verslag van de Monumentencommissie Nijmegen over de periode januari 2001-augustus 2003
De Commissie gaat akkoord... verslag van de Monumentencommissie Nijmegen over de periode januari 2001 – augustus 2003
© gemeente Nijmegen december 2003
Voorwoord Het laatste verslag van de Nijmeegse Monumentencommissie beslaat de periode januari 2001 tot 26 augustus 2003 – de dag waarop de Commissie voor de laatste maal bijeenkwam. Per september 2003 is de advisering m.b.t. de monumentenzorg overgenomen door de Commissie Beeldkwaliteit, waarvan dan ook de Welstandscommissie deel uitmaakt. In het achter ons liggend decennium heeft de monumentenzorg in toenemende mate de aandacht van de overheid gekregen, zowel van de rijksoverheid als van de gemeenten. De gemeente Nijmegen neemt daarbij zeker niet de laatste plaats in. Dat laat zich goed illustreren met de groei van de financiële middelen die beschikbaar kwamen voor restauratie, subsidies en onderzoeken inventarisatieopdrachten, en de uitbreiding van menskracht voor de monumentenzorg binnen het gemeentelijk apparaat. Was in het begin van de jaren negentig de inventarisatie en beschrijving van nieuw aan te wijzen gemeentelijke monumenten nog een taak waarvoor de Commissieleden hun tijd en deskundigheid inzetten, thans wordt dat werk verricht door een van de daarin gespecialiseerde bureau’s, onder het toezicht van deskundige ambtenaren. Mede dankzij deze ontwikkeling werd het mogelijk de grens van de bescherming van waardevol cultuurgoed in de tijd te verleggen, eerst tot 1940, maar al spoedig konden ook de producten van de voor Nijmegen zo belangrijke wederopbouwarchitectuur van de jaren vijftig aan een nader onderzoek worden onderworpen. En daarmee kwam het werkgebied van de monumentenzorg dicht bij dat van de welstandsbemoeienis. Dat leidde ook tot periodiek – zij het niet zeer frequent – overleg tussen de Monumentencommissie en de Welstandscommissie. Een logische consequentie van de bovengenoemde ontwikkelingen is het besluit om de twee Commissies samen te voegen tot de Commissie Beeldkwaliteit. Daarmee wordt ook de functiewijziging van de Commissie geformaliseerd: van een groep deskundigen die uitvoerend bezig was op het gebied van het signaleren, inventariseren en beschrijven van te beschermen gebouwen en stadsdelen, tot een toeziend orgaan dat het beleid en de handelingen van de (gemeentelijke) overheid kritisch volgt en van commentaar voorziet. Deze ontwikkeling is reeds enkele jaren geleden ingezet, maar wordt nu, waar de diversiteit van deskundigheid door de samenvoeging van de Commissies is vergroot, geconsolideerd. Met goed vertrouwen kan de toekomst worden ingegaan als de Commissie Beeldkwaliteit optreedt als het esthetische en cultuurhistorische geweten van de stad. drs. S.C.J. Stevens, voorzitter Monumentencommissie
1
Inhoudsopgave Inleiding..............................................................................................3 Monumentenlijst ...................................................................................4 •
Maycrete woningen ...........................................................................5
Bouwhistorie ........................................................................................6 •
Molenstraat 53.................................................................................9
•
Huize Bethlehem, Sint Anthoniusplaats 10 ............................................. 10
Wederopbouwarchitectuur ..................................................................... 11 Beschermde gebieden ........................................................................... 13 (bouwplan)Advisering ........................................................................... 15 •
Limoscomplex................................................................................ 18
•
Hessenberg ................................................................................... 19
•
Dobbelmancomplex ......................................................................... 21
•
Kinderdorp Neerbosch...................................................................... 22
•
Maria-ten-Hemelopneming ................................................................ 24
Groene monumenten ............................................................................ 25 •
Goffertpark................................................................................... 26
•
Kronenburgerpark ........................................................................... 27
•
Albertinum ................................................................................... 28
Kozijnen ........................................................................................... 29 Studiedagen ....................................................................................... 33 Samenstelling Commissie ....................................................................... 36 Adviezen ........................................................................................... 37
2
Inleiding Het Belvedere gedachtengoed is in Nijmegen merkbaar tot de beleidssferen doorgedrongen. Het heeft de Commissie geplaatst voor volstrekt nieuwe uitdagingen met betrekking tot de door haar gehanteerde afwegingskaders. Bij de ontwikkeling van de Hessenberg, de herbestemming van de kerk aan de Daniëlsweg en bij Kinderdorp Neerbosch is dat duidelijk aan de orde. Deze onderwerpen komen in dit verslag uitgebreid aan bod. Wie ‘behoud door ontwikkeling’ nastreeft, zal zich telkens opnieuw gerichter moeten buigen over de essentie van de cultuurhistorische waarden en ook scherper moeten bevragen over de betekenis ervan in de context waarin het monument wordt ontwikkeld. De Commissie heeft getracht in die discussie een katalysator te zijn en wil niet onvermeld laten, dat zij in deze veel steun ondervond van de expertise van het Bureau Architectuur en Monumenten. Dit verslag gaat in op de recente ontwikkelingen van de monumentenlijst. Vervolgens wordt aandacht besteed aan de categorieën Bouwhistorie en ‘Wederopbouw’, categorieën die beide steeds meer in de belangstelling komen te staan en die nog onvoldoende vertegenwoordigd zijn in de lijst van beschermde monumenten. Verder komen beschermde gebieden, de (bouwplan)advisering van de Commissie, groene monumenten, de actuele problematiek omtrent isolatievoorzieningen bij monumenten en de studiedagen van de Commissie aan bod.
3 Marikenstraat
Monumentenlijst In Nijmegen is de gemeenteraad bevoegd om gebouwen en objecten op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen. Alvorens de Raad kan besluiten, voert het College binnen de voorgeschreven procedure een belangenonderzoek uit. Het bestuur laat zich hierbij adviseren door de Monumentencommissie. In de praktijk worden beschermingsprocedures gestart wanneer de Monumentencommissie heeft aangegeven dat het betreffende object beschermwaardig is. Vervolgens wordt een redengevende beschrijving opgesteld en als de Commissie hiermee heeft ingestemd, start het College van B&W de procedure. De Monumentencommissie kan actief panden voordragen (op basis van eigen onderzoek) of passief (naar aanleiding van verzoek van betrokkenen). In de verslagperiode zijn tien (particuliere) plaatsingsverzoeken behandeld. In vijf gevallen heeft de Commissie geoordeeld dat gemeentelijke bescherming gerechtvaardigd is; deze objecten zijn alle in procedure gebracht. In de overige gevallen oordeelde de Commissie dat de monumentwaarde geen aanleiding geeft tot bescherming of dat er eerst een categoraal of gebiedsgerichte studie verricht moet worden om inzicht te krijgen in de materie. Daarnaast heeft de Commissie zelf een aantal objecten geselecteerd die voor bescherming in aanmerking komen. Van veel monumenten is de uitwendige verschijningsvorm (het exterieur) de eerste graadmeter voor de beschermwaardigheid. Het komt evenwel steeds vaker voor dat juist het interieur uiteindelijk de doorslag geeft voor bescherming. Dit was het geval bij villa Het Heidehuis (Louiseweg) en bij de woonhuizen aan de Berg en Dalseweg en Wilhelminasingel.
Villa Het Heidehuis bankgebouw Mariënburg Haskoning
Totaal zijn in deze periode achttien nieuwe gemeentelijke monumenten aangewezen. Hieronder bevinden zich de Maria-Adolf fontein (Quack-monument), vier transformatorhuisjes (objecten waarover de Commissie al eerder adviseerde) en een aantal voormalige bankgebouwen aan het Mariënburg. Tien objecten zijn recent in procedure genomen, waaronder de stadsschouwburg, het kantoorgebouw van Haskoning en het Goffertpark.
4
Maycrete noodwoningen In 2001 werd - in het kader van het onderzoek naar de wederopbouwarchitectuur in de Monumentencommissie voor het eerst de vraag gesteld naar het eventuele cultuurhistorische belang van de Maycrete-noodwoningen. In 2002 heeft het bureau Architectuur en Monumenten in opdracht van het College een cultuurhistorisch en bouwtechnisch onderzoek uitgevoerd naar de Maycrete noodwoningen, waarvan er in Nijmegen achtenzestig staan. Een wijkje van zestig woningen bevindt zich tussen de Hatertseweg, Slotemaker de Bruïneweg, Vossenlaan en Molenweg. Acht woningen staan aan de Bosweg in Nijmegen-oost. Mede op basis van de resultaten van het onderzoek heeft het College besloten dat de zestig woningen aan de Hatertseweg e.o. in principe behouden zouden moeten blijven. De Commissie heeft in 2003 kennis genomen van het onderzoeksrapport en ziet hierin voldoende aanleiding om met name het complex aan de Hatertseweg e.o. voor te dragen voor bescehrming, vanwege de cultuurhistorische, architectuurhistorische en ensemblewaarde.
Maycrete woningen Hatertseweg
5
Bouwhistorie Begin 2001 formuleerde R. Stenvert namens de Monumentencommissie de startnotitie ‘Herijking oudere bouwkunst’. In deze notitie wordt aangedrongen op bouwhistorisch onderzoek van alle panden van vóór 1850 om na selectie de daarvoor in aanmerking komende panden als gemeentelijk monument aan te wijzen. Volgens Stenvert is het huidige monumentenbestand (rijks- en gemeentelijke monumenten) van panden vóór 1850 onevenwichtig samengesteld, omdat er ten tijde van aanwijzing andere criteria golden dan tegenwoordig. Dit heeft te maken met de groeiende belangstelling voor bouwhistorie, waarbij naast de architectuurhistorische waarden ook de bouwkundige waarden van een gebouw worden meegewogen en de aandacht verschuift van de buitengevels van gebouwen naar de inwendige bouwkundige structuur. Door het werk van onder andere de Stichting Oude Stad is echter gebleken dat er nog diverse middeleeuwse kelders en kappen bewaard zijn gebleven. Stenvert wijst erop dat door het in kaart brengen en waarderen van oudere structuren in de binnenstad het monumentenbestand vervolmaakt kan worden. Bovendien kan de verworven kennis worden ingezet bij de beoordeling van bouwplannen.
daken in de Lange Hezelstraat
De wens van de MonumentenCommissie, zoals door Stenvert verwoord in de startnotitie, is in 2002 door Bureau Architectuur en Monumenten voortvarend ter hand genomen en verder uitgewerkt in het programma ‘Verborgen Verleden’. Dit project vormt een onderdeel van een ambitievol beleidsinitiatief voor 2002-2004, dat is gepresenteerd onder de naam ‘Het Geheugen van de Stad’. Het initiatief voorziet in het stimuleren en ondersteunen van projecten vanuit de thema’s Kennis - Inspiratie - Visualisatie. Voor de invulling van het thema ‘kennis’ is expliciet gekozen voor het helpen ontplooien van de tot dusver onderbelichte bouwhistorische discipline door middel van een grootschalig bouwhistorisch onderzoek van de binnenstad.
6
Bouwhistorische Verwachtingenkaart
De start van het onderzoeksproject werd in 2002 formeel afgekondigd met de vaststelling van de Bouwhistorische Verwachtingenkaart. Landelijk is de bouwhistorie als onderzoeksdiscipline sterk in opkomst. In Nijmegen is de ontwikkeling van dit taakveld evenwel sterk achtergebleven bij de verworvenheden op archeologisch terrein. Bouwhistorie mag - vrij vertaald - worden beschouwd als ‘bovengrondse archeologie’. In het verlengde van elkaar verschaffen beide disciplines inzicht in de historische ontwikkeling van de stad en haar gebouwen, in de ontwikkeling en herkomst van bouwmaterialen en –methoden en in de gebruiksgeschiedenis van gebouwen. Dankzij bouwhistorisch onderzoek kan de ontwikkelingsgeschiedenis van historische bouwwerken worden gesignaleerd, in kaart gebracht en in onderlinge samenhang worden gewaardeerd. Het leidt tot een in cultuurhistorisch opzicht beter beheer van dit soort panden, wanneer deze kennis in geval van verbouw, restauratie of herbestemming als onderlegger wordt gebruikt. Daarmee kan immers worden voorkomen dat deze
7
gewoonlijk aan het oog onttrokken waarden door onwetendheid verloren gaan. In geval van noodzakelijk gebleken bescherming van oude bouwsporen biedt een bouwhistorische rapportage houvast om het meest geschikte beschermingsinstrumentarium te bepalen. Op wetenschappelijk niveau dient de documentatie van historische bouwwerken en structuren om de bouw-, verbouwings- en gebruiksgeschiedenis van panden te boekstaven. Dit verdiept de algemene kennis van de (steden)bouwkundige ontwikkeling van de binnenstad en het stimuleert een beter begrip voor de historische stad als weeshuis Begijnenstraat geheel. De Nijmeegse praktijk op het gebied van de archeologie heeft ons geleerd dat de bundeling van dit soort kennisgegevens kan leiden tot interessante publicaties en een breed publiek draagvlak. Het doel van de hier voorgestelde aanpak is om nu ook de bouwhistorie
stapsgewijs tot een vergelijkbaar schaalniveau te ontwikkelen, zodat deze uiteindelijk op een adequate wijze kan worden verankerd in het gemeentelijke beleid.
‘Nijmeegs spant’ sleutelstuk
De Monumentencommissie is verheugd dat dit beleidsinitiatief door de Gemeente Nijmegen op een zo serieuze en consistente wijze ter hand is genomen.
8
Molenstraat 53 Voordat het grootscheepse bouwhistorisch onderzoeksproject daadwerkelijk van start ging, werd de Commissie geconfronteerd met de voorgenomen sloop van het pand Molenstraat 53. Afgezien van een vrijwel gave voorgevel uit 1912 met een bijzondere winkelpui uit 1926 bleek na bouwhistorisch onderzoek dat Molenstraat 53 een veel oudere kern had met middeleeuwse kelders en oudere zijmuren. Verder was de kenmerkende perceelsinrichting van voorhuis, binnenplaats, achterhuis nog aanwezig en bevatte het interieur waardevolle elementen in de stijl van de Art Nouveau. Op grond hiervan adviseerde de Commissie het pand op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen. Omdat het pand echter ten tijde van de voorgenomen ontwikkeling geen beschermde status had, besloot het College alleen de voorgevel en de kelders voor te dragen. De Raad besloot conform het Collegeadvies.
situatie 2001 ontwerp 1912
9
Huize Bethlehem, Sint Anthoniusplaats 10 Met het oog op de aanstaande herbestemming van Huize Bethlehem tot hospice heeft in 2001 in opdracht van de gemeente een uitgebreide bouwhistorische verkenning plaatsgevonden van het pand. Tijdens de verbouwing werd aanvullend bouwhistorisch onderzoek verricht. Bij de herbestemming werd zoveel mogelijk rekening gehouden met de in het bouwhistorisch onderzoek gesignaleerde monumentwaarden.
entree keermuur
Huize Bethlehem vanaf Groene Balkon
10
Wederopbouwarchitectuur Zowel binnen als buiten de Monumentencommissie, ontspon zich een discussie over de vraag welke monumenten van de naoorlogse bouwkunst in de gemeente Nijmegen in aanmerking komen voor bescherming. Binnen dit debat kwam bovendien de vraag ter tafel welke beschermingsvorm voor de naoorlogse of ‘wederopbouw’architectuur de meest geschikte zou zijn. Met het doel greep te krijgen op deze thematiek, bepleitte de Monumentencommissie - in goed overleg met de Welstandscommissie - een categorale studie naar de omvang en de kwaliteit van de Nijmeegse ‘Wederopbouwarchitectuur’. Van dit omvangrijke onderzoek, dat in opdracht van de gemeente Nijmegen wordt verricht door Van Meijel, project- en adviesbureau voor jongere (steden)bouwkunst [vanaf 2003 voortgezet in STOA], verscheen met het oog op de aanwijzingsprocedure van de Maria-ten-Hemelopnemingkerk aan de Daniëlsweg in 2001 een eerste deelonderzoek, gewijd aan de Nijmeegse naoorlogse kerkenbouw. De uitkomsten van dit rapport vormde voor de Monumentencommissie een belangrijk aanvullend argument om de plaatsing te bepleiten van de kerk aan de Daniëlsweg op de ‘Daniëlskerk’ gemeentelijke monumentenlijst. (zie ook pagina 24) Twee leden van de Monumentencommissie, de heren Gijsbers en Lemmens, hadden zitting in de Klankbordgroep van het Wederop-bouwproject. In aansluiting op al eerder uitgevoerd onderzoek van Hatert en Heyendaal zijn in de periode 2001-2003 cultuurhistorische analyses gemaakt van Heseveld en Neerbosch oost. Het meest arbeidsintensief was natuurlijk het Centrum, waarvan inmiddels zowel de analyse als de inventarisatie voltooid zijn, zodat verwacht kan worden dat de prioriteitenstelling en de uitwerking spoedig zullen volgen. In dit kader nam de vrijwel voltallige Commissie deel aan de Workshop ‘Wederopbouw in de Nijmeegse binnenstad’ die op 16 januari 2003 in de stadsschouwburg plaatsvond. Onder anderen hielden A. Asselbergs (directeur RDMZ), P. Depla (wethouder) en F. Mulder (RDMZ) inleidingen. Verder werd deelgenomen aan het door de RDMZ opgezette landelijke Wederopbouwoverleg dat in deze periode gehouden werd in Eindhoven, Groningen en Rhenen/Wageningen. Plein 1944
11
In aansluiting op haar voorlopige inventarisatie van de naoorlogse gebouwen in het centrum, heeft de Monumentencommissie de aandacht van het gemeentebestuur gevraagd voor de stadsschouwburg. Zij pleitte ervoor geen beslissingen te nemen of maatregelen te treffen die dit monument – in 1959-1961 gebouwd naar ontwerp van de gerenommeerde architecten Bijvoet en Holt – zouden maquette Schouwburg kunnen aantasten, voordat het gefaseerde onderzoek naar de wederopbouwarchitectuur is afgerond. De schouwburg is inmiddels in procedure gebracht voor plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst.
Esplanade, circa 1950
Een vergelijkbare interventie betrof haar pleidooi voor het behoud van het pand Van Schaeck Mathonsingel 1416, oorspronkelijk twee villa’s van rond 1900 maar in 1948 ingrijpend getransformeerd tot het monumentale hotel-restaurant “Esplanade” door de architecten De Jongh, Taen en Nix. Het sterk beeldbepalende pand in de bebouwing van de singel sluit aan bij de traditioneel monumentale stijl van Van Ravesteins stationsgebouw. De voordracht van dit pand voor de monumentenlijst wordt overigens door het College – vanwege overwegingen die geen verband houden met de monumentwaarde – niet gesteund.
situatie 2002
De Commissie heeft tenslotte geopperd het kwaliteitsvolle gebouw van de Lindenberg, ontworpen door architect Eikelenboom, onderwerp te laten worden van een vooruitgeschoven onderzoek. De Lindenberg is immers representatief voor de architectuur van begin jaren zeventig. Vanwege andere prioriteiten is hier verder geen vervolg meer aan gegeven.
12
Beschermde gebieden De Monumentencommissie vroeg zich af of de in het Beschermd Stadsgezicht Benedenstad gehanteerde waardestelling “beeldbepalend/ beeldondersteunend/ beeldverstorend” als te sterk objectgericht nog wel actueel is en of de huidige opvattingen over ruimtelijke en stedenbouwkundige waarden geen nieuwe gronden voor bescherming in breder verband opleveren, bijvoorbeeld via het bestemmingsplan. In dat kader ging de aandacht uit naar enkele straten in de 19e-eeuwse schil. Allereerst was dat de Van Berchenstraat, waar de aan het Joris Ivenshuis van architect Knoops grenzende panden 7-9 en 11-15, respectievelijk beeldondersteunend en beeldbepalend, voor sloop werden voorgedragen. Ook gezien het nog vrij gave straatbeeld maar ook vanwege de architectonische waarde van het tweede pand verzette de Commissie zich tegen de sloop, maar moesten dit gezien de bouwkundige toestand van de panden én vanwege het ontbreken van een adequate juridische bescherming toespitsen op het behoud van de Van Berchenstraat gevel van Van Berchenstraat 11-15. Naar aanleiding van een Raadsmotie in december 2000 werden de panden in de Ziekerstraat aan een uitwendig onderzoek onderworpen. In afwachting van de resultaten van het in de zomer van 2002 gestarte grootscheepse bouwhistorisch onderzoek (in de begeleidingsCommissie waarvan de Monumentencommissie participeert) is deze kwestie voorlopig opgehouden. De plannen om het fraaie pand Molenstraat 53 te slopen (zie ook pagina 9), was voor de Commissie niet slechts aanleiding om voor het behoud ervan te pleiten, maar ook om het niet gebombardeerde deel van deze straat onder de loep te nemen. Van de in totaal 61 winkelpanden blijken naast enkele rijksen gemeentelijke monumenten, 24 (vooralsnog) niet-beschermde panden als behoudenswaardig aangemerkt te moeten worden. Tweederde van de panden in deze straat vormt, naar de Commissie meent, aanleiding om een bescherming als straatbeeld te overwegen. Ook hier zullen echter de resultaten van het bouwhistorisch onderzoek afgewacht moeten worden alvorens tot concrete voordrachten te kunnen overgaan. Molenstraat
13
Sloop- en herbouwplannen vestigden de aandacht op de tot het beschermd stadsgezicht 19e-eeuwse stadsuitleg behorende Tweede Walstraat, waarvan het zuidelijke, aan de Molenstraat grenzende deel zijn karakter betrekkelijk goed bewaard heeft. De Commissie acht het van belang dit karakter niet verder aan te tasten, doch het uitgangspunt te doen zijn van een verbetering en versterking van deze voor de stadsuitleg kenmerkende ‘achterstraat’ tussen oude stad en singelgordels. Mede naar aanleiding van het groeiende aantal plannen voor (her)ontwikkeling op locaties in het voormalige kerkdorp Hees, heeft de Commissie geïnventariseerd of de bestaande regelgeving voor dit gebied nuancering behoeft. De eerste indruk in deze kwestie is, dat de bestaande dichtheid van beschermde monumenten in dit gebied geen recht doet aan het bijzondere karakter. Een aanvulling van het monumentenbestand met een aantal ankerpunten is op zijn plaats. Een onderzoek hiernaar is gaande. Tevens zullen de mogelijkheden van gebiedsgerichte bescherming onderzocht worden. Vanuit praktische overwegingen is Neerbosch aan dit onderzoek toegevoegd.
karakteristieke panden in Hees
14
(bouwplan)Advisering Voor wijzigingen aan monumenten is altijd een monumentenvergunning vereist. De belangrijkste stap in deze procedure is de toets van het plan door de Monumentencommissie. Indien de aanvraag een rijksmonument betreft, brengt de Rijksdienst voor de Monumentenzorg ook een advies uit. Sinds 2000 wordt de Monumentencommissie steeds vaker in een vroeg stadium betrokken bij planontwikkelingen. Vooral bij grootschalige of gecompliceerde plannen was dat de laatste jaren het geval. Waar deze nieuwe koers in het vorige jaarverslag (periode 1999-2000) slechts kon worden aangekondigd, kan nu, bij gelegenheid van dit verslag, worden geconstateerd dat de inhoudelijke inbreng van de Commissie daardoor ook daadwerkelijk zinvoller is gebleken. Op de aanwezigheid van cultuurhistorische elementen en hun betekenis wordt nu door planmakers en/of hun opdrachtgevers creatiever en doelmatiger ingespeeld. Het feit dat de Commissie actiever bij vooroverleggen wordt betrokken heeft helaas tot gevolg gehad dat de openbaarheid van de vergaderingen sterk moest worden ingeperkt. Daar staat tegenover dat de Commissie de afgelopen jaren actief betrokken is geweest bij een tweetal initiatieven in de informatieve sfeer. In samenwerking met De Gelderlander werden twee thema’s onder het voetlicht Paulus Potterstraat gebracht: een rondwandeling langs bijzondere winkelpuien in 2001 en - in het Jaar van de Boerderij (2003) - een informatieve beschouwing over de nog aanwezige boerderijen in de gemeente. De Commissie betreurt de beperkte openbaarheid en meent dat dit aspect de komende jaren aandacht verdient. Er zal een modus moeten worden gevonden om de inbreng van de Commissie, ook in die prille fase van vooroverleg inzichtelijk te maken voor het publiek. Transparantie in de zoektocht naar kwaliteit en een onbelemmerde kijk op de uitwisseling van creatieve inzichten is voor burgers essentieel om de nieuwe koers van de monumentenzorg als ontwikkelingstaak te kunnen begrijpen en omarmen.
15
In 2001 heeft de Commissie 106 adviezen uitgebracht over bouwplannen. In het merendeel van de gevallen ging het om verbouwings- en/of restauratieplannen voor woon- en winkelhuizen. Maar ook bouwplannen voor de verbouwing van een boerderij in Oosterhout tot medisch centrum, wijzigingen van diverse winkelpuien en de restauratie van het Kantongerecht zijn in 2001 beoordeeld. De verbouwingsplannen voor het pensionaat Mariënbosch zijn in gezamenlijkheid met de Welstandscommissie beoordeeld.
Kantongerecht Mariënbosch
In 2002 heeft de Commissie 120 adviezen uitgebracht. Ook in dit jaar betrof het merendeel kleine verbouwingen aan woon- en winkelhuizen. Verder zijn de herontwikkelingsplannen voor het Limos-terrein beoordeeld,
Mariënboom schipperskindereninternaat
16
alsook een eerste principeplan voor de herbestemming van het voormalige schipperskindereninternaat aan de Ubbergseveldweg. Een opmerkelijk advies van de Commissie had betrekking op het restauratie- en conserveringsplan voor de beeldhouwwerken van het stadhuis. De Commissie heeft het College in overweging gegeven om een aantal beelden op termijn te laten vervangen door eigentijdse beelden die dezelfde symboliek als thema moeten hebben. Tot aan de laatste vergadering op 26 augustus 2003 heeft de Commissie in dit laatste verslagjaar 86 keer geadviseerd op bouwplannen. Onder andere zijn verbouwingsplannen voor de stadsschouwburg, Huis Hatert en de voormalige bloemenkiosk aan de Sint Annastraat beoordeeld.
Huis Hatert
De Monumentencommissie heeft zich de afgelopen periode ook uitgesproken over een aantal grootschalige herontwikkelingsplannen in de stad. Bijvoorbeeld het plan voor vervangende nieuwbouw op de locatie van Wals Wonen aan de Graafseweg; het plan voor vervangende nieuwbouw op de hoek Vlaamsegas / Tweede Walstraat; het plan voor vervangende nieuwbouw áchter een gewijzigde gevel in de Van Berchenstraat. Het plan om een voormalig woonhuis aan de Waalkade met één verdieping te verhogen is in 2001 voor de Commissie aanleiding geweest om het College haar bezorgdheid kenbaar te maken over de ruimhartige bebouwingsmogelijkheden in het beschermde stadsgezicht. Aan het verzoek van het College om deze kwestie te concretiseren is -vanwege andere prioriteiten- nog geen gehoor geven. De Monumentencommissie draagt deze taak over aan haar opvolger, de Commissie Beeldkwaliteit. Een aantal door de Monumentencommissie beoordeelde bijzondere ontwikkelingsinitiatieven zijn in dit verslag nader belicht. Het gaat om de herontwikkeling van het Limosterrein, de ontwikkeling van de Hessenberg, het Dobbelmannterrein, het voormalige Kinderdorp Neerbosch en de herbestemming van de Maria-ten-Hemelopnemingkerk.
17
Limoscomplex Het Limoscomplex bestaat onder andere uit de identieke Snijderskazerne en Krayenhofkazerne, naast elkaar aan de Gelderselaan gesitueerd. Aan de oostzijde van het complex bevindt zich de Prins Hendrikkazerne, een monumentaal hoofdgebouw met paviljoens. Verder behoren twee kantinegebouwen, een kledingmagazijn en hekwerken met wachthuisjes tot het complex. Tot 1994 heeft het Limoscomplex gefunctioneerd als kazerne. Vanaf 1995 is de Monumentencommissie - vanwege de aanwezigheid van monumentale gebouwen en hekwerken - betrokken geweest bij de ontwikkeling van het gebied (zie Jaarverslag 1996 en Jaarverslag 1999-2000). In het voorjaar van 2000 werd de eindpresentatie gehouden door de vier geselecteerde projectontwikkelaars. De reacties van de adviseurs (waaronder de Monumentencommissie) werden uiteindelijk gebundeld tot één geïntegreerd advies aan het College, waarbij het plan van Johan Matser de voorkeur genoot. Vanaf dat moment - de prijsuitreiking vond plaats op 27 juni 2000 - adviseerde de Monumentencommissie over de herontwikkeling en aanpassing van de diverse gemeentelijke en rijksmonumenten op het terrein. Zij hield bij haar advisering uiteraard rekening met het concept van het winnende ontwerp en de hiermee verbonden randvoorwaarden. In de Snijderskazerne zullen appartementen worden gerealiseerd. De Krayenhofkazerne krijgt meerdere functies: atelier, kantoor, woon-/werk appartementen en grand café. Bij de beoordeling van de verbouwingsplannen is het uitgangspunt aangehouden dat beide panden in ieder geval in de verschijningsvorm identiek moeten blijven. De voormalige officierskantine is verbouwd tot politiebureau. De Prins Hendrikkazerne is buiten de herontwikkeling gehouden, de hierbij behorende gebouwen waren reeds als kantoor in gebruik.
18 Snijderskazerne
Hessenberg Op verschillende wijzen was de Commissie de afgelopen jaren betrokken bij de ontwikkelingen op de Hessenberg. Na de publicatie van het Cultuurhistorisch Profiel - waaraan de Commissie eerder een bijdrage had mogen leveren - werden door de Plangroep Hessenberg uitgangspunten voor de planontwikkeling opgesteld. De Commissie kreeg op haar verzoek inzicht in die uitgangspunten en constateerde met instemming dat het Cultuurhistorisch Profiel door de Plangroep als een onderdeel van die uitgangspunten was aanvaard. De fase van het onderzoekend ontwerpen - waarvoor Belvedere-subsidie was toegekend – markeerde een boeiende zoektocht naar het onbedachte. Diverse leden van zowel de Monumentencommissie als van de Welstandscommissie bezochten op 27 februari 2002 een inloopavond, waarin door het ontwerpteam drie concepten werden gepresenteerd en met belangstellenden werden bediscussieerd. Hessenberg
Samen met enkele leden van de Welstandscommissie oordeelde de Commissie dat met deze studies nieuwe en interessante uitdrukkingsvormen tot stand waren gebracht, die de cultuurhistorische identiteit en de kansen van het gebied inzichtelijk genoeg maakten om een verantwoorde bespreking van de gewenste kwaliteiten mogelijk te maken. Uit de analyse van kansen en bedreigingen, waaraan ook het publiek een belangrijke bijdrage leverde, ontstond de vierde schets. De Monumentencommissie complimenteert het Ontwerpteam met het tot dusver bereikte resultaat. Het nieuwe stedelijk weefsel van de Hessenberg vormt een mooie, natuurlijke aansluiting op de bestaande stad. Het ontwerpproces werd terdege verrijkt door de multidisciplinaire inbreng van het ontwerpteam. Terugkijkend beschouwt de Commissie de resultaten als een geslaagd voorbeeld van culturele planologie, waarbij cultuurhistorie een aantoonbaar inspirerende rol heeft gespeeld bij een moeilijke en complexe ruimtelijke opgave. Vooral het besef van de identiteit van de plek, (de software) met de op de locatie nog fysiek aanwezige sporen (de hardware)
vierde schets
19
heeft een nieuw cultuurhistorisch bewustzijn doen ontstaan, dat zonder dit vernieuwende ontwerpproces nooit zo treffend tot uitdrukking had kunnen worden gebracht.
ontwerpteam
De Commissie acht het cruciaal voor het welslagen van het plan dat die verworvenheden op een kwalitatief hoogwaardige wijze worden benut en vertaald en dat dienaangaande geen concessies worden gedaan. Wanneer daaromtrent niet op voorhand duidelijke uitspraken worden vastgelegd, dan zal dit aspect voor het plan eerder een bedreiging vormen in plaats van een meerwaarde.
20 poort weeshuis
Dobbelmancomplex In 1999 sloot moederconcern Sara Lee/DE haar wasmiddelenfabriek Dobbelman in Nijmegen (Bottendaal). Daarop werden gebouwen en terreinen door de gemeente Nijmegen aangekocht om het gebied te herontwikkelen. Het College koos voor een nieuwe manier van planvorming, voortbordurend op de ervaringen bij het Limosproject: het open planproces. Al in een vroeg stadium van het proces, sprak de Monumentencommissie zich uit over waardevolle zaken op het terrein: de fabrieksschoorsteen en de portierswoning, beide als karakteristieke onderdelen van de voormalige fabriek. Tevens gaf de Commissie het advies om het voormalige papiermagazijn (restant van de verhuisde Drukkerij Thieme) gelegen aan de oostelijke zijde van het te herontwikkelen gebied, als waardevol stedelijk element te handhaven. Dobbelmancomplex voor de sloop
De schoorsteen is in 2002 op initiatief van de gemeente gerestaureerd, de portierswoning en het papiermagazijn zijn in het voorontwerp bestemmingsplan opgenomen als te handhaven waardevolle elementen. De markante hoogbouw uit de jaren vijftig aan de Graafsedwarsweg blijft eveneens gehandhaafd en zal omgebouwd worden tot appartementencomplex. De begane grond zal geschikt gemaakt worden voor culturele doeleinden.
fabrieksschoorsteen papiermagazijn
21
Kinderdorp Neerbosch Johannes van 't Lindenhout begon in 1863 samen met zijn echtgenote in Nijmegen met het opvangen van weeskinderen. Eerst in een huis aan de Lange Brouwerstraat, dat al snel te klein werd. Van bevriende boeren krijgt Van ‘t Lindenhout grond in Neerbosch aangeboden. In 1867 begint de bouw -door de wezen zelf- van een geheel zelfvoorzienend Kinderdorp voor uiteindelijk meer dan duizend kinderen die daar kosteloos werden opgevangen en een vak konden leren om zo een plaats in de maatschappij te verwerven. Op deze manier konden ze ontsnappen aan de toenmalige praktijk van het veilen van weeskinderen, waarbij men voor een klein bedrag een goedkope (dwang)arbeidskracht kon aanschaffen. Het weeshuiscomplex bestond uit een orthogonaal stelsel van lanen en pleinen omzoomd door aparte paviljoens voor jongens en meisjes, werkplaatsen zoals de schoenmakerij, de timmerwerkplaats, de meubelmakerij, de bakkerij, een landelijk bekend geworden- drukkerij, een naaiatelier, keukens en wasserij. Verder waren er een boerderij en woonhuizen voor de staf. In 1882 verrijst de Bethelkerk (RM) in het midden van het dorp. Ook kreeg men een eigen begraafplaats aan de rand van het terrein. De opvang van wezen wijzigde in de jaren ‘60-‘70 tot jeugdopvanginternaat (GSJ Lindenhout). Het terrein kreeg toen zijn huidige vorm waarbij veel 19de-eeuwse bebouwing werd gesloopt en kleine groepshuizen werden gebouwd die de veranderde opvatting over jeugdzorg reflecteerden. Deze gebouwen werden geplaatst in een diagonaal grid. Anno 2003 wil de jeugdopvang weer terug naar een locatie in de stad, dichter bij de samenleving. Het terrein is verkocht aan ontwikkelaars verenigd in het consortium Neerbosch CV. In de toekomstvisie Kinderdorp Neerbosch (1999) besluit de gemeente de weg vrij te maken voor herontwikkeling van het kinderdorp tot bedrijventerrein, waarbij de identiteit en karakteristiek van het Kinderdorp gehandhaafd moeten worden. Men wil Bethelkerk
22
bijzondere woonvormen in het groen in combinatie met kleinschalige bedrijvigheid in de vrijkomende panden en in nieuw te bouwen bedrijfspanden met kantoorachtige uitstraling. Men wil verder de bestaande groenstructuur versterken en de bestaande langzaamverkeersverbindingen met Nijmegen en omstreken verbeteren. De ligging in een kleinschalig landschap, de oude met bomen omzoomde lanen - één van de lanen is een restant van de verbinding tussen het Kinderdorp en het dorp Neerbosch - en kleine bosgebieden geven het Kinderdorp in zijn huidige toestand al bijna het karakter van een buitenplaats. Het ligt daarom voor de hand deze kwaliteit verder uit te bouwen en nieuwbouw, monumenten en het parkachtig landschap in samenhang te verbinden tot een nieuwe buitenplaats. In 2002 ontwikkelde de Grontmij een masterplan voor het Kinderdorp. De Monumentencommissie was van mening dat dit plan onvoldoende de bestaande kwaliteiten in het gebied benutte en de cultuurhistorische betekenis van het gebied verminderde. Tevens was zij van mening dat het beoogde te realiseren bouwvolume het handhaven van het parkachtige karakter frustreerde. Afgesproken werd om een lid van de Monumentencommissie toe te voegen aan de begeleidende werkgroep. Dit leidde tot de ontwikkeling van een nieuw plan: een deel van het plangebied grenzend aan het nabijgelegen industrieterrein zal intensiever bebouwd worden om zo in het resterende gebied extensief te kunnen bouwen met behoud van het muziektent parkachtige karakter met de monumenten in het kinderdorp Neerbosch groen. Enkele van de 20ste-eeuwse paviljoens blijven in het nieuwe plan gespaard en ook de ‘muziektent’ uit 1910 blijft behouden en wordt gerestaureerd. Het gestelde ambitieniveau laat zich als volgt omschrijven: “een symbiose van bedrijventerrein, landschap en cultuurhistorie, waarbij landschap en bebouwing zowel op zichzelf als in samenhang functioneren en betekenis hebben en de cultuurhistorische betekenis van het gebied wordt versterkt.” Om dit ambitieniveau te verwezenlijken, is nog op alle onderdelen uitwerking en vastlegging in beeld en geschrift noodzakelijk. Uiteindelijk moet dit leiden tot een uitgewerkt stedenbouwkundig plan plus een beeldkwaliteitplan.
23
Maria-ten-Hemelopneming In 2000 werd de voormalige RK parochiekerk Maria-ten-Hemelopneming aan de Daniëlsweg (ontwerp 1959, bouwjaar 1960-1962) te Nijmegen op de gemeentelijke monumentenlijst geplaatst. Het kerkgebouw vormt binnen de Nijmeegse regio een prominent voorbeeld van naoorlogse kerkenbouw in functionalistische stijl. Voorts vormen de heldere grondslag, de interne dispostie, het materiaalgebruik - alle consequent ontwikkeld vanuit de functionalistische idee - en centrale situering van het bouwwerk binnen de stedenbouwkundige aanleg van de wijk, aanvullende argumenten voor de aanwijzing van dit bouwwerk tot beschermd monument.
plattegrond
Maria-ten-Hemelopneming
Ondanks de overtuigende monumentwaarde, verliep de aanwijzing van de kerk niet zonder complicaties. Mede op grond van deze omstandigheid en voorts in lijn met de zich veranderende mentaliteit binnen de monumentenzorg (behoud door vernieuwing), heeft de Monumentencommissie zich ingespannen invloed uit te oefenen op de architectonische en stedenbouwkundige consequenties die de herbestemming van het gebouw met zich meebrachten. Naar aanleiding van de bespreking van de plannen spande de Commissie zich in de architectonische en stedenbouwkundige kwaliteiten van het monument zoals geformuleerd in de redengevende omschrijving van het kerkgebouw ook herkenbaar te houden in het herbestemde monument. Vanuit de optiek van de Monumentencommissie is de inspanning greep te houden op de consequenties van de herbestemming van het kerkgebouw slechts ten dele succesvol gebleken. Een omstandigheid die zonder twijfel mede het gevolg is van de beperkte taakstelling van de Commissie en het te late moment van inbreng van deze discussie in de planvorming.
24 interieur
Groene monumenten Groene monumenten vormen een bijzondere categorie binnen het kleurrijke palet van het beschermwaardige erfgoed: hun cultuurhistorische eigenschappen zijn vaak in essentie goed te duiden; hun visuele kwaliteiten daarentegen zijn beweeglijker omdat de natuur nooit ophoudt te groeien en daarmee telkens veranderlijk is. Groene monumenten zijn hierdoor complexe monumenten, waarvan de monumentale waarde zich mede laat vaststellen door deze te beleven. Te weinig is nog het besef doorgedrongen dat een natuurlijk landschap of aanleg het gevolg is van een heel eigen landschapsarchitectonisch gedachtegoed en dat de ecologische waarde niet altijd voorop staat. De bekendste groene monumenten in Nijmegen zijn het Kronenburgerpark, het beschermde stadsbeeld met de singelstructuur, begraafplaats Altrade en het Goffertpark. Verder kent Nijmegen een aantal monumenten waarin het groen mede de kern vormt van de beschermwaardige kwaliteiten. Hierbij valt te denken aan de tuin van het Albertinum-klooster aan de Heyendaalseweg en de parkaanleg van de historische buitenplaatsen Huis Oosterhout en Brakkenstein. Een aantal van deze groene monumenten passeerden in de periode 2001-2003 de revue. Het Goffertpark, het Kronenburgerpark en de tuin van het Albertinum komen in deze bundel uitgebreider aan bod.
25 Kronenburgerpark
Goffertpark De bescherming van het Goffertpark kent een lange voorgeschiedenis: in 1995 had de Monumentencommissie geadviseerd om de bescherming van het Goffertpark vorm te geven in een gedetailleerd bestemmingsplan. Bescherming op onderdelen werd in beginsel niet noodzakelijk geacht. De Gemeenteraad nam dit standpunt niet over en besloot in januari 1996 dat de beschermingsprocedures van in ieder geval enkele karakteristieke elementen in het Goffertpark opgestart moeten worden. Nieuwe ontwikkelingen in functie, gebruik en beheer waren voor de RaadsCommissie ROVC in 2001 aanleiding om een nieuw advies aan de Monumentencommissie te vragen. Specifiek werd gevraagd aan de Commissie om aan te geven welke elementen van de oorspronkelijke aanleg nog beleefbaar zijn en voor bescherming in aanmerking zouden kunnen komen. De Commissie besloot om zowel de hoofdstructuren als de onderdelen van het park nader te bestuderen om meer inzicht in de materie te krijgen. De Commissie liet zich hierin bijstaan door drs E. Cremers, auteur van het artikel Het Stadspark De Goffert (Numaga 1989, nr. 3) en als kunsthistorica bij uitstek deskundig op het terrein van volksparken. De volgende conclusies konden worden getrokken: belangrijk voor het Goffertpark zijn de ontstaansgeschiedenis van het park als werkverschaffingsproject. De schoonheid en het pittoreske zijn ondergeschikt aan de functionaliteit. In principe gaat het hier om een relatief gaaf en zeldzaam voorbeeld van een volkspark. De bescherming ervan zou zich dus moeten richten op het concept, dit is belangrijker dan de invulling. Tot dit concept behoren ook de oorspronkelijke bijzondere gebouwen. Ten aanzien van het zoneringsplan Goffertpark, in beginsel een nadere uitwerking van het geaccordeerde bestemmingsplan, plaatste de Commissie tussentijds een aantal kanttekeningen. Zo was zij van mening dat de voorgestelde aanpak teveel was gebaseerd op de 19de-eeuwse parkvisie in plaats van op de 20ste-eeuwse volksparkfilosofie. Met name het functionele aspect van het park en de daarmee samenhangende ecologische omstandigheden zouden meer uitgangpunt mogen zijn. De Commissie maakte haar standpunt ten aanzien van het Zoneringsplan, waarbij inzicht gegeven werd in de redengevende beschrijving en de consequenties van bescherming, via de inspraakronde kenbaar. weide in Goffertpark
26
Kronenburgerpark In november 2001 boog de Commissie zich naar aanleiding van de motie “maak de parken Millenniumproof” over de aanpak van de Nijmeegse stadsparken en singels. Aanleidingen voor de ontwikkeling van een visie in de vorm van een masterplan zijn ingegeven door de eveneens door de Raad vastgestelde koersdocumenten Centrum 2000 en Koers 2015. De Commissie onderschreef de in deze studie opgenomen analyses en conclusies. Ten aanzien van de stadsparken werd geconstateerd dat alleen het Kronenburgerpark nog grotendeels in tact is, maar dat de context en de ruimtelijke structuur (omgeving, verkeersstromen) sterk gewijzigd zijn en uit hun verband gegroeid. Ook is er sprake van achterstallig onderhoud waardoor het park een verrommelde indruk maakt. Kleinschalige cosmetische Kronenburgertoren ingrepen aan dit rijksmonument zouden de kwaliteiten van het park geen recht doen. De Monumentencommissie toonde zich daarom verheugd dat uiteindelijk gekozen werd voor een herstructurering van het park in de vorm van een totaalplan, met inbegrip van de restauratie en rehabilitatie van de romantische landschapsstijl, zoals deze werd voorgestaan door Rosseels. De in de loop van 2002 gefaseerd gepresenteerde uitwerkingsplannen - waarvoor tevens dankbaar gebruik kon worden gemaakt van de expertise van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg - kon de goedkeuring wegdragen van de Commissie. De Commissie hoopt dat met deze zorgvuldig uitgevoerde ontwerpopgave een cultuurhistorisch verantwoorde herstructurering van het park tot stand zal kunnen worden gebracht die het rijksmonument waardig is en waar de stad, althans wanneer zij straks ook goede waarborgen biedt voor een adequaat beheer, nog lange tijd plezier van zal kunnen hebben. De Commissie heeft bij haar toetsing geen nadere uitspraken gedaan over het noordelijke deel van het park, dat naar haar oordeel een nadere ontwerpstudie behoeft in het kader van het project ‘Het Derde leven van de Stadsmuur’. Zij dringt erop aan, dat de tot dusver bekende archeologische gegevens worden gecompleteerd door een uitgebreider historisch onderzoek naar de ligging en verschijningsvorm van de walmuur. Het zal een interessante opgave worden om met inbegrip van die gegevens de betekenis van dit bijzondere relict ook in functioneel opzicht nieuw leven in te blazen. stadsmuur
27
Albertinum In juni 2001 werd de Commissie een pré-advies gevraagd over de problematiek van het parkeren op het terrein van het klooster Albertinum (rijksmonument). Na de eigendomswisseling in de jaren ‘90 heeft het gebouw een wezenlijke functieverandering ondergaan en is het klooster geschikt gemaakt voor bewoning en kantoren. De reden van deze studie is om het huidige parkeren van auto’s en fietsen op het terrein, die het logische gevolg zijn van de herbestemming, helderder te structureren en op een cultuurhistorisch verantwoorde wijze te integreren in het karakter van het park. De Commissie onderschreef daarbij de analyse van landschapsarchitect Blok, dat de huidige, in het bestemmingsplan opgenomen parkeergelegenheden aan de randen van het park en langs representatieve entrees een allesoverheersende verstoring van visueel-ruimtelijke waarden als gevolg hebben. Gebouw en park hebben altijd in samenhang met elkaar gestaan, zowel in functioneel als esthetisch opzicht en dat moet ook nu opnieuw worden bezien en gerehabiliteerd. De Commissie sprak unaniem haar voorkeur uit voor één van de drie gepresenteerde alternatieven en waardeerde daarin dat het zoveel mogelijk recht deed aan het historische park en de oorspronkelijk bedoelde visueel-ruimtelijke situatie. Zij beschouwt het als een bijzondere verworvenheid dat speciaal rekening wordt gehouden met de aanwezige dendrologische waarden en dat daaronder tevens zijn inbegrepen het herstel van specifieke parkonderdelen en van de sierwaarden van het park.
28 vogelvlucht Albertinum
Kozijnen De Monumentencommissie heeft in haar laatste vergadering gesproken over de wenselijkheid van eenduidig beleid voor de toepassing van isolatieglas, plakroeden en/of kunststof kozijnen bij monumenten. De laatste jaren zijn er verspreid over de stad namelijk voorbeelden ontstaan die ervan getuigen dat kunststof kozijnen, isolatieglas en plakroeden verstrekkende negatieve gevolgen hebben voor de belevings- en monumentwaarde van zowel het object op zichzelf als de directe beschermwaardige omgeving waarin het zich bevindt. De Commissie acht het dan ook van groot belang dat randvoorwaarden en richtlijnen hierover worden vastgesteld om (verder) verlies van monumentwaardige kwaliteit tegen te houden. Hierbij zou geen onderscheid gemaakt mogen worden tussen de verschillende varianten van bescherming die in Nijmegen bestaan. Bij rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten én (voorgevels van) stadsbeeldobjecten zou behoud van historisch materiaal en behoud van de historische detaillering centraal gesteld moeten worden. De eigenheid van het monument dient uitgangspunt te zijn. De toepassing van kunststof, isolatieglas en plakroeden is hiermee niet verenigbaar.
schuifraam, hout draai/kiepraam, kunststof
29
Ter illustratie van deze kwestie, volgt hieronder een passage uit een advies dat betrekking heeft op een verbouwingsplan dat voortkomt uit een omvangrijk geluidsisolatieproject. In het kader van dit project zullen bij een groot aantal panden in het beschermde stadsbeeld geluidsisolerende voorzieningen getroffen moeten worden. adviestekst: “[...] De geluidsisolerende voorzieningen omvatten aanpassingen aan ramen, deuren, muren, daken en dakkapellen. Het gaat in alle gevallen om de voorgevel en bij hoekpanden ook de zijgevel. Gelet op de status van de panden, beperkt de advisering zich tot de ingrepen aan de voorgevel. De beoordeling heeft zich geconcentreerd op de wijzigingen aan de ramen en kozijnen. Dit heeft voor het stadsbeeld immers de meest ingrijpende gevolgen. Bij de planvorming is het uitgangspunt aangehouden, dat de (schuif)ramen van woonkamer, slaapkamers en in enkele gevallen de keuken (afhankelijk van oppervlakte) worden vervangen door nieuwe houten inhaakkozijnen die in het bestaande kozijn geplaatst worden. In de inhaakkozijnen worden draai- kiepramen opgenomen waarin isolatieglas van 20 tot 28 mm dik. Het voorstel beoogt verder zo veel mogelijk behoud van de bestaande diversiteit aan details. De Monumentencommissie stelt voorop dat zij constateert dat de detaillering van de bestaande situatie ontbreekt. Hierdoor is niet te beoordelen in hoeverre het uitgangspunt dat de nieuwe situatie is afgestemd op de bestaande situatie, op een juiste wijze is verwerkt. De aanvraag dient op dit onderdeel aangevuld te worden. Ondanks het feit dat onvoldoende inzicht bestaat in de exacte bestaande detaillering, geven de stukken voldoende aanleiding om in het algemeen op de plannen te reageren. De Commissie houdt hierbij rekening met de gebruikelijke wijze waarop rond 1900 ramen en kozijnen zijn gedetailleerd. Zij heeft de volgende opmerkingen: • Met het toe te passen principe van een inhaakkozijn wordt getracht het gevelaanzicht en de detaillering van de schuiframen te behouden. De aanzienlijke glasdikte vraagt echter om forser raamhout, hetgeen concreet betekent dat de bestaande detaillering in geen enkel geval aangehouden kan worden. De aanpassingen hebben bovendien tot gevolg dat het eigenlijke schuifraam komt te vervallen. • De nieuwe gevelaanzichten tonen in alle gevallen een kozijn met onderdorpel, terwijl dit bij een aantal panden in de bestaande situatie niet het geval is. Dit toont de noodzaak van details van de
30
bestaande toestand. Het is bovendien de vraag of het inhaakkozijn in een dorpelloos kozijn is te plaatsen. • De weldorpel wordt in de nieuwe situatie een verzelfstandigd element dat gekoppeld wordt aan het inhaakkozijn, dus los van de onderdorpel van het raam. Dit komt niet overeen met de gebruikelijke detaillering en bovendien wordt op deze wijze de eigenlijke functie van de weldorpel genegeerd. • Boven de ontkoppelde weldorpel is voorts nog een deel van het raamhout zichtbaar waardoor de aanzichtafmeting van het raam/kozijn-profiel aanzienlijk wordt vergroot. • In de meeste gevallen worden nieuwe houten inhaakkozijnen voorgesteld. Het pand Sint Annastraat 142 is thans voorzien van aluminium kozijnen; deze worden vervangen door kunststof inhaakkozijnen. De Commissie erkent dat de bestaande situatie verbeterd kan worden, doch stelt dat dit niet bereikt wordt met de voorgestelde oplossing. Kunststof is wezensvreemd binnen de laat 19e-eeuwse architectuur en om die reden niet aanvaardbaar. • De bestaande roedeverdeling wordt in voorkomende gevallen in de nieuwe situatie vervangen door plakroeden met een aluminium strip in de spouw. Dit is geen acceptabel principe. Hierdoor devalueert de glasroede immers van een technisch en karakteristiek, fysiek geïntegreerd raamonderdeel tot een plat, oppervlakkig decorstuk. • Isolatieglas heeft een wezenlijk andere glans en spiegeling dan enkelglas. De toepassing van isolatieglas, in combinatie met de vernieuwde profilering van de ramen waarbij het gebruik van stopverf verdwijnt, leidt tot een vervlakking van het historische gevelbeeld. Gelet op het voorgaande, concludeert de Monumentencommissie dat de geluidsisolerende voorzieningen ingrijpende gevolgen hebben voor de beleving van het beschermde stadsbeeld. De verbouwingsplannen zijn dan ook onaanvaardbaar. Afgezien hiervan, merkt de Commissie op dat de wijzigingsplannen niet aansluiten bij het gangbare uitgangspunt dat binnen de monumentenzorg van toepassing is, namelijk ‘Behoud gaat voor vernieuwen’. Er bestaat geen technische noodzaak om de ramen te vernieuwen zodat behoud van historisch materiaal centraal zou moeten staan. De Monumentencommissie raadt aan om te onderzoeken of de toepassing van het zogeheten monumentenglas oplossing kan bieden. De zwaarte van dit glas, dat met een dikte van circa 8 mm in de bestaande profielmaten past, zou bij uitstek geschikt zijn voor geluidsisolatie.
31
Verder herinnert de Monumentencommissie u aan haar advies aangaande het rijksmonument Sint Annastraat 244 (brief d.d. 17-04-’03) dat destijds eveneens in het kader van het geluidsisolatieproject is voorgelegd. In dit advies wijst de Commissie op de positieve ervaringen met geluidsisolerend asfalt en wordt aangeraden de geschiktheid hiervan voor het onderhavige project te onderzoeken. Deze aanbeveling blijft onverminderd van toepassing.” De Monumentencommissie heeft geadviseerd de verdere uitwerking van de gewenste voorwaarden en richtlijnen mee te nemen in de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit. De Commissie meent dat in een stad waarin de cultuurhistorische identiteit hoog staat aangeschreven, strikte regelgeving voor optimaal behoud van die identiteit onontbeerlijk is.
32 Oranjesingel
Studiedagen De Monumentencommissie heeft in 2001 en in 2002 deelgenomen aan twee studiedagen, die waren georganiseerd door Bureau Architectuur en Monumenten. De studiedagen, georganiseerd rondom een actueel thema, waren bedoeld om door middel van een reader en deskundige inleidingen de kennis te vergroten, vervolgens aan de hand van een concrete casus met elkaar in discussie te treden om tenslotte een gefundeerd standpunt te kunnen bepalen. De herbestemmingsproblematiek van de Mariënburgkapel en de ontwikkelingen op de Hessenberg vormden de aanleiding voor de eerste studiedag over restauratie-ethiek (07-02-2001). Nadat de problematiek door verscheidene deskundigen van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en de Gemeente Nijmegen was ingeleid, heeft de Commissie zich in workshops over de casus gebogen. Dit resulteerde in een notitie, vervat in een brief aan het College, met een aantal aanbevelingen m.b.t. de herbestemming van de Mariënburgkapel. De Commissie achtte het van groot belang dat de ruimtelijkheid van de kapel en met name ook de ruimte onder het nonnenkoor weer beleefbaar wordt gemaakt. Hiervoor dient de ijzeren stellage, die in het begin van de twintigste eeuw Mariënburgkapel aangebracht ten behoeve van de museumfunctie, te worden verwijderd evenals de later ingebouwde wandjes onder het nonnenkoor. Ten aanzien van de herontwikkeling van de Hessenberg adviseerde de Commissie om het ‘zwaan-kleef-aan’ karakter van het Weeshuis tot uitgangspunt te nemen. Het weeshuis is een gecompliceerd, organisch gegroeid gebouw met een oudere kern, die in de loop der eeuwen steeds weer is uitgebreid, waarbij het gebouw ook van richting veranderde. Dat betekent, dat er met het inwendige behoedzaam dient te worden omgegaan, terwijl het uitwendige een eventueel nieuwe aantakking - mits respectvol uitgevoerd - heel wel kan verdragen. Ook de themakeuze voor de tweede studiedag over reconstructieproblematiek (1812-02) werd ingegeven door actuele zaken zoals het voornemen van het gemeentebestuur tot visualisatie van het Romeinse archeologisch erfgoed en de reconstructieproblematiek rondom de hoek Lange Hezelstraat/ Papengas, het zuidelijk landhoofd van de spoorbrug en het Kronenburgerpark. Na inleidingen door
33
in- en externe deskundigen, ontstond onder leiding van voorzitter P.Brinkman van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg een levendige discussie die uitmondde in de opstelling van een theoretisch kader met een aantal aandachtspunten: De basis voor reconstructie moet de waardestelling zijn. Voorts moeten de volgende punten worden getoetst: • Zuiverheid van het motief tot reconstructie. • Welke waarden gaan verloren? • Welke waarden worden herwonnen? • Bronnenonderzoek, zijn er voldoende en betrouwbare bronnen beschikbaar t.b.v. een verantwoorde reconstructie? • Materialisatie, gebruik van de originele bouwmaterialen, gebruik van dezelfde soort bouwmaterialen, gebruik van andere/ nieuwe materialen. • Eventuele aanpassing bouwvoorschriften. In samenhang met het bovenstaande volgt dan een evaluatie van de waardestelling.
landhoofd spoorbrug
34
De studiedag reconstructie kreeg op 12-03-03 een vervolg met de casus hoek Lange Hezelstraat/ Papengas. Hierbij waren behalve de Monumentencommissie en Bureau Architectuur en Monumenten ook medewerkers van Bureau Woonkwaliteit aanwezig. De casus werd ingeleid door de bouwhistorici R. Glaudemans en J. van der Hoeve, die de gecompliceerde ontwikkeling van de panden verduidelijkten. Tenslotte werd een aantal aanbevelingen opgesteld: • De ruim voorhanden bouwhistorische onderzoeksgegevens moeten worden uitgewerkt en op basis hiervan dient een gedetailleerde tekening te worden gemaakt. • In de tekeningen van de bestaande toestand dienen de bouwsporen te worden ingetekend. • Aan de hand van het bouwhistorisch onderzoek moet een restauratievisie worden ontwikkeld, waarop een totaalplan wordt gebaseerd. • Belangwekkende bouwhistorische vondsten moeten weliswaar zoveel mogelijk worden geïntegreerd in de restauratieplannen, maar toch moet eerst een minimumbasis voor een restauratievisie worden vastgelegd. Het ontbreken van een totaalvisie op basis van bouwhistorisch onderzoek en opmetingen leidt tot een ongewenst resultaat namelijk de reconstructie van meerdere historische periodes tegelijk in één gevel, een toestand die in deze vorm nooit werkelijk heeft bestaan. • Aanbevolen wordt om het hybride karakter van het complex tot uitgangspunt te nemen. Concreet betekent dit dat elk pand om een apart plan vraagt, dat op zich deel uitmaakt van een totaalplan, dat is onderbouwd met een restauratievisie op basis van opmetingen en gedetailleerde tekeningen. • In geval van reconstructie van bepaalde onderdelen moet duidelijk blijken wat origineel is en wat later is toegevoegd. • Gemaakte keuzes moeten worden verantwoord, zodat later ook nog kan worden nagegaan welke keuzes zijn gemaakt en waarom.
35 Lange Hezelstraat
Samenstelling Commissie De Monumentencommissie: • mw. drs. S.C.J. Stevens voorzitter • drs. P.M. Gijsbers Commissielid • drs. G.Th.M. Lemmens Commissielid namens Museum het Valkhof • ir. G.G.L.M. Cremers Commissielid (tot september 2001) • mr. W. Meeuwissen Commissielid namens het Gemeentearchief (tot oktober 2001) • mw. drs. C.C. van der Woude Commissielid namens het Gemeentearchief (vanaf oktober 2001) • drs. W. de Natris Commissielid namens de Vereniging Numaga • ir. W. Mazzola Commissielid • dr. ing. R. Stenvert Commissielid (tot augustus 2002) • ir. E. Franken Commissielid, tevens lid Welstandscommissie (vanaf juni 2002) Adviseurs: • ir P.E. Hoeke ambtelijk adviseur architectuur (tot november 2002) • mr J.G.A.A. de Jager ambtelijk adviseur juridische zaken • ir. C.J.W. Teeken ambtelijk adviseur stedenbouw • mw. drs. H.J.M. Peterse ambtelijk adviseur bouwhistorie (vanaf september 2002) Secretariaat: • mw. drs. M.C.I. van Hövell tot Westerflier secretaris • mw. drs. H.J.M. Peterse plv. secretaris (tot september 2002) • ir. J.C. Verheul plv. secretaris (vanaf juli 2001) • mw. A.P.R. Wevers notulist (tot januari 2002) en administratieve ondersteuning
36
Adviezen In de verslagjaren 2001, 2002 en 2003 heeft de Monumentencommissie 34 keer vergaderd (respectievelijk 13, 12 en 9). Daarnaast heeft in 2001 een interne heidag plaatsgevonden en is in 2002 een interne studiedag gehouden met als thema 'Reconstructie'. In 2001 zijn 106 adviezen uitgebracht, te weten: 29 adviezen betreffende rijksmonumenten (waarvan zeven pré-adviezen) 38 adviezen betreffende gemeentelijke monumenten (waarvan twee pré-adviezen) 21 adviezen betreffende stadsbeeldobjecten (waarvan één pré-advies) 18 overige adviezen (vijftien betreffende beeldbepalende panden en drie betreffende objecten gelegen in het Beschermd Stadsbeeld) In 2002 zijn 120 adviezen uitgebracht, te weten: 32 adviezen betreffende rijksmonumenten (waarvan zes pré-adviezen) 58 adviezen betreffende gemeentelijke monumenten (waarvan zestien pré-adviezen) 21 adviezen betreffende stadsbeeldobjecten (waarvan vijf pré-adviezen) 9 overige adviezen (zeven betreffende beeldbepalende panden en twee betreffende een objecten gelegen in het Beschermd Stadsbeeld) In 2003 (tot en met augustus) zijn 86 adviezen uitgebracht, te weten: 31 adviezen betreffende rijksmonumenten (waarvan tien pré-adviezen) 32 adviezen betreffende gemeentelijke monumenten (waarvan zes pré-adviezen) 19 adviezen betreffende stadsbeeldobjecten (waarvan twee pré-adviezen) 4 overige adviezen (vier betreffende beeldbepalende panden, waarvan één pré-advies)
37