De combinatie van studie en topsport in een maatschappelijke, organisatorische en onderzoekscontext.
Prof. Paul De Knop Prof. Paul Wylleman Centraal Academische Dienst Topsport en Studie Vrije Universiteit Brussel
Voordracht gehouden tijdens de Olympische Academie - BOIC De Panne, 11.12.98
Het combineren van een studie- en een topsportcarrière: Een maatschappelijke context. Het onderwijsbestel, zowel het secundair (SO) als het hoger onderwijs (HO), wordt meer en meer geconfronteerd met de groeiende belangrijkheid van competitiesport als maatschappelijk fenomeen. Onderwijsinstellingen worden ertoe gebracht hun leerlingen en studenten, die als talentvolle atleten en spelers erkend worden, niet alleen de mogelijkheid te verlenen om op een intensieve wijze aan competities deel te nemen, maar ook om deze "topsportscholieren" of "topsportstudenten" op een actieve wijze doorheen hun school- en sportcarrière te begeleiden. Vanuit een perspectief van talentontwikkeling en -begeleiding groeit er een duidelijke noodzaak om aandacht te besteden aan de overlappingen die zich tussen de schoolse en sportieve carrière van jonge talentvolle sporters voordoen (Wylleman, 1997; Wylleman & De Knop, 1997a/b; Wylleman, De Knop, & Sillen, 1998). Zo geeft Figuur 1 de overlappingen weer die zich voordoen bij het vergelijken van een schoolse/studiecarrière en de uitbouw van een beroepsmatige carrière (bovenaan) met de vier fasen (initiatie, ontwikkeling, perfectie, post-carrière) (onderaan) die men in de sportcarrière van 13 Vlaamse ex-Olympische atleten kan onderscheiden (Wylleman, De Knop, & Sillen, 1998). Figuur 1. Vergelijking tussen het verloop van de academische/beroepsmatige carrière en de ontwikkeling van de sportieve carrière van 13 Vlaamse ex-Olympische atleten (Wylleman, De Knop, & Sillen, 1998). (LO=lager onderwijs, SO=secundair onderwijs, HO=hoger onderwijs) Figuur 1 geeft duidelijk weer dat zelfs als talentvolle sporters niet tot het hoger onderwijs doorstoten de basis van hun competitiesportcarrière zeker tijdens de periode van de leerplicht wordt gelegd. Alhoewel dit niet per sé problematisch hoeft te zijn, plaatst het deze jongeren wel in een situatie waarbij ze hun beschikbare tijd, energie en vaardigheden tijdens eenzelfde periode dienen te investeren in het ontwikkelen van hun talent in twee prestatiedomeinen. Het mag dan ook geen verwondering heten dat het mogelijk maken van de combinatie tussen de schoolse en de sportcarrière ook door sportbeleidsinstanties benadrukt wordt. Zo geeft bijvoorbeeld het Internationaal Olympisch Comitée (IOC) in haar Olympisch manifest aan dat topsporters de mogelijkheden moeten krijgen om een professionele carrière uit te bouwen tijdens of na hun topsportcarrière (Olympic News, 1994). Indien onze maatschappij het fenomeen "topsport" als waardevol, en het uitbouwen van een topsportcarrière als een na te streven doel aanvaardt, dient er zeker rekening gehouden te worden met de verbondenheid tussen de ontwikkeling van de schoolse/studie- en de topsportcarrière.
Het combineren van een studie- en een topsportcarrière: Een Europese context Alhoewel de status van de topsportstudent of "student-athlete" een geïntegreerd begrip is in de onderwijs- en sportwereld in de Verenigde Staten of in Canada, blijkt het toch in beide landen nog steeds moeilijk te zijn de sportieve en de studie-activiteiten eenzelfde belangrijkheid toe te delen (Lanning, 1982; Nelson, 1982; Simon, 1991; Underwood, 1984; Whitford, 1990). Uit een vergelijkende studie in 12 Europese landen bleek het bevestigen van het statuut van topsportstudent in de meeste Europese landen ook niet zonder problemen te verlopen: alhoewel de soms problematische situatie van de topsportscholier of -student niet onbekend was, wisten niet alle landen een positief klimaat ten voordele van deze groep te scheppen (Wylleman & De Knop, 1995a). Hierdoor waren deze scholieren/studenten hoofdzakelijk op zichzelf aangewezen om de combinatie van beide zo goed als mogelijk te laten verlopen (bijvoorbeeld, via individuele afspraken met docenten voor afwezigheden voor competitie-/stagedeelname). Deze landen waar wel op een gestructureerde wijze initiatieven werden ontwikkeld, kunnen gesitueerd worden op twee assen: één as verwijst naar de promotor van het initiatief (de academische of de sportbeleidsinstanties) terwijl de andere as de lokalisatie van het initiatief (nationaal of lokaal niveau) weergeeft. De resultaten geven weer dat de initiatieven hoofdzakelijk binnen het schoolse/academische werden georganiseerd, meer bepaald binnen onderwijsinstellingen in het hoger onderwijs (dankzij hun grotere autonomie alsook hun groter potentieel [personeel en middelen]) in plaats van in de meer strikt geregulariseerde onderwijsinstellingen in het secundair onderwijs. Voorts werd er in het secundair onderwijs een duidelijke tendens aangetoond waarbij initiatieven meer en meer gedecentraliseerd en op lokaal vlak gerealiseerd werden. Niet alleen wegens organisatorische en financiële, maar ook wegens psychosociale problemen (bijvoorbeeld, het langdurig weg zijn van de jonge atleet uit het thuismilieu) werden
scholieren meer en meer op het lokale vlak begeleid. Als voorbeelden belichten we even de situatie van Frankrijk en Zweden.
In Frankrijk werden in 1974 de "Section Sport-Etudes" (SSE) binnen scholen secundair onderwijs opgericht. Elke SSE had tot doel zo’n 15 à 20 talentvolle atleten of spelers van één bepaalde discipline te begeleiden, en had hierbij (a) gespecialiseerde coaches, (b) adekwate sportinfrastructuur, (c) internaat, en (d) een coördinator ter zijner beschikking. In 1984 groepeerden 187 SSE 4.321 jonge atleten in 26 verschillende disciplines verspreid over het Franse gebied. In 1985 werden wegens, onder andere, een gebrek aan studieflexibiliteiten ten voordele van de topsportscholieren, een gebrek aan sportieve prestaties, en wegens de middelmatige studieresultaten, de SSE vervangen door de "Centres Permanent d’Entraînement et de Formation" (CPEF). Deze CPEF werden, in tegenstelling tot de SSE, niet georganiseerd door het Ministerie van Onderwijs binnen de bestaande structuren van scholen, maar wel door het Ministerie van Jeugd en Sport in functie van de bestaande sportieve structuren. Een CPEF vormt op lokaal vlak een netwerk tussen scholen, universiteiten en industriële sector en legt in contracten met alle betrokken instanties de noden van de topsportscholieren en studenten vast (en ook van ex-topsporters), alsook de wijze waarop hieraan tegemoet moet komen. Zo evolueerde Frankrijk in haar benadering van combinatie van studie- en topsportbeoefening van een nationaal, gecentraliseerde, in scholen geïnitieerde benadering tot een gedecentraliseerde, door de sportwereld geïnitieerde aanpak (zie Figuur 2).
Zweden trachtte de problematiek van de topsportscholier ook via een nationaal initiatief aan te pakken en installeerde bij het begin van de zeventiger jaren in het secundair onderwijs de "Sport Gymnasia". Jonge atleten en spelers, die in een internaat verbleven, konden hun lesurenpakket en de vereiste studietijd aan de noden van hun trainings- en competitieregime aanpassen. Door het grote succes incorporeerde het Zweedse parlement dit initiatief in het officiële onderwijssysteem en betrok hierdoor 600 jonge atleten uit zo’n 30 verschillende sportdisciplines in 60 scholen. Echter, wegens psychosociale problemen (bijvoorbeeld, het langdurig op internaat moeten resideren) werd in 1983 een nieuw initiatief ontwikkeld, met name de "Local School Alternative". Deze LSA verschaftte jongeren de mogelijkheid om thuis te blijven en met een flexibel lesurenpakket in hun lokale school les te volgen. Vanuit een nationaal, door de sportwereld geïnitieerde benadering evolueerde Zweden naar een gedecentraliseerde, in onderwijsinstellingen gerealiseerde aanpak (zie Figuur 2). Figuur 2. Diversiteit en evolutie in de initiatieven ten gunste van de combinatie van studie en topsport zoals ontwikkeld in Frankrijk en Zweden. De problematiek van "studie en topsport" in Vlaanderen Talentvolle atleten en spelers die in Vlaanderen trachtten hun topsportbeoefening met de vereisten van het onderwijskundig bestel te combineren, werden tot ongeveer 10 jaar geleden met zeer concrete problemen geconfronteerd. Deze topsporters hadden een gemiddelde van 23-28 uur les/college per week (met een maximum van 36-40 uur/week) en ±30 dagen examens per school-/academiejaar over de verschillende bestaande studierichtingen heen (Wylleman, De Knop, Pluym, & Bogaerts, 1992). Daarbij kwam er vanuit de topsport gemiddeld 20-23 uur training/week, met ruim 18 dagen stages en 20 dagen competities (maximum 60-85 dagen) per school- of academiejaar bij. Wegens een gebrek aan mogelijkheden om topsport en studies te combineren, vielen jonge topatleten weg uit de topsport of startten ze (soms op uitdrukkelijke aanbeveling van de desbetreffende sportfederatie) een professionele legercarrière vanwege de faciliteiten die er werden geboden om topsport te beoefenen (Delecluse, 1986; Wylleman, De Knop, Menkehorst, Theeboom & Annerel, 1993; Wylleman, De Knop, & Sillen, 1998). Terwijl in het secundair onderwijs de leerplicht alsook de strikte administratieve en organisatorische regels de mogelijkheden van competitiesporters belemmerden om op een flexibele wijze aan trainingen, stages en competities deel te nemen, bleek de situatie van de student hoger onderwijs ook problematisch te zijn. Atleten die wensten studies hoger onderwijs aan te vangen kozen veelal een studierichting die hen niet teveel zou belemmeren in het beoefenen van hun topsportactiviteiten, of, omwille van het vermeende positieve verband, startten studies Lichamelijke Opvoeding. Na het kiezen van een studierichting waren deze atleten meestal gedwongen om, indien hun topsportvereisten een afwijking van geldende studie-organisatie of examenregeling veronderstelden, tot een individuele regeling te komen via een docent of via de decaan van de
faculteit. Deze regeling hield dan veelal een "officieuze" afwezigheid of een herbepalen van examendata naar een andere zittijd (soms met wegvallen van recht op een herkansing) in. Een dergelijke regeling veronderstelde echter een tijdsintensieve inzet van de atleet--tijd die deze veelal op een meer aangewezen wijze aan studie- en/of sportactiviteiten had kunnen wijden. Naar aanleiding van enkele sportieve successen op Wereldkampioenschappen en Olympische Spelen tijdens de tachtiger jaren werd er door diverse sportfederaties aktief gestreefd naar het optimaliseren van de voorbereiding en begeleiding van hun talentvolle atleten. Specifieke initiatieven zoals de "topsportscholen", gesteund door het Vlaams Bureau Topsport/BLOSO en waarbij beloftevolle atleten onder begeleiding van een technisch directeur samen werden gebracht voor een meer gerichte technische/fysieke training, of de BOIC-actie "Beste 1000" werden opgestart. Deze hadden tot doel een meer gecentraliseerde en professionele voorbereiding en begeleiding voor talentvolle jongeren te voorzien. Hiermee groeide ook de aandacht voor het belang van de problemen waarmee jonge topatleten werden geconfronteerd in het onderwijs (Redactie, 1991).
In functie van haar maatschappelijke taak en betrokkenheid alsook van een concrete vraag van een talentvolle zwemmer initieerde de Vrije Universiteit Brussel in 1988 het project "Topsport en Studie". Als eerste Vlaamse universiteit bood de VUB hiermee haar studenten de mogelijkheid aan om binnen de structuren en organisatie van de universiteit tot een optimaliseren van hun universitaire studie en competitiesportbeoefening op hoog niveau te komen. In navolging hiervan werden er tijdens de daaropvolgende jaren ook gelijkaardige initiatieven aan de Universiteit Gent (toenmalig RUG) en aan de Katholieke Universiteit Leuven ontwikkeld.
Met de VUB in een voortrekkersrol werd in 1990 in samenwerking met de Vlaamse Universitaire Sportfederatie (VUSF) en het Vlaams Bureau Topsport (VBT/BLOSO) een internationaal symposium "Topsport en Studie" georganiseerd. Hierbij kwam niet alleen de problematiek van de topsportstudent op universitair niveau of binnen het hoger-onderwijs-buiten-universiteit (HOBU) aan bod, maar werden ook de toen geldende problemen in het secundair onderwijs besproken (Wylleman, Schiltz & Vanhaeren, 1990). Dit symposium had tot doel de problematiek van de topsportstudenten aan een breder publiek bekend te maken en via het samenbrengen van de betrokken beleidsverantwoordelijken tot voorstellen voor het optimaliseren van de combinatie van studie en topsport te komen. Om een beter licht te kunnen werpen op de situatie in Vlaanderen belichtten diverse sprekers de situatie van topsportstudenten in Wallonië alsook in de ons omringende landen (met name, Nederland, Frankrijk, Duitsland en Groot-Britannië). In navolging van dit Internationaal Symposium werden er twee concrete ontwikkelingen gerealiseerd voor de onderwijsinstellingen hoger onderwijs. Voor de HOBU's vaardigde de Vlaamse Gemeenschapsminister voor Onderwijs een decreet uit waarin het statuut van "topsportstudent" wettelijk erkend werd. Dit decreet verleent de HOBU-instellingen een wettelijke basis om topsporters specifieke flexibiliteiten op studievlak te verlenen. Zo kan de directie van een HOBU met de topsportstudent een overeenkomst afsluiten waarin de dagen vermeld worden waarop de student zal afwezig zijn evenals de data waarop stages zullen worden ingehaald. Een sportverantwoordelijke staat in voor de vereiste contacten met de docenten om bijvoorbeeld het lessenrooster aan te passen. Daarnaast kan de directie de toelating verlenen om examens over twee zittijden of één studiejaar over twee jaren te spreiden. Op universitair niveau nam de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VlIR) in 1992 specifieke stappen om een concreet beleid ten aanzien van de topsportstudenten in het universitair onderwijs te ontwikkelen. Een werkgroep "Studie en Topsport" werd geinstalleerd, met als centrale doelstelling "… het beleid voor een optimale combinatie van studie en topsport voor te bereiden, een combinatie die wegens strakke studiereglementering en een onaangepaste studie-organisatie, zeer moeilijk is". Een dergelijke interuniversitaire samenwerking bleek volgens de VlIR ook noodzakelijk om een mogelijk opbod tussen de universiteiten te vermijden. Na een inventarisatie van de bestaande initiatieven stelde deze werkgroep een concrete noodzaak vast om het doel van een "studie-topsportsysteem" te omschrijven als een specifieke studie-organisatie voor topsporters die de combinatie van studie en topsport op hoog niveau mogelijk dient te maken, zonder een vermindering van de kwaliteit van studie of een verlaging van de eisen als gevolg. Andere aanbevelingen betroffen ondermeer:
1.
2. 3. 4. 5.
Het oprichten van een interuniversitaire adviescommissie, aangevuld met vertegenwoordigers van de bevoegde sportinstanties, die jaarlijks belast is met (a) het vaststellen van de erkenningscriteria voor het toekennen van het statuut van student-topsporter, (b) het toezicht houden op een degelijke en optimale uitvoering van het studie- en topsportsysteem, en (c) het organiseren van een forum ter informatie en consultatie van alle betrokkenen. Het opmaken van een type-contract dat als model fungeert voor de universiteiten bij het opstellen van individuele contracten tussen de instelling en de student-topsporters. Het opstellen van een interuniversitaire brochure die informatie veschaft over de studie- en topsportsystemen. Het verschaffen van sporttechnische en sportwetenschappelijke begeleiding. Het opstellen van een éénvormig pakket studie- en examenflexibiliteiten met, ondermeer, de mogelijkheid tot spreiding van een studiejaar, het verplaatsen van examens, het ter beschikking stellen van collegenota's, het verschaffen van inhaal- en herhaallessen alsook van studiebegeleiding.
Tot op heden werden echter niet alle aanbevelingen van deze werkgroep gerealiseerd. enerzijds omdat de VlIR in die tijd niet alle aanbevelingen kon steunen (bijvoorbeeld, het verplaatsen van examens buiten de zittijd), anderzijds omdat niet alle universitaire instellingen het wenselijk, al dan niet mogelijk achtten deze aanbevelingen in concrete maatregelen om te zetten (bijvoorbeeld, het afsluiten van een contract met de studerende topsporters). Tenslotte bleken de bevoegde sportinstanties niet steeds bereid om op een concrete wijze met de universiteiten samen te werken. Momenteel hebben de Vlaamse universiteiten alsook diverse hoge scholen een (al dan niet uitgebreid) aanbod van studie- en/of sportieve begeleiding opgezet ten voordele van hun competitiesportbeoefenende studenten. Alhoewel er uit dit symposium weinig concrete realisaties voortvloeiden voor het secundair onderwijs, bleken de aanbevelingen die door de desbetreffende werkgroep werden geformuleerd een basis te zullen vormen voor de voorstellen geformuleerd in 1998 door de Vlaamse Gemeenschapsminister van Onderwijs met betrekking tot het oprichten van de "topsportscholen".
"Topsport en Studie" aan de Vrije Universiteit Brussel In 1988 startte de Vrije Universiteit Brussel het project "Topsport en Studie" (kortweg T&S): enerzijds naar aanleiding van de verhoogde belangstelling voor de problematiek van de studerende topsporters; anderzijds in navolging van de vraag van een zwemmer, die een "scholarship" aangeboden had gekregen vanwege een universiteit in de Verenigde Staten, naar de mogelijkheid om aan een Vlaamse universiteit ook topzwemmen en universitaire studie te kunnen combineren. Op vraag van de toenmalige Rector Prof. Sylvain Loccufier, legde Prof. Paul De Knop de basis voor een project dat via een concrete onderwijsgerichte begeleiding studerende topatleten de mogelijkheid zou bieden om universitaire studies en topsport in meer optimale omstandigheden te kunnen combineren (De Knop, Wylleman, & De Maertelaer, 1991). Het installeren en uitwerken van T&S werd in eerste instantie gebaseerd op de aanwezige expertise inzake topsportbegeleiding. Daarna werd de werking van T&S verfijnd op basis van de ervaring met de begeleiding van topsportstudenten en op basis van het door T&S verricht onderzoek naar de specifieke situatie van de topsportstudent in binnen- en buitenland (cfr. De Knop, Wylleman, De Martelaer, Theeboom, & Wittock, 1996; Wylleman & De Knop, 1995b; Wylleman & De Knop, 1996; Wylleman & De Knop, 1997b; Wylleman & De Knop, 1998a; Wylleman, De Knop, Pluym, & Bogaerts, 1992). Tijdens de daarop volgende jaren werd T&S getransformeerd van de status van project tot deze van een Centraal Academische Dienst (CAD), geaffilieerd aan de Onderwijsraad en bestaande uit een diensthoofd, medewerker en secretariaat.
In een eerste stap werd het operationele doel van T&S bepaald. Gezien de fundamentele verschillen in (top)sportstructuren met de Noord-Amerikaanse "interscholastic/intercollegiate sports" (Chelladurai & Danylchuk, 1984), werd het doel van T&S omschreven als het verlenen van een studie- en sportgerelateerde begeleiding waardoor topsportstudenten (a) op een succesvolle wijze hun universitaire studie zouden kunnen aanvangen en voltooien in de studierichting van hun eigen keuze en waardoor ze tegelijkertijd (b) hun sportief niveau zouden kunnen behouden, dan wel verbeteren.
Hierbij werd, in tegenstelling tot vele Noord-Amerikaanse universiteiten, het streven naar en het behalen van academisch succes benadrukt en voorop geplaatst. Het behalen van sportieve successen werd niet als hoofddoel naar voren geschoven. In navolging hiervan werd bepaald dat de graadmeter van een succesvolle werking van T&S in eerste instantie zou bepaald worden door de slagingspercentages van de topsportstudenten en pas in tweede instantie in functie van de behaalde sportieve prestaties zou geëvalueerd worden.
Het belang van de onderwijsgerichte basis werd ook vastgelegd in het structureel raamwerk van T&S (Wylleman, De Knop, Pluym, & Bogaerts, 1992; Wylleman, De Knop, & Theeboom, 1993). Dit raamwerk houdt in dat T&S wordt geleid door een lid van het zelfstandig academisch personeel (ZAP), hierbij gesteund door een lid van het assisterend academisch personel (AAP). Er werd bewust gekozen om T&S niet onder de werking van de Sportdienst onder te brengen. De argumentatie hiervoor was tweeërlei: enerzijds staat de noodzaak tot het verlenen van een studiebegeleiding centraal bij topsportstudenten, aangevuld, waar mogelijk, met andere vormen van begeleiding. Anderzijds draagt het deel uitmaken van het onderwijzend korps bij tot een flexibele en rechtstreekse communicatie van het diensthoofd met andere leden van het onderwijzend korps, met de onderwijsverantwoordelijken op centraal en op facultair niveau, alsook met de onderwijsbeleidsintanties van de Vlaamse Gemeenschap (bijvoorbeeld, met de VlIR). Het diensthoofd heeft tot taak de beleidslijnen van het project uit te stippelen en staat ook in voor de contacten met (a) de beleidsverantwoordelijken van de universiteit (ondermeer de Rector, de Onderwijsraad, de Decanen) en (b) met externe organisaties (bijvoorbeeld, met sponsors). Het diensthoofd wordt ook bijgestaan door de Commissie Topsport en Studie, gevormd door twee ZAP-leden (met expertise in de begeleiding van topsporters) en de directeur Competitiesport van het BOIC. Deze commissie verleent advies inzake de erkenningscriteria voor het bekomen van het statuut van topsportstudent, alsook inzake specifieke aanvragen waar geen duidelijke criteria voorhanden zijn (bijvoorbeeld, een snowboarder, een professioneel danser). De medewerker staat, onder leiding van het diensthoofd, in voor de dagelijkse coördinatie, het voorbereiden, het ontwikkelen, het verlenen en het evalueren van de begeleiding, vereist voor het aanpakken van de specifieke problemen van topsportstudenten op studie-, sport- en logistiek vlak. Voorts verzorgt deze ook de dag-dagelijkse contacten met (a) de topsportstudenten, hun ouders, hun trainer/coach; (b) de leden van het ZAP (docenten), AAP (assistenten), de desbetreffende faculteitssecretariaten, en de Diensten Onderwijszaken en Studieadvies; (c) de Sportdienst en de begeleiders die instaan voor de sportfaciliteiten; (d) de Dienst Huisvesting inzake de faciliteiten verleend voor studentenhuisvesting; (e) andere instanties en/of personen betrokken bij T&S of haar activiteiten (bijvoorbeeld de Dienst Communicatie en PR, sponsors, de sportfederaties, het BOIC), en/of die geïnteresseerd zijn in de werking van T&S (bijvoorbeeld de media).
In derde instantie werd het organisatorisch kader van T&S uitgestippeld. Vooreerst werd bepaald welke de doelpopulatie van T&S zou zijn. In functie van haar operationeel doel bleek dat de begripsbepaling van "topsportstudent" zowel een academisch als een sportief luik inhield. Voor het academische luik werden stappen ondernomen bij de Onderwijsraad en de Raad van Bestuur van de VUB om het statuut van topsportstudent te laten erkennen. Deze erkenning officialiseerde de topsportstudent als behorend tot een bijzondere doelgroep binnen de VUB-studentenpopulatie. Voor het sportieve luik werd in overleg met het BOIC, het voormalige VBT van BLOSO, en de Vlaamse Sportfederatie (VSF) de erkenningscriteria bepaald voor wat een topsporter of talentvolle competitiesporter (individuele en ploegsporten) inhoudt. Tijdens de daarop volgende jaren werden deze criteria nog verder verfijnd, zoals bijvoorbeeld voor het zwemmen waar momenteel minima in tijd per discipline worden gehanteerd in plaats van behaalde finaleplaats op een Belgisch kampioenschap. Alhoewel het sportieve niveau door de desbetreffende sportfederatie/-liga/-bond dient te worden bevestigd, voorziet de VUB de mogelijkheid tot het erkennen van een talentvolle competitiesporter die, alhoewel deze op het moment van de aanvraag nog niet voldoet aan de gestelde criteria, op aanwijzing van de desbetreffende sportfederatie/-liga/-bond toch in staat wordt geacht om in de loop van het komende academiejaar het gestelde minimum te kunnen behalen. Hoofdzaak hierbij was dat T&S men deze jongeren toch een zo optimaal mogelijke kans wenst te bieden om tot een hoger sportief niveau door te stoten en alzo nog tijdens het huidige, dan wel het daaropvolgende
academiejaar, aan de erkenningscriteria te voldoen. De algemene erkennigscriteria voor het statuut van topsportstudent aan de VUB worden in Tabel 1 weergegeven. Als atleet dien je te behoren tot de erkende categorieën van het Vlaams Bureau Topsport (BLOSO), het Belgisch Olympisch en Interfederaal Comité (BOIC), en de Vlaamse Sportfederatie (VSF). Zwemmers worden beoordeeld op basis van specifieke criteria. Als speler dien je bij een ploeg (o.a., UEFA, B-kern, reserve, A-kern) te spelen die behoort tot eerste of tweede nationale klasse, of tot de ere- of eerste landelijke divisie, of dien je geselecteerd te zijn voor een nationale juniores- of senioresploeg. Alle andere sportbeoefenaars waarvan de waarde als veelbelovend atleet of speler door de desbetreffende sportfederatie of sportbond wordt erkend, kan ook in aanmerking komen. Tabel 1. Algemene erkenningscriteria gehanteerd voor het toekennen van het statuut van topsportstudent aan de VUB.
De erkenningsprocedure verloopt in eerste instantie via de medewerker die tesamen met de kandidaat-topsportstudent, de ouders en/of de trainer/coach een dossier samenstelt, met vermelding van, onder andere, studierichting en studiejaar, het sportief niveau (bewijs te leveren door de sportfederatie/-liga/-bond, of door de sportclub), een overzicht van het training- en competitieschema, het collegerooster, en het (voorlopige) tentamen- of examenrooster. Deze gegevens worden in onderling overleg op een gedetailleerde wijze besproken voor de aanvang van het academiejaar (aan de VUB, thuis bij de kandidaat-topsportstudent of in de sportclub) door de medewerker, de kandidaattopsportstudent, de ouders en/of de trainer/coach. Dit dossier wordt vervolgens, met een voorstel tot toewijzing van het statuut binnen een bepaalde categorie, ter goedkeuring aan de Commissie Topsport en Studie voorgelegd. Slechts in enkele gevallen tijdens de afgelopen tien jaar werd een kandidaat-topsportstudent het statuut geweigerd (bijvoorbeeld, indien enkel op basis van lactaattests het sportieve niveau kon bepaald worden). Dit laag weigeringspercentage wordt grotendeels bereikt door de eerste screening van de aanvragen door de medewerker. Vervolgens wordt een topsportstudent, op basis van zijn/haar sportief niveau, in één van vier categorieën ingedeeld (zie Tabel 2). Deze categorieën bepalen mee op welke studieflexibiliteiten en sportieve of logistieke faciliteiten topsportstudenten kunnen beroep doen. Categorie A-Internationaal Ploeg (a) behorend tot het Belgisch Olympic (Youth) Team; (b) tijdens de laatste negen maand voor het indienen van de aanvraag frekwente selecties voor nationale ploeg en veelvuldige deelname aan internationale competities. Individueel (a) zwemmen (b) behorend tot het Belgisch Olympic (Youth) Team; (c) tijdens de laatste negen maand voor het indienen van de aanvraag frekwente selecties voor nationale ploeg en veelvuldige deelname aan internationale competities. Categorie A Ploeg (a) behorend tot 1° nationale klasse; (b) behorend tot ere-divisie. Individueel (a) zwemmen (b) 1°-3° plaats op een BK; (c) 1°-3° Belgische Beste Jaarprestatie; (d) door de betrokken sportfederatie geëvalueerd worden als behorend tot een niveau zoals omschreven in (a) en (b). Categorie B Ploeg (a) behorend tot 2° nationale klasse;
(b) behorend tot eerste divisie. Individueel (a) zwemmen (b) 4°-8° plaats op een BK - finaleplaats; (c) 4°-6° Belgische Beste Jaarprestatie. Categorie U (Uitdovend) Behoorde vorig academiejaar tot Categorie A-internationaal, A, of B maar beantwoordt niet meer aan de gestelde criteria voor deze categorieën. Categorie N (Niet weerhouden) Voldoet niet aan de criteria gesteld voor Categorie A, B, C, of U. Opmerkingen: Lid zijn van een ploeg of club die in eerste nationale klasse of ere-divisie aan nationale competities deelneemt is niet voldoende om als topsportstudent erkend te worden. Tabel 2. Categorieën gehanteerd voor het toekennen van het statuut van topsportstudent aan de VUB.
In vierde instantie werd de inhoudelijke werking van T&S in functie van haar operationeel doel ingevuld. De onderwijsgerichte begeleiding dient tot doel te hebben een topsportstudent de mogelijkheid te verlenen om, rekening houdend met de studievereisten (studietijd en -organisatie) op een zo gunstig mogelijke wijze aan de noden van hun topsportcarrière te voldoen--noden die kunnen variëren van enkele trainingen per week tijdens de avonduren, tot langdurige buitenlandse afwezigheden (bijvoorbeeld, 3 à4 maanden gespreid over een academiejaar) bij topsportstudenten die op wereldniveau competitiesport beoefenen. De studieflexibiliteiten dienden dan ook enerzijds de dagelijkse problematiek van de combinatie (bijvoorbeeld, dagelijkse namiddag-training in de sportclub) aan te kunnen pakken, en anderzijds de topsportstudent de mogelijkheid te bieden om voor een langere periode afwezig te zijn (bijvoorbeeld, een één week-durende BOIC-stage, een één maanddurende judostage te Japan, of een drie maand-durende deelname aan het Europees en ZuidAmerikaans snowboard-circuit). De studieflexibiliteiten houden dan ook rekening met kort-durende afwezigheden voor colleges, practische en labo-oefeningen, of voor examens binnen de zittijd. Voor een langdurige afwezigheid of een afwezigheid die zich op een regelmatige dag of periode voordoet, wordt er naar een geïndividualiseerde studie-organisatie gestreefd met als studieflexibiliteiten: de spreiding van de duur van de studieperiode (deeltijds studeren), het spreiden van examens over en/of buiten de zittijden, en het verschaffen van individuele studiebegeleiding. Daar het verlenen van studieflexibiliteiten zowel een organisatorisch als een inhoudelijk aspect heeft, werd er per faculteit een begeleider (veelal een lid van het zelfstandig academisch personeel) aangesteld die topsportstudenten bijstaat inzake de inhoudelijke aspecten van cursussen, de spreiding ervan over meerdere academiejaren, enzovoort. Om de toepassing van studieflexibiliteiten inzake examenregeling te waarborgen, werd in het algemeen examenreglement van de VUB een paragraaf opgenomen die de mogelijkheid tot afwijkingen vrijwaart, en dit na overleg met de desbetreffende facultaire instantie (Dienst Onderwijszaken, 1997). Op vraag van diverse topsportstudenten en sportinstanties of -clubs werd naast de studiebegeleiding ook de mogelijkheid tot sportbegeleiding ingebouwd. Via de sportfaciliteiten kunnen topsportstudenten een beroep doen op sportwetenschappelijke (bijvoorbeeld sportkinésitherapeutische, sportpsychologische, sportmedische begeleiding) of sporttechnische begeleiding (bijvoorbeeld zwemcoach). Voorts kunnen ze na aanvraag bij T&S ook prioritair gebruik maken van de sportinfrastructuur. Gezien de grote belangstelling vanwege talentvolle zwemmers heeft T&S reeds van bij haar start een beroep gedaan op een zwemcoach om in de noodzakelijke sporttechnische begeleiding te kunnen voorzien. In overleg met de persoonlijke of clubtrainer, of met de technisch directeur van de Vlaamse Zwemliga (VZL), wordt bepaald op welke schema’s de zwemmers aan de dagelijkse zwemtrainingen kunnen deelnemen in het VUB-zwembad. Zwemmers categorie AInternationaal worden toegestaan om op de eigen schema’s te trainen, terwijl de zwemmers categorie A, B of U op een door de VUB-zwemcoach (in overleg met de persoonlijke of clubtrainer) vastgelegd schema dienen te trainen. Uiteraard blijft iedere zwemmer lid van de eigen zwemclub. In samenwerking met de Sportdienst worden er dagelijks (morgen, middag en avond) diverse
zwembanen voorbehouden voor de topzwemmers. Voorts werd van bij het opstarten van T&S ook groot belang gehecht aan de fysieke conditie, blessurepreventie en revalidatie van de topsportstudenten. Zodoende werd een sportkinesitherapeut aangesteld om in te staan voor de kinesitherapeutische begeleiding en revalidatie, alsook voor het optimaliseren van de fysieke conditie en de krachttraining van de topsportstudenten (in functie van hun categorie). In overleg met de Sportdienst wordt de fitness-/krachttrainingzaal dagelijks (morgen en middag) ter beschikking van de topsportstudenten gesteld: enerzijds op basis van begeleiding verschaft door de sportkinesitherapeut, anderzijds in functie van vrije, niet-begeleide trainingen. Tenslotte kunnen topsportstudenten (in functie van de noodzaak en rekening houdend met hun categorie) beroep doen op de sportmedische en sportpsychologische begeleiding die in de Faculteit Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie aanwezig is. Op logistiek vlak kan een topsportstudent steun verkrijgen bij het zoeken naar studentenhuisvesting. Daar huisvesting op of nabij de campus voor vele topsportstudenten het vermijden van tijdverlies (bijvoorbeeld, verplaatsingen VUB-thuis of VUB-sportclub) inhoudt, verleent T&S, in samenwerking met de Dienst Huisvesting, topsportstudenten de mogelijkheid om een studentenkamer te verkrijgen in het T&S-studentenhuis (naast de campus gelegen). Bij het toekennen van een kamer worden vooral de sportieve noden (bijvoorbeeld, de noodzaak om op de campus te verblijven om efficiënt te kunnen trainen) alsook de sociale achtergrond (bijvoorbeeld, afstand VUB-thuis, studiejaar, inkomen ouders) van de topsportstudent in acht genomen. Tenslotte kan een topsportstudent in aanmerking komen voor een Lotto-studiebeurs. De Lotto-Studiebeurzen hebben tot doel topsportstudenten aan te moedigen in hun streven naar, dan wel te belonen voor het behalen van zowel goede studie- en sportieve resultaten. Met deze beurzen benadrukt de Nationale Loterij - Lotto haar steun voor deze jonge talentvolle atleten en spelers in hun streven om op een zo optimaal mogelijke wijze hun universitaire studie en sportbeoefening op hoog niveau te combineren. Het verlenen van studieflexibiliteiten, sport- en logistieke faciliteiten wordt tenslotte vastgelegd in functie van de sportieve noden van de topsportstudenten. De begeleiding waarop topsportstudenten kunnen beroep doen, staat dan ook in functie van de hun toegekende categorie (zie Tabel 3). Deze begeleiding kan, indien nodig, individueel aangepast worden. Categorie A-internationaal Studieflexibiliteiten In samenwerking met de topsportstudent, de trainer/coach, de ouders en de betrokken sportfederatie en/of BOIC wordt er een individuele studieplanning opgesteld, waarbij gewerkt wordt met afwezigheden voor colleges, practische oefeningen en/of labo-oefeningen, herhaal- of bijscholingsles, verplaatsen van examens binnen en buiten de zittijd, en spreiden van studiejaren, contacten onderhouden tijdens buitenlandse verplaatsingen in functie van studiebegeleiding. Sportieve faciliteiten Prioritair gebruik en gratis gebruik van sportinfrastructuur, sportkinesitherapeutische, krachttrainings- en zwemtechnische begeleiding. Logistieke faciliteiten Conform criteria huisvesting. Categorie A Studieflexibiliteiten Afwezigheden voor colleges, practische oefeningen en/of labooefeningen, verplaatsen van examens binnen en buiten de zittijd, spreiden van studiejaren Sportieve faciliteiten Prioritair gebruik van sportinfrastructuur, sportkinesitherapeutische, krachttrainings- en zwemtechnische begeleiding mits vergoeding. Logistieke faciliteiten Conform criteria huisvesting. Categorie B Studieflexibiliteiten Afwezigheden voor colleges practische oefeningen en/of labo
oefeningen, verplaatsen van examens binnen de zittijd. Sportieve faciliteiten Gebruik van sportinfrastructuur, sportkinesitherapeutische, krachttrainings- en zwemtechnische begeleiding mits vergoeding en indien mogelijk. Logistieke faciliteiten Conform criteria huisvesting. Categorie U (Uitdovend) Studieflexibiliteiten Afwezigheden voor colleges, practische oefeningen en/of labooefeningen, verplaatsen van examens binnen de zittijd. Het spreiden van studiejaren wordt niet als een prioritaire studieflexibiliteit aanzien. Sportieve faciliteiten Gebruik van sportinfrastructuur, sportkinesitherapeutische, krachttrainings- en zwemtechnische begeleiding mits vergoeding en indien mogelijk. Logistieke faciliteiten Conform criteria huisvesting Tabel 3. Verleende studieflexibiliteiten, sportieve en logistieke faciliteiten aan topsportstudenten erkend aan de VUB en in functie van hun categorie.
Het is belangrijk op te merken dat een topsportstudent het statuut niet alleen wordt toegekend voor het eerstvolgende acdemiejaar, maar ook een "reservejaar" wordt toegekend. Deze topsportstudenten die wegens bijvoorbeeld tegenvallende prestaties of kwetsuren, het daarop volgende academiejaar niet aan de gestelde erkenningscriteria kunnen voldoen, kunnen toch beroep doen op een minimum aantal studieflexibiliteiten. Dit moet deze topsportstudenten de kans geven om tijdens dit academiejaar opnieuw tot het vereiste sportieve niveau op te klimmen. De inhoudelijke werking van T&S houdt als zodanig een continue, dagelijkse begeleiding in van de topsportstudenten, waarbij evaluatie van het verloop van de combinatie gehanteerd wordt om de begeleiding te behouden, dan wel bij te sturen. Tabel 4 geeft een overzicht van het chronologisch verloop van de werkingvan T&S. 15-30 September Initiële contacten met kandidaat-topsportstudenten en hun ouders en trainer/coach. Opstellen eerste overzicht aan te vragen studieflexibiliteiten. 12-15 Oktober Eerste overleg met topsportstudent en ouders en/of trainer. Finaliseren eerste overzicht aan te vragen studieflexibiliteiten. 01-15 November Evaluatie verloop combinatie en bijsturen aangevraagde studieflexibiliteiten. Finaliseren aanvragen studieflexibiliteiten voor tentamenperiode. 01-15 Februari Evaluatie tentamenresultaten. Bijsturen aangevraagde studieflexibiliteiten in functie van collegerooster 2° semester. Eerste overzicht aangevraagde studieflexibiliteiten (voor)examenperiode en eerste zittijd. 01-15 Maart Finaliseren aanvragen studieflexibiliteiten voor (voor)examenperiode. 01-10 Mei Evaluatie voorexamenresultaten. Finaliseren aanvragen studieflexibiliteiten voor eerste zittijd. 1 8 Juli Evaluatie examenresultaten eerste zittijd Eerste overzicht aangevraagde studieflexibiliteiten
voor tweede zittijd. 15-20 Augustus Finaliseren aanvragen studieflexibiliteiten voor tweede zittijd. Tabel 4. Chronologisch overzicht van de inhoudelijke werking van Topsport en Studie.
Evolutie en evaluatie van Topsport en Studie Tijdens de voorbije tien academiejaren heeft T&S reeds 322 talentvolle atleten en spelers begeleid (De Knop & Wylleman, 1998). Tabel 5 geeft de evolutie van het totaal aantal topsportstudenten, verdeeld over de diverse faculteiten sinds het academiejaar 1988-1989 weer. FAK.
88-89
89-90
90-91
91-92
92-93
93-94
94-95
95-96
96-97
97-98
ESP
1
8
13
15
12
13
7
12
11
12
GF
2
4
2
3
2
1
1
3
2
4
LK
9
18
18
18
23
23
21
28
38
40
LW
-
3
3
5
7
4
5
4
4
4
PO
-
3
2
1
2
4
7
7
4
4
RG
4
6
6
3
3
5
6
5
6
9
TW
2
3
4
4
6
9
9
3
6
10
WET
6
5
4
4
5
7
6
2
4
10
VC
-
-
-
-
1
-
-
-
-
-
Tot.
24
50
52
53
61
66
62
64
75
93
ESP= Economische, Sociale en Politieke Wetenschappen; GF= Geneeskunde en Farmacie; LK= Lichamelijke Opveoding en Kinesitherapie; LW= Letteren en Wijsbegeerte; PO= Psychologie en Opvoedkune; RG= Rechtsgeleerdheid; TW= Toegepaste Wetenschappen; WET=Wetenschappen; VC= Vesalius College) Tabel 5. Aantal topsportstudenten erkend aan de VUB sinds academiejaar 1988-1989 (in absolute aantallen).
Tot op heden vertegenwoordigden deze topsportstudenten ruim 45 verschillende sportdisciplines (zie Tabel 6). SPORTTAK
aantal
SPORTTAK
aantal
SPORTTAK
aantal
atletiek
32
badminton
1
ballet
1
basketbal
26
dans
1
golf
1
gymnastiek
6
handbal
12
judo
5
kano
2
karate
2
karting
1
kayak
2
kickboxen
1
klimmen
3
korfbal
10
kungfu
1
minivoetbal
3
mountain bike
1
paardrijden
1
powerlifting
2
roeien
8
rolschaatsen
2
rope skipping
1
rugby
3
schermen
7
shorttrack
2
ski
6
softbal
1
snowboard
5
squash
5
tafeltennis
3
taekwondo
1
tennis
20
triatlon
8
veldhockey
5
voetbal
40
volleybal
21
waterballet
4
waterpolo
4
wielrennen
10
windsurfen
2
zaalvoetbal
5
zeilen
9
zwemmen
33
Tabel 6. Aantal topsportstudenten erkend aan de VUB sinds academiejaar 1988-1989 per sportdiscipline (in absolute aantallen).
Het meest markante resultaat is het hoge slagingspercentage van de topsportstudenten doorheen de voorbije tien academiejaren: ruim 71% rond het studiejaar met succes af--een slagingspercentage dat ruim 10% hoger ligt dan het gemiddelde slagingspercentage van de totale studentenpopulatie. Tabellen 7 en 8 geven de gemiddelde slaginsgpercentages van de topsportstudenten weer per academiejaar, per faculteit, per zittijd en per graadstoekenning. SLAGINGSPERCENTAGE PER ACADEMIEJAAR 88-89
89-90
90-91
91-92
92-93
93-94
94-95
95-96
96-97
Gemid.
60
72
69
64
82
75
72
67
80
71
SLAGINGSPERCENTAGE PER FACULTEIT ESP
61
GF
71
LK
72
LW
66
PO
67
RG
70
TW
82
WET
77
ESP=Economische, Sociale en Politieke Wetenschappen; GF=Geneeskunde en Farmacie; LK=Lichamelijke Opvoeding en Kinesitherapie; LW=Letteren en Wijsbegeerte; PO=Psychologie en Opvoedkunde; RG=Rechtsgeleerdheid; TW=Toegepaste Wetenschappen; WET=Wetenschappen Tabel 7. Gemiddelde slagingspercentages van de topsportstudenten erkend aan de VUB sinds academiejaar 1988-1989 per academiejaar en per faculteit.
SLAGINGSPERCENTAGE PER ZITTIJD In 1° Zittijd
In 2° Zittijd
70
30
SLAGINGSPERCENTAGE PER GRAADSTOEKENNING Met voldoende
65
Met onderscheiding
28
Met grote onderscheiding
6
Met grootste onderscheiding
1
Tabel 8. Gemiddelde slagingspercentages van de topsportstudenten erkend aan de VUB sinds academiejaar 1988-1989 per zittijd en per slagingsgraad
Ook de goede sportieve prestaties van deze topsportstudenten zijn het vermelden waard. Hieronder rekenen we niet alleen de veelvuldige selecties voor nationale ploegen, maar ook diverse medailles op Europese en Wereldkampioenschappen. En uiteraard denken we hier aan Sebastien Godefroid, zilveren medaillewinnaar tijdens de 1996 Olympische Spelen te Atlanta. Nu reeds maken diverse topsportstudenten hun opwachting voor een mogelijke preselectie voor de komende Olympische Spelen te Sidney. Uiteraard heeft T&S ook uitvallers gekend, met name topsportstudenten die bij het aanvangen en of het voortzetten van de studies vroegtijdig hebben afgehaakt. Weliswaar blijkt dat door middel van een grondige screening van het dossier van de kandidaat-topsportstudenten een dergelijke uitval vrij beperkt is gebleven. Analyse van de meest belangrijke oorzaken van een dergelijke dropout heeft aangetoond dat deze hoofdzakelijk te wijten is aan (a) een gebrek aan voorbereiding op universitaire studies in het middelbaar onderwijs, (b) een slechte keuze van studierichting, (c) het professionaliseren van de sportcarrière van de topsportstudent (bijvoorbeeld, onder de vorm van een "prof-contract" in basketbal of voetbal), en (d) een gebrek aan steun vanuit het psycho-sociale milieu (met name de ouders, de trainer) (Wylleman, De Knop, De Martelaer, & Teirlynck, 1991). Een gebrek aan steun vanwege de persoonlijke trainer en/of technisch directeur heeft er toe geleid dat er ook "bekende namen", die op dat moment deel uitmaakten van de Olympische selectie, hun streven naar het combineren van studie en topsport hebben gestaakt (bijvoorbeeld Brigitte Becue).
Promotionele activiteiten van Topsport en Studie Het doel en de werking van T&S, alsook de algemene erkenningscriteria voor het statuut van topsportstudent aan de VUB worden bekend gemaakt via een flyer, alsook in de facultaire collegeroosters en de VUB-zakagendas. Deze flyer en zakagenda’s worden ter beschikking gesteld van sport(beleids)instanties, kandidaat-topsportstudenten alsook van scholen. Voorts organiseert T&S jaarlijks een Persvoorstelling ter gelegenheid waarvan zowel de ouders, de trainers/coaches, verantwoordelijken van onderwijs- en sportbeleidsinstanties, en de media worden uitgenodigd. Deze voorstelling heeft hoofdzakelijk tot doel het belang van een succesvol combineren van universitaire studie en topsport te onderlijnen, alsook om de personen in de nabije omgeving van de topsportstudent de gelegenheid te bieden van naderbij kennis te maken met de werkwijze en de begeleiding die door T&S wordt verschaft.
Initiatieven ontwikkeld in de marge van Topsport en Studie Doorheen de voorbije academiejaren werden er in de begeleiding van topsportstudenten ook nieuwe accenten gelegd en nieuwe initiatieven ontwikkeld.
In eerste instantie werd vanuit de VUB steeds overleg nagestreefd met andere universitaire centra, zowel in het binnen- als in het buitenland. Binnen de VUSF werden aspecten specifiek aan de begeleiding van topsportstudenten aan bod gebracht. Op internationaal vlak onderhoudt T&S contacten met universiteiten, die gelijkwaardige topsport en studie-initiatieven hebben ontwikkeld in Nederland, Duitsland, Groot-Brittannië, de Verenigde Staten en in Canada. Zo heeft T&S zowel met de University of Bath als met de University of Surrey (Groot-Brittannië) informatie en expertise inzake begeleiding uitgewisseld (De Knop & Wylleman, 1996; Wylleman & De Knop, 1998b). Op een dergelijke wijze werd T&S ook gevraagd aan de Rijksuniversiteit Groningen (Nederland) alsook in het "Department Career Development and Counseling" van Springfield College (Verenigde Staten) en het "Institute for the Study of Youth Sport" van Michigan State University (Verenigde Staten). Tenslotte werden contacten met de Universität Leipzig (Duitsland) vertaald in een gezamenlijk onderzoeksproject met betrekking tot de carrière-ontwikkeling van talentvolle atleten. In tweede instantie werd op basis van de dag-dagelijkse ervaring met de begeleiding van (topsport)studenten, alsook op basis van onderzoek, de ouders en de trainers/coaches van de topsportstudenten van dichtbij betrokken bij het aanvangen van de combinatie door de student. Bij het combineren van universitaire studies en competitiesport op hoog niveau is het inderdaad belangrijk dat de topsportstudent op steun kan (blijven) rekenen van het familiale en het sportieve milieu. Binnen de familie spelen de ouders dan ook een zeer belangrijke rol: niet alleen op financieel en logistiek vlak maar ook op het emotionele vlak. Om ouders van topsportstudenten te helpen in het steunen van hun zoon of dochter betrekt T&S de ouders reeds van bij de aanvang van de studie-topsportcarrière. Ze worden doorheen het eerste academiejaar meerdere malen uitgenodigd om het verloop van de combinatie studie en topsport van hun zoon of dochter voor te bereiden en te evalueren. Vanuit de sportwereld is de steun van de trainer/coach ook zeer belangrijk. Daar T&S zich niet in de plaats wenst te stellen van de sportclub, of van de trainer/coach worden deze geïnformeerd over het studeren aan de VUB (programma, collegrooster) en over de wijze waarop de topsportstudent wordt begeleid. Het overleg met ouders en trainers/coaches wordt mogelijk gemaakt door, onder andere: 1. Flexibiliteiten inzake afspraken (aan de VUB tijdens of buiten de kantooruren, thuis bij de topsportstudent, of in de sportclub); 2. Rechtstreeks contact (buiten kantooruren) mogelijk te maken met de medewerker; 3. De topsportstudent tijdens trainingen, stages en/of competities op te volgen; 4. Ouders en trainer/coaches uit te nodigen voor de jaarlijkse Persvoorstelling. In derde instantie werd beslist de begeleiding van topsportstudenten via het "Studie en Talent Educatief Programma" of STEP uit te breiden. STEP verschaft studenten niet alleen informatie, maar leert hen ook sportieve, studie- alsook sociale vaardigheden aan die hen moeten toelaten op een zo succesvol mogelijke wijze (a) de combinatie van universitaire studies en hun sportief talent te voltooien, en om (b) een post-universitaire carrière aan te vangen. Doorheen het academiejaar biedt STEP work-shops aan met betrekking tot: 1. Het optimaal voorbereiden van universitaire studies, 2. Het succesvol aanvangen van het eerste studiejaar, 3. Een succesvolle overgang naar de tweede cyclus, 4. Het optimaal voorbereiden van een post-academische professionele carrière, 5. De noodzaak van het continu bijscholen, 6. De rol van een gezonde voeding, 7. Een correcte krachttraining, 8. Het omgaan met competitieverwachtingen en -stress, 9. De rol van ouders in de talentontwikkeling, 10. Omgaan met de media, 11. Het voorkomen en omgaan met kwetsuren. Een laatste initiatief betreft de nauwe samenwerking van T&S met het BOIC en de Belgische Judofederatie/Vlaamse Judofederatie (BJB/VJF). Deze samenwerking resulteerde tijdens het academiejaar 1997-1998 in het opstarten van een nationaal trainingscentrum judo ("De Judoschool"). Dit centrum brengt Belgische topjudoka’s (zowel juniors als seniors) samen voor gezamenlijke trainingen op de VUB-campus. De VUB biedt de Judoschool een studentenhuis om judoka’s op
internaat te plaatsen. Hierdoor kunnen deze hun universitaire studies aan de VUB aanvangen, of in de nabije omgeving van de VUB school lopen aan een instelling secundair onderwijs of hoger-onderwijsbuiten-universiteit. Tenslotte kan de Judoschool beroep doen op de sportwetenschappelijke begeleiding die via T&S ter beschikking gesteld wordt.
Onderzoek in functie van Topsport en Studie Om de begeleiding verschaft door T&S te optimaliseren werden tijdens de voorbije jaren verscheidene onderzoekslijnen ontwikkeld. In een eerste fase werd een inventarisatie opgemaakt van initiatieven gericht op de studerende topsporters, en dit zowel in binnen- als buitenland (De Knop, Wylleman, De Martelaer, Theeboom, & Wittock, 1996; Wylleman & De Knop, 1995a). Hierbij werd de struktureel-organisatorische aanpak van deze initiatieven bestudeerd. Dit overzicht maakte duidelijk welke aanpak er in diverse Europese landen werd ontwikkeld en in welke wijze deze zich ontwikkelden. Voorts werd aandacht besteed aan toenmalige Vlaamse initiatieven, zoals het "Tennis en Studie" (Mortsel) van de Vlaamse Tennisvereniging (VTV), de voormalige Zwemschool (Eeklo) van de Vlaamse Zwemliga, de Balletschool van Antwerpen en de Basketbal-, Voetbal- en Wielerschool van Oostende. Deze lijn van onderzoek zal in de nabije toekomst een vervolg kennen met betrekking tot de werking van de recent gestarte "topsportscholen" in het secundair onderwijs. Zo werd recent meegewerkt aan een nota tot het optimaliseren van de organisatie en begeledeiding binnen deze topsportscholen (Vanden Auweele, Van Assche, De Knop, & Vrijens, 1998). Hierbij werd de aandacht gevraagd van de organiserende beleidsinstanties voor een meer globale visie op het combineren van studie en topsport, gesteund door een "totaal-begeleiding". In een tweede fase werd gepeild naar de specifieke problemen die studerende topsporters zowel in het secundair als in het hoger onderwijs ervaren, alsook naar de mogelijke oplossingen die deze topsporters voorstelden om deze problemen aan te pakken (Wylleman, De Knop, Pluym, & Bogaerts, 1992). De onderzoeksresultaten brachten aan het licht dat in het middelbaar onderwijs 10% van de studerende topsporters geen concrete oplossing hadden voor hun problemen, 16% verlaagde zijn deelname in sportactiviteiten, 40% trachtte via een schema/plan studie en topsport te combineren, en 30% stelde andere oplossingen (ondermeer via vrienden) voorop. Deze topsportscholieren wensten in grotere mate afwezig te kunnen zijn (60%), inspraak te krijgen in de planning van lessen (38%), de sportinfrastructuur van de school te gebruiken (38%) en inspraak te krijgen in de examenplanning (27%). Deze inspraak werd bijna nooit toegekend (respectievelijk 4% en 3%). In het hoger onderwijs wensten studenten hoofdzakelijk afwezig te kunnen zijn van colleges, practische en labo-oefeningen (62%) en examens te spreiden buiten (36%) of binnen een zittijd (34%). Ook ten aanzien van de sport hadden studerende topsporters concrete vragen, met name in het middelbaar onderwijs afwezig te kunnen zijn van trainingen/stages/competities (39%), inspraak te krijgen in de planning van trainingen en stages (36%) en in competities (32% en een beter overleg tussen de sportfederatie en de school (36%). In het hoger onderwijs wensten topsportstudenten dat de sportfederatie zou overleg plegen met de universiteit of HOBU (35%), dat ze afwezig zouden kunnen zijn van trainingen, stages en competities (30%), inspraak in de training- en competitieplanning (20%) en de mogelijkheid om op trainings- en competitieplaatsen te kunnen studeren (20%). Daar in het middelbaar onderwijs atleten nog in de vormingsfase van hun topsportcarrière zitten, bleek een nood aan een grotere flexibiliteit inzake hun dagelijkse aanwezigheid op school te bestaan. In een vervolgonderzoek zal nagegaan worden in welke mate de problematiek in het secundair onderwijs verminderd is na het opstarten van de topsportscholen. In een derde fase werd onderzoek verricht naar de belangrijkheid van de sociale omgeving van studerende topsporters in het succesvol combineren van studie en topsport (Sloore, De Knop, & Wylleman, 1995; Wylleman & De Knop, 1996; Wylleman & De Knop, 1997a/b; Wylleman & De Knop, 1998a). Resultaten gaven aan dat T&S, gevolgd door de trainer/coach en door de ouders, als belangrijkste personen/instanties ervaren werden voor de wijze waarop ze hun studies en topsportbeoefening wisten te combineren. Andere personen (bijvoorbeeld, mede-studenten) of andere instanties (bijvoorbeeld, BOIC) werden als minder belangrijk geëvalueerd. Voorts beoordeelden de topsportstudenten dat ze op voldoende wijze goede contacten hadden met T&S, en dat ze de houding en invloed van T&S als positief ervaarden, meer bepaald, de raadgevende steun in verband met de studies, alsook de emotionele steun onder de vorm van luisteren en aanmoedigen. Ook de rol van de ouders werd als belangrijk ervaren in het combineren van studie en topsport, met name, in functie van hun financiële, logistieke en emotionele/aanmoedigende steun. Deze onderzoeksresultaten leidden
ertoe de ouders van topsportstudenten nauwer te betrekken in het aanvangen van de combinatie van studie en topsport. Tenslotte wordt momenteel in een vierde fase onderzocht op welke wijze talentvolle atleten en spelers doorheen hun sportieve carrière evolueren, welke specifieke problemen zij hierbij ervaren en welke personen/instanties hen hierbij van steun kunnen zijn (Wylleman & De Knop, 1997a/b; Wylleman, De Knop, & Sillen, 1998). Hierbij werd reeds vastgesteld dat topsportstudenten tijdens specifieke momenten of transities in hun sportcarrière (bijvoorbeeld, bij de overgang van SO naar HO) nood hebben aan een sociaal ondersteunende omgeving. Meer bepaald werd de belangrijkheid van de ouderlijke inbreng voor topsportstudenten opnieuw bevestigd: in vergelijking tot niet-studerende topsporters, blijven ouders van topsportstudenten langer een steunende rol spelen. In een volgend onderzoek zal onderzocht worden op welke wijze de carrière (zowel op professioneel, sportief als sociaal vlak) van ex-topsportstudenten (afgestudeerd aan de VUB) zich verder heeft ontwikkeld. Zo zal aandacht besteed worden aan de wijze waarop deze voormalige topsportstudenten zich hebben weten te oriënteren op, en te integreren in de arbeidsmarkt. Deze onderzoeksbevindingen zullen gehanteerd worden in het opzetten van een workshop omtrent het optimaal voorbereiden van een postacademische professionele carrière binnen STEP.
Topsport en Studie aan de VUB: Ter conclusie In functie van haar doelstelling, met name topsportstudenten tot een succesvol aanvangen en voltooien van hun universitaire studie in de studierichting van hun eigen keuze te brengen, en ze de mogelijkheid bieden hun sportief niveau te behouden dan wel verbeteren, kan besloten worden dat T&S haar topsportstudenten reeds meer dan een decennium lang een kwaliteitsvolle studie-, sportieve en logistieke begeleiding aanbiedt. Zowel de slagingspercentages alsook de geleverde sportieve prestaties onderlijnen de effectiviteit van de begeleiding van T&S. Dankzij haar innoverende en toonaangevende inspanningen op het vlak van studie-, sportieve en logistieke begeleiding voor topsportstudenten heeft de VUB een waarmerk van kwaliteitszorg weten te verwerven. Dit weerspiegelt zich niet alleen in het groeiend aantal topsportstudenten, maar ook in de maatschappelijke waarde die T&S hiermee heeft verworven (bijvoorbeeld, de Lotto-Studiebeurzen toegekend door de Nationale Loterij, de oprichting van de Judoschool). Het huidige onderwijslandschap en de toenemende aandacht voor topsport in acht nemend (cfr. de topsportscholen in het SO), wordt het duidelijk dat T&S een concrete rol dient te blijven spelen in het optimaliseren van de slaagkansen van talentvolle atleten en spelers bij het combineren van universitaire studies en competitiesportbeoefening op hoog niveau. Topsportstudenten maken een integraal deel uit van zowel de topsport- als van de studentenpopulatie. Weliswaar beschikken ze, in vergelijking tot niet-studerende topsporters of niet-topsportbeoefenende studenten, slechts over eenzelfde hoeveelheid tijd en energie om op beide vlakken tot goede prestaties te komen. De situatie van topsportstudenten kan dan ook uitmonden in het "beste" of in het "slechtste" van twee werelden. De ervaring van T&S heeft uitgewezen dat de begeleiding van topsportstudenten meer inhoudt dan het verlenen van studieflexibiliteiten en/of sportieve faciliteiten. Er is nood aan een globale aanpak van de situatie van topsportstudenten. Op sociaal-maatschappelijk vlak dient er een studie-topsportvriendelijk klimaat ontwikkeld te worden, niet als een afzonderlijke entiteit, maar wel als deel van een integrale talentontwikkeling op onderwijskundig en op sportief vlak. Zo moet niet alleen de overgang van de topsporter van secundair naar hoger onderwijs geoptimaliseerd worden (bijvoorbeeld, door nauwe samenwerking en uitwisseling van informatie tussen de onderwijsinstellingen, door voorbereidende gesprekken en workshops voor kandidaattopsportstudenten), maar moet er ook aandacht besteed worden aan de post-academische carrière van topsportstudenten en hun daaropvolgende transitie naar een professionele carrière (bijvoorbeeld, door stage te lopen tijdens het laatste studiejaar in "topsportvriendelijke" bedrijven, door integratie van afgestudeerde topsportstudenten in de bedrijfswereld mits flexibiliteit van werk en topsportbeoefening). Hierbij moeten ook de sport(beleids)instanties hun verantwoordelijkheid opnemen en samen met de onderwijs-gemeenschap tot constructieve, wel-doordachte en goed georganiseerde initiatieven ten voordele van de topsportscholier/-student komen. Zo is het wenselijk dat het BOIC, in functie van haar beleids- en begeleidingsdoelstellingen, een concrete financiële steun zou verlenen aan "studie en topsport"-initiatieven die op een efficiënte en effectieve bijdragen tot de talentontwikkeling van talentvolle atleten en spelers. Voorts kan het BOIC ook een leidende rol op zich nemen inzake het formuleren van erkenningscriteria voor topsportscholieren en topsportstudenten--criteria die tot uniformiteit van erkenning en begeleiding over de onderwijsinstellingen secundair of hoger onderwijs
zou kunnen leiden. In acht nemend dat de kans tot het doorstoten naar de wereldtop klein blijft, en gezien het feit dat weinige topsporters een financieel lonende topsportcarrière kunnen uitbouwen, dient het accent steeds gelegd te worden op de schoolse/academische vorming van de jongeren. Op psycho-sociaal vlak (het dag-dagelijkse milieu) dienen de personen die voor de topsportstudenten belangrijk zijn op een constructieve wijze geïntegreerd te worden in hun begeleiding. Hierdoor moeten deze personen een positieve en steunende invloed kunnen (of leren) uitoefenen op topsportstudenten bij hun streven naar succes op zowel academisch als sportief vlak. Dit kunnen ze bijvoorbeeld door het verschaffen van emotionele en/of logistieke/financiële steun, maar ook door topsportstudenten bij te staan in het opzetten en hanteren van een goede planning en organisatie van de studie- en topsportactiviteiten. Op individueel vlak moeten studerende topsporters tenslotte vaardigheden aangeleerd worden om, bijvoorbeeld, op een meer optimale wijze met de beschikbare tijd om te gaan (zo valt het competitieseizoen voor 84% van alle topsportstudenten samen met beide zittijden), om met spanning en stress vanwege studie- en topsportbelasting om te gaan, om de noodzakelijke motivatie aan te houden om studie en competitiesport te blijven combineren, of om steunende relaties met leeftijdsgenoten uit te bouwen. De ervaring die als initiatief-nemer van T&S tijdens de voorbije 10 jaar werd verworven, alsook de veelvuldige reacties zowel van onze universitaire gemeenschap als van de sportwereld en van de ouders, maken duidelijk dat T&S een constructieve bijdrage levert tot het tot bloei laten komen van de talenten van jonge adolescenten binnen twee, door onze maatschappij als belangrijk geachte domeinen, met name het academische en het sportieve.
Referenties Chelladurai, P., & Danylchuk, K.E. (1984). Operative goals of intercollegiate athletics: Perceptions of athletic administrators. Canadian Journal of Applied Sport Sciences, 9, 33-41. De Knop, P., & Wylleman, P. (1996). An analysis of the policy of the Vrije Universiteit Brussel concerning the combination of top-level sport and study. Voordracht gehouden tijdens het colloquium "Sport and Higher Education into the 21ste Century", University of Bath, Bath, UK: 22-24.04.96 De Knop, P., & Wylleman, P. (1998). 10 Jaar Topsport en Studie. Brussel, Belgium: Vrije Universiteit Brussel. De Knop, P., Wylleman, P., & De Maertelaer, K. (1991). De combinatie van universitaire studies en topsportbeoefening in Vlaanderen (The combination of university studies and top-level sport in Flanders). In P. Wylleman, G. Schiltz, & N. Vanhaeren (Eds.), Proceedings Internationaal Symposium ‘Top level Sport and Study’ (pp. 58-67). Brussel: VUSF. De Knop, P., Wylleman, P., De Martelaer, K., Theeboom, M., & Wittock, H. (1996). New management for university sport, European Journal for Sport Management, 3(1), 35-47. Delecluse, C. (1986). Studie- en beroepsperikelen bij topsporters. Sport, 3, 52-54. Dienst Onderwijszaken (1997). Examenreglement. Brussel: VUB. Lanning, W. (1982). The privileged few: special counseling needs of athletes. Journal of Sport Psychology, 4, 19-23. Nelson, E.S. (1982). The effects of career counseling of freshman college athletes. Journal of Sport Psychology, 4, 32-40. Olympic News (December, 1994). De 61 aanbevelingen en conclusies van het IOC Conges [The 61 recommendations and conclusions of the IOC Congress], 11-12. Redactie (1991). Resoluties Congres Sport 2000. Sport, 1, 13-42. Simon, R.L. (1991). Intercollegiate athletics: do they belong on campus? In J. Andre & D.N., James (Eds.), Rethinking college athletics (pp. 43-68). Philadelphia: Temple University Press. Sloore, H., De Knop, P., & Wylleman, P. (1995). Onderzoek naar de invloed van het sociale netwerk en specifieke interpersoonlijke relaties op het combineren van studie en topsport. Brussel: VUB-OZR. Underwood, C. (1984). The student athlete: Eligibility and academic integrity. Michigan, MI: Michigan State University Press. Vanden Auweele, Y., Van Assche, E., De Knop, P., & Vrijens, J. (1998). Begeleiding van de jongeren in de topsportscholen. Leuven: FLOK. Withford, D. (1990). The student athlete: Myth or reality? College Magazine, 2, 37-41. Wylleman, P,. De Knop, P., Menkehorst, H., Theeboom, M., & Annerel, J. (1993). Van topsporter naar ex-topsporter. De noodzaak tot het optimaliseren van het beëindigen van de topsportcarrière. In Rijsdorp, K. et al. (Red.), Handboek voor Lichamelijke Opvoeding en Sportbegeleiding (pp. IV.3.Wyll.1-
IV.3.Wyll.24). Deventer: Van Loghum Slaterus. Wylleman, P. (1997). Talentdetectie en talentbegeleiding: Een sportpsychologisch perspectief. Voordracht gehouden tijdens het Internationaal Symposium 'Talent in de sport', Gent: BVLO-UG, 11.10.97 Wylleman, P., & De Knop, P. (1995a). Athlètes de haut niveau et enseignement: perspective Européenne sur la combinaison d'etude et sport de haut niveau. Voordracht gehouden tijdens het Congres d'Etude et Sport, Montréal, Canada: Université de Montréal-Ecole de Mortagne, 27-29.01.95. Wylleman, P., & De Knop, P. (1995b). The influence of the social network on young student-athletes. Voordracht gehouden tijdens het International Congress on Physical Education and Sport of Children, Bratislava, Slovakije: FIEP, 13-16.08.95. Wylleman, P. & De Knop, P. (1996). Combining academic and athletic excellence: The case of elite student-athletes. Voordracht gehouden tijdens het International Conference of the European Council for High Ability "Creativity and Culture", Wenen, Oostenrijk: ECHA, 19-22.10.96. Wylleman, P., & De Knop, P. (1997a). Elite student-athletes: Issues related to career development and social support. Paper presented at the 12th Annual Conference on Counseling Athletes, Springfield, US: Springfield College, 29.05-01.06.97. Wylleman, P., & De Knop, P. (1997b). The role and influence of the psycho-social environment on the career transitions of student-athletes. In Bangsbo et al. (Eds.), Book of abstracts 2nd Annual Congress of the European College of Sports Science (pp. 90-91). Copenhagen: University of Copenhagen. Wylleman, P. & De Knop, P. (1998a). The role of parents in student-athletes transition into higher education. Voordracht gehouden tijdens het 28th Congress of the International Association of Applied Psychology, San Francisco, US: IAAP-APA, 9-14.08.98. Wylleman, P., & De Knop, P. (1998b). The psycho-social needs of student-athletes. Voordracht gehouden tijdens het 3rd International on the Elite scholar/athlete, Guildford, UK: University of Surrey, 27.11.98 Wylleman, P., De Knop, P., & Sillen, D. (1998). Former Olympic athletes' perceptions of retirement from high-level sport. Voordracht gehouden tijdens het 28th Congress of the International Association of Applied Psychology, San Francisco, US: IAAP-APA, 9-14.08.98. Wylleman, P., De Knop, P., & Theeboom, M. (1993). Academic problems and achievements of elite athletes at university (Elite athletes in higher education). Voordracht gehouden tijdens het FISU/CESUConference van de XVII Universiade, Bufallo, United States: University at Bufallo, 09-11.07.93. Wylleman, P., De Knop, P., De Martelaer, K., & Teirlynck, P. (1991). Combining top-level sport and university studies: Problems, possible solutions and the need for an international perspective. In FISU/CESU, Proceedings XVI Universiade - FISU/CESU Conference (pp.399-410). Sheffield, United Kingdom: Sheffield City Polytechnic. Wylleman, P., De Knop, P., Pluym, T., & Bogaerts, K. (1992). The top-level athlete in secondary and higher education in Flanders. In UNISPORT (Ed.), Proceedings Olympic Scientific Congress - Vol. 2 (p. PED 103). Malaga, Spain: Unisport. Wylleman, P., Schiltz, G., & Vanhaeren, N. (1990). Proceedings International Symposium 'Top-level sport and Study'. Brussel, Belgium: BLOSO-VBT/VUSF.