde Criminal Cases Review Commission. De CCRC is een onafhankelijk publiek orgaan en is opgericht in 1997 met als doel: strafzaken onderzoeken en bekijken of er mogelijk sprake is van een ‘miscarriage of justice’. Alle beroepsmogelijkheden moeten bovendien wel zijn ingezet om een verzoek ontvankelijk te laten zijn. De CCRC heeft ook de bevoegdheid zelf het initiatief te nemen zaken te gaan onderzoeken. De beperking dat zij alleen ernstige misdrijven behoort te onderzoeken is er niet. Alle soorten strafzaken zijn welkom van klein tot groot. De strafzaken waar een groot vermoeden bestaat op een gerechtelijke dwaling zal de CCRC zelf aanbrengen bij de rechter (Court of Appeal) voor een herbeoordeling. Zij
49
heeft geen invloed op de uitslag ervan. De CCRC heeft hiermee als doel: meer transparantie en meer vertrouwen wekken in het strafrechtssysteem.92 De CCRC kan alleen een zaak verwijzen naar de Court of Appeal indien er sprake is van: ‘a real possibility that the conviction, verdict, finding or sentence would not be upheld’.93 De ‘real possibility’ is meer dan ‘an outside chance of bare possibility’, maar kan ‘be less than a probability, or a likelihood or a racing certainty’. 94 Er moet dus sprake zijn van een ‘real possibility’ dat een arrest of vonnis geen stand zal houden gelet op de ‘exceptional circumstances’ of ‘new argument’ of ‘new evidence’. 95 Van Schaik stelt in zijn scriptie vast dat hiermee de lat voor toetsing veel lager wordt gelegd dan in onze herzieningswetgeving. Dat is juist, maar of dit ook wenselijk is voor onze herzieningswetgeving betwijfel ik. Op deze manier zal er afbreuk worden gedaan aan het ‘uitzonderlijke’ karakter van de herzieningswetgeving en dat is gezien de huidige jurisprudentie onwenselijk. Voormalig minister van Justitie Donner kondigde in zijn brief van 11 november 2005 96 aan dat hij opdracht had gegeven tot het verrichten van een onderzoek naar het functioneren van de CCRC. Eenzelfde Commissie als de CCRC kan niet zonder meer in het Nederlandse stelsel worden ingepast, doordat het Engelse strafrechtsstelsel niet gelijk is aan het Nederlandse. In het Angelsaksische recht heeft een verdachte geen recht op een tweede volledige herbeoordeling van zijn zaak door een feitenrechter. Het komt veelvuldig voor dat een verdachte schuld bekent en dan komt het helemaal niet tot een inhoudelijke behandeling van zijn zaak. Alleen al om deze redenen is het goed dat er een Commissie zoals de CCRC in landen waar dit rechtstelsel heerst, bestaat. Omdat het Nederlandse strafrechtssysteem geheel anders is, besluit Donner en met hem vele anderen dat een dergelijke Commissie niet zonder meer in het Nederlandse stelsel kan worden ingepast.97 Dit betekent natuurlijk niet dat wij helemaal geen enkel kenmerk van deze Commissie kunnen overnemen. Integendeel, veel kenmerken van de CCRC zijn wel degelijk nodig om een goed functionerende Nederlandse variant in te stellen.
92 93 94
95
96 97
Zie ook: http://www.ccrc.gov.uk/about.htm Artikel 13 par. 1 Criminal Appeal Act 1995. Brants, C.H., Franken, A.A., Over de Criminal Cases Review Commission en de Commissie evaluatie afgesloten strafzaken, Delikt & Delinkwent, 2006, afl. 7/51, p.740. Artikel 13 par. 1 en 2 Criminal Appeal Act 1995. Ook geeft Niels van Schaik dit aan in zijn scriptie ‘De interpretatie van het strafrechtelijk novumbegrip door de Hoge Raad’, van februari 2006, p. 49. Kamerstukken II, 2005/06, 30 300 VI, nr.32, p.10. Kamerstukken II, 2005/06, 30 300 VI, nr.114, p.2.
50
Donner gaf aan dat hij eerst de resultaten af wil wachten van de Commissie en van het uiteindelijke evaluatierapport dat eind 2007 zal uitkomen. Dan zal er bekeken worden of er moet worden besloten tot wijziging van onze huidige herzieningswetgeving. Ook zal dan blijken of de Commissie een vervolg zal krijgen.
5.2. Het toekomstperspectief van de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken Zal de Commissie een definitief karakter krijgen en in welke vorm zal dit dan behoren te geschieden? Dat is natuurlijk de grote vraag. Uit het empirisch onderzoek komt naar voren dat de meeste geïnterviewden er geen bezwaar tegen hebben dat de Commissie een vervolg krijgt. De meningen waren verdeeld over de vorm die de Commissie dan zal behoren te krijgen. Dat er van de 26 aangebrachte zaken, maar drie onderzocht worden doet hier niets aan af. Dat wil niet zeggen dat het wel meevalt met de vermoedelijke gerechtelijke dwalingen. Er kunnen immers alleen zeer ernstige misdrijven aangebracht worden en de groep indieners is ook zeer beperkt. Zoals ik al eerder besprak zouden er ook meer zaken aangebracht worden als de rol van de rechter onderzocht mocht worden. Nu zal worden uiteengezet hoe de toekomstige Commissie naar mijn mening eruit zal behoren te zien. De Commissie zal enkele kenmerken behoren te hebben zoals naar het model van de ‘Commissie-Van Vollenhoven’, zoals ook Crombag e.a. verwoorden in hun in maart 2007 verschenen artikel in het NRC Handelsblad. 98 De ‘Commissie-Van Vollenhoven’ officieel genaamd ‘de onderzoeksraad voor veiligheid’ is een bestuursorgaan dat wettelijk is geregeld en geheel zelfstandig, dus onafhankelijk optreedt. Zij bestaat uit een ‘raad’ die overeenkomt met de ‘toetsingscommissie’ die eindverantwoordelijke is. Daarnaast is er een ‘bureau’ dat overeenkomt met het ‘onderzoeksteam’ van de Commissie. Het bureau geeft de nodige ondersteuning in het gehele onderzoeksproces. De samenstelling van de leden van de Commissie zie ik niet hetzelfde als bij de CCRC. Ik zie niets in het idee dat ook leken deel kunnen uitmaken van de Commissie. Er moet een bepaalde samenstelling komen van leden zodat er 98
Crombag, Hans F.M. e.a., ‘Strafkamer van Hoge Raad voldoet niet. Nodig is een nieuw orgaan voor herziening van strafzaken met ook niet-juristen’, NRC Handelsblad 13 maart 2007.
51
een voldoende evenwicht is in disciplines. Niet alleen kan worden gedacht aan lieden uit de rechtswetenschap, maar ook uit de psychologie, psychiatrie, etc. Een goede samenstelling van de Commissie biedt voldoende waarborg voor een zorgvuldig en betrouwbaar onderzoek. Indien de Commissie deze vorm krijgt dan kan zij vanwege haar gehele onafhankelijkheid ook de rol van de rechter in haar onderzoek betrekken. Er zijn dan geen staatsrechtelijke redenen meer te bedenken waardoor de rol van de rechter buiten beschouwing moet blijven. In mijn vraaggesprek met Crombag liet hij weten dat het grote probleem bij de rechterlijke macht ligt. Indien uit onderzoek van de Commissie blijkt dat de gerechtelijke dwaling aan de rechter te wijten is, doordat deze tijdens de zitting niet goed heeft opgelet, dan zou dat thans niet tot een herziening kunnen leiden. Indien ook de rol van de rechter onderzocht kan worden zal dit een positieve bijdrage leveren aan de rechtspraak. Rechters zullen dan beter hun best doen. Als deze mogelijkheid de Commissie wordt geboden zal er ook een wetswijziging behoren te komen van het Wetboek van Strafvordering door bijvoorbeeld een grond tot herziening toe te voegen die het handelen van de rechter regelt. Hierover later meer. Een zeer belangrijk punt is dat de Commissie op geen enkele manier wordt beperkt in de uitvoering van haar onderzoek. Zij moet de beschikking hebben over alle middelen en personen. Alleen dan kan zij zo zorgvuldig en volledig mogelijk haar onderzoek uitvoeren. Dat de Commissie de bevoegdheid moet krijgen zelf het initiatief te kunnen nemen een zaak te onderzoeken is onwenselijk. De verdediging zal hierin een oplettende taak behoren te hebben. Indien er een zaak in aanmerking komt voor onderzoek door de Commissie, zal de verdediging niet mogen nalaten de zaak aan te brengen. De toegankelijkheid van de Commissie zal behoren te worden vergroot. Een strafzaak behoort aangebracht te kunnen worden door het Openbaar Ministerie én de verdediging. Zij zullen dan als opdrachtgever optreden. Deze twee partijen zullen een goed onderbouwde aanvraag behoren in te indienen, waardoor het voor de Commissie ook veel duidelijker is wat zij in beginsel moeten gaan onderzoeken. Ik wil alle anderen partijen daarmee uitsluiten. Ook anonieme bronnen. Deze anonieme bronnen zullen hun weg zeker wel weten te vinden naar de verdediging. De verdediging kan vervolgens een verzoek indienen bij de Commissie. De anonieme bron is overigens van zeer grote waarde. Dit kunnen o.a. ‘klokkenluiders’ 99 zijn. Zij 99
Klokkenluiders zijn werknemers die ernstige misstanden constateren en deze bij een interne en/of externe partij meldt. De klokkenluider wil hiermee bereiken dat
52
hebben gezien hun functie geen andere mogelijkheid dan anoniem te blijven. Vaak speelt hun geweten op. Alexander Nijeboer heeft in 2005 in de nieuwe Revu een artikel hieraan gewijd.100 Hij beschreef hoe Fred Spijkers 101 voor zijn leven moest vrezen toen hij misstanden bij defensie ging onderzoeken. Wat de gevolgen kunnen zijn als je als klokkenluider misstanden onderzoekt of openbaart, wordt in dit artikel duidelijk beschreven. Spijkers, ex-ambtenaar bij defensie, levert al meer dan 23 jaar strijd tegen defensie. Zijn eerlijkheid werd hem niet in dank afgenomen. Spijkers werd geïntimideerd, zwaar mishandeld, krankzinnig verklaard door een defensie-arts en meerdere malen werd gepoogd hem te vermoorden. Zelfs toenmalig VVD-defensie staatssecretaris Van Hoof heeft Spijkers bedreigd met de woorden: “Wanneer jij deze stukken gebruikt en of naar buiten brengt, dan heb ik ook een wapen dat voor jou absoluut en onherroepelijk dodelijk is”. Later erkende Van Hoof schriftelijk dat hij met ‘een dodelijk wapen’ heeft gedreigd, maar dat hij dat niet serieus bedoelde.102 Niemand zou geloof hechten aan dit verhaal. En dat dit ook nog in Nederland plaats heeft gevonden is natuurlijk ondenkbaar. Maar niets is
100 101
102
er iets gedaan wordt aan deze misstanden. De ernstige misstanden zijn schadelijk voor het algemeen maatschappelijk belang. Nijeboer, A., ‘Dood aan de klokkenluider’, Nieuwe Revu, week 43, 2005. Als munitiespecialist Ovaa bij een controle van een AP-23 mijn om het leven komt moet Spijkers, die pas in dienst is bij defensie, de weduwe van Ovaa op de hoogte brengen van het overlijden. Spijkers wordt bevolen over het incident te liegen door aan de weduwe te vertellen dat Ovaa zelf schuld had aan zijn dood. Spijkers vertelde de weduwe dat Ovaa zelf schuld had en schudde tegelijkertijd met zijn hoofd ontkennend. Daarop startte Spijkers zelf een onderzoek naar het incident, omdat jaren ervoor al vaker beroepsmilitairen omgekomen waren bij eenzelfde incident met dezelfde mijnen. Daarop wordt meerdere malen getracht Spijkers te vermoorden door op hem in te rijden en hem te beschieten als hij op een parkeerterrein van de Mac Donalds loopt. Ook wordt hij zwaar mishandeld, bedreigd, hij wordt door een defensie-arts krankzinnig verklaard om hem zo te kunnen ontslaan en men probeert Spijkers te kwalificeren als ‘politiekcrimineel’gezien het mijnendossier als uiterst geheim wordt beschouwd. Ook krijgt Spijkers te maken met de Binnenlandse Veiligheidsdienst. Spijkers wordt zelfs bedreigd door toenmalig VVD-defensie staatssecretaris Van Hoof. Later ontvangt Spijkers een schadevergoeding van 1,6 miljoen Euro en krijgt hij een koninklijke onderscheiding. Gezien Spijkers achterdochtig is en het geld op de notarisrekening laat staan, krijgt hij in 2005 een aanslag van de belastingdienst van ongeveer 900.000 Euro, ondanks dat defensie hem had verzekerd dat de vergoeding belastingvrij zou zijn. Ook heeft Spijkers eigenlijk al jaren recht op wachtgeld. Vreemd genoeg zijn alle dossiers over het arbeidsverleden van Spijkers zomaar verdwenen, waardoor hij geen geld ontvangt. Spijkers leeft alleen van giften, lijdt een eenzaam bestaan en vreest nog steeds voor zijn leven. Bron: Alexander Nijeboer, ‘Dood aan de klokkenluider’, Nieuwe Revu, week 43, 2005. Nijeboer, A., ‘Dood aan de klokkenluider’, Nieuwe Revu, week 43, 2005.
53
minder waar. Om Spijkers nog enigszins erkenning te geven, heeft hij zelfs een koninklijke onderscheiding ontvangen. Het verhaal van Spijkers heeft veel weg van een succesvolle thriller of een nachtmerrie waaruit ontsnappen onmogelijk is. Uit een onderzoek naar de klokkenluidersproblematiek in Nederland uit 2001 blijkt dat potentiële klokkenluiders vaak bang zijn ernstige misstanden te melden, gezien hun angst voor negatieve gevolgen voor hun eigen persoon of door het feit dat er gewoon niets aan gedaan zal worden. 103 De mogelijkheid anoniem melding te maken van deze misstanden is vaak ook niet mogelijk. Dit onderzoek uit 2001 betreft het klokkenluiden in het bedrijfsleven. Of de resultaten overeenkomen met het klokkenluiden bij de overheid valt niet te zeggen. Uit het onderzoek komt naar voren dat bij de meerderheid van de klokkenluiders het naar buiten treden negatieve gevolgen heeft gehad. Enkele gevolgen waren o.a. ontslag, degradatie, gebrek aan promotiemogelijkheden of berisping.104 Uit dit onderzoek en uit het verhaal van Spijkers blijkt wederom dat klokkenluiders van onschatbare waarde kunnen zijn. Zo ook bij strafzaken. Klokkenluiders kunnen de mogelijkheid aangrijpen om via de verdediging hun weg te vinden naar de Commissie. Op dit moment is het nog niet mogelijk dat de verdediging een zaak aanbrengt bij de Commissie, omdat dit niet zou passen binnen de herzieningswetgeving. Ik wil niet zover gaan dat de Commissie zelf een door haar onderzochte strafzaak kan indienen bij een Hof voor een herbeoordeling. Een alternatieve rechtsgang is daarmee uitgesloten. Het uiteindelijke oordeel van de Commissie behoort ook een advies te zijn. Indien de verdediging ook toegang krijgt tot de Commissie kan de Commissie zorg dragen voor eventueel aanvullend sporenonderzoek dat vaak erg kostbaar is en de veroordeelde thans moet bekostigen. Dit komt ook de kennelijke gegrondheidstoets bij de Hoge Raad ten goede. De verdediging kan haar herzieningsverzoek beter onderbouwen. Het moet mogelijk zij om strafzaken ook meerdere malen in te dienen. Alleen dan, indien er nieuwe belangrijke ontwikkelingen hebben plaatsgevonden die aanleiding geven voor een nieuw onderzoek door de Commissie. Dat de Commissie alleen ernstige misdrijven behoort te onderzoeken is geen juiste keuze. Alle strafzaken die men van een gerechtelijke dwaling 103
104
Rapport, De weg van de klokkenluider: keuzes en dilemma’s. Onderzoek naar de klokkenluidersproblematiek in Nederland, Tilburg, IVA november 2001, p. IX. Rapport, De weg van de klokkenluider: keuzes en dilemma’s. Onderzoek naar de klokkenluidersproblematiek in Nederland, Tilburg, IVA november 2001, p. XII.
54
verdenkt behoren in aanmerking te kunnen komen. Elke veroordeelde heeft een groot belang en dit is niet anders bij een veroordeling voor een licht strafbaar feit. Een verdenking en vervolgens een veroordeling maken een zeer grote inbreuk op iemands privé-leven. Daar wordt vaak erg licht over gedacht. De mogelijkheid tot herziening is niet alleen voor zeer ernstige misdrijven in het leven geroepen, maar ook voor lichte strafbare feiten. Dit behoort ook het geval te zijn bij de Commissie. Elke veroordeelde moet de mogelijkheid worden geboden van de Commissie gebruik te maken. Als ook lichte strafzaken kunnen worden ingediend dan zal dat ongetwijfeld tot een grotere stroom aanvragen leiden. De Commissie zal hier zeker rekening mee behoren te houden. In Engeland, Wales en Noord-Ierland krijgt de CCRC elke dag gemiddeld drie tot vier zaken binnen.105 Gezien in Nederland veel minder mensen wonen zal dit zeker beduidend lager liggen. Als we daar vanuit gaan dan zullen er misschien wel een kleine 250 strafzaken per jaar bij de Commissie worden ingediend. Dat betekent dat de Commissie voldoende mensen in dienst moet hebben om deze stroom aanvragen aan te kunnen. Van het totaal aantal zaken die bij de CCRC worden ingediend wordt 3,88% aangebracht bij de Court of Appeal.106 Voor Nederland betekent dit dat de Hoge Raad ongeveer 9 tot 10 extra herzieningszaken per jaar zal moeten behandelen. Door dit geringe aantal zal het waarschijnlijk niet nodig zijn om extra maatregelen te nemen bij de Hoge Raad. Zoals sommigen pleiten voor een aparte herzieningskamer, is dit m.i. overbodig. Ik acht de Hoge Raad, na enkele wijzigingen in de herzieningswetgeving, bekwaam genoeg om de herzieningsverzoeken te kunnen behandelen. De toetsingscommissie blijft het aangewezen orgaan dat oordeelt of een ingebrachte strafzaak voldoende duidelijk is voor verder onderzoek. Ook is het natuurlijk van belang dat de zaak een onherroepelijk geworden strafzaak is. De toetsingscommissie zal controleren of aan de vereisten voor ontvankelijkheid is voldaan. Nadat een zaak ontvankelijk is verklaard, zal de Commissie zelf een onderzoeksteam samenstellen voor het onderzoek. Als uit onderzoek blijkt dat er aantoonbare fouten zijn gemaakt in de opsporing, vervolging, presentatie van het bewijs aan de rechter of bij de beoordeling van de zaak door de rechter dan zal zij dit in een rapport uiteenzetten en doorsturen naar de opdrachtgever. De opdrachtgever, het Openbaar Ministerie of de verdediging, zal de bevindingen van de 105
106
Vanaf 1997 dat de CCRC operatief is, zijn er tot 28 februari 2007 in totaal 9469 zaken ingediend, waarvan er 310 zijn herbeoordeeld door de Court of Appeal. Zie http://www.ccrc.gov.uk/cases/case_44.htm Zie: http://www.ccrc.gov.uk/about/about_28.htm
55
Commissie gebruiken ter onderbouwing van een eventueel herzieningsverzoek. Het uiteindelijke oordeel van de Commissie blijft een advies. De Hoge Raad blijft hiermee buiten beschouwing. De Hoge Raad behoudt hiermee zijn bevoegdheid een laatste oordeel over de zaak te geven. De Hoge Raad zal ook, zoals nu het geval is, het verzoek toetsen aan de voorwaarden van het herzieningsartikel. De Hoge Raad bepaalt zelf of er sprake is van een novum. Indien de Hoge Raad besluit het herzieningsverzoek toch af te wijzen zal hij dit uitvoerig behoren te motiveren. Artikel 469 Wetboek van Strafvordering zal op dit punt gewijzigd dienen te worden. Gezien bovenstaande kan de Commissie op deze manier een zeer grote bijdrage leveren aan het herstellen van ‘gerechtelijke dwalingen’. In veel opzichten is een onafhankelijke Commissie een goede aanvulling op de huidige herzieningswetgeving. Om de Commissie goed aan te laten sluiten bij de huidige herzieningswetgeving en deze ook doorzichtiger te maken, is het van belang dat zij op bepaalde punten wordt gewijzigd dan wel aangevuld. Ik zal dit in het volgende hoofdstuk verder uiteenzetten.
56
6. VOORSTEL TOT WIJZIGING EN AANPASSING VAN DE HUIDIGE HERZIENINGSWETGEVING 6.1. Inleiding In de annotatie van het arrest HR 26 juni 2001, NJ 2001, 564 (Puttense Moordzaak) doet Schalken in paragraaf 7 een voorstel om de huidige herzieningsprocedure uit te breiden door middel van wetswijziging, door herziening ‘in uitzonderlijke gevallen’ ook toe te staan als een veroordeling in ‘redelijkheid’ niet in stand zou kunnen blijven. Ik wil niet zó ver gaan, omdat het begrip ‘redelijkheid’ zeer breed uitgelegd kan worden en dit de nodige onzekerheid schept. Men moet toch ook de nodige waarborgen stellen aan de rechtszekerheid. Niet alleen voor de slachtoffers en hun familie, maar ook voor de veroordeelden zelf. Er moet een keer een einde komen aan een strafzaak. Dit neemt natuurlijk niet weg dat strafzaken, waar ernstige twijfel bestaat over het feit of de juiste dader wel is veroordeeld, ook de mogelijkheid moet worden geboden om herzien te worden. De herzieningswetgeving zal wat minder restrictief moeten worden gehanteerd. De oplossing is dan ook tweeledig. Alleen een wijziging en aanpassing van de huidige herzieningswetgeving alsmede de aanvullende werking van een onafhankelijke Commissie kan tot een bevredigende uitkomst leiden. Een door mij voorgestelde wetswijziging van het Wetboek van Strafvordering zal ik in de volgende paragrafen van hoofdstuk 6 bespreken. Dat een strafzaak ‘in gezag van gewijsde’107 is gegaan is een belangrijk gegeven. Daar zijn doorgaans alle de door mij geïnterviewden het over eens. Ook dat de herzieningswetgeving een ‘bijzonder’ rechtsmiddel is. De geïnterviewden vinden dat ‘eens’ een zaak tot een einde dient te komen. Indien men de herzieningswetgeving wil wijzigen zal dit dan ook op een zeer zorgvuldige wijze behoren te geschieden.
107
De vordering kan dan ten uitvoer gelegd worden en de zaak komt hiermee tot een einde. De zaak wordt onherroepelijk en kan alleen nog door gratie of door middel van een herzieningsverzoek worden heropend.
57
6.2. Wijziging van artikel 457 Wetboek van Strafvordering Bij het voorstel van wijziging c.q. aanvulling van het herzieningsartikel zal rekening gehouden dienen te worden met het ‘uitzonderlijke’ karakter van dit rechtsmiddel. Herziening is alleen mogelijk indien er voldoende redenen zijn die herziening van een zaak rechtvaardigen. Daarnaast is het van groot belang dat de herzieningswetgeving doorzichtiger wordt. Daarbij kan gedacht worden aan een soort van ‘houvast’ waar de verdediging alsook de Hoge Raad op terug kan vallen bij zijn interpretatie van het novumbegrip. We hebben gezien dat de Hoge Raad vaak worstelt met de interpretatie van dit novumbegrip. 6.2.1. ‘Bijzondere omstandigheden’ In de Puttense Moordzaak heeft de Hoge Raad een opmerkelijke uitspraak gedaan waarbij hij aangaf, dat er in een strafzaak ‘bijzondere omstandigheden’ kunnen zijn die herziening rechtvaardigen. De Hoge Raad stelt: “Dat brengt mee dat een oordeel van een deskundige in beginsel slechts als een novum kan gelden voorzover daarbij wordt uitgegaan van feiten en/of omstandigheden van feitelijke aard welke niet bekend waren dan wel niet geacht kunnen worden bekend te zijn geweest aan de rechter die de uitspraak, waarvan herziening wordt gevraagd, heeft gewezen. In beginsel, omdat bijzondere omstandigheden, als in het onderhavige geval, kunnen meebrengen dat daarover anders moet worden geoordeeld”. 108 In het onderhavige geval had het Hof eerder bij haar beoordeling gebruik gemaakt van het oordeel van de getuige-deskundige professor Eskes over het aangetroffen sperma. Eskes baseerde zijn oordeel op de zogenaamde ‘sleeptheorie’. Het door die deskundige in de strafzaken gegeven oordeel staat dus in rechtstreeks verband met de bewezenverklaringen. De Hoge Raad stelt: “Onder die omstandigheden kan het thans aan de aanvragen ten grondslag gelegde oordeel van Eskes, hierop neerkomende dat genoemde mogelijkheid hoogst waarschijnlijk is, als een novum worden aangemerkt”. De Hoge Raad geeft aan dat bij ‘bijzondere omstandigheden’ een oordeel van een deskundige wel als een novum kan worden aangemerkt. De ‘bijzondere omstandigheden’ worden zomaar door de Hoge Raad in het leven geroepen en die ‘bijzondere omstandigheden’ zorgen ervoor dat het veranderende inzicht van de deskundige een novum wordt. Het novumbegrip wordt hierdoor opgerekt. De Hoge Raad beperkt zich nu minder in zijn 108
HR 26 juni 2001, LJN AA9800, r.o. 4.11.
58
bevoegdheden. In de zaak van Ina Post verlaat de Hoge Raad weer deze gedachtegang. Het probleem is dat de Hoge Raad niet consequent is in zijn oordeel. De ene keer beperkt hij zich in zijn bevoegdheden en de andere keer weer niet. Dit is onwenselijk. Er moet meer duidelijkheid worden geschept. In artikel 457 lid 1 sub 2 wil ik de woorden ‘bijzondere omstandigheden’ apart vermelden en hiermee aangeven dat er ‘bijzondere omstandigheden’ kunnen bestaan, waarbij herziening gerechtvaardigd is. De ‘bijzondere omstandigheid’ zal in dit geval een bepaald opgesomd geval betreffen. De gevallen waarbij sprake is van een ‘bijzondere omstandigheid’ wil ik dan ook in de wet vastleggen. Indien er sprake is van zo’n geval er direct voldaan is aan de eerste voorwaarde van artikel 457 lid 1 sub 2. De rechter kan vervolgens gaan onderzoeken of aan de tweede voorwaarde van dit artikel is voldaan. Er kan geen verwarring meer ontstaan over de gevallen die in de wet worden vastgelegd en zo als ‘bijzondere omstandigheid’ worden gekwalificeerd. 6.2.1.1. ‘Een schending van de beginselen van goede procesorde’ De eerste bijzondere omstandigheid zal zijn: ‘een schending van de beginselen van goede procesorde’. Een goede procesorde is van wezensbelang voor een eerlijke rechtsgang. Het gaat dan bijvoorbeeld om een toegankelijke procedure, hoor en wederhoor, gelijke proceskansen, waarheidsvinding en rechtszekerheid. Dit zijn ongeschreven regels waar men aan zich hoort te houden. De wijze waarop een opsporingsonderzoek is verricht kan ertoe leiden, dat het instellen van een strafvervolging zozeer indruist tegen de beginselen van een goede procesorde, dat de officier van justitie in zijn vordering nietontvankelijk moet worden verklaard. Dit is nu juist het geval in bijna alle bekende zaken waar sprake is van een gerechtelijke dwaling. Als we de Schiedammer Parkmoord nemen waarin zeer veel fouten zijn gemaakt in o.a. het opsporingsonderzoek als ook bij de presentatie van het bewijsmateriaal aan de rechter. In het opsporingsonderzoek zijn grove fouten gemaakt bij het verhoren van het slachtoffertje Michael. Ook is Cees B. op een zeer onprofessionele manier verhoord, waarna hij uiteindelijk brak en de misdrijven bekende terwijl hij deze niet had gepleegd. De officier van justitie heeft ontlastend bewijsmateriaal achtergehouden en niet gepresenteerd aan de rechter. Dit zijn allemaal voorbeelden waarbij in strijd is gehandeld met de beginselen van een goede procesorde en het Openbaar Ministerie eigenlijk niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. Deze nieuwe gegevens
59
zouden thans niet tot een novum kunnen leiden. Dit behoort dan ook wettelijk geregeld te worden. Ook in huidige zaken waar een groot vermoeden bestaat dat die tot de gerechtelijke dwalingen behoren, is in strijd gehandeld met deze beginselen. Een goed voorbeeld is dat van Ina Post. De zeer grote druk die op haar is uitgeoefend geeft blijk van een onwenselijke manier van waarheidsvinding. 6.2.1.2. ‘Een nieuw onderzoeksresultaat door een nieuwe of verbeterde onderzoekstechniek’ De tweede bijzondere omstandigheid zal zijn: ‘een nieuw onderzoeksresultaat door een nieuwe of verbeterde onderzoekstechniek’. De techniek zorgt ervoor dat er steeds betere mogelijkheden bestaan om forensisch onderzoek uit te voeren. Dit resulteert in betere en meer gedetailleerde onderzoeksresultaten. Zoals we in de Deventer Moordzaak hebben kunnen zien, is het mogelijk dat nieuwe onderzoekstechnieken andere resultaten kunnen geven en dan moet natuurlijk de mogelijkheid bestaan de zaak te herzien. De Hoge Raad geeft in deze zaak voor het eerst te kennen dat een nieuwe onderzoekstechniek geaccepteerd wordt als een novum. Met de huidige herzieningswetgeving is er strikt genomen geen sprake van een novum. Het kan toch niet zo zijn dat een nieuw resultaat van een nieuwe onderzoekstechniek geen novum oplevert. Daarom behoort ook deze omstandigheid in de wet vastgelegd te worden. 6.2.1.3. ‘Kennelijk foutief oordeel van een getuige-deskundige, weerlegd door twee andere getuige-deskundigen van dezelfde discipline’ De vierde en laatste bijzondere omstandigheid zal zijn: ‘kennelijk foutief oordeel van een getuige-deskundige, weerlegd door twee andere getuigedeskundigen van dezelfde discipline’. In de Puttense Moordzaak, de Deventer Moordzaak en de Butlerzaak waren deskundigen het er niet over eens dat de gebruikte verklaring van de getuige-deskundige in desbetreffende zaak juist was. In de Puttense Moordzaak kwam de getuige-deskundige terug op zijn verklaring en wijzigde deze. In de Deventer Moordzaak was hetzelfde het geval en in de Butlerzaak werd de verklaring van de getuige-deskundige betwist door meerdere andere deskundigen. Hieruit blijkt dat een verklaring van een getuige-deskundige ook tot de nodige beroering kan leiden. Zo’n verklaring wordt in de meeste strafzaken al snel als betrouwbaar aangemerkt en het is dan ook van groot belang dat de verklaring dan ook juist is. Vaak zal de rechter zo’n verklaring
60
ook als bewijs laten dienen bij de bewezenverklaring. Op het moment dat er redelijke twijfel bestaat over de juistheid van de verklaring van een getuigedeskundige, zal dit een reden moeten kunnen zijn om de zaak te herzien. Als extra voorwaarden behoort te worden gesteld dat de verklaring van de getuige-deskundige als bewijs gediend heeft bij de bewezenverklaring van het strafbare feit. Het kennelijke foutieve oordeel van de getuige-deskundige behoort te worden weerlegd door twee andere ervaren deskundigen van dezelfde discipline. Dit om de nodige garantie te verkrijgen dat de verklaring een ‘kennelijke foutief oordeel’ is. Door deze vier omstandigheden in de wet op te nemen wordt de herzieningswetgeving doorzichtiger. Op deze manier krijgt men meer duidelijkheid. De term ‘omstandigheden’ blijft erg vaag, maar door enkele belangrijke omstandigheden in de wet vast te leggen creëer je een basis. 6.2.2. Een nieuwe herzieningsgrond Artikel 457 Wetboek van Strafvordering zal ook aangevuld worden met een nieuwe herzieningsgrond. De Hoge Raad zal een strafzaak behoren te herzien: ‘bij een ernstig vermoeden dat de laatst oordelende feitenrechter, met alle informatie in handen, de zaak onjuist heeft beoordeeld’. Indien bijvoorbeeld door onderzoek van de Commissie komt vast te staan dat de rechter onjuist over de zaak heeft geoordeeld, behoort dit natuurlijk consequenties te hebben voor de onherroepelijk geworden strafzaak. Het kan voorkomen dat de rechter feiten over het hoofd ziet. Dat de rechter soms feiten over het hoofd ziet is ruim aan de orde geweest in het boek ‘Dubieuze Zaken’ van Crombag e.a.109 Daarin wordt o.a. beschreven dat rechters niet altijd even juist handelen en soms gewoon feiten over het hoofd zien. Ook in mijn interview met Crombag benadrukte hij dit nogmaals.110 Er moet daarom een mogelijkheid zijn voor de verdediging de zaak te heropenen. Daarom mag deze omstandigheid niet ontbreken. Deze omstandigheid zal door de Hoge Raad zeer strikt gehanteerd moeten worden. Indien de Hoge Raad deze omstandigheid té veel op gaat rekken, wordt het gezag van de rechter té veel aangetast. Dit doet afbreuk aan de rechtszekerheid. Artikel 457 lid 1 Wetboek van Strafvordering zal daarom worden aangevuld met een sub 4. 109
110
Crombag, Hans F.M. e.a., Dubieuze Zaken. De psychologie van strafrechtelijk bewijs, 3e druk, 2005. Zie bijlage II.a. samenvatting interview Crombag.
61
6.2.3. a. De ‘bijzondere omstandigheden’ in het nieuwe artikel 457 lid 1 sub 2 Wetboek van Strafvordering Ik wil nu een poging wagen door een voorstel te doen hoe het artikel eruit zou kunnen komen te zien. Dit door de ‘bijzondere omstandigheden’ in de wet vast te leggen. M.i. zou artikel 457 lid 1 sub 2 Wetboek van Strafvordering er als volgt uit kunnen komen te zien: “op grond van (…) minder zware strafbepaling. In de volgende gevallen is er sprake van een ‘bijzondere omstandigheid’ die op zichzelf een omstandigheid van feitelijke aard oplevert: i) een schending van de beginselen van goede procesorde; ii) een nieuw onderzoeksresultaat door een nieuwe of verbeterde onderzoekstechniek; iii) kennelijk foutief oordeel van een getuige-deskundige, weerlegd door twee andere getuige-deskundigen van dezelfde discipline”. Deze wijziging ziet op de eerste voorwaarde van het novumbegrip, omdat hierbij de meeste verwarring ontstaat. De Hoge Raad biedt hiermee een houvast. Daardoor kan er geen verwarring meer ontstaan bij de beoordeling of er sprake is van een ‘omstandigheid van feitelijke aard’. Wat dan nog rest is een beoordeling van de tweede voorwaarde. Dat is de voorwaarde van het ‘ernstige vermoeden’. Gezien de Butlerzaak adviseer ik de Hoge Raad niet al te beperkend te oordelen over deze tweede voorwaarde. Naast deze wijziging is het aan te bevelen dat de Hoge Raad bij de beoordeling of sprake is van een novum geen nieuwe eisen stelt. De Hoge Raad dient het artikel strikt uit te leggen en niet zoals in de zaak Ina Post een extra zware eis te stellen, dat het nieuwe feit in direct verband moet staan met de bestaande c.q. gebruikte bewijsmiddelen. Dit is niet wenselijk gezien er al zeer hoge eisen aan het herzieningsartikel worden gesteld en het de transparantie niet ten goede komt. 6.2.3.b.
Een nieuwe herzieningsgrond in het nieuwe artikel 457 lid 1 Wetboek van Strafvordering
Artikel 457 lid 1 Wetboek van Strafvordering zal aangevuld worden met een sub 4. Sub 4 zal de volgende tekst gaan bevatten: “Bij een ernstig vermoeden dat de laatst oordelende feitenrechter, met alle informatie in handen, de zaak onjuist heeft beoordeeld”. Dit vormt een geheel nieuwe herzieningsgrond.
62
6.3. Wijziging van artikel 460 Wetboek van Strafvordering? Bij de bespreking van de herzieningsprocedure kwam de ontvankelijkheid en ‘kennelijke gegrondheid’ aan bod. Knoops heeft bij de ‘kennelijke gegrondheid’ van een herzieningsverzoek vaak het probleem gezien dat de veroordeelde meestal niet voldoende financiële middelen voorhanden heeft voor aanvullend onderzoek ter onderbouwing van de te beoordelen bewijsmiddelen. Knoops stelt een ‘fonds’ voor dat de veroordeelde tegemoet moet komen in de kosten.111 Een dergelijke voorziening is niet nodig. Men zou ook kunnen voorstellen om de eis van de ‘kennelijke gegrondheid’ te schrappen uit artikel 460. Dit acht ik ook niet nodig. Ik pleit ervoor dit artikel ongewijzigd te laten, gezien in mijn voorstel een onafhankelijke Commissie in het leven wordt geroepen. Deze Commissie kan zelf aanvullend onderzoek laten uitvoeren. Hieronder valt natuurlijk ook forensisch onderzoek. Dat is ook waar Knoops op doelt. Als een veroordeelde niet voldoende financiële middelen heeft om onderzoek uit te laten voeren naar bepaalde bewijsmiddelen die bepalend zijn voor de ‘kennelijke gegrondheid’ dan is aanbevelenswaardig dat de verdediging zijn zaak indient bij de Commissie. De Commissie biedt in deze uitkomst en op deze manier wordt de toegankelijkheid tot de herzieningenrechter vergroot. Ik denk hiermee dan ook een oplossing gevonden te hebben voor het probleem van artikel 460, dat Knoops aanhaalt.
6.4. Wijziging van artikel 469 Wetboek van Strafvordering Als de Hoge Raad van mening is dat er geen sprake is van een novum zal hij het verzoek afwijzen. De herzieningsaanvraag wordt dan ongegrond verklaard.112 De Hoge Raad zal deze beslissing in een arrest verwoorden en met redenen omkleden.113 Het is aan te bevelen dat de Hoge Raad verder gaat dan alleen de redenen te geven. Om beter te kunnen begrijpen hoe de Hoge Raad het novum interpreteert is het van groot belang dat de Hoge Raad de beslissing uitvoeriger motiveert. Ik zal dit aan de hand van een voorbeeld proberen te verduidelijken. In de Puttense Moordzaak gebruikt de Hoge Raad de ‘bijzondere omstandigheden’ om daaronder het gewijzigde inzicht van de 111
112 113
Knoops, prof. dr. G.G.J., Hervorming van het herzieningsstelsel in strafzaken. Naar een adequate toegang tot de herzieningsprocedure vanuit het perspectief van de veroordeelde, NJB, 13 april 2007, nr. 15, p. 925. Artikel 468 Wetboek van Strafvordering. Artikel 469 Wetboek van Strafvordering.
63
getuige-deskundige te scharen. Aldus komt de Hoge Raad tot een nadere invulling van het begrip ‘novum’. Het gewijzigde inzicht van prof. Eskes is aldus een ‘bijzondere omstandigheid’. In de zaak van Ina Post zou de verklaring van de vierde rechercheur ook onder het begrip van de ‘bijzondere omstandigheden’ kunnen vallen. In de zaak van Ina Post werd daar niet meer over gesproken. Het is in ieders belang dat er geen discussie ontstaat over het begrip ‘bijzondere omstandigheid’ dat ik wil opnemen in het te wijzigen herzieningsartikel. Het was bij Ina Post erg onduidelijk aan welke eisen een omstandigheid van feitelijke aard behoort te voldoen, wil er sprake zijn van ‘bijzondere omstandigheden’. Een uitvoerigere motivering van de Hoge Raad zou op zijn plaats zijn. Artikel 469 Wetboek van Strafvordering zou er als volgt uit kunnen komen te zien: “Beslissingen als bedoeld in de artikelen 460, 461, 467 en 468 worden gegeven bij met uitvoerige gemotiveerde redenen omkleed arrest. Het arrest wordt op een openbare terechtzitting van de enkelvoudige kamer uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en de procureur-generaal”. Mede door deze kleine wijziging zal de doorzichtigheid van de herzieningswetgeving wederom verbeteren. Al met al hoop ik dat door deze wijzigingen de herzieningswetgeving doorzichtiger en beter hanteerbaar zal zijn voor de Hoge Raad.
64
7. CONCLUSIE 7.1. De tekortkomingen van de Commissie en de huidige herzieningswetgeving De Schiedammer Parkmoord heeft ervoor gezorgd dat de Commissie in het leven is geroepen. Ook kwam steeds meer naar buiten dat vakgenoten de huidige herzieningswetgeving niet meer van deze tijd vonden. De Commissie kreeg de taak om te onderzoeken of er misstanden te ontdekken waren in het opsporingsonderzoek, de vervolging of bij de presentatie van het bewijsmateriaal aan de rechter. Daarnaast stond ter discussie of de Hoge Raad het novum niet minder restrictief moest gaan hanteren, gezien het soms wel heel erg moeilijk is om een onherroepelijke strafzaak, waarbij ernstig wordt getwijfeld over de schuldvraag, heropend te krijgen. De herzieningswetgeving is een ‘buitengewoon’ rechtsmiddel dat aan strenge eisen is gebonden. Dat het een ‘buitengewoon’ rechtsmiddel is, daar is iedereen het over eens. Maar dat het de verdediging soms onmogelijk wordt gemaakt bepaalde zaken te herzien, is onbegrijpelijk en onwenselijk. Deze zaken mogen niet steeds afgewezen worden door het enkele feit dat de gronden van de herzieningswetgeving beperkend worden gehanteerd. Daar is niemand bij gebaat. Dat er een Commissie is ingesteld die men kan benaderen om zaken te onderzoeken, waarbij men het ernstige vermoeden heeft dat er sprake is van een gerechtelijke dwaling, is een goede ontwikkeling. Helaas laat de opzet van deze Commissie veel te wensen over. De Commissie opereert niet onafhankelijk, maar valt onder de verantwoordelijkheid van het College van Procureurs-Generaal. Als men kijkt naar het instellingsbesluit dan zijn er vele bezwaren te bespeuren zoals dat de verdediging of een burger geen zaak mag indienen. De rol van de rechter mag niet bij het onderzoek worden betrokken. Daarnaast moet het gaan om ernstige strafzaken. De Commissie onderzoekt of er misstanden in de opsporing, vervolging of bij de presentatie van het bewijs aan de rechter te ontdekken zijn. Dit is geheel wat anders dan wat de Hoge Raad onderzoekt bij het beoordelen van een herzieningsverzoek. De Hoge Raad onderzoekt alleen of aan de vereiste van dit artikel is voldaan en zal bij hoge uitzondering een nader onderzoek bevelen. Indien men de opzet van de Commissie zou veranderen dan kan zij van grote waarde zijn voor het herzieningsvraagstuk.
65
Dat de Hoge Raad wordt beperkt door de huidige herzieningswetgeving is niet juist. Het lijkt erop dat de Hoge Raad zich beperkt voelt door deze wetgeving. Vooral door de achterliggende gedachte dat de herzieningswetgeving een ‘bijzonder’ rechtsmiddel is. De Hoge Raad behoort dit ‘bijzonder’ rechtsmiddel te bewaken en daaruit vloeit voort dat een herzieningsverzoek niet snel zal worden toegewezen. Een keer moet een zaak tot een einde komen en er rechtszekerheid gelden. De Hoge Raad lijkt meer waarde te hechten aan het ‘bijzondere’ karakter van de herzieningswetgeving dan aan de rechtvaardigheid. De rechtvaardigheid brengt mee dat het voor een veroordeelde mogelijk moet zijn om een succesvol beroep te kunnen doen op de herzieningswetgeving en dit hem niet onmogelijk moet worden gemaakt. Helaas, blijft de Hoge Raad het novumbegrip restrictief benaderen. Zoals ik eerder aangaf geeft de eerste voorwaarde van herzieningsartikel 457 lid 1 sub 2 Wetboek van Strafvordering veel problemen. Dit betreft de ‘omstandigheid van feitelijke aard’. Dit zorgde o.a. in de Puttense Moordzaak, Ina Post en de Deventer Moordzaak voor interpretatieproblemen. De Hoge Raad weet hier niet goed raad mee en blijft ermee stuntelen. In de Butlerzaak liep de zaak stuk bij de tweede voorwaarde van het herzieningsartikel. Er behoort een ‘ernstig vermoeden’ te zijn dat ware zij bekend geweest de rechter een ander oordeel had gegeven. Dit ‘ernstige vermoeden’ behoeft volgens Corstens geen ‘absolute’ zekerheid te zijn. 114 Het oordeel van Corstens op de rechter acht ik juist. Volgens Corstens moet het bijna zeker zijn dat de rechter anders zou hebben geoordeeld. Dat de Hoge Raad deze lijn volgt, leidt vaak tot onbegrip. Alvorens het herzieningsverzoek te beoordelen heeft de Hoge Raad de mogelijkheid om een ‘nader’ onderzoek in te stellen. 115 Dit is geen volledig uitgebreid onderzoek. Vaak door tijdsdruk wordt maar zelden hiertoe opdracht gegeven. Wederom beperkt de Hoge Raad zich in zijn bevoegdheden. Verder is, volgens Knoops, artikel 460 Wetboek van Strafvordering een probleemgeval.116 De Hoge Raad behoort bij een herzieningsverzoek over de ‘ontvankelijkheid’ en de ‘kennelijke gegrondheid’ te oordelen. Volgens Knoops heeft de veroordeelde vaak niet de nodige financiële middelen voor
114
115 116
Corstens, mr. G.J.M., Het Nederlands Strafprocesrecht, 4e druk, Arnhem 2002, p. 755. Ex artikel 465 Wetboek van Strafvordering. Knoops, prof. dr. G.G.J., Hervorming van het herzieningsstelsel in strafzaken. Naar een adequate toegang tot de herzieningsprocedure vanuit het perspectief van de veroordeelde, NJB, 13 april 2007, nr. 15, p. 925.
66
aanvullend onderzoek dat vaak nodig is ter onderbouwing van de bewijsmiddelen. Dan loopt het verzoek stuk op de ‘kennelijke gegrondheid’. Knoops oppert het idee om een ‘fonds’ hiervoor in het leven te roepen. Een ander probleem is dat de Hoge Raad niet eens uitvoerig hoeft te motiveren indien hij een herzieningsverzoek ongegrond verklaart. Artikel 469 Wetboek van Strafvordering schrijft voor dat hij alleen de beslissing met redenen moet omkleden. Op deze manier blijft het vaak onduidelijk hoe de Hoge Raad het novum interpreteert. De Puttense Moordzaak en Ina Post laten zien dat hierdoor veel verwarring ontstaat en de materie van het novum nog ingewikkelder wordt.
7.2. De aanbevelingen omtrent herzieningswetgeving
de
Commissie
en
de
7.2.1. De Commissie Men kan erover twisten of de Commissie thans wel aansluit bij onze huidige herzieningswetgeving. Zoals ik al eerder aangaf doet de Hoge Raad en de Commissie in wezen twee verschillende dingen. In dat opzicht sluit de Commissie niet echt aan bij de herzieningswetgeving. Daarentegen kan men dit ook anders zien. De Commissie voert werkzaamheden uit die de Hoge Raad eerder laat liggen; in dat opzicht is zij een goede aanvulling en zou men kunnen stellen dat zij wel goed aansluit bij onze huidige herzieningswetgeving. Daarnaast kunnen de resultaten van het onderzoek van de Commissie gebruikt worden om een herzieningsverzoek beter te onderbouwen of kan uitmonden in een nieuw novum. Enkele geïnterviewden vonden het wenselijk dat er op de een of andere manier aanvullend onderzoek mogelijk moet zijn als iemand aangeeft dat in een zaak iets niet juist is. Mits goed onderbouwd, kan de Commissie hierop inspelen. Ook nu heeft de Commissie een aanvullende werking en vind ik haar goed aansluiten bij de huidige herzieningswetgeving. De opzet van de Commissie zal veranderd moeten worden en de herzieningswetgeving behoort te worden gewijzigd dan wel te worden aangevuld. De Commissie zal naast de gewijzigde herzieningswetgeving kunnen blijven bestaan en is zeker geen overbodig orgaan. Het is zelfs een onmisbaar orgaan als men de werking van de herzieningswetgeving wil verbeteren.
67
De Commissie zal een bestuursorgaan worden dat wettelijk is geregeld en geheel zelfstandig optreedt. De Commissie zal bestaan uit een ‘toetsingscommissie’ en ‘onderzoeksteams’. De leden komen uit verschillende disciplines. Op deze manier biedt de Commissie voldoende waarborg voor een zorgvuldig en betrouwbaar onderzoek. Doordat de Commissie onafhankelijk optreedt, zal ook de rol van de rechter bij het onderzoek worden betrokken. Rechters kunnen natuurlijk ook fouten maken. Dit zal een positieve bijdrage leveren aan de rechtspraak. Het moet de Commissie vrij staan al het onderzoek te verrichten dat zij nodig acht, ook forensisch onderzoek. Alleen als de Commissie over alle middelen en personen kan beschikken kan zij zorgvuldig en volledig haar onderzoek uitvoeren. De toegankelijkheid van de Commissie zal worden vergroot, doordat het Openbaar Ministerie én de verdediging strafzaken kunnen indienen. Zo wordt het voor de verdediging ook mogelijk sporenonderzoek te laten uitvoeren, waarbij de vaak hoge kosten niet volledig zullen rusten op de schouders van de veroordeelde. Dit is thans wel het geval. Doordat de resultaten zullen worden verwerkt in een herzieningsverzoek en dit zo beter onderbouwd wordt, komt dit ook ten goede aan de eisen van artikel 460 Wetboek van Strafvordering. Dat is de ‘kennelijke gegrondheidstoets’. Ik sluit anonieme bronnen, zoals klokkenluiders, uit. Zij weten hun weg naar de verdediging wel te vinden en kunnen zo een zaak aanbrengen. Wij mogen niet vergeten dat deze anonieme bronnen van grote waarde kunnen zijn bij het onderzoek. Zij kunnen samen met de verdediging bespreken of zij hun anonimiteit willen behouden. Dat de Commissie zelf het initiatief neemt een zaak te onderzoeken vind ik niet nodig. Ook acht ik het onwenselijk als de Commissie de mogelijkheid krijgt zelf een zaak aan te brengen bij het Gerechtshof. Dat blijft de taak van de Hoge Raad. Het oordeel van de Commissie blijft een advies dat de opdrachtgever bijvoorbeeld kan gebruiken om het herzieningsverzoek beter te onderbouwen. Verder moet het mogelijk worden dat elke veroordeelde zijn strafzaak, via de verdediging, moet kunnen indienen. Of de strafzaak ‘ernstige’ of ‘minder ernstige’ feiten betreft, mag geen probleem meer vormen. Men moet ook de mogelijkheid krijgen een zaak meerdere malen in te dienen. Belangrijk is dat de toetsingscommissie hét aangewezen orgaan blijft dat oordeelt of een ingebrachte strafzaak voldoende duidelijk is voor verder onderzoek.
68
7.2.2.
De huidige herzieningswetgeving
Om ervoor te zorgen dat de werkzaamheden van de Commissie en de resultaten van het onderzoek een zo groot mogelijke bijdragen leveren aan een betere werking van de herzieningswetgeving, zal deze gewijzigd dan wel aangevuld dienen te worden. Omdat herziening een ‘bijzonder’ rechtsmiddel is, zal dit zorgvuldig behoren te geschieden. Het is van groot belang dat de herzieningswetgeving doorzichtiger wordt, zowel voor de verdediging als de Hoge Raad. Zoals ik al eerder opmerkte, worstelt de Hoge Raad vaak met de interpretatie van het novumbegrip. De Puttense Moordzaak, Ina Post en de Deventer Moordzaak zijn voorbeelden hiervan. Ik stel voor om artikel 457 lid 1 sub 2 Wetboek van Strafvordering aan te vullen met ‘bijzondere omstandigheden’, waarbij herziening gerechtvaardigd is. Er zullen een aantal gevallen worden opgesomd die een ‘bijzondere omstandigheid’ betreffen. Zo worden deze gevallen in de wet vastgelegd en valt hierover niet meer te twisten. In die, in de wet op te nemen gevallen, is er voldaan aan de eerste voorwaarde van artikel 457 lid 1 sub 2 Wetboek van Strafvordering. Dat is de voorwaarde dat bij een novum sprake moet zijn van een ‘omstandigheid van feitelijke aard’. De eerste bijzondere omstandigheid zal zijn: ‘een schending van de beginselen van goede procesorde’. Nieuwe gegevens hieromtrent kunnen thans niet leiden tot een novum. De zaken Ina Post en de Schiedammer Parkmoord laten zien dat er in strijd met deze beginselen was gehandeld. In de zaak van Ina Post leidde dit niet tot een herziening. De tweede bijzondere omstandigheid zal zijn: ‘een nieuw onderzoeksresultaat door een nieuwe of verbeterde onderzoekstechniek’. Toekomstige onderzoekstechnieken zijn vernieuwend en vaak ook verbeterd. Deze zullen tot nieuwe resultaten leiden en mogen daarom niet in het rijtje ontbreken. De Deventer Moordzaak is hiervan een goed voorbeeld. De derde bijzondere omstandigheid zal zijn: ‘kennelijk foutief oordeel van een getuige-deskundige, weerlegd door twee andere getuige-deskundigen van dezelfde discipline’. De Puttense Moordzaak, de Deventer Moordzaak en vooral de Butlerzaak laten zien dat deskundigen het met elkaar niet eens kunnen zijn. Gezien een oordeel van een getuige-deskundige vaak door de rechter als betrouwbaar wordt aangemerkt en gebruikt wordt voor het bewijs, zal er bij redelijke twijfel toch een mogelijkheid moeten bestaan om de zaak te herzien. Door deze ‘bijzondere omstandigheid’ in de wet vast te leggen ontstaat er een basis die meer duidelijkheid verschaft.
69
Artikel 457 lid 1 sub 2 Wetboek van Strafvordering komt er dan als volgt uit te zien: “op grond van (…) minder zware strafbepaling. In de volgende gevallen is er sprake van een ‘bijzondere omstandigheid’ die op zichzelf een omstandigheid van feitelijke aard oplevert: i) een schending van de beginselen van goede procesorde; ii) een nieuw onderzoeksresultaat door een nieuwe of verbeterde onderzoekstechniek; iii) kennelijk foutief oordeel van een getuige-deskundige, weerlegd door twee andere getuige-deskundigen van dezelfde discipline”. Aanbevelenswaardig is dat de Hoge Raad bij de beoordeling of er sprake is van een novum geen nieuwe eisen stelt, zoals in de zaak van Ina Post. Gezien de al zeer hoge eisen van het herzieningsartikel is dit onwenselijk. Indien de Hoge Raad vervolgens de tweede voorwaarde van het novumbegrip beoordeeld, adviseer ik dit niet al te beperkend te doen. De omstandigheid dat ‘bij een ernstig vermoeden dat de laatst oordelende feitenrechter, met alle informatie in handen, de zaak onjuist heeft beoordeeld’, zal in artikel 457 lid 1 Wetboek van Strafvordering als een extra herzieningsgrond worden opgenomen. Deze herzieningsgrond zal aan dit artikel als sub 4 worden toegevoegd. Artikel 460 Wetboek van Strafvordering betreft de door de Hoge Raad te beoordelen ‘ontvankelijkheid’ en ‘kennelijke gegrondheid’. Volgens Knoops gaf de ‘kennelijke gegrondheid’ vaak de nodige problemen. Ik zie niets in de mogelijkheid het artikel te wijzigen. Ook vind ik het, door Knoops, voorgestelde ‘fonds’ geen goed plan.117 In mijn voorstel kan de verdediging via de Commissie ook onderzoek laten verrichten dat niet geheel gefinancierd zal behoren te worden door de veroordeelde. Om beter te begrijpen hoe de Hoge Raad een novum interpreteert is het nodig om artikel 469 Wetboek van Strafvordering te wijzigen. Indien de Hoge Raad een herzieningsverzoek afwijst, behoeft zij dit alleen met redenen te omkleden. Dit artikel zal gewijzigd moeten worden zodat de Hoge Raad, bij zijn oordeel het verzoek ongegrond te verklaren, uitvoerig gemotiveerde redenen behoort te noemen. Door de nieuwe opzet van de Commissie zullen de herzieningsverzoeken beter onderbouwd worden. Dit zal efficiënter werken bij de beoordeling van het verzoek door de Hoge Raad. Dit komt ook artikel 457 lid 1 sub 2 en artikel 460 Wetboek van Strafvordering ten goede. 117
Knoops, prof. dr. G.G.J., Hervorming van het herzieningsstelsel in strafzaken. Naar een adequate toegang tot de herzieningsprocedure vanuit het perspectief van de veroordeelde, NJB, 13 april 2007, nr. 15, p. 925.
70
Door de gewijzigde herzieningswetgeving kan de Hoge Raad minder beperkend optreden. Doordat er enkele gevallen in de wet zijn opgenomen waarbij sprake is van een ‘omstandigheid van feitelijke aard’ kan de Hoge Raad daar niet meer van afwijken. In die gevallen zal de Hoge Raad haar onderzoek moeten voortzetten door de tweede voorwaarde van het novumbegrip te onderzoeken. Hopelijk minder beperkend dan voorheen. Daarnaast zal de Hoge Raad een zaak behoren te herzien indien de laatst oordelende feitenrechter feiten over het hoofd heeft gezien met als gevolg dat de rechter de zaak onjuist heeft beoordeeld. Door de gewijzigde herzieningswetgeving zal de Hoge Raad ook uitvoerig moeten motiveren als hij besluit het verzoek ongegrond te verklaren. Op deze manier wordt de Hoge Raad gedwongen zich minder te beperken in zijn bevoegdheden. Er ontstaat daardoor ook meer duidelijkheid. Of de Commissie daadwerkelijk een vervolg krijgt, is nog onbekend. Het uiteindelijke evaluatierapport van de Commissie zal eind 2007 pas gereed zijn. Helaas kan ik de resultaten van de Commissie niet meer verwerken in deze scriptie. Ik ben zeer benieuwd welke vervolgstappen justitie zal nemen om de werking van de herzieningswetgeving te verbeteren en om gerechtelijke dwalingen te voorkomen. Nederland wil niet nogmaals opgeschrikt worden door het gegeven dat er een onschuldige burger is veroordeeld tot een lange gevangenisstraf of zelfs tot TBS. Laten we er duidelijk over zijn: alles draait in dit geval om het rechtsgevoel van de burger.
71
72
LITERATUURLIJST Boeken/artikelen
Brants, C.H., Franken, A.A., Over de Criminal Cases Review Commission en de Commissie evaluatie afgesloten strafzaken, Delikt & Delinkwent, 2006, afl. 7/51. Corstens, G.J.M., Rechterlijke dwalingen, NJB, 23 september 2005, afl.33. Corstens, G.J.M., Het Nederlands strafprocesrecht, 4e druk, 2002. Crombag, Hans F.M. e.a., ‘Strafkamer van Hoge Raad voldoet niet. Nodig is een nieuw orgaan voor herziening van strafzaken met ook niet-juristen’, NRC Handelsblad 13 maart 2007. Crombag, Hans F.M. e.a., Dubieuze Zaken. De psychologie van strafrechtelijk bewijs, 3e druk, 2005. Emster van den, F.W.H., Reflectie op een rechterlijke dwaling, Trema, september 2005, nr.7. Groenhuijsen, prof. mr. M.S., Hullu de, prof. mr. J., Het stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken, Tilburg, augustus 1992. Israëls, dr. H., Crombag, prof. dr. H.L.F.M., Een novum van de Hoge Raad, Njb, 25 juni 2004, afl.26. Knoops, prof. dr. G.G.J., Hervorming van het herzieningsstelsel in strafzaken. Naar een adequate toegang tot de herzieningsprocedure vanuit het perspectief van de veroordeelde, NJB, 13 april 2007, nr. 15. Koppen van, P.J., Het Deventer Novum, Delikt & Delinkwent 33, 2003, afl.9. Koppen van, P.J., De fluwelen handschoen van Posthumus over hetgeen ontbreekt in het rapport over de Schiedammer Parkmoord, Trema, februari 2006, nr.2. Mevis, P.A.M., Kooijmans, T., Herziening ten nadele, Sanders Instituut, Kluwer, Rotterdam, 2003. Nijeboer A., ‘Dood aan de klokkenluider’, Nieuwe Revu, week 43, 2005. Ranitz de, R.E.P., Herziening van arresten en vonnissen, Krips Repro, Meppel, 1977. Redacteurs een van de, ‘Hoge Raad te streng met herzieningen’, Volkskrant van 20 december 2006.
73
Schaik van, N., ‘De interpretatie van het strafrechtelijk novumbegrip door de Hoge Raad’, van februari 2006. Vennix, R.M., Herziening ten nadele van de verdachte?, Delikt en Delinkwent, nr. 31, 2001, afl.7.
Verslagen/rapporten
Eindrapport Pilot Promis, Project motiveringsverbeteringen in strafvonnissen, 26 mei 2005. Evaluatieonderzoek in de Schiedammer Parkmoord, Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken, augustus 2005. Jaarverslag 2006 Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken, februari 2007. Hoge Raad der Nederlanden, HR 2005 en 2006. Uitspraak Hoge Raad is zeldzaam in de wereld. Rapport, De weg van de klokkenluider: keuzes en dilemma’s. Onderzoek naar de klokkenluidersproblematiek in Nederland, Tilburg, IVA november 2001.
Arresten/vonnissen
HR 26 juni 2001, LJN AA9800, r.o. 4.11. HR 6 juli 1999, NJ 1999, 800. HR 20 maart 2007, LJN BA1024. HR 22 februari 2005, LJN AR5714. HR 26 juni 2001, NJ 2001, 564. HR 1 juli 2003, LJN AE8165. HR 19 december 2006, LJN AY9718. HR 5 juni 2007, LJN BA 1024. Hof Leeuwarden 24 april 2002, LJN AE1877.
Wetten, Parlementaire stukken en besluiten
Wetboek van Strafvordering (recente versie). Wetboek van Strafvordering van 1886. Initiatiefwet 14 april 1899, Stb. 1899, 159.
74
Wetswijziging artikel 457 lid 1 Wetboek van Strafvordering, Stb. 2002, 479. Instellingsbesluit Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken, Stcrt, 2006, 74. Kamerstukken II, 2005/06, 30 300 VI, nr.32. Kamerstukken I, 2001/02, 27 726, nr. 216b. Kamerstukken II, 2005/06, 30 300 VI, nr.114. Memorie van Toelichting, vaststelling van het wetboek van strafrecht 1926, Criminal Appeal Act 1995.
Websites:
www.om.nl www.rechtspraak.nl http://www.ccrc.gov.uk/about.htm
http://www.iisg.nl/edu/hogerhuis/14.php http://www.ccrc.gov.uk/cases/case_44.htm http://www.ccrc.gov.uk/about/about_28.htm
75
76
BIJLAGEN
77
BIJLAGE I VRAGENLIJST INTERVIEW
78
Vragenlijst interview afstudeeronderzoek huidige herzieningswetgeving en Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken 1. In 2005 is de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken opgericht om de Schiedammer Parkmoord te onderzoeken. Welke factoren zijn volgens u bepalend geweest voor het instellen van deze Commissie? Zou één van de oorzaken kunnen zijn geweest dat het Openbaar Ministerie niets anders meer kon dan een instantie zoals de Commissie in het leven roepen, gezien de vele gerechtelijke dwalingen die de laatste jaren aan het licht zijn gekomen waardoor het imago van het Openbaar Ministerie aan het afbrokkelen was? 2. De Commissie behoort niet tot de rechterlijke organisatie, maar werkt wel in opdracht van het College van Procureurs-Generaal en adviseert hen vervolgens ook over eventueel te nemen vervolgstappen. Vindt u dat de Commissie goede aansluiting vindt bij de rechterlijke organisatie? Vindt u ook dat de Commissie goede aansluiting vindt bij de herzieningswetgeving? 3. De leden van de Commissie zijn benoemd door het College van Procureurs-Generaal. Om de onafhankelijkheid toch nog enigszins te waarborgen is er gekozen voor een bepaalde samenstelling van de Commissie. De voorzitter zou een hoogleraar moeten zijn. Waarom is er niet gekozen voor een geheel onafhankelijk opererende Commissie met eigen onderzoeksbevoegdheden en die geen tak is van het College van Procureurs-Generaal? 4. Onder degenen die een verzoek bij de Commissie in willen dienen behoren niet anonieme inzenders en veroordeelden zelf. Waarom zou men hiervoor gekozen hebben? 5. De Commissie mag de rol van de rechter niet in haar onderzoek betrekken, dit om staatsrechtelijke redenen. Indien er in de toekomst een onafhankelijke Commissie zou komen, zou dit dan wel wenselijk zijn? Indien de Commissie tot de conclusie komt dat de rechter enkele cruciale feiten over het hoofd heeft gezien zou dit dan volgens u een novum moeten opleveren? Dit is met de huidige herzieningswetgeving onmogelijk. 6. De Commissie kan m.i. gezien worden als een alternatief in te zetten middel indien een ingediend herzieningsverzoek is afgewezen. Door het aanbieden van de zaak bij de toetsingscommissie heeft de verdediging een nieuwe kans om nogmaals met een positief advies
79
van de Commissie een herzieningsverzoek in te dienen. Bestaat hier een mogelijkheid dat de Commissie oneigenlijk gebruikt wordt? Wat vindt u daarvan? 7. Je zou ook kunnen stellen dat de Commissie een orgaan is dat de bevoegdheid op zich neemt die bij de Hoge Raad ontbreekt. Dat is de bevoegdheid om de gehele zaak opnieuw onder de loep te nemen. Zo kan de Hoge Raad gemakkelijker een besluit nemen over het herzieningsverzoek. Wat vindt u hiervan? Is de commissie hiervoor het aangewezen orgaan? 8. Door o.a. de Puttense moordzaak en de Schiedammer parkmoord is er twijfel ontstaan over de werking van de herzieningsprocedure. Indien er een herzieningsverzoek wordt ingediend zal dit meestal plaatsvinden op grond van artikel 457 lid 1 sub 2 Wetboek van Strafvordering. Hierin staat het novumbegrip centraal. Er is sprake van een novum in de zin van de wet, indien aan twee voorwaarden is voldaan. Ten eerste moet het gaan om een omstandigheid van feitelijke aard, die bij het onderzoek op de terechtzitting nog niet aan de eerder oordelende strafrechter bekend was. Ten tweede moet door de nieuwe omstandigheid ‘ernstig vermoeden ontstaan dat ware zij bekend geweest, het onderzoek der zaak tot een ander oordeel zou hebben geleid’. Wordt hiermee de lat niet té hoog gelegd om het herzieningsverzoek succesvol te laten zijn? 9. Uit het verleden blijkt dat een herzieningsverzoek vaak geen enkele kans van slagen heeft. De Hoge Raad vindt dat een herzieningverzoek een exclusief recht is en heeft dan ook een restrictieve benadering van het novumbegrip. Natuurlijk moet er sprake zijn van rechtszekerheid. Maar de rechtvaardigheid vordert dat het de verzoeker niet onmogelijk moet worden gemaakt om een herzieningsverzoek toegewezen te krijgen. In enkele bekende arresten uit het verleden waaronder de Puttense Moordzaak en de Butlerzaak zijn enkele eerdere herzieningsverzoeken afgewezen. Ook in de Schiedammer Parkmoord was dit het geval. Hoe oordeelt u nu over de restrictieve benadering van het novumbegrip bij de Hoge Raad? 10. Gezien de vele onduidelijkheden omtrent het novumbegrip is het misschien wel raadzaam om bepaalde veel voorkomende omstandigheden die tot een novum leiden vast te leggen in de wet. Dit zorgt voor meer transparantie en houvast. Dit komt ook de rechtvaardigheid ten goede. Deelt u deze mening?
80
11. Gezien een rapport van getuige-deskundigen een belangrijk onderdeel vormt in de bewijsvoering moet een gewijzigd inzicht van de getuige-deskundige vanzelfsprekend een novum opleveren. Dit zou men kunnen regelen in de wet. Deelt u deze mening? Zouden de gronden voor herziening uit artikel 457 lid 1 Sv moeten worden uitgebreid? Indien ja, met welke grond(en)? 12. Wat is uw algemene beeld van de Nederlandse strafrechtelijke herzieningswetgeving? Zou u deze wijzigen en hoe zou u hieraan invulling geven? 13. Indien de Hoge Raad het novumbegrip minder inperkend zou benaderen en er enkele omstandigheden, waarbij herziening verplicht wordt gesteld, in de wet worden vastgelegd zou dan de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken een overbodig orgaan worden? Wat voor toekomstbeeld heeft u van de Commissie?
81
BIJLAGE II SAMENVATTING INTERVIEWS
82
BIJLAGE II.a Samenvatting interview d.d. 7 mei 2007 te 14.30u te Maastricht met prof. dr. H. F. M. Crombag De aanleiding voor het instellen van de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken was de Schiedammer Parkmoord, de druk van de media, de vele kritiek van critici en de druk van de Tweede Kamer. Natuurlijk ook, omdat het imago van Justitie ernstig was geschaad. De Commissie heeft diverse beperkingen. Zo mogen alleen professioneel bij de zaak betrokken (oud) functionaris van een opsporingsinstantie, het Openbaar Ministerie, het NFI of een wetenschapper die de zaak geanalyseerd heeft en daaraan een wetenschappelijke publicatie heeft gewijd een zaak indienen bij de Commissie. Dat was natuurlijk een vreemd gegeven, omdat deze personen gezien hun functie niet snel een zaak zullen aanbrengen. Anonieme inzenders zijn ook uitgesloten. Wie kan dan verwachten dat zij misstanden aan het licht brengen. Het grote probleem is dat de verdediging geen zaken mag indienen. Men stelde wel dat de verdediging via een wetenschapper een zaak kan aanbrengen, maar een wetenschapper dient dan ook de gehele zaak eerst te onderzoeken en daarna ook nog een wetenschappelijk stuk hierover te schrijven. Dat is een hels karwei en daar zal een wetenschapper vaak niet de tijd voor hebben. Ik heb ook een aantal van zulke verzoeken gehad, maar kan deze onmogelijk allemaal aannemen. Een andere beperking is dat het handelen van de rechter niet mag worden onderzocht. In veel zaken is de rechter degene die de zaak verkeerd heeft beoordeeld. De rechter ziet nogal eens feiten over het hoofd. Zijn rol moet dan ook onderdeel mogen uitmaken van het totale onderzoek van de Commissie. M.i. is dit het grote probleem in vele strafzaken waarbij getwijfeld kan worden of de daadwerkelijke dader wel veroordeeld is. Indien er een onafhankelijke Commissie zou worden ingesteld is het van groot belang dat ook het oordeel van de rechter grondig wordt onderzocht. Ik ben van mening dat dit meer herzieningszaken zal opleveren. Dat het nu wel meevalt met het aantal aangebrachte zaken is daarom niet geheel juist. Ik denk dat de Commissie is opgericht om schoon schip te maken en daarna geen vervolg krijgt. De geruchtmakende zaken zijn dan ‘grondig’ onderzocht en dan is de kous af.
83
De Commissie is ook niet geheel onafhankelijk. Het Openbaar Ministerie heeft de touwtjes in handen willen houden en daarom voor een bepaalde samenstelling van de Commissie gekozen. De invloed van het Openbaar Ministerie zie je ook terug in de werkwijze van de Commissie. Daarbij komt dat de Commissie in opdracht van het College werkt en aan het College rapporteert, terwijl vooralsnog onduidelijk is wat het College dan met de rapporten gaat doen. Een herzieningsverzoek zou niet meer ingediend behoren te worden bij de Hoge Raad, maar direct bij de Commissie. De Commissie zal dan d.m.v. een toetsingcommissie oordelen over de ontvankelijkheid, zoals ook nu het geval is. Indien de zaak ontvankelijk is zal zij uitvoerig onderzocht dienen te worden. De Commissie dient dan alle mogelijke middelen en personen te kunnen inzetten. Dit alles zonder enige beperking. Als de Commissie na onderzoek niet tot de conclusie komt dat herziening gewenst is dan strand de zaak en brengt de Commissie geen advies uit aan de Hoge Raad. Komt de Commissie na het onderzoek tot de conclusie dat herziening gerechtvaardigd is dan stuurt zij het advies op naar de Hoge Raad. Je mag er dan vanuit gaan dat de Hoge Raad dit advies over zal nemen en de zaak zal verwijzen naar een Hof dat de zaak opnieuw zal berechten. Maar de uiteindelijke beslissing blijft bij de Hoge Raad. Het advies dat de Commissie aan de Hoge Raad uitbrengt zal meestal een novum opleveren. Indien de Hoge Raad toch van mening is dat zij de zaak niet wil herzien zal zij dit behoorlijk en uitvoerig dienen te motiveren. Bij de in te stellen onafhankelijke Commissie zal iedereen een verzoek in mogen dienen, dus ook de verdediging. Ook behoort de Commissie zelf het initiatief te mogen nemen om zaken te gaan onderzoeken zonder dat deze aangebracht zijn. Ik vind het niet nodig dat er extra gronden worden toegevoegd aan de herzieningswetgeving. Een onafhankelijke Commissie naar het model Commissie-Van Vollenhoven is een goede oplossing.
84
BIJLAGE II.b Samenvatting interview d.d. 7 mei 2007 te 9.30u te Tilburg met prof. mr. Th. A. de Roos De factor die bepalend was voor het instellen van de Commissie was, naast de Puttense Moordzaak, vooral de Schiedammer Parkmoord, dat was de druppel. Verder heeft natuurlijk ook de media de druk opgevoerd en met het imago van justitie was het ook niet best gesteld. Het onderzoek van de recherche stond onder zware kritiek, dus er moest direct iets gebeuren. Het initiatief om een Commissie in het leven te roepen lag bij justitie. Een Commissie werd ingesteld die zaken moest gaan onderzoeken waar sprake zou kunnen zijn van een ‘gerechtelijke dwaling’. Eventuele misstanden zouden door deze Commissie aan het licht komen. De Commissie werkt aanvullend en legt een advies neer bij het College van Procureurs-Generaal. Het College zal dit advies behoren te accepteren als dat advies luidt dat er voldoende feiten zijn die aanwijzingen geven dat er sprake is van een gerechtelijke dwaling en dat de rechter, indien hij hiervan op de hoogte zou zijn geweest, zeer waarschijnlijk tot een ander oordeel zou zijn gekomen. Het advies van de Commissie geeft geen novum aan, maar kan meer gezien worden als een soort opstapje voor het College om eventueel verder onderzoek te verrichten om het plaatje rond te maken of direct te overwegen een herzieningsverzoek in te dienen. De Hoge Raad moet wel de hoogste rechter blijven die oordeelt over een herzieningsverzoek. Men wilde niet dat de verdediging een zaak kon indienen bij de Commissie. Voor de verdediging is het overigens niet moeilijk om een zaak in te dienen bij de Commissie. Een beetje handige advocaat kent wel een wetenschapper die medewerking wil verlenen om de zaak aan te brengen bij de Commissie. De Commissie had veel meer zaken verwacht dan tot nu toe zijn aangemeld. Dat bleef uit. De meeste zaken zijn niet-ontvankelijk verklaard. Dat wil immers niet zeggen dat de Commissie geen vervolg behoort te krijgen. De Commissie moet gezien worden als een orgaan dat de hele zaak onderzoekt en bekijkt of er geen fouten zijn gemaakt. Het uitgangspunt is dat het gehele onderzoek wordt nagelopen. De Commissie zal dan ook niet alleen de middelen die zijn voorgesteld nalopen, maar zeer ruim onderzoek verrichten. De werkjournaals van de politie zijn hierbij van groot belang. Het is ook van groot belang dat de Commissie de bevoegdheid krijgt zelf
85
onderzoek uit te laten voeren, bijvoorbeeld door zelf het NFI in te schakelen. Dus geheel onafhankelijk opererend. M.i. ligt het probleem op het gebied van het opsporingsonderzoek, dit behoort de Commissie grondig te onderzoeken. Dat de Commissie nu beperkt is in het onderzoek is niet helemaal waar. De Commissie is niet beperkt in de personen die zij mag interviewen. Er staat misschien wel iets van in, in het instellingsbesluit, maar het instellingsbesluit is niet wettelijk geregeld. Dus daarvan kan men afwijken. Als een zaak ontvankelijk wordt verklaard dan zal de zaak onderzocht worden door een onderzoeksteam. Dit team staat onder voorzitterschap van een advocaat-generaal en wordt ondersteund door een cold-case team die alles uitzoekt en vastlegt, zodat de drie leden (voorzitter-(oud) politiefunctionaris-wetenschapper) van het onderzoeksteam de uitwerkingen en analyses kunnen doornemen en verslag kan uitbrengen. Ik vind dat de Commissie voldoende onafhankelijk is. Als een lid van de Commissie een afwijkende mening heeft wordt hiervan een notitie gemaakt en gemotiveerd. Het College zal hiermee dan ook voldoende rekening houden. De huidige herzieningswetgeving zou ik zo houden. Ik zou het criterium niet verruimen, er gewoon niets aan veranderen en geen gronden toevoegen. Als je gronden gaat toevoegen dan blijf je dit ook in de toekomst doen en dat is onwenselijk. Het blijft een ‘bijzonder’ rechtsmiddel en dat moet zo blijven. De herzieningswetgeving zou wettelijk aangevuld kunnen worden met een onafhankelijke Commissie. Ik wil nog opmerken dat als uit onderzoek blijkt dat er ongeoorloofde druk is uitgeoefend op de veroordeelde tijdens het verhoor dit ook moet leiden tot een novum. Nu kan dat nog niet. Dat moet anders. Dit is erg belangrijk, want als de rechter dat had geweten zou hij anders hebben geoordeeld. Hoe dit te regelen moet nog worden bezien.
86
BIJLAGE II.c Samenvatting interview d.d. 10 mei 2007 te 11.15u te ‘s-Gravenhage met prof. mr. A. J. M. Machielse De Schiedammer Parkmoord was dé aanleiding voor het instellen van de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken. Er werd inmiddels wel de behoefte gevoeld aan een verruiming van de mogelijkheden voor onderzoek ten behoeve van de onderbouwing van een herzieningsaanvraag. Ik denk niet dat er veel meer factoren waren die aanleiding gaven om een Commissie in te stellen. In eerste instantie is de Commissie ingesteld om meer duidelijkheid te krijgen over de factoren die in het traject van opsporing en vervolging ertoe hebben kunnen leiden dat voor de Schiedammer Parkmoord aanvankelijk de verkeerde is veroordeeld. Dat was het hoofddoel. Uit het onderzoek naar de Schiedammer Parkmoord is gebleken dat het slecht gesteld was met de communicatie tussen het Openbaar Ministerie, het NFI en de politie. De Commissie sluit niet echt aan bij de herzieningswetgeving. De Hoge Raad oordeelt bij een herzieningsverzoek of er sprake is van een novum en de Commissie onderzoekt of er bedenkingen te vinden zijn op het gebied van het opsporingsonderzoek, de vervolging of de presentatie van het bewijs aan de rechter. Zij doen in wezen twee verschillende dingen. Ik zie niet echt een beperking voor de verdediging dat zij is uitgesloten als de partij die een zaak mag aanbrengen bij de Commissie. Indirect kan zij dat natuurlijk altijd. Bij de meeste grote zaken is ook al eerder een deskundige betrokken geweest, via deze deskundige zou de zaak dan ook aangebracht kunnen worden. Dat de Commissie de bevoegdheid heeft een zaak te onderzoeken die de Hoge Raad niet heeft is niet juist. De Hoge Raad heeft wel degelijk de mogelijkheid om bij een herzieningsverzoek aanvullend onderzoek te bevelen. Het uitgangspunt is wel dat de verdediging in haar verzoek met duidelijke bewijsmiddelen moet komen en met een goede redenering. Als er aanleiding bestaat een onderzoek te gelasten dan zal de Hoge Raad dat zeker doen. De Hoge Raad zal wel zoveel mogelijk bij de gronden blijven die in het verzoek aangevoerd zijn. Dat het moeilijk is om een zaak te herzien is natuurlijk goed. Men moet niet te licht denken over een onherroepelijk geworden zaak. De zaak is vaak al drie maal bekeken. En het ‘gezag van gewijsde’ is een groot goed! De eerste drempel van ontvankelijkheid en de ‘kennelijke gegrondheid’ zijn er
87
niet voor niets. Daarnaast is er een onbeperkte mogelijkheid tot het indienen van een herzieningsverzoek. Ik vind het daarom geen goede ontwikkeling als de gronden voor herziening worden uitgebreid. Dit is niet wenselijk. Gelet op het karakter van de herziening, een aantasting van de kracht van gewijsde, moet er een stevige drempel blijven bestaan. Ik vind wel dat er iets moet gebeuren en dat zal waarschijnlijk een wijziging zijn van de herzieningswetgeving op het gebied van de toegang tot onderzoeksmogelijkheden, maar op welke manier dat zal gaan gebeuren weet ik niet. Ik acht het niet wenselijk dat de Commissie in haar huidige vorm en werkzaamheid blijft bestaan. De Commissie zie ik meer als een evaluatie en de uiteindelijke bevindingen kunnen meegenomen worden in de evaluatie van de herzieningswetgeving. Ik heb er overigens geen bezwaar tegen als men besluit dat de Commissie in de toekomst een vervolg zal krijgen. Zo een Commissie kan het inleidend onderzoek uitvoeren. Een bevoegdheid zelf het initiatief te nemen zaken te gaan onderzoeken zie ik niet zitten. Dat zou té ver gaan. Er zou een soort van rechtsingang moeten komen voor aanvrager. Het mooiste zou zijn als die rechtsingang door een rechterlijke instantie wordt verleend. Ik stel dan voor dat de verdediging een zaak aandraagt en dat op het moment dat de Commissie haar onderzoek heeft afgerond zij haar advies doorstuurt naar haar opdrachtgever (verdediging). De verdediging kan de resultaten dan gebruiken bij haar overweging een herzieningsverzoek in te dienen. Zoals het nu gaat vind ik niet juist. Nu gaat het advies van de Commissie naar het College van Procureurs-Generaal, hij beoordeelt dit en dan gaat het vervolgens naar de procureur-generaal van de Hoge Raad. Deze dient er opnieuw over te oordelen. Wat indien zij verschillen van mening? Dit zorgt alleen maar voor veel onduidelijkheden. Het gaat mij ook té ver als het advies van de Commissie rechtstreeks naar de procureur-generaal gaat. Hij wordt dan voor het blok gezet en dat is geen goede zaak.
88
BIJLAGE II.d Samenvatting interview d.d. 30 mei 2007 te 10.30u te Amsterdam met mr. F. Posthumus Ik ben eind 2004 als onderzoeker aangesteld om de Schiedammer Parkmoord te onderzoeken. Gezien er in deze zaak, naar het zich eind 2004 liet aanzien, zeer waarschijnlijk sprake was van een gerechtelijke dwaling en er waarschijnlijk veel mis was gegaan, moest er een grondig onderzoek komen van wat er bij politie en justitie gebeurd was in het onderzoek naar de parkmoord. Dat het Openbaar Ministerie zich eind 2004 verplicht voelde om een evaluatie van de parkmoord uit te voeren omdat de Puttense Moordzaak eerder aan het licht was gekomen, geloof ik niet. Er waren vele vragen omtrent de Schiedammer Parkmoord en alles moest opgehelderd worden. Nadat het evaluatierapport van de Schiedammer Parkmoord gepubliceerd was, kreeg de Commissie een vervolg. Dat is de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken geworden. Men wilde graag weten of er nog meer zaken bestonden waarbij men een gerechtelijke dwaling vermoedde. Er zijn niet zoveel zaken aangebracht. Het aantal zaken dat door de toegangscommissie is gekomen is beperkt. Er zijn nu drie zaken in onderzoek. Ik geloof wel dat de toelatingseisen nogal streng zijn. Het zou beter zijn om de toelatingseisen te verruimen. Het zou bijvoorbeeld ook mogelijk moeten zijn om misdrijven, waarop een gevangenisstraf staat van 4 of 8 jaar of meer, voor te leggen aan de Commissie. Dit zal ongetwijfeld meer zaken opleveren. Anonieme inzenders komen niet gemakkelijk door de toegangscommissie. Zij zijn volgens het instellingsbesluit niet uitgesloten van degenen die een verzoek mogen indienen. Zij kunnen echter niet verhoord worden, aangezien zij anoniem zijn. In het geval van een anonieme klager is het niet op voorhand onmogelijk een evaluatieonderzoek te verrichten. Ik vind dat een anonieme inzender geen beletsel behoeft te zijn om een zaak nader te onderzoeken. Het is geheel afhankelijk van de hoeveelheid en gedetailleerdheid van informatie die deze anonieme inzender verstrekt. Het blijft natuurlijk moeilijk. De anonieme inzender moet de toegangscommissie ervan weten te overtuigen dat hij of zij behoort tot de groep ontvankelijke inzenders. Dan is er misschien wel een mogelijkheid om deze inzender dan toch toe te laten.
89
Ondanks dat de Commissie in opdracht van het College van ProcureursGeneraal haar werkzaamheden verricht, vind ik dat zij onafhankelijk is. Ik twijfel niet aan de onafhankelijkheid van de leden van de Commissie en de onderzoeksteams. Een beperking van de Commissie is dat de rol van de rechter niet mag worden onderzocht. Ik vind het wel begrijpelijk dat het OM de rol van de rechter niet kan meenemen in een evaluatieonderzoek, maar ik vind het wel van belang dat de rol van de rechter in het onderzoek zou moeten worden betrokken. De rechter maakt ook fouten en dan moet er ook een mogelijkheid zijn om de zaak te kunnen herzien. Het getuigenverhoor bij de rechter is vaak snel en niet grondig genoeg. Vaak is meer onderzoek nodig, ook naar de feiten en daar is soms geen tijd meer voor. Indien de Commissie een vervolg zou krijgen dan zou zeker de rol van de rechter moeten worden betrokken. De Commissie is een tijdelijke voorziening. Zij inventariseert ernstige strafzaken waarin mogelijk iets is fout gegaan in de opsporing of de vervolging. Daarna zal zij waarschijnlijk wel opgeheven worden. Stel dat zij een vervolg krijgt dan zal dat vervolg wettelijk geregeld dienen te worden. Zij zou een plaats kunnen krijgen bij de Hoge Raad. Het moet dan mogelijk dat iedereen zaken kan indienen. De huidige herzieningswetgeving wordt erg restrictief door de Hoge Raad gehanteerd. Daardoor blijft er twijfel in bepaalde zaken bestaan. Herziening moet wel een uitzondering blijven, maar in sommige zaken zou het beter zijn om wat minder restrictief tewerk te gaan en gewoon bepaalde zaken te herzien zodat deze geheel opnieuw door een Hof kunnen worden behandeld. Door de restrictieve benadering wordt het vertrouwen in het rechtsbedrijf kleiner.
90
BIJLAGE II.e Samenvatting interview d.d. 13 juni 2007 te 10.30u te ‘s-Gravenhage met prof. mr. J. W. Fokkens Oorzaken die hebben geleid tot het instellen van de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken waren o.a. de Schiedammer Parkmoord. Er was grote onrust en de schok die door de Schiedammer Parkmoord werd veroorzaakt was groter dan die van de Puttense Moordzaak. In de Schiedammer Parkmoord kon men met zekerheid stellen dat er fouten waren gemaakt. Dit moest natuurlijk grondig worden onderzocht. Alles moest vrij snel opzet worden, ook de criteria waaraan een zaak behoort te voldoen wil zij door de toetsingscommissie ontvankelijk worden verklaard. Een aantal van deze criteria zou wat aanpassing behoeven. Dit zouden de criteria kunnen zijn die gelden voor de groep indieners, alsook de ernst van het feit. Dat de Commissie onder de hoede van het College van ProcureursGeneraal valt is ook een resultaat van de snelle opzet. Het was nog geen optie om de Commissie in de wet te regelen, er moest een orgaan worden gezocht waar de Commissie onder zou kunnen vallen. Dit orgaan werd het College van Procureurs-Generaal. Dit was de enig mogelijke keuze op dat moment. Op langere termijn is dat een niet wenselijke keuze, omdat het Openbaar Ministerie opdracht geeft aan een Commissie die onafhankelijk behoort te zijn. De beperking dat een anonieme inzender niet tot de toegelaten inzenders behoort zie ik niet geheel als een obstakel. Degenen die een zaak kunnen aanbrengen bij de Commissie zijn allen personen die op de een of andere manier dicht bij de zaak betrokken zijn. Daarom is er bij het ruime onderzoek naar de vraag of er iets is misgegaan voor deze personen gekozen. Dat de rol van de rechter niet door de Commissie wordt onderzocht vind ik niet vreemd. Ook niet indien de Commissie geheel onafhankelijk zou opereren, zou dat moeilijk in het wettelijk systeem zijn in te passen. Dat systeem gaat ervan uit dat appèl en cassatie de middelen zijn om eventuele rechterlijke fouten te herstellen. Daarna houdt het in principe op. Ergens behoort een einde te komen aan een zaak. Heropening is dan alleen mogelijk als er relevante nieuwe feiten zijn. Dat is de herziening.
91
Soms worstelen rechters met het bewijs en het blijft dan erg moeilijk om een beslissing te nemen. In de zwaardere zaken zijn er drie rechters die een zaak beoordelen, daarnaast heb je natuurlijk ook de raadsman en de officier van justitie die op de zaak toezien. Deze personen moeten er op letten dat niets over het hoofd wordt gezien. Dat sluit niet uit dat de rechter zich vergist en feiten over het hoofd ziet waardoor een verdachte ten onrechte wordt veroordeeld. Maar dat betekent nog niet dat je de rol van de rechter bij het onderzoek van de Commissie zou moeten betrekken. Ik vind het niet nodig om bepaalde omstandigheden in de wet op te nemen waarbij vanzelfsprekend sprake is van een novum. Ook niet om de huidige herzieningswetgeving transparanter te maken. Bij de vraag of een bepaald gegeven een novum oplevert dat tot herziening moet leiden, gaat het altijd om een weging van alle omstandigheden. Van belang is hoe cruciaal het nieuwe gegeven is. In de Puttense Moordzaak en de Deventer Moordzaak waren de nieuwe gegevens niet heel erg afwijkend van wat al bekend was tijdens het proces, maar ze leverden een novum op omdat deze nieuwe omstandigheden in het licht van de bewijsvoering wel degelijk relevant waren. Een vervolg van de Commissie in haar huidige vorm vind ik niet wenselijk. Het is beter om het systeem dat wij in Nederland hebben in zijn huidige vorm voort te zetten. De verantwoordelijkheid voor de beslissing en het onderzoek moet bij de rechters blijven. Dit systeem voldoet vrij goed. Het zwakke punt is dat er geen regeling is voor een onderzoek naar de vraag of er een novum is. Zonder dat er een novum is moet je in bepaalde omstandigheden, onduidelijkheden of sporenmateriaal verder kunnen onderzoeken. Zoals de Commissie op dit moment doet. Je gaat dan als het ware op zoek naar een novum. Stel dat iemand aangeeft dat er iets niet juist is in een zaak. Dit kan gaan over de opsporing, de beoordeling van het bewijsmateriaal door de rechter, etc. Indien men dit goed onderbouwt zou dit onderzocht behoren te worden. Als uit het onderzoek dan iets nieuws komt zou dat een novum kunnen opleveren. Daarbij komt dat het ‘ernstige vermoeden’ uit het herzieningsartikel misschien wat opgerekt moet worden in die zin dat ernstige twijfel aan de juistheid van de veroordeling voldoende is . Na de evaluatie van de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken zal dit duidelijker worden. De centrale vraag zal zijn of een dergelijk vooronderzoek naar de vraag of er een novum is moet komen en wie moet bepalen of dat wordt ingesteld. De Hoge Raad zou bij een gelijkblijvend aantal aangebrachte herzieningsverzoeken per jaar een dergelijk onderzoek kunnen
92
doen uitvoeren. Als het om veel meer zaken zou gaan moet wellicht aan een andere instantie worden gedacht. In ieder geval zal er een regeling moeten komen die voorziet in een vorm van rechterlijke controle op de beslissing of een dergelijk vooronderzoek wordt ingesteld.
93
BIJLAGE II.f Samenvatting interview d.d. 20 juni 2007 te 15.00u te Nijmegen met prof. mr. Y. Buruma De schok bij de Schiedammer Parkmoord was groter dan die bij de Puttense Moordzaak. Er was grote onrust, vooral toen Wik H. bekende de moord op Nienke te hebben gepleegd. In de Schiedammer Parkmoord was het zeker dat er fouten waren gemaakt. Dit moest uitgezocht worden en daarom werd de Commissie Posthumus I opgericht. De criteria uit het instellingsbesluit moesten vrij snel opgesteld worden. Men moest ergens beginnen en het had ook de nodige spoed. Het College van Procureurs-Generaal werd de opdrachtgever van de Commissie. Het College was het enige orgaan waar de Commissie op dat moment onder kon vallen. Het College kon ook met de nodige druk eisen stellen en van politie medewerking afdwingen. Indien de Commissie geheel onafhankelijk zou optreden, zou zij allerlei barricades tegenkomen. In de toekomst zou het misschien niet wenselijk zijn om de Commissie onder het College te laten vallen. Op dit moment is de Commissie drie zaken aan het onderzoeken. Sommigen vinden dat het onderzoek van de drie zaken te lang duurt. Er moeten natuurlijk prioriteiten worden gesteld en degenen die het onderzoek verrichten doen dit allemaal naast hun huidige baan. Daarom zijn zij ook niet dagelijks met het onderzoek bezig. Er zijn een aantal beperkingen te bespeuren in het instellingsbesluit. Het moet gaan om een ernstig strafbaar feit waarop 12 jaar of meer gevangenisstraf staat. Misschien is dit wel wat té streng, maar bij deze ernstige strafbare feiten speelt de overtuiging van de rechter een erg belangrijke rol. Bij de berechting van de verdachte zal de rechter natuurlijk ook wettige bewijsmiddelen nodig hebben om hem te veroordelen, maar vooral ook de overtuiging moeten hebben dat de verdachte het feit heeft gepleegd. Bij minder zware delicten zullen de wettige bewijsmiddelen wat sneller van doorslaggevend belang zijn. Dat de verdediging geen verzoek in kan dienen bij de Commissie komt doordat de verdediging al twee maal de mogelijkheid heeft gehad de zaak geheel feitelijk door de rechter te laten beoordelen. Dit gebeurt met de nodige zorgvuldigheid en men wil dan ook niet dat de verdediging nóg een extra kans krijgt. Naast de behandeling van de feiten is er nog een laatste
94
mogelijkheid voor de verdediging en dat is het beroep in cassatie. Door de mogelijkheid tot het inzetten van rechtsmiddelen en de zorgvuldige beoordeling door de rechters, zie ik geen reden om de Commissie ook nog de bevoegdheid te geven de rol van de rechter bij het onderzoek te betrekken. Gezien staatsrechtelijke redenen kan dat op dit moment ook niet. Er is bewust voor gekozen om personen die professioneel bij de zaak zijn betrokken de mogelijkheid te geven een verzoek in te dienen. Er is één zaak die ingediend is door een veroordeelde zelf die zeker voor verder onderzoek in aanmerking zou moeten komen. Helaas valt een veroordeelde niet onder de groep personen die een zaak mogen indienen. Dat is dan wel spijtig. Ik zal dit dan ook in het uiteindelijke evaluatierapport vermelden. Anonieme inzenders worden niet uitgesloten om een verzoek bij de Commissie in te dienen. Het is wel moeilijk om te bepalen of zij tot de groep indieners uit het instellingsbesluit horen, maar het is zeker geen obstakel om een verzoek anoniem in te dienen. Ik vind niet dat de Commissie als een alternatief in te zetten middel wordt gebruikt indien een ingediend herzieningsverzoek wordt afgewezen. De verdediging kan zelf geen zaken indienen bij de Commissie en een wetenschapper is ook niet zo gemakkelijk te vinden. Indien een wetenschapper niets in de zaak ziet zal hij de zaak ook niet onderzoeken en daar een stuk over schrijven. Een wetenschapper behoort zijn naam hoog te houden en zal zich niet zomaar ergens voor lenen. De Hoge Raad heeft onlangs zelf opdracht gegeven om onderzoek te laten verrichten in de Deventer Moordzaak. Hieraan kun je zien dat de Hoge Raad misschien toch wel wat ziet in aanvullend onderzoek. De taak van de Hoge Raad is dat er wordt onderzocht of er sprake is van een novum. De taak van de Commissie is dat er o.a. wordt bekeken of er misschien bewijs bestaat dat niet volledig is onderzocht. Dit onderzoek gaat veel verder dan bijvoorbeeld alleen getuigenverhoor bij de Hoge Raad. Toch vind ik dat de Commissie in haar huidige vorm geen vervolg behoort te krijgen. Het huidige systeem voldoet vrij goed. Er bestaan de nodige rechtsmiddelen die de verdediging kan inzetten en de verantwoordelijkheid moet bij de rechters blijven. Als we kijken naar de huidige herzieningswetgeving dan is het zwakke punt ervan dat er zonder dat er een novum is niets onderzocht kan worden. Stel dat iemand aangeeft dat iets niet juist is in een bepaalde zaak, dan dient dit misschien extra onderzocht te worden.
95
Ik vind het ook niet verstandig om bepaalde omstandigheden in de wet vast te leggen om de herzieningswetgeving doorzichtiger te maken. Je kunt niets regelen om beter in te kunnen schatten wat de Hoge Raad zal gaan oordelen. Ik heb niets tegen de tweede eis van het herzieningsartikel. Dit is het ‘ernstige vermoeden’. Wel maak ik een onderscheid tussen het eindonderzoek door de Hoge Raad (op voet van dit criterium) en een eventueel daaraan voorafgaand onderzoek hetzij door een raadsheercommissaris dan wel door de procureur-generaal of door een externe commissie. Nu onderzoekt men niet hangende het herzieningsverzoek, maar beoordeelt men slechts. In de Deventer Moordzaak verlangt men nu meer onderzoek. Bij een voorafgaand onderzoek zou men kunnen onderzoeken of er mogelijk een nieuw novum te ontdekken valt.
96
BIJLAGE III INSTELLINGSBESLUIT COMMISSIE EVALUATIE AFGESLOTEN STRAFZAKEN Het College van procureurs-generaal, hierna te noemen: het College, Gezien, De brieven van de Minister van Justitie aan de Tweede Kamer van 11 november 2005 (TK 30 300 VI, nr. 32) en van 23 maart 2006 (TK 30 300 VI, nr. 131) Besluit:
Artikel 1 Er is een Commissie evaluatie afgesloten strafzaken, hierna te noemen: de commissie.
Artikel 2 De commissie heeft tot doel om door middel van onderzoek na te gaan of zich in een specifieke strafzaak in de opsporing, vervolging en/of de presentatie van het bewijs ter terechtzitting ernstige manco’s hebben voorgedaan die een evenwichtige beoordeling van de feiten door de rechter in de weg hebben gestaan. Om staatsrechtelijke redenen blijft de rol van de zittende magistratuur in dit onderzoek buiten beschouwing.
Artikel 3 Ten behoeve van het in artikel 2 genoemde onderzoek, krijgt de commissie toegang tot alle processtukken die zij voor dit onderzoek relevant acht. Daarnaast kan de commissie interviews houden met alle functionarissen van politie en andere opsporingsinstanties, medewerkers van het Openbaar Ministerie (OM), medewerkers van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en deskundigen die daarvoor in aanmerking komen.
97
Artikel 4 De commissie verricht het in artikel 2 genoemde onderzoek slechts indien: –
–
hiertoe een schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd voorstel wordt gedaan door een professioneel bij de zaak betrokken (oud)functionaris van een opsporingsinstantie, het OM, het NFI of een wetenschapper die de zaak geanalyseerd heeft en daaraan een wetenschappelijke publicatie heeft gewijd, en de desbetreffende strafzaak heeft geleid tot een onherroepelijke veroordeling ter zake van een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld en/of de rechtsorde ernstig door dat feit is geschokt.
Artikel 5 De commissie rapporteert zijn bevindingen aan het College en geeft hierbij advies over eventueel te nemen vervolgstappen.
Artikel 6 De leden van de commissie worden benoemd door het College.
Artikel 7 Het College wijst drie leden uit de commissie aan die samen de zogeheten toegangscommissie vormen. Hierbij benoemt het College een van deze leden, niet behorend tot het Openbaar Ministerie, tot voorzitter van de toegangscommissie.
Artikel 8 De toegangscommissie heeft tot taak ten aanzien van elk voorstel, met inachtneming van de in artikel 4 genoemde criteria, te beoordelen of de commissie bevoegd is tot het verrichten van onderzoek en of het voorstel ziet op een onderzoek als bedoeld in artikel 2.
Artikel 9 Indien de toegangscommissie oordeelt dat een onderzoek noodzakelijk is, wijst het College uit de commissie een onderzoeksteam aan, dat wordt belast met het in artikel 2 genoemde onderzoek.
98
Artikel 10 Elk lid van het onderzoeksteam ondertekent voorafgaand aan de start van het onderzoek een geheimhoudingsverklaring.
Artikel 11 De leden van de commissie die niet behoren tot het Openbaar Ministerie, ontvangen een vergoeding op grond van het Vergoedingenbesluit adviescolleges. Daarnaast hebben deze leden recht op vergoeding wegens reiskosten en verblijfkosten overeenkomstig het Reisbesluit binnenland.
Artikel 12 De commissie is bevoegd nadere regels te stellen omtrent haar werkwijze.
Artikel 13 In 2007 vindt er een evaluatie plaats van de werkzaamheden die door de commissie zijn verricht. De uitkomsten van deze evaluatie zijn openbaar.
Artikel 14 Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.
Den Haag, 11 april 2006. Het College van procureurs-generaal, H.N. Brouwer, voorzitter. Uit: Staatscourant 13 april 2006, nr. 74 / pag. 16 1 JU
99
BIJLAGE IV ARTIKEL 457 WETBOEK VAN STRAFVORDERING [1.] Herziening van eene in kracht van gewijsde gegane einduitspraak houdende veroordeeling, kan worden aangevraagd: 1°. op grond van de omstandigheid dat bij onderscheidene arresten of vonnissen, in kracht van gewijsde gegaan of bij verstek gewezen, bewezenverklaringen zijn uitgesproken, welke niet zijn overeen te brengen; 2°. op grond van eenige omstandigheid die bij het onderzoek op de terechtzitting den rechter niet was gebleken en die op zich zelve of in verband met de vroeger geleverde bewijzen met de uitspraak niet bestaanbaar schijnt in dier voege dat ernstig vermoeden ontstaat dat ware zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid, hetzij tot vrijspraak van den veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging op grond dat deze niet strafbaar was, hetzij tot niet ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van eene minder zware strafbepaling; 3°. op grond van een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens waarin is vastgesteld dat het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden dan wel een protocol bij dit verdrag is geschonden in de procedure die tot de veroordeling of een veroordeling wegens hetzelfde feit op grond van dezelfde bewijsmiddelen heeft geleid, indien herziening noodzakelijk is met het oog op rechtsherstel als bedoeld in artikel 41 van dat verdrag.
100
101
[2.] Op gelijke gronden kan herziening worden aangevraagd, indien bij het gewijsde een telastegelegd feit als bewezen is aangenomen, zonder dat ter zake eene veroordeeling is gevolgd. Onder "veroordeelde" wordt in dezen Titel begrepen hij tegen wien zoodanig gewijsde is gegeven; de bepalingen daarvan worden te zijnen aanzien overeenkomstig toegepast, met dien verstande dat het eerste lid van artikel 481 geene toepassing vindt.
102
BIJLAGE V ARTIKEL 460 WETBOEK VAN STRAFVORDERING Indien de aanvrage niet voldoet aan de vereisten bij de artikelen 458 en 459 gesteld, verklaart de Hoge Raad haar, behoudens artikel 479, niet ontvankelijk. Indien de aanvrage kennelijk ongegrond is wijst de Hoge Raad deze af. In de overige gevallen zijn de navolgende bepalingen van toepassing.
103
BIJLAGE VI ARTIKEL 469 WETBOEK VAN STRAFVORDERING
Beslissingen als bedoeld in de artikelen 460, 461, 467 en 468 worden gegeven bij met redenen omkleed arrest. Het arrest wordt op een openbare terechtzitting van de enkelvoudige kamer uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en de procureur-generaal.
104