De bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant actualisering 2011 Provincie Noord-Brabant
De bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant actualisering 2011
Provincie Noord-Brabant, januari 2012
Inhoud 1
Inleiding
2
De ontwikkeling van de Brabantse bevolking 2.1 Geboorte en sterfte 2.2 Migratieontwikkelingen - Binnenlandse migratie - Buitenlandse migratie - Migratie per gemeente 2.3 Bevolkingsgroei - Stedelijke concentratie- en landelijke gebieden 2.4 Groei en krimp in Noord-Brabant 2.5 Veranderingen in leeftijdssamenstelling - Stedelijke concentratie- en landelijke gebieden 2.6 Veranderingen in etniciteit - Stedelijke concentratie- en landelijke gebieden 2.7 Veranderingen in huishoudenssamenstelling - Stedelijke concentratie- en landelijke gebieden - Huishoudensgrootte
3
4
5
6
2
4 6
6 7 7 8 10 11 11 12 12 16 16 17 17 20 21
De ontwikkeling van de Brabantse woningvoorraad 3.1 Er ligt nog een behoorlijke bouwopgave in Noord-Brabant 3.2 Provinciaal verstedelijkingsbeleid 3.3 Het gemeentelijke woningbouwprogramma: een indicatie van de toename van de woningvoorraad 3.4 Recente woningbouwontwikkelingen in Noord-Brabant
22
Opgaven voor de regionale woningmarkt 4.1 Naar een realistisch, regionaal afgestemd woningbouwprogramma 4.2 Tijdig inspelen op veranderende demografische ontwikkelingen 4.3 Aansluiting van vraag en aanbod op de regionale woningmarkt - Plancapaciteit op orde? - Appartementen in nieuwbouw(plannen) - Koop, huur en de prijsontwikkeling in nieuwbouw(plannen) - Particulier opdrachtgeverschap 4.4 Woningbouwplanning en -programmering: flexibel, gedifferentieerd, kleinschalig - Flexibiliteit in plannen - Differentiatie in programma - Kleinschaligheid in projecten
27
Wonen met zorg en welzijn 5.1 Het berekeningsmodel 5.2 De definities - Beschermd wonen - Verzorgd wonen - Geschikt wonen 5.3 De opgaven 5.4 De opgaven realiseren
38
Naar een gezamenlijke regionale agenda voor wonen
41
22 23 24 25
27 31 31 31 31 32 36 36 36 37 37
38 38 38 38 38 38 39
Bijlagen 1 t/m 7 Bijlage 1 Ontwikkeling van de bevolking in Noord-Brabant, 2000-2010 (feitelijk) en 2011-2050 (prognose-actualisering 2011) Bijlage 2 Leeftijdsopbouw van de bevolking in Noord-Brabant, 2000-2011 (feitelijk) en 2012-2050 (prognose-actualisering 2011) Bijlage 3 Indicatie van de toename van de bevolking per gemeente, 2005-2030 Bijlage 4 Indicatie van de toename van de bevolking op regionaal schaalniveau, 2005-2040 Bijlage 5 Indicatie van de toename van de woningvoorraad per gemeente, 2005-2030 Bijlage 6 Indicatie van de toename van de woningvoorraad op regionaal schaalniveau, 2005-2040 (incl. de gebiedsindeling op basis van de regionale ruimtelijke overleggen (RRO-indeling) en de indeling in stedelijke concentratiegebieden en landelijke gebieden) Bijlage 7a Beschermd, verzorgd en geschikt wonen in Noord-Brabant; een indicatie van vraag (2010-2040) en aanbod (2010) Bijlage 7b Beschermd, verzorgd en geschikt wonen in Noord-Brabant; een indicatie van de opgaven, 2010-2040 (absoluut) Bijlage 7c Beschermd, verzorgd en geschikt wonen in Noord-Brabant; een indicatie van de opgaven, 2010-2040 (procentueel)
42
Gebruikte databronnen bij figuren, tabellen, kaarten en bijlagen
56
Noten
57
42 44 46 48 49
51 53 54 55
3
1
Inleiding
Voor een actueel beeld van de toekomstige bevolkingsontwikkelingen, veranderingen in de leeftijds- en huishoudenssamenstelling en de hiermee samenhangende woningbehoefte, wordt de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose regelmatig – en ten minste eenmaal per bestuursperiode1 – geactualiseerd. Zo kan steeds tijdig worden ingespeeld op nieuwe trends en ontwikkelingen, die van invloed zijn op de omvang en samenstelling van de bevolking en kunnen kwantitatieve en kwalitatieve effecten hiervan op de woningmarkt worden aangegeven. Volgens de nieuwe prognose neemt het inwonertal van Noord-Brabant toe van zo’n 2.454.000 in 2011, tot een maximum van rond de 2.560.000 mensen aan het begin van de jaren ’30. Dit betekent dat de Brabantse bevolking nog met ongeveer 106.000 personen zal groeien. Vergeleken met de vorige provinciale prognose uit 20082 ligt de bevolkingsgroei hoger, wordt dus ook een hoger ‘bevolkingsmaximum’ bereikt en ligt het omslagpunt van groei naar krimp wat later in de tijd (figuur 1). Een langere levensduur en naar boven toe bijgestelde buitenlandse migratiesaldi vormen hiervoor de belangrijkste verklaringen. Ook de woningvoorraad bereikt een hoger maximum vergeleken met de vorige prognose (figuur 2). Hier speelt, onder invloed van de vergrijzing en individualisering, vooral de sterke huishoudensgroei een rol. Verwacht wordt dat er in Brabant rond 2040 zo’n 1.194.000 woningen staan, 160.000 meer dan aan het begin van 2011. Na 2040 gaat ook de Brabantse woningvoorraad ietwat ‘krimpen’. Dit betekent dat tegenover de sloop van woningen een minder grote nieuwbouwopgave zal komen te staan. In deze rapportage worden allereerst – in hoofdstuk 2 – de ontwikkelingen van de Brabantse bevolking geschetst. Ingegaan wordt op de uitgangspunten en achtergronden bij de bevolkings- en woningbehoefteprognose. Daarnaast worden de belangrijkste uitkomsten gepresenteerd en toegelicht. Specifiek wordt hierbij ingegaan op enkele recente binnen- en buitenlandse migratieontwikkelingen en op de regionale verscheidenheid in groei en krimp van de bevolking. Uiteraard komen ook de veranderingen in de samenstelling van de Brabantse bevolking naar leeftijd, huishouden en etniciteit aan bod. De komende decennia (2011-2050) zijn hierbij in het perspectief geplaatst van de afgelopen 30 jaar (1980-2011), zodat van de ontwikkelingen van de bevolking en de woningvoorraad in Brabant in grote lijnen een tijdsbeeld ontstaat van bijna een driekwart eeuw3. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens ingegaan op de ontwikkelingen van de Brabantse woningvoorraad. De prognose-uit-
4
komsten laten zien, dat Brabant de komende tijd nog een behoorlijke woningbouwopgave wacht. Alleen al de eerstkomende tien jaar zal de woningvoorraad nog met zo’n 100.000 woningen moeten toenemen, oftewel zo’n 10.000 woningen (netto) per jaar. Dit om de verwachte groei van het aantal huishoudens op te kunnen vangen en bestaande woningtekorten wat terug te dringen. Door de kredietcrisis en de effecten hiervan op de woningmarkt zullen deze woningbouwaantallen op korte termijn echter niet gehaald worden, met als gevolg dat huishoudensvorming wordt uitgesteld en woningtekorten juist oplopen. In hoofdstuk 3 wordt speciale aandacht besteed aan de weerslag van de financieel-economische crisis op de woningbouw in Brabant. De in korte tijd sterk gewijzigde financieel-economische omstandigheden, het sterk veranderend demografisch tij en de (hiermee samenhangende) veranderingen in het wensenpatroon van de woonconsument stellen de regionale woningmarkt de komende tijd voor een aantal stevige opgaven. In grote lijnen laten deze (toekomstige) ontwikkelingen zich samenvatten in een viertal (hoofd)opgaven voor de regionale woningmarkt. In hoofdstuk 4 wordt uitvoerig ingegaan op deze opgaven. Zo ligt er de opgave om meer realiteitszin en regionale samenhang te brengen in de gemeentelijke woningbouwplanning en -programmering. Ten tweede zal tijdig ingespeeld moeten worden op het sterk veranderend demografisch perspectief. Daarnaast is het van belang (derde opgave), dat het bestaande en nieuwe aanbod van woningen en woonmilieus voldoende (blijft) aansluiten op de vraag van woonconsumenten. Ten slotte – en nauw samenhangend met genoemde opgaven – ligt er een (vierde) opgave om meer flexibiliteit te brengen in de woningbouwplanning, te zorgen voor voldoende differentiatie in het woningbouwprogramma en de ontwikkelschaal van woningbouwprojecten te verkleinen. Gelet op de sterke vergrijzing van de Brabantse bevolking zal het thema ‘wonen met zorg en welzijn’ de komende tijd meer en meer een rol gaan spelen op de regionale woningmarkt. Ook bij dit thema staat in feite de (betere) afstemming van vraag en aanbod centraal. In hoofdstuk 5 wordt aan het wonen met zorg en welzijn bijzondere aandacht besteed. Zowel voor het zogenoemde beschermd en verzorgd wonen, waar de meer intensieve vormen van zorg kunnen worden geboden, als voor het geschikt wonen – met name nultredenwoningen en aangepaste woningen – worden de (omvangrijke) opgaven voor de komende jaren geschetst. Ook wordt uitgebreid ingegaan op de mogelijkheden om invulling te geven aan de opgaven voor deze verschillende vormen van wonen met zorg en welzijn. In hoofdstuk 6 ten slotte wordt specifieke aandacht besteed
figuur 1 Bevolkingsomvang Noord-Brabant, 1980-2050
figuur 2 Woningvoorraad Noord-Brabant, 1980-2050
2.600.000
1.300.000
1.200.000
2.500.000
1.100.000 2.400.000 1.000.000 2.300.000 900.000 2.200.000 800.000 2.100.000 700.000 2.000.000 1980
600.000 1990
feitelijk
2000
2010
2020
prognose 2011
2030
2040
2050
prognose 2008
aan ‘het wonen’ als regionale opgave. Door te werken aan en vanuit een gezamenlijke regionale agenda voor wonen kan ingespeeld worden op het toenemend belang om voor tal van aspecten met betrekking tot het bouwen en wonen tot regionale afstemming te komen en hierover (zo nodig) ook regionale afspraken te maken. In deze rapportage zijn de (belangrijkste) prognoseresultaten vooral weergegeven op provinciaal en regionaal niveau, waarbij is aangesloten op de indeling in de vier RRO-gebieden4 (RRO staat voor regionaal ruimtelijk overleg). In de bijlagen 3 tot en met 7 zijn ook prognosegegevens over ontwikkelingen van de bevolking en de woningvoorraad op een lager – subregionaal en gemeentelijk – schaalniveau opgenomen. Zo is in bijlage 5 een indicatie gegeven van de toekomstige groei van de woningvoorraad per gemeente. Deze ‘programma-indicatie’ vormt een belangrijke basis, op grond waarvan (jaarlijks) in de RRO’s regionale woningbouwafspraken worden gemaakt.
1980
1990
feitelijk
2000
2010
2020
prognose 2011
2030
2040
2050
prognose 2008
vruchtbaarheids-, sterfte- en buitenlandse migratieontwikkelingen de parameters afgeleid van de CBS-prognoses. Voor de huishoudensontwikkelingen is ook gebruik gemaakt van parameterwaarden uit het Primos-model7. Uiteraard wordt hierbij, zowel voor de analyseperiode (de afgelopen jaren) als voor de prognoseperiode (2011-2050), rekening gehouden met regionale en gemeentespecifieke verschillen.
De actualisering van de bevolkings- en woningbehoefteprognose is uitgevoerd met het IPB-Primos-model5. In dit model vormen de gemeentelijke bevolking en de specifieke kenmerken van die bevolking de basis voor de vooruitberekeningen. Het model rekent met de gemeente als basiseenheid (‘bottom-up-benadering’). Een ander belangrijk kenmerk van het model is de koppeling met toekomstige, nationale ontwikkelingen, die het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) verwacht. Aangesloten is op de meest recente nationale bevolkings-, huishoudens- en allochtonenprognoses van het CBS6. Zo worden bijvoorbeeld voor de
5
2
De ontwikkeling van de Brabantse bevolking
De groei van de bevolking wordt enerzijds bepaald door de natuurlijke aanwas (oftewel het verschil tussen het aantal geboorten en het aantal sterfgevallen) en anderzijds door de binnen- en buitenlandse migratiesaldi. 2.1 Geboorte en sterfte
Wat de geboorte betreft is aangesloten op de CBS-veronderstelling, dat het gemiddeld kindertal vanaf 2015 stabiel zal blijven op een niveau van 1,75 kinderen per vrouw8. Momenteel ligt dit totaal leeftijdsspecifiek vruchtbaarheids-
figuur 3 Aantal geboorten en sterfgevallen in Noord-Brabant, 1980-2050 34.000 32.000
geboorten 30.000 28.000 26.000 24.000 22.000 20.000
sterfgevallen
18.000 16.000 14.000 12.000 1980
1990
2000
feitelijk
2010
2020
2030
2040
2050
prognose 2011
cijfer in Brabant op 1,799. Hoewel de vruchtbaarheidscijfers samenhang vertonen met de economische conjunctuur en een daling van de koopbereidheid – met een vertraging van een à twee jaar – zorgt voor een dalend vruchtbaarheidscijfer10, wordt voor de prognoseperiode al met al verondersteld, dat er de komende tijd in grote lijnen geen veranderingen meer zullen optreden in de leeftijdsspecifieke vruchtbaarheid. Nu de effecten van uitstel op jonge leeftijd en inhaal op hogere leeftijd goeddeels uitgewerkt lijken te zijn, zal het gemiddeld kindertal per vrouw vrij stabiel blijven. Ten opzichte van de vorige prognose (uit 2008) zijn de veronderstellingen met betrekking tot de vruchtbaarheidsontwikkelingen niet of nauwelijks bijgesteld. Het (toekomstig) aantal geboorten weerspiegelt het aantal vrouwen in de vruchtbare leeftijdsgroepen. In lijn hiermee zal het aantal geboorten de eerstkomende jaren iets teruglopen (figuur 3). Immers, als gevolg van het kleiner aantal geboorten in het begin van de jaren ’80 van de vorige eeuw neemt ook het aantal vrouwen af op de leeftijden waarop de meeste kinderen worden geboren. Het ‘golfpatroon’ zet zich vervolgens door richting de jaren ’20, wanneer het grotere aantal geboorten uit de tweede helft van de jaren ’80 en de jaren ’90 weer zorgt voor een toenemend aantal geboorten, al wordt niet het niveau van de ‘golf’ uit de jaren ’90 bereikt. Met een gemiddeld kindertal van 1,75 ligt de vruchtbaarheid immers op een niveau waarmee huidige en toekomstige generaties zichzelf niet vervangen. Daarvoor moet het vruchtbaarheidscijfer op ca. 2,1 liggen. Op termijn leidt dit tot een negatieve natuurlijke groei, waarbij het aantal sterfgevallen het aantal geboorten overstijgt.
figuur 4 Binnenlandse migratiesaldi in Noord-Brabant,
figuur 5 Buitenlandse migratiesaldi in Noord-Brabant,
1980-2050
1980-2050
6.000
6.000
5.000
5.000
4.000
4.000
3.000
3.000
2.000
2.000
1.000
1.000
0
0
-1.000
-1.000
-2.000
-2.000
-3.000
-3.000
-4.000 1980
-4.000 1990
feitelijk
6
2000
2010
2020
prognose 2011
2030
2040
2050
1980
1990
feitelijk
2000
2010
2020
prognose 2011
2030
2040
2050
figuur 6 Binnenlands migratiesaldo van Noord-Brabant, uitgesplitst naar provincie, 2006-2010 (gemiddeld jaarlijks) 1.000 750 500 250 0 -250 -500 -750 -1.000 -1.250
Ook bij de sterfte zijn de aannames van het CBS overgenomen11. Verwacht wordt dat de gemiddelde levensverwachting de komende decennia verder toeneemt. Ook worden de verschillen tussen mannen en vrouwen kleiner. Voor mannen neemt de levensverwachting toe van 79 jaar in 2011 tot 83,7 jaar in 2050 (+4,7 jaar). Voor vrouwen loopt de gemiddelde levensduur op van 82,9 jaar nu tot 86,6 in 2050 (+3,7 jaar). In vergelijking met de vorige prognose is de levensverwachting (opnieuw) naar boven toe bijgesteld12 en liggen de sterfte-aantallen gedurende de prognoseperiode (dus) iets lager. Ondanks de almaar stijgende levensverwachting zal het aantal sterfgevallen in Brabant de komende tijd sterk oplopen als gevolg van de toenemende vergrijzing (figuur 3). De omvangrijke naoorlogse geboortegeneraties zullen in de eerste decennia van deze eeuw tot een sterke toename van het aantal overledenen leiden: van een kleine 20.000 de afgelopen jaren tot zo’n 28.000 rond 2030 en tot zo’n 33.000 aan het einde van de prognoseperiode in 2050. Daarna zal, als ook de vergrijzing over haar hoogtepunt heen is, het aantal sterfgevallen weer wat teruglopen. 2.2 Migratieontwikkelingen
Bij de sterke demografische veranderingen die zich sinds het begin van het nieuwe millennium in Brabant voordoen, springen de ontwikkelingen rond de binnen- en buitenlandse migratie(saldi) het meest in het oog. Het ‘migratiebeeld’ wordt gekenmerkt door forse schommelingen. Zo zijn de positieve binnenlandse migratiesaldi uit de jaren ’90 en het begin van deze eeuw vanaf 2002 omgeslagen in negatieve saldi (figuur 4). Het beeld dat de buitenlandse migratie oproept is zo mogelijk nog wisselender. Forse positieve buitenlandse migratiesaldi hebben tussen 2002 en 2008 plaatsgemaakt voor sterk negatieve saldi. De laatste jaren daarentegen kent Brabant weer duidelijk positieve buitenlandse saldi (figuur 5).
totaal binnenlands migratiesaldo
Limburg
Zeeland
Zuid-Holland
Noord-Holland
Utrecht
Gelderland
Flevoland
Overijssel
Drenthe
Friesland
Groningen
-1.500
Vergeleken met de vorige prognose en in lijn ook met de saldi die het CBS de komende jaren voor geheel Nederland verwacht13, is voor de eerstkomende jaren uitgegaan van beduidend hogere buitenlandse migratiesaldi. Wel lopen de saldi de komende jaren wat terug, tot een niveau van tussen de 2.000 en 2.500 migranten vanaf 2015 (figuur 5). Wat de binnenlandse migratie betreft is op grond van analyses over de afgelopen jaren (1991-2010) voor de prognoseperiode uitgegaan van een licht positief binnenlands migratiesaldo van 900 personen per jaar (figuur 4). De vloeiende lijnen van de geprognosticeerde binnen- en buitenlandse migratiesaldi weerspiegelen uiteraard niet de jaarlijks (sterk) fluctuerende migratieontwikkelingen. In een prognose wordt immers veeleer getracht een meer structureel (gemiddeld) beeld te schetsen, in plaats van de grilligheid van jaar op jaar te voorspellen. Wel is duidelijk dat er met name rondom de verwachte migratieontwikkelingen relatief grote onzekerheidsmarges bestaan. Het is een van de redenen de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose regelmatig te actualiseren, om zo de (soms grote) effecten hiervan op de bevolkingsgroei en de woningbouw te kunnen inschatten. Binnenlandse migratie Vanaf 2002 kent Brabant vrijwel voortdurend een licht negatief binnenlands migratiesaldo. Dit betekent dat er meer mensen vanuit onze provincie vertrekken naar elders in Nederland dan dat zich hier vestigen vanuit de andere provincies. De afgelopen jaren ligt het binnenlands migratiesaldo gemiddeld genomen op -1.000. Per saldo verliest Brabant vooral migranten aan Noord-Holland en Utrecht (de Noordvleugel van de Randstad) en – in mindere mate – aan Gelderland (figuur 6). Met vrijwel alle andere provincies heeft Brabant een (klein) positief saldo. Het zijn vooral
7
figuur 7a Binnenlands migratiesaldo naar leeftijd, 2006-2009 (gemiddeld jaarlijks, in personen) 4.000 3.000 2.000 1.000 0 -1.000 -2.000 -3.000
Noord-Brabant
stedelijke concentratiegebieden
65+
50-64 jaar
30-49 jaar
15-29 jaar
0-15 jaar
totaal
65+
50-64 jaar
30-49 jaar
15-29 jaar
0-15 jaar
totaal
65+
50-64 jaar
30-49 jaar
15-29 jaar
0-15 jaar
totaal
-4.000
landelijke gebieden
figuur 7b Binnenlands migratiesaldo naar huishouden, 2006-2009 (gemiddeld jaarlijks, in personen) 4.000 3.000 2.000 1.000 0 -1.000 -2.000 -3.000
Noord-Brabant
stedelijke concentratiegebieden
jongvolwassenen (15-29 jarigen) die Brabant per saldo verlaten (figuur 7a), veelal als eenpersoonshuishouden14 (figuur 7b). Economische factoren, zoals de werkgelegenheidsstructuur en het hiermee samenhangend arbeidsaanbod spelen hierbij mogelijk een rol, evenals het aanbod van onderwijsvoorzieningen. Binnen Brabant zijn het vooral de landelijke gebieden die per saldo jongvolwassenen zien vertrekken. Dit vertrekoverschot wordt al enige tijd niet meer gecompenseerd door vestigingsoverschotten in de andere leeftijdscategorieën. In de stedelijke concentratiegebieden zien we juist een ander beeld: vestigingsoverschotten van jongvolwassenen en (lichte) vertrekoverschotten van vooral jonge gezinnen.
8
eenpersoonshuishoudens
meerpersoonshuishoudens
totaal
eenpersoonshuishoudens
meerpersoonshuishoudens
totaal
eenpersoonshuishoudens
meerpersoonshuishoudens
totaal
-4.000
landelijke gebieden
Buitenlandse migratie Zoals figuur 5 heeft laten zien, vertonen de buitenlandse migratiesaldi van Brabant de laatste jaren een nogal grillig verloop. Opvallend zijn de (sterk) negatieve saldi in de periode 2002 tot en met 2007. Het leidde in die periode tot de laagste bevolkingsgroei in Brabant, gemeten vanaf 1950. Vanaf 2008 is het buitenlands migratiesaldo echter weer (sterk) positief, met saldi tot +5.00015. Deze omslag kan voor een belangrijk deel verklaard worden door de toename van het aantal (arbeids)migranten uit de (jonge) lidstaten van de Europese Unie (figuur 8). Bovendien is, samenhangend met de mindere economische vooruitzichten, het emigratieoverschot van Nederlanders de laatste jaren sterk teruggelopen. De geschetste ontwikkelingen doen zich zowel in de stedelijke concentratiegebieden als in de landelijke gebieden voor. Uit figuur 8a en figuur 8b blijkt een grote mate van
figuur 8 Buitenlands migratiesaldo naar herkomst, Noord-Brabant, 2000-2010 7.000 6.000 5.000 4.000 3.000 2.000 1.000 0 -1.000 -2.000 -3.000 -4.000 -5.000 -6.000 -7.000 2000
2001
2002
2003
buitenlands migratiesaldo - totaal geboorteland Nederland
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2008
2009
2010
2008
2009
2010
overig Europese Unie overig Europa buiten Europa
figuur 8a Buitenlands migratiesaldo naar herkomst, stedelijke concentratiegebieden, 2000-2010 7.000 6.000 5.000 4.000 3.000 2.000 1.000 0 -1.000 -2.000 -3.000 -4.000 -5.000 -6.000 -7.000 2000
2001
2002
2003
buitenlands migratiesaldo - totaal geboorteland Nederland
2004
2005
2006
2007
overig Europese Unie overig Europa buiten Europa
figuur 8b Buitenlands migratiesaldo naar herkomst, landelijke gebieden, 2000-2010 3.500 3.000 2.500 2.000 1.500 1.000 500 0 -500 -1.000 -1.500 -2.000 -2.500 -3.000 -3.500 2000
2001
2002
2003
buitenlands migratiesaldo - totaal geboorteland Nederland
2004
2005
2006
2007
overig Europese Unie overig Europa buiten Europa
9
Tabel 1 Bevolkingsgroei in Noord-Brabant, 2011-2050 bevolking 2011
bevolkingsgroei
bevolking 2050
2011-2019
2020-2029
2030-2039
2040-2049
2011-2049
-16.400
-52.700
35.300
2.489.500
Noord-Brabant
2.454.200
66.400
37.900
Stedelijke concentratiegebieden
1.676.500
57.200
44.000
12.100
-9.600
103.800
1.780.300
Landelijke gebieden
777.700
9.300
-6.100
-28.500
-43.100
-68.500
709.300
RRO West-Brabant
685.900
13.400
5.000
-10.700
-20.200
-12.600
673.300
RRO Midden-Brabant
389.900
12.600
9.200
1.200
-3.800
19.200
409.000
RRO Noordoost-Brabant
639.600
19.800
12.500
-3.000
-14.100
15.300
654.900
RRO Zuidoost-Brabant
738.900
20.600
11.300
-3.800
-14.600
13.400
752.300
2011-2019
2020-2029
2030-2039
2040-2049
2011-2049
2011=100
2020=100
2030=100
2040=100
2011=100
Noord-Brabant
102,7
101,5
99,4
97,9
101,4
Stedelijke concentratiegebieden
103,4
102,5
100,7
99,5
106,2
Landelijke gebieden
101,2
99,2
96,4
94,3
91,2
RRO West-Brabant
102,0
100,7
98,5
97,1
98,2
RRO Midden-Brabant
103,2
102,3
100,3
99,1
104,9
RRO Noordoost-Brabant
103,1
101,9
99,6
97,9
102,4
RRO Zuidoost-Brabant
102,8
101,5
99,5
98,1
101,8
groei-indices
De in de tabel opgenomen gegevens zijn afgerond op 100-tallen; hierdoor kunnen er in de tabel geringe afwijkingen voorkomen. Zie bijlage 6 voor een toelichting op de gehanteerde gebiedsindeling.
De ‘standgegevens’ over de bevolking en de woningvoorraad, zoals weergegeven in de tabellen, figuren en bijlagen in deze beleidsnota, hebben steeds betrekking op de situatie per 1 januari van het betreffende jaar. In tabel 1 geldt dit bijvoorbeeld voor de bevolking in 2011 en 2050. De ‘stroomgegevens’ over de groei van de bevolking en de woningvoorraad hebben betrekking op de ontwikkelingen tot en met het laatstgenoemde jaar. In tabel 1 geldt dit bijvoorbeeld voor de bevolkingsgroei in de periode 2011 tot en met 2019.
overeenkomst tussen beide gebieden, wanneer omvang dat de positieve buitenlandse migratiesaldi de komende (uiteraard in verhouding tot het inwonertal), ontwikkeling, tijd licht zullen afnemen, tot een op termijn (structureel) patroon en samenstelling van de buitenlandse migratiesaldi verondersteld niveau van tussen de +2.000 en +2.500 personen. worden vergeleken. Migratie per gemeente In de prognose is – overeenkomstig de CBS-veronderstellin- Omdat het IPB-Primos-model rekent op het gemeentelijk gen op dit punt13 – uitgegaan van een blijvend hoge schaalniveau, zijn de (verwachte) binnen- en buitenlandse instroom van buitenlandse (arbeids)migranten, die zich migratiesaldi vertaald naar de individuele gemeenten. grotendeels in de stedelijke concentratiegebieden, maar Vanuit het provinciale beleid17 geldt hierbij als uitgangspunt, deels ook in de landelijke gebieden zullen vestigen. dat gemeenten in de landelijke gebieden 'bouwen voor Tegelijkertijd wordt verwacht, dat de emigratiestroom de migratiesaldo-nul’18 en de migratie per saldo wordt opgekomende jaren wat zal toenemen. Een hoog immigratievangen in de stedelijke concentratiegebieden. Met betrekniveau levert op termijn doorgaans ook meer emigranten king tot het binnenlands migratiesaldo is dit onverkort op (retourmigratie). Hierbij speelt het toenemend belang toegepast en zijn de verwachte licht positieve saldi toegerevan arbeid en studie als migratiemotief een rol, omdat een kend naar de stedelijke concentratiegebieden. Op grond (groot) deel van deze migranten ons land na verloop van tijd van de (hierboven beschreven) analyses van de buitenlandse weer verlaat16. Bovendien wordt verwacht, dat het aantal migratie en gelet op de feitelijke verdeling van de buitenautochtone Nederlanders dat ons land op termijn – voorbij landse (arbeids)migranten over zowel de stedelijke concende kredietcrisis – zal verlaten, weer toeneemt. tratiegebieden als de landelijke gebieden in de afgelopen In prognosetermen betekenen deze migratie-aannames, jaren, zijn de verwachte (positieve) buitenlandse migratie-
10
figuur 9 Bevolkingsgroei in Noord-Brabant, 1980-2050
figuur 9a Bevolkingsgroei in de stedelijke concentratiegebieden, 1980-2050
25.000
25.000
feitelijk 20.000
20.000
15.000
15.000
feitelijk
10.000
10.000
prognose 2011
prognose 2011 5.000
5.000
0
0
-5.000
-5.000
-10.000
-10.000
1980
1990
2000
2010
2020
2030
2040
2050
natuuurlijke aanwas totaal migratiesaldo totale bevolkingsgroei
1980-2050 25.000
20.000
15.000
10.000
feitelijk 5.000
prognose 2011 0
-5.000
-10.000 1990
2000
2010
1990
2000
2010
2020
2030
2040
2050
natuuurlijke aanwas totaal migratiesaldo totale bevolkingsgroei
figuur 9b Bevolkingsgroei in de landelijke gebieden,
1980
1980
2020
2030
2040
2050
natuuurlijke aanwas totaal migratiesaldo totale bevolkingsgroei
jaren ’90 nog een gemiddelde jaarlijkse groei van rond de 17.000 personen, na de eeuwwisseling is deze groei in korte tijd, met name onder invloed van negatieve migratiesaldi, gestaag teruggelopen tot zo’n 3.000 personen in 2006. Vanaf 2007 trekken de buitenlandse migratiesaldi echter weer aan en komt ook de bevolkingsgroei weer hoger te liggen (figuur 9). Hoewel ook voor de komende jaren duidelijk positieve migratiesaldi worden verwacht, neemt de bevolkingsgroei verder af. Dit hangt samen met de ontwikkeling van de natuurlijke aanwas, het verschil tussen het aantal geboorten en het aantal sterfgevallen. Zoals figuur 9 laat zien slaat in de tweede helft van de jaren ’20 de natuurlijke aanwas, vooral als gevolg van de vergrijzing en de hiermee samenhangende toename in de sterfte, om in een natuurlijke afname. Het aantal sterfgevallen overtreft vanaf dat moment het aantal geboorten. De positieve migratiesaldi kunnen een bevolkingsafname nog even voorkomen, maar in de eerste helft van de jaren ’30 zal de Brabantse bevolking gaan krimpen. In bijlage 1 zijn enkele kerngegevens over de bevolkingsontwikkelingen in Brabant tot 2050 opgenomen.
Stedelijke concentratie- en landelijke gebieden De totale groei met 106.000 personen tot aan het begin van de jaren ‘30 wordt voor bijna tweederde (70.000) bepaald door de positieve migratiesaldi. Het resterend deel van de bevolkingsgroei (36.000) komt voor rekening van de natuurlijke aanwas. Omdat migratie de belangrijkste component is in de bevolkingsgroei en per saldo grotendeels 2.3 Bevolkingsgroei terechtkomt in de stedelijke concentratiegebieden, ligt de Tot aan het begin van de jaren ’30 van deze eeuw zal de groei hier hoger dan in de landelijke gebieden (tabel 1). Brabantse bevolking nog met zo’n 106.000 mensen groeien De landelijke gebieden zien de bevolking als gevolg van (+4,3%), van 2.454.000 in 2011 tot ca. 2.560.000 rond 2035. een natuurlijke afname vanaf het begin van de jaren ’20 Daarna daalt het bevolkingsaantal weer tot 2.540.000 rond teruglopen (figuur 9b). In de stedelijke concentratiegebieden 2040 en tot 2.490.000 in 2050 (tabel 1). Kent Brabant in de groeit de bevolking nog tot rond 2040, waarna ook hier de
saldi19 in de nieuwe prognose echter verdeeld over alle gemeenten in Brabant20. Al met al wordt langs deze lijn nog altijd het overgrote deel van de buitenlandse migratiesaldi toegerekend naar de stedelijke concentratiegebieden, maar wordt tegelijkertijd wel meer recht gedaan aan recente migratieontwikkelingen in de landelijke gebieden in Brabant.
11
bevolking (licht) gaat krimpen (figuur 9a). Naast hogere migratiesaldi kennen de stedelijke concentratiegebieden ook een hogere natuurlijke aanwas. Dit hangt samen met (naar leeftijd selectieve) migratieontwikkelingen en de verschillen in leeftijdsopbouw tussen de stedelijke concentratie- en de landelijke gebieden.
figuur 10 Bevolking naar leeftijd, Noord-Brabant, 1980-2050 2.750.000 2.500.000
totaal
2.250.000 2.000.000
In de bijlagen 3 en 4 zijn op gemeentelijk, respectievelijk regionaal schaalniveau gegevens over de bevolkingsgroei weergegeven voor de periode 2000-2030/2040.
1.750.000 1.500.000
20-64 jaar
1.250.000
2.4 Groei en krimp in Noord-Brabant
1.000.000
De laatste jaren is er in Nederland en ook in Brabant een 750.000 0-19 jaar sterk groeiende belangstelling voor het thema ‘bevolkings500.000 krimp’. De belangrijkste verklaring hiervoor is het groeiend 65+ 250.000 aantal gemeenten en regio’s dat met een krimp van de 0 bevolking en het aantal huishoudens geconfronteerd wordt. 1990 2000 2010 2020 2030 2040 2050 1980 Zuid-Limburg, Oost-Groningen en Zeeuws-Vlaanderen zijn feitelijk prognose 2011 inmiddels bekende, landelijke voorbeelden. Maar ook in Noord-Brabant zal de komende decennia de bevolkingsgroei afnemen en zullen steeds meer gemeenten te maken In de laatste jaren van de prognoseperiode (2040-2049, krijgen met een afname van hun bevolking. kaart 1d) is bevolkingskrimp naar verwachting in vrijwel alle gemeenten aan de orde. Bijna 90% van de gemeenten Het moment waarop en de mate waarin bevolkingskrimp zich zal voordoen is afhankelijk van de ontwikkelingen van kent dan een daling van het inwonertal. In eerdere perioden de natuurlijke aanwas (of afname) en de binnen- en buiten- liggen deze percentages op 22% (2011-2024) en 67% landse migratiesaldi. De afgelopen jaren (2005-2010) heeft (2025-2039). Opvallend is dat in en rond de grote gemeenten een groot aantal Brabantse gemeenten (al) te maken gehad de bevolking nog lange tijd blijft groeien, hoewel deze groei ook hier sterk zal afnemen. Dit beeld waarbij in en met bevolkingskrimp (kaart 1a). Ruim eenderde van de rond de grotere gemeenten de bevolking in de toekomst gemeenten zag haar inwonertal (iets) teruglopen. Deze nog langere tijd (licht) blijft groeien, terwijl voor de kleinere meer incidentele krimp is vooral een gevolg geweest van negatieve migratiesaldi. De komende tijd krijgt bevolkings- ‘plattelandsgemeenten’ al eerder bevolkingskrimp in het krimp echter steeds meer een structureel karakter, waarbij verschiet ligt, blijkt bijvoorbeeld ook uit de laatste regionale de natuurlijke afname van de bevolking – meer sterfte dan bevolkings- en huishoudensprognose van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het CBS22. geboorte – de belangrijkste factor wordt. Deze natuurlijke afname en daarmee ook krimp ligt besloten in de leeftijdsopbouw van de bevolking. Tegenover een vrij stabiel aantal 2.5 Veranderingen in leeftijdssamenstelling Veranderingen in omvang, groei en samenstelling van de geboorten komt als gevolg van de vergrijzing een sterk bevolking zijn voor beleidsmakers op vrijwel elk maatschaptoenemende sterfte te staan, omdat de omvangrijke (babyboom)generaties uit de eerste twee decennia van na de pelijk terrein van belang. Wat de leeftijdssamenstelling betreft ondergaat de Brabantse bevolking de komende Tweede Wereldoorlog komen te overlijden. De voorziene positieve binnen- en buitenlandse migratiesaldi zullen deze decennia sterke veranderingen (figuur 10). Op een groot natuurlijke bevolkingsdaling op termijn niet meer kunnen aantal beleidsterreinen zullen de effecten hiervan merkbaar compenseren, met als gevolg dat de Brabantse bevolking zo zijn. Te denken valt bijvoorbeeld aan onderwijs, gezondheidszorg, economie en arbeidsmarkt (afname van de rond het midden van de jaren ’30 zal gaan krimpen. potentiële beroepsbevolking), maar zeker ook aan woningDe regionale verscheidenheid ten aanzien van ‘groei en krimp’ bouw en volkshuisvesting. is groot. De kaarten 1b t/m 1d geven een indicatie, hoe de De komende decennia groeit het aantal 65+-ers met ruim bevolkingskrimp zich de komende tijd uitspreidt over de Brabantse gemeenten. Eerst vooral ‘aan de randen’ van de 300.000 mensen, van 395.000 nu tot ongeveer 700.000 in 2040 (figuur 10). Dat is een groei van bijna 80%. Na 2040, provincie en in de landelijke gebieden, later ook elders. als de vergrijzing over haar hoogtepunt heen is, loopt het Verschillen in leeftijdsopbouw en de mate van vergrijzing spelen hierbij een rol, evenals (beleidsmatige) migratieont- aantal 65+-ers weer wat terug. Tegelijkertijd zullen in diezelfde periode de leeftijdsgroepen van 0-19- en van wikkelingen. Vooral op termijn, wanneer de natuurlijke groei omslaat in een natuurlijke afname, zullen de (selectief 20-64-jarigen juist sterk in aantal afnemen. Het aantal 0-19-jarigen loopt terug met ruim 45.000 personen (-8%). samengestelde) migratiestromen hierbij meer en meer De 20-64-jarigen, de potentiële beroepsbevolking, zien hun bepalend worden voor de bevolkingsontwikkelingen21.
12
figuur 11a Leeftijdsopbouw van de Brabantse bevolking, 1980
90.000
100.000
60.000
50.000
40.000
30.000
20.000
0
10.000
10.000
30.000
20.000
50.000
40.000
70.000
60.000
90.000
70.000
vrouwen
mannen
80.000
jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar
80.000
95+ - 94 - 89 - 84 - 79 - 74 - 69 - 64 - 59 - 54 - 49 - 44 - 39 - 34 - 29 - 24 - 19 - 14 5-9 0-4
100.000
90 85 80 75 70 65 60 55 50 45 40 35 30 25 20 15 10
figuur 11b Leeftijdsopbouw van de Brabantse bevolking, 2010 jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar
mannen
vrouwen
De voortgaande vergrijzing springt zonder meer het meest in het oog. Op dit moment is 16% van de Brabantse bevolking 65 jaar of ouder. De komende decennia, wanneer de naoorlogse geboortegolf gaandeweg deze leeftijd bereikt, zal het percentage 65+-ers sterk oplopen. Rond 2040 bereikt de vergrijzing haar hoogtepunt. Dan zal bijna 28% van de bevolking behoren tot de 65+-ers. Daarna zal het aantal 65+-ers weer ietwat teruglopen (figuur 12). In de vorige prognose uit 2008 lag het percentage 65+-ers in 2040 nog op 26%, een verschil dat kan worden verklaard door de naar boven toe bijgestelde levensverwachting. De Brabantse bevolking zal hierdoor (nog) sterker vergrijzen. De in vergelijking met de vorige prognose hogere bevolkingsgroei wordt voor het overgrote deel verklaard door deze (extra) groei van de groep van 65+-ers. Zo ligt de geprognosticeerde bevolkingsomvang in 2030 ruim 50.000 mensen hoger vergeleken met de prognose uit 2008. Hiervan wordt liefst 40.000 (80%) bepaald door de grotere omvang van de leeftijdscategorie van 65 jaar of ouder.
90.000
100.000
80.000
70.000
60.000
50.000
40.000
30.000
20.000
10.000
0
10.000
30.000
20.000
50.000
40.000
70.000
60.000
80.000
De hoogste leeftijdsgroepen groeien het sterkst. Eind jaren ’40 zullen er ruim 410.000 75+-ers zijn, 2,5 keer zoveel als de 165.000 van nu. Hier tekent zich de ‘dubbele vergrijzing’ af: er komen gelet op de leeftijdsopbouw van vandaag de dag niet alleen meer ouderen bij, zij leven gemiddeld ook steeds langer. Het percentage 75+-ers loopt dan ook sterk op: van 7% in 2011 naar 16,5% in 2050.
90.000
95+ - 94 - 89 - 84 - 79 - 74 - 69 - 64 - 59 - 54 - 49 - 44 - 39 - 34 - 29 - 24 - 19 - 14 5-9 0-4
100.000
90 85 80 75 70 65 60 55 50 45 40 35 30 25 20 15 10
aantal tussen 2011 en 2040 teruglopen met 175.000 mensen (-12%). De grote veranderingen in de leeftijdsopbouw van de Brabantse bevolking worden duidelijk geïllustreerd, wanneer de leeftijdsdiagrammen van 1980, 2010 en 2040 met elkaar worden vergeleken (figuur 11a t/m 11c).
figuur 12 Percentage 65+-ers en 75+-ers, Noord-Brabant,
figuur 11c Leeftijdsopbouw van de Brabantse bevolking, 2040
1980-2050 35%
jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar
mannen
vrouwen 30%
25%
20% 65+ 15%
10% 75+ 5%
90.000
100.000
80.000
70.000
60.000
50.000
40.000
30.000
20.000
10.000
0
10.000
30.000
20.000
50.000
40.000
70.000
60.000
80.000
90.000
0% 100.000
95+ 90 - 94 85 - 89 80 - 84 75 - 79 70 - 74 65 - 69 60 - 64 55 - 59 50 - 54 45 - 49 40 - 44 35 - 39 30 - 34 25 - 29 20 - 24 15 - 19 10 - 14 5-9 0-4
1980
1990
feitelijk
2000
2010
2020
2030
2040
2050
prognose 2011
13
Kaart 1a Gemiddeld jaarlijkse bevolkingsgroei (of krimp) in Brabantse gemeenten, 2005 t/m 2010 (feitelijk)
Werkendam
Oss
Woudrichem Aalburg
Drimmelen Moerdijk
Oosterhout Dongen
Steenbergen
Bergen op Zoom
Halderberge
Roosendaal
EttenLeur
Rucphen
’s-Hertogenbosch
Geertruidenberg Waalwijk
Breda Gilze en Rijen Alphen-Chaam
Heusden Vught
Loon op Zand
Oisterwijk
Mill c.a.
Veghel
Sint Anthonis
Boekel
Boxmeer
Sint Oedenrode
Gemert-Bakel Laarbeek
Best
Goirle
Son
Oirschot
Nuenen
Helmond
Eindhoven Baarle-Nassau
Bladel
groei
Deurne
GeldropMierlo
Veldhoven
Reuselde Mierden
Woensdrecht
Waalre
Someren
Eersel
Asten
Heeze-Leende
> 0,8% Bergeijk
0,4 tot 0,8%
Valkenswaard Cranendonck
0 tot 0,4% – 0,4 tot 0% – 0,8 tot – 0,4% < – 0,8%
krimp
Kaart 1b Gemiddeld jaarlijkse bevolkingsgroei (of krimp) in Brabantse gemeenten, 2011 t/m 2024 (prognose)
groei > 0,8% 0,4 tot 0,8% 0 tot 0,4% – 0,4 tot 0% – 0,8 tot – 0,4% < – 0,8%
krimp
14
Cuijk
Uden
Schijndel Boxtel
Tilburg
Grave
Landerd
Bernheze
Sint Michielsgestel
Haaren
Hilvarenbeek
Zundert
Maasdonk
Kaart 1c Gemiddeld jaarlijkse bevolkingsgroei (of krimp) in Brabantse gemeenten, 2025 t/m 2039 (prognose)
groei > 0,8% 0,4 tot 0,8% 0 tot 0,4% – 0,4 tot 0% – 0,8 tot – 0,4% < – 0,8%
krimp
Kaart 1d Gemiddeld jaarlijkse bevolkingsgroei (of krimp) in Brabantse gemeenten, 2040 t/m 2049 (prognose)
groei > 0,8% 0,4 tot 0,8% 0 tot 0,4% – 0,4 tot 0% – 0,8 tot – 0,4% < – 0,8%
krimp
15
figuur 14 Aantal autochtonen en allochtonen, Noord-Brabant, 2000-2050
figuur 13 Percentage 65+-ers, stedelijke concentratiegebieden en landelijke gebieden, 1980-2050 2.750.000
40%
2.500.000
35%
2.250.000 30%
totaal autochtoon
2.000.000 1.750.000
25%
1.500.000 20%
feitelijk
1.250.000
prognose 2011
15%
1.000.000 750.000
10%
500.000 5%
250.000 0
0% 1980
allochtoon
1990
2000
2010
2020
2030
2040
2050
Noord-Brabant stedelijke concentratiegebieden landelijke gebieden
2000
2010
feitelijk
2020
2030
2040
2050
prognose 2011
Met de toenemende vergrijzing zal ook het thema ‘wonen met zorg en welzijn’ de komende tijd hoog op de regionale agenda komen te staan. In hoofdstuk 5 van deze rapportage wordt specifiek ingegaan op deze thematiek.
meer aan zich te binden. Tegelijkertijd vertonen de landelijke gebieden onafgebroken sinds het midden van de jaren ’90 negatieve binnenlandse migratiesaldi. Het (autonome) vertrekoverschot van jongvolwassenen (15-29 jarigen) wordt hier niet langer gecompenseerd door vestigingsoverIn bijlage 2 zijn enkele leeftijdsspecifieke ontwikkelingen van schotten in de andere leeftijdscategorieën. Ook dit draagt de Brabantse bevolking tussen 2000 en 2050 terug te vinden. bij aan een relatief sterkere vergrijzing.
Stedelijke concentratie- en landelijke gebieden Vergrijzing speelt overal in Brabant. Opvallend is evenwel dat dit vergrijzingsproces zich de komende decennia in de landelijke gebieden relatief sterker zal voordoen dan in de stedelijke concentratiegebieden. Hierbij ontwikkelen de landelijke gebieden zich van gebieden met een verhoudingsgewijs jongere bevolking in 1980, tot gebieden met een oudere bevolking in 2040 (figuur 13). In de landelijke gebieden loopt het percentage 65+-ers op van 8,3% in 1980 en 16,7% in 2011 tot 32% in 2040. In de stedelijke concentratiegebieden liggen deze percentages op respectievelijk 9,4% in 1980, 15,8% in 2011 en 25,9% in 2040.
2.6 Veranderingen in etniciteit
In het IPB-Primos-model wordt de bevolking ook naar etniciteit vooruit berekend. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar autochtoon en allochtoon, en binnen de laatste groep ook tussen westerse en niet-westerse allochtonen23.
De komende decennia zal de groei van de Brabantse bevolking voor een belangrijk deel bepaald worden door het groeiend aantal allochtonen (figuur 14). Hierbij spelen uiteraard de verwachte positieve buitenlandse migratiesaldi een rol, evenals de natuurlijke groei (het verschil tussen geboorte en sterfte) van de allochtone bevolking. Tussen 2010 en 2050 neemt het aantal allochtonen met 138.000 De verklaring voor deze verschillen moet voor een belangrijk personen toe. Dat is een groei van bijna 35%. Zowel het deel gezocht worden in de selectief samengestelde suburba- aantal westerse allochtonen (vooral personen uit de huidige lidstaten van de Europese Unie) als het aantal niet-westerse nisatiestromen uit het verleden. Hierdoor zijn vooral de allochtonen groeit. Wel ligt de groei van het aantal niet‘oudere middengroepen’ (50-64-jarigen) momenteel relawesterse allochtonen hoger en zal rond 2020 hun aantal tief sterker vertegenwoordigd in de landelijke gebieden. Ook de komende jaren zorgt deze groep hier nog voor een in Brabant voor het eerst groter zijn dan het aantal westerse allochtonen (figuur 15). sterke vergrijzing. In de stedelijke concentratiegebieden, Het aantal autochtonen daarentegen neemt tussen 2010 die deze leeftijdsgroepen per saldo juist zagen vertrekken, en 2050 met ruim 92.000 personen af (-5%). groeit het aantal ouderen de eerstkomende jaren juist minder sterk. Ook speelt een rol dat de stedelijke concentratiegebieden, mede door een relatief sterkere groei van de Al met al loopt het aandeel autochtonen in Brabant de woningvoorraad vanaf het begin van de jaren ’90 tot aan het komende decennia (licht) terug, van 84% nu naar 79% in 2050. Het percentage allochtonen loopt in diezelfde periode begin van deze eeuw (forse woningbouwinspanningen), op van 16% naar 21% (figuur 16). In 2011 behoort een kleine beter in staat zijn gebleken deze middengroepen weer
16
figuur 16 Percentage allochtonen in de Brabantse bevolking, 2000-2050
figuur 15 Aantal westerse en niet-westerse allochtonen, Noord-Brabant, 2000-2050 30%
600.000 550.000
25%
500.000 450.000
prognose 2011 20%
totaal allochtoon
400.000 15%
350.000
feitelijk
300.000 10%
250.000 200.000 150.000
westers 5%
niet-westers 0%
100.000 2000
2010
feitelijk
2020
2030
2040
2050
prognose 2011
8% van de Brabantse bevolking tot de niet-westerse allochtonen en iets meer dan 8% tot de westerse allochtonen. In 2050 liggen deze percentages op respectievelijk 11% en 10%. Vergeleken met landelijke cijfers liggen in Brabant de percentages allochtonen, en vooral die van niet-westerse allochtonen, onder de Nederlandse gemiddelden. Van de totale Nederlandse bevolking behoort momenteel ruim 20% tot de groep van allochtonen, een percentage dat in 2040 zal zijn opgelopen tot ca. 27%. Het landelijke percentage niet-westerse allochtonen neemt hierbij toe van 11,5% in 2011 tot bijna 16% in 2040, de westerse allochtonen zien hun aandeel oplopen van ruim 9% tot 11%. Met name in de Randstedelijke provincies liggen de percentages allochtonen beduidend hoger24. Dit geldt voornamelijk voor de nietwesterse allochtonen, die voor een belangrijk deel geconcentreerd zijn in de Randstad. Zo woont van alle niet-westerse allochtonen in Nederland zo’n 70% vandaag de dag in een van de vier Randstadprovincies (Noord- en Zuid-Holland, Utrecht en Flevoland), terwijl hier ‘maar’ 47% van de Nederlandse bevolking woont. Bij de westerse allochtonen – waarvan iets meer dan 50% in de Randstad woont – zijn de verschillen tussen de provincies veel minder groot.
2000
2010
2020
2030
2040
2050
Noord-Brabant stedelijke concentratiegebieden landelijke gebieden
schillen minder groot. Van de bevolking in stedelijke concentratiegebieden behoort 9% tot de westerse allochtonen, in de landelijke gebieden ligt dit percentage op iets meer dan 6%. Zowel in de stedelijke concentratie- als de landelijke gebieden zal het aandeel allochtonen de komende decennia toenemen. 2.7 Veranderingen in huishoudenssamenstelling
Niet alleen naar leeftijd en etniciteit, ook naar huishouden ondergaat de samenstelling van de Brabantse bevolking de nodige veranderingen. De komende decennia groeit het aantal huishoudens nog met zo’n 130.000, van een kleine 1.070.000 in 2011 tot zo’n 1.200.000 in 2040. Dat is een groei van ruim 12%. Na 2040 loopt het aantal huishoudens weer wat terug (tabel 2). Vergeleken met de vorige prognose ligt het aantal huishoudens in 2040 ruim 35.000 hoger.
Groeit het aantal huishoudens in Brabant tot 2040 nog met ruim 12%, de bevolking groeit in diezelfde periode met slechts 3,6%. Deze sterkere toename van het aantal huishoudens hangt samen met de vergrijzing en vooral met de nog altijd voortgaande individualisering. Hierdoor groeit met name het aantal eenpersoonshuishoudens sterk (figuur 17). Tot 2050 komen er een kleine 120.000 eenpersoonshuishoudens bij, waarmee vrijwel de volledige huisStedelijke concentratie- en landelijke gebieden houdensgroei kan worden verklaard. Het aantal alleenBinnen Brabant liggen de percentages allochtonen in de staanden groeit hiermee met bijna 35%. In 2050 bestaat stedelijke concentratiegebieden beduidend hoger dan in de landelijke gebieden (figuur 16). In de stedelijke concen- bijna 40% van alle huishoudens in Brabant uit een eenpertratiegebieden behoort in 2010 zo’n 19% tot de allochtone soonshuishouden. In 2000 lag dat percentage nog onder bevolkingsgroep, in de landelijke gebieden ligt dit percen- de 30% (figuur 18). Tegenover de groei van het aantal alleenstaanden staat een afname van het aantal (al dan niet tage op ‘slechts’ 9%. Vooral bij niet-westerse allochtonen gehuwde) paren. Desalniettemin blijft het aantal samenzijn er verschillen te zien. In de stedelijke concentratiegewonenden in Brabant wel verreweg de grootste huishoudensbieden wonen verhoudingsgewijs veel niet-westerse allochtonen (10% in 2010), in de landelijke gebieden daarentegen categorie. In 2050 behoort nog ruim 51% van de huishoudens tot deze categorie (was 66% in 2000). juist weinig (3%). Bij de westerse allochtonen zijn de ver-
17
Tabel 2 Huishoudensontwikkelingen in Noord-Brabant, 2011-2050
huishoudens 2011
huishoudensgroei
huishoudens 2050
2011-2019
2020-2029
2030-2039
2040-2049
2011-2049
1.067.000
76.200
49.300
7.700
-11.500
121.700
Stedelijke concentratiegebieden
753.300
55.100
39.700
16.800
6.800
118.400
871.700
Landelijke gebieden
313.700
21.100
9.600
-9.200
-18.300
3.300
317.000
RRO West-Brabant
297.900
18.700
11.200
-500
-5.800
23.600
321.500
RRO Midden-Brabant
175.800
12.700
8.100
2.400
800
24.100
199.900
RRO Noordoost-Brabant
267.700
21.100
14.000
2.000
-3.700
33.300
301.000
RRO Zuidoost-Brabant
325.600
23.700
15.900
3.800
-2.700
40.700
366.300
Noord-Brabant
1.188.700
groei-indices 2011-2019
2020-2029
2030-2039
2040-2049
2011-2049
2011=100
2020=100
2030=100
2040=100
2011=100
Noord-Brabant
107,1
104,3
100,6
99,0
111,4
Stedelijke concentratiegebieden
107,3
104,9
102,0
100,8
115,7
Landelijke gebieden
106,7
102,9
97,3
94,6
101,0
RRO West-Brabant
106,3
103,5
99,8
98,2
107,9
RRO Midden-Brabant
107,2
104,3
101,2
100,4
113,7
RRO Noordoost-Brabant
107,9
104,8
100,6
98,8
112,4
RRO Zuidoost-Brabant
107,3
104,6
101,0
99,3
112,5
De in de tabel opgenomen gegevens zijn afgerond op 100-tallen; hierdoor kunnen er in de tabel geringe afwijkingen voorkomen. Zie bijlage 6 voor een toelichting op de gehanteerde gebiedsindeling.
figuur 17 Huishoudens naar type (absoluut), Noord-Brabant, 2000-2050
figuur 18 Huishoudens naar type (procentueel), Noord-Brabant, 2000-2050
700.000 samenwonend (totaal)
80% 70%
600.000
60%
500.000
samenwonend (totaal)
eenpersoonshuishoudens 50% 400.000
samenwonend zonder kind(eren)
eenpersoonshuishoudens
40% 300.000
samenwonend met kind(eren)
30%
200.000 20% eenouderhuishoudens 100.000
eenouderhuishoudens
10% overige huishoudens
0 2000
2010
feitelijk
18
overige huishoudens 0%
2020
2030
prognose 2011
2040
2050
2000
2010
feitelijk
2020
2030
prognose 2011
2040
2050
figuur 18a Huishoudens naar type (procentueel), stedelijke concentratiegebieden, 2000-2050
figuur 18b Huishoudens naar type (procentueel), landelijke gebieden, 2000-2050
80%
80%
70%
70%
60%
60%
samenwonend (totaal) samenwonend (totaal) 50%
50% eenpersoonshuishoudens
40%
40% eenpersoonshuishoudens
30%
30%
20%
20% eenouderhuishoudens
10%
eenouderhuishoudens
10%
overige huishoudens 0% 2000
overige huishoudens 0%
2010
feitelijk
2020
2030
2040
2050
prognose 2011
Verdelen we de huishoudens naar leeftijd (van het hoofd van het huishouden), dan zien we dat met name bij de jongvolwassenen en de ouderen verhoudingsgewijs veel eenpersoonshuishoudens zijn te vinden (figuur 19a). Jongeren die uit huis gaan, wonen eerst een tijdje alleen. Ouderen blijven, na verlies van hun partner als alleenstaande achter. Juist vanwege hun hogere levensverwachting, geldt dit laatste vooral voor vrouwen. Figuur 19a laat eveneens zien, dat de komende tijd vooral bij de middelbare leeftijden een duidelijke groei verwacht wordt van het aantal eenpersoonshuishoudens. Uitstel van (langdurige) relatievorming speelt hierbij een rol en de tijd dat men – al dan niet tussen twee relaties in – alleen woont neemt toe. Bovendien groeit het aantal informele samenwoonrelaties. Relaties van ongehuwd samenwonende stellen zijn minder stabiel dan van gehuwde stellen25. Op hogere leeftijd zien we het percentage alleenstaanden juist wat teruglopen. Door de stijgende levensverwachting neemt de leeftijd bij verweduwing toe, waardoor oudere paren langer bij elkaar blijven. De wat sterker oplopende levensverwachting van mannen (‘inhaaleffect’) speelt hierbij eveneens een rol. Ook dit heeft een neerwaarts effect op het aantal alleenstaanden en juist een opwaarts effect op het aantal samenwonenden op hogere leeftijd. Omgekeerd heeft de groei van het aantal alleenstaanden bij de middelbare leeftijden z’n tegenhanger in de afname van het aantal samenwonenden bij deze leeftijdsgroepen (figuur 19b). Al blijven hun aantallen bescheiden, verhoudingsgewijs groeien het aantal eenouderhuishoudens en het aantal overige huishoudens de komende tijd nog behoorlijk. Zo zal in onze provincie het aantal eenouderhuishoudens, waartoe huishoudens worden gerekend die bestaan uit één ouder (merendeels vrouwen) met één of meer thuiswonende kinderen, toenemen met zo’n 37.000 huishoudens (+59%);
2000
2010
feitelijk
2020
2030
2040
2050
prognose 2011
van 63.000 in 2011 tot 100.000 in 2050 (figuur 17). In 2050 behoort dan bijna 8,5% van het aantal huishoudens tot een eenoudergezin. In 2000 lag dat percentage op 5% (figuur 18). Het aantal overige huishoudens neemt gedurende de prognoseperiode eveneens steeds (licht) toe. Tot deze zogenoemde ‘overige’ huishoudens behoren personen die geen partnerrelatie of ouder-kindrelatie hebben, maar wel een gezamenlijk huishouden voeren. Voorbeelden hiervan zijn studenten die samen een huishouden vormen of twee broers of zussen die samen in een huis wonen. Ondanks de (relatief sterke) groei komt het percentage overige huishoudens in Brabant niet boven de 1% uit. Ten slotte zijn er personen die wonen of verblijven in instellingen en tehuizen. Deze personen vormen geen zelfstandig huishouden en zijn daarom ook buiten de berekening van de woningbehoefte gehouden. In Noord-Brabant is de instellings- en tehuisbevolking de afgelopen jaren steeds iets teruggelopen. Momenteel omvat deze groep ongeveer 30.000 mensen. In lijn met landelijke (CBS-)veronderstellingen is er in de prognose voor de eerstkomende jaren van uitgegaan, dat de instellings- en tehuisbevolking ongeveer gelijk blijft. Vanaf 2020 echter zal, onder invloed van de vergrijzing, de instellings- en tehuisbevolking echter geleidelijk aan weer wat toenemen, tot ruim 50.000 personen in 205026. Ondanks deze absolute toename van het aantal personen in een ‘institutioneel huishouden’ daalt, vooral bij de oudere leeftijdsgroepen, het aandeel personen in instellingen en tehuizen (figuur 20). Deze daling hangt samen met de al langer aanhoudende trend om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen, samen of alleen. Hierbij speelt ook de stijgende levensverwachting een rol, waardoor paren tot op hoge leeftijd blijven samenwonen.
19
figuur 19a Huishoudensverdeling naar leeftijd, aandeel eenpersoonshuishoudens Noord-Brabant, 2000-2050
figuur 19b Huishoudensverdeling naar leeftijd, aandeel samenwonenden Noord-Brabant, 2000-2050
100%
100%
90%
90%
80%
80%
70%
70%
60%
60%
50%
50%
40%
40%
30%
30%
20%
20%
10%
10%
0%
0%
15- 20- 25- 30- 35- 40- 45- 50- 55- 60- 65- 70- 75- 80- 85- 90- 95+ 19 24 29 34 39 44 49 54 59 64 69 74 79 84 89 94 2000
2010
15- 20- 25- 30- 35- 40- 45- 50- 55- 60- 65- 70- 75- 80- 85- 90- 95+ 19 24 29 34 39 44 49 54 59 64 69 74 79 84 89 94
2050
2010
2000
figuur 20 Percentage personen in instellingen en tehuizen naar leeftijd, Noord-Brabant, 2000-2050
2050
figuur 21 Gemiddelde huishoudensgrootte, Noord-Brabant, 2000-2050 2,7
100% 90%
2,6 80% 2,5
70% 60%
2,4
prognose 2011
50% 2,3
40% 30%
2,2
feitelijk
20% 2,1 10% 0%
2,0 15- 20- 25- 30- 35- 40- 45- 50- 55- 60- 65- 70- 75- 80- 85- 90- 95+ 19 24 29 34 39 44 49 54 59 64 69 74 79 84 89 94 2000
2010
2050
Stedelijke concentratie- en landelijke gebieden Tussen de stedelijke concentratiegebieden en de landelijke gebieden bestaat een aantal duidelijke verschillen in huishoudenssamenstelling (figuur 18a en 18b). Zo ligt het percentage eenpersoonshuishoudens in de stedelijke concentratiegebieden beduidend hoger, terwijl in de landelijke gebieden verhoudingsgewijs juist meer paren wonen. In 2011 behoort bijna 36% van de huishoudens in de stedelijke concentratiegebieden tot de eenpersoonshuishoudens. In de landelijke regio’s ligt dit percentage op ‘slechts’ 26%, tien procentpunten lager dus. Daarentegen vormen de samenwonenden in de landelijke gebieden
20
2000
2010
2020
2030
2040
2050
Noord-Brabant stedelijke concentratiegebieden landelijke gebieden
liefst 69% van het aantal huishoudens en behoort ‘slechts’ 57% van de huishoudens in de stedelijke concentratiegebieden tot deze groep. De komende tijd zien we zowel in de stedelijke concentratiegebieden als in de landelijke gebieden het percentage eenpersoonshuishoudens sterk toenemen en het percentage samenwonenden juist (verder) afnemen; vergrijzing en individualisering spelen immers overal. Hierbij zullen – wat de processen van huishoudensvorming betreft – de onderlinge verschillen en verhoudingen tussen beide gebiedstypen in grote lijnen niet veel wijzigen.
Huishoudensgrootte Doordat de groei van het aantal huishoudens zich vooral voordoet bij de eenpersoonshuishoudens, neemt het gemiddeld aantal personen per huishouden de komende decennia verder af. Telt een Brabants huishouden in 2000 nog iets meer dan 2,4 personen, in 2050 is de gemiddelde huishoudensgrootte27 teruggelopen tot 2,05. Voor Nederland als geheel liggen deze cijfers op 2,3 in 2000 en – vergelijkbaar met Brabant – op 2,05 halverwege deze eeuw. In de stedelijke concentratiegebieden loopt de huishoudensgrootte terug van 2,32 in 2000 naar 2,0 in 2050. In de landelijke liggen deze cijfers op 2,62 in 2000 en op 2,17 halverwege deze eeuw (figuur 21).
21
3
De ontwikkeling van de Brabantse woningvoorraad
3.1 Er ligt nog een behoorlijke bouwopgave in Noord-Brabant
houdens. Wel ligt de groei van de woningvoorraad iets hoger dan de groei van het aantal huishoudens (figuur 22). In 2011 staan er in Noord-Brabant 1.033.500 woningen. In Dit komt omdat er in de berekeningen van is uitgegaan, de nieuwe prognose bereikt de Brabantse woningvoorraad dat het bestaande woningtekort (2,3%, oftewel ruim 24.000 woningen) in de loop van de prognoseperiode wordt wegzijn maximum aan het eind van de jaren ’30. Dan staan er gewerkt28. Ook is verondersteld dat de (gewenste) leegstand naar verwachting 1.194.000 woningen in onze provincie. Tot die tijd neemt de woningvoorraad dus nog toe met zo’n iets zal toenemen29. Deze lichte toename van de leegstand hangt samen met de verwachting dat voor delen van de 160.000 woningen. Het leeuwendeel van die groei – zo’n woningvoorraad vraag en aanbod in kwalitatieve zin steeds 130.000 woningen (oftewel 80%) – zal voor 2025, dus zeg maar de komende 10 tot 15 jaar, moeten worden gerealiseerd. minder op elkaar zullen aansluiten. Dat betekent een groei van gemiddeld een kleine 10.000 In Brabant is de groei van de woningvoorraad teruggelopen woningen per jaar. Na 2040 neemt de woningvoorraad in omvang weer iets af, om in 2050 uit te komen op ongeveer van zo’n 13.000 gemiddeld jaarlijks in de tweede helft van de jaren ’90 naar een niveau van (soms ver) onder de 1.180.000 woningen (tabel 3). 10.000 in de eerste jaren van deze eeuw. In 2003 bereikte De vooruit berekende groei van de woningvoorraad hangt de groei zijn dieptepunt met 5.600 woningen. Al is het beeld van jaar op jaar wisselend, na 2003 trekt de woning(uiteraard) nauw samen met de groei van het aantal huis-
Tabel 3 De groei van de woningvoorraad in Noord-Brabant, 2011-2050 woningvoorraad
woningvoorraad groei van de woningvoorraad
2011
2050
2011-2019
2020-2029
2030-2039
2040-2049
2011-2049
1.033.500
92.900
59.900
6.800
-12.100
147.500
Stedelijke concentratiegebieden
721.600
67.100
48.600
16.700
6.400
138.800
860.400
Landelijke gebieden
311.900
25.900
11.300
-9.900
-18.500
8.700
320.600
RRO West-Brabant
291.100
22.800
13.500
-900
-6.100
29.300
320.400
RRO Midden-Brabant
165.300
15.500
10.400
2.400
600
29.000
194.300
RRO Noordoost-Brabant
262.100
26.300
16.900
1.700
-3.700
41.300
303.400
RRO Zuidoost-Brabant
315.000
28.300
19.000
3.600
-2.900
47.900
362.900
2011-2019
2020-2029
2030-2039
2040-2049
2011-2049
2011=100
2020=100
2030=100
2040=100
2011=100
Noord-Brabant
109,0
105,3
100,6
99,0
114,3
Stedelijke concentratiegebieden
109,3
106,2
102,0
100,7
119,2
Landelijke gebieden
108,3
103,3
97,2
94,5
102,8
RRO West-Brabant
107,8
104,3
99,7
98,1
110,1
RRO Midden-Brabant
109,4
105,8
101,3
100,3
117,5
RRO Noordoost-Brabant
110,0
105,9
100,6
98,8
115,7
RRO Zuidoost-Brabant
109,0
105,5
101,0
99,2
115,2
Noord-Brabant
groei-indices
De in de tabel opgenomen gegevens zijn afgerond op 100-tallen; hierdoor kunnen er in de tabel geringe afwijkingen voorkomen. Zie bijlage 6 voor een toelichting op de gehanteerde gebiedsindeling.
22
1.181.000
figuur 22 Procentuele groei van de woningvoorraad, het aantal huishoudens en de bevolking, Noord-Brabant, 2000-2050
figuur 23 Groei van de woningvoorraad, Noord-Brabant, 1980-2050
1,50%
25.000
1,25%
20.000
feitelijk
1,00% 15.000
prognose 2011
0,75%
prognose 2011
10.000
0,50% 5.000 0,25%
0,00%
feitelijk
0
-0,25% 2000
-5.000 2010
2020
2030
2040
2050
1980
woningvoorraad huishoudens bevolking
bouwproductie weer aan (figuur 23). In 2007 en 2009 ligt de groei voor het eerst sinds 2000 weer boven de 10.000 woningen. Met de financieel-economische crisis is de groei van de woningvoorraad inmiddels weer sterk teruggevallen en in 2010 uitgekomen op 7.300 woningen. In paragraaf 3.4. gaan we nader in op de effecten van de kredietcrisis op de woningbouw in Brabant.
1990
2000
2010
2020
2030
2040
2050
Noord-Brabant stedelijke concentratiegebieden landelijke gebieden
figuur 24 Gemiddelde woningbezetting, Noord-Brabant, 1980-2050 3,5 3,4 3,3 3,2 3,1 3,0
2,9 De komende jaren wacht Brabant dus nog een behoorlijke feitelijk 2,8 woningbouwopgave. Wel zal de groei van de woningvoorraad 2,7 geleidelijk aan afnemen. Synchroon aan de afname van het 2,6 aantal huishoudens (figuur 22) zal de woningvoorraad 2,5 prognose 2011 tegen het einde van de jaren ’30 (licht) gaan ‘krimpen’. In 2,4 de praktijk komt dat er op neer, dat tegenover de sloop van 2,3 woningen een geringere nieuwbouwproductie zal hoeven 2,2 2,1 te staan. In dit licht betekent een (op termijn) mindere 2,0 kwantitatieve behoefte dan ook niet dat er in gelijke mate 1980 1990 2000 2010 2020 2030 2040 2050 (meteen ook) minder gebouwd hoeft te worden. Integendeel. De kans is namelijk groot dat delen van de Noord-Brabant stedelijke concentratiegebieden huidige woonmilieus steeds meer als kwalitatief onvoldoende landelijke gebieden zullen worden beschouwd. Vooral de vroeg-naoorlogse woongebieden (1945-1970) zijn in dit verband kwetsbaar. Een afnemende woningbehoefte biedt juist ook voor dit soort gebieden kansen. Kansen ook om te groeien in kwali- 3.2 Provinciaal verstedelijkingsbeleid teit, door gerichte ingrepen als verdunning en vergroening. Het provinciale beleid is al jaren gericht op het concentreren van de verstedelijking. In de Structuurvisie ruimtelijke ordening17 (2011) vormt het een van de provinciale ruimteTegenover een bevolkingsgroei van 1,4% in de periode lijke belangen. Op provinciale schaal betekent dit, dat het 2011 tot 2050 staat een toename van de woningvoorraad met 14,3%. De gemiddelde woningbezetting loopt dan ook leeuwendeel van de woningbouw gerealiseerd wordt in de stedelijke concentratiegebieden en dat de woningvoorraad verder terug: van een kleine 2,4 nu naar iets meer dan 2,1 in 2050. In 1980 lag dit nog op 3,2 (figuur 24). De vergrijzing – inherent aan het uitgangspunt van concentratie – in deze stedelijke gebieden verhoudingsgewijs sterker groeit dan in en de individualisering en de hiermee samenhangende groei van het aantal kleinere huishoudens vormen hiervoor de landelijke gebieden. de voornaamste verklaring.
23
figuur 25 Aandeel van de stedelijke concentratiegebieden in de Brabantse woningvoorraad, 1970-2050
laten de stedelijke en landelijke regio’s vergelijkbare groeicijfers zien en verandert het aandeel van de stedelijke concentratiegebieden maar weinig.
75%
3.3 Het gemeentelijke woningbouwprogramma: een indicatie van de toename van de woningvoorraad
74% 73% 72%
De bevolkings- en woningbehoefteprognose is uitgevoerd op het gemeentelijk schaalniveau. De gemeenten vormen de basis voor de vooruitberekeningen. De gegevens over de toename van de woningvoorraad die hiervan zijn afgeleid, sluiten aan op de gemeentespecifieke bevolkingskenmerken en -ontwikkelingen en zijn opgesteld binnen de beleidsmatige (kwantitatieve) kaders van het provinciale verstedelijkingsbeleid.
71% 70% 69% 68% 67% 66% 65% 1970
1980
1990
2000
2010
2020
2030
2040
2050
prognose 2011
feitelijk
In de stedelijke concentratiegebieden, die een expliciete taak hebben een belangrijk deel van de bevolkingsgroei (migratie) op te vangen, ligt de toename van de woningvoorraad de komende decennia hoger dan in de landelijke gebieden (tabel 3). Hiermee zal de gezamenlijke positie van de stedelijke concentratiegebieden in de Brabantse woningvoorraad (verder) worden versterkt. Momenteel staat 69,8% van de Brabantse woningvoorraad in de stedelijke concentratiegebieden. In de komende jaren zal dit percentage geleidelijk aan verder oplopen. Figuur 25 laat zien dat de positieverbetering van de stedelijke concentratiegebieden zich al aftekent sinds het midden van de jaren ’90. In de jaren ’70 – een periode met omvangrijke suburbanisatiestromen – groeiden de stedelijke gebieden juist relatief minder snel dan de landelijke gebieden. In de jaren ’80
In bijlage 5 is per gemeente een indicatie gegeven van de planningsruimte voor woningbouw in de eerstkomende jaren. Overeenkomstig de Verordening ruimte is deze ‘programmaindicatie’ richtinggevend voor de jaarlijks – en telkens voor de eerstvolgende periode van tien jaar – te maken regionale woningbouwafspraken30 en dienen gemeentelijke bestemmingsplannen, die voorzien in de nieuwbouw van woningen, te passen binnen dit regionale afsprakenkader31. In het recente verleden zijn diverse woningbouwafspraken gemaakt; tussen gemeenten onderling, maar ook tussen gemeenten en de provincie32. Voortaan worden dergelijke (gemeentespecifieke) afspraken alleen nog in regionaal verband gemaakt. Lopende afspraken zullen – waar nodig in geactualiseerde vorm – ingepast worden in de regionale woningbouwafspraken. Door de gemeentelijke gegevens te aggregeren worden gegevens op (sub)regionaal of provinciaal schaalniveau verkregen. In bijlage 6 is voor deze schaalniveaus de ontwikkeling van de woningvoorraad in de komende jaren terug te vinden.
figuur 26 Ontwikkeling van de nieuwbouw, Noord-Brabant, 1998-2013 17.500
15.000
feitelijke aantal opgeleverde nieuwbouwwoningen 12.500
10.000
7.500
verwachte aantal op te leveren nieuwbouwwoningen o.b.v. in aanbouw genomen woningen* 5.000
2.500
0 1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
* Het gaat hierbij om nieuwbouwwoningen, die 1¼ - 1¾ jaar (15 - 21 maanden) eerder in aanbouw zijn genomen. De nieuwbouw in 2013 is een eerste inschatting, geëxtrapoleerd o.b.v. gegevens over het aantal recent in aanbouw genomen woningen en afgegeven bouwvergunningen.
24
2013
3.4 Recente woningbouwontwikkelingen in Noord-Brabant
gevolg dat huishoudensvorming wordt uitgesteld35 en woningtekorten verder oplopen.
Ook in Noord-Brabant zien we vandaag de dag duidelijk de weerslag van de financieel-economische crisis op de woning- Omdat in (de loop van) 2010 weer meer woningen in aanbouw. Een belangrijke exponent hiervan is de teruggevallen bouw zijn genomen, lijkt het aantal op te leveren nieuwnieuwbouwproductie33. bouwwoningen in 2012 weer iets op te veren en uit te komen tussen de 9.000 en 9.500. Het aantal in aanbouw Hierbij valt op, dat 2009 nog een uitstekend ‘bouwjaar’ is genomen woningen is in 2011 echter weer fors teruggevallen geweest, maar dat 2010 (feitelijk) en vervolgens ook 2011, (‘dubbele dip’), tot kwartaalniveaus die tot de laagste 2012 en 2013 (naar verwachting) beduidend minder goede behoren sinds het begin van de kredietcrisis (figuur 28). jaren zijn (figuur 26). Zo zijn in 2009 nog bijna 13.000 Nieuwe initiatieven voor woningbouwprojecten lijken 'op te woningen opgeleverd. Deze hoge ‘score’ hangt vooral samen drogen'. Bovendien zijn de stimuleringsmaatregelen van de met het grote aantal projecten, dat in de jaren daarvoor verschillende overheden afgelopen, staat het investerings(gemiddeld genomen zo’n 1½ jaar eerder) in aanbouw is vermogen van woningbouwcorporaties onder druk36 en is genomen; dus nog voor de kredietcrisis, die zich in de loop de aansluiting van vraag en aanbod op de woningmarkt vaak nog onvoldoende (zie ook hoofdstuk 5). Ook zorgen van 2008 begon te manifesteren. Ook speelt een rol, dat bestaande woningbouwprojecten versneld konden worden de voortdurende onzekerheden op de financiële markten, afgebouwd, een effect dat inmiddels lijkt te zijn uitgewerkt. het gebrek aan vertrouwen, de daling van de huizenprijzen en de recente (verdere) aanscherping van de ‘kredietregels’ In 2010 zijn er in Brabant daarentegen 'slechts' 8.500 voor de nodige terughoudendheid bij woonconsumenten. woningen gereedgemeld. En dat is minder dan op grond van het aantal eerder in aanbouw genomen woningen werd Gelet op deze ontwikkelingen en onzekerheden is en blijft het voor veel woningbouwprojecten lastig de ‘kritische verwacht. Dit kan er op duiden, dat er ook woningbouwgrens’ – bijvoorbeeld 70% verkocht – te halen om ook plannen zijn die op papier weliswaar in aanbouw zijn daadwerkelijk met de bouw te kunnen starten. In lijn hiermee genomen, maar in werkelijkheid (nog) niet of met (forse) mag verwacht worden, dat het aantal in aanbouw genomen vertraging worden gerealiseerd. woningen zich de eerstkomende tijd blijft bewegen rond de (sterk teruggevallen) niveaus van de eerste negen maanden Naar verwachting zal in 2011 de nieuwbouwteller op bijna 9.000 woningen uitkomen. Gelet op de gemiddeld jaarlijkse van 2011. Met als gevolg dat vervolgens ook het aantal op sloop van een kleine 2.000 woningen34 zal de (netto) groei te leveren nieuwbouwwoningen – na een verwachte van de woningvoorraad dan op iets meer dan 7.000 woningen (kortstondige en lichte) opleving in 2012 – in 2013 weer liggen, vergelijkbaar met het niveau van 2010. De groei (sterk) zal terugvallen. Een eerste (voorzichtige) inschatting blijft daarmee achter bij de provinciale behoefteramingen, komt uit op een nieuwbouwproductie in 2013 van tussen de 7.500 en 8.000 woningen (figuur 26) en een groei van op grond waarvan de groei van de woningvoorraad in de eerstkomende jaren tussen de 10.000 en de 11.000 woningen de woningvoorraad van om en nabij de 6.000 woningen. per jaar zou moeten liggen (figuur 27). Door de kredietcrisis Hiermee wordt het dieptepunt uit 2003 dicht genaderd en de effecten hiervan op de woningmarkt zullen deze aan- (figuur 27). tallen de eerstkomende jaren niet worden gehaald, met als
figuur 27 Groei van de woningvoorraad, Noord-Brabant, 1998-2018 17.500
15.000
12.500
prognose 2011
feitelijke groei 10.000
7.500
verwachte groei o.b.v. in aanbouw genomen woningen* 5.000
2.500
0 1998
2000
2002
2004
2006
2008
2010
2012
2014
2016
2018
* Het gaat hierbij om nieuwbouwwoningen, die 1¼ - 1¾ jaar (15 - 21 maanden) eerder in aanbouw zijn genomen. De nieuwbouw in 2013 is een eerste inschatting, geëxtrapoleerd o.b.v gegevens over het aantal recent in aanbouw genomen woningen en afgegeven bouwvergunningen. Een (trendmatige) inschatting van de sloop van woningen is in de gegevens verwerkt.
25
figuur 28 Aantal in aanbouw genomen woningen (per kwartaal), Noord-Brabant, 2008-2011 4.000 3.500 3.000 2.500 2.000 1.500 1.000 500 0 e e e e e e e e e e e e e e e 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 kwartaal kwartaal kwartaal kwartaal kwartaal kwartaal kwartaal kwartaal kwartaal kwartaal kwartaal kwartaal kwartaal kwartaal kwartaal 2008
totaal huur koop
26
2009
eengezins meergezins
2010
2011
4
Opgaven voor de regionale woningmarkt
De in korte tijd sterk gewijzigde financieel-economische omstandigheden, het sterk veranderend demografisch tij en de (hiermee samenhangende) veranderingen in het wensenpatroon van de woonconsument stellen de regionale woningmarkt de komende tijd voor een aantal stevige opgaven. In grote lijnen laten deze (toekomstige) ontwikkelingen zich samenvatten in een viertal (hoofd)opgaven voor de regionale woningmarkt. Hierbij is het allereerst van belang, dat wordt uitgegaan van een realistische woningbouwplanning en -programmering. Een woningbouwprogramma dat bovendien regionaal wordt afgestemd. Daarnaast zal er op de regionale woningmarkt tijdig ingespeeld moeten worden op het sterk veranderend demografisch perspectief. Van belang is eveneens, dat het bestaande en nieuwe aanbod van woningen en woonmilieus voldoende blijft aansluiten op de gedifferentieerde en bovendien veranderende vraag van woonconsumenten. Nauw hiermee samenhangend ligt er dan ook een (vierde) opgave om meer flexibiliteit te brengen in de woningbouwplanning, te zorgen voor voldoende differentiatie in het woningbouwprogramma en de ontwikkelschaal van woningbouwprojecten te verkleinen. De komende jaren zullen deze opgaven een belangrijke plek innemen op de regionale agenda. Hieronder wordt op elk van deze opgaven nader ingegaan. 4.1 Naar een realistisch, regionaal afgestemd woningbouwprogramma
Zoals in regionaal verband is afgesproken, leveren de gemeenten jaarlijks de stand van zaken aan met betrekking tot de plancapaciteiten voor woningbouw37. De op deze
wijze verzamelde gegevens vormen een waardevolle bron voor regionale analyses omtrent ‘de stand’ van de (regionale) woningmarkt in Brabant. Zo vormt het geheel van gemeentelijke plancapaciteiten bijvoorbeeld een belangrijke graadmeter met betrekking tot de woningbouw(mogelijkheden), zowel op gemeentelijk, regionaal als provinciaal schaalniveau. De plancapaciteiten weerspiegelen bovendien de gemeentelijke ambities op het vlak van de woningbouw in de (eerst)komende tijd. De ontwikkeling van de plancapaciteiten is al langere tijd een belangrijk thema op de regionale agenda. Daarbij spelen zowel kwantitatieve (overprogrammering en overplanning38) als kwalitatieve aspecten (aansluiting van vraag en aanbod) een rol. Wat de kwantiteiten betreft valt op, dat de totale plancapaciteit voor woningbouw in Noord-Brabant de laatste jaren (sterk) is verminderd. De plancapaciteit bereikte in 2008 haar hoogtepunt met een totale omvang van 217.000 woningen. Inmiddels is de totale plancapaciteit in onze provincie teruggelopen naar een kleine 168.000 woningen (figuur 29), een afname van ruim 23%. Hiermee kan ruimschoots worden voorzien in de woningbehoefte in Brabant in de komende 15 jaar; nodig zijn zo’n 155.000 woningen tot 2025, inclusief de nieuwbouw die de sloop van woningen vervangt. In de laatste 3 jaren (2008 t/m 2010) is de plancapaciteit dus met bijna 50.000 woningen teruggebracht. In diezelfde periode zijn er 32.500 nieuwbouwwoningen opgeleverd. Aanvankelijk (2009 en 2010) wordt de afname van de plan-
figuur 29 Ontwikkeling totale plancapaciteit woningbouw, Noord-Brabant, 2006-2011 (absolute aantallen; stand per 1 januari van het betreffende jaar)
totale plancapaciteit woningbouw capaciteit te realiseren binnen 5 jaar capaciteit te realiseren binnen 5-10 jaar capaciteit te realiseren na 10 jaar
250.000 225.000 200.000 175.000 150.000 125.000 100.000 75.000 50.000 25.000 0 2006
2007
2008
2009
2010
2011
2011-2025 (incl.sloop) prov. prognose, actual. 2011
Bronnen: - plancapaciteit: opgaven gemeenten in de matrix 'Overzicht woningbouwcapaciteit per gemeente', stand per 1 januari 2006 (2006-2010), 2007 (2007-2011), 2008 (2008-2012), 2009 (2009-2013), 2010 (2010-2014) en 2011 (2011-2020); bewerking Provincie Noord-Brabant
27
figuur 29a Ontwikkeling totale plancapaciteit woningbouw, stedelijke concentratiegebieden, 2006-2011 (absolute aantallen; stand per 1 januari van het betreffende jaar)
totale plancapaciteit woningbouw capaciteit te realiseren binnen 5 jaar capaciteit te realiseren binnen 5-10 jaar capaciteit te realiseren na 10 jaar
200.000 175.000 150.000 125.000 100.000 75.000 50.000 25.000 0 2006
2007
2008
2009
2010
2011
figuur 29b Ontwikkeling totale plancapaciteit woningbouw, landelijke gebieden, 2006-2011 (absolute aantallen; stand per 1 januari van het betreffende jaar)
2011-2025 (incl.sloop) prov. prognose, actual. 2011
totale plancapaciteit woningbouw capaciteit te realiseren binnen 5 jaar capaciteit te realiseren binnen 5-10 jaar capaciteit te realiseren na 10 jaar
70.000
60.000 50.000
40.000
30.000
20.000
10.000
0 2006
2007
2008
2009
capaciteit vooral bepaald, doordat de opgeleverde nieuwbouw per saldo niet wordt aangevuld met nieuwe woningbouwplannen. Vandaag de dag wordt ook plancapaciteit ‘geschrapt’. Mede onder invloed van de financieel-economische crisis en de effecten hiervan op de woningmarkt wordt in vrijwel alle gemeenten het woningbouwprogramma en de daartoe benodigde plancapaciteit tegen het licht gehouden. Naast een sterke terugloop van de plancapaciteit in de laatste drie jaren – -25% in de stedelijke concentratiegebieden, -17% in de landelijke gebieden (figuur 29a en 29b) – wordt de plancapaciteit de laatste (twee) jaren ook beter ge(her)faseerd. Dit laatste is echter vooral in de stedelijke concentratiegebieden aan de orde, de landelijke gebieden blijven hierbij (nog) achter.
28
2010
2011
2011-2025 (incl.sloop) prov. prognose, actual. 2011
De afname en de herfasering van de plancapaciteit komt vrijwel volledig voor rekening van de (meest) zachte plancapaciteit, oftewel de capaciteit in ontwerpplannen, in planologische voorbereiding of potentiële plancapaciteit. De harde plannen – de onherroepelijke of door gemeenteraden vastgestelde plancapaciteit – blijven op de rol staan voor de eerstkomende jaren (figuur 30a en figuur 30b). Zachte plannen lenen zich uiteraard beter voor herprogrammering en herfasering of om van de planningslijsten te worden gehaald. Met deze herschikking loopt ook het aandeel harde plannen in de totale plancapaciteit voor de korte en de middellange termijn (fors) op. Al met al – en de kredietcrisis heeft daar natuurlijk het nodige toe bijgedragen – komt er Brabant-breed meer en meer realiteitszin in de gemeentelijke woningbouwambities
figuur 30a Ontwikkeling harde plancapaciteit woningbouw, Noord-Brabant, 2006-2011 (absolute aantallen; stand per 1 januari van het betreffende jaar)
totale plancapaciteit woningbouw capaciteit te realiseren binnen 5 jaar capaciteit te realiseren binnen 5-10 jaar capaciteit te realiseren na 10 jaar
160.000 140.000 120.000 100.000 80.000 60.000 40.000 20.000 0 2006
2007
2008
2009
2010
2011
Bronnen: - plancapaciteit: opgaven gemeenten in de matrix 'Overzicht woningbouwcapaciteit per gemeente', stand per 1 januari 2006 (2006-2010), 2007 (2007-2011), 2008 (2008-2012), 2009 (2009-2013), 2010 (2010-2014) en 2011 (2011-2020); bewerking Provincie Noord-Brabant
figuur 30b Ontwikkeling zachte plancapaciteit woningbouw, Noord-Brabant, 2006-2011 (absolute aantallen; stand per 1 januari van het betreffende jaar)
totale plancapaciteit woningbouw capaciteit te realiseren binnen 5 jaar capaciteit te realiseren binnen 5-10 jaar capaciteit te realiseren na 10 jaar
160.000 140.000 120.000 100.000 80.000 60.000 40.000 20.000 0 2006
2007
2008
en -plannen. De omvang van de plancapaciteit sluit steeds beter aan op de benodigde capaciteit (tabel 4), waarbij rekening is gehouden met enige overcapaciteit. De ervaring leert immers, dat van de (vele) woningbouwplannen van een gemeente er altijd wel een aantal niet of met vertraging wordt uitgevoerd. Wel lijken met name in de landelijke gebieden de ambities voor de korte termijn (nog) aan de hoge kant te zijn. De ‘indicator totale plancapaciteit’ staat hier voor de eerste vijfjaarsperiode (2011 t/m 2015) maar liefst op 156%, al zijn deze woningbouwaantallen nog lang niet allemaal vastgelegd in harde plancapaciteit. De ‘indicator harde plancapaciteit’ (80%) ligt in de landelijke gebieden zelfs nog iets lager dan in de stedelijke concentratiegebieden (81%). Met de in regionaal verband gemaakte woningbouwafspraken worden de gemeentelijke plancapaciteiten ‘verbonden’ met
2009
2010
2011
het feitelijk te realiseren woningbouwprogramma. Het is vervolgens aan de gemeenten om in lijn met deze regionale afspraken te sturen op de inzet van de eigen plancapaciteit, waarmee ook het teveel aan plancapaciteit – en enige overcapaciteit is nodig! – uiteindelijk naar de volgende (vijfjaars)periode zal doorschuiven. Bij deze sturing op plancapaciteiten zullen naast kwantitatieve, ook kwalitatieve aspecten een rol spelen. Met de regionale afstemming en afspraken worden gemeentelijke ambities en plancapaciteiten ‘ingekaderd’ in een realistisch woningbouwprogramma en ontstaat regionale samenhang in planning en programmering. Regionale samenhang is van belang om onderlinge concurrentie tussen gemeenten te voorkomen, desinvesteringen (bijvoorbeeld in grondposities en planvorming) te vermijden en leegstand
29
Tabel 4 Woningbouwcapaciteiten en -opgaven, aantal woningen in plannen ten opzichte van de benodigde plancapaciteit, 2011 t/m 2020 capaciteitsindicatie korte termijn
indicator totale plancapaciteit
indicator harde plancapaciteit
waarvan
streefwaarden
streefwaarden
harde
130% 3
100% 4
opgave
plus
=
prognose
verwachte
benodigde
totale
2011
sloop1
capaciteit
capaciteit in plannen2
capaciteit2
2011 t/m 2015
Noord-Brabant
55.580
9.400
64.980
82.360
52.580
127%
81%
Stedelijke concentratiegebieden
39.690
6.940
46.630
53.670
37.830
115%
81%
Landelijke gebieden
15.890
2.460
18.350
28.690
14.750
156%
80%
RRO West-Brabant
13.760
2.440
16.200
22.890
16.310
141%
101%
9.330
1.930
11.260
12.580
8.980
112%
80%
RRO Noordoost-Brabant
15.510
1.890
17.400
23.520
11.420
135%
66%
RRO Zuidoost-Brabant
16.990
3.140
20.130
23.370
15.870
116%
79%
opgave
plus
=
indicator totale plancapaciteit
indicator harde plancapaciteit
prognose
verwachte
benodigde
totale
waarvan
streefwaarden
streefwaarden
2011
sloop1
capaciteit
capaciteit
harde
100%
100% 4
in plannen2
capaciteit2
RRO Midden-Brabant
capaciteitsindicatie middellange termijn 2011 t/m 2020
Noord-Brabant
101.065
18.780
119.845
130.090
70.850
109%
59%
Stedelijke concentratiegebieden
73.110
13.870
86.980
90.930
53.630
105%
62%
Landelijke gebieden
27.955
4.910
32.865
39.160
17.220
119%
52%
RRO West-Brabant
24.810
4.880
29.690
34.490
22.070
116%
74%
RRO Midden-Brabant
16.840
3.850
20.690
20.020
12.850
97%
62%
RRO Noordoost-Brabant
28.650
3.780
32.430
38.640
14.150
119%
44%
RRO Zuidoost-Brabant
30.765
6.270
37.035
36.940
21.780
100%
59%
De in de tabel opgenomen gegevens zijn afgerond op 10-tallen. 1
De te verwachten sloop is, tenzij anders is vermeld, berekend o.b.v. de gemiddelde sloop over de periode 2005 t/m 2010.
2
Bron: opgaven gemeenten in de matrix ‘Overzicht woningbouwcapaciteit per gemeente’, stand per 1 januari 2011.
3
Omdat de ervaring leert dat van de (vele) plannen die een gemeente heeft er altijd wel een aantal niet of met vertraging wordt uitgevoerd, is het - met name voor de kortere termijn - van belang rekening te houden met (enige) overcapaciteit. Daarom wordt uitgegaan van een streefwaarde van 130%, oftewel een overcapaciteit van 30% (steeds voor de eerstkomende vijf jaar).
4
Voor de voortgang van de woningbouw, maar om tegelijkertijd ook voldoende flexibiliteit in de planontwikkeling te houden; gelet bovendien op de reguliere planningsmethodiek en de juridisch gehanteerde (voortschrijdende bestemmings)planperiode van 10 jaar, wordt voor de ‘indicator harde plancapaciteit’ voor de vijfjaars-, respectievelijk de tienjaarsperiode uitgegaan van een waarde van (maximaal) 100%.
Zie bijlage 6 voor een toelichting op de gehanteerde gebiedsindeling.
tegen te gaan. Én om te voorkomen dat gemeentelijke woningbouwplannen elkaar (onnodig) in de weg gaan zitten. Met als (mogelijk) gevolg dat er – hoe paradoxaal ook; er zijn immers meer dan genoeg plannen – juist niet of minder gebouwd wordt. Bij een groot aanbod aan plannen wordt het immers moeilijker de ‘kritische grenzen’ te halen (bijvoorbeeld 70% verkocht), voordat met de bouw gestart wordt.
30
Het is zaak – zeker ook tegen de achtergrond van een afnemende woningbehoefte (en op termijn zelfs krimp) – deze lijn van meer realisme in woningbouwplanning en -programmering de komende tijd gezamenlijk voort te zetten en hierover duidelijke bestuurlijke afspraken te maken39. Woningbouwafspraken die je jaarlijks met elkaar monitoort en zo nodig bijstelt op basis van nieuwe trends en ontwikke-
lingen, inzichten of geactualiseerde uitkomsten van de bevolkings- en woningbehoefteprognose. 4.2 Tijdig inspelen op veranderende demografische ontwikkelingen
In de meeste gemeenten is inmiddels wel het besef doorgedrongen, dat de bevolkingsgroei de komende jaren zal teruglopen, her en der zal omslaan in krimp en dat ook de groei van de woningbehoefte – maar dan meer op de wat langere termijn; het aantal huishoudens groeit immers nog sterk – zal afnemen. De reacties lopen echter uiteen: van negeren of ontkennen van krimp, het bestrijden daarvan (meer woningbouw(plannen)), tot het accepteren van krimp. Vaak is een (eerste) reactie op een verminderde groei, een strategie waarbij meer woningen, aantrekkelijke woonmilieus en nieuwe bedrijvigheid moeten zorgen voor meer inwoners en meer werkgelegenheid. Veelal werken dit soort strategieën contraproductief. Het versterkt de concurrentie tussen gemeenten en tussen regio’s en leidt tot onrendabele ruimtelijke investeringen en onomkeerbare ruimtelijke ontwikkelingen met alle (nadelige) gevolgen van dien voor de welvaart en de ruimtelijke kwaliteit. Om deze effecten te voorkomen is regionale samenwerking essentieel. Inspelen op demografische veranderingen is bij uitstek ook een regionale opgave40. De afnemende groei en vervolgens krimp van de bevolking zal voor vele beleidsterreinen grote gevolgen hebben. Juist daarom ook is ‘demografie’ een onlosmakelijk onderdeel van de ‘Agenda van Brabant’41. Hierbij zijn vooral ook de aan krimp voorafgaande (sterke) veranderingen in de leeftijds- en huishoudenssamenstelling van de bevolking van belang. Bij de veranderingen in leeftijdsopbouw springen de afname van de potentiële beroepsbevolking (effecten op de arbeidsmarkt42) en de sterke toename van het aantal ouderen (effecten op de ‘zorgmarkt’, zie ook hoofdstuk 5) in het oog. Voor de woningmarkt zijn naast de leeftijds-, vooral ook de huishoudensontwikkelingen relevant. Het aantal huishoudens bepaalt in grote lijnen de kwantitatieve behoefte (hoeveel woningen zijn er nodig), terwijl de huishoudenssamenstelling van invloed is op de kwalitatieve behoefte (wat is gewenste samenstelling van de woningvoorraad). Bovendien kan de ‘demografische omslag’ ook flinke invloed hebben op de gemeentelijke financiën (opbrengsten grondbedrijf en inkomsten uit lokale belastingen) en op de samenstelling en betaalbaarheid van het voorzieningenpakket (leefbaarheid). Daarnaast is het van belang, dat de regionale verscheidenheid rond het thema ‘bevolking en wonen’ groot is en ook groter lijkt te worden43; binnen Nederland, maar ook binnen Brabant. Naast gebieden met groei zullen er meer ontspannen gebieden zijn en gebieden met krimp. Demografische ontwikkelingen en alles wat hiermee samenhangt zullen de komende tijd een grote rol spelen op de regionale agenda. Hierbij gaat het er allereerst om, de bewustwording omtrent het veranderend demografische
perspectief te (blijven) vergroten. In lijn hiermee is het van belang in regionaal verband de (mogelijke) effecten van de aanstaande demografische ontwikkelingen (verder) in beeld te brengen en gezamenlijk te werken aan het verkennen en ontwikkelen van regionale strategieën, gericht op het tijdig inspelen op en het begeleiden van de demografische omslag44. 4.3 Aansluiting van vraag en aanbod op de regionale woningmarkt
Een van de belangrijke voorwaarden voor voortgang en continuïteit in de bouwproductie is, dat het aanbod van nieuwe woningen en woonmilieus zo goed mogelijk aansluit bij de (veranderende) vraag van de woonconsumenten. Als vraag en aanbod op de regionale woningmarkt onvoldoende ‘matchen’ bestaat het risico, dat plannen niet of niet op tijd worden gerealiseerd. Het wel of niet halen van kwantitatieve doelstellingen hangt nauw samen met de kwalitatieve samenstelling van de woningbouwplannen. De aansluiting van vraag en aanbod is echter geen gemakkelijke opgave, gezien de veranderende financieel-economische situatie, de zich sterk wijzigende woningmarktomstandigheden, de veranderende demografisch ontwikkelingen en de voortdurende veranderingen in het wensenpatroon van de woonconsument. Plancapaciteit op orde? Het beeld dat in de afgelopen jaren uit provinciale woningmarktanalyses en monitoringsactiviteiten naar voren is gekomen, laat zien dat het woningaanbod niet altijd even goed is afgestemd op de wensen van de woonconsument. Voor de bestaande woningvoorraad is dat begrijpelijk – hier liggen (toekomstige) herstructurerings- en transformatieopgaven – maar ook de nieuwbouwplannen sluiten lang niet altijd voldoende aan op de (actuele) vraag. In dit verband – en een en ander speelde ook al voordat de kredietcrisis goed en wel op gang kwam – zijn de laatste jaren in Brabant vooral de grote aantallen appartementen en de geringe aantallen goedkope koopwoningen in de nieuwbouwplannen onderwerp van (regionale) discussie, evenals het sterk teruggelopen particulier opdrachtgeverschap (de ‘zelfbouw’). En het lijkt er op dat deze ‘mismatches’ de effecten van de kredietcrisis verdiepen, vooral waar het de samenstelling van het nieuwbouwaanbod naar prijs betreft. In feite gaat het bij het thema ‘wonen met zorg en welzijn’ eveneens om (een betere) afstemming van vraag en aanbod op de regionale woningmarkt. In het volgende hoofdstuk gaan we op dit afstemmingsvraagstuk nader in. Appartementen in nieuwbouw(plannen) Het percentage appartementen (meergezinswoningen) in de nieuwbouwplannen is de laatste jaren sterk teruggelopen. Van (ruim) 50% enkele jaren geleden naar 40% in 2011 (figuur 31). De afname doet zich over de gehele linie voor; in alle regio’s en zowel in de stedelijke concentratiegebieden als in de landelijke gebieden. De afname zit ‘m overigens vooral bij de koopappartementen. Het aandeel huurappartementen in de planvoorraad verandert maar weinig door de jaren heen.
31
figuur 31 Samenstelling nieuwbouwplannen naar type (grondgebonden/appartement), woningbouwcapaciteit (steeds voor de 1e vijfjaarsperiode), Noord-Brabant, 2006-2011
appartementen (meergezins) grondgebonden (eengezins)
100%
100%
90%
90%
80%
80%
70%
70%
60%
60%
50%
50%
40%
40%
30%
30%
20%
20%
10%
10%
stedelijke concentratiegebieden
landelijke gebieden
RRO West-Brabant
RRO Midden-Brabant
RRO Noordoost-Brabant
RRO Zuidoost-Brabant
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2011
2010
2009
2008
2007
0% 2006
0%
Noord-Brabant
Bron: opgaven gemeenten in de matrix ‘Overzicht woningbouwcapaciteit per gemeente’, stand per 1 januari 2006 (2006-2010), 2007 (2007-2011), 2008 (2008-2012), 2009 (2009-2013), 2010 (2010-2014) en 2011 (2011-2015); bewerking Provincie Noord-Brabant
figuur 32 Samenstelling woningvoorraad en nieuwbouw(plannen) grondgebonden/appartement, Noord-Brabant, 1995-2020
appartementen (meergezins) grondgebonden (eengezins)
100% 90%
16%
15% 23%
17%
28% 38%
80%
40%
43%
40%
37%
60%
63%
totale plancap. 2011-2015
totale plancap. 2016-2020
70% 60% 50%
84%
85% 77%
40%
83%
72% 62%
60%
30%
57%
20% 10% 0%
woningvooraad 1-1-1995
1995-1999
2000-2004
woningvooraad 1-1-2005
nieuwbouw
2005-2009
woningvooraad 1-1-2010
nieuwbouw feitelijk
* nieuwbouwgegevens t/m 2e kwartaal 2011
harde plancap. 2011-2015 nieuwbouw
plancapaciteiten woningbouw Bronnen: - feitelijke ontwikkelingen: CBS-Statline; Woningmarktmonitor 2011 - plancapaciteit: opgaven gemeenten in de matrix 'Overzicht woningbouwcapaciteit per gemeente', stand per 1 januari 2011 (2011-2020); bewerking Provincie Noord-Brabant
Al met al lijkt de plancapaciteit steeds beter aan te sluiten op de feitelijke nieuwbouwontwikkelingen in de laatste jaren en laten de nieuwbouwplannen, gelet op de opnamecapaciteit van de markt, een betere balans zien tussen grondgebonden woningen en appartementen (figuur 32, 32a en 32b). Het aandeel appartementen in de nieuwbouw is vanaf het begin van de jaren ’90 steeds licht toegenomen. De laatste jaren (vanaf 2005) blijft dit aandeel op een vrij stabiel
32
2010-2011*
niveau liggen, gemiddeld genomen iets minder dan 40%. Al met al neemt het percentage appartementen in de totale woningvoorraad van jaar op jaar iets toe. Inmiddels (2010) is 17% van de woningen in Brabant een appartement. In de stedelijke concentratiegebieden ligt dit percentage beduidend hoger (22%) dan in de landelijk gebieden (5%). Koop, huur en de prijsontwikkeling in nieuwbouw(plannen) In tegenstelling tot de (sterke) veranderingen in de verhou-
figuur 32a Samenstelling woningvoorraad en nieuwbouw(plannen) grondgebonden/appartement, stedelijke concentratiegebieden, 1995-2020
appartementen (meergezins) grondgebonden (eengezins)
100% 90%
20%
27%
80%
21%
22%
33% 43%
47%
46%
53%
54%
2010-2011*
harde plancap. 2011-2015
44%
40%
56%
60%
totale plancap. 2011-2015
totale plancap. 2016-2020
70% 60% 50% 80% 40%
73%
79%
78%
67% 57%
30% 20% 10% 0%
woningvooraad 1-1-1995
1995-1999
2000-2004
woningvooraad 1-1-2005
nieuwbouw
2005-2009
woningvooraad 1-1-2010
nieuwbouw
nieuwbouw
feitelijk
plancapaciteiten woningbouw
figuur 32b Samenstelling woningvoorraad en nieuwbouw(plannen) grondgebonden/appartement, landelijke gebieden, 1995-2020 100%
3%
4% 10%
appartementen (meergezins) grondgebonden (eengezins)
5%
11%
90%
24%
27%
80%
35%
33%
65%
67%
harde plancap. 2011-2015
totale plancap. 2011-2015
26%
70% 60% 50%
97%
96% 90%
95%
89%
76%
73%
40%
74%
30% 20% 10% 0%
woningvooraad 1-1-1995
1995-1999
2000-2004
woningvooraad 1-1-2005
nieuwbouw
2005-2009
woningvooraad 1-1-2010
nieuwbouw feitelijk
* nieuwbouwgegevens t/m 2e kwartaal 2011
2010-2011*
totale plancap. 2016-2020
nieuwbouw plancapaciteiten woningbouw
Bronnen: - feitelijke ontwikkelingen: CBS-Statline; Woningmarktmonitor 2011 - plancapaciteit: opgaven gemeenten in de matrix 'Overzicht woningbouwcapaciteit per gemeente', stand per 1 januari 2011 (2011-2020); bewerking Provincie Noord-Brabant
dingen tussen grondgebonden woningen en appartementen, is de samenstelling van de plancapaciteit naar eigendom (huur vs. koop) en prijs al geruime tijd vrij stabiel (figuur 33). Zo ligt het aandeel van huurwoningen in de nieuwbouwplannen, zowel op provinciaal als op regionaal schaalniveau, gemiddeld genomen al jaren rond de 30%. En ook de verdeling naar de verschillende prijscategorieën lijkt in grote lijnen door de tijd heen niet veel te veranderen.
De oriëntatie van de woonconsument verschuift echter wel. Daarbij spelen vandaag de dag een gebrek aan vertrouwen op de koopwoningmarkt, de verscherpte kredieteisen, de daling van de huizenprijzen, de veranderde toewijzingsbepalingen voor sociale huurwoningen en de stagnerende doorstroming een belangrijke rol. Door deze ontwikkelingen is de betaalbaarheid van het wonen weer volop onderwerp van de regionale agenda. En het lijkt er op, dat de heroriëntatie van de woonconsument ook de komende tijd een rol van
33
figuur 33 Samenstelling nieuwbouwplannen naar eigendom en prijs, woningbouwcapaciteit (steeds voor de 1e vijfjaarsperiode), Noord-Brabant, 2006-2011
koop-duur (> €275.000,-)
huur-duur (> € 653,-)
koop-middelduur
huur-middelduur
koop-goedkoop (< €185.000,-)
huur-goedkoop (< € 518,-)
100%
100%
90%
90%
80%
80%
70%
70%
60%
60%
50%
50%
40%
40%
30%
30%
20%
20%
10%
10%
stedelijke concentratiegebieden
landelijke gebieden
RRO West-Brabant
RRO Midden-Brabant
RRO Noordoost-Brabant
RRO Zuidoost-Brabant
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2011
2010
2009
2008
2007
0% 2006
0%
Noord-Brabant
Bron: opgaven gemeenten in de matrix ‘Overzicht woningbouwcapaciteit per gemeente’, stand per 1 januari 2006 (2006-2010), 2007 (2007-2011), 2008 (2008-2012), 2009 (2009-2013), 2010 (2010-2014) en 2011 (2011-2015); bewerking Provincie Noord-Brabant
figuur 34 Samenstelling woningvoorraad en nieuwbouw(plannen) koop/huur, Noord-Brabant, 1995-2020
koop huur
100% 90% 80% 70%
55%
62% 75%
60%
71%
65%
66%
67%
68%
71%
35%
34%
33%
32%
29%
woningvooraad 1-1-2010
2010-2011*
harde plancap. 2011-2015
totale plancap. 2011-2015
totale plancap. 2016-2020
79%
50% 40% 30% 45%
38%
20% 25% 10%
29% 21%
0% woningvooraad 1-1-1995
1995-1999
2000-2004
woningvooraad 1-1-2005
nieuwbouw
2005-2009
nieuwbouw feitelijk
* nieuwbouwgegevens t/m 2e kwartaal 2011
plancapaciteiten woningbouw Bronnen: - feitelijke ontwikkelingen: CBS-Statline; Woningmarktmonitor 2011 - plancapaciteit: opgaven gemeenten in de matrix 'Overzicht woningbouwcapaciteit per gemeente', stand per 1 januari 2011 (2011-2020); bewerking Provincie Noord-Brabant
betekenis zal blijven spelen. Hiermee zal de vraag op de woningmarkt de komende jaren meer gericht zijn op de huursector en ook op het goedkopere koopsegment, waarbij het de uitdaging (voor de bouwsector) is de kwaliteit overeind te houden. Wat ‘de huur’ betreft gaat het om de bouw van kwalitatief goede huurwoningen (die op termijn mogelijk weer verkocht kunnen worden), ook voor de middeninkomens.
34
nieuwbouw
Gelet op de ontwikkelingen van de plancapaciteiten voor woningbouw (het aanbod) moet worden geconstateerd, dat met de nieuwbouwplannen (vooralsnog) weinig wordt ingespeeld op deze veranderende vraag van de woonconsument. Het nieuwbouwprogramma wordt, als het gaat om de verhouding koop-huur en de prijsontwikkelingen in de koopsector, gekenmerkt door een grote mate van inelasticiteit. Het lijkt erop, dat het programma ‘vastzit’ in harde
figuur 34a Samenstelling woningvoorraad en nieuwbouw(plannen) koop/huur, stedelijke concentratiegebieden, 1995-2020
koop huur
100% 90% 80% 50% 70%
59% 74%
60%
61% 68%
64%
65%
66%
69%
36%
35%
34%
31%
2010-2011*
harde plancap. 2011-2015
totale plancap. 2011-2015
totale plancap. 2016-2020
78%
50% 40% 30%
50% 41%
20% 26% 10% 0%
woningvooraad 1-1-1995
1995-1999
39% 32%
22%
2000-2004
woningvooraad 1-1-2005
nieuwbouw
2005-2009
woningvooraad 1-1-2010
nieuwbouw
nieuwbouw
feitelijk
plancapaciteiten woningbouw
figuur 34b Samenstelling woningvoorraad en nieuwbouw(plannen) koop/huur, landelijke gebieden, 1995-2020
koop huur
100% 90% 80% 70% 67% 60%
72%
76% 83%
77%
73%
70%
23%
27%
30%
2005-2009
woningvooraad 1-1-2010
2010-2011*
72%
72% 79%
50% 40% 30% 20%
33%
0%
28%
24%
10%
17%
woningvooraad 1-1-1995
1995-1999
2000-2004
woningvooraad 1-1-2005
nieuwbouw
nieuwbouw feitelijk
* nieuwbouwgegevens t/m 2e kwartaal 2011
28%
28%
harde plancap. 2011-2015
totale plancap. 2011-2015
21%
totale plancap. 2016-2020
nieuwbouw plancapaciteiten woningbouw
Bronnen: - feitelijke ontwikkelingen: CBS-Statline; Woningmarktmonitor 2011 - plancapaciteit: opgaven gemeenten in de matrix 'Overzicht woningbouwcapaciteit per gemeente', stand per 1 januari 2011 (2011-2020); bewerking Provincie Noord-Brabant
plancapaciteit en contractuele afspraken, waardoor het lastig is flexibel in te spelen op de veranderende marktvraag. Deze inelasticiteit vergroot het risico op (verdere) stagnatie van de woningbouw. De nieuwbouwproductie lijkt eerder te worden getemporiseerd, dan dat nieuwbouwplannen worden aangepast aan de veranderende vraag. De nieuwbouw lijkt zo zijn eigen dynamiek te kennen, waarbij de (veranderende) kwalitatieve spanningen op de woningmarkt maar beperkt
terugkomen in het aanbod. Voor de komende jaren ligt hier een belangrijke opgave om vraag en aanbod beter met elkaar in balans te brengen. Overigens wordt vandaag de dag soms al wel ingespeeld op deze disbalans door woningen die oorspronkelijk als koopwoning in de plancapaciteit zijn ‘ingeboekt’, bij oplevering (voorlopig) als huurwoning in de markt te zetten.
35
Gedurende lange tijd is het aandeel huurwoningen in de nieuwbouw in Brabant steeds teruggelopen, waarbij het dieptepunt in 2002 lag, toen slechts 16% van de opgeleverde nieuwbouwwoningen een huurwoning was. Sinds 2003 is dat percentage vrijwel voortdurend weer opgelopen. Thans ligt het aandeel huurwoningen in de nieuwbouw op 34% (figuur 34). Zoals uit figuur 34a en 34b blijkt, ligt dit percentage in de stedelijke concentratiegebieden (36%) wat hoger dan in de landelijke gebieden (30%). In de plancapaciteit voor de eerstkomende jaren ligt het percentage huur op een vergelijkbaar niveau. Ondanks de (recente) toename van het aandeel huurwoningen in de nieuwbouw neemt het percentage huurwoningen in de totale woningvoorraad al jaren af. Hierbij speelt ook de sloop en verkoop van huurwoningen een rol. Particulier opdrachtgeverschap Om de keuzevrijheid en de zeggenschap van de woonconsument te vergroten én bij te dragen aan een betere ‘match’ tussen vraag en aanbod kan bouwen in (collectief) particulier opdrachtgeverschap een belangrijke rol spelen. Zoals figuur 35 laat zien is in Noord-Brabant lange tijd een behoorlijk deel van de nieuwbouw in particulier opdrachtgeverschap gerealiseerd, waarbij de percentages in de landelijke gebieden steeds (beduidend) hoger liggen dan in de stedelijke concentratiegebieden. Opvallend is dat deze percentages de laatste jaren vrijwel voortdurend zijn afgenomen. Werd in de jaren ’90 en aan het begin van deze eeuw Brabant-breed nog ruim 20% in particulier opdrachtgeverschap gerealiseerd, in 2009 lag dit percentage nog slechts op 12,9%. In 2010 is het aandeel van het particulier opdrachtgeverschap in de nieuwbouw in Brabant weer toegenomen (16,5%). Dit duidt er op, dat het bouwen in particulier opdrachtgeverschap (verhoudingsgewijs) minder last heeft van de effecten van de kredietcrisis. Mede daarom, maar natuurlijk ook vanuit het perspectief van een meer vraaggerichte woningbouw, waarbij vanzelfsprekend ook de financiële (on)mogelijkheden van de woonconsument zélf centraal staan, ligt er voor de komende tijd een opgave het (collectief) particulier opdrachtgeverschap weer meer te
verankeren in de gemeentelijke woningbouwprogrammering. In lijn hiermee heeft de Provincie Noord-Brabant voor de nieuwe bestuursperiode (2011-2015) opnieuw vier miljoen euro beschikbaar gesteld om het collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO) te stimuleren45. 4.4 Woningbouwplanning en -programmering: flexibel, gedifferentieerd, kleinschalig
De sterke dynamiek op de woningmarkt, de veranderende leeftijds- en huishoudenssamenstelling van de bevolking en de toenemende variatie en voortdurende veranderingen in het wensenpatroon van de woonconsument vragen om de nodige flexibiliteit in plannen en planontwikkeling, om voldoende differentiatie in het woningbouwprogramma en om (meer) kleinschaligheid in projecten. Flexibiliteit in plannen Om in te kunnen spelen op de marges en onzekerheden, die inherent zijn aan (toekomstige) demografische, economische en woningbehoefteontwikkelingen, is het van belang de nodige flexibiliteit in (harde) woningbouwplannen in te bouwen. Meer flexibiliteit in het proces van woningbouwplanning en -programmering ontstaat bijvoorbeeld door de differentiatie van nieuwbouwprogramma’s zo lang mogelijk open te houden. Door de flexibiliteit te vergroten kan beter en sneller worden ingespeeld op ontwikkelingen aan de vraagzijde, hetgeen de realisatie en de afzet van het woningbouwprogramma vergemakkelijkt. Daarnaast is het zaak de nodige flexibiliteit in de (ruimtelijke) ontwikkeling van woningbouwplannen te houden, zodat er voldoende beleidsruimte blijft bestaan, bijvoorbeeld om ook in de (nabije) toekomst in te kunnen blijven spelen op nieuwe, onvoorziene inbreidingsmogelijkheden of binnenstedelijke herstructurerings- en transformatieopgaven. Kortom, gelet op de sterke dynamiek op de woningmarkt is het van belang om niet alles (direct) vast te leggen in (harde) plancapaciteit en ook binnen de (harde) woningbouwplannen nog de nodige ruimte te houden voor nadere invulling.
figuur 35 Aandeel particulier opdrachtgeverschap in de nieuwbouw, Noord-Brabant, 1996-2010 50% 45% landelijke gebieden
40% 35% 30% 25%
Noord-Brabant 20% 15% 10% stedelijke concentratiegebieden 5% 0% 1996
36
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Differentiatie in programma Een goed functionerende regionale woningmarkt is gebaat bij een (meer) evenwichtige opbouw van de woningvoorraad en een gedifferentieerd woningaanbod. Differentiatie is van belang om in te kunnen spelen op de toenemende dynamiek en variëteit met betrekking tot ‘het wonen’. Daarbij gaat het er bijvoorbeeld om, dat er in de verschillende prijssegmenten van de woningmarkt voldoende woningen zijn, zodat huishoudens (zowel starters als doorstromers) in kleine stapjes wooncarrière kunnen maken. Zowel nieuwbouw als herstructurering dienen er dan ook op gericht te zijn de ‘gaten op de woonladder te dichten’ en zo een meer gedifferentieerd woningaanbod tot stand te brengen47. Bovendien zal er meer aandacht moeten zijn voor het ‘wonen met zorg en welzijn’. En de toenemende diversiteit onder de woonconsumenten vraagt om ruimte voor nieuwe woonvormen en -producten. Om een gedifferentieerd woningaanbod tot stand te brengen zal (vervangende) nieuwbouw een belangrijke strategische rol blijven spelen. Maar meer en meer zal de focus ook gericht moeten worden op de bestaande woningvoorraad. Hier liggen in veel gemeenten (omvangrijke) herstructuringsen transformatieopgaven. Juist dergelijke gerichte ingrepen en kwaliteitsverbeteringen van de bestaande woningvoorraad bieden kansen in te spelen op de veranderende, toekomstige woonwensen. Kleinschaligheid in projecten Om meer flexibiliteit in plannen en planontwikkeling te bewerkstelligen en bij te dragen aan een gedifferentieerd woningbouwprogramma kan ook een kleinere schaalgrootte van woningbouwprojecten een belangrijke rol spelen. Met een kleinere ontwikkelschaal kunnen bovendien de afzetkansen van de woningen worden vergroot en de complexiteit en weerstand worden verminderd. Ook kan beter worden ingespeeld op de toenemende differentiatie van (doel)groepen op de woningmarkt. Daarnaast worden financierings- en marktriscico’s verkleind en meer gespreid, ondanks dat de (overhead)kosten bij kleinere plannen verhoudingsgewijs wat kunnen oplopen.
37
5
Wonen met zorg en welzijn
Door de veranderingen in de leeftijdssamenstelling van de bevolking, waarbij de sterke vergrijzing zonder meer het meest in het oog springt, zal er de komende jaren veel aandacht moeten zijn voor het wonen in combinatie met het verlenen van zorg en welzijnsdiensten. Natuurlijk, er gebeurt al veel op dit vlak, maar er zal nog veel meer moeten gebeuren. In dit hoofdstuk wordt een indicatie gegeven van de (regionale) opgaven, die er in Brabant liggen op het vlak van ‘wonen met zorg en welzijn’, waarbij onderscheid gemaakt is in het zogenoemde beschermd wonen, verzorgd wonen en geschikt wonen. Ook wordt ingegaan op de mogelijkheden om in de groeiende behoefte aan deze verschillende vormen van wonen met zorg en welzijn te voorzien.
Verzorgd wonen Onder het ‘verzorgd wonen’ valt een groot deel van de verzorgingshuisplaatsen. Daarnaast heeft verzorgd wonen betrekking op wooneenheden of (ouderen)woningen, waarbij een huishouden gebruik kan maken van de verpleging en/of verzorging vanuit een nabijgelegen zorgsteunpunt (‘oproepbare zorg’).
Geschikt wonen Tot het ‘geschikt wonen’ behoren zelfstandige woningen, waarvan diverse kenmerken maken dat ze meer geschikt zijn voor ouderen en mensen met beperkingen dan reguliere woningen. Hierbij gaat het om de als zodanig aan te duiden ouderenwoningen, waarbij de woningen ook onderdeel uit kunnen maken van een complex met extra diensten, zoals maaltijdverzorging, gemeenschappelijke recreatieruimte etc. 5.1 Het berekeningsmodel Recentelijk is het IPB-Primos-model, waarmee de provinciale (‘wonen met diensten’). Ook de (ingrijpend) aangepaste woningen en de (overige) nultredenwoningen50 vallen bevolkings- en woningbehoefteprognose wordt gedraaid, 48 onder het geschikt wonen. uitgebreid met de module Fortuna . Met dit model wordt een raming gemaakt van de ontwikkelingen van de vraag 5.3 De opgaven naar het beschermd, verzorgd en geschikt wonen. De demografische ontwikkelingen, zoals die met het IPBDe komende jaren liggen er flinke opgaven op het vlak van Primos-model zijn vooruitberekend, worden hierbij als basis wonen met zorg en welzijn. In tabel 5 is een indicatie genomen. De toekomstige vraag naar de diverse vormen gegeven van deze opgaven, die overal in Brabant spelen. van wonen met zorg en welzijn hangt immers voor een belangrijk deel samen met deze bevolkingsontwikkelingen, In absolute zin zal vooral het aantal ‘geschikte woningen’ moeten toenemen. Tot 2040 – als de vergrijzing (het aantal met de vergrijzing als meest prominent kenmerk. 65+-ers) naar verwachting haar hoogtepunt bereikt – is er Daarnaast wordt bij de vraagraming rekening gehouden met geslacht, huishoudenssamenstelling, opleidingsniveau een extra behoefte aan zo’n 92.000 geschikte woningen. en inkomen. Uit onderzoek blijkt dat de zorgvraag (wat) Dat is een groei van bijna 40% ten opzichte van de huidige voorraad aan geschikte woningen. Zoals tabel 5 laat zien zal toeneemt als iemand (een huishouden) alleenstaand is, een belangrijk deel van deze opgave al in de komende jaren een lage(re) opleiding of een laag inkomen heeft. (tot 2025) moeten worden gerealiseerd. Hierbij is ook Toekomstige verschuivingen in de samenstelling van de (ouder wordende) bevolking naar opleidings- en inkomens- rekening gehouden, dat bestaande tekorten aan geschikt wonen in de loop van de prognoseperiode worden ingelopen. niveau zijn dus van invloed op de toekomstige vraag naar wonen met zorg en welzijn. Verhoudingsgewijs ligt de sterkste groei bij het beschermd en het verzorgd wonen. Voor beide zal het aanbod tussen 5.2 De definities Onder de noemer ‘wonen met zorg en welzijn’ wordt 2010 en 2040 zo ongeveer moeten verdubbelen. Voor het onderscheid gemaakt in beschermd wonen, verzorgd wonen beschermd wonen, waar de (meer) intensieve vormen van en geschikt wonen49. zorg worden geboden, komt de vraagraming anno 2040 bijna 13.000 plaatsen hoger uit dan het huidige aanbod van Beschermd wonen 12.000 (voornamelijk intramurale) plaatsen in 2010. De Het ‘beschermd wonen’ omvat de woon- en verblijfsvormen verwachte sterke groei van het verzorgd wonen (+93% tot met 24-uurs nabije zorg. Dit betekent dat de zorg permanent 2040) zal vooral in de ‘reguliere woningvoorraad’ zijn aanwezig is. Veelal gaat het om vormen van niet-zelfstandig beslag moeten krijgen. Hieronder wordt nader ingegaan wonen. Beschermd wonen vindt plaats in verpleeghuizen en op de verschillende mogelijkheden om de opgaven voor de in een deel van de verzorgingshuizen. Ook verschillende verschillende vormen van wonen met zorg en welzijn ook kleinschalige vormen van groepswonen – veelal in niet-zelf- daadwerkelijk te realiseren. standige wooneenheden – vallen onder het beschermd wonen. Kleinschalige woonprojecten voor dementerende In de bijlagen 7a, 7b en 7c zijn meer (achtergrond)gegevens ouderen zijn voorbeelden hiervan. terug te vinden, zowel op regionaal als op subregionaal
38
schaalniveau. In bijlage 7a zijn indicaties terug te vinden van de vraagraming (2010-2040) naar beschermd, verzorgd en geschikt wonen, evenals van het huidige aanbod (2010) in deze categorieën. In de bijlagen 7b en 7c zijn vervolgens de (sub)regionale opgaven opgenomen, zowel absoluut (bijlage 7a) als procentueel (7b).
woning is – een percentage dat overeenkomt met de nieuwbouwproductie in de afgelopen jaren (zie figuur 32 in paragraaf 4.3) – komen er (netto) ruim 50.000 nultredenwoningen bij. In dat geval kan tot 2025 een kleine 60% van de opgave (86.000 woningen) worden ingevuld.
Naast nieuwbouw kan ook de om- en verbouw van ‘gewone’ woningen tot nultredenwoningen een substantiële bijdrage Er zijn verschillende mogelijkheden om invulling te geven leveren aan deze opgave. Door gerichte ingrepen en aanaan de opgaven voor het beschermd, verzorgd en geschikt passingen kan een deel van de bestaande woningvoorraad wonen. (en in veel gevallen ook relatief vrij eenvoudig) geschikt gemaakt worden voor ouderen en mensen met een beperking. Zo kan de opgave voor het beschermd wonen – zoals gezegd, Theoretisch – zo laat onderzoek53 op basis van landelijke zo’n 13.000 plaatsen extra tot 2040, waarvan de helft voor cijfers zien – is met de inzet van dit instrument een groot 2025 – worden gerealiseerd door het aantal verpleeghuisdeel van de opgave in te vullen. plaatsen uit te breiden en door nieuwbouw van kleinschalige(r) complexen voor intensieve zorg. Daarnaast Ten slotte biedt ook een (meer) gerichte woningtoewijzing kunnen bestaande verzorgingshuizen worden omgebouwd en woonruimteverdeling mogelijkheden om te voorzien in en geschikt worden gemaakt voor beschermd wonen. de opgaven voor het verzorgd en het geschikt wonen. Met behulp van een dergelijk instrument kan worden bevorderd Bij het verzorgd wonen speelt, naast de nieuwbouw van dat een groter deel van de (bestaande) voorraad aan woonzorgcomplexen en kleinschalige vormen van groeps‘geschikte woningen’ ook daadwerkelijk voor de doelgroep wonen (met zorg) – vooral het opzetten van zorgsteunpunten (ouderen en mensen met een beperking) beschikbaar komt een belangrijke rol. Op dergelijke zorgsteunpunten kunnen en blijft. De laatste jaren is er op dit vlak al het een en ander zelfstandig wonende ouderen een beroep doen als zij zorg bereikt53, waarbij vooral het meer en meer op ouderen gerichte beleid van woningbouwcorporaties een belangrijke nodig hebben (‘oproepbare zorg’). Hierbij is ook de rol speelt. (verdere) ‘ombouw van verzorging naar verpleging’ van belang. Gelet op de dubbele vergrijzing en de hiermee samenhangende sterke groei van het aantal hoogbejaarden Op het vlak van het wonen met zorg en welzijn liggen er de komende tijd forse opgaven. Deze opgaven zijn bij uitstek (zie paragraaf 2.5) zal de vraag naar intensieve (verpleegook regionale opgaven, zeker als het gaat om het beschermd huis)zorg immers sterk toenemen. Als gevolg hiervan zal de beschikbare capaciteit in verpleeg- en verzorgingshuizen en het verzorgd wonen. De komende jaren zal het thema ‘wonen met zorg en welzijn’ dan ook een prominente plek steeds meer worden ingezet voor mensen die sterk hulpbehoevend zijn. De ‘lichtere’ vormen van zorg daarentegen moeten innemen op de regionale agenda. Een van de aanzullen meer en meer in de woning of in de (directe) woon- dachtspunten voor de regionale woningmarkt betreft de omgeving geboden moeten worden. Een en ander sluit ook vraag in hoeverre de opgaven voldoende verankerd zijn in aan op de wens van veel ouderen zo lang mogelijk zelfstandig (gemeentelijke) plannen en initiatieven voor het beschermd, verzorgd en geschikt wonen. Plannen en initiatieven voor te willen blijven wonen51. En door toepassing van allerlei (technische) middelen en aanpassingen in de woning en woningbouw, maar bijvoorbeeld ook voor nieuwe (kleindirecte woonomgeving is dit in veel gevallen ook mogelijk. schalige) complexen waar intensieve zorg kan worden Een project als ‘Slimme Zorg’52, dat door de Provincie geboden of voor zorgsteunpunten. Met name voor het Noord-Brabant geïnitieerd is, sluit hier nauw op aan. ‘beschermd wonen’ en het ‘verzorgd wonen’, waar de meer intensievere vormen van zorg (kunnen) worden geboden, De opgaven voor het verzorgd en het geschikt wonen zullen liggen er vaak nog opgaven. Voor het ‘geschikt wonen’ lijken er voldoende plannen te zijn. Te meer daar de opgave niet voor het overgrote deel in de (nieuwe en bestaande) woningvoorraad moeten worden gerealiseerd. Zoals tabel 5 alleen door nieuwbouw gerealiseerd hoeft te worden en er ook andere mogelijkheden kunnen worden benut om in een laat zien, zullen er in dat geval tot 2040 nog ruim 120.000 woningen extra beschikbaar moeten komen, waarvan zo’n (groot) deel van de opgave te voorzien. Wel speelt bij de 86.000 voor 2025. Hierbij gaat het voornamelijk om nultreden- nieuwbouw van ‘geschikte woningen’, dat in de toenemende woningen. Voor het label ‘verzorgd wonen’ is het hierbij wel vraag naar nultredenwoningen niet alleen in ‘gestapelde vorm’ (appartementen) hoeft te worden voldaan, maar dat noodzakelijk, dat er een zorgsteunpunt in de buurt is. ook wordt ingespeeld op de (groeiende) behoefte aan grondNieuwbouw kan nabij een bestaand steunpunt worden gebonden nultredenwoningen (zoals een patiowoning). gesitueerd, maar een dergelijk zorgsteunpunt kan ook in nieuwbouwplannen worden opgenomen. Tussen 2010 en 2025 zal de Brabantse woningvoorraad naar verwachting nog toenemen met zo’n 130.000 woningen. Ervan uitgaande dat hiervan ongeveer 40% een nultreden5.4 De opgaven realiseren
39
Tabel 5 Beschermd, verzorgd en geschikt wonen in Noord-Brabant; een indicatie van de opgaven, 2010-2040 Bij het beschermd wonen gaat het veelal om vormen van niet-zelfstandig wonen, zoals bijvoorbeeld plaatsen in een verpleeginstelling. Bij het verzorgd wonen en het geschikt wonen zijn het vooral reguliere woningen, die onder het label ‘verzorgd’ of ‘geschikt’ beschikbaar moeten komen. opgaven 2010-2024 inclusief inloop tekorten
opgaven 2025-2040
opgaven 2010-2040 inclusief inloop tekorten
beschermd wonen
verzorgd wonen
geschikt wonen
beschermd wonen
verzorgd wonen
geschikt wonen
beschermd wonen
verzorgd wonen
geschikt wonen
Noord-Brabant
6.300
19.300
67.100
6.400
11.800
24.800
12.700
31.100
91.900
Stedelijke concentratiegebieden
3.400
11.300
53.000
4.200
8.000
20.200
7.600
19.300
73.200
Landelijke gebieden
2.800
7.900
14.100
2.300
3.800
4.500
5.100
11.700
18.600
West-Brabant
1.800
7.600
15.300
1.900
3.300
5.400
3.700
10.900
20.700
700
3.100
10.800
1.000
2.000
4.400
1.700
5.100
15.200
Noordoost-Brabant
1.900
4.000
18.600
1.900
3.200
7.400
3.800
7.200
26.000
Zuidoost-Brabant
1.900
4.700
22.200
1.700
3.300
7.700
3.600
8.000
29.900
Midden-Brabant
groei-indices opgaven 2010-2024 (2010=100) inclusief inloop tekorten
opgaven 2025-2040 (2025=100)
opgaven 2010-2040 (2010=100) inclusief inloop tekorten
beschermd wonen
verzorgd wonen
geschikt wonen
beschermd wonen
verzorgd wonen
geschikt wonen
beschermd wonen
verzorgd wonen
geschikt wonen
Noord-Brabant
153
158
127
135
122
108
206
193
138
Stedelijke concentratiegebieden
139
147
132
135
122
109
187
179
145
Landelijke gebieden
185
185
117
138
122
105
255
226
123
West-Brabant
147
177
122
134
119
106
197
210
129
Midden-Brabant
137
152
127
138
122
109
189
185
138
Noordoost-Brabant
168
153
129
140
128
109
236
195
140
Zuidoost-Brabant
154
147
132
131
123
108
203
181
143
De in de tabel opgenomen gegevens zijn afgerond op 100-tallen; hierdoor kunnen er in de tabel geringe afwijkingen voorkomen. Zie bijlage 6 voor een toelichting op de gehanteerde gebiedsindeling.
40
6
Naar een gezamenlijke regionale agenda voor wonen
‘Het wonen’ is een centraal thema in het provinciale beleid. Het is van provinciaal belang, dat de regionale woningmarkt goed functioneert. En een goed functionerende regionale woningmarkt betekent, dat: - er voldoende woningen worden gebouwd; - er een gevarieerd en aantrekkelijk aanbod is van woningen en woonmilieus, - die aansluiten op de gedifferentieerde en bovendien veranderende vraag van de woonconsument en - er oog is voor kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad en woonomgeving. Op het vlak van het wonen is de laatste jaren het nodige in gang gezet. De provincie speelt hierbij een centrale rol, vooral als het gaat om informatievoorziening, kennisuitwisseling, monitoring54 en onderzoek met betrekking tot ‘het wonen’. Zo volgt en analyseert de Provincie Noord-Brabant actief de ontwikkelingen op de regionale woningmarkt en is ze hierover voortdurend ‘in gesprek’ met gemeenten, veelal in regionaal verband. Dit laatste vooral ook, omdat essentiële processen met betrekking tot het wonen zich steeds meer afspelen op het regionale schaalniveau. Meer en meer moet het wonen gezien worden als een regionale opgave en wordt het belang om voor tal van aspecten met betrekking tot het bouwen en wonen tot regionale afstemming te komen en ook regionale afspraken te maken alleen maar groter.
actuele) provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose vormen hierbij de basis. Steeds vaker echter spelen ook kwalitatieve ontwikkelingen op de woningmarkt een rol op de regionale agenda. Zoals in de vorige hoofdstukken is aangegeven, staat de regionale woningmarkt als gevolg van de sterk gewijzigde financieeleconomische omstandigheden, het sterk veranderend demografisch tij en het voortdurend veranderende wensenpatroon van de woonconsument voor een aantal stevige opgaven. Opgaven die de regionale agenda sterk zullen gaan bepalen. Zo ligt er een (blijvende) opgave te zorgen voor een goede regionale afstemming van (realistische) gemeentelijke plancapaciteiten, zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin. Andere opgaven hangen samen met de aansluiting van vraag en aanbod op de regionale woningmarkt, de betaalbaarheid van het wonen en met vraagstukken omtrent de huisvesting van arbeidsmigranten. Maar bijvoorbeeld ook de regionale opgaven op het vlak van wonen met zorg en welzijn, de (toekomstige) herstructurerings- en transformatieopgaven binnen de bestaande woningvoorraad en de veranderende demografische ontwikkelingen (van groei naar krimp) zijn nadrukkelijk onderwerpen voor de regionale agenda voor wonen.
Regionale samenhang, afstemming en afspraken staan ook centraal in de regionale agenda voor wonen. In lijn met de Structuurvisie ruimtelijke ordening17 wordt deze regionale agenda jaarlijks in elk van de vier onderscheiden RROgebieden opgesteld of geactualiseerd55. Het opstellen van een regionale agenda voor wonen is een belangrijke schakel in een voortdurend proces om in (sub)regionaal verband de ontwikkelingen op de woningmarkt te volgen. Recente trends en ontwikkelingen komen hierbij uiteraard aan bod, evenals de resultaten van regionale woningmarktanalyses, die de provincie samen met de Brabantse regio’s (jaarlijks) uitvoert. Zo bestaat er steeds een actueel beeld van wat er speelt op de regionale woningmarkt, welke opgaven er liggen en welke strategieën moeten worden ingezet om tijdig en adequaat in te kunnen spelen op de (sterke) dynamiek op de woningmarkt. En niet zozeer via (dikke) beleidsnota’s, maar veel meer via concrete, gerichte uitvoeringsstrategieën en (zo nodig) regiospecifieke, bestuurlijke afspraken, waarbij regionale samenhang en intergemeentelijke afstemming centraal staan. Zo worden er jaarlijks, overeenkomstig de Verordening ruimte en als onderdeel van de regionale agenda voor wonen17, regionale afspraken gemaakt over de gemeentelijke woningbouwprogrammering. De uitkomsten van de (meest
41
Bijlagen
Bijlage 1 Ontwikkeling van de bevolking in Noord-Brabant, 2000-2010 (feitelijk) en 2011-2050 (prognose-actualisering 2011)
jaar
bevolking
natuurlijke bevolkingsgroei geboorte
totale bevolkingsgroei
migratiesaldo
sterfte
nat. aanwas
binnenlands
buitenlands*
totaal
2000
2.356.000
30.500
19.200
11.300
2.900
4.900
7.800
19.100
2001
2.375.100
29.300
19.200
10.100
1.500
4.300
5.900
16.000
2002
2.391.100
29.200
19.800
9.400
-200
-100
-300
9.100
2003
2.400.200
28.800
19.700
9.100
-600
-1.700
-2.300
6.800
2004
2.407.000
27.400
19.100
8.300
-1.000
-3.000
-3.900
4.400
2005
2.411.400
26.300
19.200
7.100
100
-2.700
-2.500
4.600
2006
2.415.900
26.000
19.100
6.900
-1.200
-2.600
-3.800
3.100
2007
2.419.000
25.300
19.000
6.300
-500
-100
-500
5.800
2008
2.424.800
26.000
19.400
6.500
-1.100
4.300
3.200
9.700
2009
2.434.600
25.600
19.300
6.300
-1.200
4.400
3.300
9.600
2010
2.444.200
25.500
19.500
6.000
-900
5.000
4.000
10.100
2011
2.454.200
25.000
20.000
5.000
900
4.100
5.000
10.000
2012
2.464.200
24.800
20.300
4.500
900
3.900
4.800
9.300
2013
2.473.600
24.800
20.600
4.200
900
3.300
4.200
8.400
2014
2.481.900
24.800
20.900
3.900
900
2.700
3.600
7.400
2015
2.489.400
24.800
21.200
3.500
900
2.400
3.300
6.800
2016
2.496.200
24.900
21.600
3.300
900
2.300
3.200
6.500
2017
2.502.700
25.000
21.900
3.100
900
2.200
3.100
6.200
2018
2.508.900
25.200
22.300
2.900
900
2.200
3.100
6.000
2019
2.514.900
25.400
22.700
2.700
900
2.200
3.100
5.800
2020
2.520.700
25.500
23.100
2.500
900
2.200
3.100
5.600
2021
2.526.300
25.700
23.500
2.200
900
2.200
3.100
5.300
2022
2.531.500
25.800
23.900
1.900
900
2.200
3.100
5.000
2023
2.536.500
25.900
24.400
1.500
900
2.200
3.100
4.600
2024
2.541.200
26.000
24.900
1.100
900
2.200
3.100
4.200
2025
2.545.400
26.000
25.300
700
900
2.100
3.000
3.700
2026
2.549.000
26.000
25.900
200
900
2.100
3.000
3.100
2027
2.552.200
26.000
26.400
-400
900
2.100
3.000
2.600
2028
2.554.800
26.000
26.900
-900
900
2.100
3.000
2.100
2029
2.557.000
25.900
27.400
-1.500
900
2.200
3.100
1.600
2030
2.558.600
25.800
27.900
-2.100
900
2.200
3.100
1.000
2031
2.559.600
25.700
28.300
-2.700
900
2.200
3.100
400
2032
2.560.000
25.500
28.800
-3.300
900
2.200
3.100
-200
2033
2.559.800
25.300
29.300
-4.000
900
2.300
3.200
-800
2034
2.559.000
25.100
29.800
-4.600
900
2.300
3.200
-1.400
2035
2.557.600
24.900
30.200
-5.300
900
2.300
3.200
-2.100
2036
2.555.600
24.800
30.600
-5.800
900
2.400
3.300
-2.500
2037
2.553.000
24.500
31.000
-6.400
900
2.400
3.300
-3.100
2038
2.549.900
24.400
31.300
-6.900
900
2.400
3.300
-3.600
2039
2.546.300
24.200
31.600
-7.400
900
2.400
3.300
-4.100
2040
2.542.200
24.000
31.800
-7.800
900
2.500
3.400
-4.400
(vervolg op pagina 43)
42
Bijlage 1 (vervolg) Ontwikkeling van de bevolking in Noord-Brabant, 2000-2010 (feitelijk) en 2011-2050 (prognose-actualisering 2011)
jaar
bevolking
natuurlijke bevolkingsgroei
totale bevolkingsgroei
migratiesaldo
geboorte
sterfte
nat. aanwas
binnenlands
buitenlands*
totaal
2041
2.537.800
23.900
32.000
-8.100
900
2.500
3.400
-4.700
2042
2.533.100
23.800
32.100
-8.400
900
2.500
3.400
-5.000
2043
2.528.200
23.700
32.300
-8.600
900
2.500
3.400
-5.200
2044
2.523.000
23.600
32.400
-8.700
900
2.400
3.300
-5.400
2045
2.517.500
23.600
32.500
-8.800
900
2.400
3.300
-5.600
2046
2.512.000
23.600
32.500
-8.900
900
2.400
3.300
-5.600
2047
2.506.400
23.700
32.600
-8.900
900
2.400
3.300
-5.600
2048
2.500.800
23.700
32.600
-8.900
900
2.400
3.300
-5.600
2049
2.495.100
23.700
32.600
-8.900
900
2.400
3.300
-5.600
2050
2.489.500
De in de tabel opgenomen gegevens zijn afgerond op 100-tallen; hierdoor kunnen er in de tabel geringe afwijkingen voorkomen. * In het feitelijke buitenlandse migratiesaldo (2000-2010) zijn zowel het saldo van de administratieve correcties als het saldo van overige correcties verwerkt.
43
Bijlage 2 Leeftijdsopbouw van de bevolking in Noord-Brabant, 2000-2011 (feitelijk) en 2012-2050 (prognose-actualisering 2011)
jaar
bevolking
leeftijdsverdeling (aantal)
demogr. druk*
leeftijdsverdeling (%)
0-19
20-64
65+
0-19
20-64
65+
groene druk**
grijze druk***
2000
2.356.000
575.900
1.478.900
301.200
24,4
62,8
12,8
59,3
38,9
20,4
2001
2.375.100
581.200
1.486.400
307.500
24,5
62,6
12,9
59,8
39,1
20,7
2002
2.391.100
584.500
1.492.400
314.300
24,4
62,4
13,1
60,2
39,2
21,1
2003
2.400.200
587.200
1.492.700
320.400
24,5
62,2
13,3
60,8
39,3
21,5
2004
2.407.000
589.200
1.490.200
327.600
24,5
61,9
13,6
61,5
39,5
22,0
2005
2.411.400
587.200
1.488.700
335.500
24,4
61,7
13,9
62,0
39,4
22,5
2006
2.415.900
584.300
1.487.600
344.000
24,2
61,6
14,2
62,4
39,3
23,1
2007
2.419.000
580.400
1.486.400
352.200
24,0
61,4
14,6
62,7
39,0
23,7
2008
2.424.800
577.100
1.486.500
361.300
23,8
61,3
14,9
63,1
38,8
24,3
2009
2.434.600
575.100
1.487.700
371.700
23,6
61,1
15,3
63,6
38,7
25,0
2010
2.444.200
572.800
1.488.300
383.100
23,4
60,9
15,7
64,2
38,5
25,7
2011
2.454.200
569.000
1.489.800
395.400
23,2
60,7
16,1
64,7
38,2
26,5
2012
2.464.200
564.200
1.488.100
412.000
22,9
60,4
16,7
65,6
37,9
27,7
2013
2.473.600
559.400
1.485.400
428.800
22,6
60,1
17,3
66,5
37,7
28,9
2014
2.481.900
555.400
1.482.000
444.500
22,4
59,7
17,9
67,5
37,5
30,0
2015
2.489.400
551.000
1.479.300
459.100
22,1
59,4
18,4
68,3
37,2
31,0
2016
2.496.200
547.400
1.476.300
472.500
21,9
59,1
18,9
69,1
37,1
32,0
2017
2.502.700
544.000
1.473.600
485.000
21,7
58,9
19,4
69,8
36,9
32,9
2018
2.508.900
540.800
1.470.400
497.700
21,6
58,6
19,8
70,6
36,8
33,8
2019
2.514.900
537.000
1.468.500
509.400
21,4
58,4
20,3
71,3
36,6
34,7
2020
2.520.700
533.500
1.465.900
521.300
21,2
58,2
20,7
72,0
36,4
35,6
2021
2.526.300
529.500
1.463.700
533.100
21,0
57,9
21,1
72,6
36,2
36,4
2022
2.531.500
526.400
1.459.800
545.300
20,8
57,7
21,5
73,4
36,1
37,4
2023
2.536.500
523.800
1.455.000
557.800
20,7
57,4
22,0
74,3
36,0
38,3
2024
2.541.200
521.500
1.449.800
569.800
20,5
57,1
22,4
75,3
36,0
39,3
2025
2.545.400
520.600
1.442.300
582.500
20,5
56,7
22,9
76,5
36,1
40,4
2026
2.549.000
520.600
1.433.600
594.900
20,4
56,2
23,3
77,8
36,3
41,5
2027
2.552.200
520.800
1.423.600
607.800
20,4
55,8
23,8
79,3
36,6
42,7
2028
2.554.800
521.700
1.412.900
620.300
20,4
55,3
24,3
80,8
36,9
43,9
2029
2.557.000
521.900
1.402.700
632.300
20,4
54,9
24,7
82,3
37,2
45,1
2030
2.558.600
522.400
1.392.000
644.200
20,4
54,4
25,2
83,8
37,5
46,3
2031
2.559.600
523.000
1.381.600
655.000
20,4
54,0
25,6
85,3
37,9
47,4
2032
2.560.000
523.700
1.371.500
664.800
20,5
53,6
26,0
86,7
38,2
48,5
2033
2.559.800
524.300
1.362.100
673.400
20,5
53,2
26,3
87,9
38,5
49,4
2034
2.559.000
525.000
1.352.500
681.500
20,5
52,9
26,6
89,2
38,8
50,4
2035
2.557.600
525.400
1.341.800
690.400
20,5
52,5
27,0
90,6
39,2
51,5
2036
2.555.600
525.700
1.332.300
697.600
20,6
52,1
27,3
91,8
39,5
52,4
2037
2.553.000
525.500
1.325.200
702.200
20,6
51,9
27,5
92,6
39,7
53,0
2038
2.549.900
525.100
1.319.400
705.500
20,6
51,7
27,7
93,3
39,8
53,5
2039
2.546.300
524.200
1.316.400
705.700
20,6
51,7
27,7
93,4
39,8
53,6
2040
2.542.200
523.000
1.314.800
704.500
20,6
51,7
27,7
93,4
39,8
53,6
(vervolg op pagina 45)
44
Bijlage 2 (vervolg) Leeftijdsopbouw van de bevolking in Noord-Brabant, 2000-2011 (feitelijk) en 2012-2050 (prognose-actualisering 2011)
jaar
bevolking
leeftijdsverdeling (aantal)
demogr. druk*
leeftijdsverdeling (%)
0-19
20-64
65+
0-19
20-64
65+
groene druk**
grijze druk***
2041
2.537.800
521.200
1.314.900
701.800
20,5
51,8
27,7
93,0
39,6
53,4
2042
2.533.100
519.300
1.315.100
698.700
20,5
51,9
27,6
92,6
39,5
53,1
2043
2.528.200
517.300
1.315.900
695.000
20,5
52,0
27,5
92,1
39,3
52,8
2044
2.523.000
515.000
1.316.400
691.500
20,4
52,2
27,4
91,7
39,1
52,5
2045
2.517.500
512.900
1.316.700
688.000
20,4
52,3
27,3
91,2
39,0
52,3
2046
2.512.000
510.400
1.316.600
685.000
20,3
52,4
27,3
90,8
38,8
52,0
2047
2.506.400
508.100
1.316.600
681.700
20,3
52,5
27,2
90,4
38,6
51,8
2048
2.500.800
505.800
1.317.700
677.400
20,2
52,7
27,1
89,8
38,4
51,4
2049
2.495.100
503.400
1.318.900
672.800
20,2
52,9
27,0
89,2
38,2
51,0
2050
2.489.500
501.400
1.318.800
669.200
20,1
53,0
26,9
88,8
38,0
50,7
De in de tabel opgenomen gegevens zijn afgerond op 100-tallen; hierdoor kunnen er in de tabel geringe afwijkingen voorkomen.
*
De demografische druk is een maat voor de verhouding tussen het aantal 0-19 jarigen én het aantal 65+-ers enerzijds en het aantal 20-64-jarigen anderzijds; grosso modo de verhouding tussen het werkende en het niet-werkende deel van de bevolking.
**
Beperken we ons tot de 0-19-jarigen dan spreken we over groene druk.
*** Het aantal 65+-ers ten opzichte van de 20-64-jarigen duidt de grijze druk aan.
45
Bijlage 3 Indicatie van de toename van de bevolking per gemeente, 2005-2030 feitelijke bevolking
Aalburg Alphen-Chaam Asten Baarle-Nassau
toename bevolking
prognose van de bevolking
2005
2011
2015
2020
2025
2030
2011-2024
12.165
12.685
13.015
13.360
13.660
13.865
975
groeiindex 2011-2024*
107,7
9.515
9.465
9.565
9.595
9.600
9.565
135
101,4
16.260
16.295
16.505
16.635
16.690
16.605
395
102,4
6.580
6.705
6.660
6.530
6.345
6.090
-360
94,6
Bergen op Zoom
66.300
66.075
66.555
66.935
67.160
67.005
1.085
101,6
Bergeijk
18.100
18.075
18.260
18.315
18.265
18.120
190
101,1
Bernheze
29.215
29.730
30.265
30.810
31.300
31.695
1.570
105,3
Best
28.925
28.810
29.305
29.700
30.020
30.235
1.210
104,2
Bladel
19.135
19.385
19.590
19.670
19.630
19.410
245
101,3
Boekel
9.410
9.865
10.040
10.205
10.330
10.360
465
104,7
Boxmeer
29.160
28.580
28.725
28.715
28.590
28.255
10
100,0
Boxtel
29.520
30.280
30.675
30.950
31.120
31.150
840
102,8
Breda
168.055
174.600
177.910
181.725
185.540
188.980
10.940
106,3
Cranendonck
20.040
20.370
20.570
20.690
20.690
20.560
320
101,6
Cuijk
24.225
24.580
24.960
25.265
25.475
25.620
895
103,6
Deurne
32.005
31.675
32.015
32.180
32.180
31.900
505
101,6
Dongen
25.535
25.100
25.330
25.400
25.350
25.145
250
101,0
Drimmelen
26.660
26.475
26.525
26.425
26.195
25.775
-280
98,9
Eersel
18.295
18.165
18.280
18.275
18.225
18.100
60
100,3
Eindhoven
208.455
216.035
220.185
224.755
229.200
233.170
13.165
106,1
Etten-Leur
39.860
41.800
42.530
43.055
43.305
43.245
1.505
103,6
Geertruidenberg
20.855
21.305
21.495
21.595
21.595
21.445
290
101,4
Geldrop-Mierlo
37.845
38.390
38.950
39.455
39.860
40.135
1.470
103,8
Gemert-Bakel
27.880
28.905
29.550
30.210
30.680
30.920
1.775
106,1
Gilze en Rijen
25.195
25.765
26.330
26.985
27.525
27.930
1.760
106,8
Goirle
22.390
22.805
23.120
23.185
22.945
22.355
140
100,6
Grave
12.860
13.030
13.340
13.705
14.065
14.350
1.035
107,9
Haaren
13.915
13.630
13.570
13.320
12.890
12.210
-740
94,6
Halderberge
29.535
29.290
29.390
29.290
29.030
28.590
-260
99,1
Heeze-Leende
15.205
15.295
15.295
15.150
14.945
14.645
-350
97,7
Helmond
85.830
88.560
90.760
92.965
94.985
96.875
6.425
107,3
‘s-Hertogenbosch
133.980
140.785
144.300
148.150
151.860
154.995
11.075
107,9
Heusden
43.050
43.120
43.950
44.765
45.550
46.190
2.430
105,6
Hilvarenbeek
15.040
15.035
15.265
15.425
15.515
15.540
480
103,2
Laarbeek
21.640
21.530
21.780
21.910
21.930
21.800
400
101,9
Landerd
14.820
14.940
14.880
14.650
14.295
13.790
-645
95,7
Loon op Zand
22.920
22.975
23.105
23.115
23.035
22.760
60
100,3
Maasdonk
11.360
11.255
11.370
11.465
11.540
11.560
285
102,5
Mill en Sint Hubert
11.045
11.000
11.100
11.115
11.110
11.050
110
101,0
Moerdijk
36.785
36.545
36.850
37.030
37.085
36.960
540
101,5
Nuenen c.a.
23.180
22.240
22.415
22.405
22.240
21.890
0
100,0
Oirschot
17.905
17.845
17.890
17.795
17.625
17.320
-220
98,8
Oisterwijk
25.915
25.720
25.795
25.725
25.575
25.285
-145
99,4
Oosterhout
52.920
54.070
54.665
55.095
55.385
55.385
1.315
102,4
Oss
83.025
84.200
85.585
86.915
88.085
88.960
3.885
104,6
Reusel-De Mierden
12.300
12.605
12.935
13.295
13.575
13.740
970
107,7
Roosendaal
77.735
77.540
78.345
79.035
79.540
79.665
2.000
102,6
Rucphen
22.525
22.430
22.245
21.850
21.355
20.705
-1.075
95,2
Schijndel
22.990
23.045
23.265
23.420
23.500
23.480
455
102,0
Sint Anthonis
11.670
11.795
11.920
12.050
12.190
12.305
395
103,3
(vervolg op pagina 47)
46
Bijlage 3 (vervolg) Indicatie van de toename van de bevolking per gemeente, 2005-2030 feitelijke bevolking
toename bevolking
prognose van de bevolking
groeiindex
2005
2011
2015
2020
2025
2030
2011-2024
Sint-Michielsgestel
27.900
28.115
28.250
28.215
28.060
27.805
-55
99,8
Sint-Oedenrode
16.930
17.820
18.060
18.260
18.370
18.335
550
103,1
Someren
18.115
18.315
18.380
18.375
18.345
18.225
30
100,2
Son en Breugel
15.135
15.655
15.790
15.785
15.775
15.800
120
100,8
Steenbergen
23.435
23.275
23.330
23.285
23.180
22.930
-95
99,6
199.100
206.240
210.265
215.035
219.840
224.140
13.600
106,6
Uden
40.185
40.720
41.530
42.305
42.965
43.430
2.245
105,5
Valkenswaard
31.055
30.620
30.735
30.675
30.515
30.155
-105
99,7
Veghel
36.895
37.475
38.295
39.130
39.800
40.220
2.325
106,2
Veldhoven
42.765
43.590
44.220
44.550
44.610
44.400
1.020
102,3
Vught
25.240
25.655
25.860
26.050
26.205
26.210
550
102,1
Waalre
16.475
16.480
16.590
16.645
16.710
16.735
230
101,4
Waalwijk
45.710
46.210
46.890
47.570
48.115
48.440
1.905
104,1
Werkendam
26.520
26.355
26.885
27.350
27.695
27.925
1.340
105,1
Woensdrecht
21.215
21.680
21.670
21.500
21.215
20.795
-465
97,9
Woudrichem
14.405
14.425
14.625
14.795
14.980
15.120
555
103,8
Zundert
20.555
21.165
21.085
20.885
20.635
20.240
-530
97,5
2.411.360
2.454.215
2.489.385
2.520.665
2.545.385
2.558.585
91.170
103,7
Tilburg
Noord-Brabant
2011-2024*
De in de tabel opgenomen gegevens zijn afgerond op 5-tallen; hierdoor kunnen er in de tabel geringe afwijkingen voorkomen.
Gelet op de onzekerheidsmarges, die inherent zijn aan een bevolkings- en woningbehoefteprognose, dragen de gegevens - zeker op de wat langere termijn (na 2025/2030) een indicatief karakter3.
* 2011 = 100
47
Bijlage 4 Indicatie van de toename van de bevolking op regionaal schaalniveau, 2005-2040 feitelijke bevolking
toename bevolking
prognose van de bevolking
2005
2011
2015
2020
2025
2030
2040
2011-2024
Noord-Brabant
2.411.400
2.454.200
2.489.400
2.520.700
2.545.400
2.558.600
2.542.200
91.200
Stedelijk concentratiegebied
groeiindex 2011-2024*
103,7
1.638.300
1.676.500
1.705.200
1.733.700
1.759.000
1.777.700
1.789.800
82.500
104,9
Landelijk gebied
773.000
777.700
784.200
787.000
786.400
780.900
752.400
8.700
101,1
West-Brabant
675.600
685.900
693.400
699.300
703.500
704.300
693.500
17.600
102,6
Midden-Brabant
381.800
389.900
396.100
402.400
407.900
411.600
412.800
18.000
104,6
Noordoost-Brabant
627.400
639.600
649.900
659.500
667.300
672.000
669.000
27.700
104,3
Zuidoost-Brabant
726.600
738.900
750.000
759.400
766.700
770.700
766.900
27.800
103,8
subregio West
277.500
276.800
278.400
278.900
278.600
276.600
267.500
1.800
100,7
- waarvan stedelijk concentratiegebied
144.000
143.600
144.900
146.000
146.700
146.700
143.900
3.100
102,2
- waarvan landelijk gebied
133.500
133.200
133.500
133.000
131.900
130.000
123.700
-1.300
99,0
subregio Breda e.o.
345.000
355.600
360.400
364.900
368.600
370.700
369.100
13.000
103,7
- waarvan stedelijk concentratiegebied
260.800
270.500
275.100
279.900
284.200
287.600
290.800
13.700
105,1
84.200
85.100
85.300
85.000
84.400
83.100
78.300
-700
99,2
53.100
53.500
54.500
55.500
56.300
56.900
56.900
2.800
105,2
subregio Midden-Brabant
381.800
389.900
396.100
402.400
407.900
411.600
412.800
18.000
104,6
- waarvan stedelijk concentratiegebied
340.800
349.100
355.000
361.300
366.800
370.800
373.200
17.700
105,1
41.000
40.800
41.100
41.200
41.100
40.800
39.600
300
100,7
subregio ‘s-Hertogenbosch e.o.
397.200
406.800
413.800
420.600
426.600
430.800
431.800
19.800
104,9
- waarvan stedelijk concentratiegebied
325.900
334.700
341.300
348.200
354.500
359.600
364.100
19.800
105,9
71.300
72.000
72.500
72.500
72.100
71.200
67.800
100
100,1
RRO West-Brabant
- waarvan landelijk gebied subregio Land van Heusden en Altena RRO Midden-Brabant
- waarvan landelijk gebied RRO Noordoost-Brabant
- waarvan landelijk gebied subregio Uden-Veghel e.o.
141.200
143.900
146.100
148.000
149.300
149.600
147.000
5.400
103,8
- waarvan stedelijk concentratiegebied
77.100
78.200
79.800
81.400
82.800
83.700
83.900
4.600
105,9
- waarvan landelijk gebied
64.200
65.700
66.200
66.500
66.500
66.000
63.100
800
101,2
subregio Land van Cuijk
89.000
89.000
90.000
90.800
91.400
91.600
90.200
2.400
102,7
RRO Zuidoost-Brabant subregio Eindhoven-Helmond
489.700
500.400
509.000
516.900
523.900
529.400
534.000
23.500
104,7
subregio de Kempen
85.700
86.100
86.900
87.400
87.300
86.700
83.400
1.200
101,4
subregio de Peel e.o.
151.100
152.400
154.100
155.100
155.500
154.700
149.400
3.100
102,0
De in de tabel opgenomen gegevens zijn afgerond op 100-tallen; hierdoor kunnen er in de tabel geringe afwijkingen voorkomen.
De gegevens in de tabel zijn berekend op gemeenteniveau. Hierbij is de ligging van de hoofdkern van een gemeente bepalend of een gemeente is toegerekend aan een stedelijk concentratiegebied of aan een landelijk gebied. Zie bijlage 6 voor een toelichting op de gehanteerde gebiedsindeling.
Gelet op de onzekerheidsmarges, die inherent zijn aan een bevolkings- en woningbehoefteprognose, dragen de gegevens - zeker op de wat langere termijn (na 2025/2030) een indicatief karakter3.
* 2011 = 100
48
Bijlage 5 Indicatie van de toename van de woningvoorraad per gemeente, 2005-2030
feitelijke woningvoorraad
prognose van de woningvoorraad
indicatie toename woningvoorraad
groeiindex
2005
2011
2015
2020
2025
2030
2011-2024
Aalburg
4.190
4.500
4.790
5.195
5.515
5.770
1.015
122,6
Alphen-Chaam
3.575
3.725
3.945
4.200
4.375
4.465
650
117,4
Asten
6.100
6.600
6.900
7.195
7.465
7.540
865
113,1
Baarle-Nassau
2.405
2.525
2.660
2.730
2.690
2.575
165
106,5
27.985
29.080
30.160
31.240
31.925
32.125
2.845
109,8
6.845
7.140
7.485
7.810
8.135
8.290
995
113,9
Bernheze
10.555
11.230
11.900
12.670
13.450
13.985
2.220
119,8
Best
11.275
11.650
12.345
13.110
13.805
14.225
2.155
118,5
Bladel
7.080
7.830
8.170
8.510
8.695
8.785
865
111,0
Boekel
3.225
3.570
3.715
3.850
3.950
3.980
380
110,6
Boxmeer
11.110
11.360
11.825
12.415
12.740
12.740
1.380
112,1
Boxtel
11.730
12.445
12.895
13.365
13.730
14.015
1.285
110,3
Breda
73.730
76.995
79.895
83.335
86.550
89.585
9.555
112,4
Cranendonck
8.205
8.420
8.715
9.040
9.235
9.270
815
109,7
Cuijk
9.665
10.160
10.750
11.365
11.860
12.170
1.700
116,7
Bergen op Zoom Bergeijk
Deurne
2011-2024*
12.050
12.910
13.465
13.975
14.225
14.270
1.315
110,2
9.875
10.375
10.800
11.230
11.565
11.625
1.190
111,5
10.400
10.755
11.230
11.570
11.780
11.825
1.025
109,5
6.750
7.295
7.745
8.100
8.235
8.170
940
112,9
Eindhoven
93.750
97.615
101.740
106.295
109.900
113.495
12.285
112,6
Etten-Leur
15.610
17.260
18.130
19.005
19.560
19.790
2.300
113,3
8.455
9.270
9.575
9.810
9.970
10.025
700
107,6
Geldrop-Mierlo
15.970
16.915
17.445
18.050
18.655
19.050
1.740
110,3
Gemert-Bakel
Dongen Drimmelen Eersel
Geertruidenberg
10.190
11.250
11.790
12.300
12.630
12.895
1.380
112,3
Gilze en Rijen
9.525
10.210
10.630
11.315
11.710
12.015
1.500
114,7
Goirle
8.710
9.505
9.915
10.130
10.180
10.110
675
107,1
Grave
4.815
4.965
5.175
5.375
5.520
5.650
555
111,2
Haaren
4.895
4.965
5.310
5.550
5.530
5.320
565
111,4
11.695
12.325
12.690
13.065
13.175
13.100
850
106,9
5.840
6.240
6.460
6.665
6.800
6.820
560
109,0
Helmond
35.870
37.985
39.750
42.015
44.130
45.970
6.145
116,2
‘s-Hertogenbosch
57.635
63.260
66.055
69.300
71.940
74.375
8.680
113,7
Heusden
16.415
16.980
17.955
19.160
20.090
20.750
3.110
118,3
Hilvarenbeek
5.600
5.940
6.230
6.515
6.760
6.880
820
113,8
Laarbeek
8.200
8.510
8.915
9.255
9.590
9.785
1.080
112,7
Landerd
5.175
5.550
5.775
5.960
6.080
5.990
530
109,5
Loon op Zand
8.990
9.380
9.790
10.295
10.495
10.570
1.115
111,9
Maasdonk
3.765
3.960
4.110
4.375
4.565
4.660
605
115,3 114,5
Halderberge Heeze-Leende
Mill en Sint Hubert Moerdijk Nuenen c.a. Oirschot
4.180
4.325
4.535
4.785
4.950
5.040
625
14.865
15.500
15.890
16.310
16.690
16.930
1.190
107,7
9.100
9.565
9.975
10.365
10.615
10.665
1.050
111,0
6.300
6.765
7.045
7.375
7.575
7.650
810
112,0
Oisterwijk
10.025
10.660
10.940
11.240
11.380
11.395
720
106,8
Oosterhout
22.030
23.235
24.250
25.245
25.995
26.300
2.760
111,9
Oss
33.270
35.005
36.665
38.595
39.995
40.900
4.990
114,3
4.505
4.915
5.265
5.490
5.660
5.795
745
115,2
32.350
33.315
34.670
35.990
37.015
37.575
3.700
111,1
9.040
9.320
9.615
9.880
9.890
9.760
570
106,1
Reusel-De Mierden Roosendaal Rucphen (vervolg op pagina 50)
49
Bijlage 5 (vervolg) Indicatie van de toename van de woningvoorraad per gemeente, 2005-2030
feitelijke woningvoorraad
prognose van de woningvoorraad
indicatie toename woningvoorraad
groeiindex
2005
2011
2015
2020
2025
2030
2011-2024
Schijndel
8.750
9.045
9.565
10.100
10.485
10.650
1.440
Sint Anthonis
4.180
4.440
4.640
4.890
5.075
5.185
635
114,3
10.490
11.105
11.525
11.805
12.130
12.205
1.025
109,2
Sint-Oedenrode
6.375
7.085
7.385
7.750
8.050
8.170
965
113,6
Someren
6.710
7.170
7.555
7.975
8.245
8.300
1.075
115,0
Son en Breugel
6.185
6.475
6.680
6.850
7.020
7.145
545
108,4
Steenbergen
9.515
9.855
10.105
10.355
10.445
10.365
590
106,0
Sint-Michielsgestel
2011-2024*
115,9
Tilburg
83.630
89.725
94.075
98.670
102.650
106.020
12.925
114,4
Uden
16.085
17.050
17.950
18.935
19.735
20.290
2.685
115,7
Valkenswaard
13.265
13.815
14.335
14.885
15.185
15.210
1.370
109,9
Veghel
14.075
15.095
15.860
16.730
17.405
17.820
2.310
115,3
Veldhoven
17.595
18.765
19.745
20.640
21.185
21.370
2.420
112,9
Vught
10.205
10.530
11.080
11.445
11.495
11.465
965
109,2
6.860
7.140
7.270
7.405
7.555
7.605
415
105,8
18.645
19.480
20.420
21.400
22.165
22.615
2.685
113,8
Werkendam
9.880
10.330
10.800
11.290
11.840
12.095
1.510
114,6
Woensdrecht
8.670
9.135
9.315
9.520
9.630
9.475
495
105,4
Woudrichem
5.370
5.650
5.875
6.145
6.265
6.415
615
110,9
Zundert
7.895
8.340
8.710
9.030
9.240
9.255
900
110,8
977.895
1.033.490
1.078.570
1.126.435
1.162.770
1.186.325
129.280
112,5
Waalre Waalwijk
Noord-Brabant
De in de tabel opgenomen gegevens zijn afgerond op 5-tallen; hierdoor kunnen er in de tabel geringe afwijkingen voorkomen.
Overeenkomstig de ‘Verordening ruimte Noord-Brabant 2011’ is bovenstaande ‘programma-indicatie’ richtinggevend voor de jaarlijks te maken regionale woningbouwafspraken.
Gelet op de onzekerheidsmarges, die inherent zijn aan een bevolkings- en woningbehoefteprognose, dragen de gegevens - zeker op de wat langere termijn (na 2025/2030) een indicatief karakter3.
* 2011 = 100
50
Bijlage 6 Indicatie van de toename van de woningvoorraad op regionaal schaalniveau, 2005-2040
feitelijke woningvoorraad
indicatie toename woningvoorraad
prognose van de woningvoorraad
groeiindex
2005
2011
2015
2020
2025
2030
2040
2011-2024
2011-2024*
Noord-Brabant
977.895
1.033.490
1.078.570
1.126.435
1.162.770
1.186.325
1.193.160
129.280
112,5
Stedelijk concentratiegebied
682.965
721.590
753.595
788.680
816.535
837.310
854.030
94.945
113,2
Landelijk gebied
294.930
311.905
324.975
337.755
346.235
349.015
339.130
34.330
111,0
West-Brabant
277.650
291.115
302.305
313.915
322.550
327.430
326.535
31.435
110,8
Midden-Brabant
155.005
165.270
172.800
180.795
186.905
191.230
193.675
21.635
113,1
Noordoost-Brabant
246.590
262.125
274.670
288.420
298.775
305.360
307.095
36.650
114,0
Zuidoost-Brabant
298.650
314.985
328.795
343.305
354.540
362.305
365.855
39.555
112,6
RRO West-Brabant subregio West
114.110
118.530
122.445
126.360
128.770
129.330
126.465
10.240
108,6
- waarvan stedelijk concentratiegebied
60.335
62.390
64.830
67.230
68.940
69.700
69.240
6.550
110,5
- waarvan landelijk gebied
53.775
56.135
57.615
59.130
59.830
59.630
57.225
3.695
106,6
subregio Breda e.o.
144.100
152.110
158.395
164.925
170.160
173.820
175.620
18.050
111,9
- waarvan stedelijk concentratiegebied
111.375
117.490
122.275
127.585
132.105
135.675
139.155
14.615
112,4
32.725
34.620
36.120
37.340
38.055
38.145
36.465
3.435
109,9
19.440
20.475
21.465
22.630
23.620
24.280
24.450
3.145
115,4
subregio Midden-Brabant
155.005
165.270
172.800
180.795
186.905
191.230
193.675
21.635
113,1
- waarvan stedelijk concentratiegebied
139.380
148.670
155.630
163.040
168.765
172.955
175.720
20.095
113,5
15.625
16.600
17.170
17.755
18.140
18.275
17.955
1.540
109,3
subregio 's-Hertogenbosch e.o.
158.955
169.480
177.495
186.265
192.925
197.675
200.370
23.445
113,8
- waarvan stedelijk concentratiegebied
131.840
140.965
147.765
155.545
161.535
166.135
170.420
20.570
114,6
- waarvan landelijk gebied
27.115
28.515
29.730
30.720
31.390
31.540
29.950
2.875
110,1
subregio Uden-Veghel e.o.
53.685
57.390
60.250
63.325
65.705
66.900
66.340
8.315
114,5
- waarvan stedelijk concentratiegebied
30.160
32.145
33.810
35.665
37.140
38.110
38.750
4.995
115,5
- waarvan landelijk gebied
23.525
25.250
26.440
27.660
28.565
28.790
27.590
3.315
113,1
subregio Land van Cuijk
33.950
35.255
36.925
38.830
40.145
40.785
40.385
4.890
113,9
209.875
219.930
229.285
239.615
248.050
254.735
260.745
28.120
112,8
subregio de Kempen
31.480
33.950
35.710
37.285
38.300
38.690
37.820
4.350
112,8
subregio de Peel e.o.
57.295
61.100
63.800
66.405
68.190
68.880
67.290
7.090
111,6
- waarvan landelijk gebied subregio Land van Heusden en Altena RRO Midden-Brabant
- waarvan landelijk gebied RRO Noordoost-Brabant
RRO Zuidoost-Brabant subregio Eindhoven-Helmond
De in de tabel opgenomen gegevens zijn afgerond op 5-tallen; hierdoor kunnen er in de tabel geringe afwijkingen voorkomen. De gegevens in de tabel zijn berekend op gemeenteniveau. Hierbij is de ligging van de hoofdkern van een gemeente bepalend of een gemeente is toegerekend aan een stedelijk concentratiegebied of aan een landelijk gebied. Gelet op de onzekerheidsmarges, die inherent zijn aan een bevolkings- en woningbehoefteprognose, dragen de gegevens - zeker op de wat langere termijn (na 2025/2030) een indicatief karakter3.
* 2011 = 100
51
Bijlage 6 (vervolg) Gebiedsindeling op basis van de regionale ruimtelijke overleggen (RRO-indeling) en de indeling in stedelijke concentratiegebieden (SCG) en landelijke gebieden (LG)
RRO West-Brabant subregio West - waarvan stedelijk concentratiegebied - waarvan landelijk gebied
SCG LG
Bergen op Zoom, Roosendaal Halderberge, Moerdijk, Rucphen, Steenbergen, Woensdrecht
subregio Breda e.o. - waarvan stedelijk concentratiegebied - waarvan landelijk gebied
SCG
Breda, Etten-Leur, Oosterhout
LG
Alphen-Chaam, Baarle-Nassau, Drimmelen. Geertruidenberg, Zundert
LG
Aalburg, Werkendam, Woudrichem
subregio Land van Heusden en Altena RRO Midden-Brabant subregio Midden-Brabant - waarvan stedelijk concentratiegebied - waarvan landelijk gebied
SCG LG
Dongen, Gilze c.a., Goirle, Loon op Zand, Tilburg, Waalwijk Hilvarenbeek, Oisterwijk
RRO Noordoost-Brabant subregio ‘s-Hertogenbosch e.o. - waarvan stedelijk concentratiegebied - waarvan landelijk gebied
SCG LG
Bernheze, 's-Hertogenbosch, Heusden, Maasdonk, Oss, Vught Boxtel, Haaren, Sint-Michielsgestel
subregio Uden-Veghel e.o. - waarvan stedelijk concentratiegebied
SCG
Uden, Veghel
- waarvan landelijk gebied
LG
Boekel, Landerd, Schijndel, Sint-Oedenrode
subregio Land van Cuijk
LG
Boxmeer, Cuijk, Grave, Mill c.a., Sint-Anthonis
RRO Zuidoost-Brabant subregio Eindhoven-Helmond
SCG
Best, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Helmond, Nuenen c.a., Son c.a., Valkenswaard, Veldhoven, Waalre
subregio de Kempen
LG
Bergeijk, Bladel, Eersel, Oirschot, Reusel-de Mierden
subregio de Peel e.o.
LG
Asten, Cranendonck, Deurne, Gemert-Bakel, Heeze-Leende, Laarbeek, Someren
52
Bijlage 7a Beschermd, verzorgd en geschikt wonen in Noord-Brabant; een indicatie van vraag (2010-2040) en aanbod (2010) Zie hoofdstuk 5 (onder ‘definities’) voor een beschrijving van het beschermd, verzorgd en geschikt wonen. Bij het beschermd wonen gaat het veelal om vormen van niet-zelfstandig wonen, zoals bijvoorbeeld plaatsen in een verpleeginstelling. Met betrekking tot de toekomstige vraagontwikkelingen en opgaven bij het verzorgd en het geschikt wonen gaat het vooral om reguliere woningen, die onder het label ‘verzorgd’ of ‘geschikt’ beschikbaar moeten komen.
aanbod 2010
vraag 2010
beschermd wonen
verzorgd wonen
12.000
33.500
244.600
concentratiegebieden
8.700
24.300
163.900
Landelijke gebieden
3.300
9.300
80.700
West-Brabant
3.800
9.900
71.100
Midden-Brabant
1.900
6.000
40.200
Noordoost-Brabant
2.800
7.600
64.300
Zuidoost-Brabant
3.500
9.900
69.100
1.800
4.200
1.100 700
Noord-Brabant
geschikt beschermd wonen wonen
12.000
verzorgd wonen
vraag 2025 geschikt beschermd wonen wonen
38.300
260.500
18.300
8.300
26.700
182.600
3.700
11.600
77.900
3.800
13.400
1.800
6.700
3.000 3.500
29.300
1.600
2.400
14.700
1.700
14.600
1.800
5.200
1.500 400
vraag 2040
verzorgd wonen
geschikt beschermd wonen wonen
verzorgd wonen
geschikt wonen
64.600
336.500
52.800
311.700
24.700
12.100
35.600
216.900
16.300
43.600
237.100
6.100
17.200
94.800
8.400
21.000
99.300
73.100
5.600
17.500
86.400
7.500
20.800
91.800
42.200
2.600
9.100
51.000
3.600
11.100
55.400
7.900
67.900
4.700
11.600
82.900
6.600
14.800
90.300
10.300
77.300
5.400
14.600
91.300
7.100
17.900
99.000
5.500
29.600
2.300
7.300
35.000
3.000
8.600
36.500
900
3.000
15.800
1.200
3.900
18.800
1.600
4.700
19.800
700
2.500
13.800
1.100
3.400
16.300
1.400
3.900
16.600
36.100
2.000
6.900
38.600
2.900
8.800
45.200
3.800
10.500
48.600
4.200
26.900
1.500
5.200
29.900
2.100
6.600
34.700
2.800
7.800
38.000
1.000
9.200
500
1.700
8.800
700
2.300
10.400
1.000
2.700
10.700
200
600
5.600
300
900
4.900
400
1.400
6.200
600
1.600
6.700
1.900
6.000
40.200
1.800
6.700
42.200
2.600
9.100
51.000
3.600
11.100
55.400
1.800
5.500
35.800
1.600
6.000
37.900
2.400
8.100
45.800
3.200
9.900
49.700
100
600
4.400
200
700
4.300
300
1.000
5.300
400
1.200
5.600
1.800
5.000
41.300
1.900
5.200
44.000
3.000
7.400
53.000
4.200
9.500
58.000
1.500
3.800
34.500
1.600
4.300
36.500
2.400
6.000
43.900
3.300
7.600
48.700
400
1.100
6.900
300
900
7.500
600
1.400
9.100
900
1.800
9.300
700
1.600
13.000
600
1.600
14.600
1.100
2.600
18.400
1.500
3.300
19.900 11.400
Stedelijke
RRO West-Brabant subregio West - waarvan stedelijk concentratiegebied - waarvan landelijk gebied subregio Breda e.o. - waarvan stedelijk concentratiegebied - waarvan landelijk gebied subregio Land van Heusden en Altena RRO Midden-Brabant subregio Midden-Brabant - waarvan stedelijk concentratiegebied - waarvan landelijk gebied RRO Noordoost-Brabant subregio ‘s-Hertogenbosch e.o. - waarvan stedelijk concentratiegebied - waarvan landelijk gebied subregio Uden-Veghel e.o. - waarvan stedelijk 400
800
7.000
300
900
8.100
600
1.400
10.300
800
1.800
- waarvan landelijk gebied
concentratiegebied
300
800
6.000
300
700
6.500
500
1.200
8.100
700
1.500
8.500
subregio Land van Cuijk
300
1.000
10.000
400
1.100
9.300
700
1.600
11.500
900
2.000
12.400
RRO Zuidoost-Brabant subregio EindhovenHelmond
2.500
7.500
45.000
2.400
7.200
54.400
3.500
9.600
63.400
4.600
11.800
69.400
subregio de Kempen
300
800
8.600
400
1.100
8.200
700
1.800
10.100
900
2.200
10.700
subregio de Peel e.o.
600
1.600
15.400
700
2.000
14.700
1.200
3.100
17.800
1.600
3.900
18.800
De in de tabel opgenomen gegevens zijn afgerond op 100-tallen; hierdoor kunnen er in de tabel geringe afwijkingen voorkomen. De gegevens in de tabel zijn berekend op gemeenteniveau. Hierbij is de ligging van de hoofdkern van een gemeente bepalend of een gemeente is toegerekend aan een stedelijk concentratiegebied of aan een landelijk gebied. Zie bijlage 6 voor een toelichting op de gehanteerde gebiedsindeling.
53
Bijlage 7b Beschermd, verzorgd en geschikt wonen in Noord-Brabant; een indicatie van de opgaven, 2010-2040 (absoluut) Bij het beschermd wonen gaat het veelal om vormen van niet-zelfstandig wonen, zoals bijvoorbeeld plaatsen in een verpleeginstelling. Bij het verzorgd wonen en het geschikt wonen zijn het vooral reguliere woningen, die onder het label ‘verzorgd’ of ‘geschikt’ beschikbaar moeten komen. opgaven 2010-2024 inclusief inloop tekorten
opgaven 2025-2040
opgaven 2010-2040 inclusief inloop tekorten
beschermd wonen
verzorgd wonen
geschikt wonen
beschermd wonen
verzorgd wonen
geschikt wonen
beschermd wonen
verzorgd wonen
geschikt wonen
Noord-Brabant
6.300
19.300
67.100
6.400
11.800
24.800
12.700
31.100
91.900
Stedelijke concentratiegebieden
3.400
11.300
53.000
4.200
8.000
20.200
7.600
19.300
73.200
Landelijke gebieden
2.800
7.900
14.100
2.300
3.800
4.500
5.100
11.700
18.600
West-Brabant
1.800
7.600
15.300
1.900
3.300
5.400
3.700
10.900
20.700
700
3.100
10.800
1.000
2.000
4.400
1.700
5.100
15.200
Noordoost-Brabant
1.900
4.000
18.600
1.900
3.200
7.400
3.800
7.200
26.000
Zuidoost-Brabant
1.900
4.700
22.200
1.700
3.300
7.700
3.600
8.000
29.900
subregio West
500
3.100
5.700
700
1.300
1.500
1.200
4.400
7.200
- waarvan stedelijk concentratiegebied
100
1.500
4.100
400
800
1.000
500
2.300
5.100
- waarvan landelijk gebied
400
1.700
1.700
300
500
300
700
2.200
2.000
1.100
3.600
9.100
900
1.700
3.400
2.000
5.300
12.500
- waarvan stedelijk concentratiegebied
600
2.400
7.800
700
1.200
3.300
1.300
3.600
11.100
- waarvan landelijk gebied
300
1.300
1.200
300
400
300
600
1.700
1.500
200
800
600
200
200
500
400
1.000
1.100
subregio Midden-Brabant
700
3.100
10.800
1.000
2.000
4.400
1.700
5.100
15.200
- waarvan stedelijk concentratiegebied
600
2.600
10.000
800
1.800
3.900
1.400
4.400
13.900
- waarvan landelijk gebied
200
400
900
100
200
300
300
600
1.200
subregio ‘s-Hertogenbosch e.o.
1.200
2.400
11.700
1.200
2.100
5.000
2.400
4.500
16.700
- waarvan stedelijk concentratiegebied
900
2.200
9.400
900
1.600
4.800
1.800
3.800
14.200
- waarvan landelijk gebied
200
300
2.200
300
400
200
500
700
2.400
subregio Uden-Veghel e.o.
400
1.000
5.400
400
700
1.500
800
1.700
6.900
- waarvan stedelijk concentratiegebied
200
600
3.300
200
400
1.100
400
1.000
4.400
- waarvan landelijk gebied
200
400
2.100
200
300
400
400
700
2.500
subregio Land van Cuijk
400
600
1.500
200
400
900
600
1.000
2.400
Midden-Brabant
RRO West-Brabant
subregio Breda e.o.
subregio Land van Heusden en Altena RRO Midden-Brabant
RRO Noordoost-Brabant
RRO Zuidoost-Brabant subregio Eindhoven-Helmond
1.000
2.100
18.400
1.100
2.200
6.000
2.100
4.300
24.400
subregio de Kempen
400
1.000
1.500
200
400
600
600
1.400
2.100
subregio de Peel e.o.
600
1.500
2.400
400
800
1.000
1.000
2.300
3.400
De in de tabel opgenomen gegevens zijn afgerond op 100-tallen; hierdoor kunnen er in de tabel geringe afwijkingen voorkomen. De gegevens in de tabel zijn berekend op gemeenteniveau. Hierbij is de ligging van de hoofdkern van een gemeente bepalend of een gemeente is toegerekend aan een stedelijk concentratiegebied of aan een landelijk gebied. Zie bijlage 6 voor een toelichting op de gehanteerde gebiedsindeling.
54
Bijlage 7c Beschermd, verzorgd en geschikt wonen in Noord-Brabant; een indicatie van de opgaven, 2010-2040 (procentueel) Bij het beschermd wonen gaat het veelal om vormen van niet-zelfstandig wonen, zoals bijvoorbeeld plaatsen in een verpleeginstelling. Bij het verzorgd wonen en het geschikt wonen zijn het vooral reguliere woningen, die onder het label ‘verzorgd’ of ‘geschikt’ beschikbaar moeten komen. opgaven 2010-2024 (2010=100) inclusief inloop tekorten
opgaven 2025-2040 (2025=100)
opgaven 2010-2040 (2010=100) inclusief inloop tekorten
beschermd wonen
verzorgd wonen
geschikt wonen
beschermd wonen
verzorgd wonen
geschikt wonen
beschermd wonen
verzorgd wonen
geschikt wonen
Noord-Brabant
153
158
127
135
122
108
206
193
138
Stedelijke concentratiegebieden
139
147
132
135
122
109
187
179
145
Landelijke gebieden
185
185
117
138
122
105
255
226
123
West-Brabant
147
177
122
134
119
106
197
210
129
Midden-Brabant
137
152
127
138
122
109
189
185
138
Noordoost-Brabant
168
153
129
140
128
109
236
195
140
Zuidoost-Brabant
154
147
132
131
123
108
203
181
143
subregio West
128
174
119
130
118
104
167
205
125
- waarvan stedelijk concentratiegebied
109
163
128
133
121
105
145
196
135
- waarvan landelijk gebied
157
200
112
127
115
102
200
229
114
subregio Breda e.o.
161
169
125
131
119
108
211
202
135
- waarvan stedelijk concentratiegebied
140
157
129
133
118
110
187
186
141
- waarvan landelijk gebied
175
230
113
143
117
103
250
270
116
200
233
111
150
114
108
300
267
120
subregio Midden-Brabant
137
152
127
138
122
109
189
185
138
- waarvan stedelijk concentratiegebied
133
147
128
133
122
109
178
180
139
- waarvan landelijk gebied
300
167
120
133
120
106
400
200
127
subregio ‘s-Hertogenbosch e.o.
167
148
128
140
128
109
233
190
140
- waarvan stedelijk concentratiegebied
160
158
127
138
127
111
220
200
141
- waarvan landelijk gebied
150
127
132
150
129
102
225
164
135
subregio Uden-Veghel e.o.
157
163
142
136
127
108
214
206
153
- waarvan stedelijk concentratiegebied
150
175
147
133
129
111
200
225
163
- waarvan landelijk gebied
167
150
135
140
125
105
233
188
142
subregio Land van Cuijk
233
160
115
129
125
108
300
200
124
subregio Eindhoven-Helmond
140
128
141
131
123
109
184
157
154
subregio de Kempen
233
225
117
129
122
106
300
275
124
subregio de Peel e.o.
200
194
116
133
126
106
267
244
122
RRO West-Brabant
subregio Land van Heusden en Altena RRO Midden-Brabant
RRO Noordoost-Brabant
RRO Zuidoost-Brabant
De gegevens in de tabel zijn berekend op gemeenteniveau. Hierbij is de ligging van de hoofdkern van een gemeente bepalend of een gemeente is toegerekend aan een stedelijk concentratiegebied of aan een landelijk gebied. Zie bijlage 6 voor een toelichting op de gehanteerde gebiedsindeling.
55
Gebruikte databronnen bij figuren, tabellen, kaarten en bijlagen * Figuur 1 t/m 5, 9 t/m 10, 12 t/m 16, 22 t/m 25 en 35 * Tabel 1 en 3 * Bijlage 1 t/m 6 Feitelijke gegevens: Centraal Bureau voor de Statistiek, CBS-Statline, 2011; Woningmarktmonitor 2011, ABFresearch, Delft; bewerking Provincie Noord-Brabant. Prognosegegevens: de bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant, actualisering 2011. * Figuur 6 t/m 8, 11, 17, 18 t/m 21 * Kaart 1a t/m 1d Feitelijke gegevens: Centraal Bureau voor de Statistiek, CBS-Statline, 2011; bewerking Provincie Noord-Brabant. Prognosegegevens: de bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant, actualisering 2011. * Figuur 26, 27 en 28 Feitelijke gegevens: Centraal Bureau voor de Statistiek, CBS-Statline, 2011; bewerking Provincie Noord-Brabant. In aanbouw genomen woningen: kwartaalopgaven gemeenten (vanaf 2008); bewerking Provincie Noord-Brabant. Prognosegegevens: de bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant, actualisering 2011. * Figuur 29 t/m 34 * Tabel 4 Feitelijke gegevens: Centraal Bureau voor de Statistiek, CBS-Statline, 2011; Woningmarktmonitor 2011, ABFresearch, Delft; bewerking Provincie Noord-Brabant. Plancapaciteiten: jaarlijkse opgaven gemeenten in de matrix ‘Overzicht woningbouwcapaciteit per gemeente’. Prognosegegevens: de bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant, actualisering 2011. * Tabel 2 en 5 * Bijlage 7 Prognosegegevens: de bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant, actualisering 2011.
56
Noten
1
Verordening ruimte Noord-Brabant 2011, artikel 12.7 ‘Bevolkings- en
woningmarktgebieden en de indeling in stedelijke concentratiegebieden
woningbehoefteprognose en de daaruit voortvloeiende bestuurlijke
en landelijke gebieden is nader toegelicht in bijlage 6.
afspraken’. Provinciale Staten van Noord-Brabant, december 2010. 5 2
Het IPB-Primos-model is in opdracht van de gezamenlijke provincies
De bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant –
ontwikkeld en wordt beheerd door ABFresearch. Dit ‘Instrument voor
actualisering 2008. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
Planning en Beleid’, zoals dat door de Provincie Noord-Brabant wordt
november 2008.
gebruikt, is een vraaggestuurd, demografisch prognosemodel (met een
Rond bevolkings- en woningbehoefteprognoses bestaan de nodige
van jaar op jaar (met als startdatum 1 januari 2011) de toekomstige
‘Primos-motor’). Met het model worden op gemeentelijk schaalniveau 3
onzekerheidsmarges. Demografische ontwikkelingen hangen immers
bevolkings- en huishoudensontwikkelingen vooruitberekend. Vervolgens
nauw samen met tal van (veranderende) maatschappelijke, sociale en
wordt hieruit de ontwikkeling van de woningbehoefte en de woning-
economische ontwikkelingen. De onzekerheidsmarges worden groter
voorraad afgeleid (woningbouw als ‘output-variabele’). Op dit punt
naarmate de prognosejaren verder weg liggen in de tijd. Ook het
wijkt het IPB-Primos-model af van het (originele) Primos-model, dat
schaalniveau speelt hierbij een belangrijke rol, waarbij geldt dat de
onder andere door het Directoraat-generaal Wonen, Wijken en
marges groter worden bij een kleinere geografische schaal. Zo zijn de
Integratie (WWI) van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en
onzekerheden doorgaans groter bij prognoses op gemeentelijk schaal-
Koninkrijksrelaties wordt gehanteerd. En ook van het model Pearl,
niveau dan bij prognoses op regionaal of provinciaal niveau. Om die
waarmee in samenwerking tussen het Centraal Bureau voor de
reden is ervoor gekozen, de prognoseperiode op het gemeentelijke
Statistiek (CBS) en het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) regionale
schaalniveau grotendeels te beperken tot 2030, waarbij – zoals
bevolkings- en huishoudensprognose tot stand komen. Kenmerkend
gezegd – met name op de wat langere termijn (na 2025/2030) het
voor zowel Primos als Pearl is, dat vooraf een woningbouwprogramma
indicatieve karakter (sterk) toeneemt. Op provinciaal, regionaal (de
wordt ingevoerd, waarna vervolgens de vooruitberekeningen van de
indeling in de vier RRO-gebieden) en subregionaal schaalniveau zijn
bevolkings- en huishoudensontwikkelingen worden gemaakt.
ook indicaties opgenomen van de bevolkings- en woningbehoefte-
Woningbouw is in beide modellen een ‘input-variabele’, waarmee de
ontwikkelingen tot 2040/2050.
modellen dus meer als aanbodgestuurd getypeerd kunnen worden.
Zeker op de wat langere termijn én in combinatie met een laag
gemeentelijke schaalniveau de uitkomsten variëren.
Door de verschillen in modelsystematiek kunnen met name op het (gemeentelijk) schaalniveau dragen prognose-uitkomsten dus een (sterk) indicatief karakter. Wel blijven – met name ook voor de lange(re) ter-
6
- Coen van Duin en Joop Garssen (2011). Bevolkingsprognose 20102060: sterkere vergrijzing, langere levensduur. In: Bevolkingstrends,
mijn – prognoses van bijzondere waarde, juist ook om belangrijke
1e kwartaal 2011, CBS, blz. 16-23.
nieuwe trends en te verwachten ontwikkelingen te duiden. Hierbij gaat
- Centraal Bureau voor de Statistiek (2010). Tempo vergrijzing loopt op.
het meer om de richting van die ontwikkelingen dan om de (meer pre-
CBS-persbericht PB10-083 (december 2010).
cieze) omvang ervan. Zo komt de verdere (sterke) vergrijzing van de
- Coen van Duin en Lenny Stoeldraijer (2011). Huishoudensprognose
Brabantse bevolking als een onmiskenbare ontwikkeling uit de geactua-
2011-2060: meer en kleinere huishoudens. In: Bevolkingstrends,
liseerde bevolkings- en woningbehoefteprognose. De exacte omvang
2e kwartaal 2011, CBS, blz. 59-67.
van de vergrijzing – en zeker ook op een laag (gemeentelijjk) schaal-
- Lenny Stoeldraijer en Joop Garssen (2011). Prognose van de bevol-
niveau – kan echter flink variëren in de tijd, afhankelijk bijvoorbeeld van toekomstige ontwikkelingen van de levensverwachting. Maar ook
king naar herkomst 2010-2060. In: Bevolkingstrends 1e kwartaal
leeftijdspecifieke migratie-ontwikkelingen kunnen hierbij een rol spelen,
2011, CBS, blz. 24-31.
die op hun beurt weer samenhangen met onder andere de woningbouwontwikkelingen of het lokale en regionale aanbod aan zorgvoor-
7
- Hans den Otter, Gerard van Leeuwen en Wil de Jong (2011). Primos-prognose 2011. De toekomstige ontwikkeling van bevolking,
zieningen.
huishoudens en woningbehoefte. ABFresearch Delft, september 2011. 4
De Provincie Noord-Brabant hanteert een indeling in een viertal
- Primos. Transparantie in cijfers. ABFresearch Delft, december 2010.
‘RRO-gebieden’ (Structuurvisie ruimtelijke ordening. Provinciale Staten van Noord-Brabant, januari 2011; Verordening ruimte Noord-Brabant
8
Coen van Duin en Joop Garssen (2011). Bevolkingsprognose 2010-
2011. Provinciale Staten van Noord-Brabant, december 2010).
2060: sterkere vergrijzing, langere levensduur. In: Bevolkingstrends,
RRO staat voor regionaal ruimtelijk overleg. ‘Het wonen’ is een van de
1e kwartaal 2011, CBS, blz. 16-23.
(vaste) agendapunten op de agenda van de RRO’s. Om beter aan te kunnen sluiten op het (lagere) schaalniveau waarop veel van de ontwik-
9
Zie CBS-Statline: het gemiddelde kindertal per vrouw, heeft zich in
kelingen op de regionale woningmarkt zich (doorgaans) afspelen, is
Noord-Brabant ontwikkeld van 1,54 in 1995 en 1,73 in 2000 naar
– binnen deze RRO-indeling – onderscheid gemaakt in (sub)regionale
1,79 in 2010. De Brabantse cijfers liggen hiermee al geruime tijd op
woningmarktgebieden. De RRO-indeling, de indeling in (sub)regionale
een met het Nederlands gemiddelde vergelijkbaar niveau. De cijfers
57
(positieve) buitenlandse migratiesaldi zijn verdeeld over alle gemeen-
geven het gemiddeld aantal kinderen weer dat een vrouw krijgt, indien
10
11
12
de in een bepaald jaar waargenomen leeftijdsspecifieke vruchtbaar-
ten in Noord-Brabant. Beide verdelingen hebben plaatsgevonden op
heidscijfers gedurende haar leven zouden gelden.
basis van de gemeentelijke bevolkingsomvang per 1 januari 2011.
Carel Harmsen (2010). Het effect van de economische crisis op demo-
21
Jan Latten en Niels Kooiman (2011). Aantrekkingskracht van regio’s
grafische ontwikkelingen. In: Bevolkingstrends, 4e kwartaal 2010,
en demografische gevolgen. In: Bevolkingstrends 2e kwartaal 2011,
CBS, blz. 17-21.
CBS, blz. 105-110.
Coen van Duin, Anouschka van der Meulen en Joop Garssen (2011).
22
Andries de Jong en Coen van Duin (2011). Regionale bevolkings- en
Bevolkingsprognose 2010-2060: model en veronderstellingen
huishoudensprognose 2011-2040: sterke regionale contrasten.
betreffende de sterfte. In: Bevolkingstrends, 2e kwartaal 2011, CBS,
Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)/Centraal Bureau voor de
blz. 28-41.
Statistiek (CBS), 2011.
- Jeroen van Ginneken en Nico van Nimwegen (2011). Oud, ouder,
23
…oudst. In: Demos, jaargang 27, nr. 7, september 2011, blz. 6-7.
Het CBS rekent tot de allochtonen, personen van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren. Allochtonen die zelf in het buiten-
- Levensverwachting ouderen sterk gestegen. CBS-webmagazine,
land zijn geboren vormen de eerste generatie en allochtonen die in
23 november 2011.
Nederland zijn geboren de tweede generatie. Allochtonen van de eerste generatie worden onderverdeeld in de herkomstgroepen westers en
13
- Han Nicolaas, Coen van Duin, Stefan Verschuren en Elma Wobma
niet-westers op grond van hun geboorteland. Ze worden tot de niet-
(2011). Bevolkingsprognose 2010-2060: veronderstellingen over
westerse allochtonen gerekend als ze zijn geboren in Turkije, Afrika,
immigratie. In: Bevolkingstrends, 2e kwartaal 2011, CBS, blz. 42-50.
Latijns-Amerika of Azië met uitzondering van Japan en Indonesië. De
- Han Nicolaas, Coen van Duin, Stefan Verschuren en Elma Wobma
tweede generatie wordt onderverdeeld in de herkomstgroepen westers
(2011). Bevolkingsprognose 2010-2060: veronderstellingen over
en niet-westers op grond van het geboorteland van hun moeder. Is dat
emigratie. In: Bevolkingstrends, 2e kwartaal 2011, CBS, blz. 51-58.
Nederland, dan is het geboorteland van de vader bepalend. Voor de tweede generatie is het onderscheid tussen westers en niet-westers
14
In de migratiestatistieken van het CBS worden samenwonenden zonder
gebaseerd op dezelfde landenindeling als voor de eerste generatie.
geregistreerd partnerschap én zonder kind(eren) gerekend tot de een-
Autochtonen zijn personen van wie beide ouders in Nederland zijn
persoonshuishoudens.
geboren, ongeacht het land waar ze zelf zijn geboren. Uit: CBS (2011). Technische toelichting en verklaring van termen.
15
In de buitenlandse migratiegegevens naar herkomst (figuren 8a t/m 8c)
In: Bevolkingstrends 3e kwartaal 2011, CBS, blz. 51-54.
is wel het saldo van de administratieve correcties meegenomen, maar het saldo van overige correcties niet. Omdat in de buitenlandse
24
migratiegegevens, zoals opgenomen in figuur 5 en bijlage 1, wel beide
Vergeleken met Noord-Brabant liggen de percentages allochtonen in met name de Randstedelijke provincies beduidend hoger. Ligt dit
correcties zijn verwerkt, kunnen er tussen de verschillende figuren en
percentage momenteel in Brabant op zo’n 16%, de provincies Utrecht
tabellen geringe verschillen bestaan.
(20%), Flevoland (27%), Zuid-Holland (28%) en Noord-Holland (eveneens 28%), en daarbinnen vooral de grootstedelijke gebieden, ‘scoren’
16
Han Nicolaas (2011). Ruim helft Poolse immigranten vertrekt weer.
op dit punt duidelijk hoger. Met name het percentage niet-westerse
In: Bevolkingstrends, 1e kwartaal 2011, CBS, blz. 32-36.
allochtonen – tot soms wel bijna 20% op provinciaal niveau – ligt in de Randstad hoger. In Brabant ligt het percentage niet-westerse alloch-
17
- Structuurvisie ruimtelijke ordening. Provinciale Staten van
tonen in 2011 met zo’n 8% ruim tien procent-punten lager. Bij de
Noord-Brabant, januari 2011.
westerse allochtonen zijn de verschillen tussen de provincies beduidend
- Verordening ruimte Noord-Brabant 2011. Provinciale Staten van
minder groot. Bron: CBS-Statline, Regionale prognose – kerncijfers 2011-2040
Noord-Brabant, december 2010.
(CBS/PBL, 2011). 18
‘Bouwen voor migratiesaldo-nul’ betekent dat gemeenten zoveel woningen mogen bouwen als nodig is voor de natuurlijke bevolkingsgroei,
25
Coen van Duin en Lenny Stoeldraijer (2011). Huishoudensprognose
ofwel de groei die optreedt als het saldo van alle verhuisbewegingen
2011-2060: meer en kleinere huishoudens. In: Bevolkingstrends,
op nul wordt gesteld. Dit betekent dat bij de vooruitberekening van de
2e kwartaal 2011, CBS, blz. 59-67.
bevolking en de hiermee samenhangende woningbehoefte in de landelijke gebieden, gesteld wordt dat er door verhuizingen evenveel mensen een gemeente inkomen als uitgaan.
26
De belangrijkste veronderstelling ten aanzien van de aannames omtrent de ontwikkeling van de bevolking in instellingen en tehuizen is, dat er grenzen zijn aan de afname van het aantal plaatsen in specifieke
19
Hieronder vallen ook de gemeentelijke taakstellingen voor het (jaarlijks)
instellingen, zoals verpleeghuizen, tehuizen voor lichamelijk en geeste-
huisvesten van statushouders.
lijk gehandicapten en psychiatrische inrichtingen. Er wordt dus van uitgegaan dat er een zekere ‘minimumcapaciteit’ in zorginstellingen
20
58
De verwachte (positieve) binnenlandse migratiesaldi zijn verdeeld over
nodig blijft, die bovendien – met het oog op de aanstaande sterke
de gemeenten in de stedelijke concentratiegebieden. De verwachte
verdere vergrijzing van de bevolking – na 2020 geleidelijk aan weer
wat zal moeten worden uitgebreid. Ondanks deze absolute toename
de woningbouwontwikkelingen in onze provincie in de eerstkomende
van de capaciteit in instellingen en tehuizen zal van de sterk groeiende
jaren.
groep ouderen een steeds kleiner deel terecht kunnen in een zorg-instelling. Daarnaast mag worden aangenomen dat, met de dubbele vergrij-
34
Gemeten over de afgelopen 6 jaar (2005 t/m 2010) ligt het aantal
zing en de hiermee samenhangende sterke groei van het aantal hoog-
woningen dat jaarlijks gesloopt wordt in Noord-Brabant gemiddeld
bejaarden voor ogen, ook de vraag naar intensieve (verpleeghuis)zorg
genomen op bijna 1.900 woningen (bron: CBS-Statline (2011);
zal toenemen. Gelet op de veronderstelde beperkte toename van de
Woningmarktmonitor 2011, ABFresearch).
capaciteit betekent dit dat een ‘ombouw van verzorging naar verpleging’ zal moeten plaatsvinden. De beschikbare capaciteit zal steeds
35
De komende tijd zal moeten uitwijzen in hoeverre de effecten van de
meer ingezet worden voor mensen die sterk hulpbehoevend zijn. De
financieel-economische crisis (op de wat langere termijn) leiden tot
‘lichtere’ vormen van zorg zullen meer en meer in de woning of in de
structurele veranderingen in het patroon van huishoudensvorming,
(directe) woonomgeving geboden moeten worden.
samenhangend bijvoorbeeld met de betaalbaarheid van het wonen. In een eerstvolgende actualiseringsronde van de provinciale bevolkings-
27
28
Bij de berekening van de gemiddelde huishoudensgrootte is de
en woningbehoefteprognose zal dit een belangrijk aandachtspunt zijn
bevolking in instellingen en tehuizen buiten beschouwing gelaten.
voor nader onderzoek en analyse.
In de berekeningen is verondersteld dat het woningtekort (Brabant-breed)
36
woningcorporaties, prognoseperiode 2011-2015, juni 2011.
in 2030 is weggewerkt. 29
In de berekeningen is uitgegaan van een gewenste (en verder constant
Centraal Fonds Volkshuisvesting (2011). Sectorbeeld voornemens
37
Hiertoe actualiseren de gemeenten jaarlijks hun ‘Overzicht woning-
veronderstelde) leegstand van 2,25% in 2030 in de grote en middel-
bouwcapaciteiten per gemeente’, kortweg dé matrix genoemd. Met
grote gemeenten (Bergen op Zoom, Breda, Eindhoven, Helmond,
alle (67) Brabantse gemeenten is – via de bestuurlijke regionale ruimte-
‘s-Hertogenbosch, Oss, Roosendaal, Tilburg). Voor de overige gemeenten
lijke overleggen (de RRO’s) – afgesproken deze matrix als ‘standaard’
in Brabant is een leegstandspercentage van 2% gehanteerd. Het verschil
te gebruiken en ten minste een keer per jaar (doorgaans rond 1 april)
in leegstandspercentages hangt vooral samen met verschillen in de
te actualiseren en aan te leveren aan de provincie. Op deze wijze
samenstelling van de woningvoorraad. Zo geldt voor woningen met een
bevordert de provincie dat op uniforme wijze gegevens over de actuele
grotere doorstroming (huur- en meergezinswoningen) – en deze woningen
stand van zaken met betrekking tot de woningbouwcapaciteiten en
treffen we in een relatief sterkere mate aan in de steden – een hoger
daarmee over de (toekomstige) woningbouw verzameld, geactualiseerd
leegstandspercentage dan voor woningen waarvoor de gemiddelde
en gemonitoord worden. Met de matrix kunnen gemeenten op vrij
woonduur hoger ligt (koop- en eengezinswoningen).
eenvoudige wijze – per kern, per plan(fase) en voor verschillende
Wel is verondersteld dat de leegstandspercentages in 2030 ietwat
perioden – aangeven en bijhouden wat er de komende jaren staat te
hoger zullen liggen dan vandaag de dag het geval is. Brabant-breed
gebeuren op het vlak van de woningbouw; in kwantitatieve en – steeds
ligt het leegstandspercentage anno 2011 op ongeveer 2%. De lichte
belangrijker – ook in kwalitatieve zin.
toename van de leegstand hangt samen met de verwachting dat voor delen van de woningvoorraad vraag en aanbod in kwalitatieve zin
38
Nirov (2010). Crisis en de kracht van ruimtelijk beleid. Over de overmaat aan plancapaciteit. Publicatie naar aanleiding van het
steeds minder op elkaar zullen aansluiten.
Nirov-nieuwjaarsdebat, 28 januari 2010. Nirov-output nr. 18, 30
Zie Verordening ruimte Noord-Brabant 2011, artikel 12.7 ‘Bevolkings-
Den Haag, 2010.
en woningbehoefteprognose en de daaruit voortvloeiende bestuurlijke afspraken’. Provinciale Staten van Noord-Brabant, december 2010.
39
- Koos van Dijken, Jeroen Korthals en Tineke Lupi (2011). Handreiking stedelijke herprogrammering woningbouw. Nicis Institute, in opdracht
31
Zie Verordening ruimte Noord-Brabant 2011, artikel 3.5 ‘Regels voor
van G32-stedennetwerk fysieke pijler, Den Haag, september 2011.
nieuwbouw van woningen’. Provinciale Staten van Noord-Brabant,
- Frank ten Have e.a. (2011). Financiële effecten crisis bij gemeentelijke grondbedrijven, update 2011. Onderzoek in opdracht van de
december 2010.
Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Ministerie van 32
Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan afspraken in het kader
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Ministerie van
van de pilot 'bouwen binnen strakke contouren', de ‘ruimte-voor-ruimte-
Infrastructuur & Milieu. Deloitte Real Estate Advisory, september 2011. - Leonie Janssen-Jansen (2010). Luchtbellen en luchtkastelen in de
regeling’ of de ‘stimuleringsregeling goedkope koopwoningen’ (de
ruimtelijke ordening: wie prikt ze door? Pre-advies voor de BNSP en
plus-ambitie).
de Minister van Ruimte, Universiteit van Amsterdam, oktober 2010. 33
Om de effecten van de kredietcrisis op de woningbouwproductie in Brabant te kunnen meten en in de tijd te volgen, is de provincie in
40
- Femke Verwest en Frank van Dam (red.) (2010). Van bestrijden naar
2009 gestart met een inventarisatie van het aantal feitelijk in aanbouw
begeleiden: demografische krimp in Nederland. Beleidsstrategieën
genomen woningen. Aan alle (67) Brabantse gemeenten is gevraagd
voor huidige en toekomstige krimpregio’s. Planbureau voor de
deze gegevens (met terugwerkende kracht vanaf januari 2008) aan te leveren. Inmiddels worden door vrijwel alle gemeenten gegevens aangeleverd, waarmee een goed en representatief beeld is te schetsen van
Leefomgeving (PBL), Den Haag/Bilthoven, 2010. - Ruimte voor waardevermeerdering. Eindrapportage Adviescommissie Deetman, Bevolkingskrimp Limburg, februari 2011.
59
- Bevolkingskrimp benoemen en benutten. Sociaal-Economische Raad
(externe toegankelijkheid) én vanuit de woonkamer de keuken, het toilet, de badkamer en ten minste 1 slaapkamer zonder traplopen te
(SER), advies 11/03, maart 2011.
bereiken zijn. 41
42
Agenda van Brabant. Traditie en technologie. Gedeputeerde Staten en
Bron: Jaap van Galen en Judith Willems (2011). Monitor Investeren
Provinciale Staten van Noord-Brabant, juli 2010.
voor de Toekomst 2009. ABFresearch, Delft, april 2011.
Welvaartsagenda Brabant. Economische opgaven in het licht van
51
- Johan van Iersel en Kees Leidelmeijer, (2010). Senioren op de
demografische veranderingen. DHV Ruimte & Mobiliteit, Amersfoort,
woningmarkt, nieuwe generaties, andere eisen en wensen. RIGO
januari 2011 (in opdracht SER Brabant, Brabantse Ontwikkelings-
Research en Advies, maart 2010 (in opdracht van het Ministerie van
maatschappij (BOM), Provincie Noord-Brabant, Kamer van Koophandel
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM/WWI). - Ouderen wonen steeds langer zelfstandig. CBS-webmagazine,
Brabant).
11 juli 2011. 43
Zie bijvoorbeeld: Ruimtelijke Verkenning 2011. Nederland in 2040, een land van regio’s. Planbureau voor de Leefomgeving (PBL),
52
Den Haag, 2011.
Het project ‘Slimme Zorg’. Zo lang mogelijk zelfstandig thuis wonen, met alle gemakken en zorg in de buurt. Dat is de wens van veel ouderen en chronisch zieken. De
44
Zie ook: - Krimpen met kwaliteit. Interbestuurlijk actieplan bevolkings-
vergrijzing en ontgroening en de impact hiervan op de gezondheids-
daling. Rijk, VNG, IPO, november 2009.
zorg maken van deze wens een noodzaak. Zorg-, gemak- en comfort-
- Interbestuurlijke voortgangsrapportage bevolkingsdaling. Rijk, VNG,
diensten via ICT maken dit mogelijk.
IPO, juni 2011.
Wil je deze ‘Slimme Zorg’ breed inzetten in de Brabantse samenleving,
- Kansen voor de regio. Tijdig inspelen op een ander demografisch
dan is sociale innovatie nodig: het creëren van bewustzijn, draagvlak
perspectief voor West-Brabant. Regio West-Brabant, juli 2011.
en vaardigheden bij de eindgebruikers (ouderen, chronisch zieken, mantelzorgers en professionals). Maar ook het ontwikkelen van nieuwe
45
Stimuleringsregeling collectief particulier opdrachtgeverschap.
samenwerkingsvormen en werkprocessen tussen alle betrokken partijen.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, april 2008.
Daarbij gaat het om organisaties voor welzijn, wonen en zorg, over-
Kern van de stimuleringsregeling is een provinciaal fonds, €4 miljoen
heden en bedrijfsleven. Om deze sociale innovatie een impuls te geven
groot, dat de ‘financiële hobbels’ in de beginfase van een CPO-project
en om barrières te doorbreken, brengt de provincie partijen uit verschil-
helpt te nemen. De initiatiefnemers moeten voor ze de grond aankopen
lende betrokken werelden bij elkaar in het project ‘Slimme Zorg’.
– en dus voor ze een hypothecaire lening kunnen afsluiten – allerlei
Inmiddels worden diverse concrete projecten ondersteund, waarbij een
kosten maken, bijvoorbeeld voor deskundige begeleiding, een architect
belangrijke voorwaarde is, dat verschillende partijen in een project
of grondreservering. Met het fonds wil de provincie dergelijke financiële
samenwerken. Zowel maatschappelijke organisaties, kennisinstituten
drempels verlagen en zo CPO-projecten een (soms noodzakelijk) zetje
als het bedrijfsleven moeten erbij betrokken zijn. Essentieel is ook de
in de rug geven.
deelname van eindgebruikers aan de ontwikkeling en uitvoering van de projecten. Het gaat immers om hún wensen, behoeften en ervaringen.
46
Dit is echter geen eenvoudige opgave. Immers, omwille van rechts-
De partners wisselen de opgedane kennis en ervaring uit in bijvoorbeeld
zekerheid bevatten bestemmingsplannen vaak gedetailleerde randvoor-
leerbijeenkomsten en op congressen. Deze uitwisseling vindt ook plaats
waarden voor de te realiseren nieuwbouw. Daarnaast worden in
in groter verband, in Nederland en op Europees niveau.
contractuele afspraken met bouwers en ontwikkelaars ‘de vrijheden’
Kijk voor meer informatie op slimmezorg.pleio.nl of op
met betrekking tot de differentiatie in woningtypen en prijsklassen
www.brabant.nl/slimmezorg.
ingeperkt, om ervoor te zorgen dat de woningbouwontwikkelingen passen binnen regionale en/of gemeentelijke woonvisies.
53
Jaap van Galen en Judith Willems (2011). Monitor Investeren voor de Toekomst 2009. ABFresearch, Delft, april 2011.
47
Tijd voor keuzes. Perspectief op een woningmarkt in balans. Advies 064. VROM-raad, oktober 2007.
54
Een goede monitoring van feitelijke woningbouwontwikkelingen – op zowel provinciaal, regionaal als gemeentelijk schaalniveau – rekent
48
Jaap van Galen (2010). Documentatie Fortuna. Ramingen wonen met
de provincie nadrukkelijk tot haar taakveld. Om zo tijdig in te kunnen
zorg. ABFresearch, Delft, december 2010.
spelen op actuele ontwikkelingen op de regionale woningmarkt en
- Jaap van Galen en Judith Willems (2011). Monitor Investeren voor de
regionaal te kunnen agenderen. In lijn hiermee heeft de provincie de
(nieuwe) vraagstukken en opgaven met betrekking tot de woningbouw 49
Toekomst 2009. ABFresearch, Delft, april 2011. - Jaap van Galen (2010). Documentatie Fortuna. Ramingen wonen met zorg. ABFresearch, Delft, december 2010. - Wonen + zorg en welzijn = een hele opgave. Beschermd, verzorgd
‘monitor bevolking en wonen’ ontwikkeld. Deze monitor toont – steeds op basis van recente (CBS)gegevens – een actueel beeld van de ontwikkelingen van de bevolking en de woningbouw in Noord-Brabant. In de monitor zijn feitelijke gegevens (over de afgelopen vijf jaar)
en geschikt wonen in Noord-Brabant, 2003-2015. Provincie Noord-
opgenomen, evenals actuele prognosegegevens. Er zijn gegevens in
Brabant, november 2004.
terug te vinden over de groei van de bevolking en de woningvoorraad, maar bijvoorbeeld ook over het aantal recent afgegeven bouwvergun-
50
60
Een woning is een nultredenwoning als de woonkamer van de woning
ningen. Ook bevat de monitor een aantal indicatoren, die de actuele
of de woonruimte vanaf de straat te bereiken is zonder traplopen
stand van zaken met betrekking tot de woningbouw illustreren. Zo
geeft de ‘stagnatie-indicator’ aan in welke mate het geplande woningbouwprogramma ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd en (dus ook) de mate waarin de woningbouw stagneert, vandaag de dag bijvoorbeeld als gevolg van de effecten van de financieel-economische crisis. De ‘capaciteitsindicator’ laat zien in welke mate het toekomstige woningbouwprogramma in plannen is opgenomen; met andere woorden of er voldoende of onvoldoende (harde) plancapaciteit is. Vanuit de monitor kunnen al deze gegevens eenvoudig en op overzichtelijke wijze worden gepresenteerd, voor elk van de Brabantse gemeenten, maar bijvoorbeeld ook voor Noord-Brabant als geheel, voor de RRO-gebieden of voor de stedelijke concentratiegebieden en de landelijke gebieden. De monitor-gegevens worden ook gebruikt in de vele contacten tussen gemeenten en provincie, zoals de regionale ruimtelijke overleggen (de RRO’s), de werkgroepen wonen en de planbegeleiding. De monitor wordt eenmaal per kwartaal geactualiseerd en is te vinden op de provinciale website. 55
Binnen de RRO-gebiedsindeling worden verschillende, samenhangende (sub)regionale woningmarktgebieden onderscheiden. Hiermee kan beter worden aangesloten op het (lagere) schaalniveau, waarop veel van de ontwikkelingen op de regionale woningmarkt zich (doorgaans) afspelen. Brabant-breed zijn er op dat schaalniveau ‘werkgroepen wonen’ actief. Het opstellen van de regionale agenda voor wonen en (vervolgens) het uitwerken van opgaven vanuit deze agenda is een belangrijke taak van deze (sub)regionale werkgroepen wonen. De werkgroepen wonen worden aangestuurd door de (bestuurlijke) regionale ruimtelijke overleggen (de RRO’s).
61
Colofon Uitgave Provincie Noord-Brabant, januari 2012 Vormgeving De Dienst Vormgeving, ’s-Hertogenbosch Inlichtingen Niek Bargeman (redactie) 073 681 23 74 –
[email protected] Erwin Dacier
073 681 22 39 –
[email protected]
Manuel Groot Zevert
073 681 27 23 –
[email protected]
Deze brochure en de hierin opgenomen gegevens zijn ook terug te vinden op onze provinciale website: www.brabant.nl/bevolkingsprognose
Provincie Noord-Brabant Directie Ruimtelijke Ontwikkeling en Handhaving Postbus 90151 5200 MC ’s-Hertogenbosch Telefoon 073 681 28 12 E-mail
[email protected]
Internet
www.brabant.nl