‘De beste uitgever sinds Geert’ Beeldvorming, imago en succes van De Bezige Bij
Masterscriptie Redacteur/ editor Universiteit van Amsterdam
Hester Helming
Begeleider Lisa Kuitert
9817336
Tweede lezer Paul Dijstelberge
Juli 2010
1
‘De beste uitgever sinds Geert’. Beeldvorming, imago en succes van uitgeverij De Bezige Bij
Inhoudsopgave
2
Voorwoord & vraagstelling
4
I Inleiding 1.1 Gatekeeper
7
1.2 Fondsvorming
7
1.3 Paratekst
8
1.4 Exploitatiebeleid
9
1.5 Beeldvorming in de media & auteursreputaties
10
1.6 Symbolisch kapitaal
12
1.7 Persoonlijkheid van de uitgever
13
II Geschiedenis en karakteristiek van uitgeverij De Bezige Bij 2.1 Oprichting
15
2.2 Na de oorlog
19
2.3 Uitgeefbeleid 1950 -1981 onder Geert Lubberhuizen
22
2.4 De persoon Geert Lubberhuizen/ als leider
30
2.5 Geert Lubberhuizen als vaderfiguur
32
2.6 Beeldvorming van De Bezige Bij in de periode 1945-1981
35
III De directeuren Albert Voster en Robbert Ammerlaan 1993-2009 3.1 Na Lubberhuizen 1983-1993: Interludium
40
3.2 Het tijdperk Albert Voster - de beeldvorming
48
3.3 Het tijdperk Robbert Ammerlaan - de beeldvorming
54
Tabel A: Overzicht Literaire pikorde HP/De Tijd 1998-2009
59
Tabel B: CPNB Top 100
61
Tabel C: Overstappende auteurs
68
IV Onderzoek aanbiedingscatalogi De Bezige Bij 1991-2003 4.1 Inventarisatie en interpretatie aanbiedingscatalogi
70
(zie de bijlage voor Tabel D) 4.2 Conclusies
74 2
4.3 Duiding onderzoeksresultaten
78
- Totaal aantal uitgaven
78
- Verhouding Nederlandstalige en vertaalde fictie
80
- Poëzie
82
- Jeugdboeken
84
- Overig + non-fictie
85
- Reeksen
86
- Tijdschriften
90
- Herdrukken
91
- Debuten
93
Tabel E: Aantal debuten aangeboden door De Bezige Bij en hun ontvangst
93
- Openingsboek
96
- Zelffelicitatie
96
- Vormgeving catalogi
97
V Conclusie
101
Bibliografie
105
Bijlage
110
Tabel D: Schema inventarisatie catalogi 1991-2003
3
Voorwoord & vraagstelling
Deze masterscriptie heeft als doel de beeldvorming te vergelijken gedurende twee tijdperken van de geschiedenis van uitgeverij De Bezige Bij; de jaren 1993-1998 waarin Albert Voster directeur was van De Bezige Bij en de periode van 1999 tot heden met Robbert Ammerlaan aan het roer van de uitgeverij. Op dit moment overheerst het beeld dat sinds het aantreden van Ammerlaan veel auteurs overstappen van hun vaste uitgeverij naar uitgeverij De Bezige Bij. Klopt dat beeld? Wat voor soort auteurs zijn dat? Waardoor worden zij aangetrokken? Was het beeld van De Bezige Bij onder Voster anders dan onder Ammerlaan? Wat is er veranderd? Deze vragen worden in historisch perspectief geplaatst door een korte geschiedenis van uitgeverij De Bezige Bij te beschrijven: hoe is De Bezige Bij ontstaan, wat zijn de belangrijkste fondsen, wat is het karakter van de uitgeverij? Daarna ga ik dieper in op de twee directeuren die centraal staan in deze scriptie - op hun persoonlijkheid en hun uitgeefbeslissingen. Welke beslissingen bleken cruciaal geweest te zin voor het imago van De Bezige Bij? Wat vonden de medewerkers en auteurs van De Bezige Bij van Albert Voster en Robbert Ammerlaan? In hoeverre waren de directeuren Voster en Ammerlaan nazaten van de oprichter en eerste directeur van De Bezige Bij, Geert Lubberhuizen? Een groot deel van mijn onderzoek richtte zich op secundaire literatuur, en misschien nog wel belangrijker, op de media uit die tijd. Voor een onderzoek naar beeldvorming is het belangrijk de bronnen uit de periode zelf te raadplegen en uitspraken en opinies te inventariseren van de personen die destijds een functie vervulden in het literaire veld. Het andere deel van mijn onderzoek is kwantitatief van karakter. Om na te gaan hoe de uitgeverij zich presenteerde in de periode dat Voster en Ammerlaan directeur waren heb ik de aanbiedingsprospectussen van De Bezige Bij in de periode 1991-2003 bestudeerd. In dit onderzoek komen meetbare zaken aan de orde, zoals hoeveel Nederlandstalige fictie er werd uitgegeven of hoeveel debuten er per jaar verschenen, maar ook minder tastbare zaken als de vormgeving, de presentatie en de wervende aanbiedingsteksten. Aan de hand van dit onderzoek hoop ik tot een antwoord te komen op de vraag welk beeld er bestond (en bestaat) van De Bezige Bij, of en hoe dat veranderd is en op welke manier de directeuren Albert Voster en Robbert Ammerlaan daar een bijdrage aan hebben geleverd. Beeldvorming is een belangrijk begrip in de theorievorming over het functioneren van het literaire bedrijf. In hoofdstuk 1 bespreek ik de meest relevante studies over dit onderwerp. In hoofdstuk 2 komt de ontstaansgeschiedenis van De Bezige Bij en haar eerste directeur, Geert Lubberhuizen, aan de orde. Het uitgeefbeleid van de directeuren Voster en Ammerlaan in de 4
periode 1993 tot heden staat centraal in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 volgt een beschrijving van mijn onderzoek naar de fondscatalogi en tot slot geef ik mijn conclusie in hoofdstuk vijf. Deze scriptie scheert rakelings langs allerlei interessante zaken uit de naoorlogse geschiedenis van de (literaire) uitgeverijen in Nederland, die uiteraard niet allemaal de aandacht kunnen krijgen die ze verdienen. Ik zal me concentreren op de geschiedenis van De Bezige Bij, waarbij de directeuren Lubberhuizen, Voster en Ammerlaan mijn richtsnoer vormden.
5
I Inleiding
Waarom is beeldvorming zo‟n belangrijk begrip in de studie naar de werking van het literaire bedrijf? Beeldvorming is een essentieel onderdeel van de symbolische productie van literatuur. Vanaf de jaren zeventig hebben literatuurwetenschappers meer oog gekregen voor de rol van instituties in het literaire veld onder invloed van cultuursociologen zoals Pierre Bourdieu.1 Het literaire veld bestaat uit instituties zoals boekhandels, uitgeverijen, kritiek, literatuuronderwijs en bibliotheken. Hoe deze instituties omgaan met het „culturele product‟ bepaalt de waarde ervan. Niet de literaire werken of de kwaliteiten van een literair auteur op zichzelf vertegenwoordigen een bepaalde waarde. Deze waarde wordt toegemeten aan literatuur door de verschillende instituties die zich positioneren binnen het literaire veld. Dit wordt de institutionele benadering genoemd. Het idee is dat alle verschillende instituties die actief zijn in literaire veld vanuit hun eigen posities bijdragen aan het tot stand komen van literatuur. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de materiële en symbolische productie van literatuur, ook al zijn deze twee processen onderling afhankelijk. De materiële producenten zijn uitgeverijen en boekhandels, die het fysieke product (het literaire boek) vervaardigen. Bij symbolische producenten kun je denken aan recensenten, onderwijsinstellingen en jury‟s van literaire prijzen. Zij kennen eigenschappen en waarde toe aan literaire werken en oefenen daarmee invloed uit op de receptie door het publiek. Wat voor mijn onderzoek speciaal van belang is, is het feit dat óók een materiële producent als een uitgeverij meewerkt aan de symbolische productie van literatuur.2 Meer dan alleen maar in papier, handelt een literaire uitgeverij ook in status, waarde, imago. De kwaliteit van het product is verbonden met de kwaliteit van de materiële producent, in dit geval het prestige van een uitgeverij. Een boek van een gerenommeerde uitgeverij als De Bezige Bij wordt eerder besproken dan een boek van onbekende uitgeverij door de recensent van een gezaghebbend tijdschrift.3 De boekhandel weet dat boeken van De Bezige Bij thuishoren in de kast met literatuur in de winkel. En, zeker minstens zo belangrijk, auteurs willen bij De Bezige Bij horen in de hoop dat iets van alle opgebouwde glorie afstraalt op hun eigen werk. De vraag is of Albert Voster of Robbert Ammerlaan als directeur van De Bezige Bij actief en bewust hebben geprobeerd de beeldvorming over hun uitgeverij te beïnvloeden. Stel dat zij dat inderdaad zo is, hoe zouden ze dat dan gedaan kunnen hebben? Aan de hand van verschillende
1
Een belangrijk artikel in dit verband is Bourdieu, 1980. Zie de bibliografie voor de volledige titelbeschrijving van de bronnen die in de noten genoemd worden. 2 Dorleijn & Van Rees, 2006, p. 240. 3 Dorleijn & Van Rees, 2006, p. 295.
6
studies naar het literaire veld heb ik een inventarisatie gemaakt van de belangrijkste manieren voor een uitgeverij om haar stempel te drukken op de literaire productie en de beeldvorming over auteurs en hun werken.
1.1 Gatekeeper Het begint met de rol van „gatekeeper‟. Uitgeverijen staan aan het begin van de materiële productie. Zij bewaken de toegang tot het literaire publieke domein door manuscripten aan de poort te selecteren. Elke maand ontvangt een gemiddelde uitgeverij honderden manuscripten. Ook agenten, redacteuren en „huisauteurs‟ leveren nieuwe manuscripten op. Uitgevers bepalen of deze teksten boeken worden en wie toegang krijgt tot de literaire markt. Dit geldt speciaal voor debutanten, maar ook daarna bepaalt de uitgeverij welke auteurs de kans krijgen een tweede boek te schrijven en een oeuvre op te bouwen. Niet alleen literatuur van eigen bodem, maar ook literatuur uit buitenland moet langs de gatekeeper zien te komen. Dat uitgeverijen een grote sturende werking hebben op het boekenaanbod mag duidelijk zijn. Er is een stortvloed aan buitenlandse literatuur die het publiek in Nederland nooit onder ogen zal komen. Ook uitgevers zelf hebben uiteraard maar een beperkte blik op alle boeken die elders verschijnen. Via de rol van gatekeeper bepalen uitgeverijen voor een deel de literaire productie.4
1.2 Fondsvorming Een manuscript komt dus niet zomaar over de drempel van een uitgeverij. Manuscripten die in behandeling worden genomen beschikken dus over bepaalde overeenkomsten met het fondsprofiel van een uitgeverij. Met andere woorden, er moeten aanknopingspunten zijn tussen de identiteit van het fonds van een uitgeverij en de inhoud, stijl of kwaliteit van een tekst. Die identiteit van een fonds wordt op haar beurt gevormd op basis van de kenmerken van eerdere uitgaven. Fondsvorming is in die zin een tweede belangrijke manier om een eigen stempel te kunnen drukken als uitgeverij. Het is van groot belang een herkenbaar fonds op te bouwen. Een coherente fondslijst vertelt met wat voor soort uitgeverij je te maken hebt, geeft een uitgeverij een concurrentiepositie ten opzichte van andere uitgeverijen en heeft een aanzuigende kracht op debutanten. Hoewel het wenselijk is voor een uitgeverij om een bepaald cultureel prestige op te bouwen, spelen er bij fondsvorming uiteraard ook economische factoren mee. Soms valt economisch en cultureel gewin samen, maar vaker niet. Frank de Glas heeft vier begrippen 4
Janssen, 2000, p. 73-74.
7
vastgesteld die bestudeerd moeten worden bij een onderzoek naar de fondsvorming van een uitgeverij.5 Allereerst moeten boeksoort en auteursoeuvre geanalyseerd worden. Het begrip boeksoort verwijst naar een onderscheid in genre, zoals literatuur of poëzie, en naar een onderscheid in taal: oorspronkelijk Nederlandstalig of vertaald. Bij auteursoeuvre gaat het om verschillen in grote en kleine oeuvres van beginnende dan wel gevestigde auteurs en de exclusiviteit van de relatie tussen auteur en uitgever. Als deze twee factoren bepaald zijn, kun je over een langere periode onderzoeken of er sprake is van een dominantie en/of continuïteit van een bepaalde boeksoort of auteursoeuvre.
1.3 Paratekst De boeken die een uitgeverij verkiest uit te geven zijn in zichzelf al een communicatiemiddel met het publiek, dat bestaat uit boekhandels, recensenten en lezers. Impliciet geeft de uitgeverij bij de publicatie van een werk haar oordeel dat dit een werk met een bepaalde waarde is. Maar uiteraard wordt er meer gedaan om een boek „in de markt te zetten‟. Dat begint vaak al als het boek nog in het stadium van manuscript verkeert. De specifieke exploitatievorm van een boek, dat wat een tekst omvormt tot een boek, is veelzeggend: een gebonden boek heeft een andere status dan een pocket. Ook de vormgeving, typografie, eventuele verpakking, omslagbeeld, auteursfoto op de achterflap, de keuze voor een titel en of het boek al dan niet in een bepaalde reeks wordt uitgegeven zijn elementen van symbolische productie. In dit verband is de studie van Gerard Genette zeer verhelderend. Genette gebruikt het begrip „paratext‟ voor alles „what enables a text to become a book and to be offered as such to its readers and, more generally, to the public.‟6 Paratekst bestaat vaak uit woorden of tekst, maar kan zich ook anders manifesteren: iconisch (illustraties), materieel (typografie) of feitelijk (feiten die bekend zijn over de auteur, zoals zijn leeftijd of geslacht). Je kunt het begrip paratekst verder uitsplitsen in verschillende vormen van paratekst, waarvan epitext en peritext de belangrijkste zijn. Onder epitext verstaat Genette alle tekst die volgt op het verschijnen van een publicatie, zoals een interview met de auteur of een recensie. Peritext doelt op alles wat in de nabijheid van de tekst geplaatst is: titel, hoofdstuktitels, noten, nawoord.7 De „zender‟ van paratekst is de auteur, maar ook vaak de auteur. Genette bekijkt alle vormen van „the publisher‟s peritext‟ in een apart hoofdstuk met als belangrijkste paragrafen: uitvoering, reeksen, omslag, titelpagina en typografie.8 Voor mijn
5
De Glas, 1986, p. 247-249 Genette, 1997, p. 1. 7 Genette, 1997, p. 3-5. 8 Genette, 1997, p. 16-36. 6
8
onderzoek is ook het begrip „prior paratexts‟ relevant: alles wat voorafgaand aan de publicatie verschijnt, zoals aankondigingen en prospectussen van de uitgeverij: de wervende teksten van de uitgever9. Vrijwel elke uitgeverij maakt drie keer per jaar een catalogus met informatie en afbeeldingen van alle boeken die op het punt staan te verschijnen. Deze catalogi zijn bedoeld voor de boekhandelaren die er hun inkoopbeleid mee bepalen. Ook dienen de catalogi ter informatie van de pers. Marc Kregting, voormalig redacteur van uitgeverij Meulenhoff, beschrijft in zijn enigszins cynische boek Zij zijn niet van Jeremia op hilarische wijze hoe de productie van zo‟n aanbiedingscatalogus in zijn werk gaat: „Omdat de redacteur het aan te kondigen boek amper kent, al was het omdat het naar de heilsboodschap van het concern amper bestaat, vraagt hij de auteur om een ontwerptekst. Die wordt opgeleukt tot algauw 200 worden en in een format gegoten. Tegenover de pastelkleuren van de persoonlijke contacten steken de glitter en shock and awe van de catalogi voor de middelaars naar de buitenwereld schril af. Hier wordt een andere taal gehanteerd. Een specialiteit daarbij is de dubbele schroef van de „niet alleen…maar ook‟constructie die de importantie van het boek meervoudig maakt, en minstens één salto van zintuiglijke vergelijkingen („de geur van het Vondelpark, „glinsterend als water over de rug van een eend‟). Non-fictie werpt steevast „een nieuw licht‟ op het onderwerp. Ook tweederangs boeken die per ongeluk al een zekere mate van voltooiing dragen, krijgen een zelfgemaakt signalement, hoewel sommige auteurs, uit trots of afschuw, eisen dat hun redacteur dat doet. De ontstane tekst, een icoontje in een kolossale lijst, is misschien het meest cruciale aan elk project. Opgeslokt door de reproductiemachine zal hij belanden in persberichten, websites en overige informaties, waaronder overlijdensadvertenties. Veelal vult hij ook de achterflap.‟10 In dezelfde stijl beschrijft Kregting hoe de titel, auteursbiografie en de rangschikking van de catalogus tot stand komen en daarmee heeft hij enkele belangrijke aspecten te pakken van de middelen die een uitgever tot beschikking staan bij het creëren van een beeld van een auteur of werk. In hoofdstuk vier ga ik na of en hoe de „prior paratexts‟ in de aanbiedingsprospectussen van De Bezige Bij bijdragen aan de beeldvorming van de titels, auteurs en het beeld van de uitgeverij zelf. Hierbij zullen alle elementen van paratekst betrokken worden.
1.4 Exploitatiebeleid Na de eerste „presentatie‟ van een werk is de uitgeverij er nog niet. Na een eerste druk volgt vaak een tweede druk en, bij succes, kunnen er ook decennia later nog vele nieuwe heruitgaven van een 9
Genette, 1997, p. 5. Kregting, 2004, p. 34.
10
9
werk verschijnen: als pocket of juist in een gebonden versie, onderdeel uitmakend van een bepaalde reeks of in een uitgave van verzameld werk. Op deze manier worden goedlopende titels van een uitgeverij steeds opnieuw geëxploiteerd. Het betekent nogal wat voor de bekendheid van een boek of een titel leverbaar wordt gehouden door ene auteur en of een boek in een mooie cassette verschijnt of als goedkope pocket. Al deze keuzes beïnvloeden het beeld van een auteur en zijn werk. Een voorbeeld hiervan heeft Frank de Glas in een artikel van 2003 uitgewerkt: de wijze waarop uitgeverij Querido met het oeuvre van Hella S. Haasse in de loop van de jaren is omgegaan.11 Haasse bouwde vanaf 1945 rustig een oeuvre op, dat aanvankelijk op weinig belangstelling kon rekenen. Haar productiviteit bleef echter op peil en vanaf 1958 namen de heruitgaven van haar werk toe. Ook sleepte ze rond die tijd verschillende prijzen in de wacht. Haar debuutroman Oeroeg krijgt in de jaren zestig een tweede leven in een pocketeditie voor de (school)jeugd. In de media is steeds meer belangstelling voor het werk en de persoon van Haasse. De erkenning voor Haasses werk neemt in de jaren zeventig en tachtig toe. Begin jaren negentig gaat Querido over tot steeds mooiere uitgaven van haar werk: er verschijnen edities met verzameld werk, gebonden uitgaven van oude titels, et cetera. De Glas heeft hiermee aangetoond dat er een verband is tussen het exploitatiebeleid van uitgevers en de vorming van auteursreputaties. De prijs, plaats, vorm, distributie en ontvangst van een bepaald werk zijn onlosmakelijk verbonden met de literaire betekenis van het werk.12 Al deze elementen zal ik meenemen in mijn onderzoek naar de aanbiedingsprospectussen van De Bezige Bij.
1.5 Beeldvorming in de media & auteursreputaties Is een boek eenmaal verschenen en voor iedere lezer verkrijgbaar, dan volgt een andere fase die van belang is voor de beeldvorming: de receptie. Ook hier kan de uitgeverij een sturende rol spelen. In zijn artikel „Hebben uitgeverijen invloed op de literaire canon?‟ (1992) stelt Frank de Glas dat uitgeverijen vijf instrumenten hebben om invloed uit te oefenen op de receptie van de door haar uitgegeven werken. De uitgeverij richt haar invloed op drie groepen, die op verschillende manieren worden aangesproken: boekhandelaren, bemiddelaars en lezers. De boekhandel is veruit de belangrijkste partij voor een uitgever. De vijf instrumenten die de uitgeverij daarbij tot haar beschikking heeft zijn de volgende: de al eerder genoemde „wervende tekst uit de uitgeverskoker‟ (flapteksten, prospectussen, betaalde advertenties); de niet-betaalde consumentgerichte publiciteit (recensie-exemplaren, lobbyen); de begeleiding van de auteur bij promotieactiviteiten (interviews, lezingen); aanbieden van ruimte voor letterkundige 11 12
De Glas, 2003, p. 103 - 120. De Glas, 2003, p. 104.
10
oordeelvorming in andere uitgeverijpublicaties (essays, kritieken, literaire tijdschriften); stimuleren van de canonisering door middel van het uitgeven van verzamelde werken en reeksen met „moderne klassieken‟. De kritieken van afzonderlijke titels kunnen afstralen op de naam van de uitgeverij. Met de uitgave van Ik Jan Cremer in 1964 werd De Bezige Bij bijvoorbeeld plotsklaps tot spraakmakendste uitgeverij gebombardeerd.13 De publicatie van Ik Jan Cremer veroorzaakte veel tumult. Dat was natuurlijk goed nieuws voor de verkoopcijfers en de naamsbekendheid van zowel auteur als uitgever. Toen er in de kranten ingezonden brieven verschenen van lezers die schande spraken van het boek en De Bezige Bij een stinkuitgeverij noemden, reageerde Lubberhuizen direct met een rechtsgeding en verklaarde hij dat „het maatschappelijk aanzien van De Bezige Bij wordt geschaad.‟14 Hieruit wordt duidelijk dat auteurs invloed hebben op het imago van hun uitgeverij. Niet alleen boeken kunnen een bepaalde reputatie verwerven in het publieke domein, ook auteurs. Zoals het imago van Jan Cremer als „wilde jongen‟ afstraalde op De Bezige Bij, zo straalde het imago van „verantwoordelijke jongere‟ van Hella Haasse af op uitgeverij Querido. Dat het imago van een uitgeverij vice versa ook aan een auteur kan gaan kleven, blijkt uit het artikel van Ton Anbeek over Leon de Winter en de literaire kritiek15. Het debuut van De Winter wordt in 1976 uitgegeven door de experimentele en linkse uitgeverij In de Knipscheer. Het wordt redelijk goed ontvangen, net als de boeken die volgen. In 1986 ondergaat Leon de Winter een opmerkelijke uiterlijke verandering die samenvalt met zijn overstap naar een andere uitgeverij. Hij scheert zijn baard af en verschijnt als „gladde jongen‟ in de aanbiedingscatalogus van De Bezige Bij. Volgens Anbeek worden De Winters boeken vanaf dit moment „veel leesbaarder, spannender en platvloerser‟. De kritiek is steeds minder positief, terwijl de verkoopcijfers omhoog schieten. Met andere woorden, toen Leon de Winter eenmaal de overstap had gemaakt van uitgeverij In de Knipscheer naar de hippe, commerciële Bezige Bij, ging hij zich daar ook naar gedragen. Hij schudde zijn ietwat wollige jaren zeventig imago van zich af en ging makkelijkere boeken voor een groter publiek schrijven. Auteurs en hun imago‟s zijn essentiële bouwstenen voor de bekendheid en reputatie van een uitgeverij. Echter, zoals al in het voorbeeld van Leon de Winter naar voren komt, wisselen auteurs nogal eens van „huis‟. Zeker sinds de tweede fusiegolf in de boekenwereld van de jaren negentig verschijnen er regelmatig transferberichten van schrijvers in het nieuws. Omdat de beweegredenen van auteurs die overstappen van de ene naar de andere uitgeverij licht kunnen werpen op het beeld dat er bestaat van een uitgeverij, ga ik hier in hoofdstuk drie dieper op in. 13
Zie onder meer: Roegholt, 1972, p. 218-225 en het artikel van Van Dijk, 1999. Roegholt, 1972, p. 221. 15 Anbeek, 1992, p. 258-265 14
11
1.6 Symbolisch kapitaal Aan het begin van dit hoofdstuk heb ik al gewezen op de grote invloed die Pierre Bourdieu heeft gehad op de literatuurwetenschap. Uitgeverijen maken onderdeel uit van het culturele veld en bevinden zich voortdurend op een evenwichtskoord tussen twee polen: cultuur en economie. Binnen de uitgeverij bestaat er altijd een spanning tussen culturele en economische waarden. Analoog hieraan spreekt Bourdieu over symbolische en materiële productie. Naast de fysieke, tastbare materiële productie van boeken, is er tegelijkertijd ook sprake van een symbolische productie van (literaire) waarde die aan die boeken wordt toegekend door uitgeverijen. Een uitgeverij bouwt dus in de loop van haar bestaan met haar uitgaven twee soorten kapitaal op: materieel en symbolisch kapitaal, of anders gezegd, economisch succes en cultureel succes. Economisch en cultureel succes zijn vaak omgekeerd evenredig, omdat commercieel succes verdacht wordt gevonden door de literaire instituties.16 Dit verklaart Bourdieu met behulp van het begrip „distinctie‟. Producten met een hoge culturele status worden over het algemeen slechts door een kleine elite gewaardeerd, dus moet andersom een product dat door een groot publiek wordt omarmd wel een lage culturele status hebben. Daarom draagt een boek dat een goed verkoopt, maar door de literaire kritiek wordt neergesabeld, wel bij aan het materiële kapitaal van een uitgeverij, maar niet aan het symbolisch kapitaal. Uiteraard is winst economisch gezien onmisbaar voor een uitgeverij om voort te bestaan, maar even onmisbaar is „symbolische winst‟ waarmee een uitgeverij naam maakt en een imago opbouwt. Op de langere termijn wordt symbolisch kapitaal omgezet in materieel kapitaal en vice versa. Het opbouwen van een legitieme reputatie en autoriteit is noodzakelijk om boeken aan de man te brengen: symbolisch kapitaal voor een uitgever betekent volgens Bourdieu „a name for oneself, a known, recognized name, a capital of consecration implying a power to consecrate objects (with a trademark or signature) or persons (through publication, exhibition, etc.) and therefore to give value, and to appropriate the profits from this operation.‟17 Een uitgever moet dus in staat worden geacht bepaalde boeken te „zegenen‟, ze een waarde toe te kennen, een daarvoor is het nodig eerst zelf een reputatie te verwerven. Dat kan op verschillende manieren, waarvan we er een aantal zullen tegenkomen in de geschiedenis van De Bezige Bij. Hierbij speelt de beeldvorming rond een uitgeverij in de media een grote rol.
16 17
Bourdieu, 1980, p. 282. Bourdieu, 1980, p. 262.
12
1.7 Persoonlijkheid van de uitgever Als de auteur het uithangbord is van een uitgeverij, is de directeur meer de onzichtbare stille kracht. Uitgevers treden zelden zelf op de voorgrond en laten hun auteurs (en hun werk) voor hem spreken. Toch is de directeur letterlijk het visitekaartje van het bedrijf, een visitekaartje dat alleen bedoeld is voor een select gezelschap. De persoonlijkheid van de uitgever is van oudsher een grote factor van belang voor de beeldvorming van een uitgeverij. Theo Sontrop (ouddirecteur van De Arbeiderspers) sprak in dit verband van een „eigen nestgeur‟ die uitgeverijen bezitten.18 De eerste literaire uitgeverijen van Nederland waren particuliere initiatieven van personen die een speciale passie voor literatuur hadden. Het uitgeven van literatuur was een zaak van liefhebberij en een vorm van cultureel mecenaat. Alleen de uitgevers die een speciale passie koesterden voor literatuur waagden zich aan het uitgeven van romans, naast het commercieel aantrekkelijkere werk, zoals schoolboeken of vakbladen. Volgens Laurens van Krevelen hebben de uitgevers Geert Lubberhuizen van uitgeverij De Bezige Bij, Bert Bakker van uitgeverij Daamen (later Bert Bakker/ Daamen) en Geert van Oorschot van de gelijknamige uitgeverij een even blijvende invloed uitgeoefend op het literaire uitgeversvak als de grondleggers tijdens het interbellum: Leo Simons, Nico van Suchtelen, Emanuel Querido, Alice van Nahuys en Alexandre Stols.19 Volgens onderzoeker Gert Jan de Vries was de persoonlijkheid van Geert van Oorschot zelfs de bepalende factor in het uitgeefbeleid van uitgeverij Van Oorschot.20 De eerste generatie na de grondleggers trokken het literaire uitgeven uit de sfeer van pure liefhebberij en hebben het vak geprofessionaliseerd. Na de oorlog is de basis gelegd voor de redactionele organisatie, de commerciële aanpak van het literaire uitgeven en de zakelijke relaties met auteurs. De directeuren die centraal staan in deze scriptie, Albert Voster en Robbert Ammerlaan, behoren tot een nieuwe generatie uitgevers. Maar ook in deze moderne tijden is de persoonlijkheid van een leider van een bedrijf van groot belang, zo is uit onderzoek gebleken.21 Volgens Glenn Paige bestaat leiderschap uit zes variabelen: persoonlijkheid, rol, organisatie, taak, waarden en setting. Max Weber introduceerde het begrip charisma in de sociaalwetenschappelijke bestudering van de samenleving. Hij onderscheidt drie typen van legitiem (dat wil zeggen, geaccepteerd) gezag: rationeel gezag binnen een kader van formele legaliteit van regelingen; gezag gebaseerd op tradities; en charismatisch gezag, waarbij sprake is van een persoonlijk
18
De Glas, 1989, p. 28. Van Krevelen, 2003, p. 17-18 20 De Vries, 1995, p. 217. Zie ook hoofdstuk III van deze scriptie, p. 39. 21 O.m. het onderzoek van Sjaak Toonen naar charisma in de Nederlandse politiek: Op zoek naar charisma, 1992. 19
13
vertrouwen in het heldendom of de voorbeeldigheid van een leider.22 In deze laatste variant van leiderschap hebben de leider en zijn „volgelingen‟ een persoonlijke, directe en emotionele band. De volgelingen moeten zich kunnen identificeren met de leider en zich door hem laten mobiliseren. Een crisis of maatschappelijke noodsituatie is een stimulans voor het ontstaan van charismatisch leiderschap. Deze kenmerken gelden alleen als het om zuiver charismatisch leiderschap gaat. Vaak genoeg is er namelijk sprake van wat Weber pseudo-charisma noemt; de bewuste, relationele productie van charisma. In deze scriptie worden twee tijdperken vergeleken, de periode onder het bewind van Voster, 1993-1999 en de periode van Ammerlaan, van 1999 tot nu. In hoofdstuk drie zal ik proberen na te gaan of hun persoonlijkheid of charisma van enige invloed is geweest op de manier waarop ze leiding hebben gegeven aan De Bezige Bij.
22
Paige en Weber geciteerd naar: Toonen, 1993, p.12-13.
14
II Geschiedenis van De Bezige Bij
2.1 Oprichting De geschiedenis van De Bezige Bij begint met een van de oprichters van de uitgeverij, Geert Lubberhuizen (1916-1984). „Zijn levensverhaal is dat van De Bezige Bij,‟ zoals Lisette Lewin het omschrijft in haar studie Het clandestiene boek 1940-1945.23 Dit verhaal is al eerder verteld en ik maak in het hierna volgende dan ook volop gebruik van De geschiedenis van De Bezige Bij 19421972 van Richter Roegholt, Gevaarlijk drukwerk van Hans Renders en Geert Lubberhuizen, uitgever. Het mysterie van de Van Miereveldstraat van Wim Wennekes. Lubberhuizen woonde sinds 1938 als student scheikunde in Utrecht en was in 1940 redacteur geworden van het studentenblad Vox Studiosorum. Op 14 februari 1941 verscheen in dit blad een stuk van zijn hand waarin hij zijn verontwaardiging uitsprak over de antisemitische propagandafilm Jud Süss van Veit Harlan die hij gezien had in de bioscoop. Vanaf dat moment is Lubberhuizen begaan met het lot van de joden onder de druk van steeds meer anti-joodse maatregelen van de Duitse bezetter. In 1942 sloot hij zich aan bij het zogeheten Kindercomité, een Utrechtse verzetsgroep die bestond uit studenten, onder wie Rut Matthijsen. Matthijsen was ook een scheikundestudent en net als Lubberhuizen lid van het Utrechtsch Studenten Corps. Via die weg werd Lubberhuizen gevraagd mee te helpen met het werk van het Kindercomité: het vinden van veilige onderduikadressen voor joodse kinderen. Zijn studiekennis kwam goed van pas bij het vervalsen van persoonsbewijzen. Lubberhuizens primaire taak was echter het inzamelen van geld. Om toch iets terug te kunnen doen als dank aan gulle gevers kwam Geert Lubberhuizen met het idee om een rijmprent te maken. Het is niet helemaal duidelijk of Lubberhuizen de rijmprent aan donateurs wilde geven als aandenken aan hun gift of dat hij van plan was de rijmprenten te verkopen24. Van een ander lid van het Kindercomité, Anne Maclaine Pont, kreeg Lubberhuizen begin 1943 het gedicht „De achttien doden‟ van Jan Campert in handen. Het gedicht was eerder verschenen in Het Parool en Vrij Nederland. Campert was kort daarvoor omgekomen in Neuengamme. Hij had het gedicht geschreven naar aanleiding van de executie in april 1941 van vijftien leden van de verzetgroep de Geuzen (die onder meer verantwoordelijk was voor de eerste illegale persuitgave) en drie deelnemers van de Februaristaking tegen de jodenvervolging. Lubberhuizen liet een bevriende graficus, Fedde Weidema, onder pseudoniem een illustratie maken bij het gedicht en ging op zoek naar voldoende papier om de prent op te laten drukken. Van Weidema is overigens ook het vignet van De Bezige Bij afkomstig, de twee door elkaar gedrukte B‟s met een bij. De clichéfabriek van 23 24
Lewin, 1983, p. 108. Renders, 2004, p. 21.
15
H. Volkers maakten clichés en Jan Hendriks drukte aanvankelijk 500 prenten. De totale oplage tijdens de oorlog liep op tot 15.000 exemplaren en na de oorlog verschenen er nog eens 63.109 stuks volgens Roegholt25. Zo deed Geert Lubberhuizen dus zijn eerste contacten met specialisten uit het boekenvak op. Lubberhuizen was vast van plan zijn uitgeefactiviteiten voort te zetten en uit te breiden om ook schrijvers en toneelspelers financieel te ondersteunen, en kreeg daarbij de hulp van een ander verzetslid, Charles van Blommestein. Een voorbeeld van de manier waarop Lubberhuizen schrijvers te hulp schoot, is het geval van Sjoerd Leiker, die eind 1941 een contract getekend had bij uitgeverij Van Holkema en Warendorf. Tegen de tijd dat het manuscript voltooid was in 1942, was de Duitse praktijk van de Kultuurkamer al ingegaan. Iedereen uit het boekenvak, uitgevers, schrijvers, drukkers, et cetera, moest zich bij de Kultuurkamer aanmelden om te mogen publiceren. Leiker liet Van Holkema en Warendorf weten niet van zins te zijn zich aan te melden, waarop de uitgever hem de mogelijkheid bood zijn manuscript terug te kopen en zijn voorschot terug te betalen. Lubberhuizen gaf Leiker het benodigde bedrag en liet Leikers roman Drie getuigen bij De Bezige Bij onder het pseudoniem Menno van Haarsma verschijnen.26 Dankzij de enorme opbrengsten van „De achttien doden‟ beschikte de jonge uitgeverij over voldoende middelen: Roegholt noemt een bedrag van 75.000 gulden.27 De eerste boekuitgave verscheen in oktober 1943 in de reeks Quousque Tandem (Hoe lang nog), de dichtbundel De zeven hoofdzonden van Maurits Mok (onder het pseudoniem Hector Mantinga) met houtsneden van W.J. Rozendaal. Verder bevatte de reeks Quousque Tandem nog veertien Nederlandstalige literaire werken, van onder anderen A. Roland Holst en Anton van Duinkerken. Onder de naam The busy bee verschenen naast oorspronkelijk Nederlands werk ook buitenlandse en vertaalde romans van bijvoorbeeld Edgar Allan Poe en John Steinbeck. Naast clandestiene uitgaven (boeken die niet volgens de geldende regels werden uitgegeven) verschenen er ook illegale werken; dat wil zeggen, boeken waarin actief geageerd werd tegen de Duitse bezetting. Voorbeelden hiervan zijn de Moffenspiegel (1944, karikaturen van Karel Links) en het Vrij Nederlands Liedboek (1944, verzetsgedichten). Wat alle boeken gemeen hadden was de grote zorg die aan de uitvoering werd besteed. Lubberhuizen en Van Blommestein ontwikkelden zich van autodidact tot geoefende typografen in de traditie van S.H. de Roos en Charles Nypels, boekontwerpers die door Van Blommestein bewonderd werden.28 Ze besteedden veel aandacht aan de uitvoering van de boeken. Dat dit mogelijk was tijdens de oorlog kwam doordat er voor drukwerk waarvoor minder dan 5 kilo 25
Roegholt, 1972, p. 34. Cartens, 2004, p. 117. 27 Roegholt, 1972, p. 36. 28 Roegholt, 1972, p. 225. 26
16
papier nodig was geen vergunning vereist was. In het colofon van elke uitgave stond het gebruikte papier, de (vaak deels genummerde) oplage en het lettertype vermeld.29 In 1948 werd een door Blommestein vormgegeven boek (Over den dichter A. Roland Holst) zelfs onderscheiden als een van de „Bestverzorgde vijftig boeken‟ door CPNB.30 Op 19 april 1944 trouwde Geert Lubberhuizen met Willy van Reenen en verhuisde naar Amsterdam. Daar verstevigde hij de relaties met aldaar wonende schrijvers, terwijl Blommestein actief bleef in Utrecht. Al ver voor de bevrijding was het duidelijk dat alle betrokkenen na de oorlog door wilden gaan. In de hongerwinter hadden de oprichters en auteurs volgens Sjoerd Leiker een vorm van arbeiderszelfbestuur voor ogen. Tijdens de oorlog stonden auteurs hun manuscripten gratis af aan De Bezige Bij en ontvingen daarvoor in de plaats ondersteuning waar nodig. Leiker: „We leden honger. Wie honger heeft krijgt visioenen. Zo stond ons het visioen van een betere en rechtvaardige samenleving voor de geest. We verkeerden in euforie. De coöperatie moest een beloning van alle aangesloten schrijvers garanderen.‟ In Leikers herinnering kon Godfried Bomans (die niet bij De Bezige Bij publiceerde, maar wel naar auteursbijeenkomsten kwam tijdens de oorlog) zich hier niet volledig in vinden: „Hij vond het een stuitend idee dat auteurs boeken zouden inpakken of magazijnwerk zouden doen. Maar de andere schrijvers waren voor.‟31 In de loop van 1944 ontstond het „Plan voor de Coöperatieve Uitgeverij De Bezige Bij in hoofdlijnen‟. Hierin werd onderscheid gemaakt tussen het „oorlogsdoel en vredesdoel‟: respectievelijk „zooveel mogelijk geld te winnen voor de vaderlandsche zaak, naast de continueering van de vrije Nederlandsche litteratuur‟ en „het dienen van de zaak der auteurs‟.32 De oprichters waren van mening dat een nieuwe uitgeverij zich duidelijk zou moeten onderscheiden van al bestaande uitgeverijen met het tweede in het Plan genoemde punt: „De auteur als schepper van het uit te geven werk zou op de een of andere wijze medezeggenschap moeten krijgen in het bedrijf en mee dienen te deelen in de gemaakte winst.‟ Men denkt dat het beste te kunnen realiseren in de vorm van een coöperatieve vereniging. Er zal een bestuur uit en door de leden worden gekozen en de dagelijkse leiding zal bij de directie berusten: „Deze komt in dienstverhouding te staan tot de coöperatieve vereniging […].‟ Samen wordt er besloten over het uitgeefbeleid: „Nieuwe leden-auteurs zullen daarna kunnen toetreden op eigen aanvrage, waarover directie en bestuur beslissen, en op uitnoodiging van de Vereeniging.‟ De voorwaarde voor auteurs om mee te delen in de jaarlijkse netto winst was dat ze hun werk eerst aan de coöperatieve vereniging zouden aanbieden, waarbij het niet ter zake deed of er vervolgens ook daadwerkelijk iets uitgegeven werd. 29
Renders, 2004, p. Blokker, p.248. 31 Leiker in gesprek met Lewin, 1983, p. 124. 32 Ik citeer in deze alinea uit de integrale afdruk van het Plan 19 augustus 1944 in Renders, 2004, p. 107. 30
17
Het Plan was dus zeer idealistisch van aard, wat een van oprichters van het eerste uur, Henriëtte van Eyck, later bevestigde tegenover Roegholt: „Het was echt een idealistisch plan, om elkaar te helpen. Zodat een auteur wiens boeken goed gaan, eraan zou kunnen bijdragen dat een andere auteur ook kan leven.‟33 Er werd een beginkapitaal van 25.000 gulden gestort en op 12 december 1944 werden de statuten van de Coöperatieve Vereniging bij de notaris vastgelegd. Henriëtte van Eyck, Halbo Kool en Sjoerd Leiker waren de eerste bestuursleden; Lubberhuizen en Van Blommestein waren erbij als toekomstige directeuren. In september 1945 volgde de officiële uitgeverserkenning van de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels. Het begin was in vele opzichten tekenend voor de richting die De Bezige Bij aanhield na de oorlog: Roegholt schrijft: „“Het was natuurlijk de leukste tijd, samen mooie boekjes maken”; deze uitspraak van Geert Lubberhuizen na meer dan een kwart eeuw typeert De Bezige Bij in oorlogstijd: het illegale avontuur, de spontaan opkomende coöperatieve sfeer, het bibliofiele karakter van de uitgaven; waarbij dan voor het gemak de ontberingen en het doodsgevaar even vergeten zijn.‟34 Geert wilde vooral leuk samen boekjes maken, de uiterlijke verzorging bleef belangrijk en de nadruk lag op Nederlandse, Engels/Amerikaanse literatuur met een groot aandeel poëzie.
33 34
Roegholt, 1972, p. 70. Roegholt, 1972, p. 44.
18
2.2 Na de oorlog Op de eerste ledenlijst van de Coöperatieve Vereniging van 1945 stonden ongeveer vijfentwintig auteurs (die niet meer allemaal te achterhalen zijn), op die van eind 1946 stonden er al 53.35 Leiker, die aan had gegeven alleen voorzitter te willen zijn tijdens de oorlog, werd in 1946 vervangen door Victor E. van Vriesland en werd zelf secretaris. Naast Eyck en Kool maakte ook Koos Schuur nu deel uit van het bestuur. Wim Schouten kwam, als ervaren boekenvakker met boekhandels- en uitgeversdiploma, de directie versterken. Volgens Siem Bakker is het niet onwaarschijnlijk dat Sjoerd Leiker niet alleen om principiële redenen afstand deed van zijn voorzitterschap. Wellicht paste hem de rol van „opposant van binnenuit‟ beter.36 Naast de schrijverscoöperatie was er aanvankelijk een driehoofdige directie: Wim Schouten als hoofd van financiën en verkoop, Charles van Blommestein als hoofd van productie en Lubberhuizen als literair directeur, degenen die de contacten met de auteurs onderhield. De idealen van de schrijverscoöperatie stonden bij Leiker voorop en hij botste daarom nog wel eens met de directie en met name Wim Schouten, die meer belang hechtte aan de financiën en de verkoop. Dit komt bijvoorbeeld tot uiting in het meningsverschil rondom Willy Corsari. Corsari is nu haast vergeten, maar was destijds een bestsellerauteur van onder meer misdaadromans. In literaire kringen werd op haar neergekeken, maar onder het publiek was zij heel populair. Corsari was al tijdens de oorlog met De Bezige Bij in contact gekomen via haar vriendin Henriëtte van Eyck en liet haar oorlogsroman Die van ons bij de nieuwe uitgeverij verschijnen. Van deze roman zijn ruim 68.000 exemplaren verkocht.37 Wat omzet betrof, dreef De Bezige Bij van 1945 tot 1953 voor een groot deel op de winst die de boeken van Willy Corsari genereerde. Dat haar naam echter niet bijdroeg aan de literaire reputatie die De Bezige Bij wilde opbouwen, mag duidelijk zijn. Sjoerd Leiker was Corsari liever kwijt dan rijk: „Als De Bezige Bij zonder Corsari niet leven kan, dan moeten we de moed hebben haar op te heffen‟.38 Het ging Leiker om meer dan alleen de schrijver Willy Corsari: „Ons ideaal was een bescheiden coöperatie waar, als het kon, een bescheiden boterham in zou zitten voor de leden-auteurs; een kleine avantgarde op literair gebied […]. Het bestuur zou de uitgever zijn. In plaats daarvan is de directie uitgever geworden, gewiekste kooplui, die waardering hebben voor een Corsari. […] als zou blijken dat het geld de directie geheel en al in zijn macht heeft, dan mag De Bezige Bij niet langer blijven bestaan, en ik meen dat dit zo langzamerhand gebleken is.‟39 Schouten hierover later in zijn autobiografie: „De directie stond een zakelijk geleide literaire uitgeverij voor ogen op coöperatieve grondslag met een bestuur, dat meer de functie moest hebben van een raad van 35
Roegholt, 1972, p. 80. Cartens, 2004, p. 119. 37 Roegholt, 1972, p. 88. 38 Schouten, 1988, p. 33. 39 Cartens, 2004, p. 120. 36
19
commissarissen bij een nv. […] Geert heeft vanaf het begin goed aangevoeld aan welke minimumeisen een coöperatieve opzet moest voldoen. In de statuten was duidelijk vastgelegd dat het uitgavenbeleid geheel onder verantwoordelijkheid van de directie viel. 40 In het jaarverslag van 1946 verdedigde Geert Lubberhuizen zich aldus: „Velen dachten in 1945, na ons illegaal verleden van fraaie uitgaven in kleine oplagen, dat wij ook daarna als coöperatieve uitgeverij ons voornamelijk op dat terrein zouden blijven bewegen. [Dat dit niet het geval was] is voor sommigen een teleurstelling geweest, doch zij vergaten daarbij dat het een onmogelijkheid is een uitgeverij te laten bestaan of te doen groeien op een dergelijke smalle basis.‟41 Deze teleurstelling maakte deel uit van een grotere teleurstelling in de naoorlogse periode. Tijdens de bezetting werden de schaarse nieuwe boekuitgaven als zoete broodjes verkocht. Er was weinig aanbod, niet alleen van boeken, maar ook van andere artikelen. Die combinatie resulteerde in een gretig, koopkrachtig publiek van boekenliefhebbers. Er hoefde van uitgeverskant niet gecalculeerd te worden of de productiekosten wel opwogen tegen de opbrengsten, want elk boek werd een succes. Na de oorlog veranderde dit. De vraag naar bibliofiele boeken nam af; het geld was weer hard nodig voor andere zaken en nu de markt zich verbreedde, namen de verkoopkansen voor elk individueel boek af. Zowel De Bezige Bij als Corsari zijn blijven bestaan, maar Corsari nam in 1953 zelf afscheid van de Bij, omdat zij zich er niet meer thuis voelde. Sjoerd Leiker bleef nog lang betrokken bij de uitgeverij, maar nam wel voldoende afstand met zijn verhuizing in 1948 naar Groningen waar hij directeur werd van de Regionale Omroep Noord en Oost. Uit dit conflict komt duidelijk de frictie tussen de idealen van de oorlogstijd en het pragmatisme na de bevrijding naar voren. Maar ook toont deze gebeurtenis nog iets anders aan: de directie had alle macht naar zich toegetrokken en er viel niet met hen te spotten. Dat blijkt ook uit een ander meningsverschil dat in die eerste naoorlogse periode van de uitgeverij speelde. Max Nord was tijdens de oorlog actief geweest in het verzet, als verspreider van Het Parool en had twee werken uitgegeven bij De Bezige Bij. Hij had een actieve bijdrage geleverd aan het ontwerp van de statuten, waarbij hij de inspraak van auteurs voorop stelde. Nord zegde echter al in september 1945 zijn lidmaatschap van de schrijverscoöperatie op. Aanleiding hiervoor was het verschijnen van Zes kaarsen voor Indië van Leonard Huizinga. Er werd door de secretaris-generaal Overzeese Gebiedsdelen niet geheimzinnig over gedaan dat dit boek deel uitmaakte van een propagandistische wervingscampagne voor oorlogsvrijwilligers voor Nederlands-Indië. Het ging om een oplage van 40 000 exemplaren, wat het commercieel een aantrekkelijk project maakte. Max Nord kon deze koloniale houding niet verkroppen en tekende
40 41
Schouten, 1988, p. 31, 33. Roegholt, 1972, p. 89.
20
protest aan. Wim Schouten kan zich van de besluitvorming „niets meer herinneren, het motief zal wel geld verdienen zijn geweest.‟42 Het heeft Max Nord nog vele jaren dwarsgezeten, zoals blijkt uit een artikel dat hij schreef naar aanleiding van de dood van Geert Lubberhuizen in 1983, waarin hij de ondemocratische wijze hekelde waarop Lubberhuizen opereerde.43 Tot zover de voorbeelden van de commerciële en politieke meningsverschillen die in de beginjaren van De Bezige Bij naar voren kwamen; hoe stond het met de literaire koersbepaling? Werd die ook bepaald door één man of lukt het de schrijverscoöperatie op dit vlak wel enige invloed uit te oefenen?
42 43
Schouten, 1988, p. 34. Renders, 2004, p. 48.
21
2.3 Uitgeefbeleid 1950-1981 onder Geert Lubberhuizen De Bezige Bij heeft veel belangrijke uitgaven op haar naam staan. Volgens Lubberhuizens biograaf Wim Wennekes, speelde Geert op safe en voerde hij geen uitgesproken literair beleid. Hij wilde „modern‟ zijn, maar kon niet uitleggen wat dat precies inhield, volgens Bert Schierbeek, dichter en redacteur van De Bezige Bij44. Was het allemaal slechts een kwestie van fingerspitzengefühl? Onder de mensen die hen gekend hebben bestond er veel onduidelijkheid over zijn werkwijze. Veel schrijvers zijn er van overtuigd dat hij nooit een letter van hun werk gelezen heeft45. Zelf zei Lubberhuizen vaak dat hij aan boeken rook om te bepalen of ze goed waren. Hij beweerde zich die manier van beoordelen eigen te hebben gemaakt tijdens zijn scheikundestudie. Dit past in de traditionele opvattingen over uitgevers: uitgevers zouden letterlijk „een neus voor kwaliteit‟ hebben.46 Bert Schierbeek: „Geert deed net als de oude Rowohlt, die snufte even en wist dat Thomas Mann goed was. Hij had wel wat anders aan zijn kop dan lezen, maar ook al las hij niet grondig, hij wist verdomd goed wat hij uitgaf en niet.‟47 Hij sprak nooit met iemand over literatuur. Redacteur en schrijver Oscar Timmers vermoedt dat het „niet lezen‟ van Geert een strategie was om zich niet uit te hoeven spreken over een bepaalde titel of auteur. Er lijkt dus wel enige ruimte te bestaan voor de redacteuren van de Bij om een eigen stempel te drukken op het uitgeefbeleid. Hoe zat de organisatie in elkaar in de beginjaren? De driehoofdige directie hield niet lang stand: Van Blommestein nam in 1949 ontslag nadat Lubberhuizen een verhouding was begonnen met diens vrouw Anneke. Wim Schouten volgde in 1956 omdat hij zijn salaris te laag vond, maar ook, zo erkende hij later, omdat „steeds duidelijker [werd], dat een tweehoofdige leiding gauw een onwerkbare situatie kan opleveren. Het stond als een paal boven water, dat Geert, die in oorlogstijd de coöperatie had opgericht, de aangewezen man was om te blijven.‟48 Van Blommestein vertrok naar Batavia, Schouten bleef aan als onbezoldigd administrateur. 49 Vanaf die tijd was Lubberhuizen praktisch „alleenheerser‟. Hij leunde in die begintijd inhoudelijk zwaar op zijn zogeheten lectors50, Bert Schierbeek (opvolger van Koos Schuur in 1948) en Adriaan Morriën. Maar, ook al was de inhoudelijke bijdrage van de lectors van zeer groot belang, het was wel altijd Lubberhuizen die de (gewaagde) beslissingen nam. Schierbeek verklaarde later dat hij in 1948 het aanbod lid te worden van de 44
Wennekes, 1994, p. 114. Hugo Claus bijvoorbeeld (Wennekes, 1994, p. 121) 46 De Vries, 1995, p. 25. 47 Trouw, 1 december 1994. 48 Schouten, 1988, p. 167. 49 Wennekes, 1994, p. 130-134. 50 Wim Schouten, 1998, p.37: „Adriaan Morriën en Koos Schuur waren dus de eerste redacteuren. Gezien de bescheiden beloning die zij ontvingen zou de titel lezer meer op zijn plaats zijn geweest.‟ De belangrijkste taak van redacteuren in deze periode was het lezen van binnengekomen manuscripten. De functie had nog niet zo‟n uitgebreid takenpakket als tegenwoordig. 45
22
schrijverscoöperatie en later om redacteur te worden gretig geaccepteerd had, omdat hij verwachtte vanuit die positie meer kansen te hebben ook zijn eigen werk bij De Bezige Bij uit te geven. Maar in de praktijk bleek Schierbeek weinig invloed te hebben: „Hoewel ook Schouten aardig wat in de melk te brokkelen had, regeerde Geert naar de leuze Ago quod ago, ik doe wat ik doe, wat je er ook tegenin bracht.‟51 Ook in het geval van Mulisch, op wie Lubberhuizen door Adriaan Morriën geattendeerd was, was Lubberhuizen degene die het risico nam. Mulisch had al een aanbod van Van Oorschot, maar die had hem gevraagd of er vijftig pagina‟s uit het manuscript konden. Lubberhuizen zei zonder dat hij er iets van gelezen had dat De Bezige Bij het uit zou geven zonder dat er iets geschrapt zou hoeven worden. Morriën en Mulisch hebben toen samen het hele manuscript doorgelopen. Uiteindelijk bleek Mulisch er vijftig pagina‟s bíj geschreven te hebben, waarmee Lubberhuizen direct akkoord ging en waarmee hij Harry Mulisch voor altijd aan de uitgeverij heeft verbonden. Lubberhuizen nam natuurlijk ook wel eens verkeerde beslissingen, zoals in het geval van De tranen der acacia’s van W. F. Hermans, dat in 1947 aan De Bezige Bij werd aangeboden. Hermans was niet van plan onkuise passages te schrappen waarvan Wim Schouten en Lubberhuizen vreesden dat ze het katholieke publiek voor het hoofd zouden stoten. In 1949 verscheen het bij Van Oorschot, wat door de algemene ledenvergadering van De Bezige Bij als een gemiste kans werd beschouwd Gerard Reve diende in 1950 een motie in tegen de afwijzing door de directie52. Een van de drie gemiste kansen zelfs, aangezien de Bij al tweemaal eerder een manuscript van W.F. Hermans geweigerd had. Gerard Reve diende in 1950 een motie in tegen de afwijzing door de directie en Wim Schouten gaf hem in retrospectief gelijk.53 Maar toen was het kwaad al geschied. Hermans kwam pas in 1961 definitief naar De Bezige Bij. In Reve had Lubberhuizen zich overigens ook vergist. Lubberhuizen beweerde dat De Avonden (verschenen in 1947) in 1949 al „geheel dood‟ was. Er waren op dat moment zesduizend exemplaren van verkocht en meer kopers verwachtte Lubberhuizen er niet voor te vinden omdat het boek bij het grote publiek gevoelens van afkeer opwekte. Later zou dit een van de meest herdrukte boeken van De Bezige Bij blijken te zijn.54 Reve gaf vervolgens het grootste deel van zijn oeuvre bij andere uitgeverijen uit. Reve en Hermans vormen eigenlijk de uitzondering op de conclusie die Wim Schouten eind jaren veertig van de vorige eeuw moest trekken: dat oorspronkelijk Nederlands werk niet goed genoeg verkocht. In boekjaar 1946 hadden zes vertaalde titels samen 50.000 gulden winst opgeleverd tegen 125.000 gulden over zestig Nederlandse boeken. Het werk van de leden-auteurs van de coöperatie bracht dus in verhouding veel te weinig op. Na de oorlog was de boekenmarkt 51
Wennekes, 1994, p. 106. Roegholt, 1972, p. 94. 53 Wennekes, 1994, p. 102. 54 Wennekes, 1994, p. 99 en Roegholt, 1972, p. 97. 52
23
weer „genormaliseerd‟ en de belangstelling voor bibliofiele boeken, gedichtenbundels en literaire romans verminderde. Om te blijven bestaan en te groeien moest De Bezige Bij naar andere boeken zoeken buiten de productie van de leden om en dat leverde de nodige conflicten op met de leden-auteurs. Zij vroegen zich af of het hele idee van een coöperatie nu niet ontworpen was om het uitgeven van moeilijker verkoopbaar werk mogelijk te maken door die te „compenseren‟ met de opbrengsten van goedlopende titels. Wat omzet betrof, dreef De Bezige Bij tot 1953 voor een groot deel op de winst die de boeken van Willy Corsari genereerde. Andere commercieel succesvolle uitgaven waren de Gouden Boekjes en de stripverhalen over Ollie B. Bommel van Marten Toonder. Beide projecten zijn een goed voorbeeld van de creatieve en grootschalige aanpak van De Bezige Bij die allebei de projecten tot meer dan alleen een commercieel succes maakte. Na de oorlog was er weinig aanbod van jeugdliteratuur. Geert Lubberhuizen en Wim Schouten kenden de Little Golden Books uit Amerika: kleurige prentenboekjes in handzaam formaat met grote illustraties en een kort verhaaltje. Ze namen in 1949 contact op met de uitgever om de rechten voor Nederland te verwerven.55 Nog datzelfde jaar verscheen het eerste deel van de reeks (van uiteindelijk 76 titels) Gouden Boekjes voor één gulden vijftig in een kartonnen bandje. De kleurige prentenboekjes werden mede een groot succes door de redactie van Han G. Hoekstra en Annie M.G. Schmidt. Hoekstra maakte een strenge keus uit het Amerikaanse aanbod en beiden vertaalden en bewerkten de Little Golden Books tot eigenzinnige Nederlandse verhalen.56 De redactie kreeg hierbij een grote vrijheid, wat de reeks bijzonder maakte en boven het Amerikaanse voorbeeld uit tilde. Alleen de meer oorspronkelijke verhalen uit Amerika werden geselecteerd; de commerciëlere boeken met Disneybewerkingen, Barbieverhalen of sprookjes werden overgeslagen, zodat de Nederlandse reeks een progressief, modern en intellectueel imago kreeg.57 Marten Toonder was een Bezige Bij-auteur van het eerste uur. Toonder speelde al in de oorlog een belangrijke rol met zijn „Hulpstudio Marten Toonder Films‟ op de Spuistraat in Amsterdam, waar hij animatiefilms voor reclamedoeleinden maakte. Geert Lubberhuizen ontdekte in 1944 de illegale drukkerij die schuilging achter de deur met dat opschrift en de dekmantel van het filmbedrijf en leerde zo ook Toonder kennen. In 1949 verscheen Tom Poes vertellingen van Marten Toonder als kinderboek en in kleur uitgevoerd. Vooral de latere Tom Poesttrips die vanaf 1967 in paperbackvorm verschenen werden een groot succes en een „financiële steunpilaar van het bedrijf.‟ 58 Bert Schierbeek ergerde zich wild aan de grootschalige promotie die de Bij bedreef voor het werk („de rotzooi‟) van Toonder, compleet met verkleedpartijen als Bommel in de Kalverstraat en beeldjes van Tom Poes voor de boekhandel. Hij vroeg zich af waar de prioriteit 55
Roegholt, 1972, p. 106. Van Buul, 1991, p. 48. 57 De Bock, 2003. 58 Roegholt, 1972, p. 59. 56
24
van Geert Lubberhuizen eigenlijk lag en stelde voorzitter Victor van Vriesland voor een motie van wantrouwen tegen hem in te dienen. Over dit voorstel verklaarde Schierbeek later: „Dat was natuurlijk niet bedoeld om Geert de laan uit te sturen, maar wel om hem schrik aan te jagen, een schop onder de kont te geven en te laten merken dat het bestuur er niet voor lul zat. Hij had echt zo‟n zonnekoninghouding van De Bezige Bij c’est moi. Mijn voorstel heeft het niet gehaald, want niemand durfde Geert aan te pakken.‟ En dat dat in ieder geval op zakelijk gebied goed heeft uitgepakt, moest Schierbeek achteraf wel toegeven.59 De Bezige Bij had geld nodig om te blijven bestaan en de directie zocht daarom voortdurend naar nieuwe, winstgevende projecten. In 1951 verscheen De Bezige Bij Wereldatlas. Ook had De Bezige Bij uitgaven met betrekking tot het koningshuis in het fonds, zoals het gedenkalbum bij het afscheid van koningin Wilhelmina (hiervan zijn 38.484 exemplaren verkocht), staatsiefoto‟s van koningin Juliana en een uitgave in opdracht van de Rijksvoorlichtingsdienst (oplage van 100.000 exemplaren).60 Anders dan bij de hierboven genoemde (non-fictie) uitgaven zijn er enkele voorbeelden te noemen waarbij leden-auteurs en bestuursleden wel enige invloed op de literaire uitgaven van De Bezige Bij hebben gehad. Zoals hiervoor al beschreven was Harry Mulisch door Adriaan Morriën binnengebracht. En Morriën had ook veel invloed op welke buitenlandse schrijvers vertaald en uitgegeven werden. Door zijn toedoen verschenen bijvoorbeeld Camus en Proust bij De Bezige Bij.61 Bert Schierbeek was degene die de dichtersgroep Vijftigers (onder wie Remco Campert, Lucebert en Simon Vinkenoog) ontdekte.62 De Bezige Bij staat wel bekend als de uitgeverij van de Vijftigers, maar veel Vijftigers zijn elders gedebuteerd. Aan Schierbeek heeft dat niet gelegen, hij had het talent van de Vijftigers direct in de gaten, maar hij wist de directie nog niet te overtuigen om het risico te nemen. In een brief aan zijn mede-bestuursleden van 23 november 1950 verwoordde Schierbeek zijn frustratie over een zoveelste mislukte poging om Lucebert en Kouwenaar bij de uitgeverij te introduceren: „Er wordt stomweg niet naar mij geluisterd als ik over jonge schrijvers praat. Hoogstens wordt er gezegd dat het uitgeven een moeilijk en riskant vak is, en sinds wij een wereldatlas uitgeven, kunnen we inderdaad nog beter zoveel mogelijk borrels en loze voorschotten uit onze coöperatie zien los te wurmen, dan te hopen op uitgave van ons werk.‟63 In 1952 was het dan toch zo ver en verscheen Luceberts bundel Apocrief-De analphabetische naam bij De Bezige Bij. Snel daarna volgde ook werk van Remco Campert, Simon Vinkenoog en de bloemlezing Vijf 5tigers van Gerrit Kouwenaar.
59
Wennekes, 1994, p. 108. Wennekes, 1994, p. 98 en Roegholt, 1972, p. 109. 61 Cartens, 2004, p. 169. 62 Wennekes, 1994, p. 114. 63 Roegholt, 1972, p. 179. 60
25
Het experimentele imago dat De Bezige Bij met het uitgeven van de Vijftigers verworven had, werd verder gevoed met de introductie van de Literaire (Reuzen)pockets vanaf 1957. Dit betekende een breuk met de standaard gebonden boeken van weleer voor welgestelde burgers: pockets waren een massaproduct en ook voor jongeren betaalbaar. Hoewel er veel meer pocketseries te krijgen waren in de boekhandel, sprong de serie van De Bezige Bij eruit door de titelselectie, maar vooral door de vormgeving.64 En ook hier had een auteur/ bestuurslid veel invloed op gehad, te weten Harry Mulisch.65 Hij had voor een herdruk van Het stenen bruidsbed een bepaalde vorm paperback in gedachten die hij in Amerika had gezien. Karel Beunis, destijds vormgever van De Bezige Bij, ging aan de slag met het uit de VS opgestuurde voorbeeldmateriaal. „Ze hadden er geen vertouwen in, maar ze hebben het gedaan,‟ zei Mulisch.66 De reeks werd een overweldigend succes. De uitgeverij koos de signature titels van de Bij voor deze reeks zoals De val van Hugo Claus en De vreemdeling van Camus. Titels die hielpen het imago van De Bezige Bij hoog te houden en die cultureel in hoog aanzien stonden. Tegelijkertijd kwamen deze hoogwaardige culturele producten binnen het bereik van een massapubliek. Een publiek dat nu bovendien direct doordrongen was van de associatie van De Bezige Bij met literatuur en een grote mate van „hipheid‟. Bovendien waarborgden de Literaire Reuzenpockets een financiële basis voor de langere termijn. Boeken die al een verleden achter de rug hadden als gebonden boek werden herdrukt als pocket en bloeiden als nooit tevoren. Van het eerder dood verklaarde De avonden van Reve verscheen een Literaire Reuzenpocket, waarvan er 100.000 werden verkocht in tien jaar tijd.67 Van De koele minnaar van Hugo Claus bijvoorbeeld werden er sinds het eerste verschijnen in 1956 6078 exemplaren verkocht. Sinds 1960 werd dezelfde titel als Literaire Reuzenpocket uitgegeven en werden er 58.962 exemplaren van verkocht; bijna tienmaal zoveel.68 Een goed voorbeeld van een uitgave die zowel het economische als het symbolische kapitaal van de uitgeverij vergrootte, is Ik Jan Cremer, dat in 1964 verscheen. Dit was het best verkochte boek tijdens Lubberhuizens bewind.69 In 1965 waren er in totaal al 185.000 exemplaren van verkocht en daarna is het boek nog tientallen malen herdrukt en wereldwijd vertaald. Richter noemde de beslissing om Cremers boek uit te geven „een voorbeeld van het louter persoonlijke beleid van Geert Lubberhuizen‟.70 De twee mannen hadden elkaar in 1960 in een Haagse nachtclub ontmoet. Cremer debuteerde twee jaar later met twee verhalen in het literaire tijdschrift 64
Cartens, 2004, p. 101. Dat er meer factoren in spel van de totstandkoming van de paperback waren dan Harry Mulisch zich herinnert heeft Lisa Kuitert aangetoond in Het uiterlijk behang. Reeksen in de Nederlandse literatuur 1945-1996. 65
Amsterdam 1997, p. 273 e.v. 66
Roegholt, 1972, p. 212. Kuitert, 1997, p. 7. 68 Roegholt, 1972, p. 214. 69 Wennekes, 1994, p. 158. 70 Roegholt, 1972, p. 219. 67
26
Gard Sivik. Lubberhuizen nodigde Cremer eind 1962 uit en liet hem direct het contract tekenen voor zijn eerste roman. Tijdens de bestuursvergadering van 10 januari 1963 bleek er veel weerstand te bestaan tegen Jan Cremer. Zowel de voorzitter, Willem Nagel, als prominent auteur Harry Mulisch en Bert Schierbeek lieten duidelijk hun afkeuring blijken voor de vulgaire, barbaarse stijl en smerige onderwerpen („Zes pagina‟s over schijten vindt hij [Nagel] te veel,‟ stond er in de notulen).71 Die tegenstand heeft weliswaar voor een vertraging gezorgd, maar Geert Lubberhuizen dreef uiteindelijk gewoon zijn zin door en Ik Jan Cremer verscheen in februari 1964. Ik Jan Cremer bracht niet alleen geld in het laatje, maar ook de nodige „profilering‟ van De Bezige Bij. Het boek van Jan Cremer zette De Bezige Bij in een keer op de kaart als experimentele, progressieve uitgeverij. Tegelijkertijd beïnvloedde het boek de beeldvorming ook negatief: de uitgeverij werd door sommigen gezien als een provocerende, op winst en sensatie beluste uitgeverij.72 Andere initiatieven kwamen vooral het prestige van de Bij ten goede, zoals de versterking van het fonds buitenlandse literatuur. Het uitgeven van buitenlandse literatuur was tot halverwege de jaren zestig een marginale activiteit van De Bezige Bij.73 Dit veranderde met het opzetten van de reeks Literair Paspoort in samenwerking met Meulenhoff in 1967. De twee uitgeverijen wilden elkaar niet langer dwars zitten op de markt van vertaalrechten en besloten samen een reeks van achttien titels uit te geven. De reeks werd goed ontvangen, maar was commercieel geen succes. Maar, zo stelt Laurens van Krevelen, redactioneel gezien was het wel een groot succes, omdat beide uitgeverijen er een hele schare buitenlandse topauteurs aan hebben overgehouden. In het geval van De Bezige Bij onder anderen Vladimir Nabokov en Jorge Luis Borges.74 Na het opheffen van de reeks ging De Bezige Bij dan ook door met het uitgeven van buitenlandse literatuur. Dat dit soms handenvol geld kostte, toont het voorbeeld van Jerzy Kosinski, dat Wennekes aanhaalt. Toen Lubberhuizen in 1977 een nieuwe titel van Kosinski wilde vertalen, moest hij een voorschot van zestigduizend gulden betalen.75 Een uitzonderlijk hoog bedrag, dat lastig terugverdiend kon worden. De Bezige Bij zon steeds op nieuwe manieren om de financiële basis van de uitgeverij te verbreden en in 1969 ontstond het idee eenmalige goedkope herdrukken (vier voor een tientje) te gaan uitgeven met een minimale afname van 20.000 stuks per titel, de zogeheten Dar-boeken. Een jaar later kwam van de afdeling verkoop het plan Dar-boeken voor de havo te maken om een grotere afzet te garanderen. De schoolboeken moeten dan wel het karakter van de Bij hebben, wat volgens Lubberhuizen inhoudt: „anders, goedkoper en actueler‟ dan traditionele schoolboeken. 71
Wennekes, 1994, p. 160-162. Kuitert, 2007, p. 290 en Van Dijk, 1999, p.174-175. 73 Cartens, 2004, p. 166. 74 Van Krevelen, 2006 (in: Van Rees en Dorleijn), p. 154. 75 Wennekes, 1994, p. 233. 72
27
Hieruit vloeide in het najaar 1972 de Darpockets (met in elk boek een bio- en bibliografie van de auteur) voort, waarmee De Bezige Bij het literaire fonds makkelijker toegankelijk wilde maken voor de (school)jeugd. In dezelfde tijd verschenen ook nog de Wespen, „herdrukken met een avontuurlijke inhoud‟, dat wil bijvoorbeeld zeggen het werk van Jan Cremer.76 Ondertussen bleef de uitzonderlinge organisatievorm van De Bezige Bij door de jaren heen onderwerp van gesprek. We hebben gezien dat er in de jaren vijftig conflicten ontstonden over het bestuur van de uitgeverij. De leden die hartstochtelijk geloofden in het zelfbestuur van de coöperatie kwamen bedrogen uit. Geert Lubberhuizen kwam als winnaar uit de strijd en was na het vertrek van mededirecteuren Van Blommestein en Schouten praktisch alleenheerser. Dat betekende niet dat er niet af en toe pogingen werden gedaan om zijn alleenheerschappij te doorbreken. Harry Mulisch begon in 1968 als een van de eersten over inspraak van het personeel: „Dit is bepaald geen motie van wantrouwen tegenover de direkteur, doch moet eerder worden gezien als een poging tot demokratisering,‟ stond er in de notulen. Lubberhuizen zag hier niets in, waarop Mulisch hem een regentenmentaliteit verweet.77 In 1970 ondernam het personeel van De Bezige Bij onder leiding van productieleider Dolf Hamming en vertegenwoordiger Albert Voster een poging meer invloed te kunnen uitoefenen op het beleid van de uitgeverij. Op 18 februari 1970 overhandigde Hamming een brief aan de toenmalige bestuursvoorzitter W.H. Nagel waarin de wensen van het personeel genoemd werden: „openbaarmaking van de notulen der coördinatievergadering; de mogelijkheid tot kritiek op en inspraak in het uitgavenbeleid; in verband hiermee het recht een of meer personeelsleden af te vaardigen naar de bestuursvergaderingen.‟ De actie had ogenschijnlijk effect: voortaan mochten er twee personeelsleden aanwezig zijn bij de bestuursvergaderingen. Ook werden er vanaf maart zogenaamde bijspraakvergaderingen gehouden. Lubberhuizen wilde van echte inspraak niets weten en had daarom de term bijspraak gemunt. Al gauw kwamen Hamming en Voster erachter dat de bijspraak in de praktijk weinig voorstelde en daarentegen zelfs „geweldige flauwe kul‟ was: „Slechts onbelangrijke onderwerpen kwamen ter sprake maar aan de andere kant werden er zaken van groot belang buiten het overleg met het personeel om besloten, zoals b.v. aanschaf dure faktureermachine. Het gaat ons om invloed op het beslissingsbeleid.‟78 Biograaf Wennekes noemt Albert Voster de „grootste opponent in huis‟ maar concludeert dat hoewel zijn klachten en die van andere medewerkers over de werksfeer en het functioneren
76
Roegholt, 1972, p. 255. Wennekes, 1994, p. 207. 78 Wennekes, 1994, p. 207-208. 77
28
van de bijspraak de jaren daarna bleven aanhouden, Lubberhuizen geen actie ondernam en alles bij het oude liet.79
79
Wennekes, 2004, p. 210.
29
2.4 De persoon Geert Lubberhuizen Rondom de persoon van Geert Lubberhuizen is in de loop van de tijd mythevorming ontstaan. Die mythe begint bij de oprichting, die op zichzelf al heroïsch is te noemen. Zijn verzetsdaden en de bijzondere ontstaansgeschiedenis van De Bezige Bij zijn Lubberhuizen altijd blijven aankleven. En, met hem, ook de uitgeverij. Lubberhuizen was immers de „verpersoonlijking van de uitgeverij‟.80 Terugkijkend is hij een van de weinige uitgevers die het in de ogen van de kritische schrijver Jeroen Brouwers goed kon doen: „Het oude uitgeversvak, ik heb daar eerder over geschreven, begon in die jaren al ernstig te verloederen tot wat het thans is […]Het uitgeverstype Lubberhuizen, Van Oorschot, ook Sontrop in zijn beste jaren behoorde hier nog toe, verdween en ruimde plaats voor het Dietzdom, de geldmachine, de zakjapanner, de commerciepotentaat die over lijken gaat. Dat het hele zogenaamde „boekenvak‟ thans op instorten staat, is niet verwonderlijk.‟81 Brouwers maakte hier een vergelijking tussen de oude uitgevers van de jaren zestig en zeventig en de directeuren van de jaren negentig. In het bijzonder doelde hij op Ronald Dietz, die in 1996 - de tijd waarin Jeroen Brouwers zijn kritische bundel Extra Edietzie publiceerde - directeur was van uitgeverij De Arbeiderspers. Dietz was in Brouwers ogen veeleer een berekenende manager in plaats van een hartstochtelijk boekenliefhebber. Maar wat waren nu de kwaliteiten van „het uitgeverstype Lubberhuizen‟? Het begint al bij de naam die de uitgeverij draagt. Die naam stamt van Lubberhuizens bijnaam Busy Bee in de oorlog. Dit geeft aan hoe persoonlijk de relatie tussen bedrijf en uitgever was. En juist dat persoonlijke lijkt het essentiële kenmerk te zijn van de „rasuitgever‟; karakter en persoonlijkheid werden van oudsher zeer gewaardeerd in een uitgever. Er is wel genoeg bewegingsruimte nodig om die persoonlijkheid uit te kunnen dragen en die had Geert Lubberhuizen. Bij zijn overlijden verscheen een necrologie in de Volkskrant waarin gesteld werd: „De schrijvers waren de eigenaren van coöperatie, maar er was er maar één die het voor het zeggen had: Geert Lubberhuizen.‟82 Hoewel hij in de begintijd inhoudelijk zwaar leunde op zijn lectors Bert Schierbeek en Adriaan Morriën, was zijn salaris vele malen hoger: het tienvoudige van het salaris van een lector. Over dit zeer riante salaris, dat hij zelf stelselmatig ophoogde, kwam Lubberhuizen in conflict met het bestuur, maar hij wist deze onenigheid binnen mum van tijd met zijn charme in een gunstige richting om te buigen. Het kwam erop neer dat hij nu zijn salaris kon blijven verhogen met instemming van het bestuur.83 Zowel leden van het bestuur, als enkele auteurs, leden en medewerkers van De Bezige Bij zijn in opstand gekomen tegen de macht van Geert Lubberhuizen. Hiervoor heb ik de pogingen 80
Cartens, 2004,p. 50. Brouwers, 1996, p. 21. 82 de Volkskrant, 21 juli 1984. 83 Wennekes,1994, p. 142. 81
30
van Sjoerd Leiker, Bert Schierbeek en Max Nord om invloed uit te oefenen op het beleid besproken. Het ging deze opposanten steeds om een combinatie van idealen, principes en invloed. Telkens weer werden er voorstellen gedaan en verschillende constructies bedacht om invloed uit te kunnen oefenen op het uitgeefbeleid van de Bij, maar geen enkele poging had resultaat. Uiteraard zou de autoritaire houding van Lubberhuizen niet getolereerd zijn als hij niet van grote waarde was geweest voor De Bezige Bij. Zijn persoonlijke charme wordt genoemd en geroemd door iedereen die hem gekend heeft. Marten Toonder zei het volgende over hem: „Geert deed de gekste dingen. Hij had een natuurlijke, jongensachtige charme en gaf graag nieuwe schrijvers een kans.‟84 Uit de talloze herinneringen aan Lubberhuizen die door auteurs zijn overgeleverd, blijkt zijn belangrijke rol. Zo had hij oog voor de vaak armzalige financiële positie van zijn auteurs en stelde in 1959 voor om een steunfonds op te richten voor schrijvers, onder andere voor Remco Campert. Dit plan ging niet door, maar hij wist altijd iets te regelen met voorschotten of in natura. Het verhaal gaat dat hij de moeder van Jan Cremer eens een ijskast heeft gegeven en diverse schrijvers, onder wie Remco Campert, een bureaustoel cadeau heeft gedaan.85 Wie brieven uit die periode van en aan Geert Lubberhuizen leest, valt twee dingen op: dat de correspondentie tussen uitgever en auteurs hoofdzakelijk over geld leek te gaan, maar daarnaast ook hoe persoonlijk van toon en intiem van aard de brieven waren.86 De brieven áán Lubberhuizen tenminste, zelf laat de uitgever weinig los over zijn privéleven, anders dan zijn auteurs die hem deelgenoot maken van elke scheiding, crisis of verslaving. De schrijvers kwamen bij Lubberhuizen met hun problemen en Lubberhuizen zorgde voor verlichting, financieel of anderszins, zo lagen de verhoudingen. Het is dan ook niet gek dat veel schrijvers het hebben over een vaderfiguur of hun relatie met Lubberhuizen als een vader-zoonrelatie beschrijven.
84
Cartens, 2004, p. 21. Elsevier, 10 december 1994. 86 Brieven uit de periode 1943-1983, geselecteerd door Hans Renders: Ik heb er slechts één nul af gedaan. Brieven van een aan Geert Lubberhuizen. De Bezige Bij, Amsterdam, 2004. 85
31
2.5 Geert Lubberhuizen als vaderfiguur Dat de vergelijking van een uitgever met een vader in de literatuur over het onderwerp een klassieker is geworden, zullen we in het volgende hoofdstuk zien. Geert Lubberhuizen is dan ook niet de eerste die als een vaderfiguur wordt gezien. In een interview met Tine van Buul bijvoorbeeld, die samen met haar echtgenoot Reinold Kuipers jarenlang aan het hoofd van uitgeverij Querido stond, vertelt ze dat Reinold en zij als de vader en moeder van alle auteurs van het fonds elkaar nooit afvielen bij de „opvoeding‟: „Je moet één standpunt innemen, je moet net als bij echte kinderen soms even doorzetten en zeggen: en nu geen gezanik meer, je blijft op je stoel zitten en je komt er niet meer vanaf.‟87 Dat de uitgever zijn werk zo ziet is echter één ding, in het geval van Lubberhuizen beleven ook de auteurs de relatie als een intieme ouder-kindband. Wel is het aantal verwijzingen naar Geert Lubberhuizen als vaderfiguur opmerkelijk groot, bijvoorbeeld in herinneringen van auteurs aan hem die overgeleverd zijn. Zo zei Remco Campert: „Achteraf gezien was het bijna een vader-zoonverhouding, al scheelden we niet meer dan dertien jaar.‟88 Ook Oscar Timmers, redacteur bij De Bezige Bij van 1963 tot 1995, spreekt over hem als over een vader: „In de bijna twintig jaar die ik Geert Lubberhuizen heb meegemaakt heb ik in ieder geval nooit in de analyserende sfeer met hem over literatuur gesproken, noch enig persoonlijk gesprek met hem gevoerd, en toch was hij de belangrijkste man in mijn leven, een soort plaatsvervangende vader.‟89 Jan Cremer heeft over Lubberhuizen gezegd: „De herinnering die me echter het meest bijblijft, is die aan een heel dierbare vaderfiguur‟.90 Productieleider Dolf Hamming (later directeur) zei over Geert Lubberhuizen: „Voor iedereen was hij een soort vaderfiguur, niemand durfde echt tegen hem op te staan.‟91 Uitgever Thomas Rap vertelt: „ Hij noemde mij zelfs zijn „oudste jongen‟ en inderdaad had het wel iets van een vader-zoonrelatie.‟92 Een mooie brief in dit verband is Lubberhuizens antwoord op een brief van Kees van Kooten waarin hij Lubberhuizen vraagt „een soort vaderrol‟ op zich te nemen en Martin Ros mee te delen dat hij niet met De Arbeiderspers in zee zal gaan, maar met De Bezige Bij. Geert Lubberhuizen schrijft terug dat hij het allemaal zal regelen. „Ik dacht zo, je maakt met Pappa Geert een afspraak op korte termijn.[…] Ik zal dan mijn best doen om tot in lengte van dagen een Goede Vader voor je te zijn.‟93 Zijn auteurs zagen Lubberhuizen dus als een vader. Maar wat was Lubberhuizens visie op de relatie met „zijn kinderen‟?
87
Dumon Tak, 2006, p. 28. Wennekes, 1994, p. 145. 89 Wennekes, 1994, p. 152. 90 Wennekes, 1994, p. 257. 91 Wennekes, 1994, p. 180. 92 Wennekes, 1994, p. 238-239 93 Renders, 2004, p. 162. 88
32
Dat is niet gemakkelijk te achterhalen, omdat Lubberhuizen voor velen altijd een mysterie is gebleven. In een schertsend artikel dat Geert Lubberhuizen schreef voor studenten van de Frederik Muller Academie in 1980 lijkt hij een tipje op te lichten van de mysterieuze sluier die altijd om zijn persoon heeft gehangen. De Academie had Lubberhuizen gevraagd een praatje te houden over „de omgang met schrijvers‟. Deze lezing is op 3 oktober 1980 gepubliceerd in Boekblad en een van de weinige primaire bronnen wat de visie van Lubberhuizen op het uitgeefwezen betreft. Volgens de lessen van de Frederik Muller Academie moet de relatie auteur/uitgever „gereserveerd vriendelijk‟ zijn. Lubberhuizen gaat in zijn praatje een heel andere kant op en haalt citaten aan van enkele beroemde schrijvers die de uitgever de natuurlijke vijand van de auteur noemen. Op zijn beurt noemt Lubberhuizen uitgevers de „meest getergde mensensoort‟ en schrijvers „ingebeelde, geborneerde, bemoeizuchtige, achterdochtige zeurpieten‟.94 Maar schrijvers en uitgevers: „ze kunnen niet buiten elkaar.‟ Hij haalt Stanley Unwin aan die in zijn voorwoord bij The truth about publishing schrijft: „Your manuscript is your baby, maybe your only child, but the publisher finds a dozen or so new babies on his doorstep every morning and has several thousands older children over-running his warehouse and his entire establishment, all of them calling simultaneously for his undivided attention.‟ Naar aanleiding hiervan verzuchtte Lubberhuizen: „En daar zit de uitgever dan middenin. Hoe houdt hij dit gezin bij elkaar. Hoe zorgt hij ervoor dat de kinderen niet allemaal tegelijk met dezelfde blokkendoos willen spelen en allemaal tegelijk het „mooiste huis van de wereld‟ willen bouwen; hoe stelt hij zich op bij grote ruzies waarbij ze elkaar uitschelden en te lijf gaan; wat doet hij aan het verdriet en de moedeloosheid als het mooiste huis van de wereld instort, zelfs vóór het afgebouwd is; hoe vangt hij de bouwmeester op die door teleurstelling in het resultaat geen blok meer op elkaar krijgt en wat doet hij aan de zéér begaafde bouwmeester die maar niet durft te beginnen omdat hij bang is dat het resultaat hem zelfs niet volledig zal bevallen. Het antwoord is luisteren, luisteren en blijven luisteren. En dan: soms is het een extra voorschotje, soms is het een contract in een zéér vroeg stadium, met de inleverdatum, soms juist niet, soms is het iedere ochtend op weg naar de uitgeverij twee of drie getypte bladen bij de auteur thuis afhalen, soms is het uit eten of drinken gaan, soms doorzakken, maar vaak ook is het met rust laten en met geen woord over een nieuw boek reppen.‟95 Hieruit rijst zeker het beeld op van een vaderfiguur. Maar wel een vader die boven alle partijen moet staan en niet veel van zichzelf kan laten zien. Samengevat is het beeld dat er bestaat van Geert Lubberhuizen een beeld van een ongrijpbare man die op onnavolgbare wijze de bestsellers rook tussen stapels manuscripten en als een vader was voor zijn belangrijkste auteurs. Waarom auteurs dol waren op Geert Lubberhuizen 94 95
Boekblad, 3 oktober 1980. Idem.
33
is te begrijpen, maar wat maakte hem zakelijk gezien tot zo‟n goede uitgever? Het is niet eenvoudig een lijn te ontdekken in de manier waarop Geert Lubberhuizen De Bezige Bij heeft geleid. Er lijkt nauwelijks sprake te zijn van een vooraf opgestelde visie, beleid of strategie. Dit wordt bevestigd door Bert Schierbeek: „Hij besliste instinctief zonder dat er een lijn in te ontdekken viel.‟ Redacteur Adriaan Morriën ziet dat net zo: „Welke lijn hij bij zijn uitgaven precies volgde kon ik nooit volgen, wel merkte ik vaak: hij weet waar hij het over heeft.‟96 Dat hij desondanks precies wist wat te doen en de touwtjes strak in handen hield, lijdt geen twijfel en blijkt ook uit het lijstje dat hij opstelde voor Kees de Bakker op diens vraag wat een uitgever kan – en zou moeten – doen voordat hij een debuut uitgeeft: „- Een uitgever mag best invloed uitoefenen op het debuterende werk van een auteur. - Een manuscript kan te klein zijn, dan vragen om meer. Verhalen dus. - Een manuscript kan onevenwichtig van kwaliteit zijn. Dan weglaten en toevoegen. - Een debuutroman kan véél te wijdlopig zijn. Dan in overleg “editen”. - Een debuut kan “veelbelovend” zijn, meer niet – dan wachten met publiceren tot de “belofte” met een tweede manuscript is ingevuld.‟97 Het lijkt erop dat juist de schijnbare willekeur van Lubberhuizens uitgeefbeleid een kracht is geweest. Lubberhuizen was sterk in de mix van literaire en minder literaire uitgaven, commerciële successen en titels die slechts bedoeld waren om de status van de uitgeverij in stand te houden. Een eclectisch fonds, waarin tegengestelden naast elkaar bestonden: Willy Corsari, de Gouden Boekjes, de staatsiefoto‟s van Juliana, de Vijftigers, Jan Cremer, de Literaire Reuzenpockets, Nabokov en Olie B. Bommel. Verder heeft Lubberhuizen het geluk gehad dat er na de oorlog een schrijf- en leesgrage generatie was opgestaan, vindt Remco Campert: „want zonder iets aan zijn uitgeverskwaliteiten af te doen, moet je ook constateren dat hij veel geluk heeft gehad, dat het hem kwam aanwaaien.‟98 Van Krevelen noemt ook de factor geluk: geluk dat hij vanaf het begin goed verkopende schrijvers zoals S. Vestdijk in huis had en geluk dat dankzij de goodwill van de schrijverscoöperatie het merendeel van de schrijvers van de nieuwe generatie, Harry Mulisch, Remco Campert, Lucebert, Hugo Claus, Bert Schierbeek, Simon Vinkenoog, aan de uitgeverij heeft kunnen binden. Bovendien waren enkele succesvolle auteurs bereid de uitgeverij mede te financieren.99
96
Wennekes, 1994, p. 114. De Bakker, 1999, p. 6. 98 Wennekes, 1994, p. 145. 99 Van Krevelen, 2003, p. 20. 97
34
2.6 Beeldvorming van De Bezige Bij in de periode 1945-1981 Uit bovenstaande blijkt wel dat Geert Lubberhuizen de onbetwiste leider was van De Bezige Bij. Hij had vanaf het begin een natuurlijk gezag als oprichter en verzetsman. Als uitgever vervulde hij meermaals een vaderrol voor zijn auteurs. Zijn persoonlijkheid maakte een groot onderdeel uit van het karakter van De Bezige Bij. Hieronder geef ik een korte samenvatting van de andere factoren die bijdroegen aan de beeldvorming van De Bezige Bij in de periode 1945-1981. Dat doe ik aan de hand van de theorie van Pierre Bourdieu over materieel en symbolisch kapitaal. Wat waren in termen van materiële en symbolisch kapitaal de grote successen van De Bezige Bij onder het bewind van Geert Lubberhuizen? Zoals we van Bourdieu weten zijn economisch en cultureel succes vaak omgekeerd evenredig, en het voorbeeld bij uitstek daarvan zijn de boeken van Willy Corsari. Deze romans stroken wellicht niet met het linkse en progressieve karakter van De Bezige Bij, maar ze zorgden er wel voor dat de uitgeverij bleef bestaan. Dat de Bij toch haar imago van vooruitstrevende uitgeverij behield, had ze te danken aan het symbolisch kapitaal, dat ze vanaf het begin had opgebouwd. Het symbolische kapitaal van de jonge uitgeverij vlak na de oorlog was tweeledig. Ten eerste werd de bezettingstijd ingezet als morele pijler van het imago van De Bezige Bij in de periode na de bevrijding. Op allerlei manieren werd voortgeborduurd op het politieke imago, bijvoorbeeld met de uitgave van de Jappenspiegel. Die werd echter bij lange na niet zo‟n groot succes als de Moffenspiegel tijdens de oorlog was geweest. In de prospectussen en ander reclamemateriaal van De Bij van vlak na de oorlog wordt het beeld van een verzetsuitgeverij subtiel hooggehouden zoals bij de presentatie van de nieuwe reeks Tandem Aliquando: „Quousque Tandem (hoe lang nog), in oorlogstijd door ons uitgegeven, thans gevolgd door Tandem Aliquando (eindelijk dan toch), in vrijheid.‟ Alle uitgaven die de aandacht richtten op de rol die de uitgeverij in de oorlog had gespeeld, werden breed uitgemeten. Andere boeken die minder goed in dat beeld pasten (zoals de boeken over het koningshuis), maar die commercieel wel interessant waren, bleven onvermeld in de aanbiedingen. 100 Zo bleef De Bezige Bij haar linkse en progressieve imago behouden, een imago dat aantrekkingskracht had op auteurs. 1950 kan volgens Renders beschouwd worden als een cesuur in de geschiedenis van De Bezige Bij, omdat de Vijftigers met hun linkse, en soms zelfs communistische, opvattingen hun intrede deden en omdat de Bij er in 1950 zelf genoeg van had om zich met de bezettingsjaren te associëren.101 De Vijftigers trokken veel aandacht van de media en hebben in de beeldvorming een als tegenwicht gefunctioneerd voor de minder literaire uitgaven van de Bij. Vanaf de jaren vijftig stond De Bezige Bij te boek als de uitgeverij waar nieuwe ontwikkelingen een kans kregen 100 101
Renders, 2006, p. 38-39. Renders, 2004, p.56
35
en waar je als jonge schrijver bij wilde horen. De Vijftigers legden de basis voor de literaire status van De Bezige Bij en droegen op die manier bij aan het symbolische kapitaal van de Bij. De andere pijler van het symbolisch kapitaal speelde waarschijnlijk een nog grotere rol in de aantrekkingskracht van De Bezige Bij op auteurs: de schrijverscoöperatie. Hiermee onderscheidde De Bij zich van andere contemporaine uitgeverijen. Het was een ongebruikelijke organisatievorm die tot de verbeelding sprak van auteurs. Feitelijk hadden de schrijvers nauwelijks iets in te brengen, maar het idee dat ze meetelden, dat hun mening gehoord werd, was van groot belang. Hiermee heeft Lubberhuizen in de loop van de jaren veel goodwill onder de auteurs binnen de coöperatie opgebouwd. Het was vooral het personeel van de Bij dat in opstand kwam tegen de schijndemocratie. Tegen de tijd dat van binnenuit de eerste kritiek te horen was op de organisatie bij monde van Dolf Hamming en Albert Voster, begon ook de beeldvorming in de publieke opinie enigszins te kantelen. De Telegraaf plaatste in 1972 een artikel met de kop „De vergrijzing van De Bezige Bij‟: „Er is een tijd geweest – een jaar of zes geleden nog – dat de Bezige Bij onbetwist Nederlands meest progressieve literaire uitgeverij was. Iedere nieuwe Reuzenpocket die uitkwam was de moeite waard, en de liefhebbers van literatuur verzamelden ze als postzegels. Dat is nu niet meer zo. Het lijkt de laatste jaren wel of het elan van vroeger er niet meer is. Het aantal miskleunen is opvallend toegenomen maar dat is het niet eens alleen. De Bij is bij gebrek aan nieuw talent oud talent gaan herdrukken, waarvoor hele series met grappige namen werden opgezet, zoals “Dar” en “Wesp”. Wat wordt gepresenteerd als gebaar ten behoeve van armlastige scholieren komt in feite neer op het camoufleren van een stuk mislukte uitgeverspolitiek – namelijk het aantrekken van nieuw jong talent uit binnen- en buitenland. Meer dan met andere uitgevers het geval is, is De Bezige Bij in haar bestaan afhankelijk van een handjevol bestsellende auteurs. Mulisch behoort daartoe, Remco Campert, Hugo Claus, Jerzy Kosinski en niet in de laatste plaats Marten Toonder, de schepper van Ollie B. Bommel. De Bezige Bij is hard bezig te vergrijzen: de meestbelovende titels van de komende zomeraanbiedingen zijn van Hugo Claus, Jakov Lind en S. Vestdijk.‟102 Het was ook andere uitgevers opgevallen dat De Bezige Bij een deel van de markt liet liggen. Willem Bloemena, destijds directeur van uitgeverij Meulenhoff, had in 1965 al gemerkt dat De Bezige „een beetje slaperig‟ was geworden: „Dus iedere debutant – of het nu Vogelaar was of L.H. Wiener - werd het fonds van Meulenhoff ingeramd.‟103 Dit beeld werd een aantal jaar later bevestigd door een van de meest actieve criticasters van de interne organisatie van De Bezige Bij, Albert Voster. In een interview in 1978 voor het Nieuwsblad werd Voster gevraagd naar de moeilijke periode die De Bezige Bij had gekend in de afgelopen jaren. Vosters reactie: „Ja, begin
102 103
De Telegraaf, 11 maart 1972. Kuitert, 1997, p. 296.
36
jaren zeventig was de Bij een beetje uit de gratie. Dat heeft ook te maken met het gewoonterecht van de kwaliteitsuitingen, dat De Bezige Bij in de loop der jaren had opgeëist. Ook met de jonge debutanten was het wat mager gesteld.‟ Toen de interviewer vroeg naar de vergrijzing van de Bij, zei Voster: „Over een jonge garde hebben we nu niets meer te klagen. Als ik even, zonder volledig te zijn, mag opnoemen: Hans ten Berge, Ben Borgart, Frank Martinus Arion, Leo Playsir [Pleysier], Jan Blokker jr., A. Moonen, Louis Ferron, Sjoerd Kuyper en J.L. de Jager.‟104 De barstjes in het vooruitstrevende imago van De Bezige Bij ontstonden in een tijd dat het boekenvak aan het veranderen was. De loon- en productiekosten waren in de jaren zestig flink gestegen en dat kon alleen maar worden opgevangen door reorganisaties, commercialisering en schaalvergroting. Begin jaren zeventig vond de eerste overnamegolf plaats.105 Er was bij sommige grote uitgevers niet langer mee sprake van een literair-geïnteresseerde directeur, maar van een zakelijk ingesteld management. Om kort te gaan: in deze nieuwe tijden werden er andere dingen verlangd van een uitgever. Maar wat? Dat is de vraag die centraal staat in het volgende hoofdstuk.
104 105
Nieuwsblad, 8 juni 1978. Zie Van Krevelen, 2003, p. 46.
37
III De directeuren Albert Voster en Robbert Ammerlaan 1993-2009
In hoofdstuk 1 hebben we gezien dat de invloed van een uitgever op zijn bedrijf nauwelijks te overschatten valt. Veel wetenschappelijke literatuur bestaat er niet over „de uitgever‟, net zoals er weinig objectieve eisen vast te stellen zijn waaraan een uitgever moet voldoen. Je kunt geen opleiding volgen om uitgever te worden. De sleutelwoorden lijken fingerspitzengefühl en „een goede neus‟ te zijn. Toen R.E.M. van den Brink, voormalig directeur van uitgeverij Elsevier, werd gevraagd naar een definitie van de uitgever, antwoordde hij: „De uitgever is de professionele organisator van inhoud, verveelvoudiging, openbaarmaking en verspreiding van informatie voor voldoende brede, specifieke groepen van afnemers.‟106 Daar valt niets op af te dingen, maar er lijkt wel iets meer nodig om een echt goede uitgever te zijn. Literatuursocioloog Robert Escarpit bijvoorbeeld, vergeleek de uitgever met een verloskundige. „This is nothing other than the essential aspect of the publisher‟s function. There are many others, and to complete the metaphor, our obstetrician must be a prenatal counselor, a judge of life and death for new-born babies (even an abortionist), a hygienist, a pedagogue, a tailor, a guide and… a dealer in slavery.‟107 In Escarpits definitie ligt de nadruk, meer dan bij Van den Brink, niet zozeer op de feitelijke handelingen van de uitgever, maar op de impact van die handelingen: als de uitgever ze niet vroegtijdig „aborteert‟, brengt hij letterlijk boeken ter wereld. En met die belangwekkende daad houdt het nog niet op, daarna begint de „opvoeding‟ pas. Johan Tersteeg, hoofdredacteur van De Uitgever in de eerste helft van de twintigste eeuw, zag in de uitgever een kok, die niet blindelings het recept kan volgen: „[…]immers het koken is een delicaat proces, waarin, wil het gunstig verloopen, een groot deel van de persoonlijkheid der bereidster moet gelegd worden.‟108 Andere veel voorkomende vergelijkingen: de uitgever als een „ziener, vooruitdenker, radarpost, seismograaf, profeet‟109 en de uitgever moet „zakenman, cultuurdrager en gokker‟110 tegelijkertijd zijn. Joop den Uyl zei ooit: „Uitgeverijen komen op en vergaan met de persoonlijkheid van de uitgever.‟111 Het is duidelijk dat het beeld bestaat dat een uitgeverij staat of valt met de persoonlijkheid van de uitgever, in het bijzonder bij literaire uitgeverijen, omdat het uitgeven van literatuur vanouds meer wordt gezien als een persoonlijke liefhebberij dan een winstgevende
106
Geciteerd naar: Aad Nuis, Het geheim van de uitgever: verkenningen voor Rienk Visser, Bert Bakker, 1978, p. 102. Nuis probeerde in dit boek het geheim van de uitgever te achterhalen door middel van gesprekken met verschillende invloedrijke uitgevers en andere mensen uit het boekenvak. 107 Escarpit, 1971, p. 46. 108 Tersteeg, 1930, p. 7-8. 109 Nuis, 1978, p. 128. 110 Citaat van Wim Schouten in: Nuis, 1978, p. 23. 111 Geciteerd naar: Nuis, 1978, p. 35.
38
zakelijke onderneming.112 Het idee dat de persoon van de uitgever een bepalende factor is voor de werkwijze van een uitgeverij moet wel enigszins genuanceerd worden. In dat verband wil ik de studie van Gert Jan de Vries noemen. De Vries heeft onderzoek gedaan naar de invloed van het karakter van uitgever Geert van Oorschot op de fondsvorming van Uitgeverij G.A. van Oorschot. Gert Jan de Vries kwam tot de conclusie dat de persoonlijkheid van Van Oorschot de bepalende factor was in het uitgeefbeleid van Uitgeverij Van Oorschot. De kritiek naar aanleiding van zijn onderzoek luidde dat de conclusies van De Vries voortkwamen uit een vooronderstelling en dat de studie juist aantoonde dat veel meer factoren een (grotere) rol speelden. 113 De Vries erkent dat een onderzoek als het zijne niet makkelijk op andere uitgeverijen van toepassing is om diverse redenen. Hij noemt Van Oorschots karakter uitzonderlijk uitgesproken en krachtig, waardoor hij een groter stempel op zijn fonds heeft gedrukt dan andere uitgevers. Een andere reden is dat uitgeverijen vaak een meerhoofdige directie hebben. Ook is het van belang niet te vergeten dat een redactie en adviseurs een grote rol spelen bij de besluitvorming. 114 Naast de (ideële) motieven van een uitgever als persoon hebben vele andere aspecten effect op de fondsvorming van een uitgeverij, die per geval zwaarder kunnen wegen dan de persoonlijke invloed van de uitgever. Maar in dit hoofdstuk concentreren we ons op de invloed die de opeenvolgende directeuren op het uitgeefbeleid van De Bezige Bij hebben gehad. Welke bedrijfsresultaten kunnen de verschillende directeuren op hun naam schrijven? Het is nodig om de feitelijke prestaties van de uitgevers in kaart te brengen om vervolgens te onderzoeken of de beeldvorming hiermee in overeenstemming is. Daarom doorlopen we in dit hoofdstuk de geschiedenis van De Bezige Bij na 1983 aan de hand van de diverse uitgevers die De Bezige Bij heeft gehad. Het staat vast dat Geert Lubberhuizen een zeer persoonlijk stempel op de ontwikkeling van De Bezige Bij tot grote literaire uitgeverij heeft gedrukt. „Er hangt veel af van de directeur,‟ zoals Mulisch het uitdrukt. „Na het vertrek van Lubberhuizen hebben we wat onfortuinlijke avonturen meegemaakt, maar met de komst van Robbert Ammerlaan is alles weer geregeld zoals het hoort.‟115 Die „onfortuinlijke avonturen‟ staan centraal in de volgende paragraaf.
112
Van Krevelen, 2003, p.14. Janssen, 2001, p. 70-71. 114 De Vries, 1995, p. 217. 115 Cartens, 2004, p. 35. 113
39
3.1 Na Lubberhuizen 1983-1993: Interludium De eerste twaalf jaar nadat Geert Lubberhuizen met pensioen was gegaan, kunnen gekenmerkt worden als een overgangsperiode. Van 1981 tot 1993 heeft De Bezige Bij twee directeuren gehad, die bij elkaar lang niet zo veel sporen in de literatuur hebben nagelaten als Lubberhuizen in zijn eentje. Over beide mannen is weinig bekend, maar voor de ontwikkeling van De Bezige Bij is het toch belangrijk om beide directeuren in de periode na Lubberhuizen kort te noemen. Johannes Witteman werd in februari 1979 aangesteld als mededirecteur van De Bezige Bij naast Lubberhuizen. Namen die de revue hadden gepasseerd van de commissie van auteurs die met de taak belast was een nieuwe directeur te vinden, waren onder anderen Theo Sontrop van De Arbeiderspers, Laurens van Krevelen van Meulenhoff en Dolf Hamming van De Bezige Bij.116 Witteman kwam van buiten het boekenvak. Hij was, voordat hij door het bestuur van de schrijverscoöperatie werd aangesteld, secretaris van de Amsterdamse Kunstraad geweest. Het Nieuwsblad wist te melden dat vertegenwoordigers van personeel, schrijvers en directie unaniem voor Witteman hadden gekozen en dat volgens zichzelf te danken had aan een combinatie van zakelijk inzicht en literaire oriëntatie. Maar het waren zijn contactuele eigenschappen die de doorslag hadden gegeven, zo had Geert Lubberhuizen bevestigd.117 Desgevraagd verklaarde hij tegen Vrij Nederland bij zijn aantreden dat hij geen kennis van het uitgeversvak bezat. Het eisenlijstje waaraan de nieuwe directeur moest voldoen was dan ook niet zo streng. Een commissie van auteurs had een profiel opgesteld van een sympathieke strijdvaardige man of vrouw met een aantrekkingskracht op jonge auteurs. Verder moest de kandidaat in staat zijn bij elkaar te houden wat er is en affiniteit hebben met boeken, in het bijzonder die van De Bezige Bij. 118
Johannes Witteman bezon zich als tweede man op een nieuw beleid voor de periode na het vertrek van Geert Lubberhuizen. Zijn plannen bestonden uit de volgende speerpunten: meer investeren in het ontdekken en ontwikkelen van nieuw talent, het oprichten van een nieuw literair tijdschrift en minder tijd besteden aan vertalingen en projecten die alleen bedoeld waren om geld te verdienen. Wennekes omschreef Witteman als „een manager die er bijna zijn dagtaak van maakte om te vergaderen, te delegeren en rapporten te bestuderen‟.119 Ver is Witteman echter niet gekomen met zijn plannen. In maart 1981 nam Lubberhuizen afscheid en al begin 1982 werd er een hersentumor bij Witteman geconstateerd. Hij overleed in september 1982.120
116
Wennekes, 2004, p. 261. Nieuwsblad, 9 november 1978. 118 Wennekes, 1994, p. 262. 119 Wennekes, 1994, p. 263. 120 Cartens, 2004, p. 183. 117
40
Hierop werd - volgens Wim Schouten „zonder ingewikkelde procedures‟ - Dolf Hamming aangesteld door het bestuur, dat inmiddels een nieuwe voorzitter had gevonden in Henk Hofland. 121
Hamming was al in 1961 begonnen bij De Bezige Bij al productieleider. Hij had in 1957 voor
het eerst bij Geert Lubberhuizen aangeklopt, maar die zei dat Hamming eerst maar eens wat ervaring in de boekhandel moest opdoen. Toen hij vier jaar later eindelijk werd aangenomen, kreeg hij, ondanks zijn gebrek aan ervaring, direct veel vrijheid in zijn werk: inkoop van papier, overleg met ontwerpers en drukker en het samenstellen van de aanbieding.122 Ook was hij degene die met het plan was gekomen om schoolboeken uit te geven. 123 Hij speelde in 1970 een rol in het „inspraakincident‟ (zie hoofdstuk 2), maar zegt nooit echt in conflict met hem te zijn gekomen: „Geert was net een glibberige rots. Als je er tegenop probeerde te klimmen, gleed je telkens terug. Toch heb ik nooit echte conflicten met hem gehad. Voor iedereen was hij een soort vaderfiguur, niemand durfde echt tegen hem op te staan.‟124 Over de tien jaar dat Dolf Hamming directeur was, is weinig bekend. Jaren later zei Hamming eens in Het Parool over zijn directeurschap: „Er hoefde van mij niet zo veel te veranderen. Geert Lubberhuizen was mijn voorbeeld: dat gold voor zijn hele houding in het leven. En ik wist: zoals hij het doet, leid je een uitgeverij.‟ Hamming wilde niet te veel risico‟s nemen en bijvoorbeeld niet meer dan vijf poëziebundels per jaar uitbrengen.125 Uit enkele berichten die in de tijd dat Hamming directeur was in de media verschenen, kunnen we een beeld reconstrueren van het reilen en zeilen van De Bezige Bij in die periode. Recensent Wam de Moor schreef in De Tijd dat Dolf Hamming erg gelukkig moest zijn met zijn gerenommeerde auteurs Jan Wolkers en Harry Mulisch, van wie respectievelijk De junival en De aanslag verschenen in 1982. 126 Maar niet alleen de oudgedienden van de uitgeverij zorgden voor succesvolle boeken. In de periode 1982-1992 kwamen er ook andere titels uit die het goed deden, en vaak van auteurs die tot de huisauteurs van De Bezige Bij gingen horen: Waterland van Graham Swift verscheen in 1984 bij De Bezige Bij, evenals de debuutroman Havinck van Marja Brouwers. Vonne van de Meer debuteerde in 1985 bij de Bij met Het limonadegevoel en andere verhalen en schreef daarna onder meer het zeer succesvolle Zo is hij. Van Leon de Winter, die was overgestapt van uitgeverij de In de Knipscheer naar De Bezige Bij, verscheen in 1986 de goed verkochte roman Kaplan.127 Later vertelde De Winter dat hij naar de Bij was overgestapt omdat hij daar – nog aan het begin van zijn carrière – in de luwte van „grote literaire kanonnen‟ kon opereren en langzaam kon groeien tot
121
Schouten, 1988, p. 266. Wennekes, 2004, p. 152. 123 Roegholt, 1972, p. 116-118. 124 Wennekes, 2004, p.180. 125 Het Parool, 23 juni 1997, p. 12. 126 De Tijd, 31 december 1982. 127 Zie hierover: Anbeek, 1992. 122
41
wellicht de opvolger van een van de Grote Drie (Hermans, Claus en Mulisch).128 De gevestigde Bij-auteurs hadden in dit geval dus voor jonge aanwas gezorgd. Meer nieuwe aanwas verscheen in 1987, toen het eerste boek van Martin Bril en Dirk van Weelden uitkwam: Arbeidsvitaminen. Na Piano en gitaar van hetzelfde duo volgde in 1990 Brils eerste „solo‟-roman uit, Voordewind. Wat poëzie betreft waren het binnenhalen van Nachoem M. Wijnberg (De expeditie naar Cathay was zijn eerste boek bij de Bij in 1991) en Tonnus Oosterhoff – die in 1990 bij De Bezige Bij debuteerde met de dichtbundel Boerentijger - een goede beslissing. In 1991 kwam het goed besproken Boa uit van Marie Kessels, een schrijfster die ook met latere titels nog voor goede kritieken zou zorgen. Tegelijkertijd verschenen er zeer succesvolle boeken en herdrukken van de oude(re) garde, zoals Simon Vestdijk, Jules Deelder, Albert Camus, Jorge Borges, W.F. Hermans, Armando, Remco Campert, Kees van Kooten en Marten Toonder. En in 1992 was het tijd voor het pièce de résistance van een van de belangrijkste auteurs van de uitgeverij sinds het begin van de jaren vijftig : De ontdekking van de hemel van Harry Mulisch.129 Maar niet alles ging voorspoedig in deze periode. Rond dezelfde tijd dat Leon de Winter uitgeverij In de Knipscheer had verlaten voor De Bezige Bij was er ook een beweging de andere kant op te zien. In 1985 verscheen er een berichtje in de Volkskrant waarin drie auteurs hun overstap van De Bezige Bij naar een andere uitgeverij toelichtten: Rudolf Geel vertrok naar De Arbeiderspers, „een uitgeverij die ik op dit moment gewoon beter bij mij vind passen.‟ Mischa de Vreede ging eveneens naar De Arbeiderspers, hoewel „overstappen naar een andere uitgever een heel hevige verandering is.‟En H.C. ten Berge verliet De Bezige Bij voor Meulenhoff uit onvrede met de verramsjing van vijf van zijn boeken in twee jaar tijd.130 Dit zijn echter alle drie geen auteurs die wat marktwaarde betreft opkunnen tegen iemand als Leon de Winter. Het einde van Hammings loopbaan bij de Bij wordt ingeluid door onrust rondom een mogelijke overname van Uitgeverij Balans. De zelfstandige uitgeverij Balans was kort daarvoor in 1986 opgericht door Jan Geurt Gaarlandt, die toen uit onvrede over een overname bij Unieboek vertrok.131 Balans geeft vooral (journalistieke) wetenschappelijke non-fictie uit. In een persbericht van de Bezige Bij van 1 juni 1992 wordt vermeld dat Balans per 1 januari 1993 overgenomen zal worden en dat Jan Geurt Gaarlandt tot de directie zal toetreden en per 1 januari 1994 Hamming zal opvolgen als directeur. Balans zou als imprint van De Bezige Bij haar eigen identiteit van nonfictie uitgeverij bewaren. „In de laatste periode van zijn directeurschap zal de heer Hamming zich
128
Het Parool, 9 december 1994. De informatie over de verschenen titels in deze periode bij De Bezige Bij zijn afkomstig uit Brinkman’s Cumulatieve Catalogus. 130 de Volkskrant, 16 maart 1985. 131 Boekblad, 2 december 2004. 129
42
wijden aan de voorbereidingen van het vijftigjarige bestaan van De Bezige Bij, die het unieke karakter van een coöperatieve vereniging van schrijvers en vertalers heeft en zal behouden,‟ zo staat er met enige nadruk vermeld in de laatste zin van het persbericht, dat ondertekend is door voorzitter H.J.A. Hofland, Dolf Hamming en Jan Geurt Gaarlandt.132 In Boekblad licht Hamming de plannen nader toe: De Bezige Bij was al langere tijd op zoek naar een goede manier om het fonds te verbreden met non-fictie. Bovendien vindt Hamming (op dat moment 57 jaar) het verstandig vast naar een opvolger voor zichzelf uit te kijken, omdat het een hele tijd kost om een opvolger te vinden en in te werken. In Jan Geurt Gaarlandt denkt hij de juiste man te hebben gevonden. Gaarlandt vindt het „een hele eer om directeur te worden van wat voor mij een nationaal instituut is waarmee ik als het ware ben opgegroeid.‟133 In het persbericht dat De Bezige Bij een halfjaar later op 2 december 1992 publiceerde, werd duidelijk dat de toekomstplannen plaats hadden gemaakt voor een interne crisis: „De afgelopen weken is een volstrekt nieuwe situatie ontstaan. Het voor de overname noodzakelijk geachte reorganisatieplan heeft geleid tot een crisis van vertrouwen tussen de directeur en het personeel. […] De heer Hamming is met ingang van 1 december op nonactief [sic] gesteld.‟134 In de media wordt de crisis breed uitgemeten. De crisis wordt gekoppeld aan de organisatievorm van De Bezige Bij. Het NRC Handelsblad kopt op het hoogtepunt van de crisis „Jaren-zestig-structuur nekt Bezige Bij‟ en de Volkskrant meldt „Coöperatieve gedachte zegeviert bij Bezige Bij‟.135 Het artikel in NRC is grotendeels gebaseerd op geruchten en uitspraken van onbekende ingewijden. De verslaggever meldt dat het al langer bekend was dat het rommelde bij De Bezige Bij en hij noemt de organisatiestructuur uit de jaren zestig „een van de grote manco‟s van het “wespennest”‟. De verregaande democratisering binnen het bedrijf, waar de medewerkers relatief veel zeggenschap hebben in belangrijke beslissingen, verhindert volgens Mulder de ontwikkeling van De Bezige Bij tot een bedrijf dat aan de eisen van de moderne tijd is aangepast. Als positief punt wordt de goede financiële basis genoemd van de uitgeverij, die met een sterk fonds van grote namen een gezonde exploitatie mogelijk maakt. Aan de andere kant „beseft iedereen dat er de laatste jaren te weinig aanwas is geweest van nieuwe namen. De Bezige Bij wordt gezien als een “bunker in Amsterdam-zuid”‟. Mulder noemt nog meer mogelijke oorzaken van de crisis: „Men heeft niet ingezien dat uitgeven sinds de jaren zestig een ander vak geworden [is]. Wat in de tijd van Lubberhuizen kon, is nu onmogelijk geworden. Bij andere uitgeverijen zouden de aandeelhouders al lang aan de bel hebben getrokken. Een andere hindernis was dat de
132
Persbericht De Bezige Bij, 1 juni 1992 in Archief 5 HARM Correspondentie De Bezige Bij (LM). Boekblad, 5 juni 1992. 134 Persbericht De Bezige Bij, 2 december 1992, Bedrijfsdocumentatie De Bezige Bij PPA 114:4 in Bijzondere Collecties, Universiteit van Amsterdam. 135 NRC Handelsblad, 2 december 1992 (door Reinjan Mulder) en de Volkskrant, 3 december 1992. 133
43
hoogste macht binnen het bedrijf, het bestuur, altijd in handen is geweest van niet-professionele bestuurders.‟ In de krant van de volgende dag plaatste het NRC Handelsblad een korte schriftelijke reactie van Louis Ferron, auteur en lid van de coöperatieve vereniging van De Bezige Bij.136 Ferron houdt vol dat de directeur op „elegante wijze van zijn directie is ontheven‟ en dat de kritiek op de organisatiestructuur ongegrond is zolang de uitgeverij financieel gezond is. Tegen de stelling dat De Bezige Bij te weinig jonge aanwas heeft, brengt Ferron in dat hij niet onder de indruk is van de namen die Mulder vervolgens noemt (Jung Chang, Donna Tartt en Isabel Allende). Ten slotte wijst Ferron erop dat de verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken bij de dagelijkse leiding ligt en dat dat bij een multinational niet anders is. Als die dagelijkse leiding tekortschiet moet het bestuur ingrijpen dat heeft het bestuur van De Bezige Bij gedaan, op tijd, volgens Ferron. De berichtgeving in de Volkskrant getuigt van iets meer journalistieke integriteit, omdat in het artikel van 3 december 1992 zowel de vertrekkende directeur Dolf Hamming, de beoogde opvolger Jan Geurt Gaarlandt, als de voorzitter van het bestuur, Henk Hofland, aan het woord komen. Volgens het artikel heeft Hamming „de fusie met Balans laten mislukken en daarom moest hij weg, “zoals een generaal moet opstappen als hij een slag verloren heeft”, aldus Hofland. Maar volgens Hamming ligt het iets minder eenvoudig: “Ik heb een reorganisatieplan gemaakt op verzoek van het bestuur. Het personeel heeft dat plan vierkant afgewezen, en toen heeft het bestuur de kant van het personeel gekozen en mij op non-actief gesteld. Toen heeft Gaarlandt gezegd: als het bestuur daar zo met zijn directeur omspringt wil ik niet meer op die stoel.” En Gaarlandt wil in ieder geval wel toegeven dat dat zéker een rol gespeeld heeft bij zijn beslissing de fusie – die begin juni nog vol optimisme werd aangekondigd - af te zeggen.‟ Ook NRC Handelsblad had over het reorganisatieplan geschreven. Een eerdere versie die een extern bureau op het verzoek van het bestuur had ontworpen, was door het personeel afgedaan als „veel te drastisch‟. Daarna mocht Hamming het proberen en volgens hem ging het slechts om „inkrimping met tweeënhalve man‟ en een kleine verandering in de verdeling van de verantwoordelijkheden. „Het plan bleek echter haaks te staan op de “de coöperatieve gedachte” van de Bij – de uitgeverij die al sinds de oprichting in 1944 eigendom is van de auteurs. Die coöperatieve sfeer laat niet toe dat mensen worden ontslagen – wat de Bij tot een sympathiek bedrijf maakt voor zijn personeel – maar ook niet dat de directie zichzelf al te veel verantwoordelijkheden en bevoegdheden toeëigent.‟ Volgens Hofland wilde het personeel de veranderingen op hun eigen manier regelen in de geest van coöperatie en had Hamming dat niet goed aangepakt.
136
NRC Handelsblad, 3 december 1992.
44
Des te ironischer is dat op 20 januari 1993 al bekend wordt dat er een nieuwe directeur benoemd is, achter de rug van het personeel om. NRC Handelsblad weet op die datum te melden dat Albert Voster (48 jaar op dat moment) per 1 april is benoemd tot directeur van De Bezige Bij. De verslaggever schreef: „Met zijn benoeming komt een eind aan een maandenlange crisis in het bedrijf. […] Bij De Bezige Bij is met gemengde gevoelens op de benoeming van Voster gereageerd. De personeelscommissie is maandag akkoord gegaan met zijn aantreden, maar men is niet erg gelukkig over de gevolgde procedure. De afgelopen week was er juist een sollicitatiecommissie ingesteld waarin vertegenwoordigers van het personeel zaten. Deze commissie zou haar werkzaamheden deze week beginnen. Op dat moment was de benoeming van Voster echter al een feit.‟137 Een jaar later vertelde Voster aan dagblad Trouw dat het Remco Campert was geweest die hem had gepolst voor het directeurschap.138 In Vrij Nederland verscheen een week later ook een bericht over het personeel dat zo ontstemd zou zijn over de benoemingsprocedure rondom de nieuwe directeur dat het uit wraak zou hebben meegewerkt aan een artikel van Reinjan Mulder in NRC Handelsblad.139 Dat uitgebreide artikel stond op 22 januari in de literaire bijlage van NRC Handelsblad en gaat dieper op de problemen - en de mogelijke oorzaken daarvan – van De Bezige Bij in.140 Redacteur Oscar Timmers onderschrijft een deel van de eerder genoemde kritiek: er heerst volgens hem een sfeer uit de jaren zestig. Het fonds is te eenzijdig samengesteld en er is onvoldoende aanwas van nieuw bloed. Henk Hofland had Dolf Hamming er al in 1988 op gewezen dat er iets moest veranderen in de organisatie van de uitgeverij: „Het was een illusie te denken dat we bij een veranderende markt en een veranderend lezersgedrag buiten schot zouden blijven.‟ Hofland haalt een brief aan die hij vier jaar daarvoor aan de directeur stuurde en waarin hij aangeeft zich zorgen te maken over de gebrekkige organisatie en het stoffige imago van De Bezige Bij: „En wat schreef Hamming terug? Dat hij het volledig met me eens was!‟. Toch was er sindsdien weinig veranderd. Een ander probleem dat genoemd wordt is de verhouding tussen de jongere en oudere auteurs uit het fonds. Als voorbeeld wordt Stephen Sanders aangehaald, die zich in een column in de Volkskrant kritisch over Harry Mulisch had uitgelaten. Daarop had Mulisch gedreigd een andere uitgeverij te gaan zoeken als De Bezige Bij Sanders er niet uit zou gooien. De Bezige Bij probeerde al een tijd meer jongere auteurs aan te trekken en had voor dat doel in 1989 redacteur Sander Blom aangenomen, maar die had een jaar later al weer ontslag genomen, teleurgesteld dat het onmogelijk leek dingen te veranderen bij De Bezige Bij: „Door de successen in het verleden was er bij De Bezige Bij een zelfgenoegzaamheid binnengeslopen die maakte dat het een volledig inert bedrijf was geworden. Het bedrijf stond voor de keuze: wilden 137
NRC Handelsblad, 20 januari 1993. PPA 114: 4. Trouw, 1 december 1994. 139 Vrij Nederland, 30 januari 1993 140 NRC Handelsblad, 22 januari 1993. PPA 114:4. 138
45
ze een uitgeverij zijn of een museum?‟ Blom deelt echter de kritiek op de coöperatieve organisatievorm van De Bezige Bij niet; hij ziet eigenlijk maar weinig verschil met een „gewoon‟ bedrijf: „Het personeel bepaalt uiteindelijk hoe het bedrijf functioneert. Dat is altijd zo geweest. Geert Lubberhuizen, de vroegere directeur, had een enorm charisma. Hij nam het bestuur mee uit eten, ging wat met ze borrelen en dan was het wel bekeken. Hij wist met zijn charme precies te bereiken wat hij wilde. En Dolf Hamming werkte in wezen op dezelfde manier.‟ Gaarlandt ziet wel gevaar in de coöperatieve gedachte. Omdat de boekenmarkt steeds harder wordt, gaat de plicht om ook onverkoopbare boeken van de leden van de vereniging uit te geven steeds zwaarder drukken. Vele leden zijn afhankelijk van een handjevol goed verkopende auteurs. Hamming heeft weer een andere analyse. Begin jaren zestig begon De Bezige Bij zich steeds meer toe te leggen op literatuur, omdat dat op dat moment het beste liep. Eind jaren zeventig had de Bij een indrukwekkende uitgeverij opgebouwd als belangrijkste literaire uitgeverij van Nederland. „Maar toen hebben we even zitten slapen. Financieel ging het nog goed, maar er was geen vernieuwing meer.‟ In deze tijd is verbreding van het fonds nodig. Buitenlandse literatuur bijvoorbeeld? Daar heeft De Bezige Bij te veel laten liggen; andere uitgevers zijn daarin veel meer thuis. Jan Geurt Gaarlandt zegt dat De Bezige Bij nooit meedoet met bieden wanneer er vertaalrechten van buitenlandse schrijvers worden aangeboden. Op dat vlak zou de uitgeverij veel meer risico moeten nemen. En non-fictie? Dat dat een welkome aanvulling op de bestaande fondsen van de uitgeverij zou zijn, daarover zijn Hofland en Hamming het eens. Maar eerst is er een grotere vraag aan de orde: heeft een middelgrote, onafhankelijke uitgeverij als De Bezige Bij nog wel toekomst? Hoe groot zal de druk worden om aansluiting te zoeken bij een concern? Dat zal de centrale vraag blijken te zijn voor de periode die volgt. Hofland schermde naar aanleiding van de crisis binnen De Bezige Bij met het feit dat De Bezige Bij „de enig overgebleven sterke onafhankelijke uitgeverij is. Uitgevers worden verhandeld alsof het commerciële artikelen zijn. In die concerns werken de schrijvers voor de aandeelhouders, bij ons werken ze voor zichzelf.‟ Dat legt bij voorbaat een zware druk op de schouders van een nieuwe directeur: „Van een nieuwe directeur verlangen we daarom dat hij de onafhankelijkheid van de uitgeverij als coöperatie bewaart en versterkt.‟141 Hof land doelt op de overnamegolven die begin jaren negentig plaatsvonden. Het concern de Weekbladpers Groep (WPG), waar onder meer de literaire uitgeverijen Querido, De Arbeiderspers, Nijgh & Van Ditmar onder vallen, maar ook tijdschriften als Vrij Nederland en Voetbal International, had veel succes geboekt in de jaren tachtig, maar wilde graag de basis verbreden en was op zoek naar fusiepartners. In 1994 nam dagbladconcern Perscombinatie uitgeverij Meulenhoff over en werd zo de andere grote speler op de markt onder de nieuwe naam PCM Uitgevers. En in 1996 werd de Veen Uitgevers Groep
141
Vrij Nederland, 23 januari 1993.
46
(waaronder de literaire uitgeverij Contact) verzelfstandigd van Wolters-Kluwer, om vervolgens in 1999 te fuseren met het Bosch & Keuningconcern (o.a. Ambo, De Prom): de derde grote partij in het literaire veld.142 Te midden van deze ontwikkelingen moest De Bezige Bij zich staande zien te houden als een zelfstandige uitgeverij, sterker nog: als schrijverscoöperatie. In combinatie met de bedrijfsmatige chaos en ontevreden personeel dat Albert Voster van zijn voorgangers erft, stond deze situatie garant voor een moeilijke start.
142
Zie Van Krevelen, 2003, p. 35-38.
47
3.2 Het tijdperk Albert Voster – de beeldvorming Met de keus voor Albert Voster als directeur van De Bezige Bij werd er – na Dolf Hamming – opnieuw gekozen voor iemand die groot was geworden binnen de eigen gelederen. Voster was in 1965 als twintigjarige jongen juniorvertegenwoordiger van De Bezige Bij geworden. Hij was aanvankelijk van plan geweest verzekeringswiskundige (actuaris) te worden. In een interview met Nieuwsblad in 1978 vertelde hij hoe het zo anders had kunnen lopen: „Ik had een aardige buurman, Joop de Leur, bij wie ik al vanaf m‟n veertiende jaar boeken leende. Ook toen ik in militaire dienst zat, leende ik weekendtassen vol. In de legerplaats had ik tijd genoeg om te lezen. In 1965, ik was 20 jaar toen ik uit dienst kwam, vroeg Joop de Leur of ik bij De Bezige Bij wilde komen werken. Hij was bezig de verkoopafdeling te reorganiseren en hij zat verlegen om een jonge kracht die nog helemaal kon opgroeien in die Bezige Bij. Ik werd aangenomen als jongste vertegenwoordiger. Doorslaggevend was niet kennis van verkoopkunde of marketing, maar belezenheid en interesse voor literatuur. Dat is typerend voor De Bezige Bij, zeker toen. Ik wist niets van verkopen. Ik dacht dat ik de boekhandels moest langs gaan om de uittreksels van die boeken te vertellen. Uittreksels zoals je die op school moest maken. Joop de Leur begon me in te werken en al gauw ontdekte ik dat het accent meer op de Bij dan op de boeken lag. Het verhaaltje over de boeken kun je in de aanbiedingsprospectus zetten. Waar het bij de aanbieding om ging, was de achtergronden van de schrijvers en wat onze motivatie was om hun werk uit te geven. Daar had de boekhandelaar veel meer aan omdat hij dan meer greep op onze boeken kreeg.‟143 Dat Voster ambities had, werd al snel duidelijk. Naast zijn werk volgde hij avondcursussen om zijn boekhandels- en uitgeverijdiploma‟s te halen. Richter Roegholt schrijft in zijn geschiedenis over de wekelijkse coördinatievergaderingen die in de jaren zeventig werden gehouden aan de Van Miereveldstraat. Die vergaderingen werden bijgewoond door „Geert Lubberhuizen, Dolf Hamming, Oscar Timmers, de drie van verkoop: Jo van Campen, Joop de Leur en Albert Voster, Map Hiddema van de factureerafdeling en Marijke Pieterse, directiesecretaresse.‟144 Eén van Vosters grote projecten in die tijd was de promotiecampagne voor Sprookjes van de Lage Landen in 1972. Hij riep daarbij, voor het eerst in de geschiedenis van De Bezige Bij, de hulp in van twee professionele reclamemakers. In het interview met Nieuwsblad vertelde Voster hoe dat zo was gekomen: „Zo omstreeks 1969 begon ik steeds meer kritiek uit te oefenen op de reclame-activiteiten van De Bezige Bij. Nu eens deed Geert wat aan de reclame, dan weer Oscar Timmers en dan weer niemand. Gebudgetteerd werd er niet en van een reclamebeleid was geen sprake. Mijn kritiek had tot resultaat dat er gezegd werd: bewijs jij maar eens dat het beter kan. Toen heb ik, in 1972, voor De Sprookjes der Lage Landen van Peter Vos, Hans Sleutelaar en Eelke de Jong, een professionele reclamecampagne in elkaar getimmerd. Met 143 144
Nieuwsblad, 8 juni 1978. Roegholt, 1972, p. 117.
48
eclatant succes. En zo ben ik steeds verder gegaan, totdat we een geregelde advertentieplanning en budgettering hadden.‟ In 1978 greep Voster zijn kans om directieassistent bij Toonder Studio‟s te worden en verliet daarmee het boekenvak. 145 Dat hij onder Geert Lubberhuizen weinig invloed had op het uitgeefbeleid had daar misschien wel iets mee te maken, evenals met het veranderende imago van De Bezige Bij. Per 1 januari 1981 werd hij benoemd tot directeur van Toonder Geesink Multifilm.146 Twee jaar later, op 1 maart 1983, werd Voster directeur van het CPNB. Hij was aanbevolen door de ad interim directeur en tevens ex-collega van De Bezige Bij, Wim Schouten. Binnen twee jaar was hij weer terug in het uitgeversvak en werd hij directeur van Meulenhoff, waar hij verantwoordelijk was voor het zakelijke en financieel beleid. 147 Op 1 april 1993 trad Albert Voster aan als directeur van De Bezige Bij. Wellicht om niet in dezelfde valkuil te stappen als Dolf Hamming had gedaan, had Voster direct stevig ingezet bij het bestuur van de coöperatieve vereniging De Bezige Bij: „Ik heb aan het bestuur, voor ik ja zei, een beleidsplan gegeven. Als jullie mij aanstellen als directeur, dan is dit mijn opvatting. Zó ga ik aan het werk.‟148 En waar bestonden die plannen, naast het belangrijkste doel dat hij zich gesteld had, onafhankelijk blijven, nog meer uit? Het behouden van de zelfstandigheid van de uitgeverij te midden van de grote concerns bleek inderdaad een van zijn speerpunten te zijn. Voor de mislukte fusie met Balans had hij geen goed woord over. Naar Vosters mening ontbrak het aan de juiste motivatie: Als je meer non-fictie wil uitgeven, moet je dat als uitgeverij zelf entameren en niet simpelweg een non-fictie uitgeverij opkopen. Die zaken moeten organisch groeien. Hij ziet niets in fusie of samenwerking, met welk concern dan ook. „Noem het maar een nieuwe vorm van illegaliteit, dwars tegen de tijdsgeest ingaan, maar de onafhankelijkheid staat primair. De Bezige Bij zal altijd een middelgrote uitgeverij blijven. Honderd boeken per jaar, dat is precies het aantal dat ik als uitgever kan overzien.‟149 Uit alle interviews en krantenberichten uit die tijd kunnen we een lijst met de overige actiepunten van Albert Voster samenstellen.150 Ten eerste wilde Voster het fonds vertaalde literatuur fors uitbreiden. Ten tweede wilde hij steviger inzetten op reeksen. Hij dacht daarbij vooral aan non-fictie, een serie met biografieën bijvoorbeeld. Maar reeksen speelden ook een belangrijke rol in een goed beheer van het erfgoed van de uitgeverij met series als De Bezige Bij Kapitaal en de (reeds bestaande) Literaire Reuzen Paperback. De reeks De Bezige Bij Kapitaal 145
Wennekes, 1994, p. 213. Boekblad, 23 januari 1981. 147 Blokker, 1990, p. 194 en Algemeen Dagblad, 29 november 1994. 148 Boekblad, 9 december 1994. 149 Trouw, 1 december 1994. 150 Zie: Trouw, 1 december 1994; Boekblad, 9 december 1994; Algemeen Dagblad, 29 november 1994; NRC Handelsblad, 27 juni 1997. 146
49
„in chic gebonden uitvoering‟ was in 1994 van start gegaan met twee titels en in 1995 volgde Orlando, „een reeks van vooral door vrouwen geschreven literatuur over de onafhankelijkheid van het individu, genoemd naar het boek van Virginia Woolf. We hebben daarvoor Nederlandse schrijvers enthousiast kunnen maken, naast de titels die we al in huis hebben. Kortom, literatuur net inhoud. Daarin lees je zinnen die je meeneemt voor je hele leven. Boeken die antwoorden geven.‟151 Een derde plan was meer te investeren in literaire tijdschriften. Daarom kocht hij al snel het oudste literaire tijdschrift van Vlaanderen aan, Dietsche Warande & Belfort, dat hij los wilde maken van de oriëntatie op Vlaamse literatuur en meer wilde richten op het hele Nederlandse taalgebied.152 In 1997 volgde de aankoop van het nieuwe tijdschrift MilleniuM. De onderliggende bedoeling hiervan lijkt beter een vinger aan de pols van de kweekvijver van nieuwe schrijftalenten te kunnen houden. Want ook het aanbrengen van jonge aanwas zag Albert Voster als zijn taak. Hij vertelde bijvoorbeeld dat hij zelf debutant Joris Moens – die eerst publiceerde in het nieuwe tijdschrift Zoetermeer – had binnengehaald.153 In de vierde plaats wilde Voster de jeugdliteratuur uitbreiden. In Boekblad van 3 mei 1996 lichtte Joke Linders de – voor velen verrassende - keuze voor uitbreiding van de jeugdliteratuur bij De Bezige Bij toe. Linders werd aangetrokken om de contouren van het kinderboekenfonds in te vullen. Afgezien van de Gouden Boekjes en de statutaire mogelijkheid voor auteurs om ook hun kinderboeken bij de Bij uit te laten geven had de uitgeverij tot dat moment weinig met jeugdboeken. Linders: „Het plan is om één keer per jaar een zomeraanbieding te doen. Daarbij denken we in eerste instantie aan eigen auteurs. Per aanbieding zullen dat vier à zes titels zijn, waarvan de eerste dit najaar verschijnen. Bovendien wil ik de Gouden Boekjes wat meer kleur en gewicht gaan geven.‟154 Ten vijfde schrok Albert Voster niet terug voor grootse plannen „a la Lubberhuizen‟, zoals hij dat zelf noemde. Het boek Mijn bevrijding van Ivo Niehe was zo‟n megaproject. Een boek over herinneringen aan de oorlog in het jubileumjaar van de uitgeverij, dat samenviel met de vijftigjarige herdenking van de Tweede Wereldoorlog, geschreven door een bekende Nederlander die niet echt bij De Bezige Bij paste. Voster liet 60.000 exemplaren drukken. Daarvan zijn er volgens Boekblad 20.000 verkocht, en volgens Het Parool zelfs slechts 10.000. Deze flop werd een van de symbolen van neerwaartse spiraal waarin De Bezige Bij met Voster aan het roer zich bevond.155 Voster zei er zelf over: „Iedere uitgever heeft recht op zijn optimistische vergissingen.
151
Algemeen Dagblad, 29 november 1994 en Boekblad, 9 december 1994. Algemeen Dagblad, 29 november 1994. 153 Idem. 154 Boekblad, 3 mei 1996, p. 15. 155 Boekblad, 4 juli 1997 en Het Parool, 28 juni 1997. 152
50
Het was een aardig project – en ik kom uit de school Lubberhuizen, die ook grote projecten aanpakte. Ivo Niehe valt kennelijk niet goed in de smaak van de grachtengordel en daar word ik dan aan opgehangen. Maar De Bezige Bij is geen tempel hoor. Lubberhuizen gaf ook het jongenshobbyboek van Leonard de Vries uit.‟156 Van een heel andere aard, maar ook een drastische verandering, was de inkrimping van de huisvesting. Voster verkocht een van de twee panden aan de Van Miereveldstraat die De Bezige Bij bezat. De nieuwe uitgeefplannen van Voster leken aanvankelijk effect te hebben. Zo blijkt uit de cijfers dat in de anderhalf jaar sinds Voster aan het hoofd was gekomen de omzet met dertig procent was gestegen. Bovendien stonden er meerdere boeken van de Bij in de top tien van dat moment: titels van Nicolaas Matsier, Hugo Claus, W.F. Hermans, Kees van Kooten en James Joyce.157 Maar de cijfers blijken toch minder rooskleurig te zijn geweest dan het leek. Dit kwam aan het licht in 1996, toen Voster er niet meer onderuit kon: er moest gesaneerd worden. Ook al was de omzet dan gestegen in 1994, zowel in 1994 als in 1995 had de uitgeverij een tekort van een half miljoen gulden. Het tekort over 1996 werd begroot op minstens vijf ton. Hij zocht de oplossing aanvankelijk in een fusie, maar weer luidde de mogelijke samenwerking met een andere uitgeverij de val van de directeur in. Zoals Dolf Hamming struikelde over de fusie met uitgeverij Balans, zo was tijdens Vosters bewind de overname van Uitgeverij Van Gennep het begin van het einde. Voster had De Bezige Bij aan een grondig onderzoek onderworpen en was tot de conclusie gekomen dat de vaste lasten te hoog werden. Zijn plan was om samen te gaan met Van Gennep en op die manier de vaste lasten te drukken en de liquiditeit van beide uitgeverijen te vergroten. Hij wilde terug naar de kernactiviteiten en dat betekende onder meer het afstoten van distributie (Boek/Boek) en een deel van de publiciteit. De gevolgen voor het personeel waren groot: 9 van de 25 werknemers moesten weg.158 Bij de tot op dat moment zelfstandige uitgeverij Van Gennep was het personeelsbestand al eerder gehalveerd. Bovendien zocht de 58-jarige directeur Jaap Jansen een garantie voor de toekomst en accepteerde daarom de minderheidsparticipatie in een gezamenlijk te beheren holding. Beide uitgeverijen zouden zelfstandig blijven werken binnen de samenwerking die vooral minder kosten zou moeten opleveren. Van een oprichting en bekrachtiging van de nieuwe holding is het echter nooit gekomen. Hoewel de administratie en distributie van de twee uitgeverijen werden samengevoegd, zijn de bedrijven niet officieel aan elkaar verbonden. Een jaar later al volgde het bericht dat De Bezige Bij in gesprek was met de Weekbladpers Groep over een
156
Het Parool, 28 juni 1997. Boekblad, 9 december 1994. 158 Boekblad, 3 mei 1996, p. 5. 157
51
mogelijke samenwerking.159 Voor Jaap Jansen kwam dit als een onaangename verrassing, die de onafhankelijkheid die hij voor de toekomst wilde waarborgen, in het water zag vallen. Ook voor Voster moet het een hard gelag zijn geweest dat hij zijn woorden niet waar heeft kunnen maken. Op 23 juni 1997 verschijnt er een groot artikel in Het Parool over de overname van De Bezige Bij door de Weekbladpers Groep (WPG). Het wordt „het einde van een tijdperk‟ genoemd.160 Voster erkent de samenwerking met WPG niet als een kroon op zijn werk te beschouwen, maar zegt geen keuze te hebben gehad. De verslaggever vraagt of het waar is dat Voster De Bezige Bij binnenkort zal verlaten met een aardig bedrag. Dat ontkent Voster, dat hij over twee jaar nog op precies dezelfde plek zit „staat zo vast als een huis‟. Bij de overname blijft de schrijverscoöperatie gehandhaafd. Die zal „initiatieven ontplooien die direct of indirect de belangen van de aangesloten leden/auteurs betreffen‟ en lidmaatschap blijft voorbehouden aan auteurs van De Bezige Bij, aldus het persbericht van 26 augustus 1997.161 De uitgeefactiviteiten en de medewerkers gaan naar een door WPG op te richten Uitgeverij De Bezige Bij BV. Deze BV huurt het pand aan de Van Miereveldstraat van de coöperatie. De Ledenvergadering van de Coöperatieve Vereniging De Bezige Bij heeft unaniem met het voorstel ingestemd. Het laatste jaar van Albert Vosters bewind, het eerste onder de vleugels van het WPGconcern werd het duidelijk dat Voster langzaam maar gestaag op weg was naar de uitgang. In Vrij Nederland verscheen op 2 mei 1998 een groot artikel over de onrust bij De Bezige Bij.162 Het was inmiddels bekend dat De Bezige Bij grote verliezen had geleden, volgens VN ging het om 2 miljoen gulden over vier jaar tijd. Uit de toon van het artikel zou je kunnen opmaken dat de balans wordt opgemaakt na het vertrek van een directeur, maar op dat moment leek het erop dat Voster nog gewoon op zijn plek zat. Naaste medewerkers en een enkele auteur (Leo Pleysier) spreken vrijuit over hun baas. Er wordt in de verleden tijd over Voster en zijn vele plannen geschreven, bijvoorbeeld door Klaske Jaspers, een door hem ontslagen hoofd commerciële zaken: „Voster was onmatig, hij kende zijn grenzen niet.‟ Ook Joke Linders, de beleidsadviseur kinderboeken, komt aan het woord over het stopzetten van het jeugdfonds: „Hij heeft een enorm kapitaal vernietigd. Bovendien heeft hij het vertrouwen van de auteurs geschaad.‟ Voster probeert nog te redden wat er te redden valt door te vertellen dat hij wellicht fouten heeft gemaakt („Schrijvers gaan ook via toetsing te werk, ook bij hen lukt niet altijd alles wat ze proberen.‟), maar nu weet waar het echt om draait binnen De Bezige Bij, namelijk literatuur: Nederlands, vertaald, proza en poëzie. Die koerswijziging is volgens Voster niet door Pieter de Jong, directeur van WPG, afgedwongen, maar in overleg tot stand gekomen. Ook de cijfers vallen 159
Boekblad, 6 juni 1997, p. 7. Het Parool, 23 juni 1997, p. 12-14. 161 Persbericht De Bezige Bij, 26 augustus 1997. Bedrijfsdocumentatie De Bezige Bij PPA 114:4, BC, UvA. 162 Vrij Nederland, 2 mei 1998 door Annemiek Neefjes. 160
52
naar zijn mening niet al te ongunstig uit, wat hem steunt in zijn vertrouwen in de toekomst van de Bij. Na de Frankfurter Buchmesse van dat jaar kreeg Albert Voster een hartaanval. In Boekblad verscheen in december 1998 een bericht dat Voster herstellende was, maar niet zal terugkeren als directeur van De Bezige Bij, maar als stafdirecteur bij de WPG.163
Concluderend Kunnen we ons uit de media van die tijd een beeld vormen van Albert Voster? Om Albert Vosters persoonlijkheid in een paar woorden samen te vatten is nog niet gemakkelijk. Aan de ene kant is er de grote betrokkenheid en trouw aan de uitgeverij, waarvan hij graag blijk geeft, zoals ook in een interview van 1994: „Waarmee Voster weer terugkomt op de sterk persoonlijke en emotionele band met “De Bij”. Toen de jonge Albert voor het eerst De Oostakkerse gedichten van Hugo Claus las, vertelt hij, moest hij huilen. “Maar nogmaals, die emoties, die enorme betrokkenheid bij een fonds, dat hoort bij het vak van uitgever. Ik ben geen koele, economische beredeneerder.”‟164 Toch deed hij (in hetzelfde interview van 1994) ook uitspraken als de volgende, doorspekt met managementjargon: „Het mag voldoende bekend zijn in de branche dat ik werk volgens een bedrijfseconomische redenering. Dat is het aardige: dat het halffabricaat, namelijk het manuscript, door mij tot een consumentenfabricaat wordt gemaakt, het boek. Bedrijfseconomisch is dat een heel mooi fenomeen.”‟ Die verdeeldheid zien we ook terug in zijn uitgeefbeleid: hij verdeelde zijn aandacht over zo veel gebieden dat het uiteindelijk aan richting ontbrak. Daarbij komt nog dat hij directeur was in een ongunstige periode. Voster heeft de ondankbare taak gehad directeur te zijn geweest in een tijd dat een overname door een groot concern als WPG steeds reëler en onvermijdelijker bleek te worden. De oude Bezige Bij was niet meer, de uitgeverij die tot 1997 haar zelfstandigheid had weten te bewaren. Voor het eerst sinds de oprichting voltrok zich een fundamentele verandering: de schrijverscoöperatie moest plaats maken voor aandeelhouders. Als Voster al de potentie had gehad uit te groeien tot een nieuwe vaderfiguur van de Bij, dan had hij alle zeilen bij moeten zetten om na het tekenen van de overdracht zijn positie te herbevestigen. In feite wankelde zijn positie zelfs al vóórdat de overname definitief was. En dat is wellicht de belangrijkste oorzaak voor zijn falen: Voster had niet de charme van Lubberhuizen. Hij wist zijn medewerkers en zijn auteurs onvoldoende te inspireren en aan zich te binden.
163 164
Boekblad, 11 december 1994. Boekblad, 9 december 1994.
53
3.3 Het tijdperk Robbert Ammerlaan – de beeldvorming Of het nu wishful thinking was of iets anders, vanaf het begin bestond het beeld dat De Bezige Bij met Robbert Ammerlaan haar vergane glorie zou terugkrijgen. Na het vertrek en kort daarop de dood van Geert Lubberhuizen was het de uitgeverij niet voor de wind gegaan. Niet alleen was men de grote inspirator verloren, de ontstane leegte kon niet worden opgevuld. Johannes Witteman overleed veel te vroeg, Dolf Hamming hield alles bij het oude en ook de leiding van Albert Voster was geen succes gebleken. Financieel waren er grote verliezen geleden en auteurs waren opgestapt. De uitgeverij had veel van haar vroegere elan verloren. De zaken stonden er niet bepaald goed voor op het moment dat Robbert Ammerlaan tot directeur werd benoemd, op 1 maart 1999. En daar moest Ammerlaan iets aan doen. Op 22 januari 1999 schreef Boekblad dat Robbert Ammerlaan de nieuwe directeur zou worden van De Bezige Bij. Pieter de Jong, algemeen directeur van de Weekbladpers Groep, noemde Ammerlaan „niet zozeer een manager als wel een uitgever, die zich de laatste jaren zeer actief heeft getoond op de rechtenmarkt.‟165 Dit is een interessante woordkeuze met de vorige directeur Albert Voster in het achterhoofd. Voster presenteerde zich juist als een manager, liet zich leiden door de cijfers en had het over boeken als „consumentenfabricaten‟. Pieter de Jong zet de nieuwe directeur nadrukkelijk als een uitgever neer en heeft hiermee de eerste stap gezet op weg naar een beeldvorming rond Robbert Ammerlaan. Al op 29 januari datzelfde jaar publiceerde de Volkskrant een groot interview met Ammerlaan, dat grotendeels over zijn achtergrond gaat als journalist en als directeur van Anthos. Na een niet afgemaakte studie economie werd Ammerlaan politiek verslaggever voor de Haagsche Courant en later voor de Haagse Post. Hij schreef ook een boek, Het verschijnsel Schmelzer (1973), over een belangrijk politicus van de jaren zestig. Het boek werd uitgegeven bij Uitgeverij Sijthoff, waar Ammerlaan in 1976 uitgever werd, nadat hij zijn politiekjournalistieke loopbaan vaarwel had gezegd. In 1980 werd hij eerst adjunct-directeur en vervolgens directeur van Unieboek. Hij maakte toch nog een politieke zijsprong in 1986 toen hij woordvoerder en kabinetchef van Dries van Agt werd. Maar een jaar later al keerde hij terug naar het boekenvak en werd directeur van Bosch & Keuning, Anthos en Sesam, dat in 1996 door een fusie Ambo/ Anthos werd. Ammerlaan heeft bij Ambo het literaire fonds grotendeels vanaf de grond opgebouwd met een speciaal accent op Engelse en Amerikaanse literatuur: John Irving, Donna Tartt en Bret Easton Ellis. Tegelijkertijd met het bericht dat Ammerlaan de nieuwe directeur zou worden, werd bekend dat De Bezige Bij en Thomas Rap gingen fuseren. De kleine zelfstandige uitgeverij van Thomas Rap verkeerde al langer in zwaar weer en was op zoek naar een partner. Thomas Rap165
Boekblad, nr. 3, 21 januari 1999, p. 5.
54
auteur Jaap Scholten was aanvankelijk in veronderstelling dat Thomas Rap aan de Veen Groep zou worden overgedaan. Mizzi van der Pluijm van Uitgeverij Contact (onderdeel van Veen Groep) was al met hem in gesprek over zijn nieuwe boek, toen Scholten in de krant las dat de uitgeverij aan De Bezige Bij was verkocht. Het was „destijds een puinhoop bij de Bij.‟ Robbert Ammerlaan deed Jaap Scholten nog een „financieel buitengewoon ruimhartig aanbod‟ maar Scholten voelde zich verplicht ten opzichte van Contact, zodat zijn nieuwe boek daar verscheen.166 Dat Thomas Rap uiteindelijk bij De Bezige Bij terecht kwam was niet helemaal toevallig. Robbert Ammerlaan: „Thomas en ik kenden elkaar al heel lang. […] In 1983 hadden Thomas en ik een vergevorderd plan om samen een uitgeverij te beginnen.‟ Het onderbrengen van uitgeverij Thomas Rap „had ook bij een van de andere uitgeverijen van de Weekbladpers groep gekund, Querido of De Arbeiderspers, maar de persoonlijke geschiedenis die Thomas en ik met elkaar hebben, speelde een doorslaggevende rol.‟167 Thomas Rap was erg blij dat de uitgeverij bij De Bezige Bij onder dak zou komen: „De Bezige Bij is een hoogstaande literaire uitgeverij die in het verleden baanbrekend werk heeft gedaan. Ze hebben de laatste jaren een… zeg wat maar ongelukkige hand van besturen gehad, maar ik heb er alle vertrouwen in dat Robbert er wat van gaat maken.‟168 En Ammerlaan op zijn beurt kon zich ook in zijn handjes knijpen met de aanwinst van het fonds van Thomas Rap. Het was hem dan misschien niet gelukt Jaap Scholten over te halen, bij Youp van ‟t Hek (op dat moment auteur van Thomas Rap) ging dat anders. De eerdere beoogde opvolger Veen deed Van ‟t Hek een aanbod voor drie jaar, een bod dat Van ‟t Hek beledigend laag vond: „Hun “uiterste bod” werd toen verdubbeld, waarna Robbert Ammerlaan van De Bezige Bij belde, die weer het dubbele van dat dubbele bood. Later vertelde Ammerlaan me dat ze dat geld er vrij snel uit hadden.‟169 Op 10 september 1999 verscheen een kort bericht in Boekblad over het eerste halfjaar van Ammerlaan bij De Bezige Bij, waarin Ammerlaan duidelijke aanwijzingen geeft voor de positie die hij wil innemen. Hij hemelt Geert Lubberhuizen op en geeft de directeuren die na hem zijn gekomen tegelijkertijd een sneer: „Niets ten nadele van mijn andere voorgangers, hoor, maar nu ik hier zes maanden zit, zie ik pas echt wat een geweldige uitgever Geert Lubberhuizen is geweest. Wat hier aan goeds ligt, is vooral van hem afkomstig. Kijk, ik wil hier geen persoonlijke verwijten neerleggen, maar het is onontkenbaar dat we in het recente verleden een aantal keren de boot hebben gemist.‟ Ammerlaan streeft ernaar zich zelf anders te presenteren: „Ik geloof vurig in een situatie waarbij de directeur ook de uitgever is. Het bestaat niet dat je zó fondsinhoudelijk bezig bent dat je de verplichting vergeet om het zo te doen dat je als bedrijf kunt overleven. Maar het
166
Arensman, 2009, p. 232. de Volkskrant, 29 januari 1999. 168 Arensman, 2009, p. 238. 169 Arensman, 2009, p. 189. 167
55
hart van de uitgeverij is fondsinhoudelijk. Het contact met het fonds mag niet overwoekerd worden door zakelijke beslommeringen.‟ De komst van Ammerlaan werd ervaren als een frisse wind volgens redacteur Onno Blom in het Uitgeversprentenboek Hoger Honing: hij nam belangrijke buitenlandse auteurs mee bij zijn overstap van Ambo|Anthos naar De Bezige Bij, activeerde de backlist en haalde grote Nederlandse schrijvers binnen. Hans Bouman (auteur) schrijft in hetzelfde boek Hoger Honing ook over de frisse wind van Ammerlaan en stelt dat de komst van Robbert Ammerlaan een nieuw tijdperk inluidde, zeker wat de buitenlandse fictie betrof. Ammerlaan onderhield nauwe banden met buitenlandse auteurs van naam en nam, zoals gezegd, enkele bestsellerauteurs mee bij zijn overstap: onder meer John Irving en Donna Tartt.170 Dat was niet het enige: hij zorgde voor een update van belangrijke contacten voor het netwerk van De Bezige Bij, trok een internationale scout aan en was actief op de rechtenmarkt voor buitenlandse titels. Een andere belangrijke verandering die Ammerlaan doorvoerde, betrof het publiciteitsbeleid. Vanaf 1999 trok De Bezige Bij veel geld uit voor overdonderende marketingcampagnes; denk bij voorbeeld aan het mediacircus rondom De kleine vriend van Donna Tartt (waarover meer in het volgende hoofdstuk). Last but not least, introduceerde Ammerlaan de imprint Cargo voor (voornamelijk) buitenlandse, lichte fictie. Zo bleef het fondsprofiel van De Bezige Bij intact, terwijl de uitgeverij toch vernieuwde. Oud-redacteur Erik Menkveld is het meest lovend: „Ik denk dat Robbert Ammerlaan na Geert Lubberhuizen de beste uitgever is die de Bij heeft gehad. Ammerlaan weet feilloos de titels aan te kopen waarmee hij geld kan verdienen, maar heeft ook oog voor het verleden van de uitgeverij. Hij is attent en gehaaid, hij weet hoe hij auteurs aan zich moet binden en naar zich toe moet trekken. Hij durft te investeren en risico‟s te nemen. En hij gebruikt alle methodes om de boeken de boekhandel in te krijgen en het bestaande fonds goed te exploiteren.‟171 Robbert Ammerlaan weet de belofte waar te maken. In weinig tijd heeft hij zichzelf als een daadkrachtig leider neergezet, het fonds van De Bezige Bij opgepept met grote namen uit het buitenland en tevens auteurs uit Nederland weten aan te trekken. De backlist van de uitgeverij is weer tot leven gekomen. Ammerlaans reputatie is gevestigd. Hij lijkt er alles aan te doen om zijn voorbeeld Geert Lubberhuizen te evenaren. In een interview zegt hij ter voorbereiding op zijn nieuwe baan niet alleen het werk van de fondsauteurs van De Bezige Bij gelezen te hebben, maar ook de biografie van Geert Lubberhuizen heeft gelezen, evenals Een vak vol boeken van oud170
Hoe dol Irving kennelijk is op Ammerlaan bleek recentelijk nog toen hij in een tv-uitzending van Kunststof (11 oktober 2009) tot tweemaal toe uitriep: „Robbert Ammerlaan is my favourite publisher!‟ Donna Tartt schonk Ammerlaan de wereldprimeur van De kleine vriend; het boek kwam een maand eerder in Nederland uit dan in de Verenigde Staten. Ze heeft bovendien beloofd ook haar volgende boek eerst in Nederland te laten verschijnen. 171 Cartens, 2004, p. 179.
56
directeur Wim Schouten en het proefschrift van Richter Roegholt over de geschiedenis van de uitgeverij tot 1972. Hij blijft gedurende zijn loopbaan steeds naar het verleden van de uitgeverij en zijn grote voorbeeld verwijzen, Geert Lubberhuizen. Zo wil Ammerlaan onder meer de „toonaangevende‟ Literaire Reuzen Pockets van weleer nieuw leven inblazen. Bij het verschijnen van Gevaarlijk drukwerk (over De Bezige Bij tijdens de Tweede Wereldoorlog) van Hans Renders in juni 2004, liet Ammerlaan weten eigenlijk graag weer een politiek getinte serie als de Kwadraat Pockets te willen uitgeven.172 Dit was een non-fictie reeks van De Bezige Bij uit de jaren zestig met maatschappelijk geëngageerde boeken. De actuele pockets kwamen uit de koker van Lubberhuizen die de tijdgeest goed had aangevoeld. In gesprek met Renders en Max Nord (een van de eerste leden van de uitgeverij) zei Ammerlaan het debat, de opinies en de polemiek te missen, maar zag het voorlopig nog niet van een nieuwe reeks komen: „Wij zijn altijd actief geweest met het bewijzen van eredienst aan de geschiedenis van de uitgeverij. Maar het is moeilijk om in de huidige, politiek amorfe, situatie een positie te vinden.‟173 Een eredienst aan de geschiedenis van de uitgeverij; dat zou je zeker kunnen zeggen over het jubileumfeest ter gelegenheid van het zestigjarig bestaan van De Bezige Bij, ook in 2004. Ammerlaan noemde het feest in de Amsterdamse Stadsschouwburg „een hommage aan Geert Lubberhuizen‟.174 Er was veel aandacht voor poëzie tijdens de viering, net als voor de oude rotten die er vanaf het begin bij waren geweest, zoals Hugo Claus en Harry Mulisch. Op 22 december van dat jaar zond NPS de documentaire „Het behouden huis‟ over De Bezige Bij uit, die Tonko Dop in opdracht had gemaakt voor het jubileum. Hierin komen weer veel oudgedienden aan het woord, zoals Remco Campert, Jan Cremer en Henk Hofland. Zij haalden herinneringen op aan de opwindende begintijd en aan de oprichter en eerste directeur Geert Lubberhuizen. Als de periode na Lubberhuizens afscheid aan bod komt, zegt Leon de Winter dat de directeuren Johannes Witteman, Dolf Hamming en Albert Voster achteraf gezien allemaal tussenpausen waren; het wachten was op iemand als Ammerlaan. Laurens van Krevelen is van mening dat de huidige directeur knap gebruik maakt van de geest van Geert die nog steeds waakt over het vrije woord. Toch is Ammerlaan niet alleen op het verleden, maar ook op de toekomst gericht. Boekblad maakte aan de vooravond van het jubileum de balans op met Robbert Ammerlaan. Hij vertelt: „Ik kwam hier met als doel het redden van De Bezige Bij. Pieter de Jong van de Weekbladpers Groep wilde de uitgeverij financieel gezond hebben en weer terugbrengen waar zij hoort.‟ Dat is hem gelukt; de omzet is verdrievoudigd, het personeelsbestand is met de helft toegenomen van 17 naar 26 leden en er worden ruim tweehonderd titels per jaar uitgegeven. 175
172
www.boekblad.nl, 2 juni 2004. Idem. 174 Boekblad, 13 december 1994. 175 Boekblad, 22 juli 2004. 173
57
Ook wat reputatie betreft, komt Ammerlaan in de buurt van de legendarische Lubberhuizen, zo blijkt bijvoorbeeld uit de „Literaire pikorde‟ die HP/De Tijd vanaf 1998 jaarlijks publiceert in de week voorafgaand aan de Boekenweek. De pikorde is een lijst, waarop veertig mensen uit het boekenvak worden gerangschikt op volgorde van macht en invloed en is bij uitstek een lijst waaraan je de beeldvorming rond een persoon kan aflezen. In de topveertig staat bij elk persoon een meestal bijtend cynische toelichting. De Literaire pikorde lijkt een flauw puberaal spelletje te zijn van drie journalisten (Stijn Aerden, Tom Kellerhuis en Jan Zandbergen), maar de twee zijn over het algemeen goed geïnformeerd en maken gebruik van objectieve gegevens in de samenstelling van hun lijst, zoals verkoopgegevens van CPNB. De eerste en tweede plaats in de jaren 1998 en 1999 worden gedomineerd door Pieter de Jong (directeur Weekbladpers) en Mai Spijkers (uitgever Bert Bakker/ Prometheus). In 1999 maakt Ammerlaan voor het eerst zijn opwachting in de pikorde, op nummer 15 als „opvolger van de versleten zetbaas Albert Voster. […] De nieuwe tragische zetbaas past veel beter in de bedrijfscultuur van de Weekbladpers. Tekende het hem voorgehouden bierviltje vlak voor sluitingstijd. Moest als bruidsschat John Irving, Don DeLillo en Donna Tartt meenemen, waardoor de surseanceaanvraag van Ambo/ Anthos nog slechts een kwestie van tijd is.‟176 In 2000 publiceert HP/De Tijd in plaats van de literaire pikorde eenmalig een top-25 van de meest humoristische schrijvers. (Bezige Bij-auteur van het eerste uur, Remco Campert, heeft in deze top de eerste plaats verworven, maar dat terzijde.) In 2001 komt Robbert Ammerlaan van nummer 15 in één sprong op nummer 1 binnen, omdat hij W.F. Hermans, Gerard van het Reve, Harry Mulisch, Hugo Claus en Gerrit Komrij onder één dak wist te krijgen. (Van het Reve en Komrij waren destijds recentelijk overgestapt naar De Bezige Bij.) Kritiekpunt volgens de samenstellers van de lijst is dat het nog wel zoeken is naar nieuw jong en fris talent. Op nummer twee dat jaar staat Pieter de Jong: „Geldzak van Robbert Ammerlaan (zie aldaar). Staat feitelijk in de hiërarchie bovenaan, maar mist de uitstraling van zijn souschef.‟177 In een interview dat jaar schrijft Boekblad over Ammerlaan: „Hij grasduint nauwgezet en systematisch in de uitpuilende schatkamer van zijn uitgeverij en maakt heruitgaven tot een succes. Hij heeft een grenzeloos respect voor al zijn auteurs. Durft risico‟s te nemen met vooral Amerikaanse debuten. Hij is actief, slagvaardig, daadkrachtig en onvermoeibaar. De Bezige Bijdirecteur Robbert Ammerlaan wordt daarom wel de beste uitgever van Nederland genoemd.‟ Zelf zegt hij: „De nummer éénpositie die ik bekleed op de HP/De Tijd-top 40 neem ik met een flinke korrel zout. Maar als je onzichtbaar, niet actief en zonder resultaat bent, kom je niet op die lijst. Het beeld naar buiten is belangrijk.‟178
176
HP/De Tijd, 12 maart 1999, p. 64. HP/De Tijd, 9 maart 2001, p. 53. 178 Boekblad, juli/ augustus 2001. 177
58
Ook in 2002 staat Ammerlaan op één, net als in 2003 met de toelichting: „Uncle Sam. Beschikt nog steeds over de noodzakelijke tandpasta-glimlach, waar ambitieuze auteurs zich in spiegelen. Heeft het onvoorwaardelijke vertrouwen van directeur Weekbladpersgroep Pieter de Jong (zie aldaar) en diens blanco chequeboek. Staat aan het hoofd van een op holgeslagen manuscriptenverwerker die onophoudelijk boeken spuit in willekeurige stadia van persklaarheid.‟179 Voor het vierde achtereenvolgende jaar staat Ammerlaan in 2004 weer op de hoogste plaats in de Literaire pikorde. Nu met commentaar op zijn vermeende auteursroof en de enorme productie van De Bezige Bij: „Vist links en rechts even makkelijk in andermans territoriale wateren als op beschermde sprot. Dubbele exemplaren worden niet geruild. Kiepert continu overvolle drijfnetten uit op de fileertafel, waaraan anderhalve uitzendkracht zich het schompes staat te snijden.‟180 Tabel A: Overzicht Literaire pikorde HP/De Tijd Jaar
Nummer 1
Nummer 2
1998
Pieter de Jong
Mai Spijkers
1999
Pieter de Jong
Mai Spijkers
2000
-
-
2001
Robbert Ammerlaan
Pieter de Jong
2002
Robbert Ammerlaan
Bert de Groot
2003
Robbert Ammerlaan
Lidewijde Paris
2004
Robbert Ammerlaan
Bert de Groot
2005
Bert de Groot
Robbert Ammerlaan
2006
Robbert Ammerlaan
Bert de Groot
2007
Joost Nijsen
Robbert Ammerlaan
2008
Robbert Ammerlaan
Chris Herschdorfer
2009
Chris Herschdorfer
Robbert Ammerlaan
In 2005 wordt de directeur van De Bezige Bij dan eindelijk naar nummer twee verdrongen door Bert de Groot, directeur van uitgeefgroep Veen, Bosch & Keuning. Die heeft zijn eerste plaats met name te danken aan het grote verkoopsucces van de Dan Brown-trilogie. Het commentaar bij Ammerlaan is nog vileiner dan anders: „Monsieur Tussaud staat aan het hoofd van een bij elkaar getransferd literair Real Madrid, dat in de praktijk al het hele jaar zijn zestigste verjaardag aan het vieren is. Het deftige schrijversvolk heeft dit jaar te weinig laten zien. Bestverkopende Bij-auteur is Remco Campert op een schamele 41e plaats in de CPNB top vijftig 179 180
HP/De Tijd, 7 maart 2003, p. 86. HP/De Tijd, 5 maart 2004, p. 90.
59
van 2004. Het met veel bombarie gebrachte Emoticon van Jessica Durlacher bracht het niet verder dan plek 49. De op Bij-parties immer afwezige Youp van 't Hek van imprint Thomas Rap is de enige toptien-seller en moet nu alle drankschulden bij elkaar tikken met zijn NRC-columns.‟181 In 2006 wisselen de twee alweer van plaats en staat Robbert Ammerlaan weer bovenaan. Het jaar daarna voert de uitgever van Podium, Joost Nijsen, voor het eerst de lijst aan dankzij het succes van Kluun, wat Ammerlaan weer op de tweede plek zet. In 2008 is Ammerlaan weer terug op zijn vertrouwde nummer éénpositie, onder andere omdat „sinds zijn aantreden de omzet verzesvoudigde‟.182 Toch bezet hij in 2009 weer een tweede plaats, omdat Chris Herschdorfer, directeur van Ambo|Anthos, bovenaan prijkt dankzij twee goedlopende titels in 2008, Het diner van Herman Koch en Blauw water van Simone van der Vlugt. Als we op de Literaire pikorde afgaan, was Robbert Ammerlaan de invloedrijkste uitgever van het afgelopen decennium, en daarmee De Bezige Bij de belangrijkste uitgeverij. Een andere interessante lijst om inzicht te krijgen in de invloed van een uitgeverij is de top honderd van best verkochte boeken van het CPNB. Het CPNB verzamelt (en publiceert sinds 1997) jaarlijks de verkoopgegevens van alle afzetkanalen in Nederland en telt de verschillende edities van een zelfde titel bij elkaar op. Het gaat om algemeen verkrijgbare publieksboeken, zowel fictie als nonfictie.183 Ik heb alle boeken van De Bezige Bij (inclusief Thomas Rap en Cargo, indien van toepassing) in de top honderd van de periode 1997-2008 geteld en naar verkoopaantal weergegeven in tabel B. Dat de boeken van imprint Thomas Rap ook een doorslaggevende rol speelden in de hoogte van De Bezige Bij in de jaarlijkse tophonderd van het CPNB is duidelijk te zien in de tabel. Vanaf 1999 is het aantal boeken van De Bezige Bij, inclusief Thomas Rap dus, in de tophonderd bijna verdubbeld, van vier naar zeven dankzij de bestsellers van Youp van ‟t Hek. In 1999 stond Zaterdag van Youp van ‟t Hek op nummer twee in de tophonderd met meer dan 100.000 verkochte exemplaren, terwijl het eerste boek van De Bezige Bij pas op plaats negen stond (Levensnevel van Kees van Kooten). Datzelfde jaar haalden nog twee boeken van Van ‟t Hek de tophonderd. Van ‟t Hek bleef tot en met 2002 topscoorder met steeds drie titels in de CPNB tophonderd. Ook in 2003 behaalde hij nog een vijfde plek, maar ook Hanneke Groenteman met Doorzakken bij Jamin eindigde hoog in de lijst (nummer 21), evenals de boeken van Herman Finkers en Kopspijkers. In 2002 belandde ook de eerste titel van imprint Cargo in het klassement; Jaqui Lofthouse met Een perfecte glimlach. Deze imprint had Robbert Ammerlaan twee jaar eerder gestart en stond tegelijkertijd in een oude Bijtraditie en zou een vernieuwend imprint zijn, volgens zijn brief 181
HP/De Tijd, 4 maart 2005, p. 84. HP/De Tijd, 7 maart 2008, p. 62. 183 Zie www.cpnb.nl/top100. 182
60
bij de aanbieding: „Aan het begin van de jaren ‟70 voerde De Bezige Bij de naam Cargo voor een non fictie-reeks onder redactie van Hans Keller en Maarten van Traa. Titels van Hunter S. Thompson, Wilhelm Reich, Nigel Nicolson, Mikis Theodorakis – interessant, eigenzinnig werk, smaakvol uitgegeven. Het nieuwe Cargo vaart een andere koers en richt zich op eigentijdse literaire fictie, met de nadruk op Amerikaanse en Engelse auteurs. Cargo publiceert verhalende romans, psychologische romans, romans vol spanning en suspense en af en toe een bijzonder non fictie-boek. Geen loodzware literatuur, maar verrassende, voortreffelijk geschreven boeken – onverminderd trouw aan de uitgangspunten van destijds: interessant en eigenzinnig, smaakvol uitgegeven.‟184 Wat Ammerlaan hier nog „romans vol spanning en suspense‟ noemde, werden al snel expliciet benoemd als literaire thrillers. Een genre dat een groot deel van het succes van Cargo in de jaren daarna bepaalde, vooral de boeken van Karin Slaughter. Dankzij de andere succesvolle titels De vliegeraar en Duizend schitterende zonnen van Khaled Hosseini en Eten, bidden, beminnen van Elizabeth Gilbert stonden er in 2008 negen boeken van Cargo in de CPNB tophonderd, waarmee het totaal van De Bezige Bij op zeventien kwam, het hoogste aantal sinds 1997. Tabel B: CPNB Top 100 Aantal
<30.000
< 50.000
titels
50.000 -
>100.000
> 200.000
100.000
Totaa
Bezige
Thomas
l
Bij
Rap
Cargo
1997
3
1
2
0
6
3
3
1998
3
2
1
1
7
4
3
1999
5
0
1
1
7
4
3
2000
2
3
3
1
9
6
3
2001
2
4
1
3
10
7
3
2002
2
4
2
2
10
6
3
1
2003
4
2
3
1
10
5
4
1
2004
4
5
0
1
10
6
2
2
2005
1
5
2
1
9
4
2
3
2006
0
6
2
1
2
11
5
1
5
2007
1
4
7
1
2
15
6
2
7
184
Brief bij de zomeraanbieding 2000 aan de relaties van De Bezige Bij en Thomas Rap, 21 april 2000. Ammerlaan zal trouwens net als met Cargo vaker teruggrijpen op oude, vertrouwde namen: Literaire Reuzen, Hollands Diep, et cetera. Zie verder hoofdstuk vier.
61
2008
0
6
7
1
3
17
7
1
9
Een paar zaken zijn opvallend. Allereerst dat het totaal aantal boeken dat door De Bezige Bij wordt uitgegeven dat de top honderd van het CPNB haalt, sterk is gestegen: van zes in 1997 tot zeventien in 2008. Het belang van Thomas Rap in het totale aantal is afgenomen, ten gunste van de succesvolle imprint Cargo, die door Ammerlaan is gestart in 2000. Het succes van deze imprint is uit de tabel af te lezen: de eerste twee jaar verschenen er nog geen boeken van Cargo in de top honderd, maar in 2008 staan er maar liefst negen titels op de lijst, meer dan de zeven titels van De Bezige Bij. Vooral vanaf 2005 is een verschuiving waarneembaar in de categorieën verkochte aantallen. Het aantal boeken waarvan 30.000 of minder exemplaren zijn verkocht, neemt af; de verkoopaantallen tussen de 50.000 en de 100.000 exemplaren nemen toe. Dat wijst erop dat van minder titels meer exemplaren wordt verkocht, een verschijnsel dat ook wel bestsellerritus wordt genoemd. Zo‟n ontwikkeling kan een versmalling en – uiteindelijk - een verschraling van het aanbod tot gevolg hebben. Vanaf 2006 staan er voor het eerst De Bezige Bijtitels in de top honderd waarvan meer dan 200.000 exemplaren zijn verkocht. En dat is geen incident, maar iets dat wordt vastgehouden in de twee jaar daarna. Kijken we naar het soort boek dat de top honderd haalt, dan is daar ook een verandering in te zien. De eerste jaren voeren meer gevestigde schrijvers zoals Harry Mulisch, Hugo Claus en Leon de Winter de boventoon; na 2000 krijgen ook relatief nieuwe en buitenlandse schrijvers uit het fonds een plek in de hoogste regionen van de lijst: John Irving, Jessica Durlacher en Janet Fitch bijvoorbeeld. Vanaf 2005 lijkt het wel alsof De Bezige Bij alleen nog maar bestsellers uitgeeft: Knielen op een bed violen van Jan Siebelink, de thriller Trouweloos van Karin Slaughter, Joe Speedboot van Tommy Wieringa. En hoewel al in 2003 verschenen, wordt De vliegeraar van Khaled Hosseini pas in 2006 een doorslaand succes in een midprice-editie. In 2007 voegt zich daar Hosseini‟s opvolger Duizend schitterende zonnen bij. Het jaar 2008 is als een apotheose voor de Bij: de eerste drie plaatsen in de tophonderd zijn voor boeken van De Bezige Bij: de twee titels van Hosseini op één en drie en op twee de nieuwste kaskraker, Eten, bidden, beminnen van de Amerikaanse auteur Elizabeth Gilbert. Het lijkt erop dat Ammerlaan daadwerkelijk dat voor elkaar heeft gekregen wat zijn moeilijkste opdracht was: vernieuwing van de statige, ingeslapen uitgeverij. In een analyse van Boekblad van het fenomeen bestseller in 2009 wordt veel aandacht besteed aan het succes van De Bezige Bij. Dat succes blijkt andere uitgeverijen steeds meer uit de markt te verdringen: de posities in de top honderd van het CPNB worden door steeds minder uitgeverijen ingenomen. In 2008 waren elf plaatsen in de top vijftig voor De Bezige Bij, vijf voor A.W. Bruna en vier voor Ambo|Anthos. Boeken van uitgeverijen als De Harmonie en Luitingh, 62
die eerder zo‟n succes hadden met de Harry Potterboeken en de thrillers van Dan Brown, ontbraken zelfs helemaal in de top vijftig. Volgens Boekblad is het succes van De Bezige Bij begonnen met De verborgen geschiedenis van Donna Tartt. Dit boek werd door Ammerlaan aangekocht (toen nog werkzaam bij Ambo|Anthos). Met Donna Tartt is de scheiding tussen literatuur en populaire fictie voor een groot deel opgeheven. Daarna bleef Ammerlaan – inmiddels bij de Bij – scoren met lichtere fictie, zoals de boeken van Hosseini. Succes kweekt succes en brengt geld in het laatje voor marketing. Vervolgens is het belangrijk niet achterover te leunen, analyseert Boekblad, maar te blijven investeren in potentiële bestsellers en op het juiste moment een midprice-editie uit te brengen. Boekblad: „Collega-uitgevers en boekverkopers bewonderen de redactie [van De Bezige Bij], die weet wat er speelt, en de directeur, die commercieel het klappen van de zweep kent. Haar promotieapparaat zit goed in elkaar, ze weet de media te bewerken en heeft niet alleen sterke titels die aanspreken in dit tijdsgewricht, maar geeft meer poëzie uit dan ooit en houdt alle klassiekers leverbaar.‟185 Een van de opvallendste ontwikkelingen tijdens Ammerlaans bewind is het grote aantal auteurs dat naar De Bezige Bij overstapt. In de bijlage is een lijst met namen van auteurs opgenomen die vanaf 1999 bij De Bezige Bij zijn gekomen. Het gaat veelal om grote namen, zoals Gerrit Komrij, Charlotte Mutsaers, Gerard van het Reve en Jan Siebelink. Deze transfers zorgen voor veel ophef in zowel het boekenvak, als in de media. De reacties lopen uiteen van bewondering voor Ammerlaan die zoveel auteurs naar zich toe weet te trekken tot irritatie en ergernis – vooral van concurrenten – over Ammerlaans aanpak. Robbert Ammerlaan zelf verklaart nooit te jagen op schrijvers van andere huizen en hoopt de transfers te danken te hebben aan „de positieve uitstraling van de Bij‟186. Hij haalt de enquête van Vrij Nederland aan van 2001, die uitwees dat De Bezige Bij voor een grote meerderheid van 23 procent van de auteurs de eerste keus zou zijn bij een eventuele overstap. 187 Met slechts 10 procent volgt uitgeverij Querido op de tweede plaats. In een vergelijkbare enquête uit 1993 deelde De Bezige Bij de eerste plaats nog met Meulenhoff (die in 2001 op de zesde plaats staat). Als een van de motieven van schrijvers om naar De Bezige Bij over te stappen, werd onder andere genoemd dat de uitgeverij zo sterk was teruggekomen na de crisis in de jaren negentig. Andere pluspunten die auteurs in de enquête noemden: een mooi fonds, met veel Vlamingen, en aardige mensen. 188 Een veel genoemde reden van auteurs die opverstapten, is van negatieve aard, namelijk het niet meer thuis voelen bij de eigen uitgeverij. Dat is niet vreemd gezien de turbulentie in het boekenvak in deze periode, die gekenmerkt wordt door reorganisaties, afsplitsingen, onrust en overnames.189 Vooral de grote
185
Boekblad, 20 maart 2009, p. 7. Boekblad Nieuws, 28 juni 2002, p. 2. 187 Vrij Nederland (red. Lisa Kuitert), 2001, p. 26. 188 Idem, p. 27-28. 189 Zie voor meer achtergronden bij voorbeeld: Kuitert in: Ons Erfdeel, 2003. 186
63
uittocht bij Meulenhoff in 2001 is bekend. Redacteur Tilly Hermans stapte toen op om een eigen uitgeverij te beginnen, Augustus, en nam zo veel auteurs mee dat het fonds van Meulenhoff nagenoeg uitgehold was. Charlotte Mutsaers wilde in eerste instantie trouw blijven aan uitgeverij Meulenhoff, maar stapte in 2004 alsnog over naar De Bezige Bij: „De jarenlange onrust bij Meulenhoff heeft zowel schrijvers als uitgevers kostbare energie gekost. Nu het uitgevershuis alsnog gedoemd is te verdwijnen, en er personeel overtallig wordt verklaard, acht ik de tijd rijp om de deur achter mij dicht te slaan.‟190 Kritiek is er ook. We hebben in de toelichtingen bij de literaire pikorde van HP/De Tijd al het nodige commentaar kunnen lezen: onder Ammerlaans bewind zijn er nauwelijks debuten van betekenis uitgegeven en is het tevergeefs zoeken naar nieuw en jong talent. Verder werden er toespelingen gemaakt op de boekenmachine die De Bezige Bij zou zijn geworden, waar geen tijd meer wordt genomen voor zorgvuldige redactionele begeleiding.191 Ook wordt Robbert Ammerlaan beschuldigd van het wegkapen van succesvolle auteurs bij andere uitgeverijen met hoge transfersommen. En er bestaat irritatie over de grootschalige marketingcampagnes van De Bezige Bij voor soms middelmatige boeken. Iemand die al deze kritiek onderschrijft, is Marc Kregting in zijn boek Zij zijn niet van Jeremia. Daarin haalt hij hard uit naar De Bezige Bij en naar haar directeur. Kregting stelt dat De Bezige Bij na de fiasco‟s van de jaren negentig amper nog debuten uitbrengt.192 Hij hekelt de slechte redactie: „Meesterlijk in de slordigheid van hun boeken zijn Vassallucci en De Bezige Bij, waar een bureauredactie ontbreekt voor het Nederlandse fonds. Hebben de bazen van die ondernemingen een afgrondelijke hekel aan hun product?‟193 Verder vindt Kregting dat De Bezige Bij slechte boeken de markt op pusht met agressieve marketingcampagnes, zoals bij Jessica Durlachers roman Emoticon (2004) het geval was. Dit boek werd met veel bombarie gepromoot, maar kreeg negatieve recensies.194 Kregting is van mening dat De Bezige Bij een tijdbom creëert met extreme voorschotten en grootscheepse advertentiecampagnes. Hij maakt de directeur belachelijk omdat hij vindt dat die zich beroept op nobele motieven als idealisme maar ondertussen opportunistisch te werk gaat. „De directeur is het dan aan zijn demagogie verplicht, zijn drijfveer te vertolken: „Idealisme. Ik beheer een literaire nalatenschap en ik moet in die traditie voortgaan.‟ […]Uit die traditie stelt hij overigens Claus en Hermans voor elke nietvrekkige lezer beschikbaar, maar het toch evenmin onbelangrijke werk uit zijn backlist dat ooit
190
Boekblad Nieuws, 2 december 2004 (online). Zie eerdere noten: HP/De Tijd, 7 maart 2003, p. 86; HP/De Tijd, 5 maart 2004, p. 90; HP/De Tijd, 4 maart 2005, p. 84. 192 Kregting, 2004, p. 15. 193 Idem, p. 46-47. 194 Idem, p. 58-59. En zie ook: Jeroen Vullings in De Standaard, 29-10-2002 191
64
Ander Proza genoemd werd of dat van Brecht moet ik bijvoorbeeld nog herdrukt zien. Ook zijn poëziefonds is van kleur veranderd.‟195 Kregtings opmerking over het poëziefonds is moeilijk te verifiëren. Toch heb ik een kleine steekproef gedaan wat de uitgave van poëzie door De Bezige Bij betreft. Kregtings kritiek dat het poëziefonds „van kleur veranderd is‟ is lastig te toetsen, maar wat wel meetbaar is, is het aantal poëzie-uitgaven ten opzichte van proza. De complete fondslijst uit 1997 met leverbaar proza van De Bezige Bij telde 656 titels. De complete lijst poëzie komt op 93 titels.196 De fondslijst van 2009, zoals die op de website van De Bezige Bij staat met alle leverbare titels, omvat 1224 prozatitels en 143 poëzietitels. Nu is deze toets niet helemaal waterdicht, omdat er dubbele titels in zitten in verschillende uitvoeringen (gebonden en paperback bijvoorbeeld) en de lijsten een - ongecontroleerde -momentopname zijn. Maar toch zegt het wel iets. Het percentage poëzie ten opzichte van proza in 1997 is ruim 14 %. In 2009 is dat percentage ruim 11 %. Dat betekent dat het aandeel poëzie met bijna 25 % is gedaald. Wat betreft de andere kritiekpunten; de slechte redactie is ook een aantal critici opgevallen. Zo vermoedde Bas Heijne in zijn recensie van Tussen kunstenaars van Rudi Fuchs dat er helemaal geen sprake van redactie was geweest, gezien de vele fouten, herhalingen en onjuistheden in het boek.197 Het beeld dat De Bezige Bij steeds meer inleverde op het gebied van redactie wordt bevestigd door Adriaan Jaeggi, schrijver en oud-redacteur bij De Bezige Bij/ Thomas Rap (Jaeggi is onlangs overleden). In NRC Handelsblad vertelde hij over de periode dat Robbert Ammerlaan net directeur was geworden: „We merkten al snel wat dat betekende. Om te beginnen verdween de bureauredactie. Het persklaar maken moest voortaan uitbesteed worden, waardoor je als redacteur vooral aan de telefoon zat.‟198 Jaeggi vertelde ook over de onmogelijk krappe werkschema‟s. Voor de literaire thriller Een perfecte glimlach van Jacqui Lofthouse was een aantrekkelijke deal gesloten met boekenclub ECI, wat tot gevolg had dat er veel te weinig tijd was voor zowel de vertaling als de redactie. Er werd onder zo hoge druk gewerkt dat er zelfs een ongecorrigeerd katern in de definitieve uitgave terechtkwam.199 Inmiddels is de bureauredactie al weer jaren in ere hersteld bij De Bezige Bij en krijgt hoofdredacteur Suzanne Holtzer naar eigen zeggen nauwelijks nog klachten over fouten: „Er was een periode dat er wel eens een fout sloop in de boeken van De Bij, maar sinds een paar jaar is onze bureauredactie weer op sterkte en sindsdien zijn onze boeken behoorlijk netjes.‟ Ook de kritiek over de werkdruk komt haar niet bekend voor: „Als je onze aanbiedingsprospectus van tien jaar geleden bekijkt, zie je dat we toen 195
Idem, p. 103 en voetnoot 132. Fondslijst De Bezige Bij, Letterkundig Museum. 197 NRC Handelsblad, 24 mei 2002. 198 NRC Handelsblad, 11 februari 2005. 199 Er zijn nog veel meer voorbeelden te geven, zie bijvoorbeeld Kuitert, 2008, p. 98-99 met recensies van boeken van Gerrit Komrij en Yasmine Allas, uitgegeven door De Bezige Bij, waarin (onder meer) de slordige redactie te sprake komt. 196
65
evenveel Nederlandse literaire boeken uitgaven als nu. Ik heb dus niet meer boeken onder mijn hoede. We geven wel meer vertaalde boeken en non-fictie uit, maar daar hebben we aparte redacties voor.‟200 De kritiek op de debuten die De Bezige Bij uitgeeft, is zowel kwantitatief als kwalitatief: de Bij zou (te) weinig debuten uitgeven en de debuten die verschijnen zouden onvoldoende kwaliteit hebben. De naam Cor Vos is een symbool geworden voor de ongelukkige greep van De Bezige Bij wat debuten betreft. Jeroen Vullings haalde in zijn recensie van 30 september 2000 in Vrij Nederland niet alleen hard uit naar de auteur, maar ook naar de uitgeverij. Die had namelijk zo wijs moeten zijn de debuutroman van Cor Vos, Lydia, niet uit te geven. Maar in plaats daarvan had De Bezige Bij „zelfs de Dichter des Vaderlands bereid gevonden het slechtste debuut van deze eeuw in te zegenen.‟201 De lovende woorden van de gevestigde dichter Gerrit Komrij vormen een voorbeeld van het begrip „prior paratexts‟ van Gerard Génette: alles wat voorafgaand aan de publicatie verschijnt, zoals aankondigingen en prospectussen van de uitgeverij: de wervende teksten van de uitgever. Let ook op de woordkeuze: „inzegenen‟ verwijst naar wat Pierre Bourdieu „the production of belief‟ noemt, het toemeten van literaire kwaliteit door een instantie of persoon die daartoe bevoegd wordt geacht. Ook recensent Arjan Peters van de Volkskrant trekt zijn negatieve kritiek op de schrijver Cor Vos door naar de uitgeverij, die in zijn ogen een onrijpe schrijver gepusht heeft om te snel met een boek te komen. Hij verwijt de uitgeverij dat die de jonge auteur niet tegen zichzelf in bescherming heeft genomen: „Iemand moet Cor Vos vertellen dat hij een letterlijk waardeloos verhaal heeft geschreven, mat, grenzeloos naïef, nog te sneu voor de slachtbank. Aangezien de kwaliteitsuitgever De Bezige Bij dit heeft nagelaten, komt die ondankbare taak bij de bespreker te liggen.‟202 De basis voor de slechte naam die De Bezige Bij op dit gebied heeft opgebouwd is volgens Peters gelegd met boeken van Hermine Landvreugd, Joris Moens, Jessica Durlacher, Hendrickje Spoor en Gert-Jan van Exel. Hij constateert dat De Bezige Bij vooralsnog beter is in het aantrekken van erkend talent dan van nieuwe namen, waarmee hij doelt op de recente overstappen van Gerrit Komrij en Gerard Reve naar de Bij. In hoofdstuk vier gaan we dieper in
200
De Groene Amsterdammer, 21 juni 2006. Vrij Nederland, 30 september 2000. Overigens zijn de letterlijke woorden van Komrij over Lydia nergens terug te vinden, noch in de prospectus, noch op het boek zelf, noch op internet. Wellicht gaat het hier niet over een citaat, maar een actie van Komrij, zoals het overhandigen van het eerste exemplaar, vgl. de rest van het citaat van Vullings in VN: „Als je de bijgevoegde promotiebrochures mag geloven, verschijnt iedere week wel een “opvallend en meeslepend meesterwerk van een nieuw, eigenzinnig jong talent”. De presentatie van zo'n boek krijgt niet zelden de allure van een happening waarbij Bekende Nederlanders en andere Grote Namen de aanstormende 'aanwinst' publiekelijk alle eer bewijzen. […] Een hoogtepunt in deze ontwikkeling is dat nu zelfs de Dichter des Vaderlands bereid is gevonden het slechtste debuut van deze eeuw in te zegenen: Cor Vos‟ roman Lydia.‟ 202 de Volkskrant, 22 september 2000. 201
66
op de vraag hoeveel debuten De Bezige Bij nu precies uitgaf en hoe zich dat verhoudt tot de heruitgaven van gevestigde namen. De geest van Geert Lubberhuizen ligt aan de basis van Robbert Ammerlaans leiderschap van De Bezige Bij, terwijl hij tegelijkertijd belangrijke vernieuwingen heeft aangebracht. De auteurs die onder Lubberhuizen zijn uitgegroeid tot gevestigde namen krijgen van Ammerlaan alle aandacht. De reeksen die legendarisch werden in de tijd van Lubberhuizen worden door Ammerlaan opnieuw geïntroduceerd. Net als Lubberhuizen wist hij constant rumoer te veroorzaken rond de boeken van de Bij, al deed Ammerlaan het met meer moderne middelen, zoals grootschalige publiciteitscampagnes. Ammerlaan cultiveerde het roemruchte verleden van De Bezige Bij door er vaak naar te verwijzen in interviews en door bij het jubileum van 2004 een belangrijke plaats in te ruimen voor Geert Lubberhuizen en auteurs van het eerste uur. Nog een gelijkenis met Lubberhuizen is de manier waarop Ammerlaan binnen het fonds van De Bezige Bij een plaats creëert voor niet strikt literaire uitgaven door middel van imprint Cargo bijvoorbeeld. Gezegend met een zelfde soort charme als Lubberhuizen wist hij vele schrijvers van andere uitgeverijen over te halen de overstap naar De Bezige Bij te maken. Hij nam belangrijke buitenlandse schrijvers mee van Ambo/ Anthos, waarmee hij een belangrijke impuls gaf aan het fonds met vertaalde fictie. En juist deze schrijvers zorgden voor bestsellers die hoog in top honderd van best verkochte boeken eindigden. Was dit allemaal mogelijk geweest als Ammerlaan net als zijn voorgangers ook rekening had moeten houden met de coöperatieve vereniging van auteurs en leden en het bestuur van de vereniging? De situatie waarin Ammerlaan directeur werd verschilde sterk van die van de directeuren vóór hem. De overname door WPG was al een feit, de coöperatie speelde nog slechts een marginale rol. Ammerlaan wist zich gedekt door de financiële middelen van een concern en trok, vooral in de beginjaren, veel profijt van de fusie met Thomas Rap. We kunnen dus wel concluderen dat Ammerlaan in gunstigere omstandigheden directeur werd van De Bezige Bij dan Witteman, Hamming en Voster, maar toch kunnen we niet uitvlakken dat hij over speciale vaardigheden beschikte om een daadwerkelijk succes te maken van zijn leiding. En een van de belangrijkste daarvan was zijn vaardigheid om zichzelf en de uitgeverij te omringen met het aura van Geert Lubberhuizen. Bovendien kon hij hierdoor kon hij de kritiek op De Bezige Bij, die ook onder zijn bewind klonk, makkelijker van zich af laten glijden. En zo trok hij met succes de lijn van Lubberhuizen door naar de 21e eeuw.
67
Tabel C: Overgestapte auteurs Naam auteur
Datum
Reden vertrek (indien bekend)
Yasmine Allas
21 feb 2003 van De Geus De
Volgens Robbert Ammerlaan (RA)
Bezige Bij (BB)
door het succes van BB (BBN)203
Kees van Beijnum
Juni 2002 van Nijgh & Ditmar BB
Oscar van den Boogaard
10 juni 2004 van Arbeiderspers BB
Bart Chabot
18 juni 2008 van Nijgh BB
„Honoraire kwestie‟ is directe aanleiding (BBN)
Stefan Hertmans
6 jan 2005 van Meulenhoff BB
Onrust bij Meulenhoff en gewaardeerde auteurs bij BB (BBN)
René Huigen
8 april 2005 van Veen BB
John Irving
1 maart 1999 van Ambo/ Anthos
Verhuist mee met Ammerlaan
BB Roel Janssen (Cargo)
8 april 2005 van Veen BB
Gerrit Komrij
Aug. 2000 van AP BB
HP 9 maart 2001: interne kwesties Arbeiderspers
Marga Minco
Dec. 2003 Van Bert Bakker BB
Marcel Möring
25 april 2005 van Augustus BB
Overname Augustus door concern (BBN)
Erwin Mortier
24 maart 2004 van Cossee BB
Cossee te „onervaren‟ (BBN)
Toni Morrison
10 juli 2008 Van Prometheus BB
RA in BBN: overstap kun je niet afdwingen, het gaat goed met BB204
Charlotte Mutsaers
2 dec. 2004 van Meulenhoff BB
Onrust bij Meulenhoff (BBN)
203
Boekblad Nieuws schreef op 21 februari 2003 naar aanleiding van deze overstap: „De toestroom van auteurs de afgelopen tijd naar de zestig jaar oude uitgeverij, schrijft Ammerlaan toe aan “het niet onopgemerkt blijven van onze bezigheden en inzet.” Daarnaast spelen volgens hem ook het verleden van de uitgeverij een rol en de auteurs die in het fonds zitten en zaten.‟ 204 Ammerlaan in Boekblad Nieuws 10 juli 2008: „Wij wekken, niet ten onrechte, de indruk dat het goed gaat met De Bezige Bij en dat wij een mooie omgeving bieden voor auteurs. Een overstap kun je niet afdwingen. Alleen als de auteur het zelf wil, ontstaat er een mooi huwelijk.'
68
Cees Nooteboom
Medio 2008 van Atlas BB
Amos Oz
31 jan. 2005 van Meulenhoff BB
Hagar Peeters
21 feb. 2003 van Podium BB
Gerard Reve
Medio 2000 van Veen BB
Tomas Ross
Juni 2002 van Fontein BB
Philip Roth
Dec. 2005 van Meulenhoff BB
Onvrede over uitgave backlist
Volgens RA door succes BB (BBN)
Verhuist mee met redacteur P. Swinkels
Jan Siebelink
7 dec 2001 van Meulenhoff BB
Voelde zich niet meer thuis bij Meulenhoff (BBN)
Donna Tart
Maart 1999 van Ambo/ Anthos BB
Verhuist mee met Ammerlaan
Manon Uphoff
1 oktober 2004 van Podium BB
Podium te „onervaren‟ ( BBN)
*BBN = Boekblad Nieuws
69
Hoofdstuk IV Onderzoek aanbiedingscatalogi De Bezige Bij 1993-2009
4.1 Inventarisatie & interpretatie aanbiedingscatalogi We hebben in het vorige hoofdstuk gezien wat het beeld van De Bezige Bij is, en ook welk beeld De Bezige Bij zou willen uitstralen. De Bij is een hoogstaande literaire uitgeverij met een zeer eerbiedwaardige traditie, die tegelijkertijd vooruitstrevend en toonaangevend is en het huis is voor alle grote auteurs. In hoeverre is het de Bij gelukt dit imago uit te dragen? Zoals Hans Renders voor de naoorlogse periode aan de hand van prospectusteksten heeft aangetoond hoe een bepaald imago in stand werd gehouden, wil ik dat in dit hoofdstuk aantonen voor de periode eind jaren negentig die de overgang van het tijdperk Voster naar het tijdperk Ammerlaan kenmerkt. Voor mijn onderzoek naar de aanbiedingscatalogi van De Bezige Bij heb ik alle catalogi van 1991 tot en met 2003 bestudeerd. De termen aanbieding, prospectus en catalogus worden ter variatie hier door elkaar gebruikt, maar verwijzen steeds naar hetzelfde: de catalogus die de uitgeverij drie maal per jaar uitbrengt en waarin de nieuwe boeken worden aangekondigd, gericht op de boekhandel en de pers. Elk te verschijnen boek krijgt minimaal een eigen pagina, een afbeelding van het omslag, een korte inhoudsbeschrijving, informatie over de auteur, welke promotionele acties er gepland zijn, indien voorradig eerdere loftuitingen in de pers en de technische gegevens, zoals omvang, bindwijze, ISBN, et cetera. Op basis van deze informatie beslist een boekhandel welke boeken er ingekocht worden en hoeveel. De media plant naar aanleiding van het aangeboden materiaal interviews, recensies en reportages in. Zoals bij vrijwel elke uitgeverij komt er ook bij De Bezige Bij drie keer per jaar een aanbiedingscatalogus uit; in voorjaar, zomer en najaar. In totaal gaat het om veertig catalogi in dertien jaar. De jaren 1991 en 1992 waren belangrijk om mee te nemen in het onderzoek om de verschillende tijdvakken te kunnen vergelijken. De jaren 1993 tot en met 1998 vielen onder Albert Vosters bewind; de jaren 1999 tot en met 2003 onder leiding van Robbert Ammerlaan. Ik heb alleen de prospectussen met fictie onderzocht. Dit is vooral vanaf 2000 van belang, omdat er vanaf die tijd steeds meer aparte aanbiedingscatalogi worden gemaakt voor onder meer non-fictie, de imprint Cargo en poëzie. Het onderzoeksresultaat valt in twee delen uiteen: de inventarisatie van de inhoud van de catalogi (aantal romans, aantal poëziebundels, aantal herdrukken etc.) en de aantekeningen over de vormgeving en de uitstraling van de catalogi. De aanbiedingsprospectus is het visitekaartje van een uitgeverij, het gezicht naar buiten en het instrument om de beeldvorming rondom het bedrijf te beïnvloeden. Het is een belangrijk onderdeel van de paratekst van een boek. Gérard Genette ziet de prospectus als een manier om waarde toe te kennen aan een product: „He [de uitgever] is the person who can proclaim the value of the author he defends (cf. the fiction of the catalogue or blurb) and above all „invests his prestige‟ in the author‟s cause, acting as a „symbolic banker‟ who offers as security all the 70
symbolic capital he has accumulated‟205 (cursivering HH). Paratekst is moeilijk in een schema onder te brengen. Genette noemt een aanzienlijk aantal aspecten die samen de paratekst van de uitgever vormen: formaat, reeksen, het omslag, achterplat, leeslintje, de rug en buikband van een boek, titelpagina, lettertype en vormgeving van het binnenwerk. Deze aspecten zijn niet allemaal zichtbaar in een prospectus. Ook het binnenwerk van een boek blijft meestal onzichtbaar in een prospectus. In plaats daarvan heb ik gelet op het formaat, de illustraties, de fotografie, de uitvoering en de vormgeving van de catalogus als geheel. Mijn veronderstelling is dat De Bezige Bij in de communicatie naar buiten het beeld van een hoogstaande literaire uitgeverij wil uitdragen. In het schema heb ik telkens een plusje of een minnetje aangetekend als er al dan niet sprake is van „zelffelicitatie‟. Zelffelicitatie is een begrip dat ik hier gebruik om de mate van opvallende promotie van de eigen uitgeverij aan te geven. De uitgeverij complimenteert zichzelf met bepaalde prestaties in de hoop dat dit wordt opgemerkt door een groter publiek, dat de gedachte overneemt. In het algemeen is het voor uitgeverijen minder gebruikelijk om reclame te maken voor de eigen bedrijfsnaam dan voor de boeken die een uitgeverij uitgeeft. De boeken en auteurs moeten tezamen de naam van een uitgeverij groot maken. En zoals we al eerder van Pierre Bourdieu hebben geleerd, is het verstandig voor een uitgeverij om een grote mate van afstandelijkheid in acht te nemen met het maken van reclame; het moet vooral subtiel gebeuren omdat schreeuwerige aanprijzingen nu eenmaal niet in overeenstemming worden geacht met het verheven cultuurgoed dat aan de man moet worden gebracht. Maar toch gebeurt het dat er in een prospectus nadruk wordt gevestigd op de verdiensten van de uitgeverij zelf. Dat is het geval als de aandacht specifiek op De Bezige Bij wordt gevestigd, bijvoorbeeld bij het jubileum in 1994. Wat betreft de rol als gatekeeper heb ik mij bij de inventarisatie voornamelijk gericht op de debuten die De Bezige Bij heeft uitgegeven. Zoals we hebben kunnen lezen in hoofdstuk drie is de veronderstelling dat De Bezige Bij geen goede greep had wat nieuw talent betreft. In het schema is per catalogus het aantal debuten geteld. In paragraaf 4.3 onderzoek ik de kwaliteit van deze debuten aan de hand van de recensies die van deze debuten verschenen zijn in landelijke (kwaliteits)kranten. In het kader van fondsvorming heb ik gelet op boeksoort. Het grootste deel van mijn inventarisatie richt zich echter op de telbare aspecten, ten eerste: het totaal aantal aangeboden boeken per prospectus. Aan de hand hiervan kan een indruk van de boekproductie van De Bezige Bij gedurende de onderzochte periode verkregen worden. Vervolgens heb ik geteld hoe dit totale titelaanbod verdeeld is over de genres Nederlandse en vertaalde fictie, poëzie, nonfictie, jeugdboeken en overige boeken. Op die manier kunnen we de dominante boeksoort, zoals besproken in 1.2, bepalen.
205
Bourdieu, 1980, p. 263.
71
Op het gebied van exploitatiebeleid en vormgeving heb ik mij tijdens het inventariseren geconcentreerd op de verschillende edities die de Bij in de loop der jaren heeft uitgebracht van wat je de kernboeken van de uitgeverij zou kunnen noemen. Het beeld dat tot nu toe naar voren is gekomen, is dat De Bezige Bij een groot deel van haar fonds keer op keer recyclet. Dit onderzoek ik aan de hand van het aantal herexploitaties per aanbieding. De beeldvorming in de media door een uitgeverij kan onder meer gestuurd worden door middel van promotie, canonisering in reeksen en door berichtgeving in eigen tijdschriften. In het schema wordt daarom bij elke prospectus het aantal tijdschriften en reeksen genoemd. Het totale aantal boeken per catalogus heb ik bepaald aan de hand van het aantal titels dat in de inhoudsopgave van elke catalogus vermeld is. Hiervan heb ik de non-boeken zoals kalenders en agenda‟s afgetrokken. De boeken waarvoor slechts geadverteerd werd in de prospectus heb ik niet meegeteld. Verder heb ik de Gouden Boekjes buiten beschouwing gelaten, tenzij het om een nieuwe titel ging. Omdat de uitgeverij deze Gouden Boekjes regelmatig herdrukt en nauwelijks nieuwe titels in deze reeks op de markt brengt, zou dat alleen maar vertekenend werken voor het algemene beeld. Zeker omdat de Gouden Boekjes doorgaans in pakketten van acht of zestien worden aangeboden. Wel heb ik per catalogus het aantal Gouden Boekjes van de aanbieding vermeld om een idee te geven van het belang van de Gouden Boekjes in de totale boekproductie. Alle boeken over Olivier Bommel en/of Tom Poes van Marten Toonder heb ik wel meegeteld, omdat die boeken vanaf het begin van de uitgeverij een belangrijke rol hebben gespeeld en een fundament van de bedrijfsvoering zijn. Deze boeken worden ook vaak met vier titels tegelijk aangeboden, daarom heb ik per prospectus vermeld wat het aandeel „Toonders‟ is in het totaal. Vervolgens heb ik onderscheid gemaakt tussen Nederlandstalige fictie en vertaalde fictie. Ook Nederlandstalige romans van Vlaamse schrijvers heb ik bij de Nederlandstalige fictie gerekend. Andere genres die aan bod komen zijn poëzie, jeugdboeken, non-fictie en overig. Deze twee laatste categorieën hebben een toelichting nodig. In sommige prospectussen duikt sporadisch de specifieke aanduiding non-fictie op onder de titel van het boek. Deze boeken heb ik apart geteld. In de categorie overig vallen genres als essays, toneel en biografieën/ geschiedenissen. Verder heb ik per aanbieding het aantal herdrukken geteld. Dat was niet altijd even eenvoudig te achterhalen. In de oudere catalogi staat de druk standaard bij elke titel vermeld, maar later is dat niet meer het geval. Onder herdruk heb ik hier verstaan, alles wat al eerder (ook al wellicht in een andere vorm) in druk is verschenen, tenzij er een duidelijk aanwijsbare nieuwe inspanning is geleverd, zoals het maken van een nieuwe vertaling, het toevoegen van niet eerder gepubliceerd materiaal aan reeds bestaand werk of het bezorgen van een editie van verzameld werk. 72
Onder debuten heb ik hier verstaan: alle literaire fictiedebuten. Maar niet boeken van een dichter die een eerste roman heeft geschreven. Ook debuten van non-fictieschrijvers heb ik niet meegeteld. De eerste pagina‟s van de prospectus zijn belangrijk en het is zowel een eer als commercieel aantrekkelijk om de eerst genoemde auteur te zijn. Daarom heb ik per prospectus het „openingsboek‟ genoteerd. Zie Tabel D in de bijlage voor het schema waarin ik mijn inventarisatie heb ondergebracht.
73
4.2 Conclusies
- Aantal boeken Wat het aantal boeken betreft is er een duidelijke piek waarneembaar in grofweg de periode 19941998. Waar in de jaren 1991-1993 het totale aantal boeken per aanbieding schommelt tussen de 24 en 30, loopt dat op tot bijvoorbeeld 56 titels in het zomer van 1994. In 1993 verschijnen zelfs vier aanbiedingen in plaats van de gebruikelijke drie per jaar, als opmaat naar het jubileumjaar 1994. Vanaf het voorjaar van 1998 daalt het aantal boeken weer langzaam naar een gemiddelde van 30 à 35 per catalogus, tot 2002. Vanaf dat jaar komt het totale aantal niet meer boven de 26 uit (zie ook de figuur op pagina 5). Hierbij moet je wel bedenken dat er vanaf 2000 met wisselende regelmaat aparte prospectussen verschenen voor non-fictie, poëzie, speciale herdrukken et cetera.
- Verhouding Nederlandstalige en vertaalde boeken Over het algemeen verschijnen er per aanbieding meer Nederlandstalige dan vertaalde boeken, gemiddeld zo‟n tien Nederlandse boeken tegen acht buitenlandse. Eigenlijk verschijnt er alleen van eind 1994 tot begin 1996 meer vertaalde dan Nederlandse literatuur. Vooral vanaf 1999 wordt het Nederlandstalige aandeel groter.
- Poëzie Poëzie-uitgaven schommelen tussen 1 en 5 per aanbieding. Vanaf de lenteaanbieding van 2000 verschenen er incidenteel aparte prospectussen met poëzie.
- Overig Het aantal boeken in het genre „overig‟ wisselt nogal, maar blijft doorgaans tussen de drie en acht titels per catalogus.
74
- Jeugdboeken De zomeraanbieding van 1995 bevat voor het eerst jeugdboeken. Daarna worden er in de zomer van 1996 opnieuw jeugdboeken aangeboden. Vanaf dan blijven er jeugdtitels opgenomen in elke prospectus tot het einde van 1998.
- Non-fictie In de najaarsprospectus van 1996 komen we voor het eerst in de door mij onderzochte periode „non-fictie‟ als genreaanduiding tegen bij een aangeboden titel. In 1998 volgen nog twee nonfictie titels. Daarna pas weer in het najaar van 1999. Tot de verschijning van een aparte catalogus in de herfst van 2001 voor „Cultuur, Politiek en Geschiedenis‟ duiken er nog sporadisch enkele non-fictie boeken op in de aanbiedingsprospectussen.
- Reeksen Net als bij andere categorieën zien we ook de categorie „reeksen‟ een grote vlucht nemen vanaf het jubileumjaar 1994. Zien we eerst twee reeksen per jaar in de prospectussen; in 1994 loopt dat opeens op tot zeven, en in 1995 zelfs tot acht reeksen. In 1998 en 1999 worden er in het geheel geen reeksen meer genoemd in de prospectussen. In 2000 presenteert De Bezige Bij weer een nieuwe reeks en vanaf die tijd worden ook de aparte catalogi belangrijker.
- Tijdschriften In elke prospectus is minstens één tijdschrift opgenomen en vanaf 1995 vaak twee per prospectus. Op het hoogtepunt in 1997-1998 worden er drie verschillende tijdschriften door De Bezige Bij uitgegeven.
75
Totaal aantal boeken per jaar en aantal herdrukken en debuten
- Herdrukken In bovenstaande tabel is niet alleen te zien hoe het totale aantal uitgegeven boeken per jaar fluctueert, maar ook wat het aandeel herdrukken en debuten daarin is. Gemiddeld schommelt het percentage herdrukken per totaal aantal boeken per jaar tussen de 30 en 40 procent. Zowel het totale aantal als het aandeel herdrukken is behoorlijk constant, afgezien van een forse piek in het jubileumjaar 1994 en een kleinere piek in 2000-2001.
- Debuten Wat het aantal debuutromans (de groene lijn in de grafiek) betreft: in 1991 verscheen geen enkel debuut, maar in de jaren daarna ligt het aantal tussen de 2 en 5 debuten per jaar. Alleen in de laatste drie jaar van mijn onderzoek, 2001-2003 blijven debuutromans volledig uit.
- Openingsboek Als we alle openingsboeken, de titels die als eerste worden genoemd in de aanbiedingscatalogus, op een rijtje zetten, springen een paar zaken in het oog. Een aantal auteurs heeft meer dan eens de eer om „openingsboek‟ te zijn. Leon de Winter, Hugo Claus, Harry Mulisch, Hermine Landvreugd en Jessica Durlacher spannen hierbij de kroon met in totaal drie titels van hun naam op de openingspagina‟s. Moses Isegawa is tweemaal de gelukkige. Verder valt op dat er relatief vaak 76
een debuutroman wordt gekozen als openingsboek, in totaal vijf keer. En ander opmerkelijk feit is dat er tot 2001 altijd gekozen wordt voor een Nederlandstalig boek. In 2001 wordt deze ongeschreven wet doorbroken met De vierde hand van John Irving als openingsboek. Irving is in 1999 overgestapt naar De Bezige Bij. Daarna komen ook andere buitenlandse schrijvers aan bod: W.G. Sebald met Austerlitz in 2001, Donna Tartt met De kleine vriend in 2002 en Imre Kertész met Liquidatie in 2003.
77
4.3 Duiding onderzoeksresultaten
- Totaal aantal uitgaven Wat betreft het totaal aantal boeken dat De Bezige Bij jaarlijks uitgeeft, zijn een paar zaken opgevallen. In de periode 1993-1998 bereikte de boekproductie een piek ten opzichte van de jaren ervoor en erna. De eerste verklaring hiervoor is het jubileumjaar 1994. De uitgeverij heeft het vijftigjarig bestaan aangegrepen om groots uit te pakken met speciaal voor De Bezige Bij geschreven Jubileumnovellen en de Jubileum Pockets. En niet alleen de prospectus krijgt een make over wat de vormgeving betreft, ook de pockets: „In 1994 bestaat De Bezige Bij vijftig jaar. Als voorproefje op alle festiviteiten bieden wij u nu al een bijzondere pocketreeks aan. De omslagen zijn anders dan u gewend bent.‟ De Bezige Bij heeft haar kans gegrepen „het merk‟ De Bezige Bij nog eens extra stevig neer te zetten met tal van activiteiten en uitgaven. Het festival „Het vrije woord‟, dat van 9 tot en met 11 december 1994 plaatsvond, genereerde veel mediaaandacht, waarbij ook het heldhaftige „oorlogsverleden‟ van de uitgeverij weer veelvuldig aan de orde kwam. Er stonden tachtig schrijvers op het programma. In het voorwoord van het programmaboekje beschreef Albert Voster nog eens de bekende ontstaansgeschiedenis van De Bezige Bij. Ook twee van de speciaal voor het jubileum samengestelde bloemlezingen sluiten qua thematiek uitstekend aan bij die aspecten van het profiel van de uitgeverij die men graag benadrukt ziet: poëzie en oorlog. In de aanbiedingstekst bij de bloemlezing Oorlog (samenstelling Cyrille Offermans) bijvoorbeeld wordt Geert Lubberhuizen gememoreerd als verzetsheld en wordt er gewezen op de vele auteurs in het fonds voor wie oorlog nog altijd een belangrijk thema is in hun werk. In de zomer van 1995 wordt „De achttien dooden, de eerste, illegale rijmprent (1943) van De Bezige Bij en het meest verspreide en gewaardeerde verzetsgedicht uit de Tweede Wereldoorlog‟ op cd uitgebracht, voorgelezen door Remco Campert, gezongen door De Verwondering en begeleid door het Mondriaankwartet (compositie Henny Vrienten).206 De uitgeverij probeert verder het maximale uit de aandacht te halen door De Bezige Bij Krant uit te geven, een gratis publiekskrant voor lezers met een column van Henk Hofland, nieuws van de Frankfurter Buchmesse, achtergrondartikelen, boekbesprekingen en voorpublicaties. Het belangrijkste is misschien nog wel dat er fors meer boeken verschijnen rond het jubileumjaar, in een tijd dat De Bezige Bij toch al in de publieke belangstelling staat. Zo versterken boekproductie en -promotie elkaar.
206
Zomeraanbieding De Bezige Bij 1995.
78
Alle feestelijkheden kunnen echter niet de enige verklaring zijn, want het aantal uitgegeven boeken daalt pas weer richting het oude niveau in 1998. De periode waarin het aantal boeken per prospectus stijgt, valt samen met de tijd dat Albert Voster directeur was van de uitgeverij. Voster zat bij zijn aantreden vol met plannen om de Bij weer uit het slop te trekken en het lijkt erop dat hij veel van zijn plannen tegelijkertijd heeft uitgevoerd, zoals ook al in hoofdstuk drie aan de orde is gekomen. Op Vosters plannenlijst stond onder meer: investeren in meer vertaalde literatuur, een reeks non-fictie opzetten, een serie biografieën, de backlist actief beheren in reeksen als De Bezige Bij Kapitaal en de Literaire Reuzenpaperback, het jeugdfonds uitbreiden en nieuwe literaire tijdschriften verwerven. Al in 1996 verscheen er naar aanleiding van de aangekondigde fusie met Van Gennep een kritisch artikel in Trouw over Vosters uitbreidingsdrift: „In plaats van de broodnodige reorganisatie, verhoogde Voster de productie. Het aantal titels groeide de afgelopen jaren van 90 naar 150, zonder zich erg te bekommeren om de introductie van al die nieuwe namen. Voster zocht het vooral in buitenlandse auteurs als Caroline Eliacheff, Einar Karason, Ib Michael en Radek Knapp, van wie vrijwel niemand had gehoord. Op zich kan zoiets gedurfd zijn, maar dan moet je wel oog hebben voor talent. Dat oog hebben ze bijvoorbeeld wel bij De Geus in Breda (Pat Barker, Annie E. Proulx, Tomek Tryzna) maar onvoldoende bij De Bij. Van alle vertalingen kwam slechts een miniem aantal uit de kosten. […] De neiging tot overdrijving is Voster niet vreemd. In plaats van één literair tijdschrift, ging hij er twee sponsoren: naast Raster ook De Dietsche Warande & Belfort. Voor het jubileumfeest in december 1994 trok hij drieënhalve ton uit. Behalve literaire fictie, toch de poot waarop de uitgeverij drijft, ging De Bij ook non-fictie en kinderboeken uitgeven. Alles draait bij Voster om meer. Dat is mooi als de bomen tot aan de hemel reiken, maar dat is, helaas, al jaren niet meer het geval.‟207 In 1998 maakte Voster plaats voor Robbert Ammerlaan, die orde op zaken moest stellen. Het totale aantal aangeboden boeken per jaar stabiliseerde direct. Maar dat betekent niet dat er geen sprake meer is van uitbreiding. Allereerst neemt De Bezige Bij Uitgeverij Thomas Rap in 1999 over. Thomas Rap gaat verder als imprint binnen De Bezige Bij. In 2000 start imprint Cargo voor met name vertaalde en toegankelijke fictie. Dat de boekproductie afneemt vanaf 1998 is dus slechts schijn. Waar voorheen alle aangeboden boeken in één catalogus stonden, verschenen er vanaf die tijd, naast de catalogi met fictie die ik voor dit onderzoek bestudeerd heb, vele andere, aparte catalogi met andere genres, met pockets en met boeken van imprints. Die hoeveelheid catalogi lijkt elk jaar nog toe te nemen. Om een idee te geven, anno 2009 worden bij een willekeurige aanbieding de volgende catalogi aangeboden: De Bezige Bij Non-fictie, De Bezige Bij Fictie Nederlandse Literatuur, Fictie Vertaalde Literatuur, Paperback, Cargo Fictie, Cargo
207
Hanneke Wijgh:‟Miljoenenverlies bij Bezige Bij gaat schuil achter rookgordijn‟ in: Trouw, 22 mei 1996.
79
Spanning, Cargo James Patterson & Liza Marklund, Oog & Blik, Thomas Rap en Zoem Luisterboeken. Maar wat de Nederlandstalige fictie betreft blijft het aantal boeken per aanbieding vanaf 1998 tussen de 20 en 30 liggen.
- Verhouding Nederlandstalige en vertaalde fictie Over het algemeen kun je concluderen dat De Bezige Bij meer Nederlandstalige boeken dan vertaalde uitgaven aanbiedt per prospectus. Alleen rond 1995 zien we een piek aan vertaalde boeken. De algemene stijging van het aantal uitgaven heeft deels ene oorzaak in een verbreding in taalgebied (vooral de Scandinavische talen en het Engels) die Albert Voster entameerde. Voster had aan het begin van zijn directeurschap aangegeven meer vertalingen te willen uitgeven. Als we naar de onderzoeksresultaten kijken, moeten we concluderen dat dat niet gelukt is. In de eerste jaren onder Voster nam de Nederlandstalige literatuur gestaag toe, terwijl de vertaalde literatuur eerst afnam. In 1995 werd er voor het eerst meer vertaalde dan Nederlandse fictie uitgegeven, 42 boeken tegen 39, maar dit was vanaf de zomeraanbieding van 1996 alweer afgelopen. Nederlandstalige uitgaven namen als vanouds weer de overhand en dat bleef grotendeels zo tot 2003. Wel is Voster erin geslaagd een nieuwe lijn met Scandinavische literatuur op te zetten. In de zomer van 1993 wordt er voor het eerst expliciet aandacht besteed aan Scandinavische auteurs in de prospectus bij de verschijning van de nieuwe roman De dief van Göran Tunström: „Na Lars Gustafsson, Torgny Lindgren en Tomas Tranströmer brengt De Bezige Bij met Göran Tunström opnieuw een Zweeds auteur van wereldklasse.‟208 Ook recensent Marjoleine de Vos was de nieuwe trend opgevallen: „Tunström (1937) is al veel in allerlei talen vertaald, hij schrijft romans en gedichten, hij ontving de Selma Lagerlöf Prijs, maar in Nederland was hij nog niet doorgedrongen. En als De Bezige Bij niet zo nieuwsgierigmakend Zweeds was geworden, met grote dichters als Lars Gustafsson en Tomas Tranströmer en met de onovertroffen poëtische verteller Törgny Lindgren, dan had dat nog lang zo kunnen blijven.‟209 In 1996 wordt er zelfs een Scandinavisch literatuurfestival georganiseerd in samenwerking met de SLAA (Stichting Literaire Activiteiten Amsterdam). Alle Scandinavische auteurs van De Bezige Bij komen naar Nederland: Torgny Lindgren, Göran Tunström, Lars Gustafsson, Tomas Tranströmer (uit Zweden); Ib Michael (Denemarken); Kjell Askilden (Noorwegen) en Einar Kárason (IJsland). Het festival gaat samen met een grote boekenactie. Er verschijnen dat jaar veel herdrukken van Scandinavische boeken en bij aankoop van een 208 209
Zomeraanbieding De Bezige Bij 1993. Marjoleine de Vos: „De allerlelijkste Orpheus‟ in: NRC Handelsblad, 16 september 1994.
80
Scandinavisch boek krijgt de klant een verhalenbundel cadeau, De schoonheid van Merab van Torgny Lindgren. In 1997 verscheen nog een aparte folder „De grote schrijvers uit het noorden‟. Maar vanaf 1998 neemt de aandacht voor Scandinavische literatuur drastisch af. Met de wisseling van de wacht die dat jaar plaatsvindt verschuift de aandacht naar Engelse en Amerikaanse literatuur. Robbert Ammerlaan heeft naam gemaakt met het Angelsaksische fonds dat hij voor Ambo/ Anthos had opgebouwd en hij neemt die „specialisatie‟ mee naar De Bezige Bij. Enkele auteurs verhuizen met Ammerlaan mee naar het fonds van De Bezige Bij, zoals John Irving en Donna Tartt. Dat werd in de prospectussen breed uitgemeten: twee pagina‟s – inclusief een grote foto – met de tekst „Met veel plezier verwelkomt De Bezige Bij John Irving‟ worden er aan de komst van Irving gewijd.210 Maar de verschijning van Donna Tartts tweede en langverwachte roman De kleine vriend in 2002 overtreft alles. Op het omslag van de prospectus is een detail van het omslag van De kleine vriend afgebeeld. De eerste pagina voert de spanning op met de tekst: „Tien jaar na het weergaloze debuut dat de wereld veroverde…‟. Dan volgt een spread met een foto van Donna Tartt. Op de volgende spread staat het boek en de aanbiedingstekst. In totaal worden er dus vijf pagina‟s van de prospectus aan één titel besteed. Daarnaast verschijnt er nog een aparte folder die uitsluitend aan een herdruk van Tartts eerste roman De verborgen geschiedenis is gewijd. De tekst in deze folder is een mooi voorbeeld van wat Frank de Glas een „wervende tekst uit de uitgeverskoker‟ (zie hoofdstuk 1) noemt: „Over deze bedwelmende roman hoeft eigenlijk niets meer gezegd te worden. Alle superlatieven zijn al gebruikt: “Een meesterwerk”, “Een prachtig boek; zelfverzekerd en helemaal af.” Zelden is een literair debuut door lezers en pers zo unaniem geprezen en bewonderd. De verborgen geschiedenis werd dé literaire sensatie van de jaren negentig. Het ongekende succes is onverminderd sinds de verschijning van het boek in 1992. Alleen al in Nederland werden tot nu toe meer dan 700.000 exemplaren verkocht. En ook dit najaar zal Donna Tartt de bestsellerlijsten weer domineren.‟211 Die laatste regel lijkt haast een bezwering te zijn: ook Tartts opvolger moest weer een absoluut succes worden. Let verder op de opvallende herhaling van het bijvoeglijk naamwoord „literair‟ in literair debuut en literaire sensatie. De bedoeling is wellicht om de publieke opinie weg te leiden van het predikaat „literaire thriller‟ dat Donna Tartt in eerdere recensies werd toebedacht. Het zou kunnen dat om diezelfde reden op de achterkant van de folder een deel van de lovende recensie van Pieter Steinz voor het NRC Handelsblad staat. Er is niet zoals gebruikelijk een citaat uit de recensie overgenomen, maar een afbeelding van de oorspronkelijke krantenpagina van het Cultureel Supplement. NRC Handelsblad geldt als een
210 211
Zomeraanbieding De Bezige Bij 1999. Prospectus De Bezige Bij Donna Tartt, De kleine vriend, zomer 2002.
81
kwaliteitskrant, De Bezige Bij als een kwaliteitsuitgeverij en door zich op deze manier met elkaar te associëren wordt dat beeld nog meer versterkt. De kleine vriend werd door het NRC – en door vele andere media –positief besproken. Ook de verkoop voldeed aan de verwachtingen, maar er ontstonden toch kleine scheurtjes in het succes van Donna Tartt toen haar tweede boek de Vergeelde Boekenlegger won. Deze niet heel serieus bedoelde „prijs‟ was bedacht door schrijver Kluun (Raymond van de Klundert) voor het boek dat zowel het meest verkocht als het meest ongelezen was. Er werden 3.500 stemmen uitgebracht op de twintig genomineerde boeken - van Harry Mulisch tot Umberto Eco en De kleine vriend was de winnaar. 212 Hoewel de Vaste Boekenlegger natuurlijk geen officiële prijs is, is de prijs wel een indicatie dat de roman een grote bekendheid had verworven onder boekenkopers dankzij de uitgebreide marketingcampagne: een boek dat iedereen vooral wil hébben (en misschien minder wil lézen). De aankondiging van vijf pagina‟s in de zomeraanbieding van 2002 van De Bezige Bij was slechts het begin. In de najaarsaanbieding van dat jaar wordt er nogmaals groots geadverteerd voor De kleine vriend (met geplande verschijningsdatum 14 september). En in de voorjaarsaanbieding van 2003 zijn opnieuw twee pagina‟s ingeruimd voor citaten uit juichende recensies en voor een foto van de enorme stapel die boekhandel Scheltema in Amsterdam van De kleine vriend had gebouwd in de winkel. Robbert Ammerlaan bleek dus wel goed in het selecteren van succesvolle vertaalde fictie. Onder zijn leiding werd bijvoorbeeld ook het mede door Oprah Winfrey groot gemaakte boek Witte oleander van de Amerikaanse schrijfster Janet Fitch in 2000 bij De Bezige Bij uitgegeven. Dat het aantal vertaalde romans in mijn inventarisatie lijkt af te nemen in deze periode is schijn: een groot deel van de vertaalde romans verschijnt bij imprint Cargo.
- Poëzie Poëzie vormt een belangrijk segment voor de literaire uitgeverij om zich in te onderscheiden. Dit geldt misschien nog wel in sterkere mate voor De Bezige Bij, waarvan de geschiedenis begon met een rijmprent en waar poëzie met onder meer de Vijftigers, de Zestigers, Jules Deelder en Hans Favery altijd nadrukkelijk aanwezig is geweest. En dat blijkt ook uit het schema. Per prospectus worden er steeds 2 tot 5 poëzie-uitgaven aangeboden. Dat komt neer op een gemiddelde van 10 per jaar. We hebben in hoofdstuk drie al gezien dat over het geheel gezien het aandeel poëzie ten opzichte van proza gedaald is. Onder Voster werden er 69 poëziebundels in zes jaar tijd uitgegeven; ruim elf per jaar. Onder Ammerlaan waren dat er 37 in vijf jaar tijd; ruim 7 per jaar (exclusief de uitgaven in de aparte poëzieprospectussen in de lente en zomer van 2000). Rob
212
http://www.literatuurplein.nl/nieuwsdetail.jsp?nieuwsId=1138
82
Schouten schreef in 2004: „“De Bezige Bij heeft vanaf de uitgave van de rijmprent De Achttien Dooden van Jan Campert consequent voor de poëzie gekozen. Er gaat sinds 1943 praktisch geen jaar voorbij of zij voegt een nieuwe naam toe aan haar poëziefonds”, dat schrijft Eddy van Vliet in de fondsbloemlezing Poëzie (1994) en het is waar. Meer dan wat ook heeft het gezicht, of de januskop, of de multipele persoonlijkheid van de dichtkunst het gezicht van De Bezige Bij bepaald. Natuurlijk, het is in het begin ook een beetje de uitgeverij van de grote drie, Mulisch, Hermans en Gerard Reve, maar meer nog dan deze drie hebben de dichters het imago van de uitgeverij kleur gegeven.‟213 De fondsbloemlezing die Schouten aanhaalde werd in de winteraanbieding van 1993 met de nodige bombarie aangekondigd: „Op Poetry International, in juni 1994, zal een van de accenten liggen op dichters van De Bezige Bij, “een uitgeverij die bij haar beleid de poëzie consequent voorop heeft gesteld”, aldus Geert Lubberhuizen. In de persoon van Lubberhuizen vonden vele dichters een toegewijde lezer en uitgever.‟ Hier wordt duidelijk verwezen naar het symbolisch kapitaal dat de uitgeverij onder meer heeft verworven met haar poëzie-uitgaven. Dat wordt nog versterkt doordat ook Geert Lubberhuizen er wordt bijgehaald, als verpersoonlijking van de uitgeverij van het eerste uur. Bij de promotiepunten staat vermeld: „Op Poetry International, aan de wieg waarvan Geert Lubberhuizen stond, zal een hommage aan Geert Lubberhuizen worden georganiseerd.‟214 En de uitgeverij gaat nog even door met het zichzelf op de borst kloppen: „Ook de vertaalde poëzie krijgt een plaats in de bloemlezing. De Bezige Bij geeft immers de reuzen van de wereldpoëzie uit. […] De bloemlezing Poëzie is zo niet alleen een terugblik op vijftig jaar uitgeven, maar ook een wegwijzer naar de toekomst.‟ In deze periode wordt er aardig wat poëzie uitgegeven, waaronder ook een aantal debuten, zoals Jaagpad van F. van Dixhoorn (1993), dat in 1994 de C.Buddingh‟-prijs wint. Verder: Dun land van Y. Né (1993), De consequentie van Melchior de Wolff (1995) en Nooit zonder de paarden (1997) van Jan Baeke. Naast de debuten is er veel ruimte voor gevestigde dichters als Lucebert en Hugo Claus („zelfs als dichter prijkt Hugo Claus wekenlang op een bestsellerlijst‟215). In 2000 wordt voor het eerst een Landelijke Gedichtendag georganiseerd en wordt er ook bij De Bezige Bij extra aandacht aan poëzie besteed. Er verschijnt een heruitgave van de beroemd geworden bloemlezing Vijf 5tigers (eerste uitgave 1954) met een nieuw nawoord van Gerrit Kouwenaar. In datzelfde jaar geeft De Bezige Bij een aparte voorjaarsprospectus uit met poëzie. In het voorwoord staat te lezen: „Al sinds haar oprichting is De Bezige Bij een sterke poëzieuitgever. In de jaren vijftig publiceerde de crème de la crème van dichters bij De Bezige Bij: Lucebert, Remco Campert, Hugo Claus, Bert Schierbeek en vele anderen. Dichters als Armando, 213
Cartens, 2004, p. 192-193. Najaarsaanbieding De Bezige Bij 1993. 215 Najaarsaanbieding De Bezige Bij1993. 214
83
J. A. Deelder en Frank Koenegracht hebben deze traditie voortgezet. De dichters die nu naam maken, zoals Tonnus Oosterhoff, Anneke Brassinga, Erik Menkveld, Nachoem M. Wijnberg en Serge van Duijnhoven, hebben ook hun huis gevonden bij De Bezige Bij. De jongste generatie wordt in dit boekje door debuterend dichter Erik Linder vertegenwoordigd.‟216 Ook in de zomer van 2000 verschijnt er een aparte prospectus met poëzie. We kunnen concluderen dat zowel Albert Voster als Robbert Ammerlaan de waarde van poëzie binnen het fonds van De Bezige Bij hebben ingezien, waardoor het een redelijk constante factor blijft in de aanbiedingscatalogi.
- Jeugdboeken Begin jaren negentig waren de Gouden Boekjes nog altijd een grote „omzetmaker‟ voor De Bezige Bij, zoals het in de najaarsaanbieding van 1991 met een speciaal Gouden Boekjes-display heet: „Voor vaders en moeders is het nostalgie. En kinderen zijn er dol op.‟ 217 Voster had echter ambitieuzere plannen met het jeugdfonds. In de zomer van 1995 doken er voor het eerst kinderboeken op in de prospectus. Er waren zes pagina‟s in kleur ingeruimd voor De Bezige Bij in de Kinderboekenweek. Naast de bekende Gouden Boekjes werden De bevrijding van Koos Spook van Jules Deelder en Kijk ‘ns in de la van Marga Minco aangeboden, vooralsnog zonder verdere toelichting. Voster nam het in 1995 het initiatief om een adviseur kinderboeken aan te trekken, Joke Linders. Zij schreef in de zomeraanbieding van 1996: „Beste boekhandelaar, Echt nieuw was het niet, dat De Bezige Bij vorig jaar plotseling met kinderboeken kwam.‟ Maar eigenlijk was het wél heel nieuw. De enige traditie die De Bezige Bij op dat gebied had, was de constante stroom van herdrukken van Gouden Boekjes. In de loop van de jaren hadden sommige auteurs, zoals Marga Minco, J.B. Charles en Jacq Vogelaar, sporadisch een kinderboek gepubliceerd, omdat in de statuten van de coöperatie De Bezige Bij stond dat schrijvers ook hun kinderboeken bij de uitgeverij konden en mochten publiceren. 218 Dit was voornamelijk in de statuten opgenomen, om te voorkomen dat schrijvers met hun kinderboeken naar een andere uitgeverij zouden stappen. In eerste instantie wil De Bezige Bij dus vooral kinderboeken van eigen auteurs uitgeven. In de zomeraanbieding van 1996 worden vier nieuwe titels van de Gouden Boekjes aangekondigd, in vertaling van Imme Dros en Nicolaas Matsier (voorheen waren Annie M.G. Schmidt en Han G. Hoekstra de vaste vertalers). Ook aan poëzie is gedacht met de uitgave van Laura’s gedichten van de Nieuw-Zeelandse jonge dichteres Laura Ranger (destijds 12 jaar). Verder verschijnen er kinderboeken van Remco Campert (Oom Boos-Kusje en de kinderen) en Jan Blokker (een herdruk 216
Voorjaarsaanbieding De Bezige Bij Poëzie 2000. Najaarsaanbieding De Bezige Bij 1991. 218 Boekblad, 3 mei 1996, pg. 15. 217
84
van het oorspronkelijk in 1960 verschenen Op zoek naar een oom). Niet de minste namen dus. Toch laat Voster in 1997 aan Linders weten dat het jeugdfonds financieel geen succes is en dat een eigen kinderboekenfonds onhaalbaar is. Volgens Linders hadden zij een termijn van drie jaar afgesproken om rentabiliteit te kijken en ze vindt de beslissing van Voster om te stoppen dan ook voorbarig én zonde van de investeringen. Samen met redacteur Maria vlaar had ze twee jaar lang Bezige Bij-auteurs gestimuleerd een kinderboek te schrijven.219 Die auteurs bleven in onzekerheid achter, want Voster trekt de stekker definitief uit het stopcontact en verdwijnt niet lang daarna volledig van het toneel. Zelfs van de Gouden Boekjes wordt afstand gedaan: de rechten worden overgenomen door uitgeverij Leopold in 1999.220
- Overig + Non-fictie In de categorie die ik „overig‟ heb genoemd vinden we vooral boeken óver literatuur of meer in het bijzonder over de literatuur die bij De Bezige Bij wordt uitgegeven, zoals een essay en een brievenboek over De Avonden vanwege het 50-jarig bestaan van De Avonden van Gerard van het Reve in het voorjaar van 1997. Of het Schrijversprentenboek over Remco Campert uit 2000 bijvoorbeeld. Dit soort boeken zou je kunnen scharen onder de noemer „aanbieden van ruimte voor letterkundige oordeelvorming in andere uitgeverijpublicaties‟, een van de vijf instrumenten die Frank de Glas onderscheidt bij beïnvloeding van de receptie door uitgeverijen.221 Maar ook een boek als Hé lullo (2000) van Jiskefet valt in deze categorie, waarvan er overigens 40.000 worden verkocht in een jaar tijd.222 Van een andere orde is de categorie non-fictie; een categorie waarin De Bezige Bij van oudsher niet in uitblinkt. Beide directeuren hebben grootse plannen voor non-fictie binnen De Bezige Bij. En ook voor de komst van Albert Voster werd er al een poging gedaan om de nonfictie-uitgeverij Balans in te lijven, zoals we in 3.1 hebben gezien. Toen Voster aantrad was een van zijn voornemens de non-fictie uit te breiden met een serie biografieën, waarover meer onder het kopje „reeksen‟. Verder wordt er in het najaar van 1996 in de prospectus voor het eerst specifiek bij twee titels aangegeven dat het om non-fictie gaat; Ritselaars: beknopte Nederlandse schandaalwijzer (werktitel: Vuile handen) van Harm van den Berg en De trots van alfa en bèta (diverse auteurs). Het blijft daarna bij 1 a 2 titels per aanbieding, totdat Ammerlaan het roer in 1999 overneemt. Vanaf dat moment wordt er echt werk gemaakt van de non-fictie poot van de uitgeverij. In de najaarsaanbieding worden de volgende non-fictie titels aangekondigd: Karen
219
Vrij Nederland, 2 mei 1998. http://www.kb.nl/dossiers/goudenboekjes/goudenboekjes.html. 221 De Glas, 1992, p. 301. 222 Zomeraanbieding De Bezige Bij 2001. 220
85
Armstrong, De strijd om God, Eric A. Johnson, Naziterreur en Jonathan D. Spence, Het grote continent van de Khan. Na deze veelbelovende start blijft het nog een poosje rustig op het gebied van non-fictie, afgezien van Het Atlantische kind van Caryl Philips (zomer 2000) en Pascal Boyer met En de mens schiep God (zomer 2001) tot in het najaar van 2001 een aparte folder verschijnt met „Cultuur, Politiek, Geschiedenis‟. In het voorwoord bij de catalogus schrijft Robbert Ammerlaan dat De Bezige Bij geschiedenis heeft geschreven op het gebied van de Nederlandse literatuur, maar ook een reputatie hoog heeft te houden op het vlak van kunst, cultuur, politiek, maatschappij en historie. Hij noemt de KP-reeks, de Kwadraatpockets, als legendarische serie van de jaren zestig en steekt dan de hand in eigen boezem: „De afgelopen jaren heeft De Bezige Bij aan informatie en opinie te weinig aandacht besteed, wat voor een vitale, breed georiënteerde literaire uitgeverij een testimonium paupertatis mag heten. Met deze aanbiedingsbrochure wil De Bezige Bij zich opnieuw presenteren als een non-fictie-uitgeverij van formaat.‟223 De catalogus bevat het nieuwe boek van Karin Armstrong, Islam, en verder onder meer werk van Gerard van Westerloo, Peter Gay en George Steiner. Hierna verschijnt er nog een folder met als titel „Cultuur, Politiek, Geschiedenis‟ in de zomer van 2002. Vanaf het najaar datzelfde jaar verschijnt er driemaal per jaar een aparte prospectus met wat nu kortweg Non-Fictie wordt genoemd. Hiermee staat dit onderdeel van De Bezige Bij weer op de kaart.
- Reeksen De meest succesvolle reeks van De Bezige Bij was zonder twijfel de Literaire Reuzenpocket (zie hoofdstuk 2). Niet alleen de inhoud, ook de vormgeving van deze pockets was modern. Veel van de abstracte omslagen van de LRP‟s waren ontworpen door Karel Beunis, wiens herkenbare omslagen het moderne karakter van de reeks onderstreepten.224 De Bezige Bij benadrukte dit moderne imago welbewust, ook al was dat imago niet onomstreden.225 De aankondiging dat er een einde zou komen aan de Literaire reuzenpockets was de aanleiding voor Vrij Nederland om er in 1973 een bericht over te plaatsen met de kop LRP †: „Aan het eind van het jaar gaat uitgeverij De Bezige Bij het uiterlijk van haar fonds veranderen, - waarmee dan een einde gekomen lijkt te zijn aan de serie Literaire Reuzenpockets: de serie eigentijdse literatuur die menig uitgever sinds 1958 223
Prospectus Cultuur, Politiek, Geschiedenis De Bezige Bij, najaar 2001. Rob Jansen en Johan Velter betogen in hun artikel in De boekenwereld (2004/2005) dat er wellicht wel iets op de goede reputatie van de altijd zo bejubelde vormgeving van Beunis af te dingen is, aangezien „paradepaardjes‟ als Mulisch, Claus en Cremer destijds weigerden in te stemmen met een omslag van Beunis voor hun boeken. Bovendien blijkt Beunis een onbekende „handlanger‟ te hebben gehad, Jaap Jungcurt (onder het pseudoniem J. Cursto), die minstens net zo veel invloed heeft uitgeoefend. De Bezige Bij wilde niet reageren op het artikel. 225 Zie ook: Anbeek, 2009, p. 27-30. 224
86
eveneens naar het 12 ½ x 20 cm-formaat deed grijpen. De boeken van De Bezige Bij zullen tegen die tijd getooid worden met de letters BB, onderverdeeld met kwalificaties als BB-literair, BBpoëzie, BB-kwintessens, en men denkt ook aan BB-Debuut. Direkteur Lubberhuizen: „De bedoeling is dat we de boeken op deze manier afzonderlijk wat meer aandacht kunnen geven en ook qua formaat een eigen gezicht kunnen meegeven.‟226 Wat Lubberhuizen er niet bij vertelde, was dat hij de boeken op die manier ook een eigen prijs mee kon geven. Zonder een dwingend serieconcept heb je als uitgever meer mogelijkheden om een boek bijvoorbeeld in een gebonden uitvoering uit te brengen of voor een hogere prijs dan een serie voorschrijft.227 Als we de tijdsprong maken naar de aanbiedingscatalogi van De Bezige Bij van de jaren 1991-1992, zien we dat de boeken nog steeds slechts een summiere aanduiding als „BBLiterair‟, „BBPoëzie‟ of „BBPocket‟ meekrijgen. Daarnaast wordt in voorjaarsaanbieding van 1992 melding gemaakt van het tienjarig bestaan van „de inmiddels vermaard geworden serie Bibliotheek Thuis of zoals ze in de volksmond heten de zwart/wit pockets. Na aanvankelijke aarzeling, vanwege de gedurfde omslagen, zowel bij de boekhandelaar als bij het grote publiek, zijn onze pockets niet meer weg te denken uit de pocketmarkt.‟ Dolf Hamming had deze serie, „boeken voor een tientje‟, op de markt gebracht om het publiek tegemoet te komen, dat boeken begin jaren tachtig te duur vond. De serie bevatte hoofdzakelijk Nederlandstalige literaire werken van gevestigde schrijvers, zoals Gifsla van Jan Wolkers, Het jaar van de kreeft van Hugo Claus en Eetlezen van Remco Campert. Ze verschenen in een oplage van 30.000. De aanvankelijke aarzeling, zoals het in de prospectus genoemd werd, duurde niet lang: al in hetzelfde jaar werd in de notulen van De Bezige Bij genoteerd dat er inmiddels van elke titel 10.000 exemplaren door de boekhandel waren afgenomen.228 Van Kaplan van Leon de Winter werden 8.000 exemplaren verkocht van de paperbackeditie, maar de doorbraak kwam toen het als een goedkope pocket verscheen in de reeks Bibliotheek Thuis: daar werden er nog eens 50.000 stuks van verkocht. 229 In 1992 waren de Bibliotheek Thuis Pockets een gulden in prijs verhoogd en in 1994 was de prijs verder gestegen naar maar liefst f 17,50. Dat was wellicht te veel gebleken, want vier maanden later, in de najaarscatalogus, worden de pockets voor f 15,00 aangeboden. Het kan ook zijn dat de prijs verlaagd is om een duidelijker onderscheid te maken met een andere serie van dat moment: de „Twintig-gulden-serie‟, waarin werk van zowel Nederlandse als buitenlandse auteurs wordt uitgegeven, zoals Cesare Pavese, Harry Mulisch, James Joyce en Albert Camus.230 Vanaf het najaar van 1993 verdwijnt de standaardaanduiding „BB etc.‟ bij de boeken. Vanaf dan wordt slechts de uitvoering van het boek vermeld; paperback, gebonden of pocket. En 226
Vrij Nederland, 20 januari 1973. Zie ook: Kuitert, 1997, p. 131. 228 Kuitert, 1997, p. 180. 229 Anbeek, 1992, p. 263. 230 Lisa Kuitert noemt nog een andere serie die vanaf 1992 bij De Bezige Bij verscheen: Impressie. Zie Kuitert, 1997, p. 94. In de prospectus duikt deze serie echter pas in 1995 voor het eerst op. 227
87
vanaf het moment dat Albert Voster als directeur aantreedt bij De Bezige Bij worden de prospectussen overspoeld met nieuwe reeksen. Zoals Lisa Kuitert het formuleert in haar studie naar reeksen in de Nederlandse literatuur: Voster gelóóft in series. Je kunt er een boek elke tien jaar een nieuw leven mee geven: „spreiding in het ontmoeten van de kopers‟ noemt hij dat. 231 Ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van De Bezige Bij in 1994 verschijnt een ware stortvloed aan incidentele series. De Bezige Bij Jubileum Pockets, De Bezige Bij Jubileumnovellen (twaalf speciaal voor De Bezige Bij geschreven novellen van auteurs als Jules Deelder en Stephan Sanders) en De Bezige Bij Bloemlezingen. Er verschenen vier bloemlezingen met werk van auteurs van De Bezige Bij rondom de thema‟s Oorlog, Poëzie, Humor en Passie. Verder komen we in de zomeraanbieding van 1994 De Bezige Bij Paperback tegen: „Belangrijke boeken voor maar 20 gulden.‟ En De Bezige Bij ReuzenPaperbacks (de naam lijkt een duidelijke verwijzing naar de Literaire Reuzenpockets te zijn) met onder meer heruitgaven van werk van Nicolaas Matsier, Marcel Proust en Simon Vestdijk voor f 49,95 per boek. 1995 is een belangrijk jaar voor De Bezige Bij op het gebied van reeksen. De enige echte „themareeks‟ in de periode die ik heb onderzocht is de Orlandoreeks, die in 1995 wordt geïntroduceerd. In de Orlandoreeks verschijnen uitsluitend boeken van vrouwelijke auteurs. De reeks is genoemd naar het gelijknamige boek van Virginia Woolf, maar de afzonderlijke letters van Orlando staan ook voor Ontwrichtend, Romantisch, Levendig, Actueel, Natuurlijk, Diabolisch en Orlando volgens de catalogus. Een opmaat naar de nieuwe reeks was de bloemlezing Passie van een jaar eerder, samengesteld door Barbara van Kooten: „Het besluit van Barbara van Kooten om deze bundel samen te stellen uit werk van louter vrouwelijke auteurs binnen het fonds van De Bezige Bij dient om de misvatting dat De Bezige Bij een “mannenuitgeverij” zou zijn, voorgoed uit de wereld te helpen.‟232 Orlando was een initiatief van redacteur Suzanne Holtzer, die in 1994 constateerde dat er bij De Bezige Bij te weinig vrouwelijke auteurs in het fonds zaten, slechts 8 %. In een interne notitie schreef ze: „Een herkenbare reeks heeft aantrekkingskracht op nieuw talent.‟233 De reeks wordt aangekondigd in een full colour katern van vier pagina‟s: „Orlando is een reeks waarin boeken van vrouwelijke auteurs verschijnen die baanbrekend zijn door hun literaire kwaliteit. Door vorm en keuze van de titels is de reeks op maat gesneden voor de hedendaagse boekenliefhebber: vrouwen lezen graag boeken van vrouwen en vrouwen vormen de grootste groep lezers.‟ In de reeks verschijnen boeken van onder anderen Barbara Gowdy en Rosemary Mahony. Bij de najaarsaanbieding van 1995 zit zelfs een inlegfolder over Orlando - wederom volledig in kleur – met een begeleidend schrijven van Albert Voster: „L.S. Met veel genoegen 231
Kuitert, 1997, p. 342. Voorjaarsaanbieding De Bezige Bij1994. 233 Kuitert, 1997, p. 335. 232
88
zenden wij u hierbij toe een exemplaar van onze Najaarsaanbieding 1995 plus de bijbehorende speciale prospectus van de nieuwe serie, de Orlando reeks.‟ De serie lijkt ten einde te zijn gekomen ten tijde van de zomeraanbieding van 1998, waar twee titels uit de Orlandoreeks samen met een ander boek worden aangekondigd onder het kopje „Klassieke titels van klassieke auteurs‟. De naam Orlando wordt nergens meer genoemd. Daarnaast komt nog een drietal series voor het eerst in de prospectussen van 1995 voor. Ten eerste De Bezige Bij Kapitaal; „mooie gebonden boeken voor slechts f 35,00‟. In deze serie verschenen herdrukken van klassieke titels als Ik Jan Cremer van Jan Cremer, Nooit meer slapen van Willem Frederik Hermans en De Avonden van Gerard Reve in een gebonden uitvoering. In 1995 verscheen er ook een eerste uitgave in de Kapitaalserie, Zionoco van Leon de Winter. Zionoco werd echter behoorlijk slecht ontvangen en door de roman direct in de Kapitaalserie op te nemen had de uitgever dan ook„prematuur gehandeld‟ volgens recensent Arjan Peters.234 De tweede serie van 1995 heet De Bezige Bij Impressie en is ook een serie gebonden boeken, maar dan met voornamelijk boeken van buitenlandse schrijvers; Joseph Brodsky en Danilo Kis bijvoorbeeld. En als laatste, De Bezige Bij Biografie, een reeks met onder andere Juliet Barkers biografie De Brontës en de biografie van Proust, geschreven door Ghislain de Diesbach. In de zomeraanbieding van 1996 vinden we de volgende nieuwe serie: De Kleine Biografie. Volgens de catalogus „een speelse serie van De Bezige Bij.‟ In deze serie verscheen bijvoorbeeld Guus Luijters‟ biografie van Vladimir Nabokov en Henk Pröppers biografie van Cesare Pavese. In het voorjaar van 1997 wordt een BBOmnibus aangeboden van Kees van Kooten. Dit is een reeks gebonden boeken, waarin werk van populaire auteurs gebundeld is (o.a. Jan Wolkers, Charles Bukowski en Hermann Hesse). In 1995 verklaarde een medewerker van De Bezige Bij nog dat omnibus geen serieus woord was - het wordt bijvoorbeeld snel geassocieerd met streekromans of andere pulp, maar in 1997 kon het kennelijk weer. Voster liet weten dat er van tevoren altijd een inschatting werd gemaakt of een schrijver de uitgave in een omnibus zou weten te waarderen.235 Na de piek in reeksen van 1994 en 1995 daalt het aantal snel weer naar het oude niveau. Pas in 1999 komen we de volgende nieuwe serie tegen. Voor de reeks Literaire Reuzen is een aparte prospectus gemaakt met de licht dramatische kop op het omslag „De terugkeer van een legendarische reeks‟. Het is duidelijk dat Robbert Ammerlaan ook met de pockets in Lubberhuizens sporen wil treden. In de prospectus is te lezen: „Op de kop af veertig jaar geleden introduceerde De Bezige Bij, als eerste uitgever in Nederland, de paperback – en niemand minder dan Harry Mulisch was daar de geestelijke vader van.‟ In het vervolg van de aanbiedingstekst zijn
234 235
Peters in de Volkskrant 15 december 1995, zie ook Kuitert, 1997, p. 96. Kuitert, 1997, p. 240-241.
89
de superlatieven niet van de lucht: „fameuze reeks‟, „onweerstaanbaar‟, „topboeken‟, „bewezen verkoopsuccessen‟.236 Het gaat om titels van W.F. Hermans, Leon de Winter, John Irving en Graham Swift. Alle titels kostten 25 gulden. Verder verschijnt er in 2000 werk van Vladimir Nabokov en James Joyce in gebonden edities in de serie De Bezige Bij Bibliotheek: „Meesterwerken uit de schatkamer van De Bezige Bij.‟ Vanaf najaar 2001 maakt De Bezige Bij een aparte catalogus voor Cultuur, Politiek en Geschiedenis, die vanaf najaar 2002 Non-Fictie wordt genoemd. Er wordt ook een aparte folder gemaakt voor een andere nieuwe serie in 2001: De Bezige Bij Midprice & Pockets. Het lijkt erop dat deze serie de reeks Bibliotheek Thuis zal vervangen: „In 1973 startte de Bij-reeks, met de typerende gele omslagen. “Er was iets met die boeken, ze oefenden een enorme aantrekkingskracht uit,” aldus Martin Bril. In 1984 verschenen de eerste delen van de serie Bibliotheek Thuis, beter bekend als de witte pockets. De Bezige Bij presenteert met vreugde de nieuwe reeks De Bezige Bij Pockets & Midprice.‟ In deze reeks worden ook titels van de imprints Cargo en Thomas Rap aangeboden. Volgens de folder zal er veel reclame worden gemaakt voor de nieuwe reeks met „tv-spots, vloerdisplay, advertenties in dag- en weekbladen, advertorials in boekhandelmagazines, affiches, boekenleggers, een tijdelijk extra voordelige pocketuitgave.‟237 De laatste nieuwe reeks die in deze periode tegenkomen is de Klassieken, een nieuwe reeks die in de zomeraanbieding van 2002 voor het eerst voorkomt. Het gaat om gebonden boeken van o.a. Hermann Hesse en James Joyce. Maar tegen die tijd is men al afgestapt van het oude idee van reeksen naar de nieuwe praktijk van imprints met eigen catalogi en allerlei losse folders om speciale uitgaven voor het voetlicht te brengen.
- Tijdschriften Literaire tijdschriften staan vaak een bepaald literair programma voor en zijn voor uitgeverijen nuttige instrumenten om nieuw talent mee binnen te loodsen.238 Dat zien we ook bij het „lijfblad‟ van De Bezige Bij, Raster. Dit literaire tijdschrift werd in 1967 opgericht en bleef tot 1995 het enige tijdschrift dat bij De Bezige Bij uitkomt. Vanaf 1994 verschijnt er parallel aan het tijdschrift een nieuwe serie Rasterboeken waarin bijvoorbeeld zijn opgenomen Een ander antwoord van John Berger en Barbaar in de tuin van Zbigniew Herbert. Er verschijnt niet alleen vertaalde
236
Prospectus Literaire Reuzen De Bezige Bij 1999. Prospectus De Bezige Bij Midprice & Pockets 2001. 238 Zie bijvoorbeeld S. Janssen en N. Olislagers: „De rol van literaire tijdschriften‟ in: TTT, 1986. 237
90
literatuur in Raster; een aantal Nederlandse (Bezige Bij)auteurs zijn gedebuteerd in Raster: o.a. Tonnus Oosterhoff, Marie Kessels en F. van Dixhoorn.239 In 1995 werd De Bezige Bij tevens uitgever van het literaire tijdschrift Dietsche Warande & Belfort (DW&B), dat zich uitsluitend op Nederlandstalige literatuur richtte (o.a. Hella S. Haasse, A.F.Th. van der Heijden en Cees Nooteboom). DW&B is het resultaat van het samenvoegen van De Dietsche Warande (Nederlands) en Het Belfort (Vlaams) in 1900. In 1997 kwam daar nog het experimentele MilleniuM bij. Zoals de naam wellicht al doet vermoeden, is MilleniuM bedoeld als aanloop naar de nieuwe eeuw en houdt het eind 1999 op te bestaan. De titel van het tijdschrift verwijst ook naar de nieuwe generatie schrijvers, een doelgroep die voor De Bezige Bij heel interessant is. Redacteur Suzanne Holtzer zei in Trouw: „Het is duidelijk wat MilleniuM voor ons kan betekenen. Een tijdschrift is voor jonge schrijvers een honingpot.‟240 In dit geval bestond de honingpot echter maar voor (te) korte duur. Eind 2000 hield De Bezige Bij ook op met het uitgeven van DW&B en bleef alleen Raster nog over. Het laatste nummer van Raster verscheen in 2009, maar tegen die tijd was De Bezige Bij alweer een succesvol nieuw tijdschrift rijker: Hollands Diep. Dit door Robbert Ammerlaan in 2007 opgerichte tijdschrift is een stuk toegankelijker dan de voorgangers. Het blad bestond al eerder tussen 1975-1977 en werd door Ammerlaan nieuw leven ingeblazen, maar hij had daarbij het advies van een van de oud-redacteuren, K. Schippers, ter harte genomen om een cultureel tijdschrift te maken dat bij deze tijd past.241 Hollands Diep ziet eruit als een glossy en laat elke twee maanden een dwarsdoorsnede van het cultureel landschap in Nederland zien. Uiteraard is het blad ook een goed kanaal om aandacht te besteden aan auteurs van De Bezige Bij, maar hoofdredacteur Ammerlaan zegt ervoor te waken dat er niet te veel eigen auteurs in het tijdschrift komen: „Van de 44 medewerkers van het eerste nummer hebben er maar twaalf banden met De Bezige Bij.‟242 En er blijkt een publiek voor te bestaan, want het tijdschrift verkoopt goed en won zelfs de Mercurprijs voor Lancering van het Jaar in 2007.
- Herdrukken De Bezige Bij is altijd sterk geweest in het exploiteren van de backlist. Om de zoveel tijd werden oude gouden titels weer tevoorschijn gehaald en in een nieuw jasje opnieuw aangeboden. Het voordeel hiervan is dat er minder investeringskosten zijn, dat de opbrengsten minder onzeker zijn als het om „bewezen successen‟ gaat en dat het fondsprofiel van de uitgeverij zich scherper 239
Meeuse, 2003, p. 469. Trouw, 11 juli 1998. 241 Voorwoord Robbert Ammerlaan bij het eerste nummer van Hollands Diep maart 2007, p. 10. 242 NRC Handelsblad, 6 maart 2007. 240
91
aftekent door de associatie met een aantal „vaste waarden‟, zoals Harry Mulisch, Hugo Claus en W.F. Hermans. Roegholt vermeldt in zijn geschiedenis van De Bezige Bij het aantal nieuwe titels dat in 1970 uitkwam: dat waren er 90. Het aantal herdrukken dat jaar was 74. Het jaar daarna kwamen er 82 nieuwe titels uit tegenover 82 herdrukken – een herdrukpercentage van 100 procent dus.243 Als we naar de gegevens van mijn onderzoek kijken, is direct te zien dat de herdrukken in verhouding tot de nieuwe uitgaven zijn verminderd, zo‟n 30 tot 40 procent, afgezien van het piekjaar 1994. Voor zowel Voster als Ammerlaan was het regelmatig uitbrengen van heruitgaven een essentieel onderdeel van hun uitgeefbeleid. Beide directeuren wisten steeds nieuwe vormen en aanleidingen te vinden voor goedlopende romans. Zo werd in de zomer van 1997 bijvoorbeeld het verzameld werk van Harry Mulisch aangeboden in tien delen in een cassette voor f 325 ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag en werd er een feest voor hem georganiseerd. Ammerlaan nam het stokje in 2002 voor de vijfenzevenstige verjaardag van Mulisch moeiteloos over met gebonden edities van zijn romans, een filmeditie van De ontdekking van de hemel, een bundel met toespraken voor Harry Mulisch van prominente Nederlanders (samengesteld door Marita Mathijsen) en een feestelijk programma rondom Mulisch‟ verjaardag. Ook rond 2000-2001 is er een kleine piek waarneembaar. Die wordt waarschijnlijk veroorzaakt door de introductie van de Literaire Reuzen en De Bezige Bij Pockets & Midprice. Ook verschijnen er in 2000 acht herdrukken van al het autobiografische werk van Kees van Kooten. Na 2001 lijkt het aantal herdrukken snel af te nemen, maar dat ligt, zoals eerder gemeld, aan de aparte catalogi die voor de verschillende onderdelen van het Bezige Bijfonds gemaakt worden en die niet in dit onderzoek zijn meegenomen.
243
Roegholt, 1972, p. 209.
92
- Debuten
Tabel E: Aantal debuten aangeboden door De Bezige Bij en hun ontvangst jaar
aantal
+
1991
0
1992
4
2
1993
2
1
1994
3
2
1995
2
1
1996
2
1
1997
5
3
-
geen
aantal
+
-
1998
4
1
1999
2
1
2000
2
1
1
2001
0
2002
0
1
2003
0
1
Totaal
26
13
5
2 1 1 1
1
jaar
1
geen 1 1
7
In bovenstaande tabel is het aantal debuten dat De Bezige Bij in haar catalogi aankondigde weergegeven. In de rijen daarnaast is aangegeven of het debuut positief (+) of negatief (-) of niet (geen) besproken is in een van de kwaliteitsdagbladen. In de periode van 1991 tot en met 2003 zijn er in totaal 26 debuten verschenen, waarvan precies de helft een positieve recensie kreeg. Slechts 5 debuten kregen slechte kritieken en 7 bleven er onbesproken. Dit is een ander beeld dan het beeld zoals dat in hoofdstuk drie naar voren is gekomen: het beeld dat De Bezige Bij ten eerste nauwelijks debuten uitgeeft en ten tweede vooral slechte debuten uitgeeft. Wel is het opvallend dat er in de jaren 2001, 2002 en 2003 geen enkel debuut verscheen. Ik neem de opvallendste debuten van de prospectussen in chronologische volgorde door. Voor een volledig overzicht, zie de bijlage met de titels van alle debuten in de periode 1991-2003. In de zomeraanbieding van 1992 is er een pagina speciaal gewijd aan de „Vier debutanten bij De Bezige Bij‟, waarin uit de doeken wordt gedaan hoe een redacteur op verschillende manieren manuscripten binnenkrijgt, van volledig onbekende schrijvers en van auteurs die „debuteren‟ in een voor hen nieuw genre: „In deze aanbiedingsbrochure treft u vier debutanten aan, twee “eigenlijke” en twee “oneigenlijke”.‟244 Het gaat om de roman Het verdronken land van Jan Blokker, verhalen van Paul Claes, Verstreken jaren van Kees van Hage en De tinnen soldaat van 244
Zomeraanbieding De Bezige Bij1992.
93
Joris Note. Alleen de laatste twee zijn strikt genomen debutanten en kregen beiden positieve recensies. In de najaarsaanbieding van 1992 vinden we nog twee debutanten, Hermine Landvreugd met Het zilveren thee-ei (geen recensies) en A. (Arjan) J. Witte met Rode zeep (matig positief). In de jaren die volgen verschijnen er behoorlijk veel debuten van dichters (van Y. Né, F. van Dixhoorn en Jan Baeke). Het jaar 1997 is rijk aan debuten met 5 romans. De meest opvallende titel is Sneue eikels van Gert-Jan van Exel. Naar aanleiding van deze roman schrijft Het Parool onder de kop „Afhaalbami van De Bezige Bij‟ een vernietigende recensie en niet alleen over het boek, maar ook over de uitgeverij die het publiceert. „De Bezige Bij verkeert in haar diepste crisis ooit. Niet alleen maakt de overname door de Weekbladpers de unieke coöperatieve structuur van deze uitgeverij onzeker, ook het fonds vertoont hoe langer hoe meer zwakke plekken. […] In een ver verleden stond een debuut bij de Bij garant voor hoogwaardige of op zijn minst spraakmakende lectuur. De Bij gaf de toon aan. De Bij liep voorop. Wat is daar heden ten dage nog van over? De Bezige Bij presenteerde de afgelopen jaren debutanten als Chris Bos, Joris Moens en Hermine Landvreugd in haar fonds – jongeren die eerder opvielen door kleurloosheid dan door literaire kwaliteit. Met het zojuist verschenen Sneue eikels van Gert-Jan van Exel is een nieuw dieptepunt bereikt. Dit debuut markeert de definitieve afgang van een ooit roemruchte uitgevershuis. […‟] Dit debuut roept twee vragen op: 1. Waarom is dit opgeschreven? 2. Waarom is dit uitgegeven?.‟245 Dit is wel een heel harde afrekening, maar andere critici deelden de kritiek.246 De namen van andere debutanten die in Het Parool genoemd worden zijn interessant. Chris Bos van wie in 1994 zijn tweede roman bij De Bezige Bij verscheen, Zelfreinigend vermogen, Hermine Landvreugd die in 1996 ook met een tweede boek kwam, en Joris Moens (debuutroman Bor in 1993 en opvolger in 1995) zijn alle drie in feite redelijk succesvol gebleken als debutant. Hun boeken werden goed ontvangen en alle drie zijn ze doorgegaan met schrijven. Dat het failliet van een uitgeverij aan deze debutanten wordt opgehangen lijkt schromelijk overdreven. Maar het is wel een beeld dat de uitgeverij nog lang zal achtervolgen. Daar doet zelfs een uitermate geslaagd debuut niet aan af. Ook in 1997 verscheen Abessijnse kronieken van de toen nog onbekende schrijver Moses Isegawa, wiens manuscript De Bezige Bij overigens simpelweg uit de post viste.247 Isegawa werd geboren in Oeganda en is sinds 1990 woonachtig in Nederland; het boek is vertaald uit het Engels. In de prospectus wordt Isegawa al vergeleken met Marquez, Rushdie en Naipaul en „Een literaire ontdekking van de
245
Het Parool 5 december 1997. Auteur van het artikel is overigens Thomas van den Bergh, die momenteel redacteur is van De Bezige Bij. 246 Zie bijvoorbeeld Arjan Peters in de Volkskrant, 5 december 1997. 247 Kuitert, 2008, p. 20.
94
eerste orde‟ genoemd.248 Maar ook in de pers werd het boek overladen met complimenten. Pieter Steinz noemde Isegawa bijvoorbeeld een „wonderdebutant‟ in het NRC Handelsblad van 27 maart 1998. Volgens de zomeraanbieding van 1998 werden er van de Abessijnse kronieken 10.000 exemplaren binnen een week verkocht. Het debuut dat in 1997 de prijs won voor het best verkochte literaire debuut (het Gouden Ezelsoor) werd echter het minst goed ontvangen door de pers: Het geweten van Jessica Durlacher, gepubliceerd door De Bezige Bij. In de eerste zes maanden werden er al ruim 15.000 exemplaren verkocht, terwijl recensent Elsbeth Etty in oordeelde: „Het geweten is geen pretje om te lezen.249 In 1998 en 1999 verschenen er wat minder opzienbarende debuten van onder anderen Nida Oudejans en Jan Roelof van der Spoel. In 2000 is het weer raak met de roman Lydia van Cor Vos, al eerder genoemd in hoofdstuk drie. Opnieuw zijn alle pijlen van de critici op Vos en op De Bezige Bij gericht en wordt het beeld gecreëerd van een uitgeverij die comfortabel achterover leunt op een stapel bestsellers van gevestigde schrijvers, maar geen nieuw talent weet binnen te halen. Is deze felle kritiek de reden dat De Bezige Bij daarna geen debuten meer uitgeeft? In de laatste drie jaar van de door mij onderzochte periode is er geen debuutroman meer te bekennen in de aanbiedingscatalogi. In dezelfde periode verschenen bij andere uitgeverijen droomdebuten als Komt een vrouw bij de dokter van Kluun (Podium, 2003). In 2003 verschijnen er van bij De Bezige Bij wel twee debuutromans van auteurs die al in een ander genre bedreven zijn. Zelf God worden van non-fictieauteur Hans Hartog den Jager en Woede van journalist Ingrid Hoogervorst. Het debuut van Hartog den Jager werd ingezonden en genomineerd voor de Academica Debutantenprijs, maar heeft de prijs niet in de wacht weten te slepen. Als we de inzendingen voor de jaren daarna bekijken, treffen we onder de genomineerden slechts twee auteurs van De Bezige Bij aan, Walter van den Berg met De hondenkoning in 2005 en Paul Baeten Gronda met Nemen wij dan samen afscheid van de liefde in 2009, die ook allebei niet hebben gewonnen. Wellicht ter compensatie van dit gebrek aan nieuw Nederlands talent, staat de catalogus van het voorjaar van 2003 vol met debuten van schrijvers uit het buitenland. Hier wordt nog extra aandacht aan besteed met een aparte prospectus bij de zomeraanbieding van 2003 onder de titel „Een nieuwe generatie‟. De inleiding luidt zelfverzekerd: „In deze catalogus presenteert De Bezige Bij schrijvers van een nieuwe generatie: vier bijzonder begaafde jonge auteurs die een grote literaire toekomst tegemoet gaan. Voor Nederland en Vlaanderen zijn het nog onbekende namen, maar in eigen land zijn ze al met lof overladen om de kracht, de kwaliteit en de oorspronkelijkheid van hun werk.‟ Het gaat om de schrijvers Rachel Cusk, Dan Rhodes, John
248
Najaarsaanbieding De Bezige Bij 1997. Bericht over het Gouden Ezelsoor in de Volkskrant, 26 februari 1999. Elsbeth Etty in NRC Handelsblad, 14 november 1997. 249
95
Murray en Andrés Barba. Met de kennis van nu kunnen we constateren dat alleen Rachel Cusk is doorgebroken. Ook vertaalde debuten staan kennelijk niet altijd garant voor succes.
- Openingsboek De conclusies omtrent het openingsboek in de prospectussen van 1991-2003 zijn opmerkelijk. In het voorgaande hebben we kunnen concluderen dat De Bezige Bij graag goede sier maakt met reeds lang geleden gevestigde auteurs als Hugo Claus en Harry Mulisch. Maar naast deze twee komen boeken van Leon de Winter, Hermine Landvreugd en Jessica Durlacher net zo vaak voor als openingboek, namelijk driemaal. Opvallend is dat er relatief vaak een debuut wordt uitgekozen als opening (vijf keer in totaal), terwijl debuten op zijn zachtst gezegd niet het sterkste punt zijn van De Bezige Bij. Een verklaring hiervoor is dat men van deze boeken veel verwachtte en een relatief goedkope manier om een boek extra onder de aandacht te brengen is door het als eerste te noemen in de aanbiedingsprospectus. Ook is het mogelijk dat De Bezige Bij doelbewust haar imago probeerde bij te sturen door debuten als openingsboek te gebruiken. Een ander interessant feit is dat pas sinds Ammerlaan de scepter zwaaide er een buitenlands boek de opening van een aanbieding was: De vierde hand van John Irving in 2001.
- Zelffelicitatie: Het begrip zelffelicitatie dat ik aan het begin van dit hoofdstuk heb genoemd komt het sterkst tot uiting bij bepaalde gelegenheden, zoals een jubileum. Sowieso worden alle jubilea van auteurs van naam groots gevierd, zoals we hiervoor bijvoorbeeld gezien hebben bij de zeventigste en vijfenzeventigste verjaardag van Harry Mulisch. In de najaarsaanbieding van 1998 bevindt zich een extra kleurenkatern (in een verder zwart-witte catalogus) van maar liefst acht pagina‟s ter ere van de zeventigste verjaardag van Hugo Claus met een grote foto, een opsomming van door Claus gewonnen prijzen, de aankondiging van een novelle, twee dichtbundels, de derde aflevering van het Jaarboek voor de Claus-studie en twee pagina‟s met alle leverbare titels van zijn hand. Auteurs krijgen over het algemeen alle ruimte in de aanbiedingen. In de nog vrijwel fotoloze aanbiedingen uit de vroege jaren negentig werden al wel paginagrote foto‟s van Hugo Claus of Jan Cremer geplaatst. Bij de aankondiging van Luceberts Van de maltentige losbol in 1994 is een tekening van Lucebert over een hele pagina geplaatst. Over auteurs van dit kaliber verschijnen ook regelmatig studies, zoals het eerder genoemde Jaarboek voor de Claus-studie en het proefschrift van Anja de Feijer over Lucebert: apocrief/ de analphabetische naam, die beide in de zomeraanbieding van 1994 worden aangeboden. Al deze aandacht voor auteurs van De Bezige Bij werkt niet alleen statusverhogend voor de auteurs, maar ook voor de uitgeverij. 96
Daarnaast geeft De Bezige Bij auteurs incidenteel ook opdracht een boek te maken over de uitgeverij zelf, zoals de al genoemde biografie van Geert Lubberhuizen van Wim Wennekes en de studie van Lisa Kuitert naar reeksen in de Nederlandse literatuur, Het uiterlijk behang. Het laatste boek gaat slechts deels over De Bezige Bij, maar ook deze studie vestigt extra aandacht op de uitgeverij. Ook vinden we in de prospectussen vaak speciale pagina‟s die gewijd zijn aan een opsomming van alle prijzen die de boeken van De Bezige Bij in de wacht hebben gesleept, evenals advertenties voor reeds verschenen boeken die goed verkocht worden, zoals de advertentie voor De telduivel in de zomeraanbieding van 1998: „Nu al tweede druk! In twee weken 10.000 exemplaren verkocht!‟ Vaak aangevuld met citaten uit positieve recensies. Zelffelicitatie is natuurlijk ook terug te vinden in de promotiepunten van de aangeboden boeken in de catalogus. De publiciteit van De Bezige Bij wordt in de loop der jaren steeds professioneler. Van 1991 tot 1998 is er maar één publiciteitsmedewerker in dienst van De Bezige Bij, Klaske Jaspers. De promotieblokjes onderaan de pagina‟s van de prospectus komen nog wat amateuristisch over met onhandige formuleringen als „Een nieuwe roman van Hugo Claus betekent veel landelijke publiciteit‟.250 Maar vanaf zomer 1998 zijn er twee medewerkers pers en publiciteit (Sylvia de Vries en Moniek de Zeeuw) en worden de teksten allengs „gelikter‟. Een voorbeeld: bij de aankondiging van het tweede boek van Isegawa staat vermeld: „Nu, anderhalf jaar na zijn overrompelende debuut, publiceert Moses Isegawa zijn tweede roman. Een verbluffend knap boek dat opnieuw de bestsellerlijsten zal veroveren.‟251 Vanaf de zomer van 2000 komt er nog een publiciteitsmedewerker bij en aan het eind van 2003 is het aantal opgelopen tot vijf medewerkers. Bij de zestigste verjaardag van Gerrit Komrij is goed te zien hoezeer de promotie is uitgebreid: „Gerrit Komrij 60 jaar. Feest voor zijn lezers. Feest in de boekhandel. Onze klinkende promotiecampagne omvat: presentatie, televisiefilm, expositie Letterkundig Museum, auteursinterviews, advertenties, backcard en etalagemateriaal, affiche.‟252
- Vormgeving catalogi Op meer subtiele wijze vinden we de zelffelicitatie echter terug in de toon en het uiterlijk van de catalogi. Vanaf najaar1999 wordt er duidelijk meer aandacht besteed aan de vormgeving van de catalogi. Robbert Ammerlaan schrijft in de begeleidende brief: „Zoals u ziet zijn vormgeving en presentatie van de aanbieding ingrijpend vernieuwd en, vinden wij, verbeterd.‟253 Studio Jan de Boer tekent voor het ontwerp. Het is een groot verschil vergeleken met de eerste prospectus die
250
Zomeraanbieding De Bezige Bij 1994. Zomeraanbieding De Bezige Bij 1999. 252 Najaarsaanbieding De Bezige Bij 2003. 253 Begeleidende brief van Robbert Ammerlaan bij de najaarsaanbieding van De Bezige Bij 1999. 251
97
onder Vosters leiding uitkwam (zomer 1993). Hoe zag die prospectus eruit? Hij is nog van A5 formaat en heeft een glanzend full colour omslag. Op het omslag staat een illustratie van boeken die samen het getal 93 vormen. De prospectus omvat 28 zwart-wit pagina‟s en alle titels zijn volgens een vast stramien opgebouwd: naam van de auteur, titel van het boek, genre, uitvoering, aanbiedingstekst, biografie, persquotes, foto van de auteur en vermelding eerder werk. Onderaan de pagina de cursieve gegevens: het De Bezige Bijlogo, verschijningsdatum, aanduiding reeks of fonds, bijvoorbeeld BBPoëzie, BBLiterair of BBPaperback, aantal pagina‟s, prijs, uitvoering, isbn, nugi/ nur en tot slot eventueel informatie over de promotie. De basis voor de omslagen van de prospectussen van 1993 is steeds dezelfde illustratie; alleen de kleurstelling verschilt per seizoen. Opvallend is dat er geen boekomslagen worden afgebeeld in de catalogus. In de najaarsaanbieding van 1993 treffen we het eerste kleurenkatern aan voor de aankondiging van „een indrukwekkend vertaalproject. De romans en verhalen van Vladimir Nabokov bij De Bezige Bij. Teken nu in met voordeel.‟ Voor het jubileumjaar 1994 wordt er meer uitgepakt wat de vormgeving betreft. De figuratieve illustratie van een bloemenkrans en het getal 50 op het omslag heeft een feestelijke uitstraling. Aan de binnenzijde van het omslag is voor het eerst een verzameling auteursfoto‟s afgebeeld. De speciale jubileumactiviteiten worden in een kalender aangegeven onder de kop „een schitterend voorjaar‟. Daarnaast verschijnt De Bezige Bij Krant, een gratis publiekskrant die volgens een bericht in de zomeraanbieding van 1994 „enthousiast werd ontvangen door het publiek, de boekhandel, de pers en vele auteurs.‟ Deze zomeraanbieding telt overigens maar liefst 52 pagina‟s, een forse vermeerdering vergeleken met de zomer van een jaar eerder. Niet alleen de prospectus kreeg een make-over, ook de pockets: „In 1994 bestaat De Bezige Bij vijftig jaar. Als voorproefje op alle festiviteiten bieden wij u nu al een bijzondere pocketreeks aan. De omslagen zijn anders dan u gewend bent. U bestelt de pockets apart of in display.‟ Toch blijven de daaropvolgende catalogi volledig uitgevoerd in zwart-wit, afgezien van het omslag en een incidenteel kleurenkatern voor de introductie van een speciale serie of actie. Ook de functionele opbouw met informatie over het boek, de schrijver, de pers en eerder werk blijft gehandhaafd. Nieuw in 1995 zijn de advertenties voor de reeksen. Dan, in de zomer van 1996, verschijnt de prospectus voor het eerst volledig in kleur. Maar blijkbaar is het slechts een experiment, want in het voorjaar van 1997 is de prospectus weer uitgevoerd in mat, grauw papier, in een klein formaat en met als enige kleuraccenten groen en grijs. Dat blijft met een paar kleine wijzigingen zo tot de najaarsaanbieding van 1999, waarin zich een verregaande verandering voltrekt. Het is de eerste prospectus op A4 formaat, volledig in kleur met een pakkende cover: het omslag van Janet Fitch‟ Witte oleander. Hadden eerdere prospectussen een zakelijke, nuchtere uitstraling, deze prospectus heeft meer weg van een zeer aantrekkelijke glossy. Het is niet voor niets dat Ammerlaan in de begeleidende brief van „een 98
nieuw najaar, een nieuw geluid‟ spreekt. Dit is de eerste keer dat De Bezige Bij meerdere catalogi per aanbieding uitgeeft. Vanaf dat moment verschijnen er ook steeds meer auteurfolders, aparte folders om een auteur speciaal in het zonnetje te zetten, zoals Wolkers 75 jaar, Harry Mulisch in de Boekenweek en Gerard Reve winnaar van de Prijs der Nederlandse Letteren. De aanbieding van 1999 is eigenlijk de aanbieding van De Bezige Bij zoals we hem nog steeds kennen. Het is ook Boekblad opgevallen dat er sprake is van een breuk met voorgaande aanbiedingen: „Een half jaar geleden stapte Robbert Ammerlaan (54) over van Anthos naar De Bezige Bij. De najaarsaanbieding van deze uitgeverij draagtal duidelijk het stempel van de nieuwe directeur.‟ De verslaggever vraagt hem of de najaarsaanbieding een afspiegeling is van het nieuwe beleid bij de Bij is. Ammerlaan: „Dat hoop ik wel ja. Met de uiterlijke vormgeving en de inhoudelijke veranderingen willen we vitaliteit en attractiviteit uitstralen. Op de vraag wat de reacties zijn, antwoordt Ammerlaan: „Voortreffelijk! De boekhandel ziet de nieuwe omslagen en de nieuwe marketing en toont zich in woord en daad enthousiast. De reacties van de auteurs zijn bijzonder bemoedigend. En De Morgen sprak naar aanleiding van de nieuwe aanbieding zelfs van “de wederopstanding van De Bezige Bij”. Prachtig toch?‟254 In Boekblad van een half jaar daarvoor hadden enkele boekverkopers nog kritiek op de in hun ogen te glanzende en hippe aanbiedingscatalogi van sommige uitgeverijen. Er wordt in het bijzonder gewezen op non-fictie uitgeverijen van onder meer tuin- en kookboeken. Literaire uitgeverijen zouden zich er juist vaker met een saaie folder van af maken. Directeur Ronald Dietz van De Arbeiderspers reageert op de kritiek: „Dietz verklaart deze neiging tot braafheid uit het alom heersende vooroordeel dat je literatuur op een zuinige, deftige wijze moet presenteren. “Weinig gebruik maken van kleur heet chique te zijn.”‟255 De mening van Dietz lijkt breder gedeeld te worden. In 2002 verschijnt er een bericht in Boekblad onder de kop „Aanbiedingscatalogus hoeft niet zo luxueus‟. De vraag van het artikel is (naar aanleiding van een Engels onderzoek) wat de ontvangers van al dat glimmende drukwerk er nu eigenlijk van vinden.256 Aan veel boekverkopers en journalisten zijn de dure catalogi niet besteed. Volgens deze gebruikers heeft een glossy kleurenuitvoering alleen zin bij aanbiedingen met geïllustreerde boeken en zijn afwijkende formaten, ringbanden en experimentele typografie niet functioneel. De ideale aanbiedingscatalogus is goed ontworpen, maar niet te flitsend en mag niet uit elkaar vallen. De opzet is logisch, de informatie afgewogen. Ook tegenwoordig nog zijn zulke geluiden te horen. Het wekt wellicht geen verbazing dat de uitgebreide aanbiedingspakketten (soms zelfs bezorgd in een doos om alles bij elkaar te houden) van De Bezige Bij ook enige 254
Boekblad, 21 januari 1999, p. 7. Boekblad, 19 juni 1998, p. 10. 256 Boekblad, 1 maart 2002, p. 5. Zie ook het oorspronkelijke artikel „Just smell that laminate‟ in The Bookseller, 8 februari 2002. 255
99
wrevel oproepen onder boekverkopers, literair agenten en collega-uitgeverijen. In een gesprek met Arend Hosman, marketingmanager van De Bezige Bij, wordt duidelijk dat er inmiddels een tegenbeweging in gang is gezet.257 De meest recente aanbieding van de Bij bevatte negentien (!) verschillende catalogi. Verwelkoming, verjaardagen en overlijden van auteurs vormen allemaal aanleiding tot een aparte brochure. Robert Ammerlaan is degene geweest die de aparte catalogi tien jaar geleden heeft bedacht. Dat heeft hij volgens Hosman uit Duitsland afgekeken. Hosman is ervan overtuigd dat dit een heel belangrijke rol heeft gespeeld in het succes van de Bij, maar nu wordt het langzamerhand te gek. Hosman vertelt dat er plannen zijn om weer minder brochures te maken.
257
Telefonisch gesprek met Arend Hosman 25-11-2009. Hosman coördineert de aanbiedingscatalogi van De Bezige Bij en is marketingmanager en hoofdredacteur reprints van De Bezige Bij en Thomas Rap.
100
V Conclusie Zoals we hebben gezien hangt in de geschiedenis van De Bezige Bij de beeldvorming ogenschijnlijk sterk samen met de persoon van de directeur. Ten tijde van de oprichting en de eerste decennia onder leiding van Geert Lubberhuizen stond De Bezige Bij bekend als een uitmuntende uitgeverij die De Grote Drie herbergde en die garant stond voor de meest vernieuwende literatuur. Geert Lubberhuizen liet als een „vriendelijk dictator‟ (citaat van Remco Campert)258 geen negatieve geluiden over de Bij toe, lachte alle kritiek weg en ging zijn eigen onnavolgbare weg die de aandacht van eventuele problemen wist af te leiden. Iemand die steeds nieuwe projecten initieerde en geweldige feesten gaf om de moed er in te houden. In de tijd van Geert Lubberhuizen had de Bij nog de glans van het nieuwe en van de heldendaden van de oorlog. De publieke opinie was de Bij goed gezind. Dit beeld ligt in werkelijkheid genuanceerder. De uitgeverij heeft ook onder Lubberhuizen meerdere malen aan de rand van de afgrond gestaan. Er werd lang niet alleen maar hoogstaande literatuur uitgegeven, commerciële projecten waren onmisbaar voor het voortbestaan. Bovendien waren ook toen al in de media kritische geluiden te horen, zoals dat De Bezige Bij ingeslapen zou zijn en dat er te weinig (goede) debuten werden uitgegeven, kritiek die de uitgeverij nog lang zou achtervolgen. Maar het lijkt erop dat vooral Lubberhuizens opvolgers last kregen van deze kritiek. Na de dood van Lubberhuizen werd een ander beeld dominant: dat van een gevestigde, stoffige uitgeverij met deftige, oudere auteurs. Een ingeslapen uitgeverij die dreef op herdrukken van oude succesnummers en waar niets nieuws meer gebeurde. Zowel Dolf Hamming als Albert Voster slaagden er niet in de kritiek te laten verstommen en De Bezige Bij weer tot een bloeiende uitgeverij te maken. Pas met de komst van Robbert Ammerlaan veranderde De Bezige Bij weer in aantrekkelijke uitgeverij waar iedereen bij wil horen. Dat wordt weerspiegeld in de aanbiedingscatalogi: de kleine, grauwe folders met een serieuze toon worden omgetoverd tot een dik pak glossy catalogi waar het plezier in het maken van mooie boeken vanaf spat. Hierboven heb ik in het kort geschetst wat het beeld van De Bezige Bij is en hoe dat aan verandering onderhevig is geweest gedurende de 65 jaar van het bestaan van de uitgeverij. Dat de persoonlijkheid van de uitgever in deze geschiedenis een beslissende rol heeft gespeeld lijkt mij evident. Hierbij wil ik benadrukken dat mijn onderzoek een beeld van de uitgeverij en van haar directeuren geeft. Een beeld dat ik heb getracht te construeren aan de hand van schriftelijke bronnen en dat wellicht de werkelijkheid niet altijd recht doet. Om meer zekerheid te krijgen over bepaalde feiten en gebeurtenissen is ook inzicht in andere bronnen noodzakelijk, zoals dagboeken, brieven, memoires en archiefmateriaal, waarvan ik in deze scriptie geen gebruik heb kunnen maken, omdat die simpelweg niet beschikbaar of toegankelijk zijn. Ook heb ik geen van de 258
Dop, 2004.
101
betrokkenen geïnterviewd, omdat elk van de betrokkenen zijn of haar eigen verhaal of versie van de werkelijkheid zal hebben (en terecht) en omdat in deze scriptie de nadruk ligt op de beeldvorming óver De Bezige Bij en haar uitgevers, niet op de ervaringen van de uitgevers en andere betrokkenen zelf. Op welke manieren nu hebben Albert Voster en Robbert Ammerlaan invloed (direct of indirect) op die beeldvorming uitgeoefend tijdens hun directeurschap? In de inleiding zijn een verschillende mogelijkheden aan bod gekomen. De functie van gatekeeper die een uitgeverij vervult, is een van die mogelijkheden. Hoe hebben Voster en Ammerlaan daar op hun eigen manier gebruik van gemaakt? Wat opvalt in het uitgeefbeleid van Voster is dat hij betrekkelijk weinig optreedt als gatekeeper. Zijn „selectie aan de poort‟ is niet zo scherp: hij was er in zijn dadendrang juist op gebrand zo veel mogelijk binnen te halen. Hij was zelf actief in het binnenhalen van manuscripten, projecten en nieuwe auteurs. Maar ook zijn medewerkers kregen relatief veel ruimte: zo werd er een speciale kinderboekenadviseur aangesteld om jeugdboeken te acquireren en kreeg redacteur Suzanne Holtzer de vrijheid om de reeks Orlando op te zetten. Ammerlaan ging selectiever te werk en was vanaf het begin gefocust op de harde kern van auteurs die al decennia tot het fonds van De Bezige Bij behoorden zoals Harry Mulisch en Remco Campert, en in mindere mate op Engelstalige fictie. En soms wist Ammerlaan precies welke auteur hij nog aan zijn fonds wilde toevoegen en ging daar dan doelgericht achteraan. Bij het selecteren van debuten hebben beide directeuren niet veel geluk gehad. Toch werd dat Voster misschien zwaarder toegerekend dan Ammerlaan, die daar vele successen op andere gebieden tegenover stelde. De dominante boeksoort in het fonds van De Bezige Bij is na de oorlog altijd de Nederlandstalige literatuur geweest tot Voster aantrad. Hij probeerde veel nieuwe activiteiten tegelijk uit, en zocht verbreding van het fonds zowel in taal als in genre, waardoor het fondsprofiel versnipperd raakte. Ammerlaan keerde terug naar de kern van De Bezige Bij, Nederlandse literatuur, maar durfde daarnaast wel zijn eigen vernieuwende accenten te leggen. Een van de meest opmerkelijke veranderingen na de komst van Ammerlaan is de metamorfose van de aanbiedingsprospectus. Van een brave folder tot een gelikte catalogus waarvan elke lezer hebberig wordt, zo zelfverzekerd gepresenteerd dat De Bezige Bij het vertrouwen van het literaire veld in een terugkeer van het oude elan herwonnen lijkt te hebben. Niet voor niets sprak dagblad De Morgen van „de wederopstanding van De Bezige Bij‟. Niet alleen de vormgeving van de catalogi is spectaculair veranderd, ook de taal van de catalogi is steeds uitbundiger doorspekt met superlatieven en dwingender van toon („dit zál weer een bestseller worden!‟).
102
Beide directeuren hebben hun uiterste best gedaan om alle titels in het fonds van De Bezige Bij zo voordelig mogelijk voor de dag te laten komen in steeds weer verschillende uitvoeringen, nieuwe reeksen, voor speciale prijzen of in een bijzondere uitgave van verzameld werk. Vooral de boeken van „huisauteurs‟ als Harry Mulisch, Hugo Claus, Lucebert, Marten Toonder, Remco Campert en Leon de Winter worden altijd leverbaar gehouden. Dit zijn dan ook de auteurs die het literair hoogstaande imago van De Bezige Bij vanaf het begin hebben helpen opbouwen. De reputatie van jonge schrijvers van „nikserig‟ proza in de jaren negentig, zoals GertJan van Exel en Cor Vos, hebben daarentegen veel schade toegebracht aan het imago van de Bij. Aan de andere kant was de hoge leeftijd van enkele van de sterauteurs ook een mikpunt van spot voor de media: het bezorgde De Bezige Bij een duf en ingeslapen imago. Maar toen Ammerlaan aantrad, veranderde dat beeld en daarmee ook de aantrekkingskracht van De Bezige Bij op auteurs van andere uitgeverijen. Vanaf 2000 stapten vele auteurs over naar de Bij, deels uit onvrede met hun vaste uitgeverij, deels aangetrokken door het succes van De Bezige Bij. We hebben gezien dat het symbolisch kapitaal van De Bezige Bij vanaf het begin gebaseerd was op het idee van De Bezige Bij als vooruitstrevende verzetsuitgeverij met een coöperatieve structuur en een fonds met belangrijke auteurs van hoogstaande literaire reputatie. Er was in die tijd een duidelijke splitsing van symbolisch en materieel kapitaal. De romans van Willy Corsari en de koningshuisgerelateerde uitgaven werden puur voor de winst uitgegeven. Maar dat een bepaalde tweeslachtigheid in de uitstraling van het fonds van De Bezige Bij niet langer zonder meer werd geaccepteerd in Vosters tijd, laten bijvoorbeeld de slechte verkoopcijfers en de kritiek op een boek als Mijn bevrijding van Ivo Niehe zien. Ammerlaan is verstandig omgegaan met dit probleem door het imprint Cargo op te richten. Cargo is gereserveerd voor goedverkopende fictie waarvan het karakter misschien zou botsen met het strikt literaire imago van het fonds van De Bezige Bij. Zo zit het economische succes het culturele succes van de Bij niet in de weg. En dan tot slot, de persoonlijkheid van de uitgever. Als we het begrip charisma uit de inleiding loslaten op Albert Voster en Robbert Ammerlaan zien we duidelijk dat het leiderschap van Ammerlaan voldoet aan alle kenmerken van charismatisch gezag. Net als bij Geert Lubberhuizen is er sprake van vertrouwen in de leider die met zijn „volgelingen‟ een persoonlijke en emotionele band heeft. Het is bekend dat Ammerlaan met veel auteurs vriendschappelijke relaties onderhoudt. Daarbij heeft Ammerlaan in de ogen van velen De Bezige Bij uit de crisissfeer geloodst en kan hij daarom rekenen op hun steun. Als uitgeverij en uitgever zo goed bij elkaar passen dat ze als het ware samenvallen, is het niet alleen de naam van de uitgeverij die literatuur zijn waarde toekent, het is ook de naam van de uitgever persoonlijk. Robbert Ammerlaan en De Bezige Bij lijken voor elkaar gemaakt. Ze stralen alle twee grandeur uit, klasse, en beschikken beide over charisma. Iets van het aura van 103
Ammerlaan spat af op alle boeken die De Bezige Bij uitgeeft en tegelijkertijd straalt de glans van De Bezige Bij ook uit naar Ammerlaan. Het gebeurt niet vaak dat uitgeverij en uitgever op zo‟n manier bij elkaar komen. Dat was het geval bij Geert Lubberhuizen en De Bezige Bij, en bij Geert van Oorschot en uitgeverij Van Oorschot, wellicht ook bij De Arbeiderspers en Martin Ros en Querido en Reinold Kuipers. Als het gebeurt, levert het veel succes op: auteurs lijken op magische wijze aangetrokken te worden tot de uitgeverij, boeken verkrijgen een extra glans en stijgen in de Bestseller top 60, schrijvers krijgen meer aandacht van de media en de naam van de uitgeverij groeit en groeit. De rol van „beste uitgever sinds Geert‟ is Robbert Ammerlaan op het lijf geschreven.
104
Bibliografie
Gebruikt archiefmateriaal - Bedrijfsdocumentatie De Bezige Bij 1945-2009 Universiteit van Amsterdam, Bijzondere Collecties. - Fondscatalogi en aanbiedingsprospectussen De Bezige Bij 1945-2009. Letterkundig Museum Den Haag
Geraadpleegde literatuur Verwijzingen naar berichten en artikelen in dagbladen en tijdschriften (o.m. Nieuwsblad voor de boekhandel, Boekblad, de Volkskrant en NRC Handelsblad) zijn alleen in de noten opgenomen.
- H. Adriaansens en H. Verdaasdonk (red.). De toekomst van het boek. Joost Nijsen, Amsterdam, 1984. - Ton Anbeek: „De verwording van een reputatie. Leon de Winter en de literaire kritiek‟ in: Literatuur, jaargang 9, september-oktober 1992, p. 258-264. - Ton Anbeek en Paul Hefting: De omslagen van de Salamanderpockets 1958-1996. Lenoirschuring, Amstelveen, 2009. - Dirk-Jan Arensman: Thomas Rap. Een vrijbuiter in boeken. Uitgeverij Thomas Rap, Amsterdam, 2009. - Bert Bakker et al. : Het geheim van de uitgever. Verkenningen voor Rienk Visser. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 1978. - Kees de Bakker: Mijn eerste boek. 30 Schrijversdebuten. Uitgeverij Conserve, Schoorl, 1999. - Jan Blokker: De kwadratuur van de kwattareep. Zestig jaar collectieve propaganda voor het Nederlandse boek. Stichting CPNB, Amsterdam, 1990. - Harry de Bock: Tentoonstelling 50 jaar gouden boekjes in Nederland. Kkunst.com, 2003. - Rudi Boltendal: Boekmakers. Portretten van uitgevers. Moussault‟s Uitgeverij, Amsterdam, 1965.
105
- Pierre Bourdieu: „The production of belief: contribution to an economy of symbolic goods‟ in: Media, Culture and Society, nr. 2, 1980, p. 261-293. - R.E.M. van den Brink: Informatie over informatie. Handboek van de informatiemedia in Nederland 1938-1985, in het bijzonder over de uitgeverij. Stenfert Kroese, Leiden/ Antwerpen, 1987. - Brinkman’s cumulatieve catalogus van boeken 1858-2001 - Jeroen Brouwers: Extra Edietzie. Feuilletons. Periodiek verschijnende uitgave van werk van Jeroen Brouwers. Uitgeverij Noli me tangere, Zutendaal, onder protectoraat van Uitgeverij Atlas. Herfst 1996. - Jeroen Brouwers: Het tuurtouw. Ter herinnering aan Geert van Oorschot. Amsterdam, 1989. - Ernst Bruinsma: Kwaliteit als credo. Een geschiedenis van uitgeverij Manteau (1938-1953). Meulenhoff/ Manteau, Amsterdam/ Antwerpen, 2005. - Tine van Buul, Aukje Holtrop, Murk Salverda en Erna Staal (red.): Altijd acht gebleven. Over de kinderliteratuur van Annie M.G. Schmidt. Querido, Amsterdam / Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Den Haag, 1991. - Daan Cartens (red.): Hoger honing: 60 jaar De Bezige Bij. Letterkundig Museum, Den Haag/ De Bezige Bij, Amsterdam, 2004. - Carla Dauven, Daan de Hengst, Jelle Koopmans, Lisa Kuitert (red.): Paratext. The Fuzzy Edges of Literature. Instituut voor Cultuur en Geschiedenis Universiteit van Amsterdam, 2004. - Nel van Dijk: „Een onverbiddelijke bestseller. De promotie van literair werk in de twintigste eeuw‟, in: Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis 6 (1999), pg. 173-188. - Tonko Dop: Het behouden huis. 60 jaar uitgeverij De Bezige Bij. NPS, Hilversum, 2004 (dvd/ documentaire). - Gilles J. Dorleijn en Kees van Rees (red.): De productie van literatuur. Het literaire veld in Nederland 1800-2000. Uitgeverij Vantilt, Nijmegen, 2006. - Bibi Dumon Tak: Klein genoeg. Bibi Dumon Tak op bezoek bij Tine van Buul. Querido, Amsterdam, 2006. - Robert Escarpit: Sociology of literature. Londen, 1971 (2de Engelse editie).
106
- Hans Furstner: Rondom het boekbedrijf in Nederland. Vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandels, Amsterdam, 1981 (vierde, geheel herziene druk). - Gérard Genette: Paratexts. Thresholds of interpretation. Cambridge University Press, 1997. - Frank de Glas: Nieuwe lezers voor het goede boek. De Wereldbibliotheek en ‘Ontwikkeling’/ De Arbeiderspers vóór 1940. Wereldbibliotheek, Amsterdam, 1989. - Frank de Glas: „Hebben uitgeverijen invloed op de literaire canon?‟ in: Spiegel der letteren 34 (1992) pg. 289-304. - Frank de Glas: „De materiële en symbolische productie van het werk van moderne literaire auteurs. Bouwstenen voor de reputatie van de jonge Hella Haasse‟ in: Jaarboek voor de Nederlandse boekgeschiedenis, nr. 10, 2003, p. 103-121. - Sjaak Hubregste: „De buitenkant van Nederlandse pockets (2) De Bezige Bij & Karel Beunis‟, in: Boek & Band 4 (1988) nr.3/ 4, pg. 8-13. - Rob Jansen en Johan Velter: „Een Beunis is een Beunis is een Cursto: over het andere mysterie van de Van Miereveldstraat‟ in: De boekenwereld, vol. 1 2004/2005, p. 2-19. - S. Janssen en N. Olislagers: „De rol van literaire tijdschriften bij de beslissing van literaire uitgeverijen om Nederlandstalige auteurs te laten debuteren‟ in: TTT/ Interdisciplinair Tijdschrift voor Taal- en Tekstwetenschap 6 (1986), p. 275-284. - Susanne Janssen: „Onderzoek naar twintigste-eeuwse uitgeverijen. Een stand van zaken‟ in: Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis nr. 7, 2000, p. 65-79. - Cindy van Kester: Spanning in schrijversland. Waarom literaire auteurs de afgelopen vijf jaar hun uitgeverijen verlieten. Masterthesis Erasmusuniversiteit Rotterdam, 2005. - Marc Kregting: Zij zijn niet van Jeremia. Non-ficties. Vantilt, Nijmegen, 2004. - Laurens van Krevelen: De stijl van de uitgever. De Buitenkant, Amsterdam, 2002. - Lisa Kuitert: „Onrust op de Nederlandse literaire boekenmarkt‟, in: Ons Erfdeel 2003. - Lisa Kuitert (onder redactie van Vrij Nederland): Een schrijversleven. Alles wat u altijd al had willen weten over het leven van de schrijver. Zijn uitgever, inkomen & ambities. Zomerrapport 2001. - Lisa Kuitert: Uiterlijk behang. Reeksen in de Nederlandse literatuur 1945-1996. De Bezige Bij, Amsterdam, 1997.
107
- Lisa Kuitert: Over redactie. Uitgeverij Augustus, Amsterdam, 2008. - Lisette Lewin: Het clandestiene boek 1940-1945. Van Gennep, Amsterdam, 198.3 - Nicolaas Matsier et al. (red.): Het literair klimaat 1986-1992. De Bezige Bij, Amsterdam, 1993. - Piet Meeuse et al. (samenstelling): Ga ik weet niet waar, haal ik weet niet wat. Een keuze uit honderd x Raster. De Bezige Bij, Amsterdam, 2003. - Wouter de Nooy: Richtingen en lichtingen. Literaire classificaties, netwerken, instituties. Rotterdam 1993. - Aad Nuis: Het geheim van de uitgever: verkenningen voor Rienk Visser. Bert Bakker, Amsterdam, 1978. - Arjan Peters: De ongeneeslijke lezer. Een werkboek. Uitgeverij Contact, Amsterdam/ Antwerpen, 2002. - Hans Renders: Gevaarlijk drukwerk. Een vrije uitgeverij in oorlogstijd. De Bezige Bij, Amsterdam, 2004. - Hans Renders: Ik heb er slechts één nul afgedaan. Brieven van en aan Geert Lubberhuizen. De Bezige Bij, Amsterdam, 2004. - Hans Renders (red.): Inktpatronen de Tweede Wereldoorlog en het boekbedrijf in Nederland en Vlaanderen. De Bezige Bij, Amsterdam, 2006. - Richter Roegholt: De geschiedenis van De Bezige Bij 1942-1972. Proefschrift Universiteit van Amsterdam, 1972. - Wim Schouten: Een vak vol boeken. Herinneringen aan veertig jaar leven in en om de uitgeverij. De Bezige Bij, Amsterdam, 1988. - J. Tersteeg: De uitgever en zijn bedrijf. Nederlandse Uitgeversbond Amsterdam, 1930. - Sjaak Toonen: Op zoek naar charisma. Nederlandse politieke partijen en hun lijsttrekkers 19631986. Vrije Universiteit uitgeverij, Amsterdam, 1992 - Anton W. Vogelsang: Inleiding tot de reclame voor het boek ten dienste van de boekverkoper. Vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandels, 1964. - Sandra van Voorst: Weten wat er in de wereld te koop is. Vier Nederlandse uitgeverijen en hun vertaalde fondsen 1945-1970. Sdu Uitgevers, Den Haag, 1997.
108
- Albert Voster et al.: Het vrije woord: jubileumfestival van De Bezige Bij. De Bezige Bij, Amsterdam, 1994. - Gert Jan de Vries: Ik heb geen verstand van poëzie. G.A. van Oorschot als uitgever van poëzie. Uitgeverij G.A. van Oorschot, Amsterdam, 1995. - Wim Wennekes: Geert Lubberhuizen, uitgever. Het mysterie van de Van Miereveldstraat. Amsterdam, De Bezige bij & Bas Lubberhuizen, 1994. - L.H. Wiener: Herinneringen aan mijn uitgevers. Amsterdam, Contact, 2008.
109
Tabel D: Schema inventarisatie catalogi 1991-2003
Totaal aantal NL. literatuur Vertaald Poëzie Overig Jeugdboeken Non-fictie Herdrukken Debuten Openingsboek Reeksen Tijdschriften Zelffelicitatie Marten Toonder Gouden Boekjes
Totaal aantal NL. literatuur Vertaald Poëzie Overig Jeugdboeken Non-fictie Herdrukken Debuten Openingsboek Reeksen Tijdschriften Zelffelicitatie Toonder Gouden Boekjes
1991/1 29 10 10 3 1 11 0
1991/2 24 13 6 3 1 8 0
1991/3 30 13 10 5 2 10 0
1992/1 28 11 10 3 0 7 0
1992/2 28 12 9 3 4 8 2
1992/3 27 10 8 3 5 6 2
1993/1 25 11 8 3 3 6 0
1993/2 30 16 7 2 4 10 1
1993/3 27 15 7 3 2 7 1
1993/4 13 7 0 1 1 6 0
1994/1 42 21 9 4 4 11 2
1994/2 56 26 12 6 4 29 0
1994/3 40 13 17 5 5 14 1
De Winter
Hermans
V/d Meer
Mulisch
Mulisch
Landvreugd
Lucebert
Matsier
Claus
Jubileum
Jubileum
Claus
Weelden
2 1 5 0
2 1 + 1 8
2 1 + 0 0
2 1 + 4 0
2 1 + 0 0
2 1 1 0
2 1 0 0
2 1 1 8
2 1 0 8
2 1 + 4 0
7 1 4 0
7 1 + 8 16
7 1 + 0 2
1995/1 41 12 15 5 8 15 0
1995/2 41 13 14 4 3 5 8 0
1995/3 51 14 14 4 11 8 2
1996/1 47 13 26 2 6 18 0
1996/2 39 12 8 4 7 6 8 1
1996/3 38 15 13 3 4 1 2 10 1
1997/1 31 8 7 2 10 2 2 3 1
1997/2 41 15 8 4 3 5 2 21 2
1997/3 38 8 8 5 10 2 2 8 2
1998/1 35 9 10 4 5 3 1 10 1
1998/2 34 10 11 3 5 4 1 13 2
1998/3 35 12 7 5 8 1 0 9 1
De Winter
Moens
Landvreugd
Oosterhoff
Steenbergen
Claus
Ramdas
Durlacher
Isegawa
Oudejans
Bekkers
Landvreugd
8 1 1 0
8 2 + 2 1
8 2 + 8 0
2 2 + 0 0
2 2 + 2 8
2 2 0 4
4 2 + 0 4
4 3 4 4
4 3 + 3 4
3 3 4
3 + 0 4
3 + 2 0
110
Totaal aantal NL. literatuur Vertaald Poëzie Overig Jeugdboeken Non-fictie Herdrukken Debuten Openingsboek Reeksen Tijdschriften Zelffelicitatie Toonder Gouden Boekjes
Totaal aantal NL. literatuur Vertaald Poëzie Overig Jeugdboeken Non-fictie Herdrukken Debuten Openingsboek Reeksen Tijdschriften Zelffelicitatie Toonder Gouden Boekjes
1999/1 30 17 9 2 2 -
1999/2 31 16 7 3 4 10 0
1999/3 33 12 8 3 5 4 2 1
2000/1 34 11 16 2 5 6 0
2000/2 38 18 13 0 6 1 17 1
2000/3 38 22 11 5 16 1
2001/1 33 15 6 5 7 17 0
2001/2 35 22 8 1 3 1 14 0
2001/3 31 16 8 4 3 10 0
2002/1 27 13 7 2 4 7 0
2002/2 26 14 9 3 8 0
2002/3 26 10 8 5 3 6 0
16 1 Kooten
Isegawa
Durlacher
De Winter
Mulisch
De schrijver
Irving
Reve
Sebald
Sebold
Tartt
Beijnum
3 0 0
3 1 0
2 1 0
2 2 0 0
2 2 + 0 0
2 2 + 0 0
1 1 + 0 0
1 1 + 0 0
1 1 + 0 0
1 1 + 1 0
1 1 0 0
1 1 0 0
2003/1 24 10 7 4 2 3 0
2003/2 23 11 8 3 1 4 0
2003/3 20 9 5 5 1 2 0
Durlacher
Kertész
Brouwers
2 1 1 0
2 1 0 0
2 1 + 0 0
111
112